hoofdstuk 4 - Hoe beïnvloeden neuronen ons gedrag?

Hoe zit het brein in elkaar?

Het centrale zenuwstelsel bestaat uit het ruggenmerg en de hersenen. De zenuwen buiten het ruggenmerg vormen het perifere zenuwstelsel. Een zenuw is een groep axonen van verschillende neuronen. Zenuwen zijn de verbindingen tussen het centrale zenuwstelsel en de zintuigen en spieren.

Er zijn drie verschillende soorten neuronen:

  • sensorische neuronen geven informatie door van de zintuigen naar de hersenen.
  • motorischen neuronen geven signalen vanuit de hersenen naar de spieren.
  • interneuronen vind je alleen in het centrale zenuwstelsel. Ze geven signalen van de ene neuron door aan de andere neuron.

Alle neuronen zijn opgebouwd uit dezelfde basis elementen. Het cellichaam is het grootste deel en bevat de kern en andere mechanismen die in alle celkernen in het lichaam te vinden zijn. De dendrieten ontvangen informatie en sturen deze door naar de celkern. Ze hebben vaak een netwerk van takken die het oppervlakte vergroten waardoor ze signalen van vele omliggende neuronen kunnen ontvangen. Axonen zijn uitlopers van het cellichaam en versturen het signaal naar omliggende neuronen. Elk axon eindigt in een axon terminal die chemische transmitters bevat. Sommige axonen bevatten een myelineschede, dit is een vettige substantie die en versnelt het doorgeven van signalen.

Hoe geeft een neuron een singaal door?

Elk neuron heeft een celmembraan, een permeabel omhulsel dat bepaalde chemicaliën wel door laat en andere niet. Het water en de opgeloste chemicaliën binnen het membraan heet intracellulaire vloeistof, de vloeistof buiten het membraan heet extracellulaire vloeistof. De intracellulaire vloeistof bevat vooral negatief geladen proteïne moleculen (A-) en potassium ionen (K+). De extracellulaire vloeistof bevat vooral natrium-ionen (Na+) en chloride-ionen (Cl-). De verdeling van de geladen deeltjes rondom de celmembraan heeft een negatieve binnenkant en een positieve buitenkant tot gevolg, wat resulteert in een potentiaalverschil. Dat wil zeggen dat de binnenzijde van de cel in rust (de neuron is dus inactief) negatief geladen is ten opzichte van de buitenzijde: er is sprake van een elektrische spanning langs het membraan. De spanning als het neuron inactief is heet het rustepotentiaal (-70mV).

Een actiepotentiaal is een verandering in de spanning (elektrische geladenheid) van het mebraan. Natrium poorten openen waardoor de stof de cell in kan en de cell voor even positief geladen wordt wat de depolarisatie fase genoemd wordt. Natrium poorten sluiten, maar Kalium poorten openen die op hun beurt de cel uitgaan. Dit wordt de repolarisatie fase genoemd. De Natrium-kaliumpomp zorgt ervoor dat de balans wederkeert. De energiebron voor de pomp is ATP (Adenosinetrifosfaat, een drager van chemische energie). Wanneer er geen impuls over de zenuwcel gaat zijn de natrium- en de kaliumpoorten gesloten - er is dan wel sprake van enige diffusie van natrium en kalium, maar niet via de poorten. De kalium-natriumpomp pomt het gediffundeerde kalium terug naar binnen en het gediffundeerde natrium terug naar buiten, waardoor de binnenkant van de zenuwcel negatief geladen blijft ten opzichte van de buitenkant van de celmembraan. 

Niet bij elk verschil in spanning ontstaat er een actiepotentiaal, er moet een drempelwaarde (-65mV) overschreden worden voordat het actiepotentiaal start. Elke keer als een actiepotentiaal ontstaat, vermindert de spanning van het membraan op het volgende stuk axon tot de drempelwaarde en zet de natriumkanalen open. Aan het eind van het axon wordt het actiepotentiaal doorgegeven aan alle omliggende axonen. De snelheid van het actiepotentiaal wordt bepaald door de diameter van het axon en of het wel/niet een myelineschede heeft.

Hoe vindt synaptische communicatie plaats?

De synaptische spleet is de spleet tussen een axonterminal en het cellichaam of de dendriet van het ontvangende neuron. Het zendend neuron bevat het presynaptische mebraan en het ontvangende neuron het postsynaptische membraan. Als een actiepotentiaal de axonterminal bereikt geeft de terminal een chemische substantie (neurotransmitter) af, deze stof gaat de synaptische spleet in en beïnvloed het ontvangende neuron. Een excitatory synaps opent de transmitter de natriumkanalen waardoor er sneller een actiepotentiaal op het ontvangend neuron ontstaat. Bij een inhibitory synaps opent de transmitter potassiumkanalen waardoor de kans op een actiepotentiaal verminderd (hyperpolarisatie, extra negatief).

 

Hoe ontwikkelen neuronen zich?

Neurogenesis is het proces waarbij nieuwe neuronen gecreeerd worden in de eerste 20 weken na geboorte. Na 20 weken gaat het de laatste fase in differentiatie, waarbij de neuronen groeien en het aantal dendrieten, axonen en synapsen toeneemt. De vorming van synapsen is het snelst gedurende de eerste maanden na de geboorte, maar wanneer de piek van de groei wordt bereikt verschilt per hersengebied. Apoptose of selectieve celdood is de benaming die we gebruiken voor het afsterven van neuronen. De dood van neuronen en de pruning (snoeien) van synapsen zorgen ervoor dat niet-effectieve neuronen en synapsen verdwijnen zodat alleen effectieve neuronen en synapsen overblijven. Hoewel volwassenen minder neuronen hebben, hebben ze wel grotere en sterkere neuronen.

spiegelneuronen zijn georganiseerde systemen om sociaal leren te bevorderen. Ze helpen ons om spiegelen wat we observeren of ervaren en zijn te vinden in delen van cerebrale cortex. ze zijn zowel actief als we gedrag uitvoeren als observeren. Het is een theorie die onze neurologische basis voor immiteren en sociaal leren verklaard.

 

Hoe is ons zenuwstelsel georganiseerd?

Er zijn twee aparte, maar samenwerkende hiërarchieën: de motorische controle hiërarchie is betrokken bij de controle van beweging en de sensorische perceptuele hiërarchie is betrokken bij informatieverwerking. De verwerking van de eerste hiërarchie is voornamelijk top-to-bottom, van de tweede met name van bottom-to-top.

Het perifere zenuwstelsel bestaat uit twee soorten zenuwen: craniale zenuwen, die direct vanuit de hersenen projecteren, en spinale zenuwen die vanuit het ruggenmerg projecteren. De zenuwen zijn paren, een voor de linkerhelft van het lichaam en een voor de rechterhelft.

Sensorische neuronen verzamelen data om de staat van de externe en de interne omgeving te analyseren. Informatie van de gespecialiseerde zintuiglijke organen in het hoofd gaat via de craniale zenuwen naar de hersenen. De sensorische informatie van de rest van het lichaam gaat via de spinale zenuwen en sommige craniale zenuwen naar de hersenen. Somatosensatie is alle sensorische informatie van het lichaam.

Motorneuronen sturen twee groepen structuren aan: skeletspieren, spieren die aan de botten vastzitten en observeerbare bewegingen produceren en de inwendige spieren en klieren. Autonome motorneuronen wijzigen de activiteit van de inwendige spieren in plaats van ze te beginnen. Het autonome gedeelte heeft twee afdelingen: de sympathische en de parasympathische deel. Het sympathische deel reageert op stressvolle situaties en bereidt het lichaam voor om te vluchten of te vechten. De parasympathische divisie heeft functies als regeneratie, het bevorderen van de groei en het behouden van energie.

Het ruggenmerg heeft een opgaand pad dat de informatie naar de hersenen vervoert en een dalend pad dat de informatie van de hersenen naar de spieren vervoert. Wanneer je zenuwen vlak onder je brein doorgesneden zijn ben je dus verlamd vanaf je nek. Sommige reflexen worden alleen door het ruggenmerg uitgevoerd, deze reflexen blijven dus bestaan bij een verlamming. Een refelex dat in tact blijft is het flex-reflex, waarbij de spieren van een ledemaat het ledemaat naar het lichaam toetrekken (flexen). Dit gebeurt bijvoorbeeld als het ledemaat in aanraking komt met grote hitte of met andere beschadigende stimuli. Het ruggenmerg is in staat aanhoudende, georganiseerde bewegingen te produceren, zonder dat de bewegingen een reactie zijn op stimuli. Netwerken van neuronen, die we patroongeneratoren noemen, activeren motorneuronen in het ruggenmerg die een ritmische serie spierbewegingen produceren.

 

Hoe kunnen de hersenen bestudeerd worden?

Er zijn verschillende methoden om de functies van een specifiek hersengebied te bestuderenj of te ontdekken. Een manier is om een hersenbeschadiging te observeren en te kijken wat de persoon wel en niet meer kan. Zo kun je concluderen dat een bepaald hersengebied bijdraagt aan een bepaald vermogen. Kijk wel uit met het trekken van conclusie aangezien je niet weet of op wat voor manier dit hersengebied bijdraagt aan het gedrag.

Met behulp van TMS (transcraniale magnetische stimulatie) kunnen specifieke, tijdelijke ‘beschadigingen’ in de hersenen worden gecreëerd door een elektrische stroom de hersenen in te sturen. Deze methode werkt alleen bij de cerebrale cortex, het gedeelte van de hersenen dat direct onder de schedel ligt. Met TMS kunnen dus de functies van de cerebrale cortex in kaart gebracht worden, maar de effecten van tijdelijke actievatie kunnen zo ook bestudeerde wordne.  

Met een EEG (electroencephalogram) kan de elektrische activiteit gemeten worden door elektroden op iemands hoofd te plaatsen waardoor men hersenactiviteit kan meten, bestuderen en vastleggen. EEG wordt ook gebruikt als index van slaap en waakstaten. Event-related potentials (ERP’s) zijn een verandering in de EEG direct na de aanbieding van een stimulus. Op deze manier kun je een beeld krijgen van activatiepatronen in de hersenen als reactie op stimuli.

Bij PET (positron emission tomography) wordt er een radioactieve stof in het bloed gespoten. Vervolgens wordt de radioactiviteit van elke hersengebied gemeten. Veel bloed meer activiteit en dus meer radioactieve stof.

Bij fMRI (functional magnetic resonance imaging) worden radiogolven met een bepaalde frequentie gemeten die worden afgegeven door zuurstofrijke hemoglobine moleculen. Met behulp van een computer kan er een 3-D beeld worden gemaakt van de hersenen en hersenactiviteit bij zowel PET als fMRI. Meestal krijgt fMRI de voorkeur vanwege de betere spatiële resolutie.

Bij dieren worden er vaak andere methoden gebruikt om de hersenen te bestuderen. Deze methoden omvatten het opzettelijk beschadigen van gebieden en het gevolg observerden. Deze methoden kunnen dus om ethische redenen niet bij mensen worden toegepast.

 

Hoe zijn onze hersenen opgebouwd?

De hersenstam ligt het dichtst bij het ruggenmerg en is een soort verdikking van het ruggenmerg. Daarboven liggen de medulla, de pons en de middenhersenen. De hersenstam lijkt qua functie en qua anatomie sterk op het ruggenmerg alleen dan uitgebreider. De medulla en de pons zijn verantwoordelijk voor de posturale reflex (balans) en de vitale reflexen (het reguleren van de ademhaling en dergelijke). De middenhersenen zijn verantwoordelijk voor veel soort- specifieke bewegingspatronen.

Een hersenstamdier (waarbij het centrale zenuwstelsel is doorgesneden boven de hersenstam) kan normale instinctieve gedragingen vertonen, maar alleen als reactie op onmiddellijke stimuli. Het dier kan geen spontane of goal georienteerde acties meer uitvoeren.

De basale ganglia zijn een set van structuren aan weerszijde van de thalamus. Het cerebellum (de kleine hersenen) ligt boven de thalamus. Beide gebieden zijn belangrijk voor het uitvoeren van geleerde, precieze en goed gecoördineerde bewegingen. Ze gebruiken allebei sensorische informatie, de basale ganglia als feedback, het cerebellum als feed forward.

Het limbische systeem scheidt het evolutionair gezien ‘oude’ gedeelte van de hersenen (de hiervoor genoemde structuren) van het ‘nieuwe’ gedeelte (de cerebrale cortex). Het limbische systeem is betrokken bij het reguleren van basale driften en emoties. De structuur ligt om de thalamus en de basale ganglia heen en bevat onder andere de amygdala en de hippocampus. De amygdala is betrokken bij regulatie van emoties en basale driften. De hippocampus is cruciaal voor spatiele locatie en het vertalen van bepaald herinneringen. Het limbische systeem ontvangt ook input van alle sensorische organen en is direct verbonden met de basale ganglia. De hypothalamus ligt direct onder de thalamus en is nauw verbonden met het limbische systeem. De hypothalamus speelt een belangrijke rol bij het reguleren van het interne milieu van het lichaam. De hypothalamus speelt een grote rol in regulatie van de basale driften "four Fs" genoemd: fighting, fleeing, feeding, and fornicating.

De cerebrale cortex zijn alle brein delen behalve de hersenstam en het cerebellum. Het is het buitenste gedeelte van het brein en ook het grootste gedeelte. De cortex is in twee hemisferen gedeeld en die zijn elk weer in vier kwabben verdeeld. Van voor naar achteren liggen de frontale kwab, pariëtale kwab, occipitale kwab enbij de slaap zit de temporale kwab. Er zijn drie categorieën van functionele gebieden: het primaire motorgebied dat axonen naar het ruggenmerg en naar de hersenstam stuurt en het primaire sensorische gebied dat informatie ontvangt van sensorische zenuwen en tracts. De rest van de cortex bestaat uit associatiegebieden, deze zijn betrokken bij het nemen van beslissingen en bij perceptie.

Het principe van topografische organisatie is dat sensorische en motorgebieden daar liggen waar ze de beste verbindingen hebben met de neuronen die ze nodig hebben. Het gedeelte van de cortex dat betrokken is bij een lichaamsdeel hangt af van de fijnheid van de bewegingen die het lichaamsdeel uit kan voeren en van de fijngevoeligheid van het lichaamsdeel. Daarom hebben de vingers een relatief groot gedeelte van de cortex tot hun beschikking, in ieder geval geldt dit bij mensen. Het primaire motorgebied is vooral actief bij de fijnstelling van signalen naar de kleine spieren. Het premotorische gebied ligt direct voor het primaire motorgebied. Dit gebied is betrokken bij het kiezen van bewegingen. Om dit te kunnen doen, moet het gebied nauw verbonden zijn met delen van de frontale kwab, het cerebellum, de basale ganglia en de motorcortex.

De frontale gebieden van de frontale kwab zijn betrokken bij plannen en het vormen van strategieën. Dat we weten waar bepaalde processen plaatsvinden, wil niet zeggen dat we weten hoe de processen plaatsvinden. Het gedeelte van de cerebrale cortex die in vergelijking tot andere dieren bij mensen het meest is uitgebreid, is de prefrontale cortex. Deze bestaat uit de gehele frontale kwab voor de premotorische gebieden. Dit gedeelte van de hersenen is betrokken bij allerlei planningen, zowel op korte als op lange termijn.

 

Hoe interacteren hormonen met het zenuwstelsel?

Het bloed vervoert chemicaliën, zoals hormonen, die bijdragen aan gedrag en fysieke groei. Hormonen zijn chemische boodschappers, sommige hormonen worden afgescheiden door hormoonklieren (endocrine klieren) en andere door organen. Ze worden door het lichaam vervoerd naar het doelweefsel via het bloed. Hormonen beïnvloeden groei van lichaams structuren zoals botten en spieren, ze beïnvloeden het metabolisme en zo ook de energie. Deze twee factoren dragen bij aan hoe je je kunt gedragen. Daarnaast hebben ze ook functies in het brein waardoor ze driften en stemmingen beïnvloeden.

De hypofyse (pituitary gland) in de hersenen produceert hormonen die de hormoonproductie van andere klieren stimuleert. Het achterste gedeelte van de hypofyse bevat neurosecretoire cellen, die afscheidende (releasing) factoren produceren die in de anteriore hypofyse zorgen voor het aanmaken en afscheiden van hypofysehormonen.

Hormonen hebben ook een grote invloed op geslachtsdrift (sex drive). Testosteron is een cruciaal hormoon voor geslachtdrift bij mannen. De hoeveelheid die van dit hormoon in de bloedstroom aanwezig is heeft te maken met de psychologische condities. Condities die zelfvertrouwen verhogen gaan vaak gepaard met een hogere productie van testosteron. Oestrogeen en progesteron worden uitgescheiden door de eierstokken van een vrouw na de puberteit en veroorzaken de menstruatie cyclus. Vooral de oestrogeen cyclus beïvloed de geslachtsdrift van een vrouw.

 

Wat is het verschil in functie van bepaalde hersengebieden?

De hersenen zijn opgesplitst in twee hemisferen die onderling verbonden zijn door het corpus callosum, een dikke bundel axonen. Elke hemisfeer heeft dezelfde primaire sensorische en motorfuncties, alleen voor andere helften van het lichaam. Meestal is het zo dat de linker hemisfeer de rechter lichaamshelft controleert en andersom.

Wat hebben we geleerd van split-brain patiënten?

De linker hemisfeer is gespecialiseerd in taal, de rechter in non-verbale, visuospatiële informatie. In de jaren ’60 gingen Gazzaniga en collega’s mensen waarbij het corpus callosum was doorgesneden bestuderen. Het corpus callosum werd soms doorgesneden bij mensen met ernstige epilepsie om deze conditie te controleren, dit werd alleen gedaan als er geen enkele andere behandeling aansloeg. Hij toonde aan dat de twee hemisferen verschillende vermogens hebben.

Bij split-brainpatiënten is het mogelijk de kennis van één hemisfeer te onderzoeken door de persoon een taak te laten uitvoeren met de tegenovergestelde hand of door visuele stimuli aan te bieden alleen in het tegenoverliggende visuele veld. Eén van de conclusies is dat zonder het corpus callosum de hemisferen niet op de hoogte zijn van de kennis van de andere hemisfeer. Eén van de dingen waarin split-brainpatiënten van elkaar verschillen is de mate waarin de rechter hemisfeer in staat is taal te begrijpen. Bij ongeveer 15% van de linkshandigen zit het taalcentrum in de rechter hemisfeer en bij ongeveer 4% van de rechtshandigen is dit het geval. Dit geldt ook bij mensen met een intact corpus callosum. Ondanks een doorgesneden corpus callosum kunnen de meeste split-brainpatiënten zich vaak redelijk redden in het dagelijks leven. Dit komt doordat het vaak mogelijk is dat beide hemisferen dezelfde informatie ontvangen van verschillende bronnen (cross-cuing), ook zijn niet alle hersengebieden verbonden via het corpus callosum, dus deze kunnen gewoon met elkaar blijven communiceren. Opvallend is dat split-brainpatiënten vaak niet eens verbaasd zijn over de tegengestelde acties die hun twee hemisferen genereren, er wordt een logische, maar valse, verklaring gegeven voor hun gedrag. De linker hemisfeer functioneert hier als een soort taalcentrum dat de acties van de andere hemisfeer interpreteerd, logisch maakt (een verhaal) en in woorden vertaald.

Welke gebieden zijn betrokken bij taal?

Een groot gedeelte van de linker hemisfeer is op de één of andere manier bij taal betrokken. Beschadiging van deze gebieden leidt tot afasie (verlies van taalvermogen).

Het gebied van Broca ligt in de linker frontale kwab, vlak voor het motorgebied. Schade aan dit gebied heet afasie van Broca. Hierbij neemt het taalgebruik van de persoon een telegramstijl aan, de zinnen zijn kort en patiënten gebruiken meestal alleen werkwoorden en zelfstandig naamwoorden.Het lijkt er dus op dat het gebied van Broca betrokken is bij het vloeiend maken van taal. Mensen met afasie van Broca hebben ook moeite met het begrijpen van grammaticaal complexe zinnen.

Het gebied van Wernicke ligt in de linker temporale kwab. Beschadiging van dit gebied leidt tot afasie van Wernicke. Deze patiënten hebben moeite met het vinden van de juiste woorden om zich uit te drukken en ze hebben moeite met het begrijpen van de betekenis van woorden die ze horen. Afasie van Wernicke wordt ook wel vloeiende afasie genoemd omdat de patiënten wel vloeiend kunnen praten, maar wat ze zeggen heeft weinig betekenis.

Met behulp van neuro-imaging technologie is gebleken dat het zien van woorden leidt tot activiteit in de occipitale kwab, het horen van woorden levert activiteit van de temporale kwab op, het herhalen van woorden leidt tot activiteit in de primaire motorcortex en het genereren van woorden leidt tot activiteit in de frontale kwab (dus ook in het gebied van Broca) en in de temporale kwab (vlak achter het gebied van Wernicke).

Wanneer worden er nieuwe neuronen gevormd en wanneer sterven ze?

Een hersengebied dat gebruikt wordt groeit, een gebied dat niet gebruikt wordt sterft af. In de hersenen worden constant nieuwe neuronen aangemaakt, vooral in de hippocampus. De hoeveelheid neuronen in de hersenen die betrokken zijn bij een bepaalde vaardigheid wordt uitgebreid als deze vaardigheden worden getraind.

Long-term Potentiation (LTP) is een proces waarbij herhaalde activatie van synapsen resulteert in het sterker worden van deze synapsen. Heb was de eerste die stelde dat neuronen die tegelijkertijd vuren onderling sterker verbonden raken. LTP is betrokken bij leren, hiervoor is bewijs gevonden in verschillende experimenten. Bij LTP worden de axonterminals groter en komen er nieuwe receptoren op het post-synaptische membraan, soms groeien er zelfs nieuwe synapsen.

 

Hoe is het brein geëvolueerd?

Het brein verandert niet alleen gedurende de ontwikkeling, maar verandert ook over langere tijdsperioden in het algemeen. Wat aanzienlijk veranderd is gedurende de loop van de tijd is het volume van de associatieve gebieden van het brein in vergelijking met de sensorische en motorische gebieden. Zo neemt de associatiecortex enorm toe in vergelijking met deze gebieden.

Het meest prominente kenmerk van het menselijk brein is zijn grootte. In vergelijking met andere zoogdieren is het brein van mensen veel groter in verhouding tot het lichaam. Harry Johnson bedacht een formule voor het evalueren van de verwachte ratio tussen hersengewicht en lichaamsgewicht: de encephalization quotiënt (EQ). Dieren die hersenen hebben dat precies in verhouding staat met hun lichaamsgewicht hebben een EQ van 1.0. Dieren die kleinere hersenen hebben dan wat verwacht wordt gezien hun lichaamsgewicht hebben een EQ kleiner dan 1.0 en dieren met grotere hersenen dan wat verwacht wordt gezien hun lichaamsgewicht hebben een EQ groter dan 1.0. Mensen hebben een EQ van ongeveer 7.6. Het EQ is gedurende de evolutie enorm toegenomen

 

Bulletpoints

  • Het centrale zenuwstelsel bestaat uit het ruggenmerg en de hersenen. De zenuwen buiten het ruggenmerg vormen het perifere zenuwstelsel. Een zenuw is een groep axonen van verschillende neuronen. Zenuwen zijn de verbindingen tussen het centrale zenuwstelsel en de zintuigen en spieren.

  • Er zijn drie verschillende soorten neuronen: sensorische neuronen geven informatie door van de zintuigen naar de hersenen, motorische neuronen geven signalen vanuit de hersenen naar de spieren en interneuronen vind je alleen in het centrale zenuwstelsel. Ze geven signalen van de ene neuron door aan de andere neuron.

  • De synaptische spleet is de spleet tussen een axonterminal en het cellichaam of de dendriet van het ontvangende neuron. Het zendend neuron bevat het presynaptische membraan en het ontvangende neuron het postsynaptische membraan. Als een actiepotentiaal de axonterminal bereikt geeft de terminal een chemische substantie (neurotransmitter) af, deze stof gaat de synaptische spleet in en beïnvloed het ontvangende neuron. Een excitatory synaps opent de transmitter de natriumkanalen waardoor er sneller een actiepotentiaal op het ontvangend neuron ontstaat. Bij een inhibitory synaps opent de transmitter kaliumkanalen waardoor de kans op een actiepotentiaal verminderd (hyperpolarisatie, extra negatief).

  • Er zijn twee aparte, maar samenwerkende hiërarchieën: de motorische controle hiërarchie is betrokken bij de controle van beweging en de sensorische perceptuele hiërarchie is betrokken bij informatieverwerking. De verwerking van de eerste hiërarchie is voornamelijk top-to-bottom, van de tweede met name van bottom-to-top.

  • Het bloed vervoert chemicaliën, zoals hormonen, die bijdragen aan gedrag en fysieke groei. Hormonen zijn chemische boodschappers, sommige hormonen worden afgescheiden door hormoonklieren (endocrine klieren) en andere door organen. Ze worden door het lichaam vervoerd naar het doelweefsel via het bloed. Hormonen beïnvloeden groei van lichaam structuren zoals botten en spieren, ze beïnvloeden het metabolisme en zo ook de energie. Deze twee factoren dragen bij aan hoe je je kunt gedragen. Daarnaast hebben ze ook functies in het brein waardoor ze driften en stemmingen beïnvloeden.

  • De hersenen zijn opgesplitst in twee hemisferen die onderling verbonden zijn door het corpus callosum, een dikke bundel axonen. Elke hemisfeer heeft dezelfde primaire sensorische en motorfuncties, alleen voor andere helften van het lichaam. Meestal is het zo dat de linker hemisfeer de rechter lichaamshelft controleert en andersom.

  • De linker hemisfeer is gespecialiseerd in taal, de rechter in non-verbale, visuospatiële informatie. In de jaren ’60 gingen Gazzaniga en collega’s mensen waarbij het corpus callosum was doorgesneden bestuderen. Het corpus callosum werd soms doorgesneden bij mensen met ernstige epilepsie om deze conditie te controleren, dit werd alleen gedaan als er geen enkele andere behandeling aansloeg. Hij toonde aan dat de twee hemisferen verschillende vermogens hebben.

  • Een groot gedeelte van de linker hemisfeer is op de één of andere manier bij taal betrokken. Beschadiging van deze gebieden leidt tot afasie (verlies van taalvermogen

  • Een hersengebied dat gebruikt wordt groeit, een gebied dat niet gebruikt wordt sterft af. In de hersenen worden constant nieuwe neuronen aangemaakt, vooral in de hippocampus. De hoeveelheid neuronen in de hersenen die betrokken zijn bij een bepaalde vaardigheid wordt uitgebreid als deze vaardigheden worden getraind.

 

Tentamentickets

  • Parasympatisch = rest and digest
  • Orthosympatisch = fight or flight

 

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Psychology van Gray 8ste editie

Hoofdstuk 1 - Wat ligt er ten grondslag aan de psychologie als wetenschap?

Hoofdstuk 1 - Wat ligt er ten grondslag aan de psychologie als wetenschap?

Psychology Gray 8th edition


Wat is psychologie?

De psychologie wordt gedefinieerd als de wetenschap van het gedrag en de geest. Gedrag zijn de observeerbare acties van mensen en dieren. Geest is sensaties, percepties en herinneringen/geheugen, gedachten, dromen, motieven en emoties van een individu. De wetenschap wordt hier gedefinieerd als 'pogingen om door middel van systematische verzameling van observeerbare data, en de logische analyse daarvan, antwoorden te vinden op vragen.

De mens is het enige wezen dat zijn acties, gevoelens, dromen en gedachten kan overdenken. Deze mogelijkheid tot reflecteren heeft geleid tot het ontstaan van de psychologie als wetenschap. De belangrijkste vraag die we onszelf binnen de psychologie stellen is: “waarom denken, voelen en gedragen mensen zich zoals ze doen?”

Hoe ziet de geschiedenis van de psychologie eruit?

In 1879 werd het eerste universitaire psychologisch laboratorium geopend door Wilhelm Wundt. Hoewel dit jaar psychologie formeel erkend werd als wetenschap, zijn de ideeën en theorieën al veel ouder. Er zijn drie fundamentele ideeën in de psychologie:

  1. Gedrag en mentale processen hebben een fysieke oorzaak die op een wetenschappelijke manier bestudeerd kunnen worden.

  2. De manier waarop een persoon zich gedraagt, voelt en denkt wordt tijdens de levensloop beïnvloed door zijn omgeving

  3. De mechanische processen, die gedrag en mentale ervaringen veroorzaken, is het resultaat van evolutie door natuurlijke selectie.

 

Hoe ontstonden de ideeën dat fysieke processen gedrag veroorzaken?

Tot de 18e eeuw werd filosofie gebonden door de regels van de kerk die ervan uit gingen dat elk mens bestond uit een materieel lichaam en een niet materiele ziel. Deze theorie wordt ook wel het dualisme genoemd. René Descartes had een eigen kijk op de dualistische theorie die zich op het randje van de toen gangbare regels bevond.

Hoe zag het dualisme van Descartes eruit?

Descartes (1596-1650) zag het lichaam als een complexe machine die zonder ziel kan functioneren. Dit idee was gebaseerd op het idee dat dieren geen ziel hebben maar wel gedrag vertonen. Alles wat een dier kan en wij ook kunnen zou dus zonder ziel plaatsvinden en puur mechanisch zijn. Het verschil tussen een dier en een mens was dat mensen kunnen denken wat gedefinieerd wordt als bewuste gedachten en inschattingen. Descartes ideeën over hoe het lichaam zou werken komt sterk overeen

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 2 - Welke methoden behoren tot de psychologie?

Hoofdstuk 2 - Welke methoden behoren tot de psychologie?

Psychology Gray 8th edition

Wie was Slimme Hans en wat leert zijn verhaal ons?

Binnen de psychologie is het vaak moeilijk te beslissen welke data je moet verzamelen, hoe je de data moet verzamelen en welke conclusies je uit de data kunt trekken. Het verhaal van het paard slimme Hans (Kluger Hans) bewijst hoe makkelijk het is om hierin fouten te maken.

Wilhelm von Osten wilde bewijzen dat dieren intelligent zijn en probeerde daarom zijn hengst Hans wiskunde bij te brengen met een verbluffend resultaat. Het paard kon rekensommen beantwoorden (door met zijn voet te stampen) en ja/nee vragen beantwoorden (door knikken en schudden). Andere waren sceptische en testen het paard zelf, maar ook door deze proeven kwam hij heen. De psycholoog Oskar Pfungst testte vervolgens verder. Hij zette het paard in een ruimte zonder publiek. Eerst stelde de eigenaar van het paard vragen aan het dieren, daarna deden anderen hetzelfde wat prima ging. Het ging alleen mis als de vragenstellen zelf het antwoord niet wist of als Hans de vragensteller niet kon zien. Dat ging prima, maar wanneer Hans de vragensteller niet kon zien ging het mis. Pfungst ging daarop de vragensteller observeren. Hij ontdekte dat alle vragenstellers minieme uitdrukkingen of bewegingen maakte waardoor Hans wist wanneer hij het goede antwoord had of wat de goede beweging was (knikken of schudden). De conclusie: Hans pikte de verandering in de vragensteller op en wist zo wanneer hij het goede antwoord had bereikt.

Het geval van Clever Hans leert ons een aantal belangrijke lessen over wetenschappelijk onderzoek:

  1. De waarde van het kritische denken (scepticisme). In plaats van een hypothese te bewijzen moeten we proberen de hypothese onderuit te halen. Echt bewijzen kan nooit, het tegendeel bewijzen kan wel. De hypothese die we voor waar aannemen kunnen nog wel fout (blijken te) zijn, maar tot nu toe hebben ze alle pogingen om dat aan te tonen overleefd.
  2. De waarde van nauwkeurige observaties onder gecontroleerde condities. Door de condities systematisch te veranderen kan men ontdekken in welke situaties een theorie wel op gaat en in welke situaties niet.

  3. Het observer-expectancy effects probleem. Bij onderzoek met mensen en dieren is het mogelijk dat de onderzoeker onbewust aan de proefpersoon laat blijken wat hij als uitkomst verwacht waardoor de proefpersonen beïnvloed kunnen worden om zich op een bepaalde manier te gedragen. Onderzoeker moeten hun verwachtingen niet laten zien aan de proefpersonen.

 

Welke termen zijn belangrijk voor het begrijpen van onderzoeksmethoden?

Voor het begrijpen van onderzoeksmethoden is het belangrijk een aantal termen te kennen. De belangrijkste termen staan hieronder gedefinieerd:

  • Observatie, een objectieve opvatting gebaseerd op een directe observatie waarover de meeste redelijke observatoren het met elkaar eens zijn. Binnen de psychologie bestaan ze meestal uit gedragingen of gedragspatronen.

  • Theorie, een model om bekende observaties te verklaren en voorspellingen te doen over nieuwe nog te ontdekken observaties.

  • Hypothese, een voorspelling die voortvloeit uit een theorie. Deze voorspellingen zijn specifiek en bij voorkeur goed te testen. Observaties leiden tot nieuwe theorieën, die leiden weer tot nieuwe hypothesen en die kunnen weer

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 3 - Welke genetische en evolutionaire basis heeft gedrag?

Hoofdstuk 3 - Welke genetische en evolutionaire basis heeft gedrag?

Psychology Gray 8th edition

Hoe werken genen?

Genen hebben geen directe invloed op gedrag, maar hebben wel een asscociatie met gedrag. Zij maken deel uit van het DNA (desoxyribonucleïnezuur), die het erfelijke materiaal bevat en dus de opbouw van ons lichaam. Het is dus belangrijk om te weten hoe genen bijdragen aan het ontwikkelen van het zenuwstelsel, de spieren en de zintuigen. De omgeving interacteert met de genen. Bij alle langdurige gedragseffecten is een activatie van de genen betrokken.

Het genotype is de set genen die iemand geërfd heeft en Het fenotype bestaat uit de uiterlijke waarneembare kenmerken van een individu. Genen interacteren met de omgeving, hierdoor kunnen mensen met hetzelfde genotype een ander fenotype hebben. Het genetische materiaal is geordend in chromosomen. De mens heeft normaal gesproken 23 paar chromosomen waarvan 1 paar de sexe bepaalt. Als een persoon twee X-chromosomen heeft (XX) is het een vrouw. Een persoon met een X- en een Y-chromosoom (XY) is een man.

Er is veel rede om te geloven dat langdurige gedrags effecten die voortkomen uit ervaringen (ook leren) gepaart gaan met de activatie van genen.

Wat is celdeling?

Een celdeling gewone cellen heet mitose, bij geslachtscellen wordt het meiose genoemd. Hierbij wordt een exacte kopie van de chromosomen gemaakt. Tijdens meiose vermenigvuldigt elk chromosoom zich één keer, waarna de cel vervolgens twee keer gesplitst wordt. De chromosomen van elk paar komen naast elkaar te liggen en wisselen genetisch materiaal uit op een willekeurige manier. Daarna delen de cellen zich, waardoor eicellen en spermacellen maar de helft van elk chromosomenpaar bevatten.

Als een spermacel een eicel bevrucht ontstaat er een zygote, een cel die de ene helft van de chromosomenparen van de eicel heeft en de andere helft van de spermacel. De zygote heeft dus een eigen unieke genencombinatie. De genetische diversiteit die door meiose ontstaat vergroot de kansen op overleving van de soort. Eeneiige tweelingen zijn genetisch identiek en worden daarom ook wel monozygotische tweelingen genoemd. Dizygotische tweelingen ofwel twee-eiige tweelingen komen van twee verschillende zygoten en lijken genetisch niet meer op elkaar dan gewone broers en zussen. Wanneer twee genen op dezelfde locatie identiek zijn noemen we dat homozygoot op die locus (locatie/DNA regio). Als ze niet identiek zijn heet het heterozygoot op die locus. Verschillende genen die op dezelfde locatie kunnen zitten en dus mogelijk met elkaar een paar kunnen vormen heten allelen.

Welk effect hebben dominante en recessieve genen?

Dominante genen zijn zoals de naam als zegt dominant, ze koment altijd tot uitting zowel wanneer iemand heterozygoot als homozygoot is op dat allel. Recessieve genen komen alleen tot uitting als iemand homozygoot is voor dat gen. Soms zijn genenparen niet dominant over elkaar en wordt de uikomst een mengeling van beide genen. Deze theorie over domante en recessieve genen is gevonden door Gregor Mendel die experimenten met erwten plantjes deed.

Er zijn een aantal ziekten die veroorzaakt worden door een homozygoot reccesief gen. Een voorbeeld van een dergelijke ziekte is sickle-cell anemia waarbij de rode bloedcellen de vorm van een sikkel/halve maan aannemen waardoor ze kunnen opstapelen en bloedvaten

.....read more
Access: 
Public
hoofdstuk 4 - Hoe beïnvloeden neuronen ons gedrag?

hoofdstuk 4 - Hoe beïnvloeden neuronen ons gedrag?

Psychology Gray 8th edition

Hoe zit het brein in elkaar?

Het centrale zenuwstelsel bestaat uit het ruggenmerg en de hersenen. De zenuwen buiten het ruggenmerg vormen het perifere zenuwstelsel. Een zenuw is een groep axonen van verschillende neuronen. Zenuwen zijn de verbindingen tussen het centrale zenuwstelsel en de zintuigen en spieren.

Er zijn drie verschillende soorten neuronen:

  • sensorische neuronen geven informatie door van de zintuigen naar de hersenen.
  • motorischen neuronen geven signalen vanuit de hersenen naar de spieren.
  • interneuronen vind je alleen in het centrale zenuwstelsel. Ze geven signalen van de ene neuron door aan de andere neuron.

Alle neuronen zijn opgebouwd uit dezelfde basis elementen. Het cellichaam is het grootste deel en bevat de kern en andere mechanismen die in alle celkernen in het lichaam te vinden zijn. De dendrieten ontvangen informatie en sturen deze door naar de celkern. Ze hebben vaak een netwerk van takken die het oppervlakte vergroten waardoor ze signalen van vele omliggende neuronen kunnen ontvangen. Axonen zijn uitlopers van het cellichaam en versturen het signaal naar omliggende neuronen. Elk axon eindigt in een axon terminal die chemische transmitters bevat. Sommige axonen bevatten een myelineschede, dit is een vettige substantie die en versnelt het doorgeven van signalen.

Hoe geeft een neuron een singaal door?

Elk neuron heeft een celmembraan, een permeabel omhulsel dat bepaalde chemicaliën wel door laat en andere niet. Het water en de opgeloste chemicaliën binnen het membraan heet intracellulaire vloeistof, de vloeistof buiten het membraan heet extracellulaire vloeistof. De intracellulaire vloeistof bevat vooral negatief geladen proteïne moleculen (A-) en potassium ionen (K+). De extracellulaire vloeistof bevat vooral natrium-ionen (Na+) en chloride-ionen (Cl-). De verdeling van de geladen deeltjes rondom de celmembraan heeft een negatieve binnenkant en een positieve buitenkant tot gevolg, wat resulteert in een potentiaalverschil. Dat wil zeggen dat de binnenzijde van de cel in rust (de neuron is dus inactief) negatief geladen is ten opzichte van de buitenzijde: er is sprake van een elektrische spanning langs het membraan. De spanning als het neuron inactief is heet het rustepotentiaal (-70mV).

Een actiepotentiaal is een verandering in de spanning (elektrische geladenheid) van het mebraan. Natrium poorten openen waardoor de stof de cell in kan en de cell voor even positief geladen wordt wat de depolarisatie fase genoemd wordt. Natrium poorten sluiten, maar Kalium poorten openen die op hun beurt de cel uitgaan. Dit wordt de repolarisatie fase genoemd. De Natrium-kaliumpomp zorgt ervoor dat de balans wederkeert. De energiebron voor de pomp is ATP (Adenosinetrifosfaat, een drager van chemische energie). Wanneer er geen impuls over de zenuwcel gaat zijn de natrium- en de kaliumpoorten gesloten - er is dan wel sprake van enige diffusie van natrium en kalium, maar niet via de poorten. De kalium-natriumpomp pomt het gediffundeerde kalium terug naar binnen en het gediffundeerde natrium terug naar buiten, waardoor de binnenkant van de zenuwcel negatief geladen blijft ten opzichte van de buitenkant van de celmembraan. 

Niet bij elk verschil in spanning ontstaat er een actiepotentiaal, er moet een drempelwaarde (-65mV) overschreden worden voordat het actiepotentiaal start. Elke keer als een actiepotentiaal ontstaat, vermindert de spanning van het

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 5 - Wat komt er allemaal kijken bij motivatie en emotie?

Hoofdstuk 5 - Wat komt er allemaal kijken bij motivatie en emotie?

Psychology Gray 8th edition

Wat zijn de algemene principes van motivatie?

Motivatie wordt gedefinieerd als alle interne en externe factoren die ervoor zorgen dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt. Motivationele staat of drift (drive) verwijst naar een interne conditie die het individu naar een specifiek doel stuurt. Een incentive is een gewild object en wordt ook wel 'reinforcer', beloning of goal genoemd. Hoe sterker de drift, hoe aantrekkelijker een bepaald object kan worden (incentive waarde).

 

Wat is homeostase?

Homeostase is het in balans houden van het interne milieu van het lichaam. Zodra het lichaam uit balans gehaald wordt, zal het er alles aan doen om die balans terug te krijgen. Dit concept werd onderzocht door Walter B. Cannon. Dieren, en in mindere mate mensen, gedragen zich op een manier die er voor zorgt dat ze de homeostase kunnen behouden: als het lichaam vocht nodig heeft, zoekt het dier drinken, als het lichaam zout nodig heeft, zoekt het dier zoutrijk voedsel, enzovoorts. Diften komen dus vaak voort uit het behouden van de Homeostase, maar het kan niet elke drift verklaren.

De drift die helpt de homeostase in stand te houden noemen we regulatieve drift (regulatory drive). Niet-regulatieve driften (nonregulatory drives), zoals seks, dienen andere doelen. We kunnen grofweg vijf categorieën driften onderscheiden:

  1. Regulatieve drift (Regulatory drives): deze driften bevorderen de overleving door middel van homeostase.
  2. Veiligheidsdrift (Safety drives): driften die motiveren om te ontwijken, vluchten of het afweren van gevaren.
  3. Reproductieve drift (Reproductive drives): dieren zullen hun leven riskeren om voort te planten en hun jongen te beschermen.
  4. Sociale drift (Social drives): veel diersoorten hebben coöperatie nodig om te overleven en hebben hierdoor de drift om contact te zoeken en om geacepteerd te worden in groepen.
  5. Educatieve drift (Educative drives): driften om te spelen en te onderzoeken.

 

Wat voor rol speelt het brein bij driften.

Volgens de central-state theory of drives corresponderen verschillende soorten driften (drives) met neurale activiteit in verschillende neuronenverzamelingen in de hersenen. Een dergelijke verzameling neuronen waarin activiteit een drift constitueert, wordt een centraal driftensysteem (central drive system) genoemd. Hoewel het systeem voor verschillende driften ook verschillend hoort te zijn, kunnen er wel overlappede componenten zijn. Honger en seks zijn twee verschillende driften maar bij beide zie je een verhoogde alertheid.

Onderzoekers hebben aanwijzingen gevonden dat de hypothalamus het centrum voor drift systemen zou kunnen zijn, ook door zijn ideale ligging hiervoor. Om als centraal driftensysteem te kunnen dienen, moet een verzameling neuronen aan een aantal voorwaarden voldoen. Allereerst moet het verschillende signalen kunnen ontvangen en integreren die de drifttoestand kunnen verhogen of verlagen. Daarnaast moet een centraal driftensysteem kunnen reageren op alle neurale processen die betrokken zijn bij het uitdragen van het gemotiveerde gedrag.

 

Hoe ziet het beloningssysteem van de hersenen eruit?

Een beloning heeft drie verschillende maar gecorreleerde betekenissen:

  • Het kan iets zijn van we leuk (like) vinden: een subjectief gevoel van voldoening of tevredenheid.
  • iets wat we willen (want): het verlangen naar de beloning. Heeft de sterkste link met motivatie,
.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 6 - Waardoor kunnen wij ruiken, proeven, voelen en horen?

Hoofdstuk 6 - Waardoor kunnen wij ruiken, proeven, voelen en horen?

Psychology Gray 8th edition

Het bestuderen van de zintuigen is belangrijk, want wat voor mentaal leven zouden we hebben als we geen input zouden ontvangen van onze zintuigen. Zintuigen bieden ons informatie die ons helpt te overleven en om onszelf voort te planten. Sensaties zijn de basisprocessen waardoor de sensorische organen en het zenuwstelsel kunnen reageren op stimuli in de omgeving en de elementaire psychologische ervaringen die daar uit voortvloeien. Perceptie is het meer complexe ordenen van de sensorische informatie in de hersenen en het maken van betekenisvolle interpretaties van deze informatie. Het proces van sensatie bestaat uit drie stappen: eerst is er een fysieke stimulus, die leidt tot een fysiologische respons en dit leidt tot de sensorische ervaring. De fysieke stimulus is de materie of energie uit de tastbare wereld die bij onze zintuigen binnekomen. Het fysiologische respons is het patroon van chemische en elektrische activiteit in de zintuigelijke organen, zenuwen en het brein als een gevolg van de stimulus. De  sensorische ervaring is de subjectieve psychologische sensatie of perceptie.

Elk zintuig heeft eigen sensorische receptoren en neurale routes van en naar de hersenen. Sensorische receptoren zijn gespecialiseerde structuren die reageren op stimuli in de omgeving door neurale impulsen te starten. Sensorische neuronen zijn gespecialiseerde neuronen die informatie van de sensorische receptoren naar het centrale zenuwstelsel brengen. De cerebrale cortex bevat specifieke sensorische gebieden. Transductie is het proces waarbij een receptorcel een elektrische verandering produceert in reactie op fysieke stimulatie. Tijdens transductie kunnen geladen deeltjes door het celmembraan en veranderen zo de spanning van het membraan. Deze elektrische verandering heet het receptorpotentiaal.

Sensorische codering is het proces waarbij informatie over de kwantiteit en de kwaliteit van een stimulus wordt behouden in het patroon van actiepotentialen die van de sensorische neuronen naar het centrale zenuwstelsel gestuurd worden. De kwantiteit van de stimuluscodering wil zeggen dat sterkere stimuli grotere receptorpotentialen produceren. Kwaliteitscodering wil zeggen dat verschillende weefsels reageren op verschillende soorten energie. Zintuigen zijn vooral geschikt voor het bespeuren van veranderingen in de sensorische omgeving. Het proces van sensorische aanpassing (adaptatie) is de verandering in sensitiviteit wanneer een sensorisch systeem een tijd lang wel of niet gestimuleerd is. Dit wordt meestal gemedieerd door de receptorcellen. Wat hiermee bedoeld wordt is dat je bijvoorbeeld went aan een bepaalde sterke geur als je daar langere tijd aan blootgesteld wordt.

 

Wat bestudeert men binnen de psychofysica?

Psychofysica bestudeert de relatie tussen fysieke karakteristieken van een stimulus en de sensorische ervaringen die ze produceren.

De absolute drempelwaarde (threshold) is de zwakst mogelijk waarneembare stimulus. De absolute drempelwaarde varieert per persoon en kan gemeten worden om iemands gevoeligheid voor bepaalde stimuli te ontdekken. Hoe ouder je wordt, hoe minder gevoelig voor stimuli je in het algemeen wordt. De verschildrempelwaarde is het minimale verschil in intensiteit tussen twee stimuli dat het individu kan onderscheiden. Dit wordt ook wel het net-waarneembare verschil (just-noticeable difference) genoemd. Weber stelde een wet op die stelt dat het net-waarneembare verschil voor stimulusmagnitude een constant deel is van de magnitude van de originele stimulus: jnd = kM. Dit heet de Weberfractie.

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 7 - Hoe werkt het zicht?

Hoofdstuk 7 - Hoe werkt het zicht?

Psychology Gray 8th edition

Visuele percepties zijn subjectieve psychologische ervaringen. De mechanismen die deze percepties produceren werken op een complexe manier. Een groot gedeelte van onze hersenen is betrokken bij de analyse van visuele informatie. Van alle zintuigen is het zicht waarschijnlijk het meest bestudeerd. Bijna alle levende wezens zijn gevoelig voor licht. Hiervoor hebben ze fotoreceptoren die verbonden zijn met het zenuwstelsel. Fotoreceptoren zijn speciale lichtgevoelige cellen. Onze ogen zijn het product van de evolutie, eerst kwamen fotoreceptoren samen in groepen die uiteindelijk de oog plek gingen vormen. Deze oogplekken kwamen vervolgens steeds dieper te liggen en kregen een membraan dat het oog kan beschermen. Hierdoor ontstond de lens en deze gaf de toevoeging aan het oog zoals we dat nu kennen.

 

Hoe ziet de anatomie van het oog eruit?

De fotoreceptoren liggen in de retina dit is een membraan dat binnenin tegen de achterkant van de oogbol ligt. De oogbol zelf is een geleiachtige vloeistof waar licht gemakkelijk doorheen gaat. Het hoornvlies zorgt voor de bolling van het oog. Meteen achter het hoornvlies ligt de iris, het gekleurde gedeelte van je oog. Door de iris kan geen licht doordringen, dat kan alleen door de pupil, het zwarte gedeelte van je oog. Spiervezels in de iris kunnen de pupil vergroten of verkleinen om zo de hoeveelheid licht te controleren die het oog binnenkomt. Achter de iris ligt de lens. De lens is flexibel en kan op deze manier focussen.

Lichtstralen komen van objecten en komen via het hoornvlies en de lens op de retina terecht. Het beeld van een object wordt ondersteboven op de retina geprojecteerd. De hersenen zijn op zo een manier geordend dat we het beeld toch op de juiste manier ontvangen. Transductie is de taak van de fotoreceptoren. Deze cellen vormen een dun laagje van de retina. Er zijn twee soorten fotoreceptor cellen: kegeltjes, die verantwoordelijk zijn voor het zien van kleuren en staafjes, die ervoor zorgen dat we in het donker en in de schemering kunnen zien. Kegeltjes liggen voornamelijk in de fovea. Dit kleine gebied is gespecialiseerd in het onderscheiden van kleine details. De fovea ligt in het midden van de retina. Staafjes komen juist niet voor in de fovea.

Transductie in het oog is een functie van de fotoreceptoren. In elk oog hebben we ongeveer 6 miljoen kegeltjes en 120 miljoen staafjes. Kegeltjes zorgen voor scherpe kleur visie en staafjes voor visie bij weinig licht. Elke fotoreceptor bevat een fotochemicalie, een chemisch stofje dat op licht reageert. De fotochemicalie van een staafje heet rhodopsin. Als hier licht op komt verandert de structuur van het stofje. Dit zorgt voor een serie chemische reacties in het membraan van een staafje en dit zorgt voor een elektrische verandering in het membraan. Er zijn drie soorten kegeltjes met elk hun eigen fotochemicalie. De elektrische verandering in de fotoreceptor cellen leidt tot actiepotentialen in de optische zenuw. Deze bundel neuronen loopt van het oog naar de hersenen. De plek op de retina waar deze neuronen samenkomen om de optische zenuw te vormen heet

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 8 - Wat zijn de basisprocessen van leren?

Hoofdstuk 8 - Wat zijn de basisprocessen van leren?

Psychology Gray 8th edition

Dieren moeten kunnen leren om zich te kunnen aanpassen aan een altijd veranderende omgeving. Leren is elk proces waardoor ervaring op een bepaald moment het gedrag van een individu in de toekomst kan veranderen. De psychologie houdt zich veelvuldig bezig met de invloed die ervaring heeft op later gedrag.

 

Wat is klassieke conditionering?

Klassieke conditionering richt zich op het aanleren van nieuwe reflexen. Een reflex is een simpele, relatief automatische reactie op een stimulus. Een stimulus is een duidelijk omlijnde gebeurtenis in de omgeving, een respons (ook wel reactie) is een duidelijk omlijnde gedraging. Reflexen worden gemedieerd door het zenuwstelsel en kunnen hierdoor veranderd worden door ervaring. Habituatie is wanneer de sterkte van de reflex afneemt als de stimulus meerdere keren achter elkaar wordt aangeboden. Het is dus een gewenning, niet alle reflexen zijn hier gevoelig voor.

Ivan Pavlov (1849-1936) is de grondlegger van de klassieke conditionering. Hij ontdekte bij toeval dat zijn honden kwijlden bij het vooruitzicht van eten en dit is precies wat Pavlov ging bestuderen. In zijn experimenten liet Pavlov steeds een belletje klinken voor het eten gebracht werd.  De bel in dit experiment wordt de geconditioneerde stimulus (conditioned stimulus, CS) genoemd en het kwijlen de geconditioneerde respons (conditioned response, CR). De ongeconditioneerde reflex (unconditioned reflex) is dat de hond begint te kwijlen als hij voedsel in zijn bek krijgt, de ongeconditioneerde stimulus (unconditioned stimulus, US) is het voedsel in de bek en de ongeconditioneerde respons (unconditioned response, UR) is het kwijlen. Het kwijlen bij het horen van de bel was het geconditioneerde reflex. Dit zijn de basisconcepten binnen de klassieke conditionering. Hij probeerde verschillende signalen uit als geconditioneerde stimulus en kwam steeds tot hetzelfde resultaat.

Extinctie is het gemakkelijkst te begrijpen aan de hand van Pavlov’s experiment: als je steeds de bel aanbiedt zonder dat daar het voedsel op volgt, zal de conditioned response afzwakken en uiteindelijk uitdoven. Met het verstrijken van de tijd na de extinctie kan de conditioned response plotseling weer opkomen, al is deze meestal niet zo sterk als voorheen, dit heet spontaneous recovery. Als de bel weer voorafgaat aan voedsel is één zo een paring genoeg om de geconditioneerde reflex weer op volle sterkte terug te krijgen. Door dit resultaat concludeerde Pavlov dat de conditioned response bij extinctie wordt onderdrukt, maar niet verdwijnt.

Wanneer een dier de conditioned response niet alleen vertoont bij de conditioned stimulus, maar ook bij stimuli die sterk op de geconditioneerde stimulus lijken, spreken we van generalisatie. Hoe sterker de overeenkomst tussen de stimuli, hoe sterker de respons op de nieuwe stimuli. Discriminatietraining is bedoeld om twee stimuli te leren onderscheiden. Dit kan door respons op de ene stimulus te belonen en reactie op de andere niet. Door de principes van discriminatie training en klassieke conditionering te combineren kun je de sensorische vaardigheden van een dier uitstekend testen. Bij mensen is ook onderzoek gedaan met klassieke conditionering. Er is gebleken dat generalisatie ook voorkomt als de stimuli op elkaar lijken in de subjectieve betekenis voor de persoon.

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 9 - Welke perspectieven zijn er op bewgeheugen, aandachten en bewustzijn?

Hoofdstuk 9 - Welke perspectieven zijn er op bewgeheugen, aandachten en bewustzijn?

Psychology Gray 8th edition

Ons geheugen is iets dat we vaak voor lief nemen, het valt ons pas op als we problemen hebben met ons geheugen. En toch onthouden we veel meer dan dat we vergeten. Geheugen is overal in ons leven en het is nauw verbonden met het leren. Het concept bewustzijn is er één waarover al vele jaren over wordt gediscussieerd. Veel psychologen definiëren bewustzijn als het ervaren van je eigen mentale processen op een manier dat je anderen over deze mentale processen kunt rapporteren.

 

Wat omvat het "model of the Mind"?

Geheugen wordt gedefinieerd als alle informatie in iemands hoofd (mind) en het vermogen om deze informatie op te slaan en op te halen. De cognitieve psychologie maakt veel gebruik van modellen, veel van deze modellen proberen niet om mentale processen op een neuraal niveau te verklaren. Het modal model of the mind is het meest invloedrijke model van het geheugen, onthoud echter dat het slechts een model is. Dit model stelt dat er drie soorten van geheugenopslag zijn met elk een eigen functie, een andere capaciteit en een verschillende duur:

  1. Sensorisch geheugen: de duur van de opslag verschilt per zintuig. Voor zicht is het minder dan een seconde, hoewel geluid enkele seconden vastgehouden kan worden. De functie van dit geheugen is waarschijnlijk om informatie lang genoeg vast te houden om opgeslagen te kunnen worden. Elk zintuig heeft een eigen sensorisch geheugen. Alle zintuigelijke informatie wordt hier opgeslagen ongeacht of we er bewust van zijn of niet. Door aandacht wordt bepaalde informatie van het sensorische geheugen naar het werkgeheugen gebracht.

  2. Kortetermijngeheugen (werkgeheugen): dit kun je zien als de werkplaats van de geest en wordt ook wel het werkgeheugen genoemd. In het werkgeheugen vindt bewuste gedachteverwerking plaats. Zowel informatie uit het sensorische geheugen als informatie uit het lange termijn geheugen kunnen in het werkgeheugen terecht komen. Zonder verdere mentale activiteit verdwijnt informatie binnen enkele seconden uit het werkgeheugen. Het werkgeheugen heeft een relatief kleine capaciteit (7 +/- 2 items), maar de hoeveelheid informatie die er doorheen kan gaaf over tijd is enorm.

  3. Lange termijn geheugen: het lange termijn geheugen is wat veel mensen zien als ons geheugen. In het lange termijn geheugen wordt alles wat een individu weet opgeslagen, dit duidt op een enorme capaciteit. Van veel van de items die opgeslagen liggen in ons lange termijngeheugen zijn we ons niet bewust. Het lange termijngeheugen is passief en opgebouwd als een boekenkast, de informatie ligt er inactief totdat iemand een boek pakt en het opent.

 

Welke controleprocessen beïnvloeden geheugenopslag? 

Geheugenopslag is niet alleen afhankelijk van de verschillende soorten opslag, maar ook van controleprocessen. De controleprocessen in het modal model of the mind zijn aandacht, encoding en terughalen (retrieval). Aandacht bepaalt welke informatie er van het sensorische geheugen in het werkgeheugen terechtkomt. Encoding zorgt ervoor dat bepaalde informatie van het werkgeheugen in het lange termijngeheugen wordt opgeslagen. Dit kan bewust of onbewust gebeuren. Terughalen komt is het ophalen van informatie vanuit het lange termijn geheugen naar het werkgeheugen. Dit is wat we in het dagelijkse leven herinneren noemen en

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 10 - Hoe lossen we problemen op?

Hoofdstuk 10 - Hoe lossen we problemen op?

Psychology Gray 8th edition

Hoewel de mens niet het beste is in alles, zien we onszelf wel als de intelligentste diersoort. In ieder geval als we onze definitie van intelligentie gebruiken: we hebben kennis, we kunnen redeneren, we kunnen over onszelf nadenken en kunnen dat ook naar anderen toe communiceren. Redeneren is het proces waarbij we gebeurtenissen uit het verleden (ons geheugen) gebruiken om ons te kunnen aanpassen aan het heden en de toekomst. Dat is de evolutionaire waarde van het geheugen. Intelligentie is het algemene vermogen om te redeneren.

 

Wat is een analogie?

Een analogie is een overeenkomst tussen twee situaties, dingen of gebeurtenissen die voor de rest van elkaar verschillen. In de psychologie wordt een analogie als volgt gedefinieerd: een overeenkomst in gedrag, functie of relatie tussen entiteiten of situaties, die voor de rest van elkaar verschillen. Vaak wordt geprobeerd natuurlijke fenomenen te begrijpen of te verklaren door analogieën te trekken met andere fenomenen die wel goed begrepen zijn. Op deze manier zijn veel belangrijke wetenschappelijke theorieën ontstaan. Veel tests die het redeneervermogen testen maken gebruik van een analogie. Een bekende test die alleen uit analogieën bestaat is de Miller Analogy Test, welke gebruik maakt van woordbetekenissen. Een test gebaseerd op analogieën die gebruikt maakt van visuele patronen is Ravens Progressive Matrices Test.

De vraag is: is analogisch redeneren ‘snel’ of ‘langzaam’? Dit hangt af van de situatie. Wanneer de overeenkomsten relatief gelijk bekend zijn (bijvoorbeeld ‘man’ en ‘vrouw’) is de verwerking ervan snel en bijna automatisch. Veel analogieën zijn echter niet zo simpel, bijvoorbeeld de analogie: ‘spoedig is als nooit, dichtbij is als…?’. Hierbij is langzame, inspannende verwerking noodzakelijk om het probleem op te lossen. Onderzoek heeft aangetoond dat succesvolle prestaties op uitdagende analogieën gerelateerd is aan componenten van het executief functioneren in zowel volwassenen als kinderen.

Uit onderzoek is ook gebleken dat bij analogisch redeneren meerdere delen van de prefrontale cortex gebruikt worden. Dit onderzoek laat zien dat analogisch redeneren de delen van het brein gebruikt die voor de integratie van informatie zorgen. Het onderwijzen in analogisch redeneren kan ook voordelen opleveren voor de educatie.

 

Wat bedoelen we met inductief redeneren?

Inductie (inductief redeneren), is het proberen om uit observaties of feiten nieuwe principes of stellingen te halen. Inductie wordt daarom ook wel hypotheseconstructie genoemd. Redeneren op basis van analogieën valt ook onder inductief redenen. Hoewel we vrij goed zijn in inductief redeneren komen er, voornamelijk door ons snelle onbewust cognitieve systeem, ook veel biases bij kijken. Zulke biases zijn wat psychologen graag bestuderen.

De beschikbaarheidsbias (availability bias) houdt in dat we ons erg sterk richten op informatie die makkelijk toegankelijk is voor ons. In een onderzoek werd er gevraag of er meer woorden met de d als eerste letter zijn, of woorden met de d als derde letter. Aangezien we gemakkelijker woorden met d als eerste letter kunnen bedenken dan als derde letter gaan we ervanuit dat er meer woorden zijn met d als eerste letter hoewel dit niet zo is.

De bevestigingsbias (confirmation bias) stelt dat we proberen onze hypothesen te bewijzen. In hoofdstuk 2 werd al uitgelegd dat je een

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 11 - Hoe verloopt de ontwikkeling van het denken, taal en het lichaam?

Hoofdstuk 11 - Hoe verloopt de ontwikkeling van het denken, taal en het lichaam?

Psychology Gray 8th edition

De Ontwikkelingspsychologie richt zich op de veranderingen in vermogens en aanleg die plaatsvinden als iemand ouder wordt, waarbij er vooral gekeken wordt naar de kinderjaren.

 

Hoe ontwikkelen kinderen zich fysiek?

De prenatale periode is normaal gesproken te verdelen in drie fasen:

  1. zygotische fase: begint na versmelting van een eicel en zaadcel. Het is de reis naar de baarmoeder toe die ongeveer twee weken duurt en waarin de zygote begint met delen.
  2. embryonische fase: vanaf de derde tot en met de achtste week na de conceptie. In deze fase ontwikkelen de belangrijke organen zich. Het embryo krijgt voedingstoffen en antilichamen van de moeder via de placenta.
  3. foetus fase: vanaf de negende week tot de geboorte. In deze periode groeit de foetus en vindt er verfijning van organen en lichaamsstructuur plaats. Daarnaast wordt het lichaam groter, waardoor de lichaam-hoofd proportie beter wordt. Dit wordt de cephalocaudale ontwikkeling genoemd.

Aan het eind van de twaalfde week zijn alle organen gevormd en beginnen de genitalia zich te differentiëren. Foetussen zijn in staat om in de loop van de zwangerschap te reageren op stimuli van de buitenwereld.

Teratogenen zijn omgevingsstoffen die schade aan kunnen brengen gedurende de prenatale periode. Dit kunnen legale en illegale drugs zijn, maar ook ziekten en omgevingsfactoren. Het effect van een teratogeen op de prenatale ontwikkeling hangt af van het moment dat er blootstelling plaatsvond tijdens de zwangerschap. Zo kan een teratogeen grote invloed uitoefenen op de ontwikkeling van de organen wanneer de moeder dit middel inneemt gedurende de embryonale periode. De foetus kan ook reageren op moederlijke stress of voeding. Baby’s die vóór de geboorte blootgesteld zijn aan hoge hoeveelheden stresshormonen laten meer angst, impulsiviteit, executieve disfuncties en aandachtsproblemen zien na de geboorte.

De kindertijd (ongeveer de eerste 18 tot 24 maanden na de geboorte) is de periode waarin de snelste ontwikkelingsveranderingen plaatsvinden die grote invloed hebben op de latere ontwikkeling. De puberteit is de ontwikkelingsfase die leidt tot de adolescentie waarin klieren die geassocieerd zijn met het reproductieve systeem beginnen te groeien, hetgeen veranderingen met zich meebrengt in het fysieke uiterlijk en gedrag. Een toename van hormonen in zowel mannen (androgenen, met name testosteron) en vrouwen (oestrogeen en progesteron) dragen bij aan veranderingen in de fysieke lichaamsbouw, reproductief vermogen en emoties en gedrag gerelateerd aan seksuele aantrekkingskracht. De puberteit vindt niet in één keer plaats, maar in kleine stapjes.

De leeftijd van de menarche (eerste menstruatie cyclus) is omlaag gegaan, hoewel het de afgelopen jaar niet meer gedaald is. We zie je versnelde borstgroei in de afgelopen jaren, wat samenhangt met het probleem van obesitat.

 

Hoe leren kinderen van en over de omgeving?

De eerste 18 tot 24 maanden na de geboorte wordt de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling. Een baby wordt geboren met werkende sensorische systemen, alleen het zicht is niet helemaal rijp. Al meteen na de geboorte reageren baby’s op stimuli en al snel doen ze dat selectief. Zo kijken baby’s liever naar nieuwe stimuli dan naar stimuli die ze al kennen. Habituatie is een afname in aandacht die

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 12 - Hoe verloopt de sociale ontwikkeling?

Hoofdstuk 12 - Hoe verloopt de sociale ontwikkeling?

Psychology Gray 8th edition

Sociale ontwikkeling verwijst naar de veranderende natuur van onze relaties met anderen gedurende ons leven. Erikson ontwikkelde een theorie van sociale ontwikkeling. Hij stelt dat elke levensfase een bepaald probleem of een set van problemen heeft die we oplossen door interacties met anderen. De manier waarop je een probleem oplost bepaalt vervolgens hoe je de volgende levensfasen benadert. Bowlby stelt dat baby's niet passief afhankelijk zijn van hun verzorgers. Door hun acties dragen baby's bij aan de emotionele band tussen henzelf en hun verzorgers. Bowlby gebruikt de term hechting om deze emotionele band aan te duiden. Sindsdien is deze term blijven hangen.

 

Hoe werkt hechting?

Harlow deed hechtingsexperimenten met ouderloze aapjes. In één van zijn experimenten groeiden kleine aapjes op met een soort pop als surrogaatmoeder, die soms van draad en soms van stof was. Onafhankelijk van bij welke moeder de aapjes zich konden voeden, hechtte ze zich aan de stofmoeder en zagen die als hun moeder.

Bowlby deed onderzoek naar hechting bij kinderen en stelt dat hechting een universeel menselijk fenomeen is met een biologische fundering. Bowlby stelt dat hechting het gevolg is van natuurlijke selectie.

Ainsworth ontwikkelde de vreemde situatietest (strange situation test) om hechting te kunnen beoordelen. De test gaat als volgt: moeder en kind zitten in een onbekende kamer met speelgoed waar een vreemde binnenkomt. Het kind blijft afwisselend alleen met de moeder achter, alleen met de vreemde achter en helemaal alleen achter. Uiteindelijk eindigt het ook weer met de moeder en het kind in de kamer. Afhankelijk van de hechtingsstijl vonden ze verschillende resultaten:

  • Zeker gehecht: kind is actief aan het onderzoeken zolang de moeder erbij is en raakt van streek en onderzoekt minder als de moeder weg is, het maakt niet uit of de vreemde er wel of niet bij is. Het kind is zichtbaar blij als de moeder terugkomt.
  • Onveilig-ambivalent gehecht: het kind blijft vreselijk overstuur zelfs als de moeder terug is en het kind probeert te troosten.
  • Onveilig-Vermijdend gehecht: het kind ontwijkt de moeder en gedraagt zich erg koeltjes tegenover de moeder, maar vaak ook de vreemdeling.
  • Gedesorganiseerd gehecht: laten geen bepaalde strategie zien voor het omgaan met de stress en de vreemdeling. Kunnen patronen van de drie bovenstaande hechtigsstijlen vertonen.

Deze test heeft zo zijn beperkingen. Zo beoordeelt de test alleen hechting in milde angstige situaties en houdt het geen rekening met eerdere ervaringen. Bovendien lijkt het erop dat de test geen goede beoordelaar is voor hechting in niet-westerse culturen.

Er zijn verschillende correlaties gevonden tussen het gedrag van de moeder en de hechtingsstijl van het kind, maar een correlatie is natuurlijk geen causatie. Uit onderzoek van Van der Boom kwam naar voren dat responsieve moeders de kans op een zekere hechtingsstijl vergroten en daar kunnen moeders in getraind worden. Zekere hechting als baby voorspelt voor een deel positieve ontwikkeling op latere leeftijd. Verschillende onderzoeken hebben gesuggereerd dat de relatie tussen ouderlijke zorg en hechting van kinderen in ieder geval deels afhankelijk is van de genetische samenstelling van het kind.

Zo is er een onderzoek geweest dat kinderen

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 13 - Wat is sociale psychologie?

Hoofdstuk 13 - Wat is sociale psychologie?

Psychology Gray 8th edition

Sociale psychologie houdt zich bezig met vragen over hoe mensen elkaar zien en hoe mensen elkaar beïnvloeden. Persoonsperceptie is hoe mensen elkaar en zichzelf zien en begrijpen. Attitudes zijn de evaluatieve overtuigingen die mensen hebben over hun sociale wereld.

Hoe vormen wij een impressie van anderen?

Heider noemt alle mensen naïeve psychologen omdat we (bijna) allemaal van nature geïnteresseerd zijn in de persoonlijkheid en attitudes van anderen, het wordt ook wel folk psychology genoemd. Attributies zijn claims die wij maken over de oorzaak van iemands gedrag. Het gedrag is observeerbaar, de gedachten niet. Met het bedrijven van folk psychologie komen ook verschillende biases kijken.

De persoon bias is de neiging om te veel de nadruk te leggen op de persoonlijkheid en te weinig op de omgevingsfactoren. Er kwam zoveel bewijs voor het bestaan van de persoonsbias dat Ross het de fundamentele attributiefout noemde. Het lijkt er op dat de persoonsbias veel vaker voorkomt in westerse culturen.

De aantrekkelijkheidsbias stelt dat we fysiek aantrekkelijke mensen vaak positiever beoordelen. Beoordelingen over persoonlijkheid kunnen invloed hebben op de beoordeling over iemands uiterlijk. Vriendelijke mensen beoordelen we vaak als aantrekkelijker. Ook de aantrekkelijkheidsbias lijkt vooral voor te komen in de westerse culturen. Is er echter bewijs dat aantrekkelijke mensen werkelijk intelligenter zijn dan minder aantrekkelijke mensen? Zebrowitz en collega’s verzamelden foto’s en IQ-scores van mensen die geboren waren tussen 1920 en 1929 die mee hadden gedaan in drie longitudinale studies. Een jury werd gevraagd om de aantrekkelijkheid en intelligentie te voorspellen van deze mensen op basis van hun foto’s. De foto’s waren op verschillende momenten in het leven genomen (bijvoorbeeld kindertijd, adolescentie en volwassenheid). De correlaties tussen waargenomen aantrekkelijkheid en IQ-scores was aardig hoog en gelijk voor alle leeftijden.

De baby-face bias houdt in dat mensen met een babyface gezien worden als vriendelijk, hulpeloos, eerlijk en naïef. Vrouwen hebben over het algemeen meer een babyface dan mannen en worden dan ook sneller beoordeeld als vriendelijk, minder dominant en emotioneler. Mensen reageren instinctief beschermend en zorgend op kinderlijke gezichtstrekken. Een mogelijk evolutionair gevolg van de baby-face bias is de manier waarop mensen angst en woede uiten. Onderzoekers hebben gevonden dat de gezichtsuitdrukking van angst de neiging heeft de babyachtige kenmerken van het gezicht te versterken. De gezichtsuitdrukking van woede daarentegen, lijkt deze kenmerken te verminderen. Een belangrijke functie van de menselijke uitdrukking van angst is de behoefte aan bescherming en positieve benadering van anderen uit te stralen.

Hoe wij impressies vormen van mensen op het internet verschilt van hoe we dat face-to-face doen. Veel mensen zijn vaak opener tegen mensen die ze online leren kennen en vinden mensen die ze eerst online hebben leren kennen aardiger dan mensen die ze meteen in persoon hebben leren kennen, tenminste als het gaat om kennismakingsbijeenkomsten. Waarschijnlijk wordt dit veroorzaakt doordat mensen openhartiger zijn in een online kennismaking. Bovendien voorkomt een online kennismaking dat we een bias vormen op basis van uiterlijk. Mensen kunnen niet alleen hun ‘werkelijke’ zelf laten zien op het internet, maar zij kunnen tevens nieuwe identiteiten ‘uitproberen’. Dit gebeurt

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 14 - Wat is persoonlijkheid en hoe komt dit tot stand?

Hoofdstuk 14 - Wat is persoonlijkheid en hoe komt dit tot stand?

Psychology Gray 8th edition

Persoonlijkheid is de algemene interactiestijl van een persoon met de wereld. Een eigenschap (trait) is een relatief stabiele neiging van een persoon om zich op een bepaalde manier te gedragen. Deze persoonlijkheidstrekken zijn deel van de persoon, al komt de uiting van die eigenschappen vaak voor in reactie op een situatie. Een stemming (state) is een emotionele of motivationele staat die net als een eigenschap gedefinieerd kan worden als een innerlijke entiteit waarover we conclusies kunnen trekken aan de hand van observeerbare gedragingen. Het verschil tussen een stemming en een eigenschap zit hem in de duur. Persoonlijkheidstrekken zijn relatief vaststaand, stemmingen zijn tijdelijk. Een eigenschap is wel een voorspeller van de waarschijnlijkheid waarmee een persoon in een bepaalde stemming zal zijn.

 

Wat zijn persoonlijkheidstrekken?

Er zijn verschillende theorieën over persoonlijkheidstrekken met allemaal hetzelfde doel, namelijk het specificeren van een overzichtelijk aantal persoonlijkheidsdimensies die gebruikt kunnen worden om de fundamentele psychologische verschillen tussen mensen te beschrijven. Hiervoor wordt een factoranalyse gebruikt. Dit is een methode voor het analyseren van correlaties om wiskundige factoren te kunnen identificeren. Als eerste wordt er data verzameld van een grote groep mensen waarna er correlatie tussen de scores worden uitgerekend. Deze correlaties worden weergeven in een matrix. Bij factor extractie worden factoren die erg overlappen onder een dimensie samengevoegd. Deze dimensies geef je een naam en meestal geven ze een bepaald persoonlijkheidstrek aan.

 

Wat is het 5-factor model van persoonlijkheid?

Catell was een van de eerste die een theorie opstelde over eigenschappen. Zijn theorie was het 5-factor model of the Big Five. De vijf factoren zijn extraversie-introversie, vriendelijkheid (agreeablenees-antagonism), nauwkeurigheid (conscientiousness-undirectedness), openheid voor ervaringen (openness to experience- non-openness) en emotionele stabiliteit (neuroticism-stability). Scores op deze dimensies zouden in staat zijn iemands persoonlijkheid duidelijk te omschrijven. Volgens de Big Five theorie bestaat elke factor uit zes facetten, ondergeschikte dimensies van die persoonlijkheidstrek. Er bestaan veel verschillende vragenlijsten om persoonlijkheidstrekken te meten. De NEO Personality Inventory is het meest gebruikt om de Big Five- persoonlijkheidstrekken te meten. Andere onderzoekers vinden dat er een zesde eigenschap toegevoegd moet worden, eerlijkheid-nederigheid (honesty-humility). Hier komt dan de HEXACO uit voort.

 

Wat zijn Grit en Dark Triad?

Angela Duckworth en collega's vonden een nieuwe persoonlijkheidstrek die onafhankelijk was van IQ, maar wel voorspellend was voor succes op verschillende gebieden. Deze eigenschap wordt grit genoemd en kan ook wel omschreven worden als doorzettingsvermogen en passie voor goals op lange termijn. Grit is het hard werken voor je goal, je goal niet veranderen ook al zijn er tegenslagen. Duckworth ontwikkelde een 8-item schaal om de twee factoren van grit te meten, perseverance of effort en consistency of interest.

De dark triad is een trio van sociaal aversieve eigenschappen bestaand uit:

  • narcisisme: groot egoïsme, een behoefte aan erkennig en bewondering.
  • machiavellisme: hierin manipuleert de persoon anderen vaak door bedrog.
  • psychopathie: amoreel en antisociaal gedrag gepaard met gebrek aan empathie en moeite met het vormen van persoonlijke relaties.

Als mensen hoog scoren op de dark triad test, hebben ze vaak wat voordeel van hun antisociale gedrag in

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 15 - Welke psychische stoornissen zijn er?

Hoofdstuk 15 - Welke psychische stoornissen zijn er?

Psychology Gray 8th edition

Tot zover zijn adaptieve psychologische processen behandeld, maar soms raken zulke processen verstoord en werken ze ons tegen. Deze verstoringen zijn vrij normaal, maar wanneer ze lager duren wordt het abnormaal en beïnvloedt dat het functioneren van een individu. In dit geval stellen we dat het individu een psychische stoornis heeft.

 

Wat is een psychische stoornis?

Voordat een psychische stoornis gediagnosticeerd kan worden, moet gedrag op basis van vier thema's (ook wel de vier D's) geëvalueerd worden: deviance (afwijkend gedrag), distress (negatieve gevoelens van de persoon of omgeving), dysfunction (onaagepast gedrag dat het dagelijks functioneren verstoord) en danger (gevaarlijk gedrag voor de persoon of de omgeving).

De DSM-5 geeft criteria voor wat een stoornis is, een manier van classificeren. Een syndroom is een groep van onderling gerelateerde symptomen die bij een bepaald individu voorkomen. Een symptoom is een kenmerk van iemands acties, gedachten of gevoelens dat een aanwijzing kan zijn voor een psychische stoornis. Volgens de DSM-5 is een syndroom alleen een psychische stoornis wanneer er sprake is van klinisch significante verstoring voortkomend uit een interne bron (cognitie, emotie regulatie of gedrag), die niet vrijwillig in bedwang gehouden/gecontroleerd kunnen worden.

Het beschrijven van een label aan een psychologisch stoornis wordt een diagnose genoemd. Dit diagnostisch systeem moet zowel betrouwbaar als valide zijn. De betrouwbaarheid is in welke mate verschillende diagnosticus dezelfde conclusie trekken wanneer ze onafhankelijk van elkaar dezelfde cliënt diagnosticeren. De validiteit is een index voor de mate waarin de categorieën bruikbaar zijn en betekenisvol zijn voor de clinici. Een diagnostisch systeem kan in theorie heel betrouwbaar, maar niet valide zijn.

Hoewel classificatie en diagnoses belangrijk zijn voor klinische en onderzoek doeleinden, zit er ook een gevaar aan labelen. Het labelen van een persoon kan negatieve effecten hebben:

  • vermindering zelfvertrouwen
  • stigmatiseren
  • kan clinici blind maken voor andere eigenschappen van een persoon (niet behorend tot het label)

Om deze effecten te verminderen is het belangrijk dat je het label alleen aan het stoornis plakt en niet de mensen zelf. Labels gebruiken de kracht van suggesties, wat ook te zien is in de medische student ziekte, waarbij studenten zichzelf zien in de ziektebeelden en symptomen waarover ze lezen.

 

Wat is de invloed van cultuur op psychische stoornissen?

De invloed van een cultuur op psychologische stoornissen is goed te zien in cultuurgebonden syndromen. Sommige van deze syndromen zijn overdreven vormen van gedragingen die in geringe mate wel gewaardeerd worden door de cultuur. Een voorbeeld hiervan is het voorkomen van anorexia nervosa en boulimia nervosa in de westerse wereld. Het slankheidsideaal dat in de westerse culturen heerst, heeft hier waarschijnlijk mee te maken. In culturen waar de westerse waarden en gewoonten nog niet zijn doorgedrongen vind je deze stoornissen niet of nauwelijks. Internetverslaving is een voorbeeld van een opkomend psychologisch probleem dat nauw samenhangt met cultuur. Vooral in Zuid-Korea is het een groot probleem en zijn er gevallen bekend waar mensen school en voeding verwaarlozen. Cultuur beïnvloedt ook de beslissing van een clinicus om iets wel of niet als stoornis te labelen.

Ook worden er meer

.....read more
Access: 
Public
Hoofdstuk 16 - Welke soorten behandelingen zijn er?

Hoofdstuk 16 - Welke soorten behandelingen zijn er?

Psychology Gray 8th edition

Psychologie is niet alleen een wetenschap, maar zeker ook een praktijk. De klinische psychologie betreft het veld van onderzoek en praktijk dat zich bezig houdt met het helpen van mensen met psychologische problemen en stoornissen.

 

Hoe ziet geschiedenis van de zorg voor mensen met psychische stoornissen eruit?

Voor de 19e eeuw werden mensen met een psychische stoornis als duivels gezien en werden ze opgesloten in een soort van ziekenhuizen. Deze ziekenhuizen waren meer gevangenissen en mensen werden regelmatig met kettingen vastgeketend. In de 19e eeuw begon de humanitaire hervorming. Pinel was een van de eerst die patiënten los rond liep lopen en naar buiten liet gaan. In plaats van levenslange opsluiting herstelde sommige patiënten en konden weer normaal leven. Dorothea Dix startte de morele behandeling beweging. Door deze beweging werden er overal asielen gebouwd waar mensen met een psychische stoornis die niet voor zichzelf konden zorgen werden verzorgd en beschermd. Helaas waren er te weinig financiële middelen en al snel werden de asielen overbevolkt en was er een tekort aan personeel.

In de jaren ‘50 van de 20e eeuw kwam er een nieuwe beweging die gericht was op het deïnstitutionaliseren van mensen met psychische stoornissen. De ontwikkeling van antipsychotische medicatie en de algemene optimistische stemming in die periode in de VS leidden tot het ontstaan van deze beweging. Deze periode heette de deïnstitutionalisatie. Helaas werd ook deze beweging geen succes. Hoewel er minder mensen in instellingen leefde, waren ze niet per se beter af. Veel van de mensen die een eeuw geleden in een asiel zouden hebben gewoond, wonen nu namelijk op straat of zitten in de gevangenis.

Sinds de jaren 70 hebben we assertieve samenlevingsbehandelingen (ACT). dit zijn outreach programma's, wat wil zeggen dat geprobeerd wordt mensen met ernstige psychische problemen te helpen in de samenleving waar ze ook zijn. Men komt onder toezicht van een multidisciplinair team die samenwerkt met de omgeving. Deze programma's lijken erg effectief te zijn. Ze zijn duur op de korte termijn, maar besparen op lange termijn omdat mensen niet geïnstitutionaliseerd hoeven te worden.

Er zijn veel verschillende soorten psychologische hulpverleners met verschillende opleidingen die soms in verschillende settings werkzaam zijn, zoals klinisch psychologen, psychiaters, sociaal werkers, (psycho)therapeuten en psychiatrisch verpleegkundigen. Vaak worden mensen door hun huisarts doorverwezen naar een psychologisch hulpverlener. 

 

Welke soorten medicatie worden ingezet?

Biologische behandelingen zijn erop gericht om direct lichaamsprocessen te veranderen. Er worden drie soorten biologische behandelingen gebruikt: medicatie, elektroconvulsie therapie en psychochirurgie.

Medicatie wordt veelvuldig gebruikt in de behandeling van mensen met psychische stoornissen. Nadeel is alleen dat veel van deze medicijnen vervelende bijwerkingen hebben en soms een verslavende werking. Medicatie bij psychische stoornissen kan grofweg ingedeeld worden in drie categorieën: antipsychotische medicatie, antidepressiva en anti-angstmedicatie.

Antipsychotische medicatie wordt over het algemeen gebruikt bij schizofrenie en andere psychotische stoornissen. De middelen reduceren de positieve symptomen tijdens de actieve fase van schizofrenie en als deze medicatie genomen blijft worden voorkomt het dat iemand weer in een actieve fase terecht komt. Typische antipsychotische medicatie bestaan al een tijdje en zijn vaak minimaal net zo effectief

.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
901