Hoorcollege 1
Sociale wetenschappen zijn onderdeel van de sociale werkelijkheid. Deze cursus gaat het echter niet hebben over de sociale werkelijkheid maar over de sociale wetenschap.
Artikel ‘Psychologen in de war’:
Kern: maar 39% van de herhaalde psychologische experimenten houdt stand. Psychologen zijn zogezegd onwetenschappelijk bezig.
Het herhalen van onderzoek is vooral aan de orde bij experimenteel onderzoek. Bij cognitieve en sociale psychologie staat het experiment heel hoog aangeschreven maar tegelijkertijd ontstaan twijfels. Dit ontstaan van twijfels speelt sinds 2011 (Diederik Stapel, fraude gepleegd). Er is altijd discussie/mensen die twijfels uiten of sociale wetenschappen wel echt wetenschappelijk zijn.
Rationeel of intuïtief:
Als mensen heel intuïtief een besluit nemen, zijn dat hele effectieve beslissingen en soms wel nog betere beslissingen dan mensen die lang over een besluit nadenken. Wat is beter? De rationele methode of de intuïtieve gevoelsmatige methode?
Vraagstuk:
Iedere wetenschap moet voortdurend schakelen tussen het bord van de wetenschap ‘’is het wel kwaliteit wat wij te bieden hebben?’’ en het bord van de maatschappij ‘’wat dragen we bij aan de maatschappij?’’ Er bestaat een soort hiërarchie onder de wetenschappen, er is voortdurende strijd om zo goed mogelijk als wetenschapstak voor de dag te komen.
Roos Vonk: artikel geschreven over haar vak, sociale wetenschappen. Zij zegt dat het vervelende van het vak, sociale wetenschap, is dat iedereen denkt er verstand van te hebben, common sense. Individuele ervaringen lijken veel geloofwaardiger te zijn dan de statistische data verzameld van honderden andere mensen. Je hebt dus als wetenschapper in je vakgebied geen enkel gezag: ofwel het is niet waar, ofwel men zegt dat ze het al wisten.
Dé wetenschappelijke methode
In veel publicaties wordt voorondersteld dat er zoiets bestaat als dé wetenschappelijke methode. Mensen die serieus naar de geschiedenis van allerlei wetenschapsgebieden kijken, zullen nooit tot de conclusie komen dat er één wetenschappelijke methode is. Ze zullen zien dat A) er grote verschillen zijn binnen vakgebieden aan welke standaarden wetenschappelijk onderzoek moet voldoen, en B) dat die standaarden telkens veranderen. (Voorbeeld van veranderde standaarden: hoogleraren van 50 jaar geleden kunnen nu geen universitair docent worden.)
Alfa, bèta en gamma
Alfa, bèta en gamma bestonden eerst niet, het was verenigd in één wereld; die van filosofie. Sociologen en historici kunnen niet goed samenwerken, het is logisch dat zij in andere kampen liggen (Gamma en Alfa).
Psychologen voelen zich eerder gedragswetenschappers dan sociale wetenschappers.
2 beelden van de wetenschapper:
De wetenschapper als geleerde: autonoom, individueel, breed. Zij krijgen vooral erkenning door ontdekking van nieuwe verbanden die worden neergelegd in boeken,
De wetenschapper als topsporter: onderdeel van een team, specialist. Zij krijgen vooral erkenning door veel artikelen.
Casus over Diederik Stapel:
succesvolle carrière, meer dan 150 publicaties. Hij wou zijn score opkrikken en begon met een aantal tabelletjes een klein beetje bij te buigen. Dit werd telkens erger en groter, hij werd daardoor telkens succesvoller. Zijn studenten en andere jonge afgestudeerden waar hij mee samenwerkte kwamen achter de fraude, hij werd ontmaskerd.
Je zoekt naar bevestiging van je verwachtingen, van je hypothesen. Wordt je verwachting bevestigd, dan ga je geen vragen stellen. Je gaat pas vragen stellen wanneer de data niet overeenkomt met de verwachtingen. Zoals Roos Vonk die een onderzoek heeft gedaan met Stapel. Stapel stuurde Vonk de resultaten van het onderzoek en dat bevestigde Vonk haar verwachtingen, zij heeft daarom geen vragen gesteld bij de resultaten en heeft aangenomen dat de resultaten kloppend waren. (Het is hier nog niet duidelijk of Stapel wel of geen fraude heeft gepleegd bij het onderzoek met Vonk.) Fraude komt vooral voor bij mensen die experimenteel onderzoek doen en die alleen werken. Zij isoleren zichzelf vaak.
Hoorcollege 2
Voor dit vak:
De artikelen zijn erg lastig en niet versimpeld voor studenten, probeer ze daarom vaker te lezen dan 1 keer. Bijvoorbeeld door ze vlak voor het tentamen nog eens door te nemen, dan heb je meer kennis en is het makkelijker te begrijpen.
Disciplines en grenzen
Voorbeeld: mensen vragen wat voor beroep je doet. Zeg je dat je psycholoog bent dan is het de mensen direct duidelijk wat je doet, jij behoort dan bij de discipline psychologie. Echter hebben deze mensen weinig kennis van de inhoud van jouw discipline, toch denken ze te weten wat je beroep inhoudt.
Als je ergens komt te werken, binnen of buiten de uni, word je altijd geconfronteerd met verwachtingen (‘Oh je bent psycholoog? Dan kan jij diep in iemands ziel kijken en daar zinnige dingen over zeggen.’) Deze verwachtingen zijn niet per se waar.
Steunpilaren van disciplines:
Onderwijs: onderwijs is een belangrijke steunpilaar. Je kunt niet erkend worden als discipline als er niet een groot deel van jouw werk in het onderwijs zit.
Onderzoek: ook een belangrijke steunpilaar, onderzoek hoort bij een discipline.
Maatschappelijke bruikbaarheid = kennis valorisatie: dat je de waarde van kennis kunt munten, dat je kennis kunt gebruiken om nieuw geld binnen te halen voor onderzoek.
Als je als beginnende discipline deze steunpilaren compleet hebt en je doet dat een aantal jaren, en je hebt (optioneel) ook nog een internationale koppeling, dan kan je een echte discipline worden.
Wat maakt een discipline uniek?
Wat is het object van de discipline? Binnen disciplines onderzoekt niet iedereen hetzelfde object, er kunnen meerdere objecten binnen een discipline zijn. Hierdoor ontstaat discussie over welk object hét object is binnen de discipline. Wetenschap is een vorm van discussie. Het is een vorm van oorlog met ander middelen, voor mensen die op rationele wijze, dat van onderzoek, proberen anderen te overtuigen.
Welke invalshoek heeft de discipline? Ook hier is discussie over binnen de discipline.
De identiteit van een discipline is te vinden in de geschiedenis: de terugkomende dingen zoals invalshoeken en objecten.
Nut van disciplines
Disciplines hebben meerdere nuttigheden.
1. Er is een denkruimte, een ruimte met mensen die hetzelfde denken en naar dezelfde dingen onderzoek doen als jij.
2. Leden in de discipline horen bij elkaar. Er is sociale binding, een wij-gevoel.
Disciplines bieden ook continuïteit:
3. Je kunt goed kennis over brengen gezien mensen binnen de discipline dezelfde voorkennis hebben.
Tacit knowledge: niet uitgesproken kennis, het is verborgen kennis. Als je ondervraagd wordt heb je de kennis wel, maar je beseft je in het dagelijks leven niet dat je de kennis hebt.
4. Je kunt carrière maken in je eigen vakgebied, binnen je eigen discipline. Een nadeel hiervan is dat je wel onderzoeker wilt worden in een andere discipline of een ander gebied, maar je wordt beperkt tot je eigen discipline.
Nadelen van disciplines:
Je bent minder kritisch op je eigen discipline door het wij-gevoel.
Disciplines creëren beperkingen in je creativiteit.
Je gaat te veel één kant op denken.
Demarcatie = grensafbakening
Term verzonnen door Popper: er moet een hele duidelijke grens zijn tussen wat wel wetenschappelijke kennis is en wat niet. Je moet demarceren, dit houdt in dat je je eigen vakgebied moet afbakenen, zeggen wat wel en niet bij jouw vakgebied hoort.
Drie vormen van demarcatie:
Onderscheid maken tussen wel/niet wetenschappelijke kennis: zeggen dat de kennis van jouw discipline wel wetenschappelijk is en die van journalisten, alledaagse ervaringen, kunst en alternatieve kennis niet.
Grensafbakening tussen disciplines: je bakent grenzen af tussen disciplines. Bijvoorbeeld de grens tussen pedagogiek en psychologie. Hoort alles wat met kinderontwikkeling te maken heeft bij pedagogiek, of horen er ook delen bij psychologie?
Grensafbakening binnen een discipline: hier gaat het over de grens binnen een discipline tussen fundamentele kennis en toegepaste kennis. Toegepaste kennis kan veel nuttiger zijn dan fundamentele kennis, maar toch heeft fundamentele kennis meer aanzien, het staat hoger aangeschreven.
Boundary work:
Disciplines hebben erkenning nodig, ze moeten zich verbinden met mensen om zo erkenning te krijgen. Deze verbindingen (allianties) moeten aan worden gegaan met uiteenlopende publieken (audiences).
Boundary concepts: wanneer een begrip erg vaag en meerduidig is, is het meestal een boundary concept. Zoals het woord sociaal: sociologen en psychologen gebruiken het, maar ze bedoelen er beiden iets anders mee. Toch kunnen ze het er wel met elkaar over hebben, ze kunnen samenwerken. Een ander voorbeeld is het woord brein. Psychologen, sociologen en neurowetenschappers hebben allemaal verschillende associaties bij het woord brein, maar ze kunnen er wel over praten met elkaar. Dit samenwerken en praten met elkaar over boundary concepts gebeurt in trading zones: De cognitieve neurowetenschap is een trading zone. Hier kunnen die sociologen, psychologen en neurowetenschappers met elkaar praten over het brein. Het is een trading zone waarbinnen ze het gaan hebben over het boundary concept brein.
Je hebt ook boundary objects: dit zijn objecten die, net zoals boundary concepts, samenwerking tussen disciplines mogelijk maken. Een voorbeeld hiervan is een MRI-scanner.
Grensoverschrijding van discipline naar discipline:
Binnen het onderzoek: grensoverschrijding gebeurt voortdurend maar je plakt er geen etiket op, het gebeurt geruisloos.
Binnen het onderwijs: in het onderwijs wordt alles in hokjes gestopt, dus grensoverschrijding gebeurt bijna niet. Er is disciplinaire scholing, er wordt dus geen onderwijs gegeven buiten jouw eigen discipline.
Binnen de praktijk: er is een voortdurende grensoverschrijding, namelijk een menging van mensen/professionals met ervaring binnen verschillende disciplines.
Casus over andragologie: andragologie houdt in hoe je mensen begeleidt om welzijn te bereiken. De wetenschappelijke discipline andragologie heeft het een jaar of 15 goed gedaan in NL maar ging toen ten onder. Dit kwam doordat er zwakke plekken waren. Er waren niet genoeg onderzoeksprogramma’s, de discipline was niet internationaal en het leunde zwaar op de praktijk. Dit is een voorbeeld om te laten zien dat disciplines snel kunnen ontstaan, maar ook snel weer in kunnen storten. Je zou nu een theorie kunnen maken om te voospellen welke discipline nu als eerste ten onder zal gaan.
Hoorcollege 3
Dit college bevat tips over het schrijven van het paper.
Lezen en schrijven: tips voor het te schrijven paper
Bij het lezen van een tekst zijn de volgende vragen belangrijk:
‘Wat wil de auteur overbrengen?’
‘Wat ik wil nou dat de lezer overhoudt van mijn verhaal?’
Ook de vorm van het paper is belangrijk: Wat voor soort verhaal is dit?
Tip: de artikelen die gelezen moeten worden voor deze cursus uitprinten. Dan kan je belangrijke punten markeren en moeilijke woorden vertalen en het dan aan het einde van de cursus nog een keer goed lezen.
Lees stappenplan:
Eerst lees je de kopjes, de cursieve woorden en blader je even door.
Dan lees je de inleiding en conclusie.
Dan lees je het middenstuk.
Formuleer in je eigen woorden wat je hebt gelezen.
De rol van retoriek
Wetenschap gaat ook om overtuigen, dit kan door middel van retoriek. Retoriek is de kunst van de welsprekendheid: hoe schrijf ik een tekst op een aansprekende manier? Ook moet een tekst helder zijn en er moeten een paar mooie voorbeelden in voorkomen waardoor de lezer door wil lezen.
4 strategieën:
Jezelf verheffen boven de leek, de kennisloze.
De werkelijkheid vercijferen.
Tegenstellingen verhullen.
De lezer verleiden. Dit is de beste strategie, maar hij is wel lastig.
Belangrijk: behandel je tekst met liefde, lees hem aan het einde nog een keer kritisch na.
Is er wel een beetje koppeling met de cursus in je paper?
Instructies voor de drie te schrijven Zeer Korte Papers (ZKP):
Combineer een thema uit de stof met een actueel onderwerp. (uit de krant, uit je eigen leven of van een andere cursus).
‘Maak een punt’: neem een stelling en probeer de lezer te boeien en te overtuigen.
Wees zorgvuldig.
Zet je naam op het document.
Tips:
Hou bij het schrijven de lezer in gedachten.
Neem de lezer mee door een pakkende opening en een goed geschreven slot.
Vervang passieve zinnen door actieve zinnen,
gebruik voorbeelden (1 pakkend voorbeeld per ZKP is voldoende)
vermijd stijlbreuken (dit is wanneer je eerst jonge taal gebruikt en vervolgens iets citeert uit een artikel wat erg ouderwets geschreven is. Dat leest onprettig en geeft het idee dat je de opdracht niet echt snapt.)
probeer te schrijven en te herschrijven, herlees het ZKP de volgende dag weer!
Print je tekst en lees hem hardop voor.
Onderwerp keuze: Pak iets uit de literatuur van de cursus, iets wat je aanspreekt, en loop daar even mee rond. Probeer het te koppelen aan iets uit het actuele leven waar je iets mee kunt.
Hoorcollege 4
Empirie: alles wat je kunt waarnemen en dus kunt vaststellen.
Empirisme: wil eigenlijk zeggen dat je vooral uitgaat van je empirische waarneming en de theorie, dus het nadenken, komt dan vaak op de tweede plaats.
De psychologie was een combinatie van twee soorten disciplines: filosofie en fysiologie (fysiologie is onderdeel van biologie.)
Snow: the two cultures. Er zijn twee kanten van het intellectuele leven:
Alfa: hier wordt gelezen en geïnterpreteerd. Dingen worden mooi en goed opgeschreven. Ze lezen vroegere teksten en die interpreteren ze om er opnieuw mooie beschouwingen van te maken. Dit werd altijd gezien als hogere cultuur. Het was van oudsher dat als je het heel goed kunt, en je dus heel geleerd bent, dat diegene dan erg hoog aangeschreven staat. Tegenwoordig nog een beetje zo. Deze mensen stonden echt op een voetstuk.
Bèta: meten en maken. Ingenieurs die veel dingen konden maken en bedenken en getraind waren in de natuurwetenschap en dat in de praktijk konden brengen. Deze mensen wouden niks te maken hebben met het elitaire wereldje van alfa.
Intellectuelen (alfa) versus technologen (bèta)
Geest (alfa) versus materie (bèta)
Metafysica (is een vorm van filosofie, een vorm die ook bereid is om na te denken zonder dat alles meteen empirisch verankerd moet worden. Nadenken zonder dat iets meteen spijkerhard moet worden gemeten, deels alfa) versus fysica
Het nadenken los van empirische gegevens staat in de wetenschap slecht aangeschreven.
Klopt het nou, deze twee culturen? Ja en nee.
Ja: Self-fullfilling prophecy van de twee culturen: als maar vaak genoeg mensen zeggen dat de geesteswetenschappen heel anders zijn dan de natuurwetenschappen dan wordt het dat ook.
Nee: Maar eigenlijk wordt er binnen de natuurwetenschappen ook veel geïnterpreteerd en in de alfa ook erg nauwkeurig en empirisch gewerkt, dus niet helemaal twee culturen.
Waarom is geesteswetenschappen afgescheiden?
Eerst zagen wetenschappers zichzelf als één groep, want als je het ene goed kon, kon je het andere vast ook goed. Maar de natuurwetenschappen gingen zich telkens meer specialiseren en begonnen laboratoria aan universiteiten, hierdoor voelden de geesteswetenschappers zich bedreigd want de manier van wetenschap bedrijven werd opeens heel anders. Zij wilden zich daarom afscheiden om hun eigen manier van onderzoeken te behouden.
Wilhelm Dilthey (1883): Uitingen en producten van de mens zijn historisch. Je moet die dingen dus heel nauwkeurig beschrijven en je verplaatsen in hoe het geweest zou zijn. Dus je moet proberen om de gedachten en motieven van mensen te begrijpen via empathie.
Windelband (1895): het verschil zit hem er eigenlijk vooral in dat wij in geesteswetenschapppen unieke personen bestuderen: iedere persoon en situatie is uniek en wij proberen te kijken hoe die unieke gevallen in elkaar zitten. (idiografisch) natuurwetenschappers stellen enkel algemene wetmatigheden op, kijken niet naar unieke gevallen. (nomothetisch)
Standaardbeeld van science
We zijn gewend geraakt om te denken dat wetenschap dit en dit is. Het standaardbeeld van wat science is, is heel erg bekend en geldt ook vaak als norm.
Standaardbeeld:
Nauwkeurige empirische waarneming van verschijnselen.
Meetbare onafhankelijke en afhankelijke variabelen in gecontroleerde omgeving.
Wetmatigheden bij voorkeur uitdrukken in wiskundige modellen. De gevonden dingen in wiskundige modellen zetten.
Verklaren is hetzelfde als voorspellen. Veel wetenschappers zeggen: als ik een bepaalde variabele iets laat doen dan kan ik voorspellen hoe mijn proefpersoon reageert. En dat is de kern van wetenschap.
Experiment is de beste vorm van onderzoek.
Dit klopt eigenlijk niet, is niet echt wat wetenschap is, maar daarover komt later meer informatie.
Closure: sluiting, dicht maken. (Manicas).
Het gaat hier over het onderscheid tussen open en gesloten systemen. Manicas zegt in zijn boek eigenlijk van begin tot eind dat er in onze werkelijkheid vrijwel geen gesloten systemen bestaan. Alles wat wij meemaken in de werkelijkheid daar zitten zoveel variaties in, met name in hoe iets ontstaat en begint, dat het bijna niet mogelijk is om iets via oorzaak gevolg relaties te verklaren. Er zijn dus geen gesloten systemen, absolute causale relaties bestaan dus niet.
Closure: Als je de zaak zo maakt dat je alle andere variabelen kunt uitsluiten, dus dat er enkel 1 onafhankelijke en 1 afhankelijke variabele is, dan heb je closure. Een gesloten systeem.
Voorwaarden voor gesloten systeem volgens Manicas:
Kennis van alle begincondities.
Isoleren van de theoretisch relevante ‘generatieve mechanismen’, isoleren wat je werkelijk wilt weten wat een causaal verband heeft, die variabelen onderzoek je.
Afwezigheid van storende variabalen, alle andere variabelen wegwerken.
Dit kan volgens Manicas alleen via een experiment, maar zelfs dan weet je niet zeker of je alle storende variabelen eruit hebt.
Contingentie = toeval:
Bij een goed gesloten systeem is alle contingentie geëlimineerd. Alle toeval uitgesloten. Al die begincondities waar je last van hebt en niks mee wilt heb je eruit gehaald.
Alles wat er gebeurd is dan totaal gedetermineerd, de ene variabele bepaald dan alles wat er gebeurd met de andere variabele. Als p, dan altijd q.
Manicas: wetenschap heeft als primair doel om de werkelijkheid beter te begrijpen. Dan moet je dus iets weten van toevalsfactoren maar ook van causale factoren. Want natuurlijk bestaan er wel causale factoren. Om de werkelijkheid beter te begrijpen moet je zowel toevalsfactoren als causale factoren beschouwen.
In de natuur en in de maatschappij bestaan vrijwel alleen open systemen (zoals evolutie, veel factoren hebben invloed.)
Casus Millgram:
Experiment van Millgram: proefpersonen moeten mensen schokken geven als ze foute antwoorden geven, dit gebeurd onder druk van een wetenschapper. 65% van de vrijwilligers gaven de maximale schok.
Wat is het dat mensen onder druk van een wetenschapper hun grenzen overschrijden?
Vervolgens heeft Gina Perry onderzocht wat er werkelijk gebeurde bij het experiment van Millgram. Ze kwam erachter dat wat Millgram zei hoe zijn experiment ging niet klopte. Veel proefpersonen waren namelijk niet gehoorzaam aan de aanwezige wetenschapper en stopten met schokken geven. Ook was er geen debriefing, de proefpersonen hoorden later niet dat de schokken nep waren.
Het onderzoek van Millgram was dus totaal anders dan wat hij in zijn standaard verhaal schreef. Zijn onderzoek was exploratief: er was geen theorie aan vooraf, geen inductie etc. hij begon met niks en ging het exploreren.
Logisch empirisme: Covering law model:
Logisch empirisme: er moet een standaard boekje komen waarin staat of iets echte wetenschap is. Logische en wiskundige theorieën moet je vooral maken, want dit is ondubbelzinnig. Je moet aan een theorie kunnen zien dat die theorie volgens de logische principes zijn gemaakt.
Het covering law model (=deductief nomologisch model) is gemaakt volgens die logische principes.
Het logisch empirisme is vanuit filosofisch opzicht nogal onbevredigend en kaal.
Kritisch rationalisme: (Popper)
Volgens Popper had bijvoorbeeld Millgram blij moeten zijn dat hij niks echts had gevonden want dan wist hij dat dat verband in ieder geval niet bestond, falsificatie. Maar veel wetenschappers willen geen falsificatie, die willen juist bevestiging van hun theorieën. Niemand doet dat, falsifiëren. Ook bij Popper was het natuurwetenschappelijke standaardbeeld de maatstaf.
Hoorcollege 5
Ontologie en epistemologie:
Epistemologie: kennisleer: wat is de goede, passende manier om kennis te verwerven en verzamelen?
Ontologie: de leer van objecten, zijnsleer. De leer van wat er bestaan en hoe het bestaat.
Wat is typisch menselijk: taal, denkvermogen, empathie, bewustzijn, zelfreflectie, doelgericht handelen.
moeten we dit wel of niet onderzoeken in de wetenschap? Sociale wetenschappen zeggen ja. Dit zijn ontologische kenmerken van de mens. Dit is het uitgangspunt van Manicas.
Alle causale dingen die gebeuren in de samenleving gebeuren omdat we tot deze dingen in staat zijn (empathie, collectief doelgericht handelen).
Object en methoden:
De kennisleer heeft in de twee stromingen logisch empirisme en kritisch rationalisme voorrang. De kennisleer bepaalt hoe je het object ziet.
Per gemeenschap/vakgebied van onderzoekers is duidelijk wat de regels zijn. Dit hoeft niet eens afgesproken te zijn.
Een historische wending.
Hij begon bij Aristoteles: hoe keek hij naar de natuur? Socioloog Kuhn kon niet eens begrijpen wat Aristoteles had geschreven.
Er is niet 1 maatstaf om Newton te vergelijken met Aristoteles. Ook al zeggen ze hetzelfde woord, de betekenis is anders.
Paradigma: wetenschappers kunnen samen in een paradigma zitten, zij begrijpen van elkaar wat ze bedoelen als er over wetenschappelijke onderwerpen gepraat wordt, ook als het niet met veel woorden wordt gezegd. Eeuwen later worden de wetenschappelijke geschriften van toen die binnen het paradigma begrepen werden, niet meer begrepen. Het is te onduidelijk.
Thomas Kuhn:
Voor een lange tijd werd wetenschap op een constante manier beoefend, daarna kwam er verwarring. Er ontstond een crisis door anomalieën (afwijkingen, verwarring).
Vervolg paradigma: het gaat binnen het paradigma om de ideeën die wetenschappers hebben, maar ook om de feitelijke dingen die ze doen. Dit alles kan vallen binnen een paradigma. Binnen de paradigma zit dus een vanzelfsprekendheid, er is tacit knowledge. Tacit knowledge is ongeschreven kennis, kennis die de wetenschappers gewoonweg weten uit gewoonte en door hun omgeving.
Conclusie van de sociale wetenschappen: we hebben meerdere paradigma’s. We zijn poly-paradigmatisch. Kuhn had hier kritiek op: je kan pas spreken van een paradigma als er langere tijd sprake is van overeenkomsten onder het merendeel van de wetenschappers.
Vervolgens zei Kuhn dat daarom de sociale wetenschappers pre-paradigmatisch zijn; we hebben dus nog geen paradigma. En dat zou wel kunnen kloppen, want we zijn nog vrij jong (200 jaar). De natuurwetenschappen bestaan bijvoorbeeld al veel langer.
Constructivisme:
Kuhn: self fulfilling prophecy: als we een ander paradigma hebben, dan kijken we niet alleen anders naar de wereld maar de wereld wordt dan ook anders. Het is een wisselwerking.
Je moet ook een soort geloofwaardigheid creëren als onderzoeker, omdat mensen anders je feiten niet geloven. Deze geloofwaardigheid kan ook te ver gaan (Diederick Stapel).
Millgram creëerde een sociale situatie waarmee hij kon publiceren. De feiten liggen niet zomaar klaar, die worden geproduceerd en dus kan je eraan twijfelen.
Wiener Kreis: feiten liggen voor het oprapen, je moet ze alleen nog vaststellen.
Popper: feiten zijn afhankelijk van de theorie, van een bepaalde manier van kijken. Je visie bepaalt wat je ziet. Daarnaast zijn feiten ook nog afhankelijk van de context waarin je de feiten creëert.
Het gaat om het produceren van geloofwaardigheden. Er zijn grenzen tot waar je die geloofwaardigheid kan creëren, tot hoever je kunt fantaseren. Je moet rekening houden met het realisme.
En de sociale wetenschappen?
Een wetenschappelijke tak moet andere wetenschappers en de maatschappij ervan overtuigen dat je nut brengt. Bijvoorbeeld advies geven aan politici.
Wat hebben de psychologen bedacht om maatschappelijk nut te hebben? De psychologische testen. Zo kan je verschillen tussen individuen vaststellen. Bij sollicitatiegesprekken bijvoorbeeld: wie had een snelle reactiesnelheid?
Spanning tussen kennisleer en kenmerken van het object was en is altijd aanwezig.
Peter Manicas: wat Manicas niet wil is noodzakelijkheid en causaliteit vervangen door logica. Hij wil ook niet het idee van causaliteit loslaten. Hij wil ook op het gebied van mens- en geesteswetenschappen vasthouden aan causaliteit. De causale krachten zijn de mensen.
Taal, denkvermogen, empathie en andere menselijke eigenschappen maken het mogelijk dat wij als samenleving een universiteit kunnen creëren.
Kritisch realisme:
Er is een wereld die bestaat los van onze kennis, los van ons bestaan. Stel dat de mens zou uitsterven, dan zou de natuur en de wereld blijven bestaan. De natuur en wereld en andere voorbeelden zijn objectief zou je kunnen zeggen.
Er zijn 3 niveaus kritisch realisme:
Werkelijke niveau: wij kunnen die taal leren.
Actueel: wij leren die taal.
Empirisch: wij spreken de taal, dit kan je waarnemen.
Het zijn geen wetten, maar tendensen. Niet iedereen leert de taal te spreken.
Conclusies:
Je wilt de wereld zodanig begrijpelijk maken dat iedereen er wat aan heeft.
Je komt niet tot dit begrip door middel van reductie. Dit kan niet omdat factoren samenwerken, het uit elkaar trekken van factoren heeft dus geen nut.
Hoorcollege 6
Relatie tussen wetenschap en praktijk
Praktijk wordt hier gezien als de praktijk waar je in terecht komt als sociaal wetenschapper.
Wat voor soort wetenschap heb je nodig om maatschappelijke problemen aan te pakken?
Er is geen receptenboekje (als probleem A voorkomt moet je B doen. Dit is er dus niet.)
Flyvbjerg: making social science matter, dit boek heeft hij geschreven en dit onderwerp was dan ook zijn levenswerk.
Van Wel: interventies hebben een logica. Hoe je praktijkwerk van sociale wetenschappers kunt analyseren. Hij heeft een soort schema bedacht hoe je vooruitgang van praktijkwerk kunt meten.
ASW als realistische wetenschap:
Bij ASW wordt tamelijk realistisch gekeken naar hoe je een sociaal probleem moet aanpakken. Wat je wil als onderzoeker is dat je greep krijgt op de werkelijkheid: zowel het snappen als het kunnen beheersen, effectief kunnen ingrijpen. Maar ook tactvol kunnen omgaan met mensen die het er totaal niet mee eens zijn.
Voorbeeld onbedoeld gevolg van een maatregel: geen drank meer onder de 18, onderzoek onder 5000 jongeren of ze nu drugs gebruikten i.p.v. drank. Dat bleek zo te zijn, de onderzoekster zei wel dat het niet representatief was, want het is alleen onder facebookers uitgevoerd, maar volgens Abma is het wel representatief want bijna iedereen zit op FB. Interessante kwestie aan de orde: er is destijds een wet ingevoerd omdat het slecht was voor jongeren om alcohol te drinken. Je voert de wet in en bent er streng op en dan blijkt dat er een gevolg ontstaat dat jongeren andere schadelijke dingen gaan gebruiken. Dit is een typische soort vraag waar je later als ASW-er mee geconfronteerd kan worden, hoe los je dit probleem op? Hoe voorkom je dit drugsgebruik?
Kenmerken van de sociale wetenschappen: dan hebben we het over ontologie (zijnsleer)
Alles wat zich voordoet in de sociale werkelijkheid is een gevolg van iets wat eraan vooraf ging, historische causaliteit.
Dynamiek door handelende persoon: het is altijd een causaal gevolg gecreëerd door de mens. Gaat altijd om personen en groepen personen die de zaak ik beweging hebben gezet. Ménsen kwamen aan met argumenten voor nieuwe 18+ alcohol wet.
Context geeft kansen en beperkingen: het gebeurt niet in een vacuüm. Het ontstaat door beperkingen en kansen.
Reality is interdiciplinary: de werkelijkheid heeft een interdisciplinair karakter. Je kan wel proberen om vanuit de disciplines van alles te doen, maar die werkelijkheid trekt zich daar toch niks van aan.
Casus 1: Cholera in Londen.
Het ging om een grote epidemie, maar ze wisten niet waar het vandaan kwam, toch moest er snel worden ingegrepen anders zou iedereen dood gaan. Ze wisten niet dat er een cholera bacterie bestond, men had nog geen microscopen die sterk genoeg waren om die bacterie te ontdekken. Londen had ook veel dieren: koeien, paarden, honden, kippen. En het stonk er heel erg. Geen riolering, wel beerputten. Als mensen ziek worden, ligt dat vast aan de stank en zit het dus in de lucht of in eten of drinken. Meerderheid van de mensen dacht in de lucht.
Oplossing volgens gemeentebestuur: er moet riolering komen zodat de stank en dus de bacterie weg gaat. Niemand mag meer beerputten hebben, allemaal moeten ze leeggegooid worden. Maar volgens John Snow zat de bacterie in het water en hij sloot de pomp en toen was de epidemie over.
Dit is niet medisch, weinig medische kennis nodig. Je brengt ‘statistisch’ gegevens in kaart op het sociale vlak en probeert te reconstrueren hoe die causale keten van cholera oplopen is bewerkstelligd.
Miasmatheorie: onbedoeld gevolg: we moeten riolering aanleggen om die stank weg te krijgen. Scheiding riool en drinkwater. Pas toen die scheiding er was tientallen jaren later stopten de epidemieën.
Wat leren we hiervan?
Causaliteit in de praktijk: ketens van gebeurtenissen die dingen veroorzaken.
Rivaliserende paradigma’s: miasmatheorie (komt door de lucht) vs. de watertheorie (komt door het water).
Retoriek: de symbolische handeling van John Snow was het sluiten van de pomp. Dit was retorisch: ik haal de hendel eraf en je zult zien dat ik gelijk heb en dat het aantal doden afneemt.
De les die we hiervan leren: je bent soms gedwongen om in te grijpen, ook al weet je niet zeker waar het door komt, je moet gewoon in de praktijk iets uitproberen en hopelijk helpt het.
Kritisch realisme geïllustreerd:
Niveaus van kennis:
Empirische kennis: het is een simpel feit geweest dat er veel mensen plotsklaps ziek werden en dood gingen binnen een paar dagen. Dit kon je waarnemen. Je moet er iets mee doen anders kwamen er meer doden.
Werkelijke kennis: de cholera bacterie die een bepaald kenmerk heeft: als hij in de darmen komt van een persoon kan die bacterie grote schade aanbrengen.
Actuele kennis: de gebeurtenis die nu plaatsvindt, dus dat er mensen doodgaan door een bacterie.
Making social science matter: Flyvbjerg:
Phronesisch sociaal onderzoek: praktische wijsheid, hierbij ontstaan vier vragen:
In welke richting gaat de ontwikkeling?
Wie wint en wie verliest, en door welke machtsmechanismen?
Is de ontwikkeling wenselijk? Met verwacht van sociaal wetenschappers dat ze niet alleen met feiten komen, maar ook met iets verstandigs komen. Zelf nadenken en conclusies trekken is zijn boodschap, niet alleen feiten maar ook je verstand gebruiken. Leren van eerdere ervaringen en daarover nadenken bij nieuwe problemen.
Wat moet er gedaan worden?
Het gaat vooral om relevantie van onderzoek en niet om ‘so what’-onderzoek waar je niks aan hebt maar alleen doet omdat het leuk is. Relevantie is belangrijker.
Voorbeeld: Beatrijs Ritsema in Vrij Nederland vorige week, ze is psychologe en geeft antwoorden op problemen, wat een persoon moet doen als er iets is. Zij zegt dat sommige onderzoeken een groot gebrek hebben aan relevantie, het is gewoon simpel nadenken daarmee kan je ook bij de conclusie komen, maar ook soms zijn die onderzoeken compleet onzinnig met domme hypothesen wat je ook wel van tevoren kunt bedenken. Een geluk bij een ongeluk is dat het niemand wat uitmaakt, de resultaten van die onzinnige onderzoeken.
Casus 2: stadsplanning Aalborg.
Er komen meer auto’s, dit zorgt voor drukte en vervuiling. moet er een autovrije stad komen of niet?
De kamer van koophandel heeft op allemaal plekken zitten duwen zodat de onderzoeksresultaten waren dat het nuttiger is om wel auto’s in de binnenstad te houden want dat was goed voor de winkeliers, dan kunnen ze bij de winkels parkeren. Veel invloed van de pers dus en van de kamer van koophandel. Flyvbjerg ontdekt dit, hij vindt het heel raar dat er een gekozen gemeenteraad is dat goed is samengesteld en dat er 1 privépartij zich ertussen gedrongen heeft en daarmee de democratie ondermijnt. Het enige wat hij kon doen is de burgers er meer bij betrekken.
Waarom verteld hij dit? Om het rijtje van Flyvbjerg te illustreren. Je moet een mening vormen en die ook kunnen formuleren, je moet er goed over nadenken!!! Nadenken is zeer belangrijk, niet zomaar naar de onderzoeksresultaten kijken maar echt er zelf logisch over nadenken, vindt Flyvbjerg heel belangrijk!!!
Flyvbjergs uitgangspunten:
Sociale wetenschappers moeten meedenken welke partijen waar belang bij hebben en dat transparant maken. Probeer ook vast te stellen wie welke macht heeft. Ga dan vervolgens in je onderzoek de werkelijkheid op de huid zitten: leer de belanghebbenden kennen, heb oog voor lokale details, onderzoek de geschiedenis van het probleem en gebruik case studies. Dit is precies wat John Snow deed bij de Cholera epidemie.
Hoorcollege 8
In dit hoorcollege:
Mensen als actoren: dit is het kernpunt van de sociale wetenschappen volgens Abma.
Laten zien hoe psychologie als vakgebied daarmee is omgegaan.
Wetenschap en praktijk
Manicas: doel van de wetenschap is de wereld begrijpelijk maken. De wetenschap moet het beter doen dan de gemiddelde burger, geen genoegen nemen met snelle antwoorden, hoger dan common sense.
Moet de wetenschap zich bemoeien met de praktijk? Ja! Groot deel van de universitaire studenten komt in de praktijk te werken. Die mensen moeten in staat zijn om beter dan de gewone burger te presteren in de praktijk.
Franse filosoof/psycholoog, quote: ‘Een psycholoog is er nooit zeker van of hij aan wetenschap doet. En wanneer hij daarin slaagt is hij er nooit zeker van of het psychologie is.’’ (P. Gréco, 1976)
Hier hangt het af van welke definitie van wetenschap je uitgaat. Ga je uit van de empirische kant dan kunnen psychologen, die mensen bestuderen, daar moeilijk in slagen. De uitgevoerde wetenschap is niet super wetenschappelijk volgens die definitie. Maar als psychologen zich helemaal vormen naar die wetenschappelijke normen, is het dan nog wel psychologie?
Mensen als actoren.
Je bestudeert de mens, en de mens heeft een aantal eigenschappen. (bewustzijn, taal, symbolen, kunnen handelen, etc.)
Als je er vanuit gaat dat mensen kunnen handelen, dan kun je de kloof tussen individu en samenleving toch ook verhelpen?
Casus 1:
Er is een onderwijzeres van 55 jaar, ze is gescheiden en ze heeft twee zoons. Ze heeft vermoeidheidsklachten en zit al een jaar in de ziektewet. Ook is ze nu erg perfectionistisch, zenuwachtig en druk, ze kan niet eens langer dan 10 minuten in een tijdschrift lezen. Zij is het soort persoon die wanneer iemand de deur open laat staan van de lerarenkamer, ze opstaat en de deur dicht doet. Ze is 5 jaar getrouwd geweest met een man maar die sloeg haar soms. Vervolgens heeft ze een relatie gehad met een vrouw die mislukte. Nu is ze 20 jaar alleen en dat vindt ze beter zo. Haar kinderen komen regelmatig langs samen met haar kleinkinderen. Ze geeft aan dat ze denkt dat haar kinderen haar een hele slechte moeder vinden en haar totaal niet accepteren. Ze zou niet van ze hebben gehouden vroeger en ze niet genoeg hebben bemoedert. De vrouw zelf is opgegroeid in een NSB gezin.
Ze gaat naar een psycholoog, en die psycholoog stelt vragen. Waarom sluit ze zelf de deur in de lerarenkamer? Wat denkt ze daarbij: dan hoef ik de leerlingen niet te zien of die stomme deur staat alweer open?
Alles wat we nu weten van de vrouw is context, haar gedrag en omgevingsfactoren.
Wat Abma wil illustreren: psychologie gaat om emoties, om spanningen, om innerlijke conflicten en dit kan mensen enorm dwars zitten. Dit is wat mensen denken van psychologie. Maar dat is in het begin van de studie psychologie helemaal niet zo, misschien later. Dat is psychoanalyse.
Wat leren we uit de casus? De manier hoe iemand in het leven staat is een product van de geschiedenis. Het is niet causaal, het had anders kunnen lopen, maar het is zo gelopen en daarom staat ze zo in het leven. Dat er conflicten zijn die het gedrag en gevoelens van de vrouw sturen gebeurt zonder dat ze het doorheeft. Ze probeert het heel hard goed en perfect te doen maar daardoor zet ze alles klem. Ze heeft een spiegel nodig die haar verteld wat ze aan het doen is wat ze niet door heeft.
Geschiedenis en context zijn dus altijd nuttig in analyses van mens en maatschappij om vast te stellen wat je moet doen.
Hoe onderzoek je zo’n casusindividu?
Je gaat praten met de cliënt: pijnpunten vaststellen en geschiedenis reconstrueren.
Dit doe je niet zomaar, dit doe je op basis van een theorie over:
Ontwikkeling en de structuur van iemand psyche.
Psychologische mechanismen.
Relatie tussen lichaam en psyche: Freud, (seksuele) verlangens.
1915: drie psychologiën:
Drie stromingen die 100 jaar geleden bestonden, waarvan de sporen nog zichtbaar zijn en ze in een ander jasje voorkomen:
Psychoanalyse: gaat om het ontrafelen van het onbewuste in de analyse van psychische conflicten.
Behaviorisme: dit is experimenteel onderzoek naar uiterlijk waarneembaar gedrag. Heeft niks te maken met de psyche. Dit zijn de psychologen, zoals de eerdergenoemde quote, die echte wetenschap willen doen en het maakt ze niet veel uit of het dan nog wel psychologie is.
Fenomenologie: je moet om te beginnen kijken wat nou precies de kenmerken zijn van de mens, de mens is een ‘geïncarneerde geest’: er zit in het lichaam een geest, er is dus eenheid van lichaam en psyche.
Er is een soort spanningsverhouding tussen gedetermineerdheid versus vrijheid.
Vrijheid:
Fenomenoloog: mensen kunnen zelf hun handelen bepalen.
Gedetermineerd:
Psychoanalyse: mensen hun handelen komt door innerlijke bewustzijn en door onbewuste invloeden. Behaviorisme: mensen handelen door omgevingsinvloeden, het is uitwendig meetbaar.
p. 63 boek ODG R. Abma, citaat van een psychoanalyticus. Je kan wel van achteraf beredeneren waarom iemand bepaald gedag heeft vertoond, maar je kan het gedrag niet voorspellen.
Behaviorisme = reductionisme:
Reductionisme: ook als het eigenlijk niet kan, toch proberen om het simpel te maken.
Behavioristen laten alles wat typerend is voor de mens (bewustzijn) erbuiten, buiten hun onderzoek.
De mens is volgens hen geen actor, maar een reactor.
Hun experimenteel onderzoek is op basis van conditionering, meestal bij dieren.
Fenomenologie:
De leer van verschijnselen, hoe komt iets op je af? Niet meteen er met een theorie op af, maar je kan er niet volkomen objectief op af gaan.
Vroeger: wetenschap wou uit de filosofie stappen, dit vind de fenomenologie een foute beslissing. Filosofie is wel van belang.
Hele brede vorm van menswetenschappen.
de mens als een betekenis gevend wezen.
Er is een eenheid van lichaam en psyche.
De mens is vrij in het ontwerpen van zijn eigen leven.
Mensen handelen doelgericht.
Anti-reductionisme: ontologische (zijnsleer) kenmerken.
Utrechtse school:
Linschoten: boek getiteld ‘idolen van de psycholoog’: de fenomenologie moet terug in zijn hok bij de filosofie. De psychologie moet weer de wetenschap gaan bedrijven.
In het boek: grote fouten die psychologen maken is doorgaans dat ze teveel aanknopen bij lekenpsychologie.
in 2015: de stand van de psychologie:
Psychoanalyse, behaviorisme en fenomenologie zijn vrijwel verdwenen tegenwoordig.
Tegenwoordig is het reductionisme het grootst:
Nadruk op methoden en statistiek.
‘’Wij zijn ons brein’’: cognitieve neurowetenschap. Er zijn dus psychologen geweest die helemaal voor de cognitieve neurowetenschap zijn gegaan. Bestaat sinds zo’n 10 jaar.
Er is geen overkoepelende theorievorming. Er is geen samenhang tussen psychologen.
De praktijk wordt in leidende protocollen gegoten. De behandeling van elke individu wordt aangepakt met een algemeen protocol. Soms werkt dit, soms niet.
Wat gebeurt er als je de wetenschap helemaal reductionistisch maakt? Dan zet je de deur open voor een alternatief circuit. Er is tegenwoordig buiten de wetenschap om een enorm alternatief circuit. Alle andere stromingen die in de psychologie bestonden, dat zijn hele kleine stroompjes geworden tegenover de grote cognitieve stroom. Maar dit gaat nog maar enkel over de vergoedde behandelingen door verzekeringen, buiten de wetenschappelijk beïnvloedde behandelingen zijn er nog veel andere behandelingen die niet wetenschappelijk gefundeerd zijn. Dit is het alternatieve circuit, een alternatieve markt aan geneeswijzen waarbij lichaam en psyche gekoppeld worden: zelfhulpboeken bijvoorbeeld.
Hier zijn 2 dingen fout aan, aan het alternatieve circuit:
Mensen zoeken hulp en ze moeten het zelf betalen, terwijl ze misschien wel echt ziek zijn.
Er is geen wetenschappelijke controle of het wel werkt.
Hoorcollege 9
In dit hoorcollege:
Actoren zijn personen met causale vermogens.
Welke vermogens hebben mensen?
Waarom kunnen redenen oorzaken zijn?
Objecten van sociale wetenschappen bestaan niet onafhankelijk van ons.
Manicas: Het bepaald worden en het zelf keuzes maken zit beide in de mens, maar hoe ga je daar verstandig mee om?
Quote in ODG boek van R. Abma: ‘all actors are social theorists, and must be so to be social agents at all.’ (A. Giddens, 1977)
Wat wordt hier gezegd? Dat een social agent (actor) ook een theorist is, het betekent dat iedere wetenschapper die iets wil met mensen, er rekening mee moet houden dat mensen ook een idee hebben van hoe de wereld in elkaar zit.
Quote in ODG boek van R. Abma: ‘’There are no persons without society, and no society without persons. But society, unlike nature, does not exist independently of our activities.’’ (P. Manicas, 2006)
Eerste zin: zijn er personen buiten de samenleving? Ja, kluizenaars. Maar die zijn toch niet helemaal los van de maatschappij. Mensen die niet deelnemen, op een minimale manier zelfs, aan de samenleving, bestaan niet. Denk aan de taal. Als je de taal kan spreken van jouw samenleving dan heeft de samenleving dus toch invloed op jou.
Tweede zin: er is geen samenleving zonder mensen.
Waarom kunnen redenen oorzaken zijn?
Reden: waarom
Oorzaak: waardoor
Oorzaak kan iets mechanisch zijn, wat buiten de mens gebeurt, bijvoorbeeld iets laten vallen en de oorzaak is dan zwaartekracht. Redenen zijn subjectief, zitten binnen iemand en kan iemand over nadenken, maar ze hebben wel objectieve gevolgen.
Menselijk handelen begrijpen:
Veel gedrag is automatisch, denk bijvoorbeeld aan fietsen, als je gaat nadenken over hoe je precies moet fietsen lukt het niet meer en val je om.
Groot voordeel: wij mensen zijn in staat ons te verplaatsen in anderen. En ook kunnen we anderen vragen stellen. Zo kunnen we handelen beter begrijpen.
Manicas: Bij alle verschijnselen die je wilt verklaren moet je eerst kijken hoe het zich heeft gevormd.
Werkzame mechanismen: we hebben tendenties. Zoals de tendentie om te proberen om je eigen voordeel te halen, die neiging is er.
Casus 2: learning to labour (staat ook in boek Manicas): werkzame mechanismen voorbeeld.
‘’how working class kids get working class jobs’’
Hoe komt dat? Dat je zo’n tweedeling in sociale klasse hebt? Daar zit een vraag achter: hoe hef je die tweedeling op? Je wilt de arme mensen omhoog helpen zodat ze een volwaardige plek in de maatschappij kunnen innemen, gelijke kansen. Maar als je dat wil moet je eerst snappen waarom die tweedeling er is.
Marx: die structuren zijn nou eenmaal zo, tenzij het proletariaat in opstand komt.
Het is een gevolg van kapitalisme: de kapitalisten onderdrukken de arbeiders.
Willis: hoe kan het nou dat mensen die wel naar school gaan en iets leren dat het niet altijd de mogelijkheid biedt aan mensen om hogerop te komen? Ook al gaan kinderen naar dezelfde scholen, toch komen de jongens uit arbeidersgezinnen in arbeidsberoepen. Willis is naar school gegaan, tussen de jongens in de schoolklassen gaan zitten, hij nam de houding aan van een scholier, hij ging kijken wat er daar gebeurde. Het was een soort natuur van de leerlingen om de school niet serieus te nemen. Ze zitten gewoon hun tijd uit. De jongens gingen klieren en vervelende dingen doen, maar niet echt leren. Willis ontdekte dat daaronder een houding schuil ging die ze van thuis uit hadden meegekregen. Van thuis uit kregen ze een houding mee van:
A) als je als een dubbeltje geboren bent wordt je nooit een kwartje.
B) we zijn niet zoals de leraren, we zullen nooit zo worden, we willen niet dat je zoals een leraar wordt en veel doorleert maar je moet gewoon arbeider worden.
Ze moesten dus wel naar school maar ze hoefden het niet zo serieus te nemen. Willis komt uit bij een zelfde soort redenering als Manicas: de jongens zijn geen passieve onderdrukte mensen, ze zijn zelf actor, ze dragen zelf bij aan hun ondergang door de school niet serieus te nemen.
Conclusie Willis: de jongens zijn niet passief, ze zijn actoren, banen reproductie is zelfgemaakt. Wat je in de klas ziet is eigenlijk een vorm van klassenstrijd. Hij probeert een patroon te herkennen waarin je ziet dat de jongens wel naar school gaan maar ze hebben daar niet zoveel aan dat ze in betere banen terecht komen. En dat heeft dus eigenlijk te maken met botsende culturen. Hij sluit hier wel de meisjes uit.
Wat hij ontdekte: laten we zeggen dat je een gevangenis hebt, je hebt directie en bewakers en die hebben de macht. En dan heb je de gevangenen: laten die alles met zich gebeuren? Nee, ze ontwikkelen een treitercultuur waardoor ze voor hun eigen gevoel een zekere macht hebben. Er zit dus een mechanisme in waarbij je in een onderdrukte situatie zit waar je niet uit kunt, je probeert om minstens het gevoel van controle over de situatie te creëren. Het is geen keiharde wetmatigheid, maar het is wel een soort neiging die mensen kunnen hebben.
Wat de meisjes betreft: Willis schilderde meisjes als passieve wezens af, terwijl de jongens wel als actoren werden afgeschilderd. Hier kreeg Willis veel kritiek op.
Ben je dan eigenlijk wel een actor, of ben je iemand die passief uitvoert wat van thuis uit wordt meegegeven? Ze krijgen info van thuis uit mee, en op school converteren ze dat in een treitersfeer. Hun ouders zeggen niet letterlijk dat ze niet op moeten letten. Dus zelfs als je van huis uit die dingen meekrijgt, ben je nog een actieve actor. Want je kiest zelf voor je gedrag in de collegezaal.
Heel weinig jongens kunnen uit die vicieuze cirkel komen, goed voorbeeld: Obama: had veel achterstand als kandidaat, is toch president geworden en heel succesvol.
Hoe kan je die vicieuze cirkel oplossen?
Individueel: de jongen aanspreken: waarom doe je zo, terwijl je goed kunt leren?
Collectief: politieke actie, de politiek moet interventies doorvoeren zodat de arbeidersklasse zichzelf beter opvoedt.
Het verzet tegen onderwijs blijft toch nu beperkt tot klieren in de klas, de mensen komen niet echt in opstand. Waarom komen ze niet in opstand en blijft het bij verzet in de klas? Omdat ze zelf niet doorhebben dat ze hun kansen aan het verpesten zijn.
Hoe verander je dit? daar zijn we nog steeds niet helemaal uit.
Einde casus __________________________________________________________________________________
Sociale structuur: twee kanten:
Structuur: marionetten in de samenleving, passieve houding.
Agency: hoe bouwen de mensen een tegencultuur op? Actieve houding.
Maar: structuur en agency hebben met elkaar te maken.
Structuren vormen een mal die aan de ene kant gedrag beperken (de grenzen) maar ook gedrag mogelijk maken. (binnen de grenzen)
Oude marxistische denkwijze: wij leven allemaal in een maatschappij met instituties, en omdat we eraan deelnemen reproduceren we die instituties, maar omdat wij actoren zijn veranderen ze ook.
Dus: structuren worden gereproduceerd maar dit gebeurt nooit onveranderd. Uiteindelijk zegt Manicas: dat die structuren niet boven ons drijven en die zijn niet anoniem, en ook zijn het geen echte dingen, ze zitten in de manier waarop wij zelf handelen. Wij hebben bepaalde gewoontes in institutionele situaties zoals deze bijvoorbeeld (hoorcollege) dat maakt dat deze structuur kan doorgaan, dit is reproductie.
Structuren zitten in actoren:
Je kunt niet volhouden dat mensen hun gedrag gedetermineerd is. Je kunt wel zeggen dat mensen makkelijk in bepaalde patronen vallen. Je moet je er ook op bedacht zijn dat die patronen kunnen veranderen. Neigingen die bij mensen bestaan, tendenties, die kunnen dus veranderen. Dat wil ook niet zeggen dat iedereen dezelfde neigingen heeft, er zijn uitzonderingen.
Conclusies:
Manicas: benut in je onderzoek het feit dat je je medemensen onderzoekt. En geef ook met je onderzoek je medemensen een beter inzicht in hun eigen handelingsmogelijkheden: op individueel en collectief niveau. Dit is het doel van onderzoek. Toch moet je je ook blijven beseffen dat wij onze sociale omgeving bewust kunnen veranderen, maar dit kan ook onbedoelde gevolgen veroorzaken. Je plant bijvoorbeeld een interventie met de beste bedoelingen en dan toch is er zo’n negatief gevolg. Er zijn maar 2 middelen om dat in de hand te houden, wat moet je doen om het te voorkomen? 1. Luisteren naar de critici. 2. Veel praten en je mengen met je objecten van onderzoek.
Hoorcollege 10
Het reële: iets bestaat
Het actuele: iets gebeurt
Het empirische: wij nemen iets waar.
Het doel van de wetenschap: causaliteit vaststellen.
Twee thema’s in dit college: geschiedenissen en markten.
Geschiedenissen
Marx: Er is iets gebeurt in de geschiedenis, er zijn personen personen geweest die iets willen bereiken. Eeuwenlang lukt dit de mensen niet helemaal en hebben ze weinig invloed, maar uiteindelijk gebeurt er iets waardoor ze toch macht kunnen bereiken: zoals het ontstaan van handel, dit maakte grote handelaars heel erg machtig. Aan de ene kant heb je dus wetmatigheden, en aan de andere kant heb je (groepen) personen die iets proberen te bereiken.
Mensen maken de geschiedenis, ze maken gebruik van de middelen die ze aantreffen.
Mensen maken dus die geschiedenis maar dit gebeurt onder niet zelf gekozen voorwaarden. je stapt op een rijdende trein, de geschiedenis is er al. Je begint niet bij 0.
Manicas: het gaat om mensen die het doen, primaire krachten in de geschiedenis zijn personen. Deze personen kunnen maatschappelijk effect teweeg brengen.
Sociale structuren: zijn werkelijk, ze bestaan, maar ze zijn wel virtueel. Het zijn niet dingen die je kunt aanwijzen en die op eigen kracht iets doen, de structuren zijn afhankelijk van de mensen en ze bestaan ook door de mensen.
Cruciaal: ook bij verklaren van iets in de sociale wetenschap moet je een verhaal hebben, je moet het dus leuk brengen. Je wetenschappelijke artikelen moeten leuk zijn geschreven. De lezer moet worden geholpen om mee te gaan met het denken van de auteur.
Kenmerkend voor sociale wetenschappen: het zijn concrete wetenschappen van de werkelijkheid, over concrete processen die zich afspelen. Door kleine onderzoekjes worden telkens hele kleine brokjes van de werkelijkheid kenbaar.
Weber: generatie later dan Marx. Hij was eigenlijk jurist maar ook geïnteresseerd in economie.
Voor de sciences (natuurwetenschappen) is dat precieze proces van mechanismen opsporen en processen begrijpen prima, maar dit werkt niet voor de sociale wetenschappen. Die gaan namelijk over personen en die personen kunnen zelf ook nadenken, kunnen zelf ook keuzes maken. Echte wetten zal je in de samenleving dus niet vinden, de sociale wetenschappen kunnen geen echte wetten/mechanismen bestuderen, wat de sciences wel doen. Dus moet je als sociaal wetenschapper proberen om concreter te zijn, niet uitgaan van mechanismen. Iets gebeurt nooit 100%, gezien mensen willekeurige keuzes maken. De gemiddelde leek begrijpt de werkelijkheid al best goed.
Toch zijn er wel regelmatigheden en tendensen in de samenleving. Die kan je wel onderzoeken. Je kan dus regelmatigheden opsporen, maar geen keiharde wetmatigheden, en je ziet dan dus een ideaaltype. Bijvoorbeeld het ideaaltype student: de tendensen die een student meestal doet, maar niet elke student doet dat.
Historische sociologie:
Parsons: was opgeleid als econoom en had een bijzondere interesse voor de gezondheidszorg.
Sociologie moet je een science maken, een grote theorie maken over de mechanismen in de maatschappij, dan moet je met die grote theorie allemaal maatschappelijke verschijnselen kunnen verklaren. Hij heeft zijn uiterste best gedaan om die grote theorie heel duidelijk en wetmatig te maken.
Historische verandering: nu liever kleine dan grote theorieën.
Manicas: je krijgt een soort periode van 30 jaar waarin alle sociologen heen en weer zwenken tussen wel/niet bestaan als sociologie of toch wel bestaan en zo veel mogelijk volgens de sciences onderzoek uitoefenen. Manicas zegt dat uiteindelijk zij toch een aanhanger is van het CLM. Als je praat over revolutie dan praat je over wat in het algemeen de condities zijn waardoor mensen in opstand komen. Is er een theorie gemaakt die zegt wat er moet gebeuren voordat er een revolutie ontstaat? Manicas, in lijn met weber: dan kun je maar beter gaan werken vanuit een concrete vraag van hoe is iets tot stand gekomen en wat kunnen we er van leren? Je moet een narratief maken, maar wel met causale punten in het verhaal.
Sociale figuraties:
Elias: heeft een boek geschreven over de geschiedenis van civilisatie. Gedrag en gevoelens van mensen zijn sterk veranderd en mensen hebben in toenemende mate geleerd om zichzelf te beheersen. Consequentie: je moet nu ook dingen verdringen, gezien je je meer beheerst, en daardoor ontstaan neuroses.
Vroeger: als je ongelukkig was, dan had je dat maar te accepteren. Je kon proberen om met familie of een dominee erover te praten, maar ongelukkigheid en leed hoorde er gewoon bij. Vanaf Freud: ja maar je kan in therapie gaan, er is iets aan te doen. Vanaf de jaren 60 zijn we massaal in therapie gegaan, therapie is normaal geworden. Maar daardoor verwacht je wel van elkaar dat je met elkaar praat over belangrijke dingen waar je mee zit. Vrouwen verwachten dan ook van mannen dat zij hen dingen vertellen, terwijl mannen toch meer geneigd zijn om dingen voor zich te houden. Vrouwen zijn meer geneigd de psychologische factor serieus te nemen en mannen doen dat pas als het fout dreigt te gaan.
Rationele keuze theorie (RKT):
Quote Thatcher: ‘There’s no such thing as society. There are only individual men and woman and family’s.’
Rationale keuze theoristen:
We gaan ons helemaal focussen op de individu, want dat geeft ons vastigheid, de hele samenleving is namelijk te variabel.
Er is niet zoiets als een maatschappij, er is alleen zoiets als individuen. Zij doen alsof alle mensen dezelfde machtsposities en capaciteiten hebben.
Ze gaan er ook vanuit dat mensen een gelijksoortige motivatie hebben.
RKT gaat er vanuit dat mensen veel kennis hebben over de actuele marktsituaties, zodat de mensen een goede afgemeten beslissing kunnen nemen.
Deze theorie is dus een typisch model dat zegt dat menselijk gedrag is te voorspellen, mits je het zo klein mogelijk maakt.
Markten:
Je hebt zoiets als een prijsmechanisme. Hoe gaat dat precies? Dan moet je naar de geschiedenis gaan kijken, naar de actoren in de rijdende trein van geschiedenis die het mechanisme bewerkstelligen.
Mensen hebben motieven en gaan op grond daarvan handelen.
Het idee dat je zowel kennis moet hebben van de geschiedenis en wat er toen aan de hand was, en kennis van het werkende mechanisme dat toen plaatsvond.
Economie is voortdurend in verandering en onvoorspelbaar, maar er zijn wel patronen en tendensen.
Marktuitkomsten zijn het onbedoelde product van het handelen van verschillende actoren in historische context:
Wie zijn die actoren, wat willen ze, wat weten ze en wat kunnen ze?
Wat zijn beperkingen en mogelijkheden van de actuele situatie, wat is de voorgeschiedenis?
Burawoy: Amerikaanse marxistische socioloog: voor wie ben je sociologie aan het bedrijven, voor je collega’s of voor je publiek? Wil je kennis produceren waar het publiek iets mee kan?
Making social science matter: vakkennis, weten hoe het zit en praktische wijsheid.
Hoorcollege 11
door Jaap Bos
In dit college:
De grenzen van wetenschap, wanneer is iets wetenschap en wat niet? Grenzen trekken heeft consequenties.
Drie demarcatiecriteria:
Historisch argument
Sociologisch argument
Wetenschapsfilosofisch argument
twee casussen:
Oorzaak beriberi
Grand collision theory
Wanneer is iets wetenschap?
Wel wetenschap:
Antwoorden uit de zaal: feiten, onderzoek, methoden en objecten.
Gebaseerd op deugdelijk empirisch onderzoek.
Harde bewijzen.
Rationele argumentatie, moet allemaal logisch kloppen.
Niet wetenschap:
Antwoorden uit de zaal: common-sense kennis, niet objectief waardoor voor opgezette ideeën het onderzoek verpesten.
Gebaseerd op (bij)geloof
Zonder bewijskracht
Zweverige filosofie
Achterhaalde, onpraktische, onwerkbare ideeën.
Voorbeelden van non-wetenschap:
Parapsychologie: psychologie over dingen die in de toekomst gebeuren die invloed hebben op je gedrag nu.
Fenomenologie: je kijkt alleen maar naar individuen, gaat om de houding van de individu.
Psychoanalyse.
Marxisme.
Deze 4 vormen zijn tegenwoordig achterhaald, terwijl op bepaalde punten in de geschiedenis deze vormen wel als serieuze vormen van wetenschap golden.
Drie demarcatiecriteria:
Criteria over wanneer iets of iemand niet meer als wetenschapper door het leven mag gaan. Hoe maken wij onderscheid tussen wetenschap en non-wetenschap?
Historisch argument
hoe in de loop van de eeuwen wetenschap zichzelf heeft getransformeerd en heeft getracht om in de samenleving een legitieme oefening van het vak te verwezenlijken. Voor sommigen is er een lijn van vooruitgang vanaf de middeleeuwen: steeds beter, rationeler en wetenschappelijker, we laten telkens meer de onzin achter ons. We hebben ons losgezongen van de eenheid kerk/staat in de middeleeuwen. We zijn zelfstandige denkers, we worden kritisch en rationeel. Het is ‘onttovering’ (Weber) van de maatschappij doordat de wetenschapper steeds duidelijker laat zien dat het geen geesten, spoken en mythes zijn die ons drijven, maar echte aanwijsbare factoren.
Gallileo, Newton, Darwin en Freud: wetenschap is echt een verlichtingsproject: het zal ons verlichten/bevrijden.
Hitchens: niet wat je veronderstelt, maar hóe je dat doet. Rationeel redeneren: de wereld wegverklaren, net als de onttovering van weber. Hoe verder wij op het pad van vooruitgang komen hoe meer wij onzin achter ons laten.
Wetenschapstheoretisch argument:
Er is een voortschrijdend inzicht, onzin valt vanzelf af. Je gaat vooruit maar steeds zal blijken dat je een vergissing hebt gemaakt, je ontdekt telkens nieuwe waarheden.
Als je maar onderzoek doet, en je doet het goed, dan zal vanzelf blijken dat de theorieën die je had over de wereld gewoon niet voldaan hebben. Als je maar onderzoek doet kom je daar vanzelf achter, dat een hoop van die ideeën niet kloppen. Zo is vooruitgang geboekt.
Wij doen aan methodologisering: onze meetinstrumenten worden steeds beter.
De poging om objectiviteit te bereiken via kwantificerende kennis. De prijs van kwantificering is dat het samenhangt met een maatschappelijke en sociale ontwikkeling.
Falsificatietheorie van Popper: dat we alleen door het doen van voorspellingen die we ontkrachten vooruitgang kunnen boeken.
Porter: neiging tot kwantificering past in een 20e eeuws verlangen voor een veel meer onpersoonlijk vertrouwen in getallen. Omdat we getallen wel vertrouwen, daarin zitten geen ideeën. We leven in een tijd waarin we onzeker zijn en elkaar niet meer vertrouwen. Wat vertrouwen we dan wel? Meetinstrumenten, cijfers zijn we gaan vertrouwen.
Wetenschapsfilofisch argument:
Het moet op een universiteit gebeuren, anders is het geen wetenschap. Is het niet een universitair medewerker, dan is het iemand die geen legitimiteit heeft. En hoe krijg je financiering buiten een universiteit? Onmogelijk!
Wanneer vind je iemand een goed onderzoeker? Als hij veel gepubliceerd heeft en veel geciteerd wordt. Dan krijg je status, aanzien, respect.
Wetenschap staat niet op zichzelf maar vormt coalities. Wordt veel gelobbyd met politiek, waar is geld en waar kunnen we goed onderzoek doen? Wie moeten we daarbij betrekken en wie niet? Latour heeft daarover geschreven, over het maken van verbanden tussen wetenschappers en andere wetenschappers. En dit heeft voor ons consequenties dat wij wel als wetenschap objectiviteit kunnen nastreven, maar niet de waarheid.
Wat als er uit je onderzoek voorlopig niks komt, wat doe je dan? Hou je er dan mee op of ga je door?
En hoe weten we nou dat het onderzoek dat we nu doen echt wetenschappelijk is?
Casus rijstvergiftigingstheorie:
Eijkman doet van 1880 tot aan 1924 onderzoek naar de beriberi-bacterie. Uiteindelijk vindt hij de oorzaak, veel later, en dat noemt hij vitaminen. Zonder die vitaminen wordt je ziek, en die vitaminen zitten in vliesjes van rijst, en Nederlandse soldaten kregen de beste rijst die er toen in NL te krijgen was, namelijk geslepen gepelde rijst. Maar daar zaten de vitaminen dus niet in, het vliesje is weg. Van Dieren heeft een hypothese die rivaliserend is aan die van Eijkman, maar uiteindelijk ontdekt Eijkman in 1924 vitaminen in het rijstvliesje en krijgt hij daarom een nobelprijs. Van Dieren deed geen onderzoek, maar was alleen maar messcherp tegen de hypothese van Eijkman, maar zijn hypothese kon niet weerlegd worden. Beide hadden ze argumenten die een beetje klopten, maar ook een beetje niet. Hun theorie werd nooit weerlegd en dus bleven ze er onderzoek naar doen.
Wanneer moeten we tussen Eijkman en Van Dieren een grens trekken?
Eijkman: experiment, hoogleraar, wetenschappelijke publicaties.
Van Dieren: studeerkamer, arts, ingezonden brieven.
Doel casus: aantonen dat de aanhoudende wetenschapper, Eijkman, zijn onderzoek niet zomaar opgeeft. Uiteindelijk slaagt hij na ruim 40 jaar door het ontdekken van vitaminen. Van Dieren heeft hem erg tegengewerkt, maar is Van Dieren wel een wetenschapper?
Casus grand collision theory: Velikovski
Een theorie over de botsing van Venus en de aarde. Velikovski heeft het boek uitgegeven en het was een groot succes. Zijn theorieën werden overal besproken. Is dit boek nu wetenschap of niet?
Hoorcollege 12
Dit college:
Eerst een uur gegeven door Ivan Flis over het onderzoek dat hij uitvoert, vervolgens vertelt Abma informatie over het tentamen.
Ivan Flis:
Is psychologie een discipline? Unity, disunity and some ideas how to talk about it.
Deze vraag wordt niet vaak gesteld, mensen vinden het vanzelfsprekend dat psychologie als discipline bestaat.
Maar wat maakt een discipline een discipline? Misschien als je als discipline een boek, onderzoekers en opleiding hebt. Volgens Flis maakt dat niet per se een discipline, maar wat dan wel? Daar is veel discussie over in de wetenschappelijke wereld.
Is psychologie een eenheid of niet?
Quote uit een introducerend boek over psychologie:
‘’Psychology is the scientific study of the behavior of organisms’’: het is empirisch, het doet observaties, maar wel van gedrag: hoe gedragen mensen zich, en organismen? Niet alleen mensen, maar ook dieren worden onderzocht. Kunnen we menselijk gedrag vergelijken en overeen laten komen met dieren? Elk woord in deze zin zorgt voor grote discussie, terwijl dit de introductie van een basis psychologieboek is. Het lijkt een hele simpele zin maar er zijn dus veel onderliggende dingen.
‘’Psychology is finding out how the mind works’’: psychologie is niet alleen hoe mensen zich gedragen, maar ook hoe de geest werkt.
‘’psychology is the intersection of philosophy, biology, sociology, physiology and anthropology’’: de discipline psychologie wordt dus gezien als een combi van verschillende disciplines, dat is apart?!
‘’Psychology is a kind of knowledge and approach that can be used to improve the quality of life’’: psychologie gaat ook over interventies. In het dagelijks leven ingrijpen om het te verbeteren.
Boeken:
waarom gebruiken we tekstboeken? Vaak zeggen mensen dat een tekstboek niet precies inhoudt wat een discipline is, dat het bevooroordeeld is enzo, biased. Ook is er veel propaganda in een tekstboek. En de schrijver heeft een eigen schrijfstijl, die een genre creëert.
‘’Psychological textbooks are historically constituted sites of fact-making and constructing subjectivities that act as boundary objects between laymen and experts.’’
Ze zijn geschreven op een bepaald punt in de tijd, er is dus een historische context.
Ze zitten vol met feiten die op dat punt bekend zijn.
Ze proberen subjectiviteit te maken: ze proberen een manier van begrijpen populair te maken, aan de man te maken. Ze proberen jouw manier van denken te vormen.
Ze zijn een boundary object tussen leken en experts.
Wanneer mag je een psycholoog zijn? Wanneer heb je die titel?
Antwoorden zaal:
Wanneer je een diploma verkrijgt.
Wanneer je een expert bent over menselijk gedrag. Je hebt zekere kennis die andere mensen niet hebben. Maar hoe maakt dat je als psycholoog anders van bijvoorbeeld een socioloog?
Wat is de gedeelde identiteit onder psychologen?
Zijn antwoord: wanneer we discussies krijgen over theorieën en disciplines, dan heb je een moment waarop iemand zichzelf definieert als socioloog of psycholoog. Dan stopt de theoretische discussie. Maar wat delen ze binnen een discipline?
Methoden: een manier van conceptualiseren. Methodologische basis die we delen.
Dezelfde geschiedenis.
Confetti metafoor: het is een rotzooi en allemaal kleurtjes en je kan er geen logica van maken, maar het is wel leuk.
Bibliometrics: proberen een patroon te vinden in een grote massa aan teksten en onderzoeken (in de grote massa confetti.) Zoals PsycINFO waar je allemaal artikelen, boeken en journals kan vinden. In al die dingen kunnen ze een patroon proberen te vinden.
Cronbach: Twee stromingen van psychologen: experimenteel en correlationeel.
Conclusies:
Zeggen dat psychologie een discipline is hangt af van tijd, plek, wie het zegt en over wie het gaat.
En hoe leren we over disciplines? Uit tekstboeken en journals.
Tentamenvoorbereiding:
Het zijn 40 meerkeuzevragen, iedere vraag heeft 3 antwoordalternatieven.
De vragen zijn evenredig verdeeld over de stof. 5 à 6 vragen per weekthema.
13 fout is 5,5.
Let ook op terugkerende thema’s en namen.
Voorbeeldvragen:
De psychoanalyse kan geen discipline worden genoemd omdat zij:
Geen eigen plaats heeft aan de uni.
Interdisciplinair is.
Te weinig empirisch is.
Antwoord: 1.
Welke uitspraak is onjuist? Positivisten stellen dat betrouwbare kennis:
Altijd de historische contingentie van de sociale verschijnselen impliceert.
Gebaseerd is op objectiviteit en algemene toepasbaarheid zoals in de natuurwetenschappen.
Het mogelijk maakt om het gedrag van individuen of groepen in de samenleving te controleren en te reguleren.
Antwoord: 1.
Normale wetenschap wordt volgens Kuhn gekenmerkt door:
Incommensurabiliteit van paradigma’s.
Overeenstemming tussen onderzoekers over de juiste werkwijze
Voortdurende pogingen tot falsificatie van theorieën.
Antwoord: 2.
Spinhoven wijst met het gebruik van het begrip ‘idolen’ op:
De vooroordelen van klinisch psychologen.
De discutabele betekenis van Freud voor de (klinische) psychologie
Het belang van indrukwekkende voorbeelden in de wetenschap.
Antwoord: 1.
Hoorcollege 13
In dit college:
Complexiteit en emergentie.
Hoofdlijnen tot nu toe:
Het gaat er niet om wat er feitelijk gebeurt in gamma, alfa, bèta. Het gaat om het beeld wat we ervan hebben. Bij de natuurwetenschappen wordt bijvoorbeeld ook geïnterpreteerd.
Narrativisme: inhoudsbeschrijving. Maar wat is nou het probleem van het narrativisme volgens Peter Manicas? Het is een beschrijving, maar het geeft geen causale mechanismen van hoe dat stand komt. Je hebt niets aan een pure beschrijving. Waarom moet je de causale mechanismen wel weten? Zodat je een interventie kan doen.
In de praktijk zijn er geen vaste wetmatigheden. Er zijn wel tendensen en mechanismen.
rangorde in de wetenschap: fundamenteel onderzoek is beter dan toegepast onderzoek. Dit klopt niet volgens Flis en Ruud Abma. Flis vindt sowieso de term applied, dus toegepast, niet goed. In fundamenteel onderzoek zit iets van: dit hebben wij gevonden en gooi het maar over de schutting in de maatschappij. Maar zo werkt het niet. Je moet ook heel concreet gaan kijken in de praktijk. Je moet praktijkonderzoek doen. Je kan niet zeggen dat iets zomaar toegepast onderzoek is, want wat ben je dan aan het toepassen? Misschien wat statistische dingen, maar je kan niet de echte fundamenten uit het fundamentele onderzoek toepassen.
Ook op de universiteit geven ze de voorkeur aan fundamenteel onderzoek.
Flyvbjerg: als we een beeld hebben van de natuurwetenschappen dat niet klopt, wat is dan wel het juiste beeld? Ruud Abma is gaan kijken in de biologie uitgaande van het fundament dat er een onderscheid is tussen levende organismen en dode organismen. In de biologie wordt gedacht in systemen, dus de systeemtheorie.Emergentie: het ontstaan van structuren en processen op een hoger niveau als gevolg van processen op een lager niveau, zonder dat deze hogere processen te reduceren zijn naar de lagere processen waaruit ze voortkomen. Iets wat opnieuw bovenkomt. De emergentietheorie biedt oplossingen voor twee problemen:
We hebben veel gehoord over de relatie tussen brein en bewustzijn we zijn ons brein (Dick Swaab). Dick Swaab zelf kan ook niet uitleggen waar zijn bewustzijn is. Dick Swaab negeert de vraag waar het bewustzijn vandaan komt. Hoe is de sprong van wat er in de hersenen gebeurt naar wat je doet? Waar bevindt zich die sprong?
Actoren. Er ontstaan vastliggende patronen, vastliggende structuren. Hoe gaat dat in zijn werk? Van micro naar macro denken.
Emergentietheorie:
Emergentie: het ontstaan van structuren en processen op een hoger niveau als gevolg van processen op een lager niveau, zonder dat deze hogere processen te reduceren zijn naar de lagere processen waaruit ze voortkomen.
Filmpje: Starlings on Otmoor: sociale positie van vogels. Je ziet een sociale structuur onder de vogels. De vogels vliegen in een grote groep en je ziet dat er vormen en figuren ontstaan. Je ziet allerlei losse vogels samen een figuur vormen, dit is een structuur. Er zit iets in de vogels waardoor ze heel snel op elkaar kunnen reageren. Dit geheel heeft een functie. In het vliegen treedt een soort van ordening op. Het doel is dat ze een plek zoeken voor de nacht en die moet veilig zijn. Ze moeten de omgeving scannen en een soort ruimte creëren zodat een roofvogel niet een individuele vogel gaat pakken. Bovendien worden de vogels nog even warm voordat ze gaan slapen. De vogelgroep is dus een complex systeem dat zich aanpast aan de omgeving.
Complex: er spelen meerdere elementen een rol. Er ontstaat in die reactieve systemen iets nieuws.
Niveaus van emergentie:
Emergentie zit in de verschillende disciplines en in verschillende soorten lokale interacties.
Lokale interacties van:
Fysieke elementen. Het Covering law model gaat hier niet werken. Een toevallige fluctuatie in één van de variabelen kan hele grote gevolgen hebben. Hele kleine verschillen kunnen heel relevant zijn. Interactie van verschillende elementen kan tot een nieuw patroon leiden. Je kan dus niet exact voorspellen, dus geen covering law model. Denk hierbij aan het vormen van een berg of een klif, interacties tussen verschillende klimaatverschijnselen zorgen voor de vorming van een berg of klif.
Eenvoudige levensvormen. Denk hierbij aan mieren, je kan een mierenhoop zien als een organisme: het blijft lang bestaan en er is een samenwerking. Het systeem is niet te reduceren tot de individuele mieren.
Intelligente wezens. Massapsycholoog Jaap van Ginniken geeft een voorbeeld van een situatie bij een concert. mensen gaan zich hier geconventionaliseerd onconventioneel gedragen (shirt uittrekken, normaal niet conventioneel maar in de concertsituatie wel.) Mensen kunnen elkaar opjagen in een situatie. Bij een concert valt dat mee, alleen bij voetbal niet. Daar zien ze een diffuse massa die iets doen en daar sluit iedereen zich dan bij aan. Er zijn geen individuen, geen gezichten. De output is anders, dus je komt makkelijker tot grensoverschrijdend gedrag. Mensen kunnen op die manier zelf een structuur bouwen.
Dode materie. Denk hierbij aan de Big Bang: door interactie tussen dode materie ontstond er een knal en toen was er levende materie.
Evolutie van het leven. Denk hierbij aan het ontstaan van planten, dieren en mensen. Dit is gebeurd door een interactie-effect.
Geschiedenis van de mensheid. Hierbij is cultuur en wetenschap ontwikkeld door interactie.
Gregg Henriques: the tree of knowledge: 400 miljard jaar geleden ontstond materie door de Big bang. Daarna ontstonden er op termijn levende wezens en planten, organismen. Deze organismen ontwikkelden uiteindelijk een psyche, en zo werd uiteindelijk cultuur ontwikkeld. Er is telkens een soort sprong in de evolutie die zorgt voor een nieuw systeem van informatieoverdracht. We zijn in staat kennis te delen, op te slaan en te delen zonder dat we elkaar kennen. Dit is een poging om 2 eindes van de ketting aan vast te knopen: het kernwoord hier is anti-reductie. Dit model verklaart op zichzelf niets. Het zorgt ervoor dat de juiste vragen op de juiste plek terechtkomt. Het is meer een ordeningsprincipe.
En de sociale wetenschappen?
Reductionisme: Het hogere verklaren uit het lagere, dus een groot proces nemen en dan kijken door welke kleine delen het is ontstaan. Reduceren. Het geheel is niets meer dan de som der delen. De geschiedenis is te variabel, heeft teveel grilligheden. Het individu is een vast punt. Complexe structuren reduceren tot één individu. We zijn voortdurend de hele dag bewust en onbewust aan het interpreteren. Maar dit is geen mechanisch proces.
Holisme: Het lagere verklaren uit het hogere. De kleine delen verklaren door oorzaken te vinden uit het grote geheel.
Systeemtheorie (emergentie): Je ziet dat het twee kanten op werkt. Van delen naar het geheel, en van het geheel naar delen. Maar ook dat deze twee kanten op weer met elkaar interacteren.
Circle of emergence (Sawyer):
Sawyer: psycholoog en informatietechnicus.
Individuele actoren hebben intenties. Ze hebben geheugen en persoonlijkheid. Ze kunnen dingen en daarover doen ze interacties met anderen.
Een maatschappij reproduceert zichzelf. Dat geldt ook voor de mierenhoop. Individuele actoren spelen daar een rol in.
Hij ziet vijf niveaus:
Sociale structuur: teksten, instituties, materiële systemen.
Stabiele emergenten: subculturen, groepstaal, gedeelde praktijken.
Vluchtige emergenten: rol en status, participatiestructuur
Interactie: discursieve patronen, samenwerking, onderhandeling
Individu: bedoeling, handeling, geheugen, persoonlijkheid
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
854 |
Add new contribution