Oefententamen voor het vak goederenrecht

Kernvak Privaatrecht I Oefenvragen voor toets B

Vraag 1

Lees onderstaande uitspraak en beantwoord vervolgens de vragen.

NJF 2007/151

Partijen
Matech B.V., te Mierlo, appellante, proc. mr. L. Paulus,
tegen
1. UTO & UMH sneltransport B.V.,
2. UTO containers Ulft B.V.,
3. B.V. Ulftse transportonderneming UTO,
alle te Ulft, geïntimeerden, proc. mr. J.R.O. Dantuma.

Uitspraak
Hof:
(...)
3. De vaststaande feiten
3.1
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel
niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud
van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
3.2
Matech heeft op 6 september 2004 een koopovereenkomst gesloten ter zake van een
tweetal hydraulische alligatorscharen, type McIntyre LD 407 en 640, inclusief
toebehoren (hierna ook te noemen: de scharen) met R.A. Bron, h.o.d.n. Bron Project en
Evenementbouw (hierna ook te noemen: Bron), tegen een bedrag van € 56.000 (excl.
btw). Op 1 november 2004 heeft Matech de scharen geleverd aan Bron.
3.3
Bron heeft de aan Matech verschuldigde koopsom grotendeels onbetaald gelaten.
3.4
Bij brief van 2 november 2004 heeft Bron bevestigd dat hij de scharen aan UTO
transportonderneming voor een bedrag van € 62.500 (excl. btw) verkoopt. UTO
transportonderneming heeft het bedrag omstreeks november 2004 in termijnen aan Bron
voldaan. In november 2004 heeft Bron de scharen geleverd aan UTO
transportonderneming.
3.5
De raadsman van Matech heeft bij brief van 10 januari 2005 aan Bron ter zake van de
scharen een beroep gedaan op het bepaalde in art. 7:39 BW (recht van reclame).
3.6
Matech heeft bij dagvaarding van 26 januari 2005 Bron gedagvaard voor de rechtbank
te Arnhem en gevorderd, kort gezegd, Bron te veroordelen tot
1. betaling van onder meer (het onbetaald gebleven gedeelte van) de koopsom
2. het verschaffen van inlichtingen over de feitelijke verblijfplaats van de scharen en het
    verlenen van medewerking aan teruglevering van deze machines op straffe van een
    dwangsom.
3.7
De rechtbank te Arnhem heeft bij vonnis van 30 maart 2005 de vordering tot betaling
van het restant van de koopsom ten laste van Bron toegewezen en de vordering tot het
verschaffen van inlichtingen afgewezen omdat voor teruglevering van de scharen, naast
de toegewezen vordering tot betaling van de koopsom, geen plaats is.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Het geschil tussen partijen betreft de vraag wie eigenaar is van de scharen: Matech of
UTO transportonderneming. Matech heeft in eerste aanleg haar vordering tot afgifte van
de scharen gebaseerd op een tweetal grondslagen. Ten eerste heeft zij gesteld dat de
scharen door de Engelse fabrikant onder eigendomsvoorbehoud aan haar zijn geleverd.
Ten tweede heeft Matech zich beroepen op het recht van reclame (art. 7:39 BW).
4.2
Het hof merkt op dat eerstgenoemde grondslag, te weten het eigendomsvoorbehoud, in
hoger beroep geen rol meer speelt. Matech heeft geen grieven gericht tegen het oordeel
van de rechtbank in rechtsoverweging 4.1 van het bestreden vonnis dat de
overeenkomst tussen Matech en Bron geen eigendomsvoorbehoud kent.
4.3
In hoger beroep handhaaft Matech de tweede grondslag, te weten haar beroep op het
recht van reclame. De grief van Matech is dan ook gericht tegen het oordeel van de
rechtbank dat Matech geen geslaagd beroep kan doen op het recht van reclame. De
rechtbank baseert dit oordeel in rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis op een
tweetal argumenten.
4.4
Ten eerste heeft de rechtbank geoordeeld dat aangezien Bron ruim vóór 10 januari 2005
de eigendom van de scharen reeds heeft overgedragen aan UTO c.s., Bron de scharen
niet kan teruggeven. Ten tweede heeft de rechtbank geoordeeld dat naast de vordering
tot nakoming jegens Bron geen plaats meer is voor een vordering tot afgifte van de
scharen.
4.5
Het hof constateert dat tussen partijen in geschil is in hoeverre het beroep van Matech
op het recht van reclame jegens UTO c.s. en het beroep op nakoming jegens Bron zich
met elkaar laten verenigen. Het hof verwijst naar de memorie van grieven, onder 11, en
de memorie van antwoord, onder b, pagina 4–5.
4.7
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 3.1 tot 3.7 is overwogen stelt het hof
voorop dat tussen partijen de navolgende feiten niet in geschil zijn. Bron is jegens
Matech tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst door de koopprijs
onbetaald te laten. Matech heeft — door middel van een brief van haar raadsman van 10
januari 2005 aan Bron — een beroep gedaan op het recht van reclame in de zin van art.
7:39 BW.
4.8
De uitoefening van het recht van reclame door Matech op 10 januari 2005 brengt een
tweetal van rechtswege intredende rechtsgevolgen met zich. Ten eerste de ontbinding
van de koopovereenkomst, waardoor Matech en Bron bevrijd worden van de uit de
koopovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Deze ontbinding brengt tevens mee
dat nadien geen nakoming meer kan worden gevorderd.
4.9
De omstandigheid dat Matech na de ontbinding van 10 januari 2005 desondanks bij
exploot van 26 januari 2005 een procedure tegen Bron aanhangig heeft gemaakt —
waarin de rechtbank bij vonnis van 30 maart 2005 de vordering tot nakoming heeft
toegewezen — kan aan voornoemde ontbinding niet afdoen. Voornoemd vonnis van 30
maart 2005 is gewezen tussen Matech en Bron en heeft geen gevolgen voor de
vaststelling van de rechtsverhouding tussen Matech en UTO c.s. in het onderhavige
geding. Uitgangspunt in hoger beroep is dan ook dat de koopovereenkomst tussen
Matech en Bron door ontvangst van laatstgenoemde van de brief van 10 januari 2005 is
ontbonden.
4.10
Ten tweede heeft de uitoefening van het recht van reclame van rechtswege tot gevolg
dat het eigendomsrecht van de koper (Bron) of zijn rechtsverkrijger (UTO
transportonderneming) eindigt. Hieruit volgt dat Matech in haar grief terecht heeft
aangevoerd dat in het bestreden vonnis de zakelijke werking van art. 7:39 lid 1 BW is
miskend. Uitgangspunt is dat vanaf 10 januari 2005 de eigendom van de scharen weer
is teruggevallen aan Matech nu onbestreden is dat zij ten tijde van de overdracht aan
Bron daarvan eigenaar was. In zoverre slaagt de grief van Matech.
4.11
UTO c.s. hebben bij memorie van antwoord, onder a. en c., een tweetal verweren
aangevoerd tegen de uitoefening van het reclamerecht door Matech. Ten eerste heeft
UTO een beroep gedaan op (1) BW, te weten de te late uitoefening van het
reclamerecht. Ten tweede heeft zij zich erop beroepen dat zij redelijkerwijs niet
behoefde te verwachten dat het reclamerecht zou worden uitgeoefend, zodat op grond
van (2) BW de bevoegdheid van Matech om de scharen terug te vorderen vervalt. Het
hof zal in het navolgende beide verweren in voornoemde volgorde beoordelen.
4.12
Art. (1) bepaalt dat het reclamerecht vervalt wanneer cumulatief aan twee voorwaarden
is voldaan:
a. er zijn zes weken verstreken nadat de vordering tot betaling van de koopprijs
   opeisbaar is geworden, en
b. er zijn zestig dagen verstreken vanaf de dag waarop de zaak onder de koper is
   opgeslagen.
4.13
Ten aanzien van de opeisbaarheid van de koopsom merkt het hof het volgende op. Bij
dagvaarding, productie 3, heeft Matech de door haar aan Bron gezonden
opdrachtbevestiging gedateerd 6 september 2004 overgelegd. UTO c.s. hebben hier
eveneens naar verwezen in hun memorie van antwoord, onder a, pagina 4. Hieruit blijkt
dat overeengekomen is dat — van de koopsom van € 56.000 exclusief btw — tien
procent dient te worden betaald bij opdracht, vijfentachtig procent binnen zeven dagen
na aflevering en vijf procent binnen dertig dagen na aflevering.
4.14
Ten aanzien van het tijdstip van aflevering van de scharen aan Bron is tussen partijen
niet in geschil dat de aflevering van de scharen op 1 november 2004 heeft
plaatsgevonden. UTO c.s. betwisten de stelling van Matech dat eerst op 19 november
2004 de aflevering van het toebehoren zou hebben plaatsgevonden.
4.15
Het hof is van oordeel dat in het midden kan blijven op welke datum — 1 november of
19 november 2004 — aflevering heeft plaatsgevonden. Ook indien wordt uitgegaan van
de door UTO c.s. gestelde volledige aflevering op 1 november 2004 geldt dat het recht
van reclame tijdig is uitgeoefend. Op grond van de laatste betalingstermijn van vijf
procent geldt, uitgaande van een aflevering op 1 november 2004 en de daarbij horende
betalingstermijn tot 1 december 2004 (dertig dagen), dat de daarop volgende zes weken
niet eerder zijn verstreken dan op 12 januari 2005. Nu vaststaat dat het reclamerecht op
10 januari 2005 is ingeroepen door Matech, geldt dat niet voldaan is aan beide vereisten
voor het vervallen van dit recht zoals bedoeld in (1) BW.
4.16
UTO c.s. hebben betoogd dat het reclamerecht slechts zou gelden voor vijf procent van
de koopsom nu voor vijfennegentig procent van de koopsom de termijn voor het
inroepen voor het recht van reclame is vervallen (memorie van antwoord, onder a, slot).
4.17
Het hof overweegt dat deze door UTO c.s. voorgestelde oplossing zou betekenen dat
het eigendomsrecht van de scharen voor vijf procent zou terugvallen bij Matech en voor
vijfennegentig procent zou blijven toebehoren aan UTO c.s. Het hof verwerpt dit
betoog. De in (1) BW bedoelde bevoegdheid vervalt eerst nadat de in deze bepaling
genoemde termijnen zijn verstreken. Zoals hiervoor onder 4.15 is overwogen is daarvan
geen sprake. De vervaltermijn van (1) BW brengt mee dat ofwel het reclamerecht als
geheel vervallen moet worden beschouwd en het eigendomsrecht blijft bij de koper of
diens rechtsopvolger, ofwel het recht van reclame kan worden ingeroepen waardoor het
eigendomsrecht volledig terugvalt aan de verkoper. De vervaltermijn van (1) BW leent
zich niet voor de door UTO c.s. voorgestane proportionele benadering.
4.18
Nu het beroep van Matech op het reclamerecht tijdig is gedaan, geldt dat het beroep van
UTO c.s. op (1) BW faalt.
4.19
Het tweede verweer van UTO c.s. betreft het verweer dat zij te goeder trouw waren in
de zin van (2) BW.
4.20
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat UTO transportonderneming
(geïntimeerde sub 3) de rechtspersoon is die de scharen heeft gekocht en geleverd heeft
gekregen van Bron tegen betaling van € 56.000 (zie hiervoor onder 3.2). Hieruit volgt
dat voor de beoordeling van voornoemd beroep op (2) BW van belang is of UTO
transportonderneming redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat het reclamerecht
jegens haar zou worden uitgeoefend.
4.21
Door UTO c.s. is aangevoerd dat UTO transportonderneming niet wist en evenmin
behoefde te weten dat Bron de koopprijs nog niet had voldaan. UTO
transportonderneming had geen enkele reden om aan te nemen dat Bron de scharen nog
niet had betaald. Daartoe is tevens aangevoerd dat UTO transportonderneming de
koopprijs volledig heeft voldaan aan Bron (memorie van antwoord, onder c.). Matech
heeft de goede trouw van UTO transportonderneming betwist.
4.22
Matech heeft daartoe onder meer aangevoerd dat UTO transportonderneming ten
onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen naar de beschikkingsbevoegdheid van Bron
(memorie van grieven, onder 9 en 10). Het hof zal deze stellingen als niet ter zake
dienend passeren. Immers, tussen partijen is niet in geschil dat Bron ten tijde van de
levering aan UTO transportonderneming eigenaar was van de scharen. Het hof verwijst
naar de memorie van grieven, onder 4, eerste zin. Daarvan uitgaande geldt dat Bron ten
tijde van voornoemde levering wel degelijk beschikkingsbevoegd was. Hieruit volgt dat
het alleenverkooprecht van Matech en de statutaire doelomschrijving van Bron —
anders dan Matech meent — geen omstandigheden zijn die ertoe kunnen leiden dat
UTO c.s. geen beroep kunnen doen op (2) BW.
4.23
Bij de toepassing van (2) BW in het onderhavige geval gaat het erom of sprake is van
feiten en omstandigheden op grond waarvan UTO transportonderneming redenen had
om te vermoeden dat de scharen met toebehoren niet waren betaald en te twijfelen aan
een normale afwikkeling van de koopovereenkomst tussen Bron en Matech, zodat zij
rekening behoorde te houden met de uitoefening van het reclamerecht jegens haar. Nu
UTO c.s., zoals blijkt uit het hetgeen onder 4.21 is overwogen, naar het oordeel van het
hof voldoende omstandigheden heeft gesteld ter ondersteuning van haar standpunt dat
zij te goeder trouw is, geldt dat Matech de bewijslast draagt van haar stelling dat UTO
transportonderneming niet te goeder trouw was. Uit (3) BW volgt immers dat goede
trouw wordt vermoed aanwezig te zijn en het ontbreken daarvan moet worden bewezen.
4.24
Matech heeft bij memorie van grieven, onder 12, een bewijsaanbod gedaan. Het hof zal
Matech toelaten tot bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat UTO
transportonderneming ten tijde van de aflevering aan haar door Bron redelijkerwijs
behoefde te verwachten dat het recht van reclame jegens haar zou worden uitgeoefend.
4.25
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
(enz.)

Vragen:

a.
Welk artikel moet worden ingevuld op (2)?
Maakt het voor een beroep op dit artikel uit of Bron per constitutum possessorium heeft geleverd of op een andere wijze bezit heeft verschaft?

b.
In overweging 4.22 geeft het Hof aan dat de vraag of UTO onderzoek had moeten doen naar de beschikkingsbevoegdheid van Bron niet ter zake doet.
Waarom is de beschikkingsbevoegdheid van Bron hier niet in het geding?

c.
Welk artikel moet worden ingevuld op (3)?

d.
Stel:
Er was vastgesteld dat tussen Matech en Bron een eigendomsvoorbehoud was overeengekomen.
- Met welke argumenten zou UTO zich hebben kunnen verweren tegen de revindicatie van Matech (die gebaseerd was op dat eigendomsvoorbehoud)?
- Zou UTO de revindicatie ook hebben kunnen afweren indien er per constitutum possessorium aan Bron zou zijn geleverd?

Vraag 2

Lees onderstaand stuk en beantwoord de vragen onder de tekst.

(De feiten zijn ontleend aan Rb. Leeuwarden 13 oktober 2006 (KG).)

BANK BERCOOP N.V.,
tegen
HANDELSONDERNEMING [gedaagde] B.V.,

2. De feiten
2.1. De heer [betrokkene] te Elsloo exploiteert een boomkwekerij. Vanaf 31 oktober
1996 bestaat er een kredietovereenkomst tussen Bank Bercoop en [betrokkene] en zijn
echtgenote. In eerste instantie is er krediet verstrekt voor een bedrag van € 750.000,-.
Nadien is het krediet uitgebreid. Berekend tot en met 31 oktober 2006 staat een bedrag
van € 1.504.422,36 open. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van
[betrokkene] uit hoofde van de kredietovereenkomst zijn er ten behoeve van Bank
Bercoop hypotheekrechten gevestigd op de onroerende zaken van [betrokkene] en zijn
er stille pandrechten gevestigd op de huidige en toekomstige voorraden en
bedrijfsinventaris van [betrokkene]. De akte van verpanding dateert van 29 maart 2000.
2.2. Laatstelijk, medio januari 2006, heeft Bank Bercoop voor [betrokkene] nog een
extra kredietmogelijkheid geschapen van € 200.000,-. Met deze financiële injectie kon
de onderneming van [betrokkene] het tot de oogst van de door hem gekweekte
boompjes volhouden en zouden de boompjes door langere groei in waarde kunnen
stijgen. Uit de opbrengst van het voorjaar van 2006 zou dan vervolgens de eerste
inperking van het krediet ten bedrage van € 450.000,- kunnen plaatsvinden. Medio april
2006 heeft er nader overleg tussen Bank Bercoop en [betrokkene] plaatsgevonden, in
het kader waarvan [betrokkene] te kennen gaf dat hij op dat moment nog 1.500.000
boompjes onder zijn hoede had en dat die na enige maanden groei gemiddeld € 2,00 per
stuk konden opbrengen.
2.3. In mei 2006 is het Bank Bercoop gebleken dat [betrokkene] een overeenkomst met
[gedaagde] had gesloten d.d. 27 maart 2006, waarbij hij aan [gedaagde] bij voorbaat
heeft verkocht en geleverd de volledige aanwezige plantvoorraad op de percelen [naam
3], [naam 6], [naam 1], [naam 2], [naam 4], [naam 5] en [naam 8] te Elsloo, tegen een
verkoopprijs van € 140.000,- exclusief BTW. Het betreft hier ongeveer 2/3 deel van de
plantvoorraad van [betrokkene]. Vanaf 1 april 2006 pacht [gedaagde] de percelen
waarop de overgenomen plantvoorraad zich bevindt in plaats van [betrokkene]. (…)
2.4. Op de landerijen waarop de onderhavige voorraad is gepland, is tevens beplanting
geplant door Kwekerij [derde] te Joure.
2.5. Bank Bercoop heeft, nadat zij van de transactie tussen [betrokkene] en [gedaagde]
op de hoogte was geraakt, de kredietovereenkomst met [betrokkene] opgezegd. Voorts
heeft zij de inventariszaken van [betrokkene] tot zich genomen en nadien verkocht.
2.6.[…]
2.7. Nadat overleg met [betrokkene] omtrent de plantvoorraad niet mogelijk bleek te
zijn, heeft Bank Bercoop het faillissement van [betrokkene] aangevraagd. (…)
2.8. [Gedaagde] is al enige tijd doende de boompjes die staan op de velden die in
gebruik zijn c.q. waren bij de onderneming van [betrokkene] te rooien. Ook [derde]
heeft een deel van de door haar aangebrachte beplanting gerooid.

Vragen

a.
Op welk moment komt het pandrecht van de bank op de boompjes tot stand?

b.
Kan de bank zich tegenover gedaagde met succes beroepen op een pandrecht op de
opbrengst van de tweede helft van 2006?

c.
Schets de gevolgen voor het pandrecht indien niet duidelijk is welk deel van de
beplanting toebehoort aan [betrokkene] en welk deel aan de Kwekerij [derde] (zie. 2.4).

Vraag 3

a.
Een van de kenmerken van een goederenrechtelijk recht is het goederenrechtelijk gevolg.
Geef hiervan twee voorbeelden.

b.
A is eigenaar van een stuk grond. Hij verhuurt dit stuk grond aan B. Vervolgens vestigt A ten gunste van B op het stuk grond een recht van opstal.
Kan B dit recht van opstal met hypotheek bezwaren?

c.
Kan A reeds nu op een aan hem toebehorend registergoed een recht van hypotheek vestigen tot zekerheid van een vordering die B in de toekomst op hem zal verkrijgen?

d.
Kan A reeds nu ten gunste van B een recht van hypotheek vestigen op een vordering die hij (A) in de toekomst op X zal verkrijgen?

Vraag 4

a.
X verkoopt en levert aan Y een elektrische grasmaaier voor € 175. Y neemt de grasmaaier meteen mee. Later blijkt dat X de grasmaaier had geleend van zijn buurman. De buurman wil onmiddellijk zijn grasmaaier terug. Kan de buurman met succes afgifte van de grasmaaier vorderen?

b.
X verkoopt en levert aan Y een elektrische grasmaaier voor € 175. Y neemt de grasmaaier meteen mee. Later blijkt dat X de grasmaaier had gestolen van zijn buurman. De buurman ontdekt de diefstal na twee weken. De buurman wil onmiddellijk zijn grasmaaier terug. Kan de buurman met succes afgifte van de grasmaaier vorderen?

c.
X verkoopt en levert aan Y een elektrische grasmaaier voor € 175. X en Y spreken af dat X de grasmaaier nog 4 weken lang kan gebruiken. Later blijkt dat X de grasmaaier had geleend van zijn buurman. De buurman wil onmiddellijk zijn grasmaaier terug. Kan de buurman met succes afgifte van de grasmaaier vorderen?

Antwoordindicatie oefenvragen

Vraag 1

a.
art. 7:42 BW
Ja, bij een levering cp is er geen derdenbescherming mogelijk.
b.
De beschikkingsbevoegdheid van Bron is hier niet in het geding omdat Bron verkreeg van een eigenaar en daardoor zelf ook eigenaar werd en dus beschikkingsbevoegd was. Het recht van reclame heeft geen terugwerkende kracht.
c.
art. 3:118 lid 3 BW
d.
UTO zou zich hebben kunnen beroepen op art. 3:86 BW als hij te goeder trouw was en er om baat is verkregen. Als er sprake zou zijn geweest van een levering cp zou een beroep op de bescherming van art. 3:86 BW niet opgaan omdat er dan sprake zou zijn van een leveringsgebrek, nl.
cp door een houder.

Vraag 2

a.
Op de huidige voorraad (voor zover aanwezig) komt het pandrecht terstond tot stand. Er is immers een geldige titel en beschikkingsbevoegdheid; bovendien is aan de vestigingsvereisten voldaan; 3:84 jo. 3:98 jo. 3:237 lid 1. Op te velde staande bomen komt het pandrecht tot stand op het moment dat de bomen worden gerooid. Pas dan gaan zij als roerende zaken tot het vermogen van [betrokkene] behoren en is aan het vereiste van beschikkingsbevoegdheid voldaan ( 3:97 jo 98 jo. 3:84).

b.
Op het moment van rooien verkrijgt zowel de verpanding bij voorbaat als de levering bij voorbaat haar effect. Op dat moment wordt de [betrokkene] immers beschikkingsbevoegd. De vestiging bij voorbaat van het pandrecht is echter van oudere datum dan de levering bij voorbaat aan gedaagde. Krachtens art. 3:97 lid 2 jo. 3:98 werkt de levering bij voorbaat derhalve niet tegen de bank, tenzij de zaken in handen van de koper zijn
gekomen. Uit de casus valt op te maken dat dit laatste zich voordoet. [Gedaagde] is immers de nieuwe pachter van de grond geworden. Het rooien gebeurt dus door hem. Als [gedaagde] op dat moment te goeder trouw is (d.w.z. als hij op dat moment niet wist of behoorde te weten dat er een pandrecht bij voorbaat op de boompjes was gevestigd), dan zal hij met een beroep op art. 3:86 lid 2 jo. lid 1 een onbelast eigendomsrecht verkrijgen en kan de bank zich dus niet ten opzichte van hem op een pandrecht beroepen.

c.
In dat geval zal het pandrecht niet tot stand zijn gekomen, een goederenrechtelijk recht kan immers uitsluitend worden gevestigd op voldoende geindividualiseerde zaken (HR Texeira de Mattos). Of: aan het bepaaldheidsvereiste van art. 3:84 lid 2 jo 3:98 is niet voldaan, daardoor is de vestigingshandeling mislukt en dus is het pandrecht niet tot stand gekomen.

Vraag 3

a.
A is eigenaar van een zaak waarop een recht van vruchtgebruik rust ten behoeve van B. Als A de eigendom van de zaak overdraagt aan C, blijft het vruchtgebruik erop rusten. Recht van erfpacht op grond blijft rusten op de grond als de eigendom van de grond in andere handen overgaat.

b.
Dat hangt ervan af:
- als er sprake is van een afhankelijk opstalrecht (i.c. kan het door A gevestigde opstalrecht afhankelijk zijn van het huurrecht dat B heeft gekregen), kan het niet met een recht van hypotheek worden bezwaard, art. 3:81 BW.
- een zelfstandig opstalrecht is een registergoed en kan in beginsel wel met een recht van hypotheek worden bezwaard.

c.
Ja, dat is mogelijk, mits de toekomstige vordering voldoende bepaalbaar is, art. 3:231 BW.

d.
Nee, dat is niet mogelijk. Een vordering is geen registergoed (levering van een vordering behelst geen inschrijving in een openbaar register) en er kan dus geen recht van hypotheek op worden gevestigd, art. 3:227 en dus ook geen hypotheek op een toekomstige vordering.

Vraag 4

a.
X is houder en dus beschikkingsonbevoegd. Aan de vereisten van art. 3:84 BW (geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en levering) is niet voldaan. De buurman is dus nog steeds eigenaar en kan revindiceren, art. 5:2 BW. In beginsel is de overdracht ongeldig. Y kan zich beroepen op art. 3:86 lid 1 BW. Het gaat om een roerende zaak, niet registergoed en er is geleverd overeenkomstig art. 3:90 BW. Y heeft om baat verkregen (€ 175). Als Y aan de informatieplicht van art. 3:87 BW voldoet en hij is te goeder trouw (art. 3:118 lid 3 BW), dan kan de buurman niet met succes afgifte van de grasmaaier vorderen.

b.

X is weliswaar bezitter (dief) maar ook beschikkingsonbevoegd. Aan de vereisten van art. 3:84 BW is dus niet voldaan. De buurman is nog steeds eigenaar en kan revindiceren, art. 5:2 BW. Y kan zich beroepen op art. 3:86 lid 1 BW; aan alle eisen is voldaan (zie ook bij ad. a). Er zijn echter nog geen 3 jaar verstreken sinds de buurman het bezit van de grasmaaier door de diefstal heeft verloren en daardoor kan hij in beginsel ex art. 3:86 lid 3 BW de grasmaaier als zijn eigendom opeisen. Omdat niet bekend is in welke hoedanigheid en waar X de grasmaaier aan Y heeft verkocht, valt niet met zekerheid te zeggen of de buurman met succes afgifte van de grasmaaier kan vorderen.

c.
X is houder (art. 3:111 BW) en beschikkingsonbevoegd; tevens kan hij ook geen bezit verschaffen door middel van c.p., art. 3:115 sub a BW. Er is dus ook een gebrek in de levering en daar kan Y als verkrijger niet tegen beschermd worden. De buurman kan dus met succes afgifte van de grasmaaier vorderen.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Oefententamens voor het vak Inleiding Privaatrecht II: goederenrecht UU

Privaatrecht bundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Hendrick_G
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1710