Voorbeeldtentamen bij Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie aan de Universiteit Leiden

Meerkeuzevragen:

Vraag 1

Welke van de volgende factoren is het grootste obstakel voor de kans op succes van arme kinderen ontwikkeling?

  1. Opgroeien in een eenoudergezin of zonder biologische ouders.
  2. Gebrek aan betrokkenheid van ouders bij hun onderwijs.
  3. Opeenstapeling van verschillende nadelen.
  4. Wonen in gevaarlijke buurten.

Vraag 2

De methode van preferentieel kijken naar de ontwikkeling van kinderen heeft praktische voordelen opgeleverd voor:

  1. Diagnose van aandachtstekortstoornis.
  2. Het diagnosticeren van de ernst van cataract bij zuigelingen.
  3. Het opleiden van kinderen met een specifieke taalstoornis.
  4. Baby's trainen om duidelijker te zien.

Vraag 3

De geldigheid van een test heeft betrekking op:

  1. De consistentie ervan.
  2. De mate waarin twee beoordelaars het eens zijn over het resultaat.
  3. De mate waarin het meet wat het beoogt te meten.
  4. De mate van overeenstemming tussen verschillende waarnemers van hetzelfde gedrag.

Vraag 4

Om te onderzoeken hoe kinderen dagelijks omgaan met hun basisschoolleraren, zou een onderzoeker waarschijnlijk de __________ techniek gebruiken.

  1. Naturalistisch interview.
  2. Gestructureerd interview.
  3. Gestructureerde observatie.
  4. Naturalistische observatie.

Vraag 5

Welk van de onderstaande beweringen over sensitieve periodes in de prenatale ontwikkeling is juist?

  1. Teratogenen hebben het meest ernstige effect op de prenatale ontwikkeling net voor de ontwikkeling van een orgaansysteem.
  2. De sensitieve periodes van de meest belangrijke orgaansystemen vallen gelijktijdig.
  3. De sensitieve periode van een orgaan is de periode waarin de basisstructuren van dit orgaan worden gevormd.
  4. De sensitieve periode van de ontwikkeling van de ledematen valt enige weken voordat de ledematen zich beginnen te ontwikkelen.

Vraag 6

Welke van de volgende gedragingen is NIET kenmerkend voor een kind dat geclassificeerd is als onveilig ambivalent gehecht (‘insecure/ambivalent’)?

  1. Kalmeert door de aanwezigheid van een vreemde.
  2. Vertoont weinig exploratiegedrag.
  3. Veroont veel ‘distress’ als meoder de kamer verlaat.
  4. Benadert moeder bij hereniging maar is moeilijk troostbaar.

Vraag 7

Kohlberg classificeerde kinderne in stadia van morele ontwikkeling op basis van:

  1. De vaardigheden die de kinderen vertoonden tijdens spel met leeftijdsgenoten.
  2. Keuzes die de kinderen maakten in reactie op een moreel dilemma.
  3. Redenaties achter morele beslissingen.
  4. Cognitieve vaardigheden, zoals perspectief kunnen nemen (‘perspective-taking skills’).

Vraag 8

In vergelijking met adolescenten, zien jonge basisschoolkinderen vriendschappen meer in termen van:

  1. Het delen van dezelfde ideeën.
  2. Het delen van dezelfde houding.
  3. Het delen van dezelfde activiteiten.
  4. Het delen van persoonlijke informatie.

Vraag 9

Welke stelling is juist?

I. In de rechtszaal kan men er niet vanuit gaan dat wat kinderen vertellen op waarheid gebaseerd is.

II. Jonge kinderen zijn vooral gevoelig voor suggestieve ondervragingstechnieken, wanneer de vragen steeds herhaald worden.

  1. Alleen stelling 1 is juist.
  2. Alleen stelling 2 is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 10

De eerste basisstap bij het gebruik van de wetenschappelijke methode omvat ...

  1. Ontwikkelen van een onderzoeksplan.
  2. Het formuleren van een hypothese.
  3. Het kiezen van een vraag.
  4. Een conclusie trekken.

Vraag 11

Welk proces van prenatale ontwikkeling is cruciaal voor de specialisatie van cellen?

  1. Celdeling.
  2. Synaptogenese.
  3. Celdifferentiatie.
  4. Apoptose.

Vraag 12

Wat is geen symptoom van het foetaal alcoholsyndroom?

  1. Misvormingen van het gezicht.
  2. Verstandelijke beperking.
  3. Aandachtsproblemen.
  4. Lage activiteit.

Vraag 13

Welke stelling is juist?

I. Adoptiestudies bekijken of broers en zussen die in verschillende gezinnen zijn opgegroeid meer van elkaar verschillen dan broers en zussen die samen zijn opgegroeid.

II. Adoptie-tweelingenstudies bekijken of identieke tweelingen die gescheiden zijn opgegroeid meer van elkaar verschillen dan identieke tweelingen die samen zijn opgegroeid.

  1. Alleen stelling I is juist.
  2. Alleen stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 14

Vader heeft een dominant bruin gen en een recessief groen gen. Moeder heeft een dominant groen gen en een recessief groen gen. Wat is de kans dat hun kind groene ogen krijgt?

  1. 25%.
  2. 50%.
  3. 75%.
  4. 100%.

Vraag 15

Het proces van synaptogenese ...

  1. Veroorzaakt de eliminatie van overtollige neuronen.
  2. Omvat de vorming van verbindingen tussen neuronen.
  3. Is in principe compleet voor de geboorte.
  4. Is de proliferatie van neuronen door celdeling.

Vraag 16

Wat is de juiste volgorde van de stadia van Piaget?

  1. Sensomotorische fase, preoperationele fase, formele operationele fase, concrete operationele fase.
  2. Preoperationele fase, sensomotorische fase, concrete operationele fase, formele operationele fase.
  3. Sensomotorische fase, preoperationele fase, concrete operationele fase, formele operationele fase.
  4. Preoperationele fase, sensomotorische fase, formele operationele fase, concrete operationele fase.

Vraag 17

Overlappende golftheorie (overlapping waves theory) verklaart het vermogen van kinderen om ...

  1. Nieuwe strategieën ontdekken die leiden tot efficiëntere probleemoplossing.
  2. Selectief aandacht besteden aan het meest relevante aspect van een probleem.
  3. Identificeer de obstakels bij het behalen van een doel.
  4. Effectief mentale operaties verwerken.

Vraag 18

Een baby voelt in een donkere kamer aan een vierkant blokje. Daarna komt hij in een verlichte kamer waar hij een rond balletje en een vierkant blokje ziet. Hij kiest voor het vierkante blokje. De vertrouwdheid die is ontstaan komt door ...

  1. Actief leren.
  2. Object constantheid.
  3. Intermodale perceptie.
  4. Perceptie constantheid.

Vraag 19

Een kind zegt: "Ik heb dat van mijn oma gekreegt". 'Gekreegt' bestaat uit drie...

  1. Phonemen.
  2. Morfemen.
  3. Syntaxen.
  4. Modulariteiten.

Vraag 20

Tussen de 6 en 12 maanden oud ervaren zuigelingen typisch een taalkundige perceptuele verandering. Welk effect heeft deze verandering op hun taalontwikkeling?

  1. Ze worden steeds gevoeliger voor ander-talige spraakklanken.
  2. Ze concentreren zich meer op de woorden die ze het vaakst horen.
  3. Hun vermogen om onderscheid te maken tussen spraak en andere omgevingsgeluiden neemt af.
  4. Ze worden steeds minder gevoelig voor vreemde spraakklanken.

Vraag 21

Dubbele representatie verwijst naar iemands vermogen om ....

  1. Begrijpt een symbolisch artefact zowel als een echt object als als een symbool voor iets anders.
  2. Communiceer zowel verbaal als non-verbaal.
  3. Begrijp dat een enkel woord meer dan één betekenis kan hebben.
  4. Maak onderscheid tussen de woorden die iemand gebruikt en de bedoeling achter die woorden.

Vraag 22

Welke concepten staan in de volgorde 'subordinate', 'basic', en 'superordinate'?

  1. Auto, Porsche, vervoersmiddel.
  2. Vervoersmiddel, auto, Porsche.
  3. Porsche, auto, vervoersmiddel.
  4. Vervoersmiddel, Porsche, auto.

Vraag 23

Het idee dat baby's worden geboren met een basisgevoel voor fundamentele concepten, zoals tijd, ruimte en getal, is een basiscomponent van ....

  1. Nativisme.
  2. Naïeve psychologie.
  3. Theory of mind.
  4. Empirisme.

Vraag 24

Wat is de betekenis van het vals geloof probleem (false belief)?

  1. Het biedt bewijs dat jonge kinderen en kinderen causale verbanden niet volledig begrijpen.
  2. Het illustreert dat zeer jonge kinderen niet begrijpen dat andere mensen volgens hun eigen overtuigingen handelen, zelfs als die overtuigingen onjuist zijn.
  3. Het bewijst dat er bepaalde valse overtuigingen zijn die een individu zal behouden van de vroege kinderjaren tot de adolescentie.
  4. Het ondersteunt de opvatting dat de leeftijd waarop een kind de bedoelingen van anderen kan begrijpen, per cultuur verschilt.

Vraag 25

Wat is waar over IQ?

I. IQ-scores zijn een sterke voorspeller voor academische, economische en werkgerelateerde successen.

II. De correlaties tussen individuele allelen van genen en IQ zijn heel klein, genetische invloeden op intelligentie bestaan uit allemaal kleine bijdragen van een groot aantal verschillende genen en interacties tussen deze genen.

  1. Alleen stelling I is juist.
  2. Alleen stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 26

Wat zijn de drie componenten van Sternbergs theorie van succesvolle intelligentie?

  1. Taalkundige intelligentie, logisch-wiskundige intelligentie en ruimtelijke intelligentie.
  2. Analytische vaardigheden, praktische vaardigheden en creatieve vaardigheden.
  3. Passieve effecten, suggestieve effecten en actieve inspanningen.
  4. Algemene intelligentie, bekwaamheden op gemiddeld niveau en specifieke processen.

Vraag 27

Gedurende welke ontwikkelingsfase van Freud komt het Oedipuscomplex voor?

  1. Anale fase.
  2. Fallische fase.
  3. Latente fase.
  4. Genitale fase.

Vraag 28

Sociale leertheorie benadrukt ... als de primaire ontwikkelingsmechanisme(n).

  1. Genetische codering.
  2. Versterking.
  3. Observatie en imitatie.
  4. Sociale invloeden.

Vraag 29

Mediagebruik en -blootstelling kan een individu beïnvloeden op elk niveau van het bio-ecologische model. Welke van de volgende zou een interventie in het mesosysteem vertegenwoordigen?

  1. Nationaal beleid gericht op het beperken van de toegang van jonge kinderen tot gewelddadige media.
  2. De installatie van educatieve videogames in de klas.
  3. Kijken naar een film met een R-rating.
  4. De ontwikkeling van steeds effectievere beveiligingsmaatregelen voor digitale apparaten.

Vraag 30

Vanaf welke leeftijd kun je bij baby's een sociale lach zien?

  1. In de eerste week na de geboorte.
  2. Na ongeveer 3 weken.
  3. Vanaf ongeveer 6 weken.
  4. Na 4 tot 5 maanden.

Vraag 31

Uit Harlow's werk met jonge resusapen bleek dat de apen meer tijd doorbrachten met de stoffenmoeders die hen niet echt voedden dan de draadmoeders, die hen wel voedden. Wat is de belangrijkste implicatie van deze bevinding?

  1. De apen werden meer aangetrokken door fysiek comfort dan door voedsel.
  2. De apen werden niet gemotiveerd door voedsel.
  3. De apen werden meer aangetrokken door voedsel dan door fysiek comfort.
  4. De keuzes van de apen werden verklaard door behaviorisme.

Vraag 32

Welk soort opvoeding wordt hier beschreven? De ouders zijn koud, niet responsief en veeleisend. Ze zijn erg gericht op controle en dulden geen tegenspraak.

  1. Een gezaghebbende opvoeding.
  2. Een autoritaire opvoeding.
  3. Een tolerante opvoeding.
  4. Een niet betrokken opvoeding.

Vraag 33

Welke van de volgende beweringen is waar voor het mogelijke effect van sociaaleconomische context op de ontwikkeling van kinderen?

  1. Armoede heeft weinig invloed op de schoolprestaties van kinderen.
  2. Kinderen die in gezinnen met een hoog inkomen leven, vertonen doorgaans lagere percentages drugsgebruik, delinquentie en geestelijke gezondheidsproblemen dan hun leeftijdsgenoten met een laag inkomen.
  3. Leven in armoede heeft negatieve effecten op meerdere ontwikkelingsdomeinen.
  4. Werkgelegenheid van moeders heeft de neiging de kwaliteit van de interacties van moeders met hun kinderen aanzienlijk te verminderen.

Vraag 34

Alex is over het algemeen coöperatief en sociaal, maar ook vatbaar voor uitbarstingen en kan storend zijn in de klas. Alex is geliefd bij sommige klasgenoten, maar bij anderen niet. Welke van de volgende beschrijft het beste de sociometrische status van Alex?

  1. Controversieel.
  2. Verward.
  3. Agressief-afgewezen.
  4. Populair-impopulair.

Vraag 35

Gendersegregatie verwijst naar ...

  1. De verschillen tussen de seksen in cognitieve en gedragsneigingen.
  2. De neiging van een persoon om zich in te laten met geslachtsgetypeerd gedrag.
  3. De neiging van een persoon om informatie vast te houden die in overeenstemming is met het geslachtsschema.
  4. De neiging van jonge kinderen om om te gaan met leeftijdsgenoten van hetzelfde geslacht en met leeftijdgenoten van ander geslacht.

Vraag 36

Wat wordt er bedoeld met apoptose (apoptosis)?

  1. Apoptose beschrijft het ontwikkelingsproces van de bevruchte eicel.
  2. Apoptose is het selectief afsterven van bepaalde cellen tijdens de prenatale periode.
  3. Apoptose is een ander woord voor celmigratie waarbij cellen zich gaan groeperen.
  4. Apoptose beschrijft hoe groepen cellen hun locatie zoeken.

Vraag 37

Wat is een goed voorbeeld van 'guided participation'?

  1. De opa van Theresa legt haar precies uit hoe je een strafschop neemt met de zijkant van je schoen.
  2. De leraar vraagt Dave om samen te werken met klasgenoten aan een werkstuk over dinosauriërs.
  3. De moeder van Lennard houdt de schroevendraaier vast terwijl Lennard de schroef in het hout draait.
  4. De oudere broer van Lola neemt haar mee naar de schaatsbaan zodat zij kan leren hoe je moet schaatsen.

Vraag 38

Een baby ziet achtereenvolgens twee filmpjes zonder geluid. Het ene filmpje toont het gezicht van een vrouw die een a uitspreekt. Het andere filmpjes toont het gezicht van dezelfde vrouw, maar nu spreekt ze een ie uit. Op een test worden vervolgens de twee filmpjes naast elkaar gepresenteerd. Over een luidspreker ertussenin klinkt dan een a of een ie. Als de baby nu kijkt naar het gezicht dat de articulatie maakt van het geluid dan is dat bewijs voor:

  1. Bimodale segregatie.
  2. Visuele localisatie.
  3. Intermodale perceptie.
  4. Inter-object herkenning.

Vraag 39

In welke van de volgende fasen neemt een kind een identiteit aan om te willen opvallen door het tegenovergestelde te doen van wat iedereen verwacht?

  1. Fase van identity confusion.
  2. Fase van identity foreclosure.
  3. Fase van negatieve identiteit.
  4. Fase van psychosociaal moratorium.

Open vragen:

Vraag 40

Wat is een genotype?

Vraag 41

Maak de zin af: Volgens het Flynn-effect zijn intelligentiescores in de laatste 70 jaar tijd...

Vraag 42

Uit welke drie fases bestaat de theorie van Vygotsky?


Antwoordindicaties meerkeuzevragen:

Vraag 1

C. Opeenstapeling van verschillende nadelen.

Vraag 2

B. Het diagnosticeren van de ernst van cataract bij zuigelingen.

Vraag 3

C. De mate waarin het meet wat het beoogt te meten.

Vraag 4

D. Naturalistische observatie

Vraag 5

C. De sensitieve periode van een orgaan is de periode waarin de basisstructuren van dit orgaan worden gevormd.

Vraag 6

A. Kalmeert door de aanwezigheid van een vreemde.

Vraag 7

C. Redenaties achter morele beslissingen.

Vraag 8

C. Het delen van dezelfde activiteiten.

Vraag 9

B. Alleen stelling II is juist.

Vraag 10

C. Het kiezen van een vraag.

Vraag 11

C. Celdifferentiatie.

Vraag 12

D. Lage activiteit.

Vraag 13

B. Alleen stelling II is juist.

Vraag 14

A. 25%.

Vraag 15

B. Omvat de vorming van verbindingen tussen neuronen.

Vraag 16

C. Sensomotorische fase, preoperationele fase, concrete operationele fase, formele operationele fase.

Vraag 17

A. Nieuwe strategieën ontdekken die leiden tot efficiëntere probleemoplossing.

Vraag 18

C. Intermodale perceptie.

Vraag 19

B. Morfemen.

Vraag 20

D. Ze worden steeds minder gevoelig voor vreemde spraakklanken.

Vraag 21

A. Begrijpt een symbolisch artefact zowel als een echt object als als een symbool voor iets anders.

Vraag 22

C. Porsche, auto, vervoersmiddel.

Vraag 23

A. Nativisme.

Vraag 24

B. Het illustreert dat zeer jonge kinderen niet begrijpen dat andere mensen volgens hun eigen overtuigingen handelen, zelfs als die overtuigingen onjuist zijn.

Vraag 25

C. Beide stellingen zijn juist.

Vraag 26

B. Analytische vaardigheden, praktische vaardigheden en creatieve vaardigheden.

Vraag 27

B. Fallische fase.

Vraag 28

C. Observatie en imitatie.

Vraag 29

D. De ontwikkeling van steeds effectievere beveiligingsmaatregelen voor digitale apparaten.

Vraag 30

C. Vanaf ongeveer zes weken.

Vraag 31

A. De apen werden meer aangetrokken door fysiek comfort dan door voedsel.

Vraag 32

B. Een autoritaire opvoeding.

Vraag 33

C. Leven in armoede heeft negatieve effecten op meerdere ontwikkelingsdomeinen.

Vraag 34

A. Controversieel.

Vraag 35

D. De neiging van jonge kinderen om om te gaan met leeftijdsgenoten van hetzelfde geslacht en met leeftijdgenoten van ander geslacht.

Vraag 36

B. Apoptose is het selectief afsterven van bepaalde cellen tijdens de prenatale periode.

Vraag 37

C. De moeder van Lennard houdt de schroevendraaier vast terwijl Lennard de schroef in het hout draait.

Vraag 38

C.Intermodale perceptie.

Vraag 39

C. Fase van negatieve identiteit.


Antwoordindicaties open vragen:

Vraag 40

Een genotype is al het genetische materiaal dat je erft van je ouders.

Vraag 41

Toegenomen aan de onderkant van de schaal.

Vraag 42

In de eerste fase wordt het gedrag van een kind gecontroleerd en bepaald door anderen. In de tweede fase wordt het gedrag van een kind bepaald door (externe) ‘private speech’. In de derde fase wordt het gedrag van een kind bepaald door interne particuliere spraak.


 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1520