Hoofdstuk 14 - Wat is persoonlijkheid en hoe komt dit tot stand?

Persoonlijkheid is de algemene interactiestijl van een persoon met de wereld. Een eigenschap (trait) is een relatief stabiele neiging van een persoon om zich op een bepaalde manier te gedragen. Deze persoonlijkheidstrekken zijn deel van de persoon, al komt de uiting van die eigenschappen vaak voor in reactie op een situatie. Een stemming (state) is een emotionele of motivationele staat die net als een eigenschap gedefinieerd kan worden als een innerlijke entiteit waarover we conclusies kunnen trekken aan de hand van observeerbare gedragingen. Het verschil tussen een stemming en een eigenschap zit hem in de duur. Persoonlijkheidstrekken zijn relatief vaststaand, stemmingen zijn tijdelijk. Een eigenschap is wel een voorspeller van de waarschijnlijkheid waarmee een persoon in een bepaalde stemming zal zijn.

 

Wat zijn persoonlijkheidstrekken?

Er zijn verschillende theorieën over persoonlijkheidstrekken met allemaal hetzelfde doel, namelijk het specificeren van een overzichtelijk aantal persoonlijkheidsdimensies die gebruikt kunnen worden om de fundamentele psychologische verschillen tussen mensen te beschrijven. Hiervoor wordt een factoranalyse gebruikt. Dit is een methode voor het analyseren van correlaties om wiskundige factoren te kunnen identificeren. Als eerste wordt er data verzameld van een grote groep mensen waarna er correlatie tussen de scores worden uitgerekend. Deze correlaties worden weergeven in een matrix. Bij factor extractie worden factoren die erg overlappen onder een dimensie samengevoegd. Deze dimensies geef je een naam en meestal geven ze een bepaald persoonlijkheidstrek aan.

 

Wat is het 5-factor model van persoonlijkheid?

Catell was een van de eerste die een theorie opstelde over eigenschappen. Zijn theorie was het 5-factor model of the Big Five. De vijf factoren zijn extraversie-introversie, vriendelijkheid (agreeablenees-antagonism), nauwkeurigheid (conscientiousness-undirectedness), openheid voor ervaringen (openness to experience- non-openness) en emotionele stabiliteit (neuroticism-stability). Scores op deze dimensies zouden in staat zijn iemands persoonlijkheid duidelijk te omschrijven. Volgens de Big Five theorie bestaat elke factor uit zes facetten, ondergeschikte dimensies van die persoonlijkheidstrek. Er bestaan veel verschillende vragenlijsten om persoonlijkheidstrekken te meten. De NEO Personality Inventory is het meest gebruikt om de Big Five- persoonlijkheidstrekken te meten. Andere onderzoekers vinden dat er een zesde eigenschap toegevoegd moet worden, eerlijkheid-nederigheid (honesty-humility). Hier komt dan de HEXACO uit voort.

 

Wat zijn Grit en Dark Triad?

Angela Duckworth en collega's vonden een nieuwe persoonlijkheidstrek die onafhankelijk was van IQ, maar wel voorspellend was voor succes op verschillende gebieden. Deze eigenschap wordt grit genoemd en kan ook wel omschreven worden als doorzettingsvermogen en passie voor goals op lange termijn. Grit is het hard werken voor je goal, je goal niet veranderen ook al zijn er tegenslagen. Duckworth ontwikkelde een 8-item schaal om de twee factoren van grit te meten, perseverance of effort en consistency of interest.

De dark triad is een trio van sociaal aversieve eigenschappen bestaand uit:

  • narcisisme: groot egoïsme, een behoefte aan erkennig en bewondering.
  • machiavellisme: hierin manipuleert de persoon anderen vaak door bedrog.
  • psychopathie: amoreel en antisociaal gedrag gepaard met gebrek aan empathie en moeite met het vormen van persoonlijke relaties.

Als mensen hoog scoren op de dark triad test, hebben ze vaak wat voordeel van hun antisociale gedrag in sommige situaties.

 

Wat is de relatie tussen de persoonlijkheids testen en het gedrag van mensen?

Hoe valide zijn deze persoonlijkheidstesten nou? De testen zijn valide in de zin dat de scores voor een bepaalde eigenschap correleren met het gedrag van de persoon in de echte wereld. Verschillen in persoonlijkheidstrekken beschrijven de psychologische verschillen, maar verklaren ze niet. Uit onderzoek is gebleken dat persoonlijkheid redelijk stabiel blijft tijdens de volwassenheid. Hoewel de persoonlijkheid niet verandert, gaat het ouder worden vaak wel gepaard met verhoogde vriendelijkheid en nauwkeurigheid en een vermindering op neuroticisme en openheid voor ervaringen. Hoewel persoonlijkheid vrij stabiel is, is uit onderzoek gebleken dat het op zeker hoogte nog wel kan veranderen ongeacht de leeftijd van een persoon. Deze veranderingen gaan meestal gepaard met grote veranderingen in iemands leven.

 

Zijn persoonlijkheidstrekken ook genetisch aangelegd?

Persoonlijkheidstrekken zijn in ieder geval deels genetisch bepaald. Uit verschillende onderzoeken is naar voren gekomen dat de erfelijkheidscoëfficiënt ongeveer .50 is voor de persoonlijkheidstrekken. De effecten van de familie op de persoonlijkheid van het kind zijn verwaarloosbaar. Broertjes en zusjes die in hetzelfde gezin opgroeien hebben dus niet meer overeenkomsten in hun persoonlijkheid dan wanneer ze in verschillende families opgroeien. Er wordt gedacht dat genen de persoonlijkheid beïnvloeden door invloed uit te oefenen op de neurotransmitters in de hersenen. Recentelijk zijn er kleine, maar significante correlaties gevonden tussen specifieke persoonlijkheidstrekken en specifieke genen.

 

Helpt persoonlijkheid bij aanpassing aan leefcondities?

Er zijn twee manieren waarop psychologen persoonlijkheidsverschillen proberen te verklaren, namelijk door proximate verklaringen en door ultimate verklaringen. Proximate verklaringen richten zich op manieren waarop verschillende genen en ervaringen ons verschillend maken. Ultimate verklaringen richten zich op de functies en de waarde voor de overleving van deze verschillen. Het feit dat we op dit punt in de evolutie nog steeds van elkaar verschillen duidt er op dat er evolutionaire voordelen zijn van deze verschillen. Door verschillen is de kans kleiner dat de genen van een individu geheel uitsterven als zijn nakomelingen genetisch van elkaar verschillen. De genetische verschillen kunnen namelijk het ene individu in staat stellen zich aan te passen aan nieuwe situaties en het andere individu niet.

Als individuele verschillen in persoonlijkheid voordelig zijn voor het overleven zouden we kunnen verwachten dat we deze door het gehele dierenrijk te vinden zijn. Het blijkt dat de persoonlijkheidstrekken ‘extraversie, neuroticisme en vriendelijkheid geïdentificeerd kunnen worden bij diverse soorten, maar dat nauwkeurigheid alleen geïdentificeerd kan worden bij chimpansees en mensen.

 

Wat is de invloed van de sociale omgeving op persoonlijkheid?

Buss heeft correlaties gevonden tussen de scores op de Big Five en de strategie die iemand gebruikt bij het zoeken naar een partner. Vanuit evolutionair oogpunt kun je de persoonlijkheid zien als algemene strategieën voor het oplossen van problemen rond het overleven en voortplanten. De eerste sociale omgeving waaraan een mens zich moet leren aanpassen is de familie. Veel persoonlijkheidspsychologen hebben dan ook de nadruk gelegd op de vroege familieomgeving en de invloed hiervan op de ontwikkeling van iemands persoonlijkheid. Andere psychologen stellen dat deze invloed niet zo groot is als dat er in het verleden wel gedacht werd. Kinderen die in dezelfde omgeving opgroeien, kunnen deze omgeving heel verschillend waarnemen en verschillend ervaren, hierdoor zouden broertjes en zusjes die in hetzelfde gezin opgroeien van elkaar kunnen verschillen. Ook bepaalde gebeurtenissen kunnen er voor zorgen dat de persoonlijkheden van familieleden zich verschillend ontwikkelen, net als de keuzes die ze maken.

De nadruk die binnen de familie wordt gelegd op de verschillen tussen broertjes en zusjes noemen we sibling contrast. Tevens bestaat er een split-ouder identificatie, dat wil zeggen dat de verschillende kinderen in het gezin zich meer identificeren met een van beide ouders. Schachter stelt dat zowel split-ouder-identificatie als het sibling contrast mechanismen zijn om rivaliteit tussen broers en zussen te verkleinen. Dergelijke rivaliteit kan het functioneren van het gezin namelijk behoorlijk verstoren. Vanuit een evolutionair oogpunt kun je ook stellen dat het overleving promoot door variëren van ouderlijke investering. Beide fenomenen zijn sterker als de kinderen van dezelfde sekse zijn en als ze opeenvolgend in het gezin gekomen zijn (dus sterker tussen het oudste en het op een na oudste kind dan tussen het oudste kind en het derde kind). Ook zijn de fenomenen sterker wanneer de kinderen weinig in leeftijd verschillen.

Kinderen moeten zich ook leren aanpassen aan hun gender. Een deel van de gender is waarin we onze plaats moeten vinden en wordt bepaald door biologische verschillen tussen mannen en vrouwen. De rest van de verschillen zijn sociaal bepaald, er zijn culturele verschillen in mannelijke en vrouwelijke rollen. Vrouwen scoren vaak hoger op vriendelijkheid, neuroticisme en nauwkeurigheid. Op de andere factoren zitten de verschillen meer op facetten binnen deze factoren dan in scores op de factoren als geheel. Gender beïnvloedt ook de relatie tussen persoonlijkheid en tevredenheid met het leven. Persoonlijkheidstrekken die ingaan tegen de stereotypes kunnen emotionele kosten hebben.

Bepaalde verschillen tussen mannen en vrouwen zijn universeel en bestaan al generaties lang. Het is dus logisch dat hiervoor een evolutionaire verklaring gezocht kan worden. Deze verklaring kan zijn dat mannen en vrouwen verschillende uitdagingen hebben voor de voortplanting en dat deze uitdagingen beter op te lossen zijn met bepaalde persoonlijkheidstrekken en dat deze hierdoor dan ook zijn ontstaan. Het is duidelijk te zien dat mannen en vrouwen meestal verschillend reageren op stressvolle situaties: mannen worden agressiever, vrouwen worden meer zorgend. Taylor stelt dat verschillen in hormoonproductie tussen de genders ook bijdragen aan de verschillen in persoonlijkheid. Cultureel psychologen leggen juist de nadruk op de invloed die de cultuur waarin iemand opgroeit heeft op genderverschillen in de persoonlijkheid. Sommige genderverschillen in persoonlijkheid zijn veranderd over de loop van de tijd om pas te houden met de veranderende sociale rollen en verwachtingen. Dit levert bewijs voor de culturele verklaring. Zowel de culturele verklaring als de evolutionaire verklaring op zichzelf zijn niet compleet en vullen elkaar aan.

 

Wat kunnen we leren van Freud?

Sigmund Freud is een grondlegger van de klinische psychologie en een grondlegger van de klinische benadering van persoonlijkheid. Freud stelde dat oorzaken van gedrag gevonden konden worden in het onbewuste.

Freuds psychoanalyse was de eerste theorie van de stroming die we tegenwoordig psychodynamische theorieën noemen. Twee aannames van de huidige psychodynamische theorieën zijn: mensen zijn zich vaak onbewust van hun motieven en mensen hebben verdedigingsmechanismen die onacceptabele en beangstigende gedachten en motieven buiten het bewustzijn houden. Volgens psychodynamische theorieën liggen verschillen in persoonlijkheid in de variaties van de onbewuste motieven van mensen, en in de manier waarop mensen zichzelf tegen angst beschermen. Om een cliënt te kunnen helpen was het nodig dat Freud inzicht kreeg in het onbewuste van een cliënt. Freud stelde dat hij dit kon doen door bepaalde aspecten van hun spraak en andere gedragingen te analyseren. Uit al deze aanwijzingen trok hij vervolgens conclusies over de onbewuste oorzaken van iemands bewuste gedachten en gedragingen. Uitgaande van het idee dat de bewuste mind logisch werkt, ging Freud ervan uit dat de minst logische dingen aanwijzingen boden voor het onderbewustzijn.

Freud zag verschillende soorten drang als fysieke energie die zich opbouwt en op de een of andere manier vrijgelaten moet worden. Volgens Freud moesten met name de drang tot agressie en de drang naar seksualiteit onderdrukt worden en zich op indirecte manieren uiten. Persoonlijkheidsverschillen worden dan ook gezien als verschillen tussen mensen in de manier waarop ze proberen deze soorten drang te verbergen en te kanaliseren. De drang naar seksualiteit is volgens Freud de voornaamste plezier zoekende en leven zoekende drang, terwijl de drang naar agressie achter alle destructieve gedragingen schuil gaat.

Adler stelde een psychodynamische theorie op die draait om de drang van een individu om zich competent te voelen. Volgens hem kunnen mensen die overweldigd worden door een gevoel van inferioriteit een inferioriteit complex ontwikkelen en door het leven gaan door te doen alsof zij incompetent en afhankelijk zijn (een superioriteit complex) en door het leven gaan om te proberen alsof zij moeten bewijzen beter te zijn dan anderen. Op deze manier zouden zij hun inferioriteit proberen te maskeren.

Misschien wel de meest ‘sociale’ van de volgers van Freud was Erik Erikson die de psychosociale theorie van ontwikkeling opstelde. Erikson geloofde in de psychoseksuele fasen die opgesteld waren door Freud en ook in zijn drie-componenten structuur van de geest. Tevens geloofde hij in het onderbewustzijn. Hij verschilde echter van Freud in de belang dat hij hechtte aan de rol van de maatschappij in het vormen van persoonlijkheid. Zo geloofde hij dat kinderen belangrijke mijlpalen moeten bereiken om zich als volwassene te kunnen ontwikkelen. Hij stelde acht fasen voor van psychosociale ontwikkeling:

  1. basaal vertrouwen vs. wantrouwen (geboorte tot 1 jaar)

  2. autonomie vs. schaamte en twijfel (1-3 jaar)

  3. initiatief vs. spijt (3-6 jaar)

  4. industrie vs. inferioriteit (6 jaar tot puberteit)

  5. identiteit vs. identiteit verwarring (12-18 jaar)

  6. intimiteit vs. isolatie (jong volwassenheid)

  7. generatief vs. stagnatie (midden volwassenheid)

  8. integriteit vs. wanhoop (latere volwassenheid).

 

Wat zijn verdedigingsmechanismen?

Verdedigingsmechanismen zijn mentale processen die bedoeld zijn om het individu zelf te misleiden. Anna Freud, de dochter van Sigmund Freud was de drijvende kracht achter de ontwikkeling van de theorie van verdedigingsmechanismen. Verplaatsing (displacement) is wanneer een onbewuste wens of drang die niet door de bewuste mind geaccepteerd zal worden in een andere, meer acceptabele richting wordt geduwd. Sublimatie is een vorm van verplaatsing waarbij de energie (de drang) gericht wordt op activiteiten die door de maatschappij sterk gewaardeerd worden. Bij projectie ervaart iemand bewust een onbewuste drang of wens, maar niet als van zichzelf, maar als van een ander. Onderdrukking (repression) is een mechanisme dat angstopwekkende gedachten buiten de bewuste mind houdt. Rationalisatie is het gebruik van bewuste redenering om angstopwekkende gedachten of gevoelens weg te redeneren. Reactie formatie is het omzetten van een beangstigende wens in een veiliger tegenovergestelde wens.

Het idee van de psychologische verdedigingsmechanismen is vandaag de dag een van de meest geaccepteerde ideeën van Freud. Uit onderzoek is dan ook gebleken dat een aantal van de verdedigingsmechanismen die Anna en Sigmund Freud voorstelden, daadwerkelijk bestaan en dat aan het bestaan van andere mechanismen wordt getwijfeld. Veel modern onderzoek naar verdedigingsmechanismen richt zich op individuele verschillen in verdedigingsstijlen. Het meest volledig onderzochte verdedigingsmechanisme is repressive coping.

Freuds theorie van onderdrukking (repression) was gericht op het idee dat mensen vaak herinneringen van traumatische of extreem verontrustende gebeurtenissen zo hevig onderdrukken, dat ze enkel via psychotherapie weer naar boven kunnen komen. Er zijn veel verhalen bekend van mensen waarbij tijdens psychotherapie onderdrukte traumatische ervaringen bovenkwamen. Maar zolang dit trauma niet door derden kan worden bevestigd blijft het gissen of de traumatische herinneringen echt zijn of dat ze in de therapie gecreëerd zijn. Uit onderzoek blijkt tevens dat mensen van wie bewezen is dat ze een traumatische ervaring hebben meegemaakt, deze ervaring graag zouden willen vergeten, maar dit niet kunnen.

Vergeten van traumatische herinneringen is net als het vergeten van andere herinneringen. Je vergeet traumatische herinneringen sneller als ze voor het zevende levensjaar plaatsgevonden hebben en je vergeet ze sneller als je er nauwelijks bewust aan denkt. Of onderdrukking van traumatische ervaringen wel of niet bestaat blijft een punt van discussie. Wel is er behoorlijk wat bewijs gevonden voor het bestaan van onderdrukking van emotionele gevoelens die gepaard gaan met vervelende gebeurtenissen. Uit onderzoek is gebleken dat er mensen zijn die zich werkelijk onbewust zijn van hun eigen negatieve emoties. Deze mensen noemen ze onderdrukkers (repressors). Het idee is dat deze mensen stress ervaren als iets fysieks in plaats van als een bewuste emotie.

Vaillant deelt de verschillende verdedigingsmechanismen in drie categorieën in. De eerste categorie wordt gevormd door de onvolwassen verdedigingen. Deze vertekenen de werkelijkheid het meest en leiden tot het minst effectieve gedrag, zoals projectie. Intermediaire verdedigingen (neurotische verdedigingen) leiden tot wat effectievere coping en leiden tot minder vertekening van de werkelijkheid, hieronder valt onder andere reactie formatie. Volwassen verdedigingen leiden tot de minste vertekening en het meest aangepaste gedrag. Hieronder valt bijvoorbeeld suppressie, het bewust vermijden van negatief denken. Uit enkele longitudinale onderzoeken trok Vailliant de conclusie dat volwassen verdedigingsmechanismen vaak gepaard gaan met succesvolle aanpassing. Naarmate iemand ouder wordt gaat hij steeds meer gebruik maken van volwassen verdedigingsmechanismen en minder van intermediaire en onvolwassen verdedigingen.

 

Welke humanistische theorieën bestaan er?

De humanistische theorieën ontstonden deels als reactie op de toen dominante psychodynamische theorieën. Humanistische theorieën gaan ervan uit dat mensen in staat zijn om zichzelf bewust te begrijpen en te begrijpen dat ze zelf de capaciteit hebben om hun eigen pad te kiezen. Fenomenologie is de studie van bewuste waarnemingen. Fenomenologische realiteit in humanistische theorieën verwijst naar het bewuste begrip dat iemand heeft van zijn of haar omgeving. Carl Rogers is een van de kopstukken van de humanistische stroming. Hij stelde de zelf-theorie op door het besef dat het zelfconcept een cruciaal onderdeel is van iemands fenomenologische realiteit.

Een belangrijke dimensie van individuele verschillen is volgens Rogers de mate waarin iemand het gevoel heeft zijn of haar eigen leven onder controle te hebben. Als je een beslissing ziet als die van jezelf, is de kans ook veel groter dat je door zet. Bovendien voelen mensen die hun eigen verlangens volgen zich gelukkiger en productiever dan mensen die aan de sociale druk toegeven om iets te doen. Zelfactualisatie is het proces van het worden van iemands volledige zelf en het realiseren van je eigen dromen en vermogens. Niet iedereen volgt dezelfde weg naar zelfactualisatie, maar voor iedereen geldt dat het uit jezelf moet komen.

Maslow is een ander kopstuk uit de humanistische stroming. Hij stelde een hiërarchie op van menselijke behoeften. Voordat je je kunt richten op de behoeften van een volgend niveau moeten eerst de behoeften van een lager niveau tot een bepaald niveau vervuld zijn. Van onder naar boven zijn de vijf verschillende niveaus: fysiologische behoeften (eten en drinken), veiligheidsbehoeften (veilige plek om te slapen), behoefte aan liefde en om ergens toe te behoren, esteem-behoeften (zelfrespect en respect van anderen) en als hoogste niveau de behoefte aan zelfactualisatie. Deze hiërarchie is logisch als je vanuit evolutionair oogpunt kijkt.

 

Welke sociaal cognitieve theorieën bestaan er?

Sociaal cognitieve theorieën van persoonlijkheid maken gebruik van kennis uit de praktijk en kennis vanuit onderzoek. Sociaal cognitieve theorieën leggen de nadruk op de door eigen sociale ervaring verworven overtuigingen en gewoontes van denken. Rotter stelde dat iemands gedrag niet alleen afhangt van de objectieve relatie tussen hun gedrag en de beloning, maar ook van de subjectieve overtuigingen over die relatie die het individu erop na houdt. De mate waarin we controle hebben over beloningen is niet altijd even duidelijk. Rotter stelt dat mensen een gegeneraliseerde neiging (persoonlijkheidstrek) ontwikkelen door eerdere ervaring. Sociaal cognitieve theoretici stellen dat je niet alleen de persoonlijkheidstrekken van iemand moet weten, maar ook moet weten in welke context deze trekken zich normaal gesproken het meest uiten. Mischel stelt dat dezelfde persoonlijkheidstrek zich in verschillende situaties heel anders kan uiten.

Locus van controle is de overtuiging dat beloning wel of niet door de eigen inspanningen wordt gecontroleerd. Mensen die geloven dat ze zelf invloed uitoefenen op de beloning hebben een interne locus van controle, mensen die geloven dat ze zelf geen enkele invloed hebben op de beloning hebben een externe locus van controle. In onderzoek zijn er correlaties gevonden tussen de scores op de locus van controle schaal van Rotter en werkelijk gedrag. Mensen met een interne locus van controle werken vaak hard om hun eigen leven te bepalen, terwijl iemand met een externe locus van controle dat niet doet.

Bandura kwam met de term self-efficacy. Deze term verwijst naar het geloof dat mensen hebben in hun eigen capaciteiten voor het volbrengen van specifieke taken. Bij hoge self-efficacy geloven mensen dat ze de taak kunnen uitvoeren. Bij lage self-efficacy geloven mensen dat ze het niet kunnen. Hoge self-efficacy gaat vaak, maar niet altijd, samen met een interne locus van controle. In verschillende onderzoeken is aangetoond dat het verhogen van de self-efficacy leidt tot betere prestaties op de taak.

Een andere overtuigingsdimensie die door sociaal cognitieve theoretici wordt onderzocht, omvat de mate van kneedbaarheid van iemands eigen persoonlijke kwaliteiten. Sommige mensen zien zichzelf als redelijk vaste (fixed) entiteit. Dat wil zeggen dat ze geloven dat ze een zekere mate van intelligentie, een bepaald niveau van atletische vaardigheden, en redelijk onveranderlijke persoonlijkheidskenmerken hebben. Tegenover deze vaste entiteiten staan mensen die een relatief kneedbare visie van zichzelf hebben. Zij zien zichzelf op ieder moment als veranderlijk, in ontwikkeling en verbeterend. Hun intelligentie is niet vastgelegd, maar is iets dat kan groeien of verminderen, afhankelijk van hun eigen inspanning of gebrek aan inspanning. Hun persoonlijkheidskenmerken zijn kneedbaar en niet al bepaald. Dweck heeft ontdekt dat mensen die zichzelf als kneedbaar zien, meer kans hebben om te streven naar zelfverbetering op alle gebieden dan degenen die zichzelf meer als vaste entiteiten zien.

Mensen die een positieve en optimistische manier van denken hebben zijn vaak beter in staat om met de stress van het leven om te gaan. Waarschijnlijk komt dat omdat deze mensen hun energie richten op het oplossen van hun problemen, terwijl pessimisten dat niet doen omdat ze geloven dat het toch geen zin heeft. Misschien wel de meest optimistische wezens op de planeet zijn jonge kinderen. Zo beschrijven zij zichzelf vaak als de slimste, meest populaire en meest aantrekkelijke van de hele klas. De neiging van kinderen om hun bekwaamheden en kenmerken te overschatten vergroot hun zelfvertrouwen en geeft hen het vertrouwen om dingen te proberen die zij anders nooit zouden doen. Optimisme kan echter ook gevaarlijk zijn, omdat het ervoor zorgt dat mensen het gevaar van dingen niet inzien. Ook zorgt het ervoor dat mensen hun eigen tekortkomingen niet zien en er dus ook niet aan kunnen werken. Dit soort optimisme noemen we defensief optimisme. Pessimisme is niet alleen negatief, maar kan ook adaptief werken. Een bekend voorbeeld zijn studenten die het in het verleden goed gedaan hebben en er toch elke keer weer vanuit gaan dat ze de volgende toets niet gaan halen en daardoor heel hard gaan werken om te voorkomen dat ze het echt niet halen. Op de lange termijn zijn mensen met een adaptief optimisme beter af dan mensen met een adaptief pessimisme.

 

Is er sprake van crossculturele verschillen met betrekking tot persoonlijkheid?

Als we de persoonlijkheid bekijken vanuit sociaal cognitief oogpunt, dan zou je verwachten dat mensen die in verschillende culturen opgroeien verschillende persoonlijkheden hebben. Allocentrisme is de manier van denken en gedragen van collectivistische culturen. Het is gericht op persoonlijke relaties en het promoten van de interesses van de groep waartoe het individu behoort. Ideocentrisme is de manier van denken en doen in individualistische culturen. Het is gericht op de eigen interesses en vermogens. Allocentrisme-ideocentrisme kun je zien als een persoonlijkheidsdimensie. In verschillende culturen wordt de significantie van persoonlijkheid verschillend beoordeeld. Ook verschillen culturen in welke persoonlijkheidstrekken zij waarderen. Mensen uit Oost-Aziatische culturen hechten minder waarde aan persoonlijkheid en ook gebruiken zij heel andere termen om persoonlijkheidstrekken te omschrijven.

 

Bulletpoints

  • Catell was een van de eerste die een theorie opstelde over eigenschappen. Zijn theorie was het 5-factor model of the Big Five. De vijf factoren zijn extraversie-introversie, vriendelijkheid (agreeablenees-antagonism), nauwkeurigheid (conscientiousness-undirectedness), openheid voor ervaringen (openness to experience- non-openness) en emotionele stabiliteit (neuroticism-stability). Scores op deze dimensies zouden in staat zijn iemands persoonlijkheid duidelijk te omschrijven. Volgens de Big Five theorie bestaat elke factor uit zes facetten, ondergeschikte dimensies van die persoonlijkheidstrek. Er bestaan veel verschillende vragenlijsten om persoonlijkheidstrekken te meten. De NEO Personality Inventory is het meest gebruikt om de Big Five- persoonlijkheidstrekken te meten. Andere onderzoekers vinden dat er een zesde eigenschap toegevoegd moet worden, eerlijkheid-nederigheid (honesty-humility). Hier komt dan de HEXACO uit voort.

  • Buss heeft correlaties gevonden tussen de scores op de Big Five en de strategie die iemand gebruikt bij het zoeken naar een partner. Vanuit evolutionair oogpunt kun je de persoonlijkheid zien als algemene strategieën voor het oplossen van problemen rond het overleven en voortplanten. De eerste sociale omgeving waaraan een mens zich moet leren aanpassen is de familie. Veel persoonlijkheidspsychologen hebben dan ook de nadruk gelegd op de vroege familieomgeving en de invloed hiervan op de ontwikkeling van iemands persoonlijkheid. Andere psychologen stellen dat deze invloed niet zo groot is als dat er in het verleden wel gedacht werd. Kinderen die in dezelfde omgeving opgroeien, kunnen deze omgeving heel verschillend waarnemen en verschillend ervaren, hierdoor zouden broertjes en zusjes die in hetzelfde gezin opgroeien van elkaar kunnen verschillen. Ook bepaalde gebeurtenissen kunnen er voor zorgen dat de persoonlijkheden van familieleden zich verschillend ontwikkelen, net als de keuzes die ze maken.

  • Freuds psychoanalyse was de eerste theorie van de stroming die we tegenwoordig psychodynamische theorieën noemen. Twee aannames van de huidige psychodynamische theorieën zijn: mensen zijn zich vaak onbewust van hun motieven en mensen hebben verdedigingsmechanismen die onacceptabele en beangstigende gedachten en motieven buiten het bewustzijn houden. Volgens psychodynamische theorieën liggen verschillen in persoonlijkheid in de variaties van de onbewuste motieven van mensen, en in de manier waarop mensen zichzelf tegen angst beschermen. Om een cliënt te kunnen helpen was het nodig dat Freud inzicht kreeg in het onbewuste van een cliënt. Freud stelde dat hij dit kon doen door bepaalde aspecten van hun spraak en andere gedragingen te analyseren. Uit al deze aanwijzingen trok hij vervolgens conclusies over de onbewuste oorzaken van iemands bewuste gedachten en gedragingen. Uitgaande van het idee dat de bewuste mind logisch werkt, ging Freud ervan uit dat de minst logische dingen aanwijzingen boden voor het onderbewustzijn.

  • Verdedigingsmechanismen zijn mentale processen die bedoeld zijn om het individu zelf te misleiden. Anna Freud, de dochter van Sigmund Freud was de drijvende kracht achter de ontwikkeling van de theorie van verdedigingsmechanismen. Verplaatsing (displacement) is wanneer een onbewuste wens of drang die niet door de bewuste mind geaccepteerd zal worden in een andere, meer acceptabele richting wordt geduwd. Sublimatie is een vorm van verplaatsing waarbij de energie (de drang) gericht wordt op activiteiten die door de maatschappij sterk gewaardeerd worden. Bij projectie ervaart iemand bewust een onbewuste drang of wens, maar niet als van zichzelf, maar als van een ander. Onderdrukking (repression) is een mechanisme dat angstopwekkende gedachten buiten de bewuste mind houdt. Rationalisatie is het gebruik van bewuste redenering om angstopwekkende gedachten of gevoelens weg te redeneren. Reactie formatie is het omzetten van een beangstigende wens in een veiliger tegenovergestelde wens.

  • Sociaal cognitieve theorieën van persoonlijkheid maken gebruik van kennis uit de praktijk en kennis vanuit onderzoek. Sociaal cognitieve theorieën leggen de nadruk op de door eigen sociale ervaring verworven overtuigingen en gewoontes van denken. Rotter stelde dat iemands gedrag niet alleen afhangt van de objectieve relatie tussen hun gedrag en de beloning, maar ook van de subjectieve overtuigingen over die relatie die het individu erop na houdt. De mate waarin we controle hebben over beloningen is niet altijd even duidelijk. Rotter stelt dat mensen een gegeneraliseerde neiging (persoonlijkheidstrek) ontwikkelen door eerdere ervaring. Sociaal cognitieve theoretici stellen dat je niet alleen de persoonlijkheidstrekken van iemand moet weten, maar ook moet weten in welke context deze trekken zich normaal gesproken het meest uiten. Mischel stelt dat dezelfde persoonlijkheidstrek zich in verschillende situaties heel anders kan uiten.

 

Tentamentickets

  • Zoals je merkt (en nog gaat merken in de volgende hoofdstukken) komt freud en zijn ideeën vaak terug.
  • The big five wordt ook vaker aangehaald in de psychologie. Veel andere theoriën zijn hier ook van afgeleid
Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Psychology van Gray 8ste editie

Hoofdstuk 1 - Wat ligt er ten grondslag aan de psychologie als wetenschap?

Hoofdstuk 1 - Wat ligt er ten grondslag aan de psychologie als wetenschap?

Psychology Gray 8th edition


Wat is psychologie?

De psychologie wordt gedefinieerd als de wetenschap van het gedrag en de geest. Gedrag zijn de observeerbare acties van mensen en dieren. Geest is sensaties, percepties en herinneringen/geheugen, gedachten, dromen, motieven en emoties van een individu. De wetenschap wordt hier gedefinieerd als 'pogingen om door middel van systematische verzameling van observeerbare data, en de logische analyse daarvan, antwoorden te vinden op vragen.

De mens is het enige wezen dat zijn acties, gevoelens, dromen en gedachten kan overdenken. Deze mogelijkheid tot reflecteren heeft geleid tot het ontstaan van de psychologie als wetenschap. De belangrijkste vraag die we onszelf binnen de psychologie stellen is: “waarom denken, voelen en gedragen mensen zich zoals ze doen?”

Hoe ziet de geschiedenis van de psychologie eruit?

In 1879 werd het eerste universitaire psychologisch laboratorium geopend door Wilhelm Wundt. Hoewel dit jaar psychologie formeel erkend werd als wetenschap, zijn de ideeën en theorieën al veel ouder. Er zijn drie fundamentele ideeën in de psychologie:

  1. Gedrag en mentale processen hebben een fysieke oorzaak die op een wetenschappelijke manier bestudeerd kunnen worden.

  2. De manier waarop een persoon zich gedraagt, voelt en denkt wordt tijdens de levensloop beïnvloed door zijn omgeving

  3. De mechanische processen, die gedrag en mentale ervaringen veroorzaken, is het resultaat van evolutie door natuurlijke selectie.

 

Hoe ontstonden de ideeën dat fysieke processen gedrag veroorzaken?

Tot de 18e eeuw werd filosofie gebonden door de regels van de kerk die ervan uit gingen dat elk mens bestond uit een materieel lichaam en een niet materiele ziel. Deze theorie wordt ook wel het dualisme genoemd. René Descartes had een eigen kijk op de dualistische theorie die zich op het randje van de toen gangbare regels bevond.

Hoe zag het dualisme van Descartes eruit?

Descartes (1596-1650) zag het lichaam als een complexe machine die zonder ziel kan functioneren. Dit idee was gebaseerd op het idee dat dieren geen ziel hebben maar wel gedrag vertonen. Alles wat een dier kan en wij ook kunnen zou dus zonder ziel plaatsvinden en puur mechanisch zijn. Het verschil tussen een dier en een mens was dat mensen kunnen denken wat gedefinieerd wordt als bewuste gedachten en inschattingen. Descartes ideeën over hoe het lichaam zou werken komt sterk overeen

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 2 - Welke methoden behoren tot de psychologie?

Hoofdstuk 2 - Welke methoden behoren tot de psychologie?

Psychology Gray 8th edition

Wie was Slimme Hans en wat leert zijn verhaal ons?

Binnen de psychologie is het vaak moeilijk te beslissen welke data je moet verzamelen, hoe je de data moet verzamelen en welke conclusies je uit de data kunt trekken. Het verhaal van het paard slimme Hans (Kluger Hans) bewijst hoe makkelijk het is om hierin fouten te maken.

Wilhelm von Osten wilde bewijzen dat dieren intelligent zijn en probeerde daarom zijn hengst Hans wiskunde bij te brengen met een verbluffend resultaat. Het paard kon rekensommen beantwoorden (door met zijn voet te stampen) en ja/nee vragen beantwoorden (door knikken en schudden). Andere waren sceptische en testen het paard zelf, maar ook door deze proeven kwam hij heen. De psycholoog Oskar Pfungst testte vervolgens verder. Hij zette het paard in een ruimte zonder publiek. Eerst stelde de eigenaar van het paard vragen aan het dieren, daarna deden anderen hetzelfde wat prima ging. Het ging alleen mis als de vragenstellen zelf het antwoord niet wist of als Hans de vragensteller niet kon zien. Dat ging prima, maar wanneer Hans de vragensteller niet kon zien ging het mis. Pfungst ging daarop de vragensteller observeren. Hij ontdekte dat alle vragenstellers minieme uitdrukkingen of bewegingen maakte waardoor Hans wist wanneer hij het goede antwoord had of wat de goede beweging was (knikken of schudden). De conclusie: Hans pikte de verandering in de vragensteller op en wist zo wanneer hij het goede antwoord had bereikt.

Het geval van Clever Hans leert ons een aantal belangrijke lessen over wetenschappelijk onderzoek:

  1. De waarde van het kritische denken (scepticisme). In plaats van een hypothese te bewijzen moeten we proberen de hypothese onderuit te halen. Echt bewijzen kan nooit, het tegendeel bewijzen kan wel. De hypothese die we voor waar aannemen kunnen nog wel fout (blijken te) zijn, maar tot nu toe hebben ze alle pogingen om dat aan te tonen overleefd.
  2. De waarde van nauwkeurige observaties onder gecontroleerde condities. Door de condities systematisch te veranderen kan men ontdekken in welke situaties een theorie wel op gaat en in welke situaties niet.

  3. Het observer-expectancy effects probleem. Bij onderzoek met mensen en dieren is het mogelijk dat de onderzoeker onbewust aan de proefpersoon laat blijken wat hij als uitkomst verwacht waardoor de proefpersonen beïnvloed kunnen worden om zich op een bepaalde manier te gedragen. Onderzoeker moeten hun verwachtingen niet laten zien aan de proefpersonen.

 

Welke termen zijn belangrijk voor het begrijpen van onderzoeksmethoden?

Voor het begrijpen van onderzoeksmethoden is het belangrijk een aantal termen te kennen. De belangrijkste termen staan hieronder gedefinieerd:

  • Observatie, een objectieve opvatting gebaseerd op een directe observatie waarover de meeste redelijke observatoren het met elkaar eens zijn. Binnen de psychologie bestaan ze meestal uit gedragingen of gedragspatronen.

  • Theorie, een model om bekende observaties te verklaren en voorspellingen te doen over nieuwe nog te ontdekken observaties.

  • Hypothese, een voorspelling die voortvloeit uit een theorie. Deze voorspellingen zijn specifiek en bij voorkeur goed te testen. Observaties leiden tot nieuwe theorieën, die leiden weer tot nieuwe hypothesen en die kunnen weer

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 3 - Welke genetische en evolutionaire basis heeft gedrag?

Hoofdstuk 3 - Welke genetische en evolutionaire basis heeft gedrag?

Psychology Gray 8th edition

Hoe werken genen?

Genen hebben geen directe invloed op gedrag, maar hebben wel een asscociatie met gedrag. Zij maken deel uit van het DNA (desoxyribonucleïnezuur), die het erfelijke materiaal bevat en dus de opbouw van ons lichaam. Het is dus belangrijk om te weten hoe genen bijdragen aan het ontwikkelen van het zenuwstelsel, de spieren en de zintuigen. De omgeving interacteert met de genen. Bij alle langdurige gedragseffecten is een activatie van de genen betrokken.

Het genotype is de set genen die iemand geërfd heeft en Het fenotype bestaat uit de uiterlijke waarneembare kenmerken van een individu. Genen interacteren met de omgeving, hierdoor kunnen mensen met hetzelfde genotype een ander fenotype hebben. Het genetische materiaal is geordend in chromosomen. De mens heeft normaal gesproken 23 paar chromosomen waarvan 1 paar de sexe bepaalt. Als een persoon twee X-chromosomen heeft (XX) is het een vrouw. Een persoon met een X- en een Y-chromosoom (XY) is een man.

Er is veel rede om te geloven dat langdurige gedrags effecten die voortkomen uit ervaringen (ook leren) gepaart gaan met de activatie van genen.

Wat is celdeling?

Een celdeling gewone cellen heet mitose, bij geslachtscellen wordt het meiose genoemd. Hierbij wordt een exacte kopie van de chromosomen gemaakt. Tijdens meiose vermenigvuldigt elk chromosoom zich één keer, waarna de cel vervolgens twee keer gesplitst wordt. De chromosomen van elk paar komen naast elkaar te liggen en wisselen genetisch materiaal uit op een willekeurige manier. Daarna delen de cellen zich, waardoor eicellen en spermacellen maar de helft van elk chromosomenpaar bevatten.

Als een spermacel een eicel bevrucht ontstaat er een zygote, een cel die de ene helft van de chromosomenparen van de eicel heeft en de andere helft van de spermacel. De zygote heeft dus een eigen unieke genencombinatie. De genetische diversiteit die door meiose ontstaat vergroot de kansen op overleving van de soort. Eeneiige tweelingen zijn genetisch identiek en worden daarom ook wel monozygotische tweelingen genoemd. Dizygotische tweelingen ofwel twee-eiige tweelingen komen van twee verschillende zygoten en lijken genetisch niet meer op elkaar dan gewone broers en zussen. Wanneer twee genen op dezelfde locatie identiek zijn noemen we dat homozygoot op die locus (locatie/DNA regio). Als ze niet identiek zijn heet het heterozygoot op die locus. Verschillende genen die op dezelfde locatie kunnen zitten en dus mogelijk met elkaar een paar kunnen vormen heten allelen.

Welk effect hebben dominante en recessieve genen?

Dominante genen zijn zoals de naam als zegt dominant, ze koment altijd tot uitting zowel wanneer iemand heterozygoot als homozygoot is op dat allel. Recessieve genen komen alleen tot uitting als iemand homozygoot is voor dat gen. Soms zijn genenparen niet dominant over elkaar en wordt de uikomst een mengeling van beide genen. Deze theorie over domante en recessieve genen is gevonden door Gregor Mendel die experimenten met erwten plantjes deed.

Er zijn een aantal ziekten die veroorzaakt worden door een homozygoot reccesief gen. Een voorbeeld van een dergelijke ziekte is sickle-cell anemia waarbij de rode bloedcellen de vorm van een sikkel/halve maan aannemen waardoor ze kunnen opstapelen en bloedvaten

.....read more
Access: 
Public
hoofdstuk 4 - Hoe beïnvloeden neuronen ons gedrag?

hoofdstuk 4 - Hoe beïnvloeden neuronen ons gedrag?

Psychology Gray 8th edition

Hoe zit het brein in elkaar?

Het centrale zenuwstelsel bestaat uit het ruggenmerg en de hersenen. De zenuwen buiten het ruggenmerg vormen het perifere zenuwstelsel. Een zenuw is een groep axonen van verschillende neuronen. Zenuwen zijn de verbindingen tussen het centrale zenuwstelsel en de zintuigen en spieren.

Er zijn drie verschillende soorten neuronen:

  • sensorische neuronen geven informatie door van de zintuigen naar de hersenen.
  • motorischen neuronen geven signalen vanuit de hersenen naar de spieren.
  • interneuronen vind je alleen in het centrale zenuwstelsel. Ze geven signalen van de ene neuron door aan de andere neuron.

Alle neuronen zijn opgebouwd uit dezelfde basis elementen. Het cellichaam is het grootste deel en bevat de kern en andere mechanismen die in alle celkernen in het lichaam te vinden zijn. De dendrieten ontvangen informatie en sturen deze door naar de celkern. Ze hebben vaak een netwerk van takken die het oppervlakte vergroten waardoor ze signalen van vele omliggende neuronen kunnen ontvangen. Axonen zijn uitlopers van het cellichaam en versturen het signaal naar omliggende neuronen. Elk axon eindigt in een axon terminal die chemische transmitters bevat. Sommige axonen bevatten een myelineschede, dit is een vettige substantie die en versnelt het doorgeven van signalen.

Hoe geeft een neuron een singaal door?

Elk neuron heeft een celmembraan, een permeabel omhulsel dat bepaalde chemicaliën wel door laat en andere niet. Het water en de opgeloste chemicaliën binnen het membraan heet intracellulaire vloeistof, de vloeistof buiten het membraan heet extracellulaire vloeistof. De intracellulaire vloeistof bevat vooral negatief geladen proteïne moleculen (A-) en potassium ionen (K+). De extracellulaire vloeistof bevat vooral natrium-ionen (Na+) en chloride-ionen (Cl-). De verdeling van de geladen deeltjes rondom de celmembraan heeft een negatieve binnenkant en een positieve buitenkant tot gevolg, wat resulteert in een potentiaalverschil. Dat wil zeggen dat de binnenzijde van de cel in rust (de neuron is dus inactief) negatief geladen is ten opzichte van de buitenzijde: er is sprake van een elektrische spanning langs het membraan. De spanning als het neuron inactief is heet het rustepotentiaal (-70mV).

Een actiepotentiaal is een verandering in de spanning (elektrische geladenheid) van het mebraan. Natrium poorten openen waardoor de stof de cell in kan en de cell voor even positief geladen wordt wat de depolarisatie fase genoemd wordt. Natrium poorten sluiten, maar Kalium poorten openen die op hun beurt de cel uitgaan. Dit wordt de repolarisatie fase genoemd. De Natrium-kaliumpomp zorgt ervoor dat de balans wederkeert. De energiebron voor de pomp is ATP (Adenosinetrifosfaat, een drager van chemische energie). Wanneer er geen impuls over de zenuwcel gaat zijn de natrium- en de kaliumpoorten gesloten - er is dan wel sprake van enige diffusie van natrium en kalium, maar niet via de poorten. De kalium-natriumpomp pomt het gediffundeerde kalium terug naar binnen en het gediffundeerde natrium terug naar buiten, waardoor de binnenkant van de zenuwcel negatief geladen blijft ten opzichte van de buitenkant van de celmembraan. 

Niet bij elk verschil in spanning ontstaat er een actiepotentiaal, er moet een drempelwaarde (-65mV) overschreden worden voordat het actiepotentiaal start. Elke keer als een actiepotentiaal ontstaat, vermindert de spanning van het

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 5 - Wat komt er allemaal kijken bij motivatie en emotie?

Hoofdstuk 5 - Wat komt er allemaal kijken bij motivatie en emotie?

Psychology Gray 8th edition

Wat zijn de algemene principes van motivatie?

Motivatie wordt gedefinieerd als alle interne en externe factoren die ervoor zorgen dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt. Motivationele staat of drift (drive) verwijst naar een interne conditie die het individu naar een specifiek doel stuurt. Een incentive is een gewild object en wordt ook wel 'reinforcer', beloning of goal genoemd. Hoe sterker de drift, hoe aantrekkelijker een bepaald object kan worden (incentive waarde).

 

Wat is homeostase?

Homeostase is het in balans houden van het interne milieu van het lichaam. Zodra het lichaam uit balans gehaald wordt, zal het er alles aan doen om die balans terug te krijgen. Dit concept werd onderzocht door Walter B. Cannon. Dieren, en in mindere mate mensen, gedragen zich op een manier die er voor zorgt dat ze de homeostase kunnen behouden: als het lichaam vocht nodig heeft, zoekt het dier drinken, als het lichaam zout nodig heeft, zoekt het dier zoutrijk voedsel, enzovoorts. Diften komen dus vaak voort uit het behouden van de Homeostase, maar het kan niet elke drift verklaren.

De drift die helpt de homeostase in stand te houden noemen we regulatieve drift (regulatory drive). Niet-regulatieve driften (nonregulatory drives), zoals seks, dienen andere doelen. We kunnen grofweg vijf categorieën driften onderscheiden:

  1. Regulatieve drift (Regulatory drives): deze driften bevorderen de overleving door middel van homeostase.
  2. Veiligheidsdrift (Safety drives): driften die motiveren om te ontwijken, vluchten of het afweren van gevaren.
  3. Reproductieve drift (Reproductive drives): dieren zullen hun leven riskeren om voort te planten en hun jongen te beschermen.
  4. Sociale drift (Social drives): veel diersoorten hebben coöperatie nodig om te overleven en hebben hierdoor de drift om contact te zoeken en om geacepteerd te worden in groepen.
  5. Educatieve drift (Educative drives): driften om te spelen en te onderzoeken.

 

Wat voor rol speelt het brein bij driften.

Volgens de central-state theory of drives corresponderen verschillende soorten driften (drives) met neurale activiteit in verschillende neuronenverzamelingen in de hersenen. Een dergelijke verzameling neuronen waarin activiteit een drift constitueert, wordt een centraal driftensysteem (central drive system) genoemd. Hoewel het systeem voor verschillende driften ook verschillend hoort te zijn, kunnen er wel overlappede componenten zijn. Honger en seks zijn twee verschillende driften maar bij beide zie je een verhoogde alertheid.

Onderzoekers hebben aanwijzingen gevonden dat de hypothalamus het centrum voor drift systemen zou kunnen zijn, ook door zijn ideale ligging hiervoor. Om als centraal driftensysteem te kunnen dienen, moet een verzameling neuronen aan een aantal voorwaarden voldoen. Allereerst moet het verschillende signalen kunnen ontvangen en integreren die de drifttoestand kunnen verhogen of verlagen. Daarnaast moet een centraal driftensysteem kunnen reageren op alle neurale processen die betrokken zijn bij het uitdragen van het gemotiveerde gedrag.

 

Hoe ziet het beloningssysteem van de hersenen eruit?

Een beloning heeft drie verschillende maar gecorreleerde betekenissen:

  • Het kan iets zijn van we leuk (like) vinden: een subjectief gevoel van voldoening of tevredenheid.
  • iets wat we willen (want): het verlangen naar de beloning. Heeft de sterkste link met motivatie,
.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 6 - Waardoor kunnen wij ruiken, proeven, voelen en horen?

Hoofdstuk 6 - Waardoor kunnen wij ruiken, proeven, voelen en horen?

Psychology Gray 8th edition

Het bestuderen van de zintuigen is belangrijk, want wat voor mentaal leven zouden we hebben als we geen input zouden ontvangen van onze zintuigen. Zintuigen bieden ons informatie die ons helpt te overleven en om onszelf voort te planten. Sensaties zijn de basisprocessen waardoor de sensorische organen en het zenuwstelsel kunnen reageren op stimuli in de omgeving en de elementaire psychologische ervaringen die daar uit voortvloeien. Perceptie is het meer complexe ordenen van de sensorische informatie in de hersenen en het maken van betekenisvolle interpretaties van deze informatie. Het proces van sensatie bestaat uit drie stappen: eerst is er een fysieke stimulus, die leidt tot een fysiologische respons en dit leidt tot de sensorische ervaring. De fysieke stimulus is de materie of energie uit de tastbare wereld die bij onze zintuigen binnekomen. Het fysiologische respons is het patroon van chemische en elektrische activiteit in de zintuigelijke organen, zenuwen en het brein als een gevolg van de stimulus. De  sensorische ervaring is de subjectieve psychologische sensatie of perceptie.

Elk zintuig heeft eigen sensorische receptoren en neurale routes van en naar de hersenen. Sensorische receptoren zijn gespecialiseerde structuren die reageren op stimuli in de omgeving door neurale impulsen te starten. Sensorische neuronen zijn gespecialiseerde neuronen die informatie van de sensorische receptoren naar het centrale zenuwstelsel brengen. De cerebrale cortex bevat specifieke sensorische gebieden. Transductie is het proces waarbij een receptorcel een elektrische verandering produceert in reactie op fysieke stimulatie. Tijdens transductie kunnen geladen deeltjes door het celmembraan en veranderen zo de spanning van het membraan. Deze elektrische verandering heet het receptorpotentiaal.

Sensorische codering is het proces waarbij informatie over de kwantiteit en de kwaliteit van een stimulus wordt behouden in het patroon van actiepotentialen die van de sensorische neuronen naar het centrale zenuwstelsel gestuurd worden. De kwantiteit van de stimuluscodering wil zeggen dat sterkere stimuli grotere receptorpotentialen produceren. Kwaliteitscodering wil zeggen dat verschillende weefsels reageren op verschillende soorten energie. Zintuigen zijn vooral geschikt voor het bespeuren van veranderingen in de sensorische omgeving. Het proces van sensorische aanpassing (adaptatie) is de verandering in sensitiviteit wanneer een sensorisch systeem een tijd lang wel of niet gestimuleerd is. Dit wordt meestal gemedieerd door de receptorcellen. Wat hiermee bedoeld wordt is dat je bijvoorbeeld went aan een bepaalde sterke geur als je daar langere tijd aan blootgesteld wordt.

 

Wat bestudeert men binnen de psychofysica?

Psychofysica bestudeert de relatie tussen fysieke karakteristieken van een stimulus en de sensorische ervaringen die ze produceren.

De absolute drempelwaarde (threshold) is de zwakst mogelijk waarneembare stimulus. De absolute drempelwaarde varieert per persoon en kan gemeten worden om iemands gevoeligheid voor bepaalde stimuli te ontdekken. Hoe ouder je wordt, hoe minder gevoelig voor stimuli je in het algemeen wordt. De verschildrempelwaarde is het minimale verschil in intensiteit tussen twee stimuli dat het individu kan onderscheiden. Dit wordt ook wel het net-waarneembare verschil (just-noticeable difference) genoemd. Weber stelde een wet op die stelt dat het net-waarneembare verschil voor stimulusmagnitude een constant deel is van de magnitude van de originele stimulus: jnd = kM. Dit heet de Weberfractie.

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 7 - Hoe werkt het zicht?

Hoofdstuk 7 - Hoe werkt het zicht?

Psychology Gray 8th edition

Visuele percepties zijn subjectieve psychologische ervaringen. De mechanismen die deze percepties produceren werken op een complexe manier. Een groot gedeelte van onze hersenen is betrokken bij de analyse van visuele informatie. Van alle zintuigen is het zicht waarschijnlijk het meest bestudeerd. Bijna alle levende wezens zijn gevoelig voor licht. Hiervoor hebben ze fotoreceptoren die verbonden zijn met het zenuwstelsel. Fotoreceptoren zijn speciale lichtgevoelige cellen. Onze ogen zijn het product van de evolutie, eerst kwamen fotoreceptoren samen in groepen die uiteindelijk de oog plek gingen vormen. Deze oogplekken kwamen vervolgens steeds dieper te liggen en kregen een membraan dat het oog kan beschermen. Hierdoor ontstond de lens en deze gaf de toevoeging aan het oog zoals we dat nu kennen.

 

Hoe ziet de anatomie van het oog eruit?

De fotoreceptoren liggen in de retina dit is een membraan dat binnenin tegen de achterkant van de oogbol ligt. De oogbol zelf is een geleiachtige vloeistof waar licht gemakkelijk doorheen gaat. Het hoornvlies zorgt voor de bolling van het oog. Meteen achter het hoornvlies ligt de iris, het gekleurde gedeelte van je oog. Door de iris kan geen licht doordringen, dat kan alleen door de pupil, het zwarte gedeelte van je oog. Spiervezels in de iris kunnen de pupil vergroten of verkleinen om zo de hoeveelheid licht te controleren die het oog binnenkomt. Achter de iris ligt de lens. De lens is flexibel en kan op deze manier focussen.

Lichtstralen komen van objecten en komen via het hoornvlies en de lens op de retina terecht. Het beeld van een object wordt ondersteboven op de retina geprojecteerd. De hersenen zijn op zo een manier geordend dat we het beeld toch op de juiste manier ontvangen. Transductie is de taak van de fotoreceptoren. Deze cellen vormen een dun laagje van de retina. Er zijn twee soorten fotoreceptor cellen: kegeltjes, die verantwoordelijk zijn voor het zien van kleuren en staafjes, die ervoor zorgen dat we in het donker en in de schemering kunnen zien. Kegeltjes liggen voornamelijk in de fovea. Dit kleine gebied is gespecialiseerd in het onderscheiden van kleine details. De fovea ligt in het midden van de retina. Staafjes komen juist niet voor in de fovea.

Transductie in het oog is een functie van de fotoreceptoren. In elk oog hebben we ongeveer 6 miljoen kegeltjes en 120 miljoen staafjes. Kegeltjes zorgen voor scherpe kleur visie en staafjes voor visie bij weinig licht. Elke fotoreceptor bevat een fotochemicalie, een chemisch stofje dat op licht reageert. De fotochemicalie van een staafje heet rhodopsin. Als hier licht op komt verandert de structuur van het stofje. Dit zorgt voor een serie chemische reacties in het membraan van een staafje en dit zorgt voor een elektrische verandering in het membraan. Er zijn drie soorten kegeltjes met elk hun eigen fotochemicalie. De elektrische verandering in de fotoreceptor cellen leidt tot actiepotentialen in de optische zenuw. Deze bundel neuronen loopt van het oog naar de hersenen. De plek op de retina waar deze neuronen samenkomen om de optische zenuw te vormen heet

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 8 - Wat zijn de basisprocessen van leren?

Hoofdstuk 8 - Wat zijn de basisprocessen van leren?

Psychology Gray 8th edition

Dieren moeten kunnen leren om zich te kunnen aanpassen aan een altijd veranderende omgeving. Leren is elk proces waardoor ervaring op een bepaald moment het gedrag van een individu in de toekomst kan veranderen. De psychologie houdt zich veelvuldig bezig met de invloed die ervaring heeft op later gedrag.

 

Wat is klassieke conditionering?

Klassieke conditionering richt zich op het aanleren van nieuwe reflexen. Een reflex is een simpele, relatief automatische reactie op een stimulus. Een stimulus is een duidelijk omlijnde gebeurtenis in de omgeving, een respons (ook wel reactie) is een duidelijk omlijnde gedraging. Reflexen worden gemedieerd door het zenuwstelsel en kunnen hierdoor veranderd worden door ervaring. Habituatie is wanneer de sterkte van de reflex afneemt als de stimulus meerdere keren achter elkaar wordt aangeboden. Het is dus een gewenning, niet alle reflexen zijn hier gevoelig voor.

Ivan Pavlov (1849-1936) is de grondlegger van de klassieke conditionering. Hij ontdekte bij toeval dat zijn honden kwijlden bij het vooruitzicht van eten en dit is precies wat Pavlov ging bestuderen. In zijn experimenten liet Pavlov steeds een belletje klinken voor het eten gebracht werd.  De bel in dit experiment wordt de geconditioneerde stimulus (conditioned stimulus, CS) genoemd en het kwijlen de geconditioneerde respons (conditioned response, CR). De ongeconditioneerde reflex (unconditioned reflex) is dat de hond begint te kwijlen als hij voedsel in zijn bek krijgt, de ongeconditioneerde stimulus (unconditioned stimulus, US) is het voedsel in de bek en de ongeconditioneerde respons (unconditioned response, UR) is het kwijlen. Het kwijlen bij het horen van de bel was het geconditioneerde reflex. Dit zijn de basisconcepten binnen de klassieke conditionering. Hij probeerde verschillende signalen uit als geconditioneerde stimulus en kwam steeds tot hetzelfde resultaat.

Extinctie is het gemakkelijkst te begrijpen aan de hand van Pavlov’s experiment: als je steeds de bel aanbiedt zonder dat daar het voedsel op volgt, zal de conditioned response afzwakken en uiteindelijk uitdoven. Met het verstrijken van de tijd na de extinctie kan de conditioned response plotseling weer opkomen, al is deze meestal niet zo sterk als voorheen, dit heet spontaneous recovery. Als de bel weer voorafgaat aan voedsel is één zo een paring genoeg om de geconditioneerde reflex weer op volle sterkte terug te krijgen. Door dit resultaat concludeerde Pavlov dat de conditioned response bij extinctie wordt onderdrukt, maar niet verdwijnt.

Wanneer een dier de conditioned response niet alleen vertoont bij de conditioned stimulus, maar ook bij stimuli die sterk op de geconditioneerde stimulus lijken, spreken we van generalisatie. Hoe sterker de overeenkomst tussen de stimuli, hoe sterker de respons op de nieuwe stimuli. Discriminatietraining is bedoeld om twee stimuli te leren onderscheiden. Dit kan door respons op de ene stimulus te belonen en reactie op de andere niet. Door de principes van discriminatie training en klassieke conditionering te combineren kun je de sensorische vaardigheden van een dier uitstekend testen. Bij mensen is ook onderzoek gedaan met klassieke conditionering. Er is gebleken dat generalisatie ook voorkomt als de stimuli op elkaar lijken in de subjectieve betekenis voor de persoon.

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 9 - Welke perspectieven zijn er op bewgeheugen, aandachten en bewustzijn?

Hoofdstuk 9 - Welke perspectieven zijn er op bewgeheugen, aandachten en bewustzijn?

Psychology Gray 8th edition

Ons geheugen is iets dat we vaak voor lief nemen, het valt ons pas op als we problemen hebben met ons geheugen. En toch onthouden we veel meer dan dat we vergeten. Geheugen is overal in ons leven en het is nauw verbonden met het leren. Het concept bewustzijn is er één waarover al vele jaren over wordt gediscussieerd. Veel psychologen definiëren bewustzijn als het ervaren van je eigen mentale processen op een manier dat je anderen over deze mentale processen kunt rapporteren.

 

Wat omvat het "model of the Mind"?

Geheugen wordt gedefinieerd als alle informatie in iemands hoofd (mind) en het vermogen om deze informatie op te slaan en op te halen. De cognitieve psychologie maakt veel gebruik van modellen, veel van deze modellen proberen niet om mentale processen op een neuraal niveau te verklaren. Het modal model of the mind is het meest invloedrijke model van het geheugen, onthoud echter dat het slechts een model is. Dit model stelt dat er drie soorten van geheugenopslag zijn met elk een eigen functie, een andere capaciteit en een verschillende duur:

  1. Sensorisch geheugen: de duur van de opslag verschilt per zintuig. Voor zicht is het minder dan een seconde, hoewel geluid enkele seconden vastgehouden kan worden. De functie van dit geheugen is waarschijnlijk om informatie lang genoeg vast te houden om opgeslagen te kunnen worden. Elk zintuig heeft een eigen sensorisch geheugen. Alle zintuigelijke informatie wordt hier opgeslagen ongeacht of we er bewust van zijn of niet. Door aandacht wordt bepaalde informatie van het sensorische geheugen naar het werkgeheugen gebracht.

  2. Kortetermijngeheugen (werkgeheugen): dit kun je zien als de werkplaats van de geest en wordt ook wel het werkgeheugen genoemd. In het werkgeheugen vindt bewuste gedachteverwerking plaats. Zowel informatie uit het sensorische geheugen als informatie uit het lange termijn geheugen kunnen in het werkgeheugen terecht komen. Zonder verdere mentale activiteit verdwijnt informatie binnen enkele seconden uit het werkgeheugen. Het werkgeheugen heeft een relatief kleine capaciteit (7 +/- 2 items), maar de hoeveelheid informatie die er doorheen kan gaaf over tijd is enorm.

  3. Lange termijn geheugen: het lange termijn geheugen is wat veel mensen zien als ons geheugen. In het lange termijn geheugen wordt alles wat een individu weet opgeslagen, dit duidt op een enorme capaciteit. Van veel van de items die opgeslagen liggen in ons lange termijngeheugen zijn we ons niet bewust. Het lange termijngeheugen is passief en opgebouwd als een boekenkast, de informatie ligt er inactief totdat iemand een boek pakt en het opent.

 

Welke controleprocessen beïnvloeden geheugenopslag? 

Geheugenopslag is niet alleen afhankelijk van de verschillende soorten opslag, maar ook van controleprocessen. De controleprocessen in het modal model of the mind zijn aandacht, encoding en terughalen (retrieval). Aandacht bepaalt welke informatie er van het sensorische geheugen in het werkgeheugen terechtkomt. Encoding zorgt ervoor dat bepaalde informatie van het werkgeheugen in het lange termijngeheugen wordt opgeslagen. Dit kan bewust of onbewust gebeuren. Terughalen komt is het ophalen van informatie vanuit het lange termijn geheugen naar het werkgeheugen. Dit is wat we in het dagelijkse leven herinneren noemen en

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 10 - Hoe lossen we problemen op?

Hoofdstuk 10 - Hoe lossen we problemen op?

Psychology Gray 8th edition

Hoewel de mens niet het beste is in alles, zien we onszelf wel als de intelligentste diersoort. In ieder geval als we onze definitie van intelligentie gebruiken: we hebben kennis, we kunnen redeneren, we kunnen over onszelf nadenken en kunnen dat ook naar anderen toe communiceren. Redeneren is het proces waarbij we gebeurtenissen uit het verleden (ons geheugen) gebruiken om ons te kunnen aanpassen aan het heden en de toekomst. Dat is de evolutionaire waarde van het geheugen. Intelligentie is het algemene vermogen om te redeneren.

 

Wat is een analogie?

Een analogie is een overeenkomst tussen twee situaties, dingen of gebeurtenissen die voor de rest van elkaar verschillen. In de psychologie wordt een analogie als volgt gedefinieerd: een overeenkomst in gedrag, functie of relatie tussen entiteiten of situaties, die voor de rest van elkaar verschillen. Vaak wordt geprobeerd natuurlijke fenomenen te begrijpen of te verklaren door analogieën te trekken met andere fenomenen die wel goed begrepen zijn. Op deze manier zijn veel belangrijke wetenschappelijke theorieën ontstaan. Veel tests die het redeneervermogen testen maken gebruik van een analogie. Een bekende test die alleen uit analogieën bestaat is de Miller Analogy Test, welke gebruik maakt van woordbetekenissen. Een test gebaseerd op analogieën die gebruikt maakt van visuele patronen is Ravens Progressive Matrices Test.

De vraag is: is analogisch redeneren ‘snel’ of ‘langzaam’? Dit hangt af van de situatie. Wanneer de overeenkomsten relatief gelijk bekend zijn (bijvoorbeeld ‘man’ en ‘vrouw’) is de verwerking ervan snel en bijna automatisch. Veel analogieën zijn echter niet zo simpel, bijvoorbeeld de analogie: ‘spoedig is als nooit, dichtbij is als…?’. Hierbij is langzame, inspannende verwerking noodzakelijk om het probleem op te lossen. Onderzoek heeft aangetoond dat succesvolle prestaties op uitdagende analogieën gerelateerd is aan componenten van het executief functioneren in zowel volwassenen als kinderen.

Uit onderzoek is ook gebleken dat bij analogisch redeneren meerdere delen van de prefrontale cortex gebruikt worden. Dit onderzoek laat zien dat analogisch redeneren de delen van het brein gebruikt die voor de integratie van informatie zorgen. Het onderwijzen in analogisch redeneren kan ook voordelen opleveren voor de educatie.

 

Wat bedoelen we met inductief redeneren?

Inductie (inductief redeneren), is het proberen om uit observaties of feiten nieuwe principes of stellingen te halen. Inductie wordt daarom ook wel hypotheseconstructie genoemd. Redeneren op basis van analogieën valt ook onder inductief redenen. Hoewel we vrij goed zijn in inductief redeneren komen er, voornamelijk door ons snelle onbewust cognitieve systeem, ook veel biases bij kijken. Zulke biases zijn wat psychologen graag bestuderen.

De beschikbaarheidsbias (availability bias) houdt in dat we ons erg sterk richten op informatie die makkelijk toegankelijk is voor ons. In een onderzoek werd er gevraag of er meer woorden met de d als eerste letter zijn, of woorden met de d als derde letter. Aangezien we gemakkelijker woorden met d als eerste letter kunnen bedenken dan als derde letter gaan we ervanuit dat er meer woorden zijn met d als eerste letter hoewel dit niet zo is.

De bevestigingsbias (confirmation bias) stelt dat we proberen onze hypothesen te bewijzen. In hoofdstuk 2 werd al uitgelegd dat je een

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 11 - Hoe verloopt de ontwikkeling van het denken, taal en het lichaam?

Hoofdstuk 11 - Hoe verloopt de ontwikkeling van het denken, taal en het lichaam?

Psychology Gray 8th edition

De Ontwikkelingspsychologie richt zich op de veranderingen in vermogens en aanleg die plaatsvinden als iemand ouder wordt, waarbij er vooral gekeken wordt naar de kinderjaren.

 

Hoe ontwikkelen kinderen zich fysiek?

De prenatale periode is normaal gesproken te verdelen in drie fasen:

  1. zygotische fase: begint na versmelting van een eicel en zaadcel. Het is de reis naar de baarmoeder toe die ongeveer twee weken duurt en waarin de zygote begint met delen.
  2. embryonische fase: vanaf de derde tot en met de achtste week na de conceptie. In deze fase ontwikkelen de belangrijke organen zich. Het embryo krijgt voedingstoffen en antilichamen van de moeder via de placenta.
  3. foetus fase: vanaf de negende week tot de geboorte. In deze periode groeit de foetus en vindt er verfijning van organen en lichaamsstructuur plaats. Daarnaast wordt het lichaam groter, waardoor de lichaam-hoofd proportie beter wordt. Dit wordt de cephalocaudale ontwikkeling genoemd.

Aan het eind van de twaalfde week zijn alle organen gevormd en beginnen de genitalia zich te differentiëren. Foetussen zijn in staat om in de loop van de zwangerschap te reageren op stimuli van de buitenwereld.

Teratogenen zijn omgevingsstoffen die schade aan kunnen brengen gedurende de prenatale periode. Dit kunnen legale en illegale drugs zijn, maar ook ziekten en omgevingsfactoren. Het effect van een teratogeen op de prenatale ontwikkeling hangt af van het moment dat er blootstelling plaatsvond tijdens de zwangerschap. Zo kan een teratogeen grote invloed uitoefenen op de ontwikkeling van de organen wanneer de moeder dit middel inneemt gedurende de embryonale periode. De foetus kan ook reageren op moederlijke stress of voeding. Baby’s die vóór de geboorte blootgesteld zijn aan hoge hoeveelheden stresshormonen laten meer angst, impulsiviteit, executieve disfuncties en aandachtsproblemen zien na de geboorte.

De kindertijd (ongeveer de eerste 18 tot 24 maanden na de geboorte) is de periode waarin de snelste ontwikkelingsveranderingen plaatsvinden die grote invloed hebben op de latere ontwikkeling. De puberteit is de ontwikkelingsfase die leidt tot de adolescentie waarin klieren die geassocieerd zijn met het reproductieve systeem beginnen te groeien, hetgeen veranderingen met zich meebrengt in het fysieke uiterlijk en gedrag. Een toename van hormonen in zowel mannen (androgenen, met name testosteron) en vrouwen (oestrogeen en progesteron) dragen bij aan veranderingen in de fysieke lichaamsbouw, reproductief vermogen en emoties en gedrag gerelateerd aan seksuele aantrekkingskracht. De puberteit vindt niet in één keer plaats, maar in kleine stapjes.

De leeftijd van de menarche (eerste menstruatie cyclus) is omlaag gegaan, hoewel het de afgelopen jaar niet meer gedaald is. We zie je versnelde borstgroei in de afgelopen jaren, wat samenhangt met het probleem van obesitat.

 

Hoe leren kinderen van en over de omgeving?

De eerste 18 tot 24 maanden na de geboorte wordt de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling. Een baby wordt geboren met werkende sensorische systemen, alleen het zicht is niet helemaal rijp. Al meteen na de geboorte reageren baby’s op stimuli en al snel doen ze dat selectief. Zo kijken baby’s liever naar nieuwe stimuli dan naar stimuli die ze al kennen. Habituatie is een afname in aandacht die

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 12 - Hoe verloopt de sociale ontwikkeling?

Hoofdstuk 12 - Hoe verloopt de sociale ontwikkeling?

Psychology Gray 8th edition

Sociale ontwikkeling verwijst naar de veranderende natuur van onze relaties met anderen gedurende ons leven. Erikson ontwikkelde een theorie van sociale ontwikkeling. Hij stelt dat elke levensfase een bepaald probleem of een set van problemen heeft die we oplossen door interacties met anderen. De manier waarop je een probleem oplost bepaalt vervolgens hoe je de volgende levensfasen benadert. Bowlby stelt dat baby's niet passief afhankelijk zijn van hun verzorgers. Door hun acties dragen baby's bij aan de emotionele band tussen henzelf en hun verzorgers. Bowlby gebruikt de term hechting om deze emotionele band aan te duiden. Sindsdien is deze term blijven hangen.

 

Hoe werkt hechting?

Harlow deed hechtingsexperimenten met ouderloze aapjes. In één van zijn experimenten groeiden kleine aapjes op met een soort pop als surrogaatmoeder, die soms van draad en soms van stof was. Onafhankelijk van bij welke moeder de aapjes zich konden voeden, hechtte ze zich aan de stofmoeder en zagen die als hun moeder.

Bowlby deed onderzoek naar hechting bij kinderen en stelt dat hechting een universeel menselijk fenomeen is met een biologische fundering. Bowlby stelt dat hechting het gevolg is van natuurlijke selectie.

Ainsworth ontwikkelde de vreemde situatietest (strange situation test) om hechting te kunnen beoordelen. De test gaat als volgt: moeder en kind zitten in een onbekende kamer met speelgoed waar een vreemde binnenkomt. Het kind blijft afwisselend alleen met de moeder achter, alleen met de vreemde achter en helemaal alleen achter. Uiteindelijk eindigt het ook weer met de moeder en het kind in de kamer. Afhankelijk van de hechtingsstijl vonden ze verschillende resultaten:

  • Zeker gehecht: kind is actief aan het onderzoeken zolang de moeder erbij is en raakt van streek en onderzoekt minder als de moeder weg is, het maakt niet uit of de vreemde er wel of niet bij is. Het kind is zichtbaar blij als de moeder terugkomt.
  • Onveilig-ambivalent gehecht: het kind blijft vreselijk overstuur zelfs als de moeder terug is en het kind probeert te troosten.
  • Onveilig-Vermijdend gehecht: het kind ontwijkt de moeder en gedraagt zich erg koeltjes tegenover de moeder, maar vaak ook de vreemdeling.
  • Gedesorganiseerd gehecht: laten geen bepaalde strategie zien voor het omgaan met de stress en de vreemdeling. Kunnen patronen van de drie bovenstaande hechtigsstijlen vertonen.

Deze test heeft zo zijn beperkingen. Zo beoordeelt de test alleen hechting in milde angstige situaties en houdt het geen rekening met eerdere ervaringen. Bovendien lijkt het erop dat de test geen goede beoordelaar is voor hechting in niet-westerse culturen.

Er zijn verschillende correlaties gevonden tussen het gedrag van de moeder en de hechtingsstijl van het kind, maar een correlatie is natuurlijk geen causatie. Uit onderzoek van Van der Boom kwam naar voren dat responsieve moeders de kans op een zekere hechtingsstijl vergroten en daar kunnen moeders in getraind worden. Zekere hechting als baby voorspelt voor een deel positieve ontwikkeling op latere leeftijd. Verschillende onderzoeken hebben gesuggereerd dat de relatie tussen ouderlijke zorg en hechting van kinderen in ieder geval deels afhankelijk is van de genetische samenstelling van het kind.

Zo is er een onderzoek geweest dat kinderen

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 13 - Wat is sociale psychologie?

Hoofdstuk 13 - Wat is sociale psychologie?

Psychology Gray 8th edition

Sociale psychologie houdt zich bezig met vragen over hoe mensen elkaar zien en hoe mensen elkaar beïnvloeden. Persoonsperceptie is hoe mensen elkaar en zichzelf zien en begrijpen. Attitudes zijn de evaluatieve overtuigingen die mensen hebben over hun sociale wereld.

Hoe vormen wij een impressie van anderen?

Heider noemt alle mensen naïeve psychologen omdat we (bijna) allemaal van nature geïnteresseerd zijn in de persoonlijkheid en attitudes van anderen, het wordt ook wel folk psychology genoemd. Attributies zijn claims die wij maken over de oorzaak van iemands gedrag. Het gedrag is observeerbaar, de gedachten niet. Met het bedrijven van folk psychologie komen ook verschillende biases kijken.

De persoon bias is de neiging om te veel de nadruk te leggen op de persoonlijkheid en te weinig op de omgevingsfactoren. Er kwam zoveel bewijs voor het bestaan van de persoonsbias dat Ross het de fundamentele attributiefout noemde. Het lijkt er op dat de persoonsbias veel vaker voorkomt in westerse culturen.

De aantrekkelijkheidsbias stelt dat we fysiek aantrekkelijke mensen vaak positiever beoordelen. Beoordelingen over persoonlijkheid kunnen invloed hebben op de beoordeling over iemands uiterlijk. Vriendelijke mensen beoordelen we vaak als aantrekkelijker. Ook de aantrekkelijkheidsbias lijkt vooral voor te komen in de westerse culturen. Is er echter bewijs dat aantrekkelijke mensen werkelijk intelligenter zijn dan minder aantrekkelijke mensen? Zebrowitz en collega’s verzamelden foto’s en IQ-scores van mensen die geboren waren tussen 1920 en 1929 die mee hadden gedaan in drie longitudinale studies. Een jury werd gevraagd om de aantrekkelijkheid en intelligentie te voorspellen van deze mensen op basis van hun foto’s. De foto’s waren op verschillende momenten in het leven genomen (bijvoorbeeld kindertijd, adolescentie en volwassenheid). De correlaties tussen waargenomen aantrekkelijkheid en IQ-scores was aardig hoog en gelijk voor alle leeftijden.

De baby-face bias houdt in dat mensen met een babyface gezien worden als vriendelijk, hulpeloos, eerlijk en naïef. Vrouwen hebben over het algemeen meer een babyface dan mannen en worden dan ook sneller beoordeeld als vriendelijk, minder dominant en emotioneler. Mensen reageren instinctief beschermend en zorgend op kinderlijke gezichtstrekken. Een mogelijk evolutionair gevolg van de baby-face bias is de manier waarop mensen angst en woede uiten. Onderzoekers hebben gevonden dat de gezichtsuitdrukking van angst de neiging heeft de babyachtige kenmerken van het gezicht te versterken. De gezichtsuitdrukking van woede daarentegen, lijkt deze kenmerken te verminderen. Een belangrijke functie van de menselijke uitdrukking van angst is de behoefte aan bescherming en positieve benadering van anderen uit te stralen.

Hoe wij impressies vormen van mensen op het internet verschilt van hoe we dat face-to-face doen. Veel mensen zijn vaak opener tegen mensen die ze online leren kennen en vinden mensen die ze eerst online hebben leren kennen aardiger dan mensen die ze meteen in persoon hebben leren kennen, tenminste als het gaat om kennismakingsbijeenkomsten. Waarschijnlijk wordt dit veroorzaakt doordat mensen openhartiger zijn in een online kennismaking. Bovendien voorkomt een online kennismaking dat we een bias vormen op basis van uiterlijk. Mensen kunnen niet alleen hun ‘werkelijke’ zelf laten zien op het internet, maar zij kunnen tevens nieuwe identiteiten ‘uitproberen’. Dit gebeurt

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 14 - Wat is persoonlijkheid en hoe komt dit tot stand?

Hoofdstuk 14 - Wat is persoonlijkheid en hoe komt dit tot stand?

Psychology Gray 8th edition

Persoonlijkheid is de algemene interactiestijl van een persoon met de wereld. Een eigenschap (trait) is een relatief stabiele neiging van een persoon om zich op een bepaalde manier te gedragen. Deze persoonlijkheidstrekken zijn deel van de persoon, al komt de uiting van die eigenschappen vaak voor in reactie op een situatie. Een stemming (state) is een emotionele of motivationele staat die net als een eigenschap gedefinieerd kan worden als een innerlijke entiteit waarover we conclusies kunnen trekken aan de hand van observeerbare gedragingen. Het verschil tussen een stemming en een eigenschap zit hem in de duur. Persoonlijkheidstrekken zijn relatief vaststaand, stemmingen zijn tijdelijk. Een eigenschap is wel een voorspeller van de waarschijnlijkheid waarmee een persoon in een bepaalde stemming zal zijn.

 

Wat zijn persoonlijkheidstrekken?

Er zijn verschillende theorieën over persoonlijkheidstrekken met allemaal hetzelfde doel, namelijk het specificeren van een overzichtelijk aantal persoonlijkheidsdimensies die gebruikt kunnen worden om de fundamentele psychologische verschillen tussen mensen te beschrijven. Hiervoor wordt een factoranalyse gebruikt. Dit is een methode voor het analyseren van correlaties om wiskundige factoren te kunnen identificeren. Als eerste wordt er data verzameld van een grote groep mensen waarna er correlatie tussen de scores worden uitgerekend. Deze correlaties worden weergeven in een matrix. Bij factor extractie worden factoren die erg overlappen onder een dimensie samengevoegd. Deze dimensies geef je een naam en meestal geven ze een bepaald persoonlijkheidstrek aan.

 

Wat is het 5-factor model van persoonlijkheid?

Catell was een van de eerste die een theorie opstelde over eigenschappen. Zijn theorie was het 5-factor model of the Big Five. De vijf factoren zijn extraversie-introversie, vriendelijkheid (agreeablenees-antagonism), nauwkeurigheid (conscientiousness-undirectedness), openheid voor ervaringen (openness to experience- non-openness) en emotionele stabiliteit (neuroticism-stability). Scores op deze dimensies zouden in staat zijn iemands persoonlijkheid duidelijk te omschrijven. Volgens de Big Five theorie bestaat elke factor uit zes facetten, ondergeschikte dimensies van die persoonlijkheidstrek. Er bestaan veel verschillende vragenlijsten om persoonlijkheidstrekken te meten. De NEO Personality Inventory is het meest gebruikt om de Big Five- persoonlijkheidstrekken te meten. Andere onderzoekers vinden dat er een zesde eigenschap toegevoegd moet worden, eerlijkheid-nederigheid (honesty-humility). Hier komt dan de HEXACO uit voort.

 

Wat zijn Grit en Dark Triad?

Angela Duckworth en collega's vonden een nieuwe persoonlijkheidstrek die onafhankelijk was van IQ, maar wel voorspellend was voor succes op verschillende gebieden. Deze eigenschap wordt grit genoemd en kan ook wel omschreven worden als doorzettingsvermogen en passie voor goals op lange termijn. Grit is het hard werken voor je goal, je goal niet veranderen ook al zijn er tegenslagen. Duckworth ontwikkelde een 8-item schaal om de twee factoren van grit te meten, perseverance of effort en consistency of interest.

De dark triad is een trio van sociaal aversieve eigenschappen bestaand uit:

  • narcisisme: groot egoïsme, een behoefte aan erkennig en bewondering.
  • machiavellisme: hierin manipuleert de persoon anderen vaak door bedrog.
  • psychopathie: amoreel en antisociaal gedrag gepaard met gebrek aan empathie en moeite met het vormen van persoonlijke relaties.

Als mensen hoog scoren op de dark triad test, hebben ze vaak wat voordeel van hun antisociale gedrag in

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 15 - Welke psychische stoornissen zijn er?

Hoofdstuk 15 - Welke psychische stoornissen zijn er?

Psychology Gray 8th edition

Tot zover zijn adaptieve psychologische processen behandeld, maar soms raken zulke processen verstoord en werken ze ons tegen. Deze verstoringen zijn vrij normaal, maar wanneer ze lager duren wordt het abnormaal en beïnvloedt dat het functioneren van een individu. In dit geval stellen we dat het individu een psychische stoornis heeft.

 

Wat is een psychische stoornis?

Voordat een psychische stoornis gediagnosticeerd kan worden, moet gedrag op basis van vier thema's (ook wel de vier D's) geëvalueerd worden: deviance (afwijkend gedrag), distress (negatieve gevoelens van de persoon of omgeving), dysfunction (onaagepast gedrag dat het dagelijks functioneren verstoord) en danger (gevaarlijk gedrag voor de persoon of de omgeving).

De DSM-5 geeft criteria voor wat een stoornis is, een manier van classificeren. Een syndroom is een groep van onderling gerelateerde symptomen die bij een bepaald individu voorkomen. Een symptoom is een kenmerk van iemands acties, gedachten of gevoelens dat een aanwijzing kan zijn voor een psychische stoornis. Volgens de DSM-5 is een syndroom alleen een psychische stoornis wanneer er sprake is van klinisch significante verstoring voortkomend uit een interne bron (cognitie, emotie regulatie of gedrag), die niet vrijwillig in bedwang gehouden/gecontroleerd kunnen worden.

Het beschrijven van een label aan een psychologisch stoornis wordt een diagnose genoemd. Dit diagnostisch systeem moet zowel betrouwbaar als valide zijn. De betrouwbaarheid is in welke mate verschillende diagnosticus dezelfde conclusie trekken wanneer ze onafhankelijk van elkaar dezelfde cliënt diagnosticeren. De validiteit is een index voor de mate waarin de categorieën bruikbaar zijn en betekenisvol zijn voor de clinici. Een diagnostisch systeem kan in theorie heel betrouwbaar, maar niet valide zijn.

Hoewel classificatie en diagnoses belangrijk zijn voor klinische en onderzoek doeleinden, zit er ook een gevaar aan labelen. Het labelen van een persoon kan negatieve effecten hebben:

  • vermindering zelfvertrouwen
  • stigmatiseren
  • kan clinici blind maken voor andere eigenschappen van een persoon (niet behorend tot het label)

Om deze effecten te verminderen is het belangrijk dat je het label alleen aan het stoornis plakt en niet de mensen zelf. Labels gebruiken de kracht van suggesties, wat ook te zien is in de medische student ziekte, waarbij studenten zichzelf zien in de ziektebeelden en symptomen waarover ze lezen.

 

Wat is de invloed van cultuur op psychische stoornissen?

De invloed van een cultuur op psychologische stoornissen is goed te zien in cultuurgebonden syndromen. Sommige van deze syndromen zijn overdreven vormen van gedragingen die in geringe mate wel gewaardeerd worden door de cultuur. Een voorbeeld hiervan is het voorkomen van anorexia nervosa en boulimia nervosa in de westerse wereld. Het slankheidsideaal dat in de westerse culturen heerst, heeft hier waarschijnlijk mee te maken. In culturen waar de westerse waarden en gewoonten nog niet zijn doorgedrongen vind je deze stoornissen niet of nauwelijks. Internetverslaving is een voorbeeld van een opkomend psychologisch probleem dat nauw samenhangt met cultuur. Vooral in Zuid-Korea is het een groot probleem en zijn er gevallen bekend waar mensen school en voeding verwaarlozen. Cultuur beïnvloedt ook de beslissing van een clinicus om iets wel of niet als stoornis te labelen.

Ook worden er meer

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 16 - Welke soorten behandelingen zijn er?

Hoofdstuk 16 - Welke soorten behandelingen zijn er?

Psychology Gray 8th edition

Psychologie is niet alleen een wetenschap, maar zeker ook een praktijk. De klinische psychologie betreft het veld van onderzoek en praktijk dat zich bezig houdt met het helpen van mensen met psychologische problemen en stoornissen.

 

Hoe ziet geschiedenis van de zorg voor mensen met psychische stoornissen eruit?

Voor de 19e eeuw werden mensen met een psychische stoornis als duivels gezien en werden ze opgesloten in een soort van ziekenhuizen. Deze ziekenhuizen waren meer gevangenissen en mensen werden regelmatig met kettingen vastgeketend. In de 19e eeuw begon de humanitaire hervorming. Pinel was een van de eerst die patiënten los rond liep lopen en naar buiten liet gaan. In plaats van levenslange opsluiting herstelde sommige patiënten en konden weer normaal leven. Dorothea Dix startte de morele behandeling beweging. Door deze beweging werden er overal asielen gebouwd waar mensen met een psychische stoornis die niet voor zichzelf konden zorgen werden verzorgd en beschermd. Helaas waren er te weinig financiële middelen en al snel werden de asielen overbevolkt en was er een tekort aan personeel.

In de jaren ‘50 van de 20e eeuw kwam er een nieuwe beweging die gericht was op het deïnstitutionaliseren van mensen met psychische stoornissen. De ontwikkeling van antipsychotische medicatie en de algemene optimistische stemming in die periode in de VS leidden tot het ontstaan van deze beweging. Deze periode heette de deïnstitutionalisatie. Helaas werd ook deze beweging geen succes. Hoewel er minder mensen in instellingen leefde, waren ze niet per se beter af. Veel van de mensen die een eeuw geleden in een asiel zouden hebben gewoond, wonen nu namelijk op straat of zitten in de gevangenis.

Sinds de jaren 70 hebben we assertieve samenlevingsbehandelingen (ACT). dit zijn outreach programma's, wat wil zeggen dat geprobeerd wordt mensen met ernstige psychische problemen te helpen in de samenleving waar ze ook zijn. Men komt onder toezicht van een multidisciplinair team die samenwerkt met de omgeving. Deze programma's lijken erg effectief te zijn. Ze zijn duur op de korte termijn, maar besparen op lange termijn omdat mensen niet geïnstitutionaliseerd hoeven te worden.

Er zijn veel verschillende soorten psychologische hulpverleners met verschillende opleidingen die soms in verschillende settings werkzaam zijn, zoals klinisch psychologen, psychiaters, sociaal werkers, (psycho)therapeuten en psychiatrisch verpleegkundigen. Vaak worden mensen door hun huisarts doorverwezen naar een psychologisch hulpverlener. 

 

Welke soorten medicatie worden ingezet?

Biologische behandelingen zijn erop gericht om direct lichaamsprocessen te veranderen. Er worden drie soorten biologische behandelingen gebruikt: medicatie, elektroconvulsie therapie en psychochirurgie.

Medicatie wordt veelvuldig gebruikt in de behandeling van mensen met psychische stoornissen. Nadeel is alleen dat veel van deze medicijnen vervelende bijwerkingen hebben en soms een verslavende werking. Medicatie bij psychische stoornissen kan grofweg ingedeeld worden in drie categorieën: antipsychotische medicatie, antidepressiva en anti-angstmedicatie.

Antipsychotische medicatie wordt over het algemeen gebruikt bij schizofrenie en andere psychotische stoornissen. De middelen reduceren de positieve symptomen tijdens de actieve fase van schizofrenie en als deze medicatie genomen blijft worden voorkomt het dat iemand weer in een actieve fase terecht komt. Typische antipsychotische medicatie bestaan al een tijdje en zijn vaak minimaal net zo effectief

.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2018