Samenvatting Praktisch Straf(proces)recht

Deze samenvatting bij Praktisch Straf(proces)recht (Starrenburg & De Graaf) is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Inleiding

Strafrecht en strafprocesrecht zijn rechtsgebieden waar iedereen wel iets van weet en een mening over heeft. Vaak zijn klaaggeluiden in de samenleving te horen over te lage straffen voor daders. In de media komen deze rechtsgebieden veel terug op het nieuws, in misdaadverslaggeving en dagelijks in de kranten. Straf(proces)recht is dan ook een actueel vak dat geliefd is door de meeste studenten. Helaas is het vak lastig door de grote hoeveelheid aan bepalingen, regels en jurisprudentie.

In het boek 'Praktisch straf(proces)recht is gekozen voor een praktische aanpak en behandelt daarom ook vooral onderwerpen die voor een toekomstige HBO-jurist relevant zullen zijn. Het boek is ingedeeld in een deel materieel strafrecht en een deel formeel strafrecht. Het materiële strafrecht behandelt de wet- en regelgeving betreffende strafbare feiten. Het strekt zich vooral uit over wat strafbaar is en welke straf-mogelijkheden er zijn op verschillende delicten. Deze regels staan in het Wetboek van Strafrecht.

Het formele strafrecht wordt ook wel aangeduid als strafprocesrecht en geeft aan hoe politie en justitie moeten handelen om bepaalde strafbare feiten op te sporen. De bevoegdheden worden uitgebreid besproken. Ook geeft het strafprocesrecht aan hoe de rechter precies te werk moet gaan en hoe het proces moet verlopen. Deze regels zijn allemaal te vinden in het Wetboek van Strafvordering.

 

Hoofdstuk 1: Het strafbare feit

Het strafbare feit is waar het allemaal om draait in het strafrecht. Vele verschillende strafbare feiten zijn te vinden in het Wetboek van Strafrecht en daarnaast ook vele bijzondere strafwetten (bijv. de Opiumwet, Wet wapens en munitie etc.).

 

1.1. Aan welke voorwaarden moet een strafbaar feit voldoen?

De definitie van een strafbaar feit is een menselijke gedraging, die valt binnen een delictsomschrijving en die wederrechtelijk en aan schuld te wijten is. Indien er geen strafbaar feit is, kan niemand worden veroordeeld tot een straf. De Officier van Justitie kan dan ook alleen maar vervolgen indien voldaan is aan de definitie van een strafbaar feit. Zonder strafbaar feit geen vervolging en geen verdachte. Artikel 27 Wetboek van Strafvordering geeft aan dat er enkel sprake van een verdachte kan zijn indien er een 'redelijk vermoeden van schuld' is dat deze persoon daadwerkelijk een strafbaar feit heeft gepleegd.

Aan de volgende vier voorwaarden moeten dus worden voldaan om te spreken van een strafbaar feit:

1. Een menselijke gedraging

2. Deze gedraging valt binnen een delictsomschrijving

3. De gedraging is wederrechtelijk

4. De gedraging is aan schuld te wijten

 

Deze voorwaarden zullen één voor één besproken worden om ze duidelijk te maken.

 

Menselijke gedraging

Hiermee wordt bedoeld dat een persoon gewillig een gedraging heeft verricht. Dit kan een doen of een nalaten zijn. De Officier van Justitie kan niet vervolgen als hier niet aan wordt voldaan.

 

Nalaten

Indien een persoon een gedraging had kunnen verrichten maar dat niet heeft gedaan kan ook leiden tot een strafbaar feit. Deze persoon heeft dan nagelaten het strafbare feit te voorkomen, terwijl dat wel kon.

 

Functioneel daderschap

Niet alleen menselijke gedragingen kunnen leiden tot een strafbaar feit. Ook rechtspersonen kunnen strafbare feiten plegen. Het kan hierbij gaan om boekhoudschandalen etc. Strafbare feiten van rechtspersonen komen veel voor, maar dit boek concentreert zich enkel op strafbare daden van natuurlijke personen.

 

Gedraging valt binnen een delictsomschrijving

De menselijke gedraging dient te vallen binnen een delictsomschrijving. In dergelijke delictsomschrijvingen geeft de wetgever aan welke gedragingen strafbaar zijn volgens de wet. Artikel 287 SR geeft bijvoorbeeld aan dat het verboden is opzettelijk een ander van het leven te beroven.

 

Legaliteitsbeginsel

Deze delictsomschrijvingen zijn wettelijk vastgelegd, volgens artikel 1 SR. Dit artikel formuleert het belangrijke legaliteitsbeginsel. Volgens dit beginsel is een feit pas strafbaar als er een voorafgaand aan de gedraging een wettelijke strafbepaling is geformuleerd.

De wet moet geïnterpreteerd worden om te beoordelen of echt aan de delictsomschrijving wordt voldaan. Indien de gedraging niet onder de omschrijving kan worden gebracht is er ook geen sprake van een strafbaar feit.

 

Wederrechtelijke gedraging

Met wederrechtelijke gedraging wordt bedoeld dat een bepaalde gedraging in strijd is met het recht. Meestal is het zo dat wanneer iemand met zijn menselijke gedraging een delictsomschrijving vervuld, hij wederrechtelijk handelt. Dit is echter niet altijd het geval.

Een agent bijvoorbeeld, mag geweld gebruiken zonder dat dit wederrechtelijk is. Wanneer andere personen geweld gebruiken in dezelfde situatie kan dit wel als wederrechtelijk worden beschouwd.

 

Rechtvaardigingsgronden

In bepaalde situaties kan er sprake zijn van een rechtvaardigingsgrond. Dit houdt in dat het gedrag van een verdachte hem niet kan worden toegerekend, bijvoorbeeld in het geval van noodweer. In dit geval kon een persoon niet anders en is er geen sprake van wederrechtelijk handelen.

 

Aan schuld te wijten

Verwijt

Schuld is een laatste voorwaarde om van een strafbaar feit te spreken.Het moet mogelijk zijn de verdachte een verwijt te kunnen maken.De gedraging moet hem kunnen worden toegerekend. Er is sprake van deze verwijtbaarheid indien de verdachte wel de mogelijkheid had om anders te handelen maar ervoor heeft gekozen dat niet te doen.

Soms komt het ook voor dat iemand wel een delictsomschrijving vervult, maar dat deze persoon geen verwijt kan worden gemaakt. Er is dan geen sprake van schuld en dus ook geen strafbaar feit.

 

Schulduitsluitingsgrond

Bepaalde omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een verdachte geen verwijt kan worden gemaakt. Deze verdachte kan beroep doen op een 'uitsluitingsgrond'. In latere hoofdstukken wordt dit uitgebreid behandeld.

 

1.2. Bestanddelen en elementen in het strafrecht

Er zijn twee elementen; schuld en wederrechtelijkheid. De bestanddelen zijn de onderdelen waaruit een delictsomschrijving bestaat.

De elementen zijn ongeschreven voorwaarden die vereist zijn om iemand te kunnen straffen. De bestanddelen, daarentegen, zijn specifiek opgenomen in de tenlastelegging en moeten expliciet worden bewezen verklaar door de rechter.

 

1.3. Typen strafbare feiten

Elk strafbaar feit kan worden onderverdeeld in een type delict. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de delicten die voorkomen in het wetboek van strafrecht. Misdrijven en overtredingen zullen worden besproken, formele en materiële delicten en commissie- en omissiedelicten. Ten slotte worden ook nog gronddelicten, gekwalificeerde delicten en geprivilegieerde delicten besproken.

Het verschil tussen misdrijven en overtredingen

Misdrijven zijn terug te vinden in Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht en overtredingen zijn terug te vinden in Boek 3. Het verschil tussen deze twee typen zit in de straf die erop kan volgen. Op een misdrijver stelt de wetgever zwaardere straffen dan op overtredingen. Op misdrijven staat ook altijd gevangenisstraf. Voor overtredingen, daarentegen, krijgt de overtreder slechts een geldboete of hechtenis. Een ander verschil is dat overtredingen in het domein van de kantonrechter vallen, terwijl misdrijven tot de bevoegdheid van de rechtbank horen. Dit is een procesrechtelijk verschil.

Formele en materiële delicten

Het verschil tussen formele en materiële delicten zit in de manier waarop deze zijn omschreven in de wet door de wetgever. Formele delicten stellen een bepaald handelen strafbaar. Het gaat hierbij om het handelen en niet om het gevolg daarvan. Het gevolg is niet van belang.

Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • Artikel 310 SR: diefstal.

  • Artikel 350 SR: Zaakbeschadiging.

  • Artikel 317 SR: Afpersing.

Materiële delicten gaan juist om het intreden van een bepaald gevolg. De manier waarop dit gevolg intreedt doet er niet toe. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is doodslag. De manier waarop dit gebeurt, met mes, zwaard, geweer, doet er niet toe.

Commissiedelicten en Omissiedelicten

Het verschil in deze twee delicten zit hem in het handelen of juist nalaten van iets. Bij commissiedelicten hebben we het over delicten waarbij een bepaald handelen strafbaar is gesteld. Bij omissiedelicten gaat het om delicten die juist het nalaten van iets strafbaar stellen.

Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • Artikel 450 SR: Het nalaten om hulp te verlenen aan iemand die in levensgevaar verkeert.

  • Artikel 448 SR: Geen aangifte van geboorte doen.

 

Gepriviligeerde delicten, gronddelicten en gekwalificeerde delicten.

Het gronddelict is een bepaald gedrag dat strafbaar is gesteld. Dat kan worden gezien als een soort uitgangspunt. Een gekwalificeerd delict is ernstiger dan het gronddelict, maar is wel nog steeds hetzelfde soort delict. Het kent zwaardere strafopleggingen dan het gronddelict. Artikel 289 SR is bijvoorbeeld een gekwalificeerd delict ten opzichte van Artikel 287 SR. Het eerste artikel gaat om het doden met voorbedachten rade, tegenover doodslag zonder voorbedachte rade in het laatstgenoemde artikel.

Een geprivilegieerd delict is juist een lichtere variant van het gronddelict en daarmee precies het tegenovergestelde van het gekwalificeerde delict. Er staan ook lagere straffen op. Een voorbeeld hiervan is Artikel 290 SR: kinderdoodslag.

 

 

Hoofdstuk 2: Wederrechtelijkheid

In veel delictsomschrijvingen is het bestanddeel wederrechtelijkheid terug te vinden. Het is een belangrijk bestanddeel en zal worden besproken in dit hoofdstuk.

2.1. Element en bestanddeel

Wederrechtelijkheid is een element in het Nederlandse strafrecht. Toch komt het ook af en toe voor als bestanddeel. Hier is bewust door gekozen door de wetgever. Soms betekent wederrechtelijkheid als bestanddeel zelfs niet hetzelfde als wederrechtelijkheid als element. Een goed voorbeeld van wederrechtelijkheid als bestanddeel is opgenomen in Artikel 350 SR.

  • “Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, etc…”

Een voorbeeld waarin het bestanddeel belangrijk blijkt te zijn in dit artikel is het volgende:

Een bouwvakker sloopt een muurtje. Omdat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ is opgenomen in dit artikel, kan deze bouwvakker dus geen strafbaar feit hebben gepleegd. Hij heeft wel het goed vernield, maar niet wederrechtelijk.

 

2.2. Versie 1: Zonder toestemming van de rechthebbende

Het bestanddeel wederrechtelijkheid kan worden opgevat als zonder toestemming van de rechthebbende. Dit wordt ook wel ‘de leer van Remmelink’ genoemd.

2.3. Versie 2: Bestanddeel is element

Wederrechtelijkheid betekent in strijd met het recht. Als bestanddeel betekent dit, net zoals bij het element, dat de verdachte in strijd met het geschreven en ongeschreven recht heeft gehandeld.

2.4. Verschillende uitkomsten afhankelijk van verschillende betekenissen

Het bestanddeel wederrechtelijkheid kan verschillende betekenissen hebben in verschillende delictsomschrijvingen. Bij de ene betekenis kan een verdachte vrijuit gaan, terwijl bij een andere betekenis de verdachte veroordeeld zou worden. Vaak is het zo dat in een proces-verbaal verschillende betekenissen van het bestanddeel wederrechtelijkheid worden behandeld en uitgewerkt.

 

Hoofdstuk 3: Opzet

Dit hoofdstuk zal gaan over één van de belangrijkste bestanddelen die voorkomen in het Wetboek van strafrecht; opzet. Opzet komt vaak voor in het dagelijkse leven en is daarom in tal van delictsomschrijvingen opgenomen.

 

3.1. Boos en kleurloos opzet

Er zijn veel verschillende opzetdelicten. Deze komen veel voor in het strafrecht. Voorbeelden zijn het opzettelijk mishandelen van iemand of het opzettelijk beroven van iemand van het leven. Opzet is belangrijk als bestanddeel maar tegelijkertijd ook lastig.

Opzet heeft in de juridische zin een andere betekenis dan in het dagelijkse leven. Hoewel in het dagelijkse leven opzet een negatieve klank heeft, is dat juridisch gezien niet altijd zo. Iemand kan ook opzettelijk handelen zonder kwade zin te hebben. In de volgende twee paragrafen worden twee vormen van opzet behandeld; boos opzet en kleurloos opzet.

 

Boos opzet

Boos opzet sluit aan bij de betekenis van opzet in het dagelijkse leven. De verdachte heeft in dit geval willens en wetens de wet overtreden. De verdachte wist ook dat dit strafbaar was en heeft toch ervoor gekozen om zo te handelen. Boos opzet is echter niet de enige vorm van opzet. Het is namelijk lastig om in het strafrecht te bewijzen dat een verdachte inderdaad wist dat zijn gedrag strafbaar was. Daarnaast zou het lastig worden om verdachten met andere culturele achtergronden te vervolgen.

 

Kleurloos opzet

Het strafrecht kent ook nog kleurloos opzet, naast boos opzet. Bij deze vorm van opzet wordt alleen gekeken naar het handelen van een verdachte. Wanneer deze verdachte (willens en wetens) heeft gehandeld wordt er al voldaan aan kleurloos opzet. Het doet er niet toe of de verdachte wel of niet wist dat zijn handelen strafbaar was. Bij boos opzet is dus een extra detail vereist, namelijk dat de verdachte wist dat zijn gedrag strafbaar was. In het algemeen wordt er van kleurloos opzet uitgegaan omdat dit is makkelijker te bewijzen voor de Officier van Justitie.

 

3.2. Vormen van opzet

Alle vormen van opzet hebben gemeen dat de verdachte willens en wetens heeft gehandeld. Het verschil zit hem in hoeverre een verdachte iets heeft gewild of geweten. Verschillende vormen zullen worden besproken: opzet als bedoeling, opzet als zekerheidsbewustzijn, opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn en voorwaardelijk opzet.

 

Opzet: bedoeling.

Bij deze vorm van opzet heeft een verdachte een bepaalde bedoeling en pleegt hij daarom een bepaald feit. De verdachte heeft voor ogen dat een bepaald gevolg optreedt en dat is de reden voor zijn handelen. Bij deze vorm van opzet is het niet vereist dat het gevolg ook daadwerkelijk optreedt. Door invloeden van buitenaf zou dit ook niet kunnen gebeuren. Dat heeft geen invloed op het bewijzen van de opzet als bedoeling. Als er wordt gesproken over opzet als bedoeling wordt naast het bestanddeel opzet ook nog bestanddeel oogmerk gebruikt in de delictsomschrijving.

Bij oogmerk gaat het om het doel dat een verdachte heeft.De verdachte pleegt willens en wetens een strafbaar feit om dit doel te verwezenlijken.

 

Opzet: Zekerheidsbewustzijn

Zekerheidsbewustzijn betreft een aparte vorm van opzet. Hier moet het gaan om een gevolg waar de wil van de dader niet op gericht is. De dader heeft dus een bepaald doel voor ogen gezien, maar een ongewild gevolg is ingetreden. Als een dader wist dat een dergelijk ongewild gevolg zou optreden, wordt gesproken over zekerheidsbewustzijn.

Opzet: Waarschijnlijkheidsbewustzijn

Er is sprake van deze vorm van opzet als bepaalde gevolgen van het handelen van een dader waarschijnlijk zullen optreden. In tegenstelling tot de eerder besproken vorm van opzet, zekerheidsbewustzijn, is in dit geval dus niet zeker dat een bepaald gevolg zal optreden. In de praktijk is het verschil tussen deze twee vormen echter minder groot of interessant. Bij beide vormen is er sprake van opzet.

Voorwaardelijk opzet

Dit is de lichtste vorm van opzet. Voorwaardelijk opzet lijkt erg op opzet als waarschijnlijkheidsbewustijn. Deze vorm van opzet wordt ook wel mogelijkheidsbewustzijn genoemd. Bij de vorm van opzet is het dus mogelijk dat bepaalde gevolgen, als gevolg van een handelen van de dader, zullen intreden.

Hierbij is het niet voldoende dat de verdachte zich er bewust van was dat een bepaald mogelijk gevolg zou kunnen optreden, maar de verdachte moet deze gevolgen ook hebben aanvaard. In het Cicero-arrest (HR 9 november 1954, NJ 1955, 55) gaf de Hoge Raad een definitie van voorwaardelijk opzet. De Hoge Raad gaf aan dat sprake was van voorwaardelijk opzet ‘indien een verdachte willens en wetens zich heeft blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat een bepaalde omstandigheid zich voortdoet’.

Het voorwaardelijk opzet is dus bewezen wanneer een verdachte, ondanks dat hij bewust was van bepaalde gevolgen die zouden kunnen optreden, toch ervoor kiest om door te gaan met zijn handelen.

 

 

HR arrest 3 januari 1978, Ronde Klip

In dit arrest gaf de Hoge Raad aan dat het dichtknijpen van een keel van een ander niet zelden leidt tot de dood van deze persoon. Een verdachte die dit dus stelt zicht dus bewust bloot aan een aanmerkelijke kans dat iemand om het leven komt bij een dergelijk handelen.

 

HR arrest 15 oktober 1996, Porsche

In dit arrest ontstond de formulering ‘zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt en dat gevolg op de koop toenemen’. Hiermee bedoelt de Hoge Raad dat een verdachte zicht bewust moet zijn van een aanmerkelijke kans dat diens handelen tot een bepaald gevolg kan leiden. Toch neemt de verdachte deze kans op de koop toe. Welke kans aanmerkelijk is hangt af van de omstandigheden van het geval.

 

3.3. Het bewijzen van opzet

In verschillende arresten heeft de Hoge Raad gesteld dat opzet bewezen kan worden wanneer de lichtste variant ervan, voorwaardelijk opzet, kan worden bewezen.

 

Hoofdstuk 4: Schuld

Schuld is een belangrijk bestanddeel in het Nederlandse strafrecht. In dit hoofdstuk zullen enkele voorwaarden an schuld worden besproken en vervolgens wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van schuld.

4.1. Bestanddeel schuld

Vaak wordt de Latijnse term voor schuld gebruikt, namelijk culpa. Deze term wordt gebruikt om aan te geven dat er wordt gesproken over het bestanddeel schuld en niet over het element schuld. In deze samenvatting, zoals in het boek, zal zo veel mogelijk de term schuld worden gebruikt en niet culpa, om zo duidelijk mogelijk te zijn.

Net zoals het geval is bij opzet, heeft schuld in het dagelijkse leven een andere betekenis dan schuld in strafrechtelijke zin. Wanneer iemand iets expres doet, is er pas sprake van schuld in dagelijks gebruik. In strafrechtelijke zin doet het er niet toe of de verdachte expres heeft gehandeld of niet. Het is enkel relevant of de verdachte een verwijt kan worden gemaakt.

Bij schuld gaat het om een fout die een verdachte maakt. Door een dergelijke fout is een ongewild gevolg ingetreden. In bepaalde gevallen is het genoeg dat een verdachte onvoorzichtig is geweest, om die verdachte een verwijt te kunnen maken. Deze onvoorzichtigheid kan dus ook tot schuld leiden.

Het belangrijkste kenmerk, kan worden gezegd, is de onvoorzichtigheid die iemand kan worden verweten. De exacte definitie is ‘de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Wanneer de verdachte hieraan heeft voldaan, is er sprake van schuld.

De officier van justitie gebruikt vaak andere termen dan schuld zelf, om de onvoorzichtigheid van een verdachte uit te drukken. De officier van justitie omschrijft de schuld al in de tenlastelegging. De verdachte wordt bijvoorbeeld verweten onoplettend of onachtzaam te zijn geweest.

4.2. Onvoorzichtigheid

Het is lastig om een definitie te geven voor onvoorzichtigheid. Wat voor de één voorzichtig is, is voor een ander juist onvoorzichtig. Het is in ieder geval een normatieve term, die moet worden getoetst aan hetgeen in de maatschappij als norm wordt gezien. Door de handelingen van een verdachte te vergelijken met wat een gemiddeld persoon zou doen in dezelfde situatie, wordt gepoogd objectief vast te stellen of een verdachte onvoorzichtig is geweest.

Een verdachte is in het algemeen strafbaar in het algemeen, wanneer zijn handelen onder de maatschappelijke norm is en de gevolgen hiervan voorzienbaar zijn. De verdachte heeft dus risico’s genomen die door de maatschappij als onaanvaardbaar worden beschouwd.

4.3. Zorgvuldigheidseisen

Duidelijk is dat het lastig is om vast te stellen wat voorzichtigheid is. Sporters die klappen uitdelen aan elkaar kunnen bijvoorbeeld moeilijk vervolgd worden omdat zij onvoorzichtig zijn en lichamelijk letsel veroorzaken. De veroorzaker van een dergelijk letsel heeft geen schuld aan de verminking.

Bepaalde regels in de samenleving moeten worden vastgelegd om te bepalen wat zorgvuldig handelen is. Als iemand een dergelijke regel niet volgt, is er automatisch sprake van onvoorzichtigheid en dus van schuld. Een bepaalde mate van objectiviteit ontstaat door deze zorgvuldigheidseisen vast te leggen.

Naast algemene zorgvuldigheidseisen speelt ook specifieke kennis een rol. Van een buschauffeur mag bijvoorbeeld meer zorgvuldigheid worden verwacht dan van een beginnent automobilist. De eisen worden in sommige gevallen dan ook hoger, afhankelijk van welke mate van deskundigheid mag worden verwacht van een verdachte.

 

HR arrest 19 februari 1964, Verpleegster

Tijdens een operatie overhandigt een verpleegster een verkeerd flesje met medicatie aan de arts, die dit vervolgens in de patient sluit. Door de verkeerde vloeistof overlijdt de patient. De Hoge Raad overwoog in deze zaak dat de verpleegster een ‘hoogst ernstige fout’ had gemaakt en dat van de verpleegster mag worden geëist dat zij het juiste flesje kent en weet te overhandigen.

In het eerdergenoemde arrest diende de verpleegster een hoge mate van deskundigheid te hebben. Dit leidde ertoe dat de onvoorzichtigheid de verpleegster onvoorzichtig had gehandeld. Dit wordt de Garantenstellung genoemd. Dit houdt in dat omdat iemand een bepaalde deskundigheid bezit, er strengere eisen aan die persoon worden gesteld.

 

4.4. Verwijtbaarheid

Enkel onvoorzichtig zijn is niet voldoende om te spreken van schuld. De onvoorzichtigheid moet ook verwijtbaar zijn. Het is echter lastig te bepalen wanneer onvoorzichtigheid verwijtbaar is.

In het algemeen is een onvoorzichtige gedraging altijd te wijten aan de verdachte. Enkel in uitzonderingsgevallen kan er geen verwijt worden gemaakt. Een uitzondering kan alleen worden aangenomen als een verdachte succesvol beroep kan doen op een schulduitsluitingsgrond. Wanneer dit het geval is, ontbreekt de verwijtbaarheid van de gedraging. Er is dan geen sprake meer van een strafbaar feit.

4.5. Aanmerkelijke mate

Schuld is de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De vraag rest dan wanneer een onvoorzichtigheid aanmerkelijk is. De verwijtbare onvoorzichtigheid moet groot genoeg zijn om van schuld te kunnen spreken.

 

RB arrest 11 december 1997, Aanmerkelijk onvoorzichtig.

De verdachte wordt in deze zaak dood door schuld verweten. Het OM stelt dat door de de schuld van de verdachte een fietster met haar hoofd op de stoep is gevallen en uiteindelijk is overleden. Omdat de verdachte een hond niet had aangelijnd, wist deze voor de fiets van het slachtoffer te komen, waardoor deze op haar hoofd viel. De rechtbank stelde dat aannemelijk was geworden dat het gedrag van de verdachte niet als aanmerkelijk onvoorzichtig of nalatig kan worden beschouwd.

De rechtbank overwoog dat de verdachte niet uiterst zorgvuldig was geweest maar dat niet kan worden gesproken van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht.

 

4.6. Bewuste en onbewuste schuld

Een verdachte kan bewust of onbewust onvoorzichtig zijn. Er wordt dan gesproken van bewuste of onbewuste schuld. Het onderscheid tussen deze twee vormen wordt om twee redenen gemaakt. Ten eerste is het belangrijk om de ernst van de onvoorzichtigheid uit te drukken. Onbewuste schuld is meestal minder erg dan bewuste schuld. Ten tweede wordt dit onderscheid gemaakt om de grens tussen voorwaardelijk opzet en schuld duidelijker te kunnen maken.

Bewuste schuld

Bewuste schuld grenst aan voorwaardelijk opzet. In beide gevallen is de verdachte zich bewust van een bepaald risico. Het verschil is dat bij voorwaardelijk opzet ‘het risico op de koop toe wordt genomen’ en dat bij bewuste schuld de verdachte mogelijk een verkeerde inschatting heeft gemaakt van het risico.

Onbewuste schuld

Er is sprake van onbewuste schuld als een verdachte iets heeft gedaan of nagelaten waarvan de verdachte had moeten weten dat hij anders had moeten handelen. De verdachte heeft niet eens gedacht aan mogelijke gevolgen van zijn handelen, hij handelde onbewust, terwijl hij juist wel had moeten denken aan mogelijke gevolgen.

De onbewuste vorm van schuld is gewoonlijk minder zwaar dan de bewuste vorm van schuld. Dat is meestal waar, maar niet altijd. Iemand die onbewust capriolen uithaalt in het verkeer is vaak erger dan iemand die denkt op te letten in het verkeerd maar toch een ongeluk veroorzaakt (bewuste schuld).

 

 

Hoofdstuk 5: Causaliteit

5.1. Causaal verband

Bij de term causaliteit wordt gekeken naar oorzaak en gevolg. Welk gevolg is aan een oorzaak toe te rekenen?

In het strafrecht wordt gesproken van causaal verband wanneer iets redelijkerwijs toe te rekenen is aan de dader. Deze invulling wordt sinds de jaren ’70 gebruikt, na het uitwijzen van het ‘letale longembolie-arrest’. In dit arrest sprak de Hoge Raad voor het eerst over de leer van de redelijke toerekening.

HR Arrest 12 september 1978, Letale longembolie

De verdachte in dit arrest verzuimt om voorrang te verlenen en een zware aanleiding is het gevolg. Het slachtoffer overlijdt in het ziekenhuis aan een letale longembolie, die het gevolg is van trombose, die weer veroorzaakt is door een gebrek aan nachtrust.

In dit arrest zegt de Hoge Raad dat het opgelopen letsel door de botsing zodanig ernstig is dat het de verdachte moet worden toegerekend. De Hoge Raad stelt dat het redelijk is om het letsel van het slachtoffer toe te rekenen aan de verdachte. Sinds dit arrest is er causaal verband indien de gevolgen redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan de verdachte. Wat redelijk is hangt af van de omstandigheden van het geval.

 

5.2. Vuistregels voor de leer van redelijke toerekening

1. Als het letsel in beginsel niet dodelijk is maar het slachtoffer toch overlijdt door een omstandigheid waar de verdachte geen invloed op heeft, is er geen sprake van causaal verband.

2. Wanneer het letsel in beginsel niet dodelijk is maar het slachtoffer toch overlijdt door een normale complicatie, kan de dood redelijkerwijs worden toegerekend aan de verdachte.

3. Het gevolg is wel toe te rekenen aan de verdachte indien bij (sneller) medisch ingrijpen het slachtoffer niet zou zijn overleden. Er is dus causaal verband, onafhankelijk van of bij anders, beter of sneller medisch ingrijpen het slachtoffer was blijven leven.

 

5.3. Conclusie

Meestal is het belangrijkste dat enkel alle bestanddelen va het delict worden bewezen en speelt causaliteit niet een ontzettend grote rol. Met het bewijzen van de bestanddelen is meestal ook causaliteit aangetoond.

Het probleem van causaliteit wordt pas belangrijk bij delicten waarbij de bewezen bestanddelen niet automatisch causaliteit aantonen.

 

 

Hoofdstuk 6: Strafuitsluitingsgronden

Er zijn verschillende strafuitsluitingsgronden waar een beroep op kan worden gedaan. Deze worden onderverdeeld in rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden.

6.1. Twee verschillende strafuitsluitingsgronden

Om van een strafbaar feit te kunnen spreken moet, zoals eerder gezegd, aan twee ongeschreven voorwaarden worden voldaan. De gedraging moet wederrechtelijk zijn en aan schuld te wijten. Wanneer een verdachte een succesvol beroep kan doen op een strafuitsluitingsgrond is er geen sprake van wederrechtelijkheid of een wederrechtelijke gedraging die aan schuld te wijten is.

Er zijn twee soorten strafuitsluitingsgronden, rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden. Een rechtvaardigingsgrond neemt de wederrechtelijkheid weg en de schulduitsluitingsgrond neemt de schuld weg. Anders gezegd: bij een schulduitsluitingsgrond kan een verdachte geen verwijt worden gemaakt en hij is dan ook niet strafbaar. Bij een rechtvaardigingsgrond heeft een verdachte niet wederrechtelijk gehandeld en kan dus ook geen strafbaar feit worden opgelegd. Het belangrijke verschil is dus dat rechtvaardigingsgronden ervoor zorgen dat het feit niet strafbaar is, terwijl schulduitsluitingsgronden ervoor zorgen dat de dader niet strafbaar is.

 

6.2. Rechtvaardigingsgronden

Er zijn vijf rechtvaardigingsgronden. Vier van deze zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. De vijfde rechtvaardigingsgrond is door de Hoge Raad ontstaan. Dit betreft het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. De rechtvaardigingsgronden zullen allemaal worden besproken

Overmacht noodtoestand

Artikel 40 Sr stelt dat iemand niet strafbaar is wanneer hij door overmacht gedwongen was iets te doen. In het Nederlandse strafrecht wordt onderscheid gemaakt tussen overmacht als rechtvaardigingsgrond en overmacht als schulduitsluitingsgrond.

Overmacht wegens noodtoestand is een rechtvaardigingsgrond. Twee botsende plichten dwingen een verdachte in een dergelijke situatie te kiezen tussen de plicht om de wet na te leven en de plicht om een maatschappelijke plicht na te leven. Wanneer die maatschappelijke plicht zwaarder is dan de plicht om de wet na te leven kan succesvol een beroep worden gedaan op een overmacht noodtoestand. Dit kan enkel succesvol zijn als het gaat om acute nood.

 

Noodweer

Dit is mogelijkerwijs de bekendste rechtvaardigingsgrond en staat omschreven in artikel 41, lid 1 Sr. Het moet gaan om ‘noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van je eigen, of andermans lijf, eerbaarheid of goed, geboden door een noodzakelijke verdediging’.

De volgende voorwaarden zijn van belang voor noodweer:

  1. Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding:

 

Met ogenblikkelijk wordt ‘nu’ bedoeld. Je mag jezelf dus niet verdedigen tegen een aanval die dreigt plaats te vinden, maar nog niet begonnen is.

Met wederrechtelijk wordt bedoeld dat de aanval in strijd moet zijn met het recht. Dat is vaak zo, maar niet altijd. Wanneer een agent bijvoorbeeld geweld gebruikt, is dit meestal niet wederrechtelijk en een verdachte mag zich dan ook niet beroepen op noodweer.

 

  1. Lijf, eerbaarheid of goed:

Verdediging is alleen toegestaan als het gaat om aanrading van lijf, eerbaarheid of goederen. Dat kan je eigen lijf, eerbaarheid of goed zijn maar ook van anderen. Met eerbaarheid wordt seksuele eerbaarheid bedoeld. Schelden mag dus niet leiden tot verdediging.

 

  1. Noodzakelijke verdediging:

Het moet gaan om noodzakelijke verdediging. Daarmee wordt bedoeld dat er moet zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Proportionaliteit houdt in dat een verdediging in verhouding staat met de aanval en mag dus niet buitenproportioneel zijn.

Subsidiariteit wil zeggen dat het doel echt niet op een andere, minder ingrijpende manier kan worden bereikt. De lichtst mogelijke manier van verdedigen moet worden gebruikt. Vaak is het weglopen van een aanval de lichtst mogelijke manier van verdediging.

 

Bevoegd gegeven ambtelijk bevel

Deze vorm van rechtvaardigingsgrond komt in de praktijk niet vaak voor. Soms kan iemand echter een ambtelijk bevel volgen en daarmee een strafbaar feit plegen. Diegene zou zich kunnen beroepen op de rechtsvaardigingsgrond ‘opvolgen van ambtelijk bevel’.

 

Wettelijk voorschrift

Volgens artikel 41 Sr is iemand niet strafbaar wanneer hij een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.

 

Ontbreken materiële wederrechtelijkheid

De laatste rechtvaardigingsgrond is het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Deze rechtvaardigingsgrond is niet vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. Het is ontstaan door de Hoge Raad in het Veearts-arrest.

 

HR arrest 20 februari 1933, Veearts

Dit arrest gaat over een veearts die de veewet van de twintigste eeuw brak door met mond-en-klauwzeer besmette koeien in contact te brengen met gezonde koeien. De Hoge Raad stelde dat in dit geval de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt. Iemand pleegt weliswaar een strafbaar feit, maar juist door het plegen van dit feit wordt het onderliggende rechtsgoed van de strafbepaling bereikt. De arts poogde, succesvol, de koeien gezond te houden door ze in contact te brengen met besmette koeien. Hiermee werd het doel van de veewet bereikt.

6.3. Schulduitsluitingsgronden

Naast rechtvaardigingsgronden bestaan ook schulduitsluitingsgronden. Ontoerekeningsvatbaarheid, psychische overmacht, noodweer exces en het onbevoegd gegeven ambtelijk bevel. Daarnaast wordt ook de ongeschreven schulduitsluitingsgrond besproken, de afwezigheid van alle schuld.

Ontoerekeningsvatbaarheid

Deze vorm wordt genoemd in artikel 39 Sr en houdt in dat iemand niet strafbaar is wanneer hij een feit begaat dat hem wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogen niet kan worden toegerekend.

Wanneer iemand dus onder invloed hiervan een strafbaar feit begaat kan hem geen verwijt worden gemaakt omdat hij er niks aan kan doen dat hij het strafbaar feit heeft gepleegd.

Verminderd ontoerekeningsvatbaar

Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen ontoerekeningsvatbaarheid en verminderde ontoerekeningsvatbaarheid. De verminderde vorm is geen schulduitsluitingsgrond. De term drukt enkel uit dat het strafbare feit in mindere mate is toe te rekenen aan de verdachte. Hier kan de dader dus wel een verwijt worden gemaakt, in tegenstelling tot bij ontoerekeningsvatbaarheid.

Psychische overmacht

Overmacht bestaat in twee vormen. Hoewel artikel 40 Sr geen verschil maakt, bestaat overmacht zowel in een schulduitsluitingsgrond als een rechtvaardigingsgrond. De schulduitsluitingsgrond is psychische overmacht. Waar bij overmacht noodtoestand iemand kon kiezen of hij wel of niet de wet wilde overtreden, is dat bij psychische overmacht niet mogelijk. Iemand wordt tot een bepaalde keuze gedwongen. Dat zou dan moeten gaan om een acute, ban buiten komende drang of kracht waar redelijkerwijs geen weerstand tegen kan worden geboden.

Om succesvol een beroep te kunnen doen op psychische overmacht moet voldaan zijn aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Dat houdt in dat het handelen in verhouding stond met het te bereiken doel. Daarnaast moet het ook zo zijn dat er geen lichter handelen mogelijk was.

Noodweerexces

In artikel 41, lid 2 Sr staat dat het overschrijden van de grenzen van noodzakelijke verdediging niet strafbaar is, indien dit het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Deze hevige gemoedsbeweging zou door de aanrading veroorzaakt moeten zijn. Dezelfde eisen van een normale noodweersituatie moeten zijn vervuld. Het verschil bij noodweerexces is dus dat niet proportioneel is gehandeld na een aanranding.

Noodweerexces kan als volgt worden weergeven:

  1. Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van goed, lijf of eerbaarheid.

  1. Sprake van noodzakelijke verdediging.

  2. Verdediging is subsidiair, maar niet proportioneel.

  3. De disproportionele verdediging is het gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding.

 

Indien aan alle vier de voorwaarden wordt voldaan, dan is een beroep op noodweerexces succesvol. Als dat niet het geval is, zal het beroep op noodweerexces niet slagen.

Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel

Artikel 43, lid 2 Sr gaat over het onbevoegd gegeven ambtelijk bevel. Deze schulduitsluitingsgrond lijkt erg op het normaal gegeven ambtelijk bevel maar verschilt op enkele punten. Degene die een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel opvolgt is straffeloos wanneer hij niet wist of niet behoorde te weten dat het bevel onbevoegd was gegeven.

Afwezigheid van alle schuld

Afwezigheid van alle schuld wordt in de praktijk vaak aangeduid als ‘avas’. Dit is een ongeschreven schulduitsluitingsgrond. In het melk- en waterarrest van de Hoge Raad werd deze in het leven geroepen. ‘Avas’ houdt in dat iemand gedwaald heeft ten aanzien van de feiten maar dat kan hem niet verweten worden. Er gelden twee eisen: er is sprake van dwaling en die dwaling moet verschoonbaar zijn.

 

HR arrest 14 februari 1916, Melk en water

Een knecht vervoert melk die is aangelengd met water. Dat is een strafbaar feit. De knecht weet en hoefde ook niet te weten dat de melk aangelengd was. De Hoge Raad ‘verzon’ in dit arrest de schulduitsluitingsgrond ‘avas’.

 

HR arrest 22 november 1949, motorpapieren

Een burger vraagt na bij de politie of al zijn motorpapieren in orde zijn. De politie antwoord bevestigend. Later blijkt toch dat er iets niet klopt en wordt ter zitting geroepen. De Hoge Raad geeft de man gelijk omdat de man er vanuit mocht gaan dat alles in orde was toen hij het advies had gevraagd van een hoge politieagent.

Het is belangrijk bij avas om te overwegen hoeveel kennis een persoon zou moeten hebben. Het succesvol beroep doen op avas hangt hier sterk van af.

 

Hoofdstuk 7: Poging tot een strafbaar feit

7.1. Voorwaarden voor poging

In artikel 45, lid 1 Sr, blijkt dat iemand al strafbaar is wanneer hij probeert een strafbaar feit te plegen. Er wordt dan gesproken van een strafbare poging. De maximale strafbedreiging wordt echter verminderd met een derde deel.

De voorwaarden zijn:

  1. Het moet gaan om een misdrijf. Poging tot overtreding is niet strafbaar.

 

  1. De dader moet een voornemen hebben.

 

  1. Er moet een begin van uitvoering zijn.

 

  1. Het voornemen moet zich geopenbaard hebben.

 

7.2. De dader en zijn voornemen

De dader moet een voornemen hebben om te spreken van een poging. Hiermee wordt bedoeld dat de dader opzettelijk moet hebben willen handelen om aan de delictsomschrijving te voldoen.

 

HR arrest 6 februari 1951

In dit arrest gaf een agent een stopteken aan een verkeersovertreder. Deze reed recht op de agent in om aan de controle te ontkomen. De Hoge Raad oordeelde in dit arrest dat, hoewel een automobilist niet uit was op de dood van een agent, de man toch een strafbare poging tot doodslag had gepleegd.

Van een voornemen is dus sprake als een verdachte voorwaardelijk opzet heeft op een bepaald gronddelict. De dader is zich dus bewust van een aanmerkelijke kans dat hij een bepaald delict gaat plegen maar neemt dit op de koop toe.

 

7.3. Begin van uitvoering

Het is niet alleen genoeg om een voornemen te hebben om aan een strafbare poging te voldoen. Het voornemen moet zich al geopenbaard hebben door een begin van uitvoering. Dat is echter lastig om te beoordelen. Er gelden twee criteria die als houvast gelden: een subjectief en een objectief criterium.

Subjectief criterium

Hierbij wordt gekeken naar de bedoeling van de dader. Indien uit diens handelen blijkt dat hij de bedoeling heeft om het delict te voltooien, is er sprake van een begin van uitvoering.

Objectief criterium

Dit criterium stelt dat er pas sprake is van een begin van uitvoering als er daadwerkelijk een begin is gemaakt met het voltooien van het delict. In dit geval is de dader het voltooien van het delict dus dichter genaderd dan bij het subjectieve criterium.

 

HR arrest 8 september 1987, Grenswisselkantoor

Twee mannen staan in dit arrest terecht voor een poging tot afpersing. De Hoge Raad stelde dat hier geen sprake was van een begin van uitvoering. De HR overwoog dat er geen begin van uitvoering was omdat de verdachten niet uit de auto waren gestapt om de desbetreffende bank binnen te lopen. Zij hebben zich enkel voor een bank in een auto begeven, zonder een gedraging te vertonen die erop zou duiden dat zij een misdrijf wilden voltooien.

 

7.4. Ondeugdelijke poging

Er wordt van een ondeugdelijke poging wanneer iemand een poging doet om een misdrijf te plegen maar dit mislukt. Er zijn twee soorten ondeugdelijke pogingen. Relatief ondeugdelijke poging en absoluut ondeugdelijke pogingen. Een absoluut ondeugdelijke poging is strafbaar terwijl een relatief ondeugdelijke poging dat niet is.

Absoluut ondeugdelijke poging

Er is sprake van een absoluut ondeugdelijke poging als het gebruikte middel al ondeugdelijk is of de poging in geheel ondeugdelijk. Bijvoorbeeld wanneer een wapen nooit kan leiden tot letsel of dood.

Relatief ondeugdelijke poging

Er is sprake van een relatief ondeugdelijke poging wanneer het object of middel normaal gesproken wel tot voltooiing van een misdrijf zou hebben geleid maar onder bepaalde omstandigheden toch geen voltooiiing plaatsvond.

 

7.5. Vrijwillige terugtred

Wanneer een dader zijn poging vrijwillig opgeeft, dan is hij niet strafbaar. Dit is aangegeven in artikel 46b Sr. Dit wordt vrijwillige terugtred genoemd. De dader moet zijn gestopt omdat hij dat zelf wilde, niet omdat hij gedwongen is door factoren van buitenaf

 

Hoofdstuk 8: Verdachte en dwangmiddelen tegen de vrijheid

8.1. De verdachte

Verschillende bevoegdheden mogen enkel door agenten gebruikt worden indien een persoon als verdachte aangemerkt kan worden. Het is daarom belangrijk om precies te weten wanneer iemand als verdachte kan worden aangemerkt volgens het Wetboek van Strafvordering. Een voorbeeld van een dergelijke bevoegdheid is het aanhouden van een verdachte. Een verdachte heeft daarnaast bijvoorbeeld het zwijgrecht en recht op een advocaat.

Artikel 27 lid 1 SV eist dat iemand enkel als verdachte kan worden aangemerkt indien blijkt uit feiten of omstandigheden dat er een redelijk vermoeden van schuld is aan een strafbaar feit.

Er moeten dus feiten of omstandigheden zijn die het vermoeden van schuld aan een strafbaar feit rechtvaardigen.Hier moet gedacht worden aan een aangifte of getuigenverklaring, maar ook de waarneming van een agent kan dit vermoeden van schuld rechtvaardigen.

 

8.2. Het staande houden van een verdachte

Het staande houden van een verdachte is de minst ingrijpende dwangmiddel dat gebruikt kan worden om de vrijheid van een verdachte te beperken.In artikel 52 SV staat wat een opsporingsambtenaar precies mag doen tijdens het staande houden van een verdachte. De opsporingsambtenaar mag alleen vragen naar persoonsgegevens. Vragen naar mogelijke betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit. Indien de opsporingsambtenaar wil vragen naar betrokkenheid moet hij een verdachte aanhouden.

Om een verdachte staande te houden kan een opsporingsambtenaar een verdachte op straat aanspreken of diegene een stopteken geven. De verdachte kan ook kortstondig de weg worden verhinderd.

De verdachte is niet verplicht om antwoord te geven op de hem gestelde vragen. Als de verdachte toch ervoor kiest om te antwoorden, is het vooral niet slim om valse gegevens op te geven. Op grond van artikel 435 sub 4 SR is dat namelijk strafbaar.

Als een opsporingsambtenaar een verdachte staande houdt, maar deze ervoor kiest om niet te antwoorden mag de verdachte zijn weg vervolgen. Als de opsporingsambtenaar de verdachte langer wil vasthouden en hem meer vragen wil stellen zal hij hem moeten aanhouden.

 

8.3. Het aanhouden van een verdachte

Het aanhouden van een verdachte gaat verder dan de staande houding. Tijdens de staandehouding mag de agent enkel naar de persoonsgegevens vragen. Wanneer de agent ook meer wil weten over het strafbare feit waar hij de verdachte van verdenkt zal hij de verdachte moeten aanhouden. Als het nodig is mag hierbij gepast geweld worden gebruikt.

Het is afhankelijk van het gepleegde feit of een agent een verdachte aanhoudt of staande houdt. Bij sommige feiten is het voldoende om personalia te vragen om gelijk een bekeuring uit te kunnen schrijven. Als het een ernstiger feit betreft, zoals mishandeling, zal een verdachte meestal aangehouden worden en worden meegenomen naar het bureau om daar ondervraagd te worden.

Wanneer een verdachte is aangehouden moet de opsporingsambtenaar er zo snel mogelijk voor zorgen dat hij voor de officier van justitie wordt geleid. De (hulp)officier van justitie toetst bij deze voorgeleiding de rechtmatigheid van de aanhouding. Hij bepaalt dan ook of de vrijheidsbeneming voort kan worden gezet.

Artikel 53 lid 1 Sv stelt dat bij ontdekking op heterdaad iedereen de bevoegdheid heeft om een verdachte aan te houden. Op heterdaad houdt in dat iemand een feit ontdekt terwijl het begaan wordt of onmiddellijk nadat het begaan is. Iedereen die dus getuige is van een strafbaar feit mag een verdachte aanhouden.

Meestal is het echter zo dat de getuige niet zelf de verdachte aanhoudt, maar de politie waarschuwt.

 

HR arrest 17 mei 1949, Heterdaadsituatie

De HR overwoog in dit arrest dat het voortduren van een heterdaadsituatie kan worden opgerekt wanneer de politie onafgebroken maatregelen treft om de zaak op te helderen. Bijvoorbeeld de opsporing van de dader.

 

Bij aanhouding buiting heterdaad gelden andere regels. Niet iedereen mag dan een verdachte aanhouden. In beginsel is alleen de officier van justitie bevoegd om een verdachte buiten heterdaad aan te houden.

Wanneer het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht heeft de hulpofficier van justitie dezelfde bevoegdheden. Wanneer dat ook niet afgewacht kan worden kan een verdachte ook door een opsporingsambtenaar worden aangehouden. Daarna moet de verdachte wel zo snel mogelijk worden voorgeleid bij de officier van justitie om deze in kennis te stellen van de aanhouding.

Aanhouding mag alleen plaatsvinden wanneer het feit waar iemand van wordt verdacht voorlopige hechtenis toelaat. Dit is aangegeven in artikel 67 Sv.

Een aangehouden verdachte heeft het recht om voorafgaand aan zijn verhoor door de politie te kunnen overleggen met zijn advocaat. De verdachte is niet verplicht hier gebruik van te maken. Wanneer er verdenking is van een ernstig delict, zoals moord, mensenhandel of diefstal met geweld wordt hier echter een uitzondering op gemaakt. In deze gevallen mag de verdachte niet worden gehoord voordat hij contact heeft gehad met zijn advocaat. Bij minder ernstige delicten moet de verdachte erop worden gewezen dat hij het recht heeft om zijn advocaat te consulteren voorafgaand aan het verhoor.

 

8.4. Een verdachte in verzekering stellen

Wanneer de termijn van 6 uur na aanhouding is verstreken en nog verder onderzoek nodig is kan de verdachte door de (hulp)officier van justitie 3 dagen in verzekering worden gesteld. Meestal moet deze inverzekeringstelling op het politiebureau worden ondergaan.

Er moet worden voldaan aan twee voorwaarden om een verdachte in verzekering te stellen.

Ten eerste stelt artikel lid 1 Sv dat een verdachte alleen in verzekering mag worden gesteld wanneer dit in belang is van het onderzoek.

Hiermee moet worden voorkomen dat de verdachte contact heeft met mogelijke getuigen of mededaders..Daarnaast kan de verdachte dan nader worden verhoord, geconfronteerd en wordt voorkomen dat hij probeert te vluchten.

De tweede voorwaarde die wordt gesteld aan het in verzekering stellen van een verdachte is het moet gaan om een relatief ernstig delict. Alleen tegen verdachten die worden verdacht worden van ernstige delicten kan voorlopige hechtenis worden bevolen. Het kan disproportioneel zijn om een verdachte langer dan 6 uur vast te houden indien deze niet van een relatief ernstig delict wordt verdacht.

Bij werkelijk dringende noodzaak kan het bevel tot inverzekeringstelling eenmaal met drie dagen worden verlengd.

Dus: De inverzekeringstelling is niet hetzelfde als voorlopige hechtenis. Van voorlopige hechtenis is alleen sprake wanneer een rechter heeft bevolen dat een verdachte vast moet zitten.

 

8.5. Voorlopige hechtenis

De term voorlopige hechtenis is een verzamelbegrip. Hieronder wordt verstaan bewaring, gevangenhouding en gevangenneming. Om een verdachte in voorlopige hechtenis te kunnen plaatsen moet altijd een rechter beoordelen of er zich gevallen en gronden voordoen die voorlopige hechtenis mogelijk maken.

De gevallen waarin voorlopige hechtenis mogelijk is zijn beperkt en staan aangegeven in artikel 67 Sv. Als regel geldt dat uit feiten en omstandigheden moet blijken dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte. Dit staat in artikel 67 lid 3 Sv. Een redelijk vermoeden van schuld is dus voldoende voor aanhouding, maar niet voor voorlopige hechtenis. Voorlopige hechtenis is een ingrjipender dwangmiddel dan aanhouding, de duur van de vrijheidsbeneming is immers ook langer. Dat verklaart de hogere eisen die worden gesteld voor voorlopige hechtenis. Ernstige bezwaren zijn er pas wanneer het waarschijnlijk is dat de verdachte een bepaald feit heeft gepleegd.

De officier van justitie moet dus gedurende de duur van de inverzekeringstelling ervoor zorgen dat hij bewijzen verzamelt tegen de verdachte, zodat er meer dan enkel een vermoeden van schuld is. Hij moet ervoor zorgen dat ernstige bezwaren naar boven komen, om de verdachte langer vast te kunnen laten houden.

 

In artikel 67 lid 1 Sv is de hoofdregel aangegeven. Dit houdt in dat er sprake moet zijn van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van 4 jaar of meer staat. De wetgever wilde hiermee bereiken dat de verdachte bji verdenking van een dergelijk misdrjif de vrijheid ontnomen moet kunnen worden ter bescherming van de maatschappij.

Volgens artikel 67 lid 2 is het mogelijk om verdachten in hechtenis te nemen die geen vaste verblijfplaats hebben in Nederland. Dit om ervoor te zorgen dat zij kunnen worden teruggevonden voor een onderzoek.

Niet in alle gevallen van voorlopige hechtenis zal daadwerkelijk voorlopige hechtenis worden bevolen. Er is ook een grond nodig. Deze gronden worden aangegeven in artikel 67a Sv.

  1. Ernstig gevaar voor vluchten

 

  1. Gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid. 4 redenen mogelijk:

  • Rechtsorde is ernstig geschokt.

  • Herhalingsgevaar.

  • Junkengrond.

  • Collusiegevaar: de verdachte zal het onderzoek ontvluchten of belemmeren.

 

8.6. In bewaring stellen van een verdachte

Wanneer de officier van justitie van mening is dat een verdachte langer moet worden vastgehouden dan 3 dagen, kan hij onder bepaalde voorwaarden een vordering indienen bij de rechter-commisaris om een verdachte in bewaring te stellen.

In een tenlastelegging moet de officier van justitie nauwkeurig aangeven waarvan hij de verdachte verdenkt en wat de gronden zijn voor de voorlopige hechtenis.

Wanneer de rechter-commisaris niet meteen overtuigd is van de gronden voor de inbewaringstelling kan hij de verdachte horen. De verdachte mag zich tijdens dit verhoor door een advocaat laten bijstaan.

De rechter-commissaris kan, wanneer hij overtuigd is van de gronden, een verdachte voor ten hoogstens 14 dagen in bewaring laten stellen. De verdachte gaat op dat moment naar een huis van bewaring.

 

8.7 Gevangenhouding

Na 14 dagen loopt het bevel tot bewaring af. Een vordering tot gevangenhouding is dan nodig om de verdachte toch vast te houden. Dit zal de officier van justitie enkel vorderen wanneer hij nog steeds van mening is dat er gronden zijn om de verdachte vast te houden.

De vordering tot gevangenhouding wordt niet bij de rechter-commissaris ingediend maar bij de meervoudige kamer van de rechtbank. Ook de verdachte moet worden gehoord omtrent deze vordering, zoals bij de inbewaringstelling.

Het bevel tot gevangenhouding kan voor ten hoogste 90 dagen worden gegeven. Als de rechtbank het bevel voor een kortere periode geeft kan de officier maximaal twee keer gevangenhouding vorderen, zolang de totale duur niet meer dan 90 dagen is.

Na de termijn van 90 dagen wordt de zaak op een openbare terechtzitting behandeld. Als het onderzoek op dat moment nog niet afgerond is is er sprake van een pro forma behandeling. De zaak wordt dan niet inhoudelijk behandeld maar de stand van zaken wordt besproken. De officier van justitie zal in een dergelijk geval opnieuw de gevangenhouding van de verdachte vorderen. De termijn van 90 dagen zal dan opnieuw ingaan.

 

Hoofdstuk 9: De dagvaarding

 

9.1. De functies

 

Het OM moet een dagvaarding doen toekomen aan een persoon om een strafzaak tegen een verdachte aanhangig te maken. Dit staat in artikel 258 Sv. De dagvaarding is een officieel schriftelijk stuk dat dient om een verdachte op te roepen ter zitting te verschijnen. De verdachte is echter niet verplicht om aan deze oproep te voldoen. 

 

De dagvaarding dient, ten eerste, duidelijke te maken dat een officier van justitie een strafzaak tegen de betreffende persoon aanhangig maakt. Deze persoon komt zo te weten dat hij verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit. Het moet, middels deze dagvaarding, de verdachte duidelijk worden op welk moment, locatie en bij welke rechter hij moet verschijnen om zich tegen deze beschuldiging te verdedigen. Dit staat bekend als de informerende functie van de dagvaarding.

 

Een tweede functie van de dagvaarding is de beschuldigende functie. De dagvaarding omschrijft welke strafbare feiten de verdachte ten laste worden gelegd. Hier staat zo duidelijk mogelijk in waar de verdachte van wordt verdacht. Dit is een belangrijke functie van de dagvaarding, omdat de verdediging in zal gaan op de ten laste gelegde feiten.

 

Wanneer in de dagvaarding staat dat een verdachte moord ten laste wordt gelegd, zal hij zich hierop voorbereiden en de verdediging hierom laten draaien. Wanneer dan tijdens de zitting blijkt dat de officier van justitie de verdachte niet heeft willen beschuldigen van moord maar van mishandeling, is dit volledig anders om aan te pakken voor de verdediging. De verdachte heeft dus recht om van te voren precies te weten waar hij van wordt verdacht om zich hierop voor te bereiden en zich hiertegen te kunnen verweren.

 

Tenslotte dient de dagvaarding ook tot afbakening van de omvang van de strafzaak. De rechter moet zich aan de tenlastelegging houden en mag dus alleen maar oordelen over datgene dat ten laste is gelegd. Dit wordt ook wel de grondslagleer genoemd.

 

9.2. De geldigheid

 

De dagvaarding moet aan twee eisen voldoen. De dagvaarding moet geldig zijn betekend en de dagvaarding moet aan de inhoudelijke eisen voldoen. In deze paragraaf zullen deze twee eisen worden behandeld.

 

Inhoud van de dagvaarding

 

In artikel 261 lid 1 Sv staat dat de dagvaarding in elk geval het ten laste gelegde feit omschreven staan. Daarin moet vermeld worden omstreeks welke tijd en op welke plaats het feit begaan zou zijn. De verdachte dient te weten waar hij terecht voor staat. De omschrijving moet duidelijk, begrijpelijk en niet innerlijk tegenstrijdig zijn. Dit dient om de verdachte de kans te geven zich goed te kunnen verweren tegen een bepaald feit.

 

Vaak is het in de praktijk zo dat de tenlastelegging veel lijkt op de delictsomschrijving zoals die in het Wetboek van Strafrecht staat. De officier volgt de tekst uit het wetboek zo veel mogelijk om aan te tonen dat de verdachte een artikel van het wetboek heeft overtreden en om te voorkomen dat hij een bestanddeel uit het artikel vergeet.

 

Sommige juridische termen moeten de officiers van justitie verder uitleggen om duidelijker te zijn voor de verdachte. De Hoge Raad heeft gesteld dat termen zoals ontucht plegen, zich toegang verschaffen en onttrekken aan wettelijk gezag te weinig duidelijk zijn en nader moeten worden uitgelegd in een tenlastelegging.

 

Een tenlastelegging die onvoldoende feitelijk is moet worden nietig verklaard. Het is dan voor de verdachte niet duidelijk waar hij terecht voor moet staan. 

 

Naast de omschrijving van het gepleegde feit moet ook in de dagvaarding vermeld worden omstreeks welke tijd en op welke plaats het feit gepleegd zou zijn. Het is meestal niet mogelijk om exact aan te geven hoe laat en waar het feit is gepleegd. Dit hangt onder andere af van de frequentie waarmee de verdachte feiten pleegt. Het uitgangspunt is dat de verdachte duidelijk moet worden om welk feitencomplex het gaat. 

 

In elke situatie kunnen de eisen die hieraan gesteld worden verschillen. Wanneer bijvoorbeeld een verdachte vaker tasjes steelt, moet de plaats en tijd duidelijk worden vastgesteld, omdat de verdachte anders geen idee heeft welke diefstal wordt bedoeld. Bij de moord van een vrouw door haar man is dit wat losser. Deze man kan dan worden tenlastegelegd dat hij tussen 23 oktober 2013 en 25 oktober 2013 zijn vrouw opzettelijk van het leven heeft beroofd. 

 

Let op: In sommige delictsomschrijvingen is de plaats en tijd van de gedraging essentieel. In bepaalde gemeenten zijn gedragingen slechts op bepaalde tijden strafbaar. 

 

De betekening van de dagvaarding

 

Zojuist zijn de formele eisen van de inhoud van de dagvaarding besproken. Nu zal worden ingegaan op de manier waarop de betekening dient plaats te vinden.

 

In artikel 585 Sv en verder staat uitgelegd hoe de dagvaarding naar de verdachte moet worden toegestuurd. Op deze manier wordt gepoogd tegen te gaan dat de verdachte niet op de hoogte is van het feit dat er een strafbare zaak tegen hem aanhangig is gemaakt. De dagvaarding wordt daarom niet per gewone post of aangetekend verstuurd, maar betekend. Dit staat in artikel 585 lid 3 Sv. De betekening vindt plaats door de uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte. De postbode zal de dagvaarding uitreiking en hiervan een 'akte van uitreiking' opmaken. In spoedeisende gevallen kunnen soms andere personen ook de dagvaarding uitreiking.

 

Wanneer een verdachte in hechtenis zit voor de zaak waarvoor hij gedagvaard wordt, weet de officier van justitie natuurlijk precies waar de verdachte zich bevindt. De dagvaarding wordt dan in persoon aan de verdachte uitgereikt. Dit staat in artikel 585 lid 1a Sv. Wanneer de verdachte niet in voorlopige hechtenis zit, moet de dagvaarding worden uitgereikt op het adres dat geregistreerd staat in de Gemeentelijke Basis Administratie persoonsgegevens. 

 

Wanneer de verdachte niet wordt aangetroffen op het adres dat in het GBA wordt aangetroffen, dan mag de dagvaarding worden uitgereikt aan iemand die wel op dat adres wordt aangetroffen en bereid is de dagvaarding onverwijld aan de verdachte te geven. Indien helemaal niemand wordt aangetroffen wordt door de postbode een bericht achtergelaten waarop staat waar de verdachte een kopie van de dagvaarding kan komen ophalen.

 

Soms is het zo dat een verdachte helemaal niet ingeschreven staat in het GBA. Dan wordt de dagvaarding uitgereikt aan de griffier van de rechtbank waar de zaak zal dienen. Dit is bepaald in artikel 588 lid 1 sub 3 Sv.

 

De hoofdregel is dat de dagvaarding 10 dagen voordat het onderzoek ter terechtzitting begint, aan de verdachte moet zijn betekend. Dit staat in artikel 265 lid 1 Sv. Gedurende deze tijd kan de verdachte een advocaat zoeken en bedenken welke getuigen hij wil oproepen. Het doen oproepen van getuigen staat in artikel 263 Sv.

 

Hoofdstuk 10: Formele en materiële vragen

 

Dit hoofdstuk gaat over welke vragen moeten worden besproken door de rechtbank, tijdens en na de terechtzitting, alvorens tot een vonnis te kunnen komen. De rechtbank dient eerst te controleren dat aan alle formaliteiten is voldaan. De vragen die ter controle hiervan moeten worden behandeld staan in artikel 348 Sv. 

 

Pas wanneer aan al deze eisen is voldaan, kan de rechtbank beginnen met het onderzoek naar de feiten die de verdachte ten laste zijn gelegd. Om te bepalen dat aan de verdachte een straf kan worden opgelegd, moet de rechtbank de vragen die zijn vermeld in artikel 350 Sv, beantwoorden.

 

10.1. De formele vragen die beantwoord moeten worden

 

Het is van groot belang de formele en materiële vragen uit elkaar te halen. Een belangrijk verschil is namelijk dat de officier van justitie een zaak opnieuw aanhangig kan maken wanneer de rechtbank is gestrand bij één van de formele vragen. Dat houdt in dat de rechtbank een formele einduitspraak heeft gedaan en heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan de formele vereisten. 

 

Wanneer de rechtbank wel heeft geoordeeld dat aan de formele vereisten is voldaan en dus strandt bij één van de materiële vragen, komt de rechtbank tot een materiële einduitspraak. De officier van justitie kan in dit geval  bij een vrijspraak de zaak niet opnieuw aanhangig maken. Dit zou in strijd zijn met het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel is terug te vinden in artikel 68 Sr.

 

De rechtbank is verplicht bij aanvang van elke strafzaak na te gaan of aan alle formele vereisten is voldaan voor de behandeling ter terechtzitting. De rechtbank dient hierover te oordelen op grondslag van de tenlastelegging. Mocht er dus een fout in de tenlastelegging staan, moet de rechtbank de vragen van artikel 348 Sv op basis hiervan beantwoorden.

 

De volgorde van de vragen in artikel 348 is dwingend en de rechtbank moet zich hier dan ook aan houden. De vier vragen in dit artikel bepalen de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van de rechter, de ontvankelijkheid van de officier van justitie en de redenen voor schorsing van de vervolging. De gevolgen van ontkennende en bevestigende antwoorden op de vragen van artikel 348 Sv staan vermeld in artikel 349 Sv.

 

De eerste formele vraag: geldigheid van de dagvaarding

 

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de dagvaarding geldig is. Door de verschillende functies die de dagvaarding heeft is het belangrijk dat het document op rechtsgeldige wijze wordt betekend. Dan wordt namelijk vastgesteld dat de officier van justitie al het mogelijke heeft gedaan om de verdachte van de zaken op de hoogte te stellen. 

 

Alleen als de dagvaarding betekend is zoals is vastgesteld in artikel 588 Sv, is de betekening geldig. De rechter oordeelt over die betekening op basis van de akte van uitreiking die in het dossier bijgevoegd moet zijn. 

 

Wanneer de rechter oordeelt dat de dagvaarding geldig is betekent en de tenlastelegging ook voldoet aan de eisen, moet de rechter doorgaan naar de tweede formele vraag. Als de betekening niet rechtsgeldig blijkt, zal de rechter de nietigheid van de dagvaarding uitspreken en zal dit leiden tot een formele einduitspraak. 

 

De tweede formele vraag: de bevoegdheid van de rechtbank.

 

De tweede formele vraag die beantwoord dient te worden is of de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het ten laste gelegde feit. Hierbij is het belangrijk twee termen uit elkaar te houden: absolute en relatieve competentie van de rechtbank. 

 

Absolute competentie gaat over welk type rechter bevoegd is. Er zijn verschillende typen: Meervoudige kamer, politierechter en de kantonrechter. De laatste twee bestaan uit 1 enkele rechter. 

 

De regel is dat de meervoudige kamer kennis neemt van alle door het OM aangemerkte misdrijven. In artikel 367 Sv zijn veel uitzonderingen gemaakt op deze regel. Wanneer de zaak eenvoudig van aard is en niet meer dan één jar gevangenisstraf wordt geëist door de officier van justitie, is de politierechter bevoegd van het misdrijf kennis te nemen. In de praktijk komt het veel vaker voor dat de officier van justitie een zaak voorlegt aan de politierechter dan aan de meervoudige kamer.

 

Op grond van artikel 382 Sv is de kantonrechter bevoegd kennis te nemen van alle door de officier van justitie ten laste gelegde overtredingen. Het is dus van essentieel belang om te weten of het gaat om een misdrijf of een overtreding om te weten welke rechter competent is. De verschillen tussen misdrijf en overtreding staan aangegeven in hoofdstuk 1.

 

Wanneer de officier van justitie ervoor kiest om meerdere feiten ten laste te leggen, waarvan ten minste eentje bij de politierechter aanhangig moet worden gemaakt, kan de officier alle zaken meteen bij de politierechter neerleggen. 

 

De relatieve competentie bepaalt in welk arrondissement de zaak bij de rechter aanhangig moet worden gemaakt. De hoofdregel is dat dit is bij de rechtbank in het gebied waar het feit is gepleegd, dan wel waar de verdachte woont of verblijft. Dit is aangegeven in artikel 2 Sv.

 

De tweede formele vraag kan alleen positief beantwoord worden wanneer aan de regels van relatieve en absolute competentie is voldaan.

 

Derde formele vraag: De ontvankelijkheid van de officier van justitie

 

De derde vraag gaat over of de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging. De rechter dient bij deze vraag te beoordelen of de officier van justitie wel het recht heeft om de gedagvaarde verdachte vervolgen voor het tenlastegelegde feit.

 

Als Nederland geen rechtsmacht heeft, kan de officier niet tot vervolging overgaan. In artikel 2 tot en met 8 Sr is aangegeven wanneer Nederland rechtsmacht heeft. Hieraan staan het territorialiteitsbeginsel: de Nederlandse strafwet is toepasselijk op iedereen die zich in Nederland schuldig maakt aan een strafbaar feit.

 

Wanneer een kind jonger is dan 12 jaar heeft een officier van justitie ook geen recht om tot strafvervolging over te gaan. Dit geldt ook wanneer een verdachte al is overleden, als het feit is verjaard of als er geen klacht is ingediend terwijl dat wel vereist is om tot vervolging over te gaan. Tenslotte wordt de officier van justitie ook niet-ontvankelijk verklaard als hij in strijd met het ne bis in idem-beginsel toch een verdachte dagvaardt.

 

De besproken redenen om tot niet-ontvankelijkheid over te gaan staan besproken in de wet. Er zijn ook enkele ongeschreven beginselen die ertoe kunnen leiden dat een officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel zijn hier voorbeelden van. Omdat de niet-ontvankelijkheid een zware sanctie is op het verzuimen van vormen, zijn er ook minder zware sancties die de rechter kan opleggen. De rechter kan bijvoorbeeld de hoogte van de straf verlagen of bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen niet als bewijs mogen worden gebruikt.

 

Wanneer de officier van justitie ontvankelijk is verklaar, zal de rechter de derde formele vraag bevestigend beantwoorden en doorgaan met de vierde formele vraag. Wanneer de officier als niet-ontvankelijk wordt verklaard, volgt hieruit een formele einduitspraak.

 

Vierde formele vraag: redenen voor schorsing van vervolging

 

De laatste formele vraag is of er redenen zijn om tot schorsing van de vervolging over te gaan. De redenen hiervoor zijn omschreven in artikelen 14, 15 en 16 Sv. Dit is bijvoorbeeld het geval als een verdachte aan een ernstige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogen lijdt dat hij niet in staat is de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De rechtbank spreekt dan de schorsing van de vervolging uit en hieruit volgt een formele einduitspraak. In de praktijk komt dit bijna nooit voor.

 

De raadkamer

 

Alle vragen van 348 en 350 Sv moeten pas na afloop van het onderzoek ter terechtzitting worden beantwoord. In de raadkamer overleggen de rechters met elkaar om te komen tot de beantwoording van de formele en materiële vragen. Wat hier besproken is absoluut geheim en dit wordt dan ook het geheim van de raadkamer genoemd.

 

Een verweer van de verdachte of zijn raadsman op de ongeldigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van de rechtbank of de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kan aan het begin van de behandeling onmiddellijk worden gevoerd. Dit heet een preliminair verweer en staat in artikel 283 Sv.

 

10.2. De materiële vragen

 

Wanneer de eerste drie formele vragen bevestigend zijn beantwoord, maar de laatste vraag ontkennend is beantwoord, kan toch worden doorgegaan met de inhoud van de zaak.

 

De materiële vragen moeten, net zoals de formele vragen, worden beantwoord op grond van de tenlastelegging. Ook bij deze vragen is de volgorde van artikel 350 Sv dwingend. De vier vragen betreffen de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de dader en de oplegging van straf of maatregel.

 

De eerste vraag: de bewezenverklaring

 

De eerste vraag is of het ten laste gelegde feit is bewezen. De strafrechter gaat tijdens het onderzoek ter terechtzitting op zoek naar wat er werkelijk gebeurd is. Hij vergelijkt zijn vindingen met wat er ten laste is gelegd en in hoeverre de verschillende onderdelen bewezen kunnen worden.

 

De rechter mag alleen aannemen dat een verdachte het ten laste gelegde feit werkelijk heeft begaan op basis van het onderzoek ter terechtzitting. Enkel wanneer er wettig en overtuigend bewijs is kan het ten laste gelegde dus worden bewezen geacht. De rechter moet aan de hand van de wettige bewijzen kunnen beredeneren hoe hij tot de overtuiging is gekomen. Dit gebeurt in de bewijsmotivering.

De beantwoording van de eerste materiële vraag moet ook op grondslag van de tenlastelegging te gebeuren. Dit is het uitgangspunt voor de bewezenverklaring van de rechter.

Wanneer een essentieel deel van een tenlastelegging niet bewezen kan worden verklaard, blijft er zo weinig van de tenlastelegging over dat de verdachte moet worden vrijgesproken.

Tenlastegelegde strafverzwarende feiten mogen bijvoorbeeld altijd weggestreept worden door de rechter om tot een bewezenverklaring te komen. De rechter kan ook schrijffouten in de tenlastelegging verbeteren.

 

De tweede vraag: kwalificatie en strafbaarheid van het feit

De tweede materiële vraag is of het bewezen verklaarde een strafbaar feit oplevert, of het gekwalificeerd wordt als strafbaar feit. Valt het bewezenverklaarde onder een delictsomschrijving en is het ook strafbaar?

Het feit is enkel strafbaar als het als wederrechtelijk wordt gezien. Een succesvol beroep op een rechtvaardigingsgrond neemt de wederrechtelijkheid weg namelijk. Wanneer dit gebeurt, is het bewezen verklaarde wel te kwalificeren, maar niet strafbaar vanwege het ontbreken van de wederrechtelijkheid. In beginsel wordt dan de verdachte ontslagen op grond van artikel 352 lid 2 Sv van alle rechtsvervolging vanwege de niet-strafbaarheid van het feit.

Let op: In sommige delictsomschrijvingen wordt wederrechtelijkheid als bestanddeel opgenomen. De officier van justitie zal dan ook wederrechtelijkheid opnemen in de tenlastelegging. De verdachte wordt in dit geval niet ontslagen van alle rechtsvervolging wanneer wederrechtelijkheid ontbreekt, maar hij wordt dan vrijgesproken.

 

De derde vraag: Strafbaarheid van de dader

De derde materiële vraag betreft de strafbaarheid van de dader. Wanneer duidelijk is wat de verdachte heeft gedaan moet worden gekeken of het feit strafbaar is en er dus geen rechtvaardigingsgronden zijn. Daarnaast wordt ook gekeken of de verdachte zelf strafbaar is voor de gepleegde feiten.

In beginsel is iedereen verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Er zijn echter uitzonderingen. Artikel 39 Sr bepaalt bijvoorbeeld dat iemand niet strafbaar is wanneer het feit hem wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. Artikel 40 Sr en verder geeft aan wanneer de schuld wordt weggenomen bij een verdachte wanneer die zich succesvol beroept op één van die schulduitsluitingsgronden. De verdachte is dan niet strafbaar.

De verdachte wordt op grond van artikel 352 lid 2 Sv ontslagen van alle rechtsvervolging wanneer deze succesvol beroep doet op een schulduitsluitingsgrond. Dit is een materiële einduitspraak. Wanneer de rechter bepaalt dat de verdachte wel strafbaar is kan hij doorgaan naar de vierde en laatste materiële vraag.

 

De vierde materiële vraag: de oplegging van straf of maatregel

De laatste materiële vraag gaat over of de veroordeelde een straf of maatregel opgelegd moet krijgen. De rechtbank moet beraadslagen over de oplegging van de straf of maatregel. In artikel 351 Sv staat dat de rechtbank een straf moet opleggen die op het feit is gesteld.

 

Hoofdstuk 11: Bewijsmiddelen en bewijsmotivering in een strafzaak

Dit hoofstuk gaat over wat wettig bewijs is en hoe overtuigend het moet zijn.

 

11.1. De wettige bewijsmiddelen in een strafzaak

Wanneer de rechter op basis van de inhoud van wettige bewijsmiddelen tijdens het onderzoek ter terechtzitting kan hij tot een bewezenverklaring komen. Dit staat in artikel 338 Sv.

De wettige bewijsmiddelen waar over gesproken wordt staan limitatief opgesomd in het Wetboek van strafrecht vanaf artikel 339:

  • De eigen waarneming van de rechter

  • Verklaringen van de verdachte

  • Verklaringen van een getuige

  • Verklaringen van een deskundige

  • Schriftelijke bescheiden

De wettige bewijsmiddelen zullen één voor één kort worden besproken.

 

De eigen waarneming van de rechter

Het eerste wettige bewijsmiddel betreft de persoonlijke waarneming van de rechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Dit bewijsmiddel staat in artikel 340 Sv.

Bij persoonlijke waarneming kan worden gedacht aan in beslag genomen goederen, foto's, plattegronden en bewakingsvideo's die tijdens het onderzoek ter terechtzitting worden getoond.

De voorwaarde is dat de waarneming tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gedaan. Dit zorgt er namelijk voor dat de raadsman van de verdachte en de officier van justitie dezelfde waarneming kunnen doen en hun standpunt daarover naar voren kunnen brengen.

Het onderzoek ter terechtzitting vindt plaats in de zittingszaal van het gerechtsgebouw. In bepaalde gevallen is het mogelijk het onderzoek ter terechtzitting te verplaatsen naar een andere plaats. Dit heet een gerechtelijke schouw en wordt genoemd in artikel 318 Sv. Wanneer de rechter bijvoorbeeld een beeld wil vormen van plaats delict kan hij het onderzoek naar die locatie verplaatsen.

 

De verklaring van de verdachte

In artikel 431 Sv staat dat met de verklaring van de verdachte wordt bedoeld de opgave van feiten of omstandigheden die de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting doet. De verklaring die de verdachte bij de politie of bij de rechter-commisaris heeft gedaan valt hier niet onder. Een dergelijke verklaring kan wel worden gebruikt maar geldt dan als 'schriftelijk bescheiden'.

De rechter kan ene verdachte op basis van artikel 286 SV ondervragen. Er zijn dan drie mogelijkheden. De verdachte kan dan niets verklaren. Er rust immers geen verplichting op de verdachte om iets te verklaren. Dit staat in artikel 29 lid 1 Sv. Het zwijgen van de verdachte mag, zo heeft de HR bepaald in 1998, niet tegen de verdachte gebruikt worden. De rechter mag echter wel het zwijgen van de verdachte meenemen in zijn overwegingen wanneer er belastende omstandigheden zijn waar een verdachte geen redelijke verklaring voor kan of wil afleggen.

 

Arrest HR 15 juni 2004, Sieraden

De verdachte was in deze zaak in het bezit van grote hoeveelheden sieraden met prijskaartjes er nog aan. De sieraden waren afkomstig van een diefstal. De rechter overwoog dat het ontbreken van een redelijke verklaring voor de aanwezigheid van die gestolen sieraden bij de verdachte kon worden meegewogen met het bewijsmateriaal.

 

Een bekentenis

Een bekentenis komt vaak voor. De rechter mag echter niet enkel op basis van een bekentenis veroordelen. Er zal nog minimaal één ander wettig bewijsmiddel moeten worden gebruikt om de bewezenverklaring te kunnen onderbouwen.

Kennelijk leugenachtig

Wanneer een verdachte kennelijk leugenachtige verklaringen doet kan dit worden meegewogen in de bewijsvoering. Bijvoorbeeld wanneer een verdachte beweert op een plaats te zijn geweest maar volgens videobeelden het duidelijk waar is dat dat niet waar is.

 

De verklaringen van een getuige

Dit wettige bewijsmiddel is omschreven in artikel 342 Sv. Hiermee wordt bedoeld de mededeling van feiten of omstandigheden die de getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden, en die hij op het onderzoek ter terechtzitting doet. Getuigenverklaringen die eerder zijn gegeven kunnen wel worden gebruikt, maar gelden als schriftelijk bescheiden.

Wanneer de officier van justitie een getuige oproept wordt dit een getuige à charge genoemd. Een getuige à decharge daarentegen is een getuige die wordt opgeroepen door de verdachte of diens raadsman. De getuigen zijn verplicht te antwoorden op de gestelde vragen. Daarnaast zijn ze ook verplicht op te komen dagen op de terechtzitting.

De getuigen moeten een eed van belofte afleggen. Dit is geregeld in artikel 290 Sv en moet altijd gebeuren voordat een getuige ter terechtzitting een verklaring aflegt. Wanneer de getuige, nadat hij deze eed heeft afgelegd, een valse verklaring aflegt, pleegt hij meineed. Dit is strafbaar gesteld in artikel 207 Sr.

Het verschoningsrecht

Het verschoningsrecht houdt in dat een getuige geen antwoord hoeft te geven op de gestelde vragen. Familie tot de derde graad heeft verschoningsrecht. Dat geldt ook voor mensen met bepaalde beroepen, zoals artsen, advocaten en geestelijken. De verschoningsgerechtigden zijn genoemd in artikel 217 en verder Sv.

 

De verklaringen van een deskundige

Met de verklaring van een deskundige wordt bedoeld dat wat een deskundige weet te vertellen tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Deze deskundige krijgt een onderzoeksopdracht en kan dan zijn bevinden mededelen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

Deskundigen kunnen op basis van hun beroep of expertise de rechter voorlichten over het onderzoek. Net als een getuige wordt een deskundige beëdigd. Dit staat in artikel 299 Sv. De deskundige moet verklaren dat hij zijn taak naar eer en geweten zal vervullen.

 

Schriftelijke bescheiden in het onderzoek ter terechtzitting

Kenmerk van de eerste vier besproken wettige bewijsmiddelen is dat ze allemaal ter terechtzitting moeten worden verklaard of waargenomen. Het grote deel van de wettige bewijsmiddelen in de praktijk valt echter onder de laatste categorie: schriftelijke bescheiden. Alle schriftelijke stukken kunnen hier namelijk onder vallen. Voorbeelden zijn:

  • In wettelijke vorm opgemaakte beslissingen van colleges of personen met rechtspraak belast.

  • Processen-verbaal.

  • Geschriften opgemaakt door ambtenaren van een gemeente.

  • Schriftelijke verslagen van deskundigen.

  • Andere, niet officiële, schriftelijke stukken.

 

Minimum voor bewijsregels

De rechter moet minimaal twee bewijsmiddelen gebruiken ter onderbouwing van de bewezenverklaring om van wettig bewijs te kunnen spreken.

Dit geldt echter niet voor het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Volgens artikel 344 lid 2 Sv heeft de rechter enkel een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar nodig om aan te nemen dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Het woord van een opsporingsambtenaar telt dus zwaarder dan dat van een gewone burger.

 

11.2. De bewijsmotivering

De rechter moet in het vonnis opnemen hoe hij de bewezenverklaring motiveert. Hij moet daarin zo nauwkeurig mogelijk zijn en ook de relevante bewijsmiddelen melden.

 

Hoofdstuk 12: Het vonnis

De rechter moet motiveren waarom hij een bepaalde beslissing heeft genomen. Dit hoofdstuk gaat over de plicht om te motiveren.

12.1. De minimale inhoud van het vonnis

De rechter kan onmiddellijk na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting uitspraak doen. Doet hij dat niet moet hij aangeven wanneer de uitspraak wel plaats zal vinden. Uiterlijk binnen twee weken na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting moet uitdspraak worden gedaan.

In het vonnis moet in ieder geval zijn opgenomen:

  • De gegevens van de verdachte

  • De gegevens van de rechter die het vonnis gewezen heeft

  • De datum waarop de uitspraak is gedaan

  • De tenlastelegging en de vordering van de officier van justitie

  • De einduitspraak en de motivering daarvan

 

12.2. Onderbouwde standpunten

De rechter moet een duidelijk gemotiveerd vonnis wijzen. De rechter moet motiveren waarom hij een verdachte heeft vrijgesproken maar ook waarom hij deze niet heeft vrijgesproken.

Om te zorgen dat de rechter moet motiveren waarom hij is afgeweken van de door de raadsman aangevoerde standpunten, zal de raadsman zijn argumenten duidelijk naar voren moeten brengen. Daarom is het ook verstandig dat raadsmannen vaak hun gebruikte pleitnota, en officiers van justitie hun requisitoir, aan de rechtbank overhandigen. Op die manier ligt vast wat de standpunten precies waren en moet de rechter uitdrukkelijk motiveren waarom hij wel of niet de argumenten aanvaardt.

 

Hoofdstuk 13: Op te leggen sancties

Onder sancties verstaan we straffen en maatregelen. Alleen als een dader schuld heeft kan hem een straf worden opgelegd. Een maatregel, daarentegen, kan zelfs worden opgelegd als de verdachte wordts vrijgesproken.

Een ander verschil tussen maatregel en straf is het doel dat ermee wordt beoogd. Maatregelen kunnen worden opegelegd ter bescherming van de maatschappij of om de oorspronkelijke situatie te herstellen. Een straf wordt voornamelijk als vergelding opgelegd.

 

13.1. Afdoening door het OM

Niet iedereen die verdacht wordt van een strafbaar feit ontvangt een dagvaarding. Wanneer sprake is van verdenking van een misdrijf waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat of verdenking van een overtreding, kan de officier van justitie zelf een strafbeschikking uitvaardigen. De officier kan op deze manier zonder tussenkomst van de rechter bepaalde misdrijven en overtredingen bestraffen. Tegen een dergelijke strafbeschikking kan de verdachte verzet instellen bij de officier van justitie. Deze zal dan alsnog de zaak aan de rechter voorleggen. Als dit niet gebeurd wordt de opgelegde straf ten uitvoer gebracht en wordt bijvoorbeeld de opgelegde geldboete geïnd. Deze mogelijkheid is in 2008 gecreëerd.

Voordat de OM-afdoening in het leven werd geroepen bestond de transactie. Dit was ook een manier voor de officier van justitie om strafzaken buiten de rechter om af te handelen.

 

13.2. Op te leggen maatregelen

In het Wetboek van strafrecht staan zes verschillende maatregelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vrijheidsontnemende maatregelen en vermogensmaatregelen.

 

De vermogensmaatregelen

De volgende vermogensmaatregelen bestaan:

  • Onttrekking aan het verkeer.

  • Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

  • Schadevergoeding.

Vrijheidsontnemende maatregelen

De volgende vrijheidsontnemende maatregelen bestaan:

  • Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.

  • Terbeschikkingstelling.

  • Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.

 

13.3. Mogelijke straffen

Een straf wordt doorgaans als vergelding opgelegd. Straffen hebben ook een preventief doel; ze werken normbevestigend. Speciale preventie houdt in dat wordt voorkomen dat de persoon zelf nog een keer hetzelfde doet. Generale preventie houdt in dat een signaal wordt gegeven aan de hele maatschappij om iets niet te doen.

 

Hoofdstraffen

  1. Gevangenisstraf

De gevangenisstraf is de hoofdstraf die gesteld staat op de meeste misdrijven. Artikel 10 Sr geeft aan dat er twee soorten gevangenisstraffen zijn; tijdelijke gevangenisstraffen en levenslange gevangenisstraffen. De levenslange gevangenisstraf duurt daadwerkelijk tot de veroordeelde sterft.

  1. Hechtenis

De hechtenis is de hoofdstraf die gesteld staat op overtredingen. Deze straf wordt ten uitvoer gelegd in een huis van bewaring en staat omschreven in artikel 18 Sr.

  1. Taakstraf

De taakstraf bestaat uit een werkstraf of een leerstraf, of een combinatie van de twee. De maximale duur van een taakstraf is 480 uur, zo stelt artikel 22c Sr.

  1. Geldboete

De geldboete kan bij zowel misdrijven als bij overtredingen opgelegd worden. Bovendien kan de geldboete ook met een andere straf worden gecombineerd. De hoogste categorie geldboete kent een maximum van €760.000.

 

 

Begrippenlijst

 

Formeel strafrecht

Formeel strafrecht schrijft de procedure voor

Materieel strafrecht

Het materieel strafrecht wordt gehandhaafd via het formele strafrecht

Strafbeschikkingen

De bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om zelfstandig straffen op te leggen

Inquisitoire procestype

De rechter is actief op zoek naar de waarheid. De overheid brengt de zaak bij de rechter

Legaliteitsbeginsel

Een persoon kan alleen aansprakelijk gehou-den worden als er wetsbepalingen zijn op het moment dat hij/zij de daad begaat, nulla poena (artikel 1 en 2 Sr). Wel is er een plicht tot vervolging

Wederrechtelijk gedrag

het ongewenste gedrag wat afwijkt van de materiële norm

 

Doleuze delicten

Het willens en wetens handelen of nalaten: de gedraging komt voort uit een wilsbesluit (dolus). Bij doleuze misdrijven wordt nooit hechtenisstraf bedreigd

Culpoze delicten

Het onwetend handelen, wat wel aangewreven kan worden dat de verdachte het kon weten. In dit geval kan hem grove of lichte schuld verweten worden (culpa). Culpoze misdrijven hebben als strafbedreiging hechtenisstraf, gevangenisstraf of een geldboete

Roekeloosheid

De hoogste graad van de culpa, wordt ook wel omschreven als: welbewust een onaanvaardbaar groot risico nemen, maar dit risico zeer lichtzinnig onwaarschijnlijk achten

Commissiedelict

Wordt onderverdeeld in materieel omschreven delicten (gevolg staat centraal) en formeel omschreven delicten (de behandeling staat centraal)

Ommissiedelict

Vrijwel altijd formeel omschreven delict. Het is trouwens niet ondenkbaar dat een positief gevolg, waarop een materieel omschreven delict is gebaseerd, bewerkstelligd wordt door nalatigheid

Ne bis in idem

Niemand kan ter zake van hetzelfde feite meer dan eenmaal vervolg worden

Voorwaardelijke opzet

Bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden en voor lief nemen

Oogmerk

Opzetvereiste, bijvoorbeeld bij diefstal, artikel 310 Sr, is opgenomen dat je het oogmerk moet hebben om het goed wederrechtelijk toe te eigenen

Voorbedachte rade

Voldoende tijd en en kalm beraad hebben voor een persoon een misdrijf pleegt (dit kan al enkele minuten zijn)

 

Wederrechtelijkheid

Hetgeen wat in strijd is met de geldende wetgeving, ook wel 'onrechtmatig' genoemd. Dan is er nog een onderscheid wederrechtelijkheid als voorwaarde van strafbaarheid en als bestanddeel van een strafbaar feit (facet-wederrechtelijkheid)

Noodweer

Een vorm van zelfverdediging, maar ook de fysieke en seksuele integriteit van iemand anders mag mag in de zelfde situatie verdedigd worden (Zie: Artikel 41 lid 1 Sr). De noodweerbehandeling moet voldoen aan subsidariteit en proportionaliteit

Subsidariteit

Er wordt gekeken of de zelfverdediging noodzakelijk was en/of er een minder schadelijke uitweg mogelijk was.

Proportionaliteit

De zelfverdediging moet evenredig zijn. Een redelijk middel tot een redelijk doel

De Garantenstellung

Er rust een grotere verantwoordelijkheid rust op een persoon met een bijzondere kwaliteit

Overmacht

Het is een kracht, dwang of drang waar geen weerstand tegen geboden kan worden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve overmacht (Artikel 40 Sr)

Absolute overmacht

Valt buiten de delictsomschrijving, een bestanddeel van het strafbare feit blijft onvervuld. Bij absolute overmacht is geen opzet, geen opzettelijke wederrechtelijkheid en geen gedraging en er is geen spraak van vrije wil

Relatieve overmacht

De dader of slachtoffer kan zich niet verzetten tegen de kracht, drang of dwang die door een derde persoon tegen hem wordt uitgeoefend

Avas

Afwezigheid van alle schuld, ongeschreven schulduitsluitingsgrond

Ontoerekeningsvatbaar

Inzichtstekort en/of wilstekort

Verminderde toerekeningsvatbaarheid

Naast volledig kan een dader ook verminderd toerekenbaar zijn

Noodweerexces

Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt (art. 41 lid 2 Sr)

Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel

Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet op, tenzij het door de ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven bevel werd beschouw en de nakoming daarvan binnen de kring van zijn ondergeschiktheid was gelegen (art. 43 lid 2 Sr)

Strafbare poging

Poging tot een misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard (art. 45 Sr)

Subjectieve pogingsleer

Neemt als uitgangspunt de gevaarlijkheid van de dader

Objectieve pogingsleer

Neemt als uitgangspunt de gevaarlijkheid van de daad voor de rechtsorde

Gesinnungsstrafrecht

Het teveel focussen op het strafbaar stellen van alleen de gezindheid

Vrijwillig terugtred

Vrijwillig afzien van het misdrijf, een verdachte mag dan niet meer beschouwd worden als dader die een poging heeft gedaan of heeft voorbereid (art. 46b Sr)

Ondeugdelijke poging

Een poging die nooit tot voltooiing van misdrijf kan leiden

Absolute ondeugdelijkheid

Middelen of objecten die nooit en in geen enkele omstandigheid, het resultaat zou kunnen bereiken die iemand voor ogen had

Relatieve ondeugdelijkheid

Middelen of objecten die in de gegeven omstandigheden niet het beoogde resultaat zouden kunnen bereiken, maar in het algemeen wel zou kunnen worden bereikt

Strafbare voorbereiding

Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft (art. 46 Sr)

Deelneming

Het deelnemen naast de pleger in een strafbaar feit die op een intensieve manier bij de totstandkoming van het strafbare feit is betrokken en zo een belangrijke plaats heeft ingenomen in de causale keten van het delict, dat hij als dader of medeplichtige moet worden gestraft, alhoewel hij maar een gedeelte van de delictsomschrijving heeft gerealiseerd. Of als er verschillende personen, in wisselwerking tot elkaar, een volledige delictsomschrijving hebben vervuld, terwijl ieder van hen maar een gedeelte daarvan voor zijn rekening heeft genomen

Daderschap

Zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen. Zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken (art. 47 Sr)

Medeplichtigheid

Zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van een misdrijf en/of die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van een misdrijf

De uitlokking

Door gebruik van uitlokkingsmiddelen probeert de lokker zijn eigen plannen bij een ander 'op te dringen'

Doen plegen

Er wordt gebruik gemaakt van een straffeloos tussenpersoon om het doel te bereiken

Medeplegen

In overleg met een ander tot een gezamenlijke uitvoering van een delict komen. Er zijn drie vormen: medeplegen-medeplegen, medeplegen-plegen en plegen-plegen

Conditio-sine-qua-non-theorie

Het houdt in dat elke factor die niet kan worden weggedacht uit de schakelreeks, welke naar het delict leidde. Een voorwaarde vormt voor het delict en dus dient te worden gezien als oorzaak van dat delict. Dit wordt ook wel aselecte theorie genoemd

De theorie van de adequate veroorzaking

Slechts de gedraging die als oorzaak van een bepaald gevolg mag gelden, de strekking heeft om het gevolg in het leven te roepen en de kans op het intreden daarvan relevant vergroot. Deze leer kan subjectief of objectief worden uitgewerkt

Rechtstreekse werking

De Unie heeft een geheel eigen rechtsorde, op grond van het EG-verdrag. Het VWEU heeft rechtstreekse werking en hoeft niet te worden omgezet naar nationaal recht. Het recht van de Europese Unie schrijft echter niet voor hoe die rechtstreekse werking moet plaatsvinden, dit is overgelaten aan de lidstaten

Het Universaliteitsbeginsel

Misdrijven die als schokkend voor de internationale rechtsorde worden ervaren, kunnen in Nederland behandeld worden bij het Internationaal Gerechtshof (art. 4 Sr)

Waarheidsvinding

Materiële waarheid boven water halen

Inquisitoir

De verdachte is meer voorwerp is van het onderzoek, dan drager van rechten

Accusatoir

De verdachte is meer drager van rechten is, dan voorwerp van onderzoek

Verdachte(-begrip)

Een vermoeden dat objectief afleidbaar is uit voorafgaande feiten of omstandigheden, waarschijnlijkheid met betrekking tot het daderschap en er moet sprake zijn van een bepaald strafbaar feit

Praesumptio innocentiae

Een persoon is onschuldig totdat het tegendeel is bewezen

Rechtshulp

Uit artikel 6 EVRM, ‘equality of arms’, vloeit de waarborg van adequate rechtsbijstand voort. Het EVRM garandeert hierbij het recht op rechtsbijstand door een advocaat naar keuze. De Nederlandse wetgever heeft ook zorg gedragen voor een regeling voor de rechten van de verdediging

Op heterdaad betrapt

Op grond van artikel 128 Sv wordt heterdaad omschreven als:’ wanneer het strafbaar feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is’

Dwangmiddelen

Er zijn drie soorten dwangmiddelen: tussen personen, met betrekking tot zaken en met betrekking tot plaatsen

Doorzoeking

Er wordt gericht en stelselmatig gezocht. Huiszoeking is vervangen door doorzoeking

Inbeslagneming

Voorwerpen ten behoeve van de strafvordering veilig stellen

Bewaring

Dwangmiddel; voorlopige hechtenis (art. 63 en 63 Sv)

Gevangenhouding

De na voorlopige hechtenis vrijheidsberoving

Dagvaarding

Een dagvaarding vermeldt op grond van artikel 261 Sv, het feit, het tijdstip en de plaats waar het feit zou zijn begaan

Cumulatieve tenlastelegging

Er sprake is van meerdaadse samenloop van misdrijven of overtredingen of misdrijven met overtredingen

Subsidiaire tenlastelegging

Er worden verschillende strafbare feiten ten laste gelegd, waarbij het ene strafbare feite een species is van het een ander strafbaar feit (genus)

Alternatieve tenlastelegging

Houdt in dat er meerdere strafbare feiten worden ten laste gelegd, waarbij het ene feit, het andere niet uitsluit

De formele vragen

Vier vragen:

  1. is de dagvaarding geldig?

  2. 2. Is de rechter bevoegd?

  3. 3. Is de OvJ ontvankelijk?

  4. 4. Schorsing van vervolging?

De materiële vragen

Vier vragen:

  1. Is bewezen dat het tenlastegelegde door de verdachte is begaan?

  2. Welk strafbaar feit levert dit bewezen feit volgens de wet op?

  3. Is verdachte strafbaar wanneer vaststaat dat het feit door de verdachte is begaan en een strafbaar feit is?

  4. Kan en/of moet een straf en/of maatregel worden opgelegd, en zo ja, welke?

Strafsoorten

 

Hoofdstraffen

De gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf en de geldboete zijn de hoofdstraffen

Bijstraffen

Ontzetting uit bepaalde rechten, verbeurdverklaring en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak zijn de bijkomende straffen

TBS

Terbeschikkingstelling

Algehele ontoerekenbaarheid

een persoon heeft een misdrijf gepleegd, dat hem op grond van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis der geestvermogens niet kan worden toegerekend (schulduitsluitingsgrond)

Verminderde toerekenbaarheid

Een persoon heeft een misdrijf gepleegd, ten tijde waarvan hij lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis en dat hem uit dien hoofde slechts verminderd kan worden toegerekend

Rechtelijke straftoemeting

Op grond van artikel 350 Sv is de rechter verplicht een straf of/en een maatregel op te leggen

Jeugdstrafrecht

Op minderjarigen van twaalf tot achttien jaar zijn de bijzondere bepalingen van artikel 77a-77gg Sr van toepassing

Voorwaardelijke invrijheidstelling

De mogelijkheid voor veroordeelden om na een deel van de straftijd onder voorwaarden in vrijheid te stellen

Gratie

Een persoonlijke gunst aan een veroordeelde burger betonen door genade voor recht te doen gelden

Exequatur-procedure

Nederland heeft ervoor gekozen om in het buitenland opgelegde straffen om te zetten naar Nederlandse maatstaven

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is related to:
Samenvatting Praktisch Internationaal Recht
Samenvatting Praktisch Verbintenissenrecht (Philips)
Samenvatting Praktisch bestuursrecht
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
10763