Samenvatting Verbintenissenrecht Algemeen
- 1487 keer gelezen
Deze samenvatting bij Praktisch Verbintenissenrecht (Philips) is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Het verbintenissenrecht
Bij het verbintenissenrecht staat de onderlinge rechtsrelatie tussen personen centraal. Men moet dan vooral denken aan de overeenkomsten die mensen sluiten, bijvoorbeeld een huurovereenkomst tussen huurder en huisbaas. Dit wordt ook wel een verbintenis genoemd.
Daarnaast is er ook nog het goederenrecht. Dit rechtsgebied regelt de onderlinge rechtsrelatie tussen persoon en goed. Hierbij valt te denken aan rechtsrelatie tussen een persoon en zijn net gekochte telefoon. De persoon is eigenaar geworden van de telefoon en deze wordt nu beschermd tegen anderen personen door een aantal rechten.
Het vermogensrecht wordt samen gevormd door het goederenrecht en het verbintenissenrecht dat weer een hoofdonderdeel is van het privaatrecht. Dit rechtsgebied wordt ook wel civiel of burgerlijk recht genoemd. Het privaatrecht houdt zich voornamelijk bezig met de onderlinge juridische betrekkingen tussen burgers.
Schema 1.1
Privaatrecht
↓
Vermogensrecht
↓
Goederenrecht Verbintenissenrecht
(goed ↔ persoon) (persoon↔persoon)
Personen en verbintenissen
In het verbintenissenrecht gaat het dus tussen rechtsrelaties tussen personen. Een rechtsrelatie wordt ook wel een rechtsverhouding genoemd. Een verbintenis is een rechtrelatie tussen twee of meerdere personen, waarbij de ene persoon verplicht is om een prestatie te leveren, terwijl de andere partij daar recht op heeft. Bij prestatie moet gedacht worden aan: iets doen of geven. De schuldenaar is de partij die moet leveren; de partij die op prestatie recht heeft, is de schuldeiser. Als er een rechtsrelatie (rechtsverhouding) is ontstaan, dan vloeien er hier verbintenissen uit.
Bijvoorbeeld Jaap koopt een boek bij Kees voor € 5, dan is Jaap (schuldenaar) verplicht om € 5 te betalen(prestatie) aan Kees (schuldeiser). Kees heeft hier recht op.
De wet maakt onderscheid tussen twee soorten personen:
Natuurlijke personen: Mensen
Rechtspersonen: Zijn niet van vlees en bloed, zoals bedrijven, stichtingen, gemeentes, enz. Een rechtspersoon staat aan de wet gelijk met een natuurlijk persoon.
Rechtsrelaties tussen personen
Natuurlijk persoon ↔ natuurlijk persoon
Rechtspersonen ↔ rechtspersonen
Natuurlijk persoon ↔ Rechtspersoon
Rechtsfeiten
Rechtsfeiten zijn feiten met een rechtsgevolg. Een rechtsgevolg is een gevolg dat voortvloeit uit de wet. Gewone feiten hebben geen rechtsgevolg, bijvoorbeeld wanneer het regent buiten, de broek blauw is, een persoon slaapt.
Rechtsfeiten kunnen onderverdeeld worden in twee feiten
Blote rechtsfeiten
Rechtens relevante handelingen
1. Blote rechtsfeiten
Uit blote rechtsfeiten komen rechtsgevolgen voort zonder dat er een feitelijke handeling heeft plaatsgevonden. Een bloot rechtsfeit ontstaat uit het geldende recht. Denk hierbij aan het meerderjarig worden, het overlijden van iemand en een geboorte. Bij het overlijden gaat het vermogen over op de erfgenamen of bij het meerderjarig worden, verkrijg je stemrecht. Voor beide is geen handeling nodig.
2. Rechtens relevante handelingen (menselijke gedragingen)
Hier gaat het om handelingen met rechtsgevolg, die onderverdeeld kunnen worden in rechtshandelingen en feitelijke handelingen (Zie hieronder voor meer uitleg).
Feitelijk handelen en rechtshandelingen
Een feitelijke handeling is een handeling die een rechtsgevolg heeft, maar deze niet beoogd (niet bedoeld) is. Het was niet de bedoeling van de (rechts)persoon om een verbintenis te scheppen. Vaak gaat het bij feitelijke handelingen om ongelukken, waarbij schade is ontstaan.
Men spreekt van een rechtshandeling als bij een handeling het rechtsgevolg wel beoogd is. Het is de bedoeling van de (rechts)persoon om een verbintenis te scheppen. Voor rechtshandelingen is het noodzakelijk dat er sprake is van een wilsuiting. Met dit wordt bedoeld dat de persoon duidelijk bij zijn handelen laat blijken dat hij het rechtsgevolg tot stand wil brengen (bijvoorbeeld het tekenen van een overeenkomst). Verder moet de persoon de bedoeling (het oogmerk) hebben om het rechtsgevolg in te roepen (bijvoorbeeld in gedachten hebben dat je de fiets wilt kopen).
De voorwaarden voor een rechtshandeling staan in art. 3:33 BW:
De wil is gericht op een bepaald rechtsgevolg (oogmerk);
De wilsuiting heeft zich door een verklaring geopenbaard.
Eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen
Rechtshandelingen zijn te onderscheiden in twee soorten:
Eenzijdige rechtshandelingen;
Meerzijdige rechtshandelingen.
1. Eenzijdige rechtshandelingen.
Bij een eenzijdige rechtshandeling wordt, zonder de medewerking van een ander persoon, een rechtsgevolg tot stand gebracht. De wilsuiting van de persoon is gericht op een rechtsgevolg. Een goed voorbeeld van een eenzijdige rechtshandeling is het opstellen van een testament. De persoon geeft in zijn testament aan wie de erfgenamen zijn bij diens overlijden (rechtsgevolg). Medewerking van de erfgenamen is dan niet nodig.
Eenzijdige rechtshandeling kunnen weer onderverdeeld worden in niet-persoonsgerichte eenzijdige handelingen en persoonsgerichte eenzijdige handelingen. Een niet-persoonsgerichte rechtshandeling is gericht tot een bepaald persoon (bijv. huur opzeggen). Bij een persoonsgerichte rechtshandeling maakt het niet uit op wie de handeling is gericht (bijv. aangifte van geboorte bij de burgerlijke stand).
2. Meerzijdige rechtshandeling
Het is noodzakelijk bij een meerzijdige rechtshandeling dat er twee personen een rechtsgevolg tot stand willen brengen. De wilsuitingen van beide partijen moeten gericht zijn op hetzelfde rechtsgevolg, anders is er geen sprake van een meerzijdige rechtshandeling.
Meerzijde rechtshandelingen
Er zijn twee soorten meerzijdige rechtshandelingen: overeenkomsten en andere meerzijdige rechtshandelingen. Op andere meerzijdige rechtshandelingen wordt in de tekst verder niet op ingegaan, maar denk aan het vaststellen van de notulen in een vergadering. De voorwaarden van een overeenkomst zijn in art. 6:213 lid 1 BW te vinden. Hierin staat dat een overeenkomst: een meerzijdige rechtshandeling is, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan.
Eenzijdige en meerzijdige overeenkomsten
Voorwaarden voor een overeenkomst (art. 6:213 lid 1 BW):
Het moet een meerzijdige rechtshandeling zijn;
Een of meer partijen gaan met elkaar een verbintenis aan.
Overeenkomsten zijn weer onder te verdelen in verbintenisscheppende overeenkomsten (obligatoire overeenkomst) en andere overeenkomsten. Andere overeenkomsten zijn overeenkomsten waaruit de verplichtingen in de wet zijn geregeld en niet uit de wilsverklaringen van de partijen voortvloeien (bijv. het sluiten van een huwelijk).
Er zijn twee soorten verbintenisscheppende overeenkomsten:
Eenzijdige overeenkomst: Voor maar een van de partijen is een verplichting ontstaan. (bijv. een schenking).
Meerzijdige overeenkomst: Uit de overeenkomst is voor beide een verbintenis ontstaan, waarbij bij de partijen verplicht zijn om een bepaalde handeling uit te voeren. Dit wordt ook wel een wederkerige overeenkomst genoemd. (bijv. een koopovereenkomst, huurovereenkomst, enz.).
Hoofdstuk 2: Overeenkomsten en rechtshandelingen
Rechtshandelingen
Handelingsbekwaamheid
Volgens art. 3:32 lid 1 BW zijn alle natuurlijke personen in beginsel handelingsbekwaam tot het zelfstandig verrichten van rechtshandelingen. De wet heeft hier echter een aantal uitzonderingen op. Een persoon die niet zelfstandig rechtshandelingen mag verrichten, wordt ook wel handelingsonbekwaam genoemd.
Een persoon is handelingsonbekwaam wanneer hij:
Minderjarig is (art. 1:223 BW)
Uitzondering: Toestemming van een wettelijke vertegenwoordiger (art.1:234 lid 1 BW);
Onder curatele is gesteld
Een meerderjarige mag alleen rechtshandelingen verrichten met toestemming van een door rechter aangestelde curator. Iemand kan bijvoorbeeld failliet verklaard zijn of de persoon lijdt aan een geestelijke stoornis.
Een rechtshandeling, dat verricht is door een handelingsonbekwaam persoon is vernietigbaar!
Beschikkingsbevoegdheid
Soms worden beschikkingsbevoegdheid en handelingsonbekwaamheid door elkaar gehaald. De beschikkingsbevoegdheid is van belang bij het goederenrecht. Hier gaat het erom of de persoon eigenaar is van het goed. Als eigenaar is de persoon beschikkingsbevoegd om het goed te verkopen, te schenken of uit te lenen. Bij handelingsbekwaam gaat het erom of de persoon deze handelingen ook daadwerkelijk mag uitvoeren.
Wilsverklaring
De voorwaarden voor een rechtshandeling staan in art. 3:33 BW:
De wil is gericht op een bepaald rechtsgevolg (oogmerk);
De wilsuiting heeft zich door een verklaring geopenbaard
Zoals in hoofdstuk 1 is beschreven, is er pas sprake van een rechtshandeling als aan een alle twee de voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden samen worden een wilsverklaring genoemd. Een wilsverklaring kan zowel schriftelijk als mondeling worden gedaan. Volgens art 3:37 Lid 1 BW mag de verklaring in iedere vorm geschieden. Soms kan er sprake zijn van een stilzwijgende wilsverklaring. Hieruit volgt de wilsuiting via een bepaalde gedraging, zoals een handgebaar. Het kan ook zo zijn dat de andere persoon zich erg meegaand opstelt zonder een wilsverklaring te geven. Zijn wil is hieruit dan af te lezen.
Uit het derde lid van art 3:37 BW is te lezen dat een wilsverklaring pas in werking treed als het de persoon heeft bereikt (bijv. een overeenkomst over de post treed pas in werking als de geadresseerde de brief heeft ontvangen). Een verklaring kan worden ingetrokken tot het moment dat het de andere persoon heeft bereikt (art. 3:37 lid 5 BW). Heeft de verklaring de persoon wel bereikt, dan heeft intrekking geen effect meer.
Een onjuiste verklaring van een “hulppersoon of hulpmiddel’’ komt voor het eigen risico van de persoon. Denk hierbij aan een secretaresse die een verkeerde verklaring stuur van haar opdrachtgever. De directeur zei dat ze niet akkoord gaan met de overeenkomst, de secretaresse heeft gehoord dat ze wel akkoord gingen.
Overzicht vorm en werking verklaring art. 3:37 BW:
In iedere vorm (lid 1);
De verklaring moet de persoon bereikt hebben (lid 3);
Een onjuiste verklaring door ‘hulppersoon of hulpmiddel’ komt voor eigen risico (lid 4)
Intrekking kan alleen als de geadresseerde eerder of gelijk de ingetrokken verklaring bereikt (lid 5).
Geestelijke stoornis
Een rechtshandeling komt volgens 3:34 niet tot stand als de persoon lijdt aan een tijdelijke of blijvende geestelijke stoornis. De wil van de persoon ontbreekt wanneer de geestelijke stoornis hem belemmert als hij zijn eigen belangen niet van waardering kan voorzien. Verder kan de persoon niet inzien dat de rechtshandeling nadelig is voor hem. Uitzondering hierop is als de andere persoon niet de nadeligheid van gestoorde kon voorzien. In zo’n geval ging de andere persoon ervan uit dat het de wil was van geestelijk gestoorde om de rechtshandeling aan te gaan. Bijvoorbeeld de gestoorde verkoopt een fiets van 150 euro, terwijl de fiets dat bedrag ook waard is en niet te zien is dat hij aan een stoornis lijdt.
Vertrouwensbeginsel
Als er een misverstand bestaat tussen de wil en de verklaring, dan treedt volgens art. 3:35 BW het vertrouwensbeginsel in werking. Uit het artikel zijn de volgende voorwaarden te vinden:
Er is een verklaring aankomen bij een persoon;
Deze persoon heeft een bepaalde betekenis gegeven aan die verklaring;
Door omstandigheden mocht deze persoon die betekenis daar redelijkerwijs aan toekennen.
Als aan alle voorwaarden is voldaan, dan kan er geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een verklaring.
Let op! Er moet sprake zijn van goede trouw aan de kant van de ontvanger. Iemand handelt in goede trouw als degene die verklaring heeft ontvangen niet beter wist dat de verklaring zo bedoeld was (art. 3:11 BW). Het vertrouwensbeginsel treedt niet in werking als de persoon wel anders had moeten weten. Denk hierbij aan een tv die door een typefout voor €100 te koop staat, terwijl hij eigenlijk €1000 waard is.
Derdenbescherming
Soms wordt iets doorverkocht aan een derde persoon. Als de twee voorgaande partijen een onjuiste rechtshandeling hebben verricht, dan biedt 3: 36 BW bescherming. De voorwaarden hiervoor zijn
Er is een gedraging of verklaring gedaan;
Op grond van die verklaring heeft de derde het bestaan, ontstaan of tenietgaan van de rechtsbetrekking aangenomen;
Door omstandigheden mocht de derde redelijkerwijs aannemen dat die rechtsbetrekking bestond;
Derde heeft in redelijk vertrouwen (goede trouw) gehandeld.
Voorwaardelijke rechtshandeling
Een voorwaardelijke rechtshandeling wordt onder een bepaalde voorwaarde of tijdsbepaling verricht (art. 3:38 Lid 1 BW). De tijdsbepalingen en voorwaarden worden verdeeld in twee soorten: opschortend en ontbindend. Beide treden in werking bij een toekomstige gebeurtenis. Bij opschortende tijdbepaling of voorwaarde treedt het rechtsgevolg in werking als een bepaalde gebeurtenis plaatsvindt. Een ontbindende tijdsbepaling of voorwaarde zorgt ervoor dat een rechtsgevolg vervalt bij het plaatsvinden van een bepaalde gebeurtenis. Er is geen sprake van terugwerkende kracht bij vervulling van een voorwaarde (art. 3:38 lid 2 BW).
Vertegenwoordiging
Er is sprake van vertegenwoordiging als een persoon rechtshandelingen uitvoert voor een ander persoon. Vertegenwoordigers kunnen bijvoorbeeld zijn: werknemers, ambtenaren, advocaten, enz. Bij wettelijke vertegenwoordiging is er sprake van een vertegenwoordiger die zijn bevoegdheid haalt uit de wet; ouders en curators. In andere gevallen moet er sprake zijn van volmacht (art. 3:60 lid 1 BW). Van volmacht is sprake als de volmachtgever de bevoegdheid verleent aan de gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten. Het verlenen van een volmacht is ook een rechtshandeling en is vormvrij (art. 3:61 BW).
Een derde wordt volgens art. 3:61 lid 2 BW beschermt. Dit artikel geldt alleen als de persoon redelijkerwijs ervan uit kon gaan dat hij met een gevolmachtigde te maken had. De derde dient natuurlijk wel weer in goede trouw te zijn (art 3:11 BW).
Beëindiging volmacht (art 3:72 BW):
De volmachtgever of gevolgmatige overlijden, worden onder curatele gesteld of worden failliet verklaard.
De volmachtgever herroept de volmacht.
De gevolmachtigde zegt de volmacht op.
Overeenkomsten
Totstandkoming van een overeenkomst
In hoofdstuk 1 is terug te lezen dat een overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling is, waarbij een of meer partijen een verbintenis aangaan (art. 6:213 BW).
Een overeenkomst, tenzij anders in de wet bepaalt, komt tot stand volgens art. 3:217 BW door twee voorwaarden:
Er is sprake van een aanbod;
Het aanbod wordt aanvaard.
1. Aanbod
Een aanbod is een rechtshandeling, want het is immers een handeling gericht op een rechtsgevolg. Alle voorwaarden die hiervoor beschreven zijn gelden dus voor de geldigheid van een aanbod. Herroeping van een aanbod is altijd mogelijk (art. 6:219 BW), tenzij (lid 1):
Het aanbod een termijn voor de aanvaarding bevat;
De onherroepelijkheid op een andere wijze uit het aanbod volgt
Het aanbod is aanvaard of de mededeling hiervan is verzonden.
Er moet goed gekeken worden of er sprake is van een vrijblijvend aanbod. Als een aanbod de mededeling bevat dat het aanbod vrijblijvend wordt gedaan, kan het aanbod nog direct na aanvaarding worden herroepen (art. 6:219 lid 2 BW).
Een mondeling aanbod vervalt volgens art. 6:221 lid 1 BW als het niet onmiddellijk wordt aanvaard. Een schriftelijk aanbod vervalt, wanneer er geen termijn is gegeven, binnen een redelijke termijn. De redelijke termijn hangt af van het aanbod en de inhoud hiervan. Verder vervalt het aanbod wanneer de andere partij het aanbod verwerpt (art. 6:221 BW). Een aanbod vervalt niet bij het overlijden van de persoon of door handelingsonbekwaamheid (onder curatele gesteld). Dit gaat dan over op de erfgenamen en curator (art. 6:221 Lid 2 BW).
2. Aanvaarding
Een aanvaarding is net als een aanbod ook een rechtshandeling en mag in iedere vorm geschieden. Een aanvaarding is het accepteren van het aanbod. Een aanbod bij een te late aanvaarding heeft in beginsel geen werking meer (zie vorige kopje). Toch kan er volgens art. 6:223 en 6:224 BW een overeenkomst tot stand komen.
Drie mogelijkheden om toch een overeenkomst te sluiten (art 6:223 en 6:224 BW):
De aanbieder van het aanbod doet een mededeling dat hij de aanvaarding accepteert (art. 6:223 lid 1 BW);
De aanbieder behoorde te weten of te begrijpen dat de termijn onduidelijk was, tenzij de wederpartij door de aanbieder is medegedeeld dat het aanbod is vervallen (art. 6:223 lid 2).
De schuld voor de te late aanvaarding ligt bij de aanbieder (art. 6:224 BW). De overeenkomst komt tot stand onder normale omstandigheden (art 3:37 lid 3 BW).
Een aanvaarding die uiteindelijk van een het aanbod afwijkt, wordt gezien als een nieuw aanbod en verwerpt het oorspronkelijke (art.6:225 lid 1 BW). Een goed voorbeeld hiervan is het onderhandelen over de prijs van een auto. De verkoper doet een aanbod van €3000. Hier is de koper het niet mee eens en uiteindelijk komen ze samen uit op €2700. Het nieuwe aanbod van €2700 is dan aanvaardt en het oude moet als verworpen gezien worden.
Bepaalbaarheidsvereiste
Uit art 6:227 BW is op te maken dat de verbintenissen bij de overeenkomst voldoende bepaalbaar moeten zijn. Hiermee wordt bedoeld dat er duidelijkheid moet bestaan ten aanzien van de verplichtingen die de partijen op zich nemen. Wederkerige overeenkomsten zijn goed bepaalbaar, zoals een koopovereenkomst, arbeidsovereenkomst, enz.
Alleen soms zijn er onduidelijkheden in een overeenkomst. Het criterium voor de onduidelijkheden bij een overeenkomst zijn te vinden in het Haviltex-arrest. Uit dit arrest is voort gekomen: Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op de zin (bedoeling) die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
De rechter kijkt dan niet alleen naar de letterlijke tekst van de overeenkomst, maar ook naar de bedoeling van de overeenkomst.
Stappenplan: Is er sprake van rechtsgeldige overeenkomst?
1. aanbod & aanvaarding;
2. Wil = verklaring (2x);
3. Voldaan aan bepaalbaarheidsvereiste? (art. 6: 227 BW);
4. Geen nietigheid of vernietigbaarheid? (zie hoofdstuk 3).
> Let op: vernietigbaarheid daar moet beroep worden gedaan. Tot er een beroep wordt gedaan, is er dus sprake van een rechtsgeldige overeenkomst.
De rechtgevolgen van een overeenkomst
De rechtsgevolgen van overeenkomsten zijn in art. 6:248 tot met 6:260 BW te vinden. Het uitgangspunt van de overeenkomst zijn de overeengekomen rechtsgevolgen van de partijen (prestatie/verplichtingen), maar volgens art. 6:248 lid 1 BW zijn er nog meer rechtsgevolgen verbonden aan een overeenkomst. De rechtgevolgen die voortvloeien uit:
De wet
De gewoonte
De eisen van redelijkheid en billijkheid
1. De wet
Een kan een overeenkomst een beperking opleggen. Het is niet mogelijk om een overeenkomst aan te gaan die in strijd is met de wet. Verder kan de wet bij partijen dwingende regels opleggen, waar niet van afgeweken mag worden (dwingend recht) Het is ook mogelijk dat de wet een overeenkomst aanvult. De regelingen treden in werking als er niets is afgesproken (regelend recht).
2. De gewoonte
Hierbij gaat het om ongeschreven vanzelfsprekende afspraken tussen partijen in een bepaalde branche. De afspraken zijn niet wettelijk vastgelegd. De gewoonte speelt vaak een rol bij de inhoud van een overeenkomst in bepaalde bedrijfstakken.
3. De eisen van redelijkheid en billijkheid
Deze eisen zijn ongeschreven en kunnen zowel aanvullend als beperkend zijn. Aangezien het onmogelijk is om alles in de wet te regelen, moeten de partijen de overeenkomst naar redelijkheid en billijkheid aanvullen. Met redelijkheid en billijkheid wordt bedoeld: redelijk en rechtvaardig. In art. 6:248 lid 2 BW is bepaald dat een geldige regel buiten toepassing gelaten dient te worden als een gevolg van een overeenkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (bijv. een buitensporige boete van de bibliotheek). Er wordt dan een beperking opgelegd. Een rechter kan op verzoek van de partijen de overeenkomst wijzigen of ontbinden als de onvoorzienbare omstandigheden in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid( 6:258 lid 1 BW).
Hoofdstuk 3: Nietige en Vernietigbare rechtshandelingen
Nietigheid
Een nietige overeenkomst is juridisch gezien nooit tot stand gekomen. De overeenkomst heeft dan nooit bestaan en levert terugwerkende kracht op. Bij een gegrond beroep op nietigheid, wordt alles teruggedraaid naar de situatie van voor de overeenkomst. De rechtshandelingen zijn van rechtswege nietig
Volgens art 3: 40 lid 1 BW zijn er drie gronden voor nietigheid, als het in strijd is met:
De goede zeden;
De openbare orde;
De wet
1. In strijd met de goede zeden
De overeenkomst is in strijd met de goede zeden, wanneer deze strijdig is met de maatschappelijke opvatting van wat goed/juist is.
2.In strijd met de openbare orde
Overeenkomsten die voor onrust in de maatschappij zorgen, bijvoorbeeld een ambtenaar neemt steekpenningen aan.
3.In strijd met de wet
Een overeenkomst is nietig als het in strijd is met de wet (art 3:40 lid 2). Een overeenkomst is dan bijvoorbeeld in strijd met het Wetboek van Strafrecht.
De rechtshandelingen zijn van rechtswege nietig. Of te wel er hoeft geen rechter aan de pas te komen om de overeenkomst nietig te verklaren. Eenzijdige rechtshandelingen van handelingsonbekwame (Art 3:32 lid 2 BW) en personen die lijden aan geestelijke stoornis zijn ook nietig.
Vernietigbaarheid
Een vernietigbare overeenkomst is een overeenkomst die door middel van een rechtshandeling tot stand is gekomen, maar kan worden vernietigd. Dit is anders dan bij een nietige overeenkomst. Een vernietigbare overeenkomst bestaat juridisch gezien wel. Er moet beroep op worden gedaan. Tot er een beroep wordt gedaan, is er dus sprake van een rechtsgeldige overeenkomst. Een aanbod is nietig of vernietigbaar in overeenstemming met de regels voor een meerzijdige rechtshandeling (art. 6: 218 BW).
Geestelijke stoornis en handelingsonbekwaam
De meerzijdige handelingen van handelingsonbekwame of mensen met een geestelijk stoornis zijn vernietigbaar, tenzij anders bepaalt (zie hoofdstuk 2).
Bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden
Wanneer een overeenkomst onder invloeit van bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden is gevormd, dan is er sprake van een wilsgebrek en de overeenkomst is hierdoor vernietigbaar. Bij een wilsgebrek komen de wil en de verklaring overeen, maar de wil is gebrekkig tot stand gekomen.
Wilsgebreken volgens art. 3:44 BW:
Bedreiging (lid 2):
Door psychische druk uitoefenen, beweegt iemand een persoon tot het verrichten van een rechtshandeling;
Dit door middel van onrechtmatig dreigen met een nadeel van het persoon of met een goed.
Bedrog (lid 3):
Een persoon bewegen tot het verrichten van een rechtshandeling
Dit door middel van onjuiste mededelingen, verzwijging of een andere kunstgreep.
Bij alle gedragingen moet opzet in het spel zijn.
Misbruik van omstandigheden (lid 4)
Noodtoestand: De persoon voelt dat hij geen keuze heeft en wordt zo door een ander gedwongen om een bepaalde rechtshandeling te verrichten.
Afhankelijkheid: De persoon onderschikt en is afhankelijk van de andere persoon. Die hem dwingt om een rechtshandeling aan te gaan, terwijl hij dat onder normale omstandigheden nooit zou willen.
Lichtzinnigheid: Iemand is zich niet bewust of staat niet stil bij de gevolgen van zijn handelen. Hier is door een ander misbruik van gemaakt.
Abnormale geestestoestand: De persoon was niet in staat om bij de gevolgen over de gevolgen na te denken bij het aangaan van de overeenkomst door een tijdelijke of blijvende geestelijke stoornis. De andere partij maakte hier misbruik van.
Onervarenheid: De persoon heeft geen ervaring op een bepaald gebied en met die wetenschap maakt de andere partij hier misbruik van.
Dwaling
Dwaling is ook een wilsgebrek en is vernietigbaar op grond van art. 6:228 BW. Er is sprake van dwaling als een persoon op basis van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst aangaat. Een partij had de overeenkomst nooit gesloten als het op de hoogte was van alle feiten. Dwaling en bedrog moeten niet met elkaar verward worden. De twee wilsgebreken lijken op elkaar, maar toch zijn ze verschillend. Bij bedrog moet er opzet in het spel zijn en dat moet ook bewezen worden. Voor een beroep op dwaling is opzet geen vereiste.
Art. 6:228 lid 1 bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij de juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is in de volgende situaties:
Eenzijdige dwaling
De dwaling is te wijten aan de wederpartij, omdat deze verkeerde informatie heeft verstrekt.
De dwaling is te wijten aan de wederpartij, omdat deze informatie heeft achtergehouden.
Meerzijdige dwaling
Beide partijen over onjuiste informatie beschikte.
Er zijn nog wel uitzonderingen te vinden in lid 2 van art. 6: 228 BW. Hier volgen de gevallen waarbij een beroep op dwaling niet gegrond wordt verklaard:
Toekomstige omstandigheid: Bij feiten of omstandigheden die nog niet hebben plaatsgevonden, maar wel in de toekomst wel zullen plaatsvinden
Aard van de overeenkomst: Denk hierbij aan het kopen van een kraslot of op tweedehandsbeurs waar iemand spullen verkoopt voor een veel te lage prijs met de mededeling erbij dat de spullen niet heeft gecontroleerd en het uiteindelijk niet werkt.
In het verkeer geldende opvattingen: Op iemand die een tweedehandsauto koopt geldt bijvoorbeeld een zwaardere onderzoeksplicht.
Omstandigheden van het geval: Een deskundige kan zich bijvoorbeeld minder makkelijk beroepen op dwaling.
Actio Paulinana
Een schuldeiser kan zijn vordering op het vermogen van de schuldenaar verhalen (art. 3:276 BW). Soms ontstaat er een situatie dat de schuldenaar goederen verkoopt aan een derde, waardoor de schuldenaar niet meer in staat is om de schuldeiser te betalen en die hierdoor ernstig benadeeld wordt. Het gaat bijvoorbeeld om situaties waarin een schuldenaar voor het faillissement zijn bezittingen voor een veel te laag bedrag heeft verkocht. De schuldeiser kan dan beschermd worden door de rechtshandeling tussen de schuldenaar en de derde te vernietigen op grond van art. 3:45 lid 1 en 2 BW. De handeling tot vernietiging wordt ook wel actio paulinana genoemd.
De voorwaarden van art. 3:45 lid 1 BW:
Er is een onverplichte rechtshandeling verricht:
Met onverplichte rechtshandeling wordt bedoeld: een rechtshandeling zonder dat er hier een wettelijke plicht of verplichting uit een verbintenis ten grondslag ligt.
Door de schuldenaar
De schuldenaar wist of behoorde te weten dat het gevolg van de rechtshandeling een of meer schuldeisers zou benadelen in hun verhaalsmogelijkheden.
Voordat de rechtshandeling vernietigt kan worden moet er aan de voorwaarden van lid 2 worden voldaan:
Het moet gaan om meerzijdige of eenzijdige rechtshandeling;
Het is een rechtshandeling “ander dan om niet”.
Om niet betekent: het was niet gratis, er stond iets tegenover.
De schuldeiser moet kunnen aantonen of de derde wist dat de rechtshandeling hem zou benadelen. In art. 3: 46 en 3:47 BW zijn een aantal situaties beschreven waarin een vermoeden is dat de derde wist van de benadeling in verhaalsmogelijkheden van de schuldeiser. Alleen als aan alle voorwaarden is voldaan, wordt het beroep gegrond verklaart.
Vernietiging
Een rechtshandeling kan vernietig worden op grond van art. 3: 49 BW door middel van een buitenrechtelijke verklaring en rechterlijke uitspraak. Bij een buitengerechtelijke verklaring komt er geen rechter in het spel. De partij die beroep wil doen op een vernietigingsgrond moet een verklaring doen aan de wederpartij (art. 3:50 BW). en die is vormvrij (art. 3:37 BW). Een vernietiging via een rechterlijke uitspraak wordt geregeld in art. 3:51 BW. De rechter moet het beroep op de vernietigingsgrond aanvaarden en als die aanvaarding in de uitspraak wordt opgenomen, dan wordt de overeenkomst vernietigd.
Voor de meeste vernietigingsgronden geldt een verjaringstermijn van 3 jaar. Het hangt van de vernietigingsgronden af op welk tijdstip de verjaringstermijn begint (art.3:52 lid 2 BW).
Overige bepalingen van vernietiging
Terugwerkende kracht
Als een rechtshandeling vernietigd wordt, dan wordt de juridische situatie teruggedraaid naar de situatie van voor de rechtshandeling (art. 3:53 lid 1 BW). Dit wordt de terugwerkende kracht van de vernietiging genoemd. Soms zijn de gevolgen van de terugwerkende kracht bezwaarlijk en in een dergelijk geval kan de rechter volgens art. 3: 53 lid 2 BW bepalen dat de gehele of gedeeltelijke vernietiging geen terugwerkende kracht heeft.
Voorkomen van de vernietiging
De partijen hebben verschillende opties:
De vernietiging is niet meer mogelijk als de wederpartij een voorstel doet om de nadelige gevolgen van de rechtshandeling te wijzigen (art. 3:54 lid 1 BW).
Bij de rechter een verzoek te doen om de nadelige gevolgen van de rechtshandeling te wijzigen ( art. 3:54 lid 2 BW).
Een partij mag een redelijke termijn instellen, waarin de wederpartij mag kiezen tussen bevestiging of vernietiging van de nadelige rechtshandeling. De mogelijkheid om beroep te doen op de vernietigingsgrond vervalt als binnen die termijn geen keuze is gemaakt (art 3:55 lid 2 BW).
Hoofdstuk 4: Verbintenis
Verbintenis
Een verbintenis is een rechtrelatie tussen twee of meerdere personen, waarbij de ene persoon verplicht is om een prestatie te leveren, terwijl de andere partij daar recht op heeft.
Daarnaast bepaalt art. 6:1 BW dat verbintenissen alleen kunnen ontstaan als de wet dit voorschrijft. Voorbeelden hiervan zijn: art. 6:213 (overeenkomst) en art. 6:162 BW (onrechtmatige daad). Een verbintenis is dus een belofte/prestatie of verplichting die uit een wet voortvloeit. Een prestatie houdt hier in: iets doen, geven of nalaten. Een ander kenmerk van een verbintenis dat de nakoming hiervan kan worden afgedwongen (art. 3:296 lid 1 BW).
Redelijkheid en billijkheid
De partijen bij een verbintenis moeten zich op grond van art 6: 2 Lid 1 BW jegens elkaar te gedragen volgens de maatstaven (eisen) van redelijkheid en billijkheid. Dit artikel is van toepassing op alle verbintenissen. Art. 6:2 lid 2 stelt dat regels die voortvloeien uit de wet gewoonte of rechtshandelingen buiten toepassing gelaten kunnen worden als deze in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid of onacceptabel zijn (beperkende werking). Het tegenovergestelde is ook mogelijk als de verbintenis moet worden aangevuld (aanvullende werking).
Ontstaan van een bepaalde verbintenis
Een verbintenis kan ontstaan uit de drie belangrijkste bronnen:
overeenkomt
Onrechtmatige daad
andere bron
1. Overeenkomst
Een overeenkomst is een basis waaruit meerder verbintenissen kunnen ontstaan. Denk aan een arbeidsovereenkomst: de werknemer is verplicht taken te verrichten voor de ondernemer (verbintenis 1), terwijl de ondernemer verplicht is om de salaris te betalen van die werknemer (verbintenis 2).
2. Onrechtmatige daad
Bij een onrechtmatige daad is er schade veroorzaak door inbreuk op het recht van een ander, alsook door het doen of nalaten in strijd met de wettelijke plicht of in strijd met de maatschappelijke normen (art. 6:162 BW). In hoofdstuk 7 wordt hier verder op ingegaan.
3. Andere bron
Een andere bron waaruit een verbintenis kan ontstaan:
Ongerechtvaardigde verrijking: zonder dat er een rechtsgrond heeft plaatsgevonden, verrijkt een persoon zich ten koste van ander;
Zaakwaarneming: de belangen van een ander behartigen;
Onverschuldigde betaling: zonder dat er een rechtsgrond heeft plaatsgevonden, wordt er een prestatie geleverd.
De pluraliteit van schuldeisers en schuldenaren
Een verbintenis heeft in veel gevallen en schuldeiser en een schuldenaar. Soms kan er sprake zijn van pluraliteit van schuldeiser of schuldenaren. Hiermee wordt bedoeld dat er twee of meer schuldenaren of/en twee of meerdere schuldenaren zijn.
Twee of meer schuldenaren
De pluraliteit van de schuldenaren heeft betrekking op artt. 6:6 BW tot en met 6:14 BW. Deze artikelen zijn van belang als er bij een verbintenis meerdere schuldenaren betrokken zijn. Als een prestatie door twee of meer schuldenaren verschuldigd is, dan stelt art. 6:6 lid 1 BW dat ieder van hen voor gelijke delen verbonden zijn, tenzij de wet gewoonte of rechtshandeling stelt dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn.
Uit dit artikel volgt de volgende regel: als er de meerdere schuldenaren door een verbintenis een prestatie moeten leveren, dan moet ieder een gelijk deel leveren. De voorwaarde hiervoor is dat de prestatie deelbaar moet zijn. Een prestatie is deelbaar, als het in gedeelten kan worden geleverd (bijv. een geldbedrag betalen). Wanneer een prestatie slechts in zijn geheel kan worden geleverd, dan is deze ondeelbaar (bijv. werkzaamheden verrichten).
Artikel 6: 6 lid 2 bepaalt dat bij hoofdelijk verbondenheid de schuldenaren afzonderlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor het leveren prestatie. Het maakt dan niet uit wie de schuldeiser aansprakelijk stelt en heeft hij recht op nakoming (art 6:7 lid 1 BW). Wanneer een schuldenaar de prestatie heeft geleverd, dan kan de schuldeiser de ander schuldeisers de andere schuldenaren daartoe niet meer verplichten (bevrijdende werking).
Art. 6:10 regelt onderlinge rechtsbetrekkingen tussen de hoofdelijke schuldenaren. Zij moeten ook weer de eisen van de redelijkheid en billijkheid jegens elkaar in acht nemen (art. 6:8 jo 6:2 BW). De schuldenaren kunnen met art. 6:10 BW prestaties op elkaar verhalen. Dit wordt ook wel reges genoemd. Er staan voor een schuldenaar twee mogelijkheden voor hem open.
Als de schuldenaar te veel heeft gepresteerd, dan kan hij dat op de medeschuldenaren verhalen (lid 1).
De schuldenaar kan de gehele prestatie op een van zijn medeschuldenaren verhalen; deze kan het weer verhalen op de rest (lid 2).
Twee of meerdere schuldeisers
De pluraliteit van de schuldeiser is in art. 6:15 te vinden en lijkt erg op art. 6:6 lid 1 BW. Als een prestatie door twee of meer schuldeisers verschuldigd is, dan stelt art. 6:15 lid 1 dat ieder van hen een vorderingsrecht voor een gelijk deel, tenzij de wet gewoonte of rechtshandeling stelt dat de prestatie hun voor ongelijke delen toekomt of dat zij gezamenlijk één vorderingsrecht hebben.
Uit dit artikel volgt de volgende regel: als er meerdere schuldeisers zijn, dan heeft elke schuldeiser een zelfstandig vorderingsrecht. Elke schuldeiser heeft dus recht op een even groot deel van de prestatie.
Een mogelijkheid is dat de schuldeisers samen één vorderingsrecht hebben. De schuldeisers kunnen dat samen hun vorderingsrecht uitoefenen. Wanneer een prestatie in gemeenschap is of de prestatie is ondeelbaar, dan hebben de schuldeisers samen één vorderingsrecht (art. 6:15 lid 2 BW). Met gemeenschap wordt bedoeld: een situatie waarin een vermogen aan meerder (rechts)personen toebehoord (bijv. een huwelijk).
Natuurlijke verbintenis
Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet-afdwingbare verbintenis volgens art. 6:3 BW en de nakoming hiervan is dus niet afdwingbaar (art. 3:296 BW).Er is dan geen sprake van een ‘onverschuldigde betaling’ (6:203 BW). Een rechtsgrond kan na verloop van tijd verjaren en gaat over in een natuurlijke verbintenis. De rechtsvordering blijft bestaan, maar deze kan niet meer worden afgedwongen. De wettelijke bepalingen voor verbintenissen zijn van toepassing op een natuurlijke verbintenis, tenzij de wet anders bepaalt (art. 6:4 BW)
Hier volgen een aantal natuurlijke verbintenissen:
Gentemen’s agreement (herenakkoord): Dit is een overeenkomst, waarin de partijen afspreken dat de nakoming niet kan worden afgedwongen.
Dringende morele verplichting: Een persoon kan tegenover een ander een morele verplichting hebben van zodanige dringende aard dat de nakoming daarvan wel als verplicht beschouwd kan worden (art. 6:3 lid 2 sub b BW).
Een natuurlijke verbintenis kan worden omgezet in een verbintenis die wel afdwingbaar is. De omzetting geschiedt door een overeenkomst tussen de partijen. Een aanbod hiertoe door de schuldenaar en die de schuldeiser heeft bereikt, is al voldoende, tenzij de schuldeiser het niet accepteert.
Alternatieve en voorwaardelijke verbintenissen
Alternatieve verbintenissen
Een verbintenis is alternatief, wanneer de schuldenaar verplicht is tot één van twee of meerdere verschillende prestaties ter keuze van hemzelf, van de schuldeiser of van een derde. Dit wordt ook wel een keuzeverbintenis genoemd. De voorwaarden voor een alternatieve verbintenis zijn (art 6:17 lid 1 BW):
Er kan gekozen worden uit meerdere prestaties;
De schuldenaar is verplicht om één van die prestaties te leveren;
De schuldenaar, schuldeiser of een derde bepalen welke prestatie geleverd moet worden.
Vaak hebben de schuldenaar en de schuldeiser afgesproken wie bepaalt welke prestatie er door schuldenaar geleverd moet worden en wordt ook wel de keuzebevoegdheid genoemd. Wanneer niet uit de wet, gewoonte of rechtshandeling duidelijk is wie er keuzebevoegd is, dan komt die bevoegdheid bij de schuldenaar te liggen (art. 6: 17 lid 2 BW).
De alternatieve verbintenis gaat over naar een gewone verbintenis vanaf het moment dat er gekozen is welke prestatie er geleverd moet worden (art 6:18 BW). De verbintenis is dan enkelvoudig, omdat geen keuze meer is uit meerdere prestaties.
Het keuzerecht kan komen te vervallen uit hoofde van art. 6:19 lid 1 BW, als de keuzebevoegde niet binnen een gestelde termijn gekozen heeft welk van de prestaties geleverd moet worden. In een dergelijke situatie gaat de bevoegdheid om te kiezen over op de ander partij. Het keuzerecht kan niet op de schuldeiser overgaan als de prestatie nog niet opeisbaar is (art. 6:19 lid 2 BW).
Een schuldeisers en schuldenaar mogen volgens art. 6:20 lid 1 BW niet in hun keuzerecht beperkt worden als een of meer van de te kiezen prestaties onmogelijk is (geworden). De schuldenaar mag niet kiezen om een onmogelijke prestatie te leveren (art. 6:20 lid 2 BW). Hierdoor is het mogelijk dat de schuldenaar onder zijn schuld kunnen uitkomen. Wanneer de onmogelijkheid van de prestatie is toe te rekenen aan de schuldeiser, dan mag de schuldenaar wel een onmogelijke prestatie kiezen. Anders zou de schuldenaar in zijn keuzerecht beperkt worden door de schuldeiser.
Voorwaardelijke verbintenissen
Een voorwaardelijke rechtshandeling wordt onder een bepaalde voorwaarde of tijdsbepaling verricht. De wet kent geen terugwerkende kracht toe als er een voorwaarde wordt vervuld (art. 3: 38 BW). Artt. 6:21 tot en met 6:26 BW hebben betrekking op voorwaardelijke verbintenissen Een verbintenis is voorwaardelijk, wanneer de rechtshandeling haar werking uit een in de toekomst onzekere gebeurtenis haalt. (art. 6:20 BW).
Art. 6:22 maakt onderscheid tussen twee typen voorwaarden die in een verbintenis kunnen worden opgenomen:
Opschortende voorwaarden;
Ontbindende voorwaarden.
1. Opschortende voorwaarden
Een opschortende voorwaarde treedt in werking op het moment dat de toekomstige onzekere gebeurtenis plaatsvindt,
2. Ontbindende voorwaarden.
Een ontbindende voorwaarden verliest haar werking op het moment dat de toekomstige onzekere gebeurtenis plaatsvindt.
Om te voorkomen dat partijen, ten nadele van de andere partij, de toekomstige gebeurtenis beïnvloeden, zijn er in art. 6:23 BW twee regels opgenomen:
Wanneer een partij ervoor zorgt dat een voorwaarde niet wordt vervuld en de partij heeft belang bij de niet-vervulling van die voorwaarde, dan geldt de voorwaarde als vervuld (lid 1).
Wanneer een partij belang heeft bij vervulling van een voorwaarde en hij zorgt ervoor dat de voorwaarde vervuld wordt, dan geldt de voorwaarde als niet-vervuld (lid 2).
Volgens art. 6: 24 lid 1 BW heeft de schuldeiser, nadat de ontbindende voorwaarde is vervuld, een ongedaanmakingsverplichting. De schuldeiser moet de verplichte prestatie ongedaan maken. Soms is dit onmogelijk doordat het bijvoorbeeld is doorverkocht aan een derde of het goed is verbrand. De onmogelijkheid komt dan voor rekening van de schuldeisers, tenzij hij er hier geen schuld aan heeft.
Verbintenissen uit andere bronnen
Zaakwaarneming
Bij zaakwaarneming handelt iemand in naam van een ander persoon zonder dat hij hiervoor toestemming heeft gekregen van die persoon. Bijvoorbeeld: de ruit van de buurman gaat kapot terwijl hij op vakantie is. Jij vergoedt de ruit, omdat het risico groot is dat er meer schade ontstaat. Jouw buurman is bij thuiskomst verplicht die schade te vergoeden.
Voorwaarden van zaakwaarneming (art 6:198 BW):
De persoon behartigt willens en wetens (bewust) het belang van een ander;
Hiervoor is een redelijke grond;
De persoon heeft geen bevoegdheid gekregen tot handelen.
De zaakwaarnemer is bij vervulling van alle voorwaarden vertegenwoordigingsbevoegd, zolang hij het belang van de ander naar behoren behartigd (art. 6:201 BW). Uit hoofde van art. 6:119 BW moet een zaakwaarnemer met zorg te werk gaan en geen onnodige kosten maakt. Daarnaast volgt uit het artikel dat de zaakwaarnemer verantwoording dient af te leggen over alle gemaakte kosten. De belanghebbende is dan verplicht om de schade te vergoeden die de zaakwaarnemer heeft geleden (art. 6:200 BW).
Als de zaakwaarnemer zonder een redelijke grond en niet naar behoren het belang heeft behartigd, dan wordt deze situatie geregeld in art 6:202 BW. De belanghebbende mag kiezen of hij het handelen van de zaakwaarnemer accepteert.
Onverschuldigde betaling
Van een onverschuldigde betaling is sprake als iemand een ander een goed geeft, zonder dat er hiervoor een rechtsgrond bestaat (art. 6:203 BW. Bijvoorbeeld: Iemand maakt geld over naar de verkeerde rekening.
Voorwaarden art. 6:203 BW:
Een goed is gegeven/betaald
Zonder rechtsgrond
Er is nooit een rechtsgrond geweest
De rechtsgronden zijn vervallen door terugwerkende kracht
De ontvanger heeft een zorgplicht over het ontvangen goed. De zorgplicht vervalt in de periode dat de ontvanger zich niet bewust was van de teruggave. Het kan hem dan niet worden toegerekend (art. 6:204 lid 1 BW). De kosten die de ontvanger in redelijkheid maakt, worden vergoed door de ander partij (art. 6:207 BW), tenzij die partij afstand doet van de terugvordering (art. 6:208 BW)
Een onverschuldigde betaling kan ook bestaan uit een handeling, bijvoorbeeld het verven van muur of huis. Die prestaties kunnen niet ongedaan gemaakt worden. Bij dit soort situaties kan de ontvanger op grond van art. 6:210 lid 2 BW toch verplicht worden om de prestatie te vergoeden als hij voldoet aan de voorwaarden:
De persoon is door de prestatie verrijkt, of;
De prestatie is aan de ontvanger toe te rekenen, of;
De ontvanger heeft toestemming gegeven.
Ongerechtvaardigde verrijking
Bij een ongerechtvaardigde verrijking is iemands vermogen toegenomen, zonder dat hiervoor een rechtsgrond aanwezig was. Voorbeeld: er wordt meer geleverd dan is afgesproken en de eigenaar stemt stilzwijgend toe. Daarna weigert hij te betalen.
Voorwaarden art. 6:212 lid 1 BW:
De persoon is verrijkt (vermogen gegroeid)
Dit is ten koste van een ander;
zonder dat er een rechtsgrond bestaat.
Hoofdstuk 5: Nakoming en opschorting
De artt. 6:27 t/m 6:41 BW en artt. 6:111 t/m 6:126 BW hebben betrekking op de nakoming van verbintenissen.
De nakoming van een overeengekomen prestatie
Een uitgangspunt van nakoming is dat een schuldenaar de prestatie uit de overeenkomst moet leveren. Volgens art 6:45 BW mag een schuldenaar niet zonder toestemming van de schuldeiser een andere prestatie leveren. Het mag ook geen andere prestatie zijn van gelijke of hogere waarde. Wanneer er een andere prestatie geleverd wordt, dan is er geen sprake van nakoming en kan de schuldeiser de schuldenaar aanspreken om zijn verplichtingen na te komen. Als de schuldenaar met wel toestemming van de schuldeiser een andere prestatie levert, dan wordt dit inbetalinggeving genoemd.
De prestatie bestaat soms uit het leveren van een zaak. Het recht kent twee soorten zaken: soortzaken en specieszaken. Soortzaken zijn zaken met gemeenschappelijke kenmerken; ze zijn van hetzelfde soort. Het gaat hier meestal om zaken van hetzelfde model. Het goed moet van een bepaald merk, model zijn en in een bepaalde kleur geleverd worden. Deze zijn meestal vervangbaar. Zaken waarvan er maar één exemplaar bestaat of specifiek zijn aangewezen, heten specieszaken. Een goed voorbeeld hiervan is een schilderij of huis, maar ook tweedehands spullen en een telefoon die specifiek is gekozen tussen dezelfde telefoons.
Op grond van art. 6:27 is een schuldenaar verplicht om over de individueel bepaalde zaak (specieszaak) zorg te dragen tot het moment van aflevering. Gaat de kwaliteit van de zaak achteruit of wordt het beschadigd, dan is de schuldenaar aansprakelijk.
De zorgplicht van de schuldenaar ten aanzien van soortzaken, is te vinden in art. 6:28 BW. De schuldenaar is verplicht om te zorgen dat de zaak van goed gemiddelde kwaliteit is, bijvoorbeeld iemand besteld 100 kg rijst, dan maakt het niet uit welke 100 kg rijst er geleverd moet worden, zolang de kwaliteit maar gemiddeld is.
Een zaak mag niet in gedeeltes worden geleverd, tenzij de schuldeiser hiervoor toestemming heeft verleend (art. 6:29 BW).
De persoon door wie wordt nagekomen
Uit hoofde van art 6:30 lid 1 kan een verbintenis door een ander dan de schuldenaar worden nagekomen, tenzij de inhoud of strekking van de overeenkomst zich hiertegen verzet. Soms is er een verbintenis aangegaan, omdat de persoon bepaalde kwaliteiten had, dan hoeft de persoon de vervanging niet te accepteren. Denk hierbij aan een vervangend kaartje voor een andere band of een advocaat die vanwege zijn kwaliteiten is ingehuurd. De persoon wordt dan niet bevrijdt van zijn verplichtingen om te presteren.
De persoon aan wie er wordt nagekomen
Een schuldenaar die zijn prestatie levert aan een handelingsbekwame schuldeiser wordt bevrijdt van zijn verplichting(bevrijdend betaald). Wordt de er gepresteerd aan een handelingsonbekwame schuldeiser, dan wordt de schuldenaar alleen van zijn betaling(prestatie) bevrijdt als de handelingsonbekwame er voordeel van heeft of de prestatie is bij zijn wettelijke vertegenwoordig terecht is gekomen (art. 6:31 BW). De onbekwame schuldeiser heeft er alleen voordeel aan als hij bijvoorbeeld het geldbedrag gebruikt voor noodzakelijke levensmiddelen.
Een schuldenaar mag aan een derde de prestatie leveren als de schuldeiser de derde bevoegd heeft verklaart, de handeling heeft bekrachtigd of erdoor is gebaat (art. 6:32 BW).
Artt. 6:34 t/m 6:36 BW bieden bescherming als iemand een prestatie levert aan een persoon die niet bevoegd is. De schuldenaar wordt bevrijdt van zijn betaling, als hij er terecht op kon vertrouwen dat hij aan de derde een betaling mocht verrichten (art. 6:34 BW). Art. 6:35 BW stelt dat de vorige regel ook opgaat een derde die voor de schuldenaar betaalt. Alleen als de derde op redelijke gronden aan ander dan de schuldeiser betaalt.
Wanneer de schuldenaar beschermt wordt door de voorgaande artikelen, dan kan de schuldeiser volgens art 3:36 BW de betaling terugvorderen van degene die deze ten onrechte heeft ontvangen.
Termijn van nakoming
De schuldeiser mag alleen meteen nakoming vorderen als de partijen geen afspraken hebben gemaakt over het tijdstip van nakoming (art 6:38 BW). De schuldeiser moet wel de eisen van redelijkheid en billijkheid van art. 6:248 in acht nemen.
Het is niet mogelijk voor de schuldeiser om een prestatie te vorderen voor de tijstip van nakoming. Er is dan nog geen sprake van een opeisbare vordering. Het is wel mogelijk voor de schuldenaar om eerder te presteren, maar hij daartoe niet verplicht. Doet hij dit wel, dan is er geen sprake van een onverschuldigde betaling (art. 6:39 BW).
Plaats van nakoming
Partijen moeten zelfs afspreken op welke plaats de zaak afgeleverd moet worden. Art. 6:41 treedt in werking als dit niet is afgesproken:
Als het gaat om een soortzaak, dan moet deze worden afgeleverd op de plaats waar de schuldenaar zijn bedrijf uitoefent; niet mogelijk, dan vindt de levering plaats aan het woonaders van de schuldenaar.
Wanneer het gaat om een individueel bepaalde zaak, dan moet deze geleverd worden op de plaats waar de verbintenis is afgesloten.
Het artikel ziet er dus op dat de schuldeiser zelf de zaak moet ophalen en er geen verplichting bestaat voor de schuldenaar om de zaak te leveren. Bij een soortzaak maakt het
niet waar de verbintenis tot stand is gekomen. Dit geldt wel voor een specieszaak.
Nakoming van betaling van een geldbedrag
Voor de betaling van een geldbedrag gelden dezelfde hiervoor beschreven artikelen, maar de wetgever heeft nog een aantal bijzondere regels in het wetboek opgenomen. De bijzondere regels gaan voor als deze strijdig zijn met de algemene regels.
Art. 6:111 BW bepaalt dat in beginsel de nominale waarde van de geldsom betaald moet worden. Hiermee wordt bedoeld dat als de partijen bepaald hebben dat de schuldenaar op13 januari €1500 moet betalen, dan moet de schuldeiser op die datum ook €1500 ontvangen. Waardevermindering heeft geen invloed op de hoogte op van de geldsom, bijvoorbeeld door inflatie. Verder moet uit hoofde van art. 6:112 BW de geldsom in de valuta van het land betaald worden.
Als de schuldeiser over een bankrekening beschikt, dan mag de schuldenaar de geldsom hiernaartoe over boeken, tenzij de schuldeiser dit uitsluit (art. 6:114 lid 1 BW). De schuldenaar mag het bedrag ook gewoon contant betalen; hij is dus niet verplicht om het over te boeken.
Op grond van art 6:116 lid 1 BW moet de betaling tot een geldbedrag plaatsvinden in de woning van de schuldeiser, tenzij de schuldeiser ander bepaald. Als de schuldenaar hier ernstige bezwaren tegen heeft, dan mag schuldenaar de betaling uitstellen tot er een ander plaats is gevonden (art. 6:117 BW).
Wanneer de verbintenis tot betaling van een geldsom tijdens is ontstaan tijdens bedrijfs- of beroepswerkzaamheden door de schuldeiser, dan moet de schuldenaar op grond van art. 6:118 de betaling verrichten op de plaats waar deze werkzaamheden verricht worden, bijvoorbeeld: iemand koop iets in een winkel, dan moet de betaling plaatsvinden in de winkel.
Opschorting
Soms komt een partij de verplichtingen uit een verbintenis niet na. De ander partij heeft dan de mogelijkheid om haar eigen verplichtingen uit te stellen. Dit wordt ook wel opschorting genoemd.
Algemene regels
Art. 6:52 bepaalt de voorwaarden voor opschorting:
Er is een verbintenis tussen schuldeiser en schuldenaar;
De vordering die de schuldenaar heeft op zijn schuldeiser is opeisbaar
Er is voldoende samenhang tussen de verbintenis en de opeisbare vordering voor een opschorting (art. 52 lid 2 BW).
Connexiteitsvereiste (art. 6:52 lid 2 BW):
Om aan de derde voorwaarde te voldoen, moet de connexiteisvereitse vervuld worden. Er moet een rechtsverhouding zijn ontstaan waaruit meerdere verbintenissen over en weer voortvloeien. Bijvoorbeeld: bij het sluiten van een huurovereenkomst, komen er meerdere verbintenissen tot stand. Een partij kan dan één van die verbintenissen opschorten.
Proportionaliteitsvereiste:
Naast de andere voorwaarden speelt ook het proportionaliteitsvereiste een rol. Hiermee wordt bedoeld dat de opeisbare vordering in verhouding moet staan met de op te schorten prestatie/verbintenis.
Geen mogelijkheid tot opschorting volgens art. 6:54 en 6:55 BW:
Het schuldeisersverzuim van de wederpartij verhindert de nakoming van de verbintenis (art. 6: 54 sub a BW)
De nakoming van de verbintenis is blijvend onmogelijk (art. 6:54 sub b BW)
Er is zekerheid gesteld voor de voldoening van de wederpartij, tenzij dit hierdoor onredelijk wordt vertraagd (art. 6:55 BW).
1 Verhindering door schuldeisersverzuim.
Wanneer een verbintenis niet kan worden nagekomen door toedoen van de schuldeiser, dan is er sprake van schuldeisersverzuim. Het is niet mogelijk voor de schuldenaar om zijn verbintenis op te schorten, waarin hij als schuldeiser schuldig is aan de niet nakoming.
2. De nakoming is blijvend onmogelijk
De nakoming is blijvend onmogelijk als het duidelijk is dat de schuldenaar niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen.
3. Zekerheid gesteld voor voldoening
Art. 6:51 lid 2 BW geeft aan wat er met zekerheid bedoeld wordt: deze moet hoog genoeg zijn en zo de vordering behoorlijk gedekt is. De schuldeiser moet er zonder veel moeite verhaal op halen. Voorbeelden: hypotheek, bankgarantie, pand en borgtocht.
Opschorting wederkerige overeenkomsten
Een wederkerige overeenkomst is een overeenkomst waarbij beide partijen tegen over elkaar verplicht zijn om te presteren. Als een van de partijen dit niet doet, dan mag, volgens art. 6:262 lid 1 BW, de andere partij de verplichting (die daar tegenover staat) opschorten. Dit recht wordt ook wel de exceptio non adimpleti contractus (enac) genoemd. Het tweede lid van art. 6: 262 BW stelt dat een wederpartij bij een gedeeltelijke of niet-behoorlijke nakoming haar verplichting alleen mag opschorten als dit gerechtvaardigd is. Dit is afhankelijk van de te leveren prestatie en de situatie.
Een partij die verplicht is om eerst te presteren, mag zich beroepen op het opschortingsrecht als zij, volgens art. 6:263 lid 1 BW, een goede grond heeft om te vrezen dat de andere partij zijn verplichting niet nakomt (onzekerheidsexceptie). Dit kan ook alleen als het gerechtvaardigd is (lid 2).
Schuldeisersverzuim
Er zijn verschillede vormen van schuldeisersverzuim: de nakoming is voor hem nadelig of wilt niet nakomen. De niet-nakoming moet dan veroorzaakt zijn door toedoen van de schuldeiser.
Voorwaarden art. 6:58 BW
1a) De schuldeiser verleent niet de noodzakelijke medewerking voor de nakoming van de verbintenis of;
1b) Doordat een beletsel van de zijde van schuldeiser opkomt, is de nakoming van de verbintenis verhinderd en;
2) De oorzaak van de verhindering wordt aan de schuldeisers toegerekend.
Verder is er sprake van schuldeisersverzuim wanneer de schuldeiser niet voldoet aan zijn
verplichtingen en de schuldenaar hierdoor zijn opschorting rechtvaardigt (art. 6:59 BW).
De schuldenaar kan op grond van art. 6:60 BW bij de rechter vorderen dat hij bevrijdt wordt van de verbintenis. De rechter mag hieraan voorwaarden verbinden. Het verzuim van de schuldeiser maakt een einde aan het verzuim van de schuldenaar (zie hoofdstuk 6). Het is niet mogelijk dat beide partijen in verzuim raken (art. 6:61 BW).
Retentierecht
Het retentierecht is te vinden in artt. 3: 290 t/m 3:295 BW. Het retentierecht schort de verplichting tot het afgeven van een bepaalde zaak op (art. 3:290 BW). De schuldeiser kan met deze bevoegdheid druk uitoefenen op een schuldenaar om haar verplichting na te komen. De zaak wordt teruggegeven als aan de vordering is voldaan.
De schuldeiser kan op grond van art. 3:291 lid1 BW het retentierecht inroepen tegen een derde nadat die het recht over de zaak heeft verkregen (bijv. een vriend koop de zaak over, omdat de vorige eigenaar de reparatiekosten niet meer kon betalen). Lid 2 van art. 3:291 BW bepaalt dat een schuldeiser ook zijn retentierecht mag inroepen tegen een derde die al eerder een recht op de zaak had verkregen en hij geen rede had om te twijfelen aan de bevoegdheid van de schuldenaar. Een goed voorbeeld hiervan is als de schuldenaar de zaak heeft gehuurd en hij kan de reparatiekosten niet betalen. De schuldeiser houdt dan de zaak totdat de verhuurder betaalt. Daarnaast kan een schuldeiser de zaak opeisen van een derde die de zaak in handen heeft (art. 3:295 BW).
Op grond van art. 3:292 BW heeft een schuldeiser die zijn retentierecht uitoefent voorrang om zijn vordering op de zaak te verhalen. De eventuele kosten die schuldeiser door zijn zorgplicht maakt, kan hij ook verhalen op de schuldenaar (art. 6:292 BW). Het retentierecht komt ten einde als de schuldenaar de zaak weer in handen heeft. De vordering kan nog wel blijven bestaan( art. 3:294 BW).
Hoofdstuk 6: Niet-nakoming en schadevergoeding
Niet-nakoming van verbintenissen
Wanneer een schuldenaar zijn verplichting niet, onvolledig of niet tijdig nakomt, dan wordt er gesproken over een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis. De schuldeiser kan op grond van art. 6:74 lid 1 BW een schadevergoeding vorderen. Als de tekortkoming van de nakoming de schuldenaar kan worden toegerekend, dan is er sprake van een wanprestatie
Voorwaarden art. 6:74 BW:
Er is een tekortkoming in de nakoming;
De partij heeft een verplichting uit een verbintenis;
De schuldeiser lijdt schade door de tekortkoming;
Er is causaal verband tussen de tekortkoming in de nakoming (oorzaak) en de schade (gevolg);
Het kan de schuldenaar worden toegerekend (art. 6:75 BW).
Alternatieve voorwaarden voor toerekenbaarheid van art. 6:75 BW:
Door eigen schuld;
Krachtens de wet;
Krachtens rechtshandeling;
Krachtens verkeersopvattingen.
a. Tekortkoming door eigen schuld
De tekortkoming is te wijten aan de schuld van schuldenaar doordat hij bijvoorbeeld een fout heeft gemaakt. Het is aan hemzelf te danken.
b. Krachtens de wet
Een schuldenaar maakt soms gebruik van hulppersonen. Deze kunnen fouten maken die leiden tot tekortkoming van de nakoming. Art. 6:76 bepaalt dat een schuldenaar de schade moet vergoeden.
Een schuldenaar kan ook aansprakelijk gesteld worden doordat hij zaken verkeerd gebruikt, ook wel hulpzaken genoemd(art. 6: 77 BW).
c Krachtens rechtshandelingen
Partijen kunnen afspraken maken over eventuele gevolgen van een tekortkoming in de nakoming. Ze kunnen in een overeenkomst de aansprakelijkheid geheel of gedeeltelijk beperken. Het bepreken van de aansprakelijkheid moet wel voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. Zo’n bepaling in een overeenkomst wordt een exoneratiebeding genoemd.
d. Krachtens verkeersopvattingen
Er is sprake van tekortkoming in de nakoming krachtens verkeersopvattingen als de schuldenaar had kunnen voorzien dat hij de verbintenis niet kon nakoming (bijv. door gebrek aan financiële middelen). Dit is afhankelijke van de omstandigheden.
De tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend als de schuldenaar zich beroept op overmacht op grond van art. 6:75 BW. De schuldenaar gebruikt hetzelfde artikel om de overmacht te bewijzen.
Schuldenaarsverzuim
Schuldenaarsverzuim houdt in dat een schuldenaar een verbintenis gebrekkig of niet nakomt door zijn eigen toedoen (art. 6: 81 BW). De schuldenaar moet verder voldoen aan de voorwaarden van artt. 6: 82 en 6:83 BW voordat het verzuim intreed. Als de schuldenaar in verzuim is, dan heeft die een schadevergoedingsplicht (6:74 lid 2 jo. lid 1 BW)
Voorwaarden schuldenaars verzuim van art. 6:81:
Er is een opeisbare prestatie;
De prestatie blijft uit;
Aan de eisen van artt. 6:82 en 6:83 zijn voldaan;
De niet-nakoming is toerekenbaar;
Er is nog een mogelijkheid tot nakoming.
Het verzuim kan op twee manieren intreden:
Verzuim na de ingebrekestelling (art. 6:82 BW);
Verzuim zonder ingebrekestelling (art. 6:82 BW).
1. Verzuim na ingebrekestelling
De schuldenaar kan in gebreke gesteld worden door een schriftelijke aanmaning met daarin een redelijke termijn die de schuldenaar de kans geeft om toch na te komen. Gebeurt dit niet binnen de gestelde termijn, dan treed het verzuim in (art. 6:82 lid 1).
Wanneer uit de houding van de schuldenaar blijkt dat hij ondanks een schriftelijke aanmaning zijn verplichtingen niet verder zal nakomen, dan mag de schuldeiser een schriftelijke mededeling doen waaruit blijkt dat de schuldenaar in gebreke is gesteld en aansprakelijk is voor de niet-nakoming (art. 6:82 lid 2 BW).
2. Verzuim zonder ingebrekestelling
Een verzuim zonder ingebrekestelling treedt in als aan één van de voorwaarden van art. 6:83 is voldaan:
De “fatale termijn” in overeenkomst is verstrekken (sub a);
Verbintenis bestaat uit schadevergoedingsverplichting van art. 6:74 BW of een onrechtmatige daad van art. 6:162(sub b);
De schuldenaar doet een mededeling dat hij de verbintenis niet zal nakomen (sub c).
Gevolgen van verzuim
Geen beroep meer mogelijk op overmacht (art. 6:84 BW)
Ontbinding mogelijk (art. 6:265 BW)
Recht op schadevergoeding (art. 6:74 BW)
Schadevergoeding
Een schuldeiser heeft pas recht op een schadevergoeding als bij de schuldenaar verzuim is geraakt (art. 6:74 lid 2 jo lid 1 BW). Het is wel van belang of de nakoming nog mogelijk of blijvend onmogelijk is. Ingeval waarbij de nakoming nog mogelijk is, moet de schuldenaar in verzuim zijn. Wanneer de prestatie blijvend onmogelijk is, dan de schuldeiser meteen een schadevergoeding vorderen (art. 6:74 lid 2 BW)
Soorten schade
De soorten schade:
Gevolgschade
Schade die voortvloeit uit een ondeugdelijke prestatie van de schuldenaar, waardoor er schade is ontstaan bij de schuldeiser. De schuldeiser heeft recht op de schadevergoeding en nakoming
Vertragingsschade
Schade dat voort vloeit uit een te late prestatie van de schuldenaar en hierdoor leidt de schuldeiser schade. De schuldeiser heeft recht op de schadevergoeding en nakoming (art. 6:85 BW).
De schadevergoeding die uit vertragingsschade en gevolgschade voortvloeit, wordt een aanvullende schadevergoeding genoemd. De schuldeiser heeft namelijk nog steeds recht op nakoming. De schuldeiser mag ook van de schadevergoeding of nakoming van de schuldenaar in verzuim afzien (art. 6:86 BW). De schadevergoeding mag ook de nakoming vervangen (art. 6:87 BW). Dan wordt er gesproken over een vervangende schadevergoeding.
Schadeplichtig
In sommige gevallen is een schuldenaar ondanks dat hij zich op overmacht heeft beroepen wel verplicht tot het betaling van een schadevergoeding Het is hem misschien niet toe te rekenen, maar art. 6:78 BW geeft een aantal voorwaarden waardoor de schade wel vergoedt moet worden.
Voorwaarden art. 6:78 lid 1 BW:
Er is een tekortkoming in de nakoming;
Die kan de schuldenaar niet worden toegerekend;
De schuldenaar heeft uit de tekortkoming een voordeel gehaald;
Zonder die tekortkoming zou de schuldenaar dit voordeel niet gehad.
De schadevergoeding mag niet hoger zijn dan het voordeel van de schuldenaar.
Op grond van art. 6:84 BW kan een schuldenaar zich in beginsel niet beroepen op overmacht. Volgens dit artikel is een schuldenaar in beginsel aansprakelijk voor de onmogelijkheid van de nakoming die met het verzuim is ontstaan, tenzij de niet-nakoming is veroorzaakt door de schuldeiser. Dit wordt ook wel risico-omslag genoemd.
Partijen mogen ervoor kiezen om een boete in hun overeenkomst op te nemen als één van de partijen zijn verplichting niet nakomt. De zogeheten boetebeding vervangt de wettelijke verplichting tot schadevergoeding (art. 6:91 BW).
Vergoeding van de schade
Art. 6:95 BW bepaalt dat vermogensschade en een ander nadeel vergoedt worden. Bij vermogensschade gaat het meestal om financiële schade (art. 6:96 BW). Met een ander nadeel wordt bedoeld: immateriële schade.
Aan de vergoeding van schade wordt nog een eis gesteld. Er moet sprake zijn van een causaal verband. De schade moet redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de schuldenaar. Om te beoordelen of er verband is tussen de schade en de toerekenbaarheid van de tekortkoming van de schuldenaar moet er gekeken worden naar (art. 6: 98 BW):
De aard van de aansprakelijkheid (de mate van schuld van schuldenaar);
De voorzienbaarheid van de schade (Hoe waarschijnlijk was het dat er schade ging intreden door een bepaalde gebeurtenis?)
De aard van de schade
Het is ook mogelijk dat er schade is ontstaan door schuldenaar zelf. De schade komt dan, voor zover hij hieraan heeft bijgedragen, voor zijn eigen rekening (art. 6:101 lid 1 BW).
Op grond van art. 6:103 BW dient de schadevergoeding uitbetaald te worden in geld. Op verzoek van de schuldeiser bij een rechter mag dit ook op een andere wijze voldaan worden.
Immateriële schade, ook wel smartengeld genoemd, wordt volgens art. 6: 108 lid 1 BW alleen vergoed in bepaalde gevallen:
De persoon die aansprakelijk is gesteld had het oogmerk het nadeel toe te brengen.
De persoon wilde bewust de ander pijn doen.
Iemand heeft lichamelijk letsel opgelopen, zijn goede naam is geschaad of in zijn eer of op andere wijze in zijn persoon aangetast.
Er is sprake van aantasting van de nagedachtenis van een overleden familielid (tot de tweede graad), echtgenoot of geregistreerde partner.
Ontbinding van een wederkerige overeenkomst
Naast de mogelijkheid van een schadevergoeding of opschorting, kan een wederpartij ook de wederkerige overeenkomst ontbinden bij de niet-nakoming. Bij iedere tekortkoming (dus ook ingeval overmacht) mag een partij volgens art. 6:265 lid 1 BW de wederkerige overeenkomst ontbinden, tenzij de tekortkoming in de nakoming van bijzondere aard of van geringe betekenis is.
De ontbinding is niet toegestaan als er sprake is van een bijzondere aard in de tekortkoming. Met bijzondere aard wordt bedoeld als de tekortkoming bijvoorbeeld veroorzaakt is door een psychische stoornis. Er is sprake van een geringe betekenis wanneer de tekortkoming onvoldoende ernstig is. De tekortkoming moet de ontbinding rechtvaardigen.
De schuldeneiser mag ontbinden indien de nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is of de schuldenaar is in verzuim (art. 6:265 lid 2 BW). Het is niet mogelijk om de overeenkomst te ontbinden als de schuldeiser in verzuim is en zelf de tekortkoming in de nakoming heeft veroorzaakt (art. 6:266 BW).
Uit art. 6:267 BW vloeit voort dat een overeenkomst wordt ontbonden door schriftelijke verklaring van de schuldeisers aan de schuldenaar. De overeenkomst kan ook worden ontbonden door de rechter.
Ander dan bij vernietiging, heeft ontbinding geen terugwerkende kracht (art. 6:269 BW). De eventuele schade die is gelden, komen volgens art. 6:277 lid 1 BW voor rekening van de partijen. Toch is het mogelijk dat één van de partijen al gepresteerd heeft. Art. 6: 271 BW regelt dan de rechtsgevolgen bij de ontbinding van de overeenkomst. Er ontstaat een verbintenis tot ongedaanmaking en dienen de partijen de prestaties terug te draaien.
Hoofdstuk 7: Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid
Een onrechtmatige daad is een verbintenis dat uit de wet voort vloeit die bestaat uit een verplichting om schade te vergoeden.
De voorwaarden zijn te vinden in art. 6:162 lid1 BW:
Onrechtmatigheid;
Toerekenbaar;
Schade;
Causaal verband;
Relativiteit (art. 6:163 BW).
De voorwaarden zullen in de volgende koppen worden uitgelegd.
Onrechtmatig
Art. 6:162 lid 2 bepaalt wanneer een daad als onrechtmatig kan worden aangemerkt:
Een inbreuk op een recht;
Een doen of nalaten in strijd met de wettelijke plicht;
Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt.
a. Inbreuk op een recht
Het gaat hier om de inbreuk op de rechten van een ander, bijvoorbeeld het eigendomsrecht of het recht op privacy.
b. In strijd met de wettelijke plicht
Een persoon schendt een rechtsregel door bijvoorbeeld een strafbaar feit te plegen of niet te handelen om de schade te bepreken.
c. In strijd met het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer
Iemand pleegt een onrechtmatige daad als zij de zorgvuldigheidsnormen niet in acht nemen of na te laten ontstaat er schade. De persoon handelt in strijd met wat de maatschappij goed acht. De zorgvuldigheidsnormen zijn ongeschreven en kijken naar de:
De mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht.
Op de grootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan.
De ernst die de gevlogen kunnen hebben.
De mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregel.
Als er een rechtvaardigingsgrond is voor de onrechtmatige gedraging, dan wordt deze niet meer als onrechtmatige daad aangemerkt ( bijv. overmacht, noodweer, bevel, wettelijk voorschrift, toestemming).
Toerekenbaarheid
Volgens art. 6: 162 lid 3 BW is een onrechtmatige daad aan de dader toerekenbaar als het:
Te wijten is aan de schuld van dader;
krachtens de wet is toe te rekenen aan de dader;
krachtens verkeersopvattingen voor de rekening van de dader komt.
a. Schuld
De onrechtmatige daad aan de dader is toe te rekenen, omdat hij dit met opzet heeft gedaan of onvoorzichtig of onoplettend is geweest.
b. Krachtens de wet
De wet bepaalt wie er aansprakelijk is voor de onrechtmatige daad (zie aansprakelijkheid)
c Krachtens verkeersopvattingen
Iemand die onervaren is en hierdoor niet zijn schuld is, kan aan hem de onrechtmatige daad toch worden toegerekend.
Schade
Het moet hier gaan om materiële en immateriële schade (een ander nadeel). Als er geen schade is gelden dan is ook geen sprake van een onrechtmatige daad (zie hoofdstuk 6).
Causaal verband
Er moet sprake zijn van een oorzakelijk verband tussen de schade en de onrechtmatige daad. Zonder het plaatsvinden van de daad had de schade nooit ontstaan. De schade moet een direct gevolg zijn van de gedraging.
Relativiteitseis
Art. 6:163 beperkt de verplichting tot schadevergoeding en beschermt de dader van een onrechtmatige daad. Er bestaat geen verplichting tot schadevergoeding als de geschonden norm(de rechtsregel die overtreden is) gericht is op het beschermen van benadeelde, ook wel relativiteitsbegingsel genoemd. Dit beginsel kan ervoor zorgen dat de schade die door een derde is gelden als indirect gevolg van de onrechtmatige daad, niet vergoed hoeft te worden.
Aansprakelijkheid
Het is mogelijk dat een ander aansprakelijk is voor de onrechtmatige daad die een persoon of kind heeft gepleegd.
Aansprakelijkheid bij kinderen
Ouders zijn niet meer aansprakelijk voor kinderen vanaf 16 jaar. De ouders/voogden zijn aansprakelijk voor hun kinderen in twee categorieën:
Kinderen tot 14 jaar ( art. 6:169 lid 1 BW)
Kinderen van 14 of 15 jaar (art. 6:169 lid 2 BW).
Voorwaarden kinderen tot 14 jaar( art. 6:169 lid 1 BW):
Het kind is jonger dan 14 jaar;
Dit kind heeft schade aan andere toegebracht;
De schade is veroorzaakt door een gedraging van het kind;
Aan alle voorwaarden van art. 6:162 is voldaan.
Voorwaarden kinderen van 14 of 15 jaar (art. 6:169 lid 2 BW):
Alleen als de ouders de gedragingen van hun kind konden voorkomen, anders is het kind zelf aansprakelijk voor de onrechtmatige daad.
Aan alle voorwaarden van onrechtmatige daad moet worden voldaan.
Aansprakelijkheid voor ondergeschikte
Art. 6:170 lid 1 BW bepaalt de aansprakelijkheid voor ondergeschikte(werknemers):
Er is een ondergeschikte;
Deze heeft door een fout schade toegebracht aan een derde;
De ondergeschikte heeft de kans van deze fout vergroot door de opdracht van zijn taak te verrichten;
Er moet een duidelijk verband zijn tussen zijn taak en de onrechtmatige daad. Het risico van de fout moet zijn toegenomen door zijn werkzaamheden.
De werkgever had zeggenschap over zijn gedragingen.
Wanneer er aan alle voorwaarden is voldaan, dan kan de benadeelde zowel de werkgever als de werknemer aansprakelijk stellen. Wordt de werknemer aansprakelijk gesteld, dan kan hij op grond van art. 6:170 lid 3 BW dit verhalen op zijn werkgever.
Een werkgever is niet aansprakelijk als de niet-ondergeschikte bewust roekeloos of opzettelijk handelde, dan is de ondergeschikte aansprakelijk voor de schade.
Aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikte
Soms pleegt een niet-ondergeschikte (freelancer of zelfstandige) een onrechtmatige daad in dienst van zijn opdrachtgever. Een opdrachtgever is aansprakelijk voor de onrechtmatige daad als er aan de voorwaarden van art. 6:171 lid 1 is voldaan:
De opdrachtgever heeft de niet-ondergeschikte opdracht geven tot het verrichten van de werkzaamheden;
De niet-ondergeschikte pleegt een onrechtmatige daad bij tegen een derde bij het uitvoeren van die werkzaamheden.
De opdrachtgever en de niet-ondergeschikte kunnen aansprakelijk gesteld worden voor de gelden schade.
Aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers
De aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers is geregeld in art. 6:172 BW. Zowel de vertegenwoordiger als de vertegenwoordigde zijn aansprakelijk als aan alle voorwaarden van art. 6:162 wordt voldaan.
Aansprakelijkheid voor zaken
Aansprakelijkheid voor roerende zaken
Een roerende zaak is een stoffelijk object dat verplaatsbaar is. Iemand is op grond van art. 6:173 BW aansprakelijk voor de schade die veroorzaakt is door een roerende zaak, waarvan bekend is dat de zaak bij het functioneren een gevaar oplevert. Als het bekend is dat de gebrekkige roerend zaak gevaarlijk is, dan moet de bezitter de schade vergoeden.
De bezitter is niet aansprakelijk als het gebrek zich opeens openbaart en zo voldoet hij niet aan de voorwaarden van art. 6:162 BW. Wanneer de onroerende zaak gebruikt wordt voor uitoefening van een bedrijf, dan is de werkgever aansprakelijk (art. 6:181 lid 1 BW).
Aansprakelijkheid voor opstallen
Een opstal is een gebouw of werk dat duurzaam aan de grond is verbonden, bijvoorbeeld een schutting, een huis of standbeeld. De bezitter van de opstal is op grond van art. 6:174 aansprakelijk als bekend is dat deze een gevaar voor zaken of personen oplevert.
Aansprakelijkheid voor dieren
Dieren worden door de wet aangemerkt als zaken. De bezitter van het dier is op grond van art. 6:179 BW aansprakelijk voor gedragingen van het dier, tenzij het deze wel in zijn macht was, maar aansprakelijkheid zou hebben ontbroken (art. 6:162 BW).
Productaansprakelijkheid en misleidende reclame
Productaansprakelijkheid
De producent van een gebrekkig product is aansprakelijk voor schade die het veroorzaakt Een product is gebrekkig wanneer het niet de verwachte veiligheid biedt (art. 6:185 lid 1 BW). Het gaat hier dan vaak om montage- of fabrieksfouten.
De aansprakelijkheid van de producent vervalt wanneer:
De producent het product niet in het verkeer heeft gebracht;
Het gebrek niet bestond op het moment dat het product op de markt heeft gebracht of pas later is ontstaan.
Het product was niet via een verkoop overhandigd;
Het gebrek is ontstaan door dwingende overheidsnormen;
De producent kon het onmogelijk weten dat het product een gebrekkig was;
Een producent van een grondstof of onderdeel is niet aansprakelijk voor het gebrek dat is ontstaan door een fout ontwerp van anderen.
Een producent is alleen aansprakelijk voor de volgende schadegevallen (art. 6:190 BW):
Schade die is ontstaan door het intreden van de dood of lichamelijk letsel;
Schade die groter is dan € 500 aan zaken die gebruikt worden in de privésfeer.
Misleidende reclame
Het mooi aanprijzen van een product door middel van reclame is toegestaan, maar er zit wel een grens aan. De mededelingen in reclames mogen niet misleidend zijn. Onjuist en bedrieglijk aanprijzen van een product is niet toegestaan. Iemand die in het openbaar misleidende mededelingen doet of laat doen, handelt onrechtmatig (art. 6:194 jo art. 6:162 BW).
Hoofdstuk 8: Overgang van vorderingen en het teniet gaan van verbintenissen.
Subrogatie
Een vorderingsrecht mag tussen personen worden overgedragen. De schuldeiser draagt het vorderingsrecht (dat hij heeft op de schuldenaar) over aan een andere schuldeiser. De overdracht van een vordering wordt cessie genoemd. De schuldenaar moet zijn prestatie leveren aan de nieuwe schuldeiser.
Een overgang van een vorderingsrecht kan op andere wijzen plaatsvinden, namelijk via subrogatie. Hierbij neemt de nieuwe schuldeiser het vorderingsrecht van oorspronkelijk schuldeiser over, door de verplichting van de schuldenaar te presteren. De schuldenaar moet nog wel zijn prestatie leveren aan de nieuwe schuldeiser (art. 6:142 BW). De verbintenis vervalt dan niet.
In art. 6: 150 BW staan vier vormen van subrogatie opgenomen:
Een goed van de derde wordt voor de vordering uitgewonnen;
Een aan de derde toebehorende goed is voor de vordering verbonden;
De derde voldoet de vordering om te voorkomen dat een goed wordt uitgewonnen;
Subrogatie krachtens een overeenkomst tussen de derde en de schuldenaar
a. Een goed wordt door een derde uitgewonnen
Een derde kan een aan hem toebehorende zaak als zekerheid stellen zodat de schuldenaar de mogelijkheid heeft om een geldlening aan te vragen. Dit kan bij het recht van pand (art. 3:227 BW). De schuldeiser mag de zaak van de derde (waarop het recht van pand is bevestigd) verkopen als de schuldenaar niet aan zijn verplicht voldoet. Het vorderingsrecht van de schuldeiser gaat op grond van art. 6:150 sub a BW over op de derde en de schuldeiser mag de zaak dus verkopen. Dit wordt ook wel uitwinnen goed van een derde genoemd.
b. Een aan de derde toebehorende goed is voor de vordering verbonden
In deze situatie is ook een recht van pand gevestigd op zaak die toebehoort aan een derde. De derde kan voorkomen dat zijn zaak wordt verkocht door aan de vordering van de schuldenaar te voldoen. De derde wordt dan door de subrogatie op grond van art. 6:150 sub b BW de nieuwe schuldeiser.
c. de derde voldoet de vordering om te voorkomen dat een goed door een ander wordt uitgewonnen
Hier gaat het om een situatie waarbij de zaak van een ander, waarop een derde ook recht op heeft en hij heeft er belang bij dat de zaak niet wordt uitgewonnen. De derde koopt de zaak over waardoor hij twee (of meerdere) vorderingen heeft op de schuldenaar.
d. subrogatie krachtens overeenkomst tussen derde en de schuldenaar
De derde en schuldenaar spreken af dat de derde de vordering zal voldoen aan de schuldeiser. De derde wordt dan de nieuwe schuldeiser. De oorspronkelijke schuldeiser moet hier wel van op de hoogte zijn, ander vindt er geen subrogatie plaat op grond van art. 6:150 sub b BW.
Beperkingen voor subrogatie uit art. 6:151 BW:
Er kan geen subrogatie plaatsvinden door de derde ten aanzien van de schuld waarvoor hij zelf aansprakelijk is (lid 1).
Het bedrag voor subrogatie mag niet hoger zijn dan de maximale vordering die de oorspronkelijke schuldeiser op de schuldenaar heeft (lid 2).
Schuldoverneming
Uit hoofde van art. 6:155 BW mag de schuld van een schuldenaar door een derde worden overgenomen. Zij moeten wel de schuldeiser hiervan op hoogte stellen en is niet verplicht om hiermee akkoord te gaan. Dit moet gebeuren via een schriftelijke kennisgeving.
Een schuldeiser mag op voorhand al instemmen met de schuldoverneming als de partijen nog geen concrete afspraken hebben gemaakt, ook wel toestemming bij voorbaat. Aanvullende toestemming is dan niet meer noodzakelijk (art. 6:156 BW).
Contractoverneming
Partijen kunnen hun overeenkomst op grond van art. 6:159 lid 1 BW overdragen aan een derde. De medewerking van de wederpartij is hiervoor noodzakelijk en de overeenkomst wordt overgedragen door middel van een akte. Alle rechten en plichten van de oorspronkelijke partij worden overgedragen op de derde (art. 6:159 lid 2 BW)
Tenietgaan van verbintenissen
Door nakoming
Nakomen is het verrichten van de prestatie die de verbintenis beantwoord. De regel is: de verbintenis gaat teniet door de nakoming. Het is mogelijk dat een verbintenis door een ander worden nagekomen tenzij de verbintenis zich daartoe verzet. (art. 6:30 BW). De schuldenaar mag meteen presteren, tenzij er afspraken zijn gemaakt( art 6:38 en 6:39 BW)
Andere wijzen
Verrekening
Partijen kunnen zich van verplichtingen bevrijden door middel van verkenning. De vorderingen worden dan van elkaar weggestreept.
Voorwaarden van art. 6:127 BW:
Beide partijen zijn elkaars schuldenaar en schuldeiser. Ze kunnen dit compenseren met elkaar.
Gelijksoortige prestaties (belangrijkste voorbeeld: geldschulden)
De partijen zijn bevoegd tot het afdwingen van de vordering (opeisbaar)
Uit art. 6:129 lid 1 BW vloeit voort dat de verrekening terugwerkende kracht heeft tot het moment dat de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan. De bevoegdheid tot verrekening wordt niet beëindigd door de verjaring van de rechtsvordering (art. 3:306 BW), als de bevoegdheid ontstond voor de verjaring.
Vernietiging
De meerzijdige handelingen van handelingsonbekwame of mensen met een geestelijk stoornis zijn vernietigbaar, tenzij anders bepaalt (zie hoofdstuk 2).
Vernietiging door middel van wilsgebreken volgens art. 3:44 BW:
Bedreiging (lid 2):
Bedrog (lid 3):
Misbruik van omstandigheden (lid 4)
Vernietiging door middel van dwaling volgens art. 6:228 BW:
De dwaling is te wijten aan de wederpartij, omdat deze verkeerde informatie heeft verstrekt.
De dwaling is te wijten aan de wederpartij, omdat deze informatie heeft achtergehouden.
Beide partijen over onjuiste informatie beschikte.
Intreden van ontbindende voorwaarde
Een voorwaardelijke rechtshandeling wordt onder een bepaalde voorwaarde of tijdsbepaling verricht. De wet kent geen terugwerkende kracht toe als er een voorwaarde wordt vervuld (art. 3: 38 BW). Daarnaast zijn er twee soorten: opschortende voorwaarden en ontbindende voorwaarden. Een opschortende voorwaarde treedt in werking op het moment dat de toekomstige onzekere gebeurtenis plaatsvindt, Een ontbindende voorwaarden verliest haar werking op het moment dat de toekomstige onzekere gebeurtenis plaatsvindt (art. 6: 22 BW, zie hiervoor hoofdstuk 4).
ontbinden van de wederkerige overeenkomst
Een wederpartij kan de wederkerige overeenkomst ontbinden bij de niet-nakoming. Bij iedere tekortkoming mag een partij volgens art. 6:265 lid 1 BW de wederkerige overeenkomst ontbinden, tenzij de tekortkoming in de nakoming van bijzondere aard of van geringe betekenis is.
Afstand
Een verbintenis gaat op grond van art. 6:160 lid 1 BW teniet als de schuldeiser afstand doet van zijn vorderingsrecht. Afstand is alleen mogelijk bij een overeenkomst en er bestaan geen wettelijke bepalingen om wat voor soort overeenkomst het moet gaan. De afstand kan op drie vormen geschieden:
Om baat
Er staat een andere prestatie tegenover.
Om niet
Er staat geen andere prestatie tegenover. Het lijkt op schenking en wordt ook wel kwijtschelding genoemd.
Vermenging
Art. 6:161 BW bepaalt dat de verbintenis teniet gaat als de schuldenaar en schuldeiser zich in één persoon verenigen. De vermenging kan geschieden door middel van erfopvolging of bedoelmenging. Erfopvolging treedt op als iemand overlijdt en de persoon erft hierdoor het vermogen. Er is sprake van boedelmenging wanneer twee mensen getrouwd zijn of een geregistreerd partner sluiten.
Begrippenlijst
Hoofdstuk 1
Verbintenissenrecht: In dit rechtsgebied staat de rechtsrelatie tussen personen centraal.
Goederenrecht: Dit rechtsgebied regelt de rechtrelatie tussen goed en persoon.
Vermogensrecht: Benaming van het goederenrecht en verbintenissen samen.
Privaatrecht: Dit rechtsgebied regelt de rechtsverhoudingen tussen burgers.
Natuurlijk persoon: Een persoon van ‘vlees en bloed’.
Rechtspersoon: Een niet-natuurlijk persoon.
Rechtsverhoudingen: rechtsrelaties
Verbintenis: Een verbintenis is een rechtrelatie tussen twee of meerdere personen, waarbij de ene persoon verplicht is om een prestatie te leveren, terwijl de andere partij daar recht op heeft.
Schuldenaar: Degene die een prestatie moet leveren.
Schuldeiser: Degene die recht heeft op die prestatie.
Rechtsfeiten: Een feit met een rechtsgevolg.
Rechtsgevolg: Een gevolg uit het geldende recht.
Gewone feiten: Feiten zonder rechtsgevolg
Blote rechtsfeiten: Rechtsgevolgen die intreden, zonder dat hiervoor een handeling is verricht.
Rechtens relevante handelingen: Handelingen met een rechtsgevolg.
Feitelijke handelingen: Handelingen met een rechtsgevolg, die niet zijn beoogd.
Rechtshandelingen: Handelingen met een beoogd rechtsgevolg.
Wilsuiting: De handelende persoon laat goed zien dat het zijn bedoeling is om een rechtsgevolg tot stand te brengen.
Oogmerk: De bedoeling van een persoon.
Eenzijdige rechtshandelingen: Een rechtshandeling is tot stand gebracht door één persoon zonder medewerking van anderen.
Meerzijdige rechtshandelingen: Twee of meerdere personen brengen een bepaald rechtsgevolg tot stand.
Persoonsgerichte rechtshandeling: De rechtshandeling is gericht op een partij.
Niet-persoonsgerichte rechtshandelingen: De rechtshandeling wordt verricht, maar niet op een specifiek persoon.
Overeenkomst: Een overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan.
Eenzijdige overeenkomst: Slechts voor één van de partijen uit de overeenkomst geldt een verplichting.
Meerzijdige/wederkerige overeenkomst: Voor alle partijen uit de overeenkomst gelden verplichtingen jegens elkaar.
Hoofdstuk 2
Handelingsbekwaam: De bevoegdheid om zelf rechtshandelingen te verrichten.
Handelingsonbekwaam: Het niet bevoegd zijn om rechtshandelingen te verrichten.
Beschikkingsbevoegd: De bevoegdheid om een zaak te vervreemden.
Vervreemden: Een zaak verkopen of schenken.
Wilsverklaring: Een verklaring waarmee een rechtsgevolg gerichte wil wordt openbaard.
Stilzwijgende wilsverklaring: Een wil die geuit wordt door middel van een gedraging of handeling.
Vertrouwensbeginsel: Wanneer iemand een verklaring doet, waaraan iemand een bepaalde betekenis geeft, die hij daaraan redelijkerwijs mocht geven, dan kan de andere persoon zich niet beroepen dat hij een verklaring heeft gegeven zonder een overeenstemmende wil.
Derdenbescherming: De persoon die een verklaring heeft gedaan kan zich niet op diens onjuistheid beroepen tegenover een derde, als deze in goede trouw heeft gehandeld.
Voorwaardelijke rechtshandeling: Een rechtshandeling dat onder een bepaalde voorwaarde of tijdshandeling wordt verricht.
Vertegenwoordiging: Een persoon verricht rechtshandelingen in naam van een ander.
Wettelijke vertegenwoordiging: Een vertegenwoordiger die door de wet is aangesteld.
Volmacht: De bevoegdheid om in naam van iemand anders te handelen.
Aanbod: Een rechtshandeling dat gericht is om een overeenkomst tot stand te laten komen.
Aanvaarding: Het accepteren van het aanbod.
Vrijblijvend aanbod: Een aanbod dat bij aanvaarding niet direct tot een overeenkomst leidt.
Voldoende bepaalbaar: Duidelijkheid welke verplichtingen de partijen in de overeenkomst over en weer op zich nemen.
Haviltex-criterium: Kijken naar welke bedoeling de partijen redelijkerwijs en in de omstandigheden aan de overeenkomst mochten toekennen.
Meerzijdige/wederkerige overeenkomst: Voor alle partijen uit de overeenkomst gelden verplichtingen jegens elkaar.
Dwingend recht: Recht waarvan niet mag worden afgeweken.
Regelend/ aanvullend recht: Recht dat in werking treedt als partijen niks hebben afgesproken.
Gewoonte: Ongeschreven afspraken die vanzelfsprekend zijn.
Redelijkheid en billijkheid: De maatstaven van het ongeschreven recht, waarmee wordt aangeduid dat iets redelijk en rechtvaardig moet zijn.
Aanvullende werking: De redelijkheid en billijkheid vullen de overeenkomst aan als partijen niks hebben afgesproken.
Beperkende werking: De redelijkheid en billijkheid schrijven voor dat een geldige regel buiten toepassing gelaten dient te worden als een gevolg van een overeenkomst hiermee in strijd is.
Hoofdstuk 3
Nietige overeenkomst: Een overeenkomst dat volgens de wet nooit heeft bestaan.
In strijd met de goede zeden: Een handeling is in strijd met wat de maatschappij als ‘goed’ beschouwt.
Strijd met de openbare orde: Een handeling dat in strijd is met wat burgers denken hoe een persoon zich in het openbaar moeten gedragen.
Strijd met de wet: Een handeling dat in strijd is met een wettelijke regel.
Van rechtswege: Er hoeft geen beroep ingesteld worden.
Vernietigbaarheid: Een rechtshandeling is tot gekomen, maar vernietigd kan worden.
Wilsgebreken: De wil is door invloed van buitenaf gebrekkig tot stand gekomen.
Bedreiging: Iemand een rechtshandeling laten verrichten door deze te bedreigen met een nadeel.
Bedrog: Ervoor zorgen dat iemand een rechtsverhandeling verricht door middel van onjuiste mededelingen, iets opzettelijk verzwijgen of een andere kunstgreep.
Misbruik van omstandigheden: Misbruik maken van iemands nadeel.
Noodtoestand: Iemand is door vrees gedwongen om een rechtshandeling te verrichten.
Afhankelijkheid: Door de sterke positie van een persoon wordt een zwakker afhankelijk iemand gedwongen om een rechtshandeling te verrichten.
Lichtzinnigheid: Een persoon dat zich niet bewust is van de consequenties van zijn handelen.
Abnormale geestentoestand: De persoon is geestelijk niet in staat om te beoordelen of hij de rechtshandeling moest aangaan.
Onervarenheid: Misbruik maken van iemand die onervaren is.
Dwaling: Een persoon is een overeenkomst aangegaan door een onjuiste voorstelling van zaken.
Eenzijde dwaling: Er is maar één dwalende
Meerzijde dwaling: Beide partijen hebben gedwaald.
Actio Pauliana: Een rechtshandeling tussen een schuldenaar en een derde vernietigen, ter bescherming van de schuldeiser.
Onverplichte rechtshandeling: Een rechtshandeling zonder een wettelijke grondslag.
Om niet: Gratis; een schenking.
Ander dan om niet: Niet gratis verkregen.
Buitenrechterlijke verklaring: Een verklaring zonder dat hier een rechter aan te pas is gekomen.
Verjaring: Een rechtshandeling komt na een bepaalde periode te vervallen.
Terugwerkende kracht: De juridische situatie wordt teruggedraaid naar het tijdstip van voor de rechtshandeling.
Bezwaarlijk ongedaan maken: De gevolgen van een rechtshandeling worden niet probleemloos teruggedraaid.
Hoofdstuk 4
Verbintenis: Een verbintenis is een rechtrelatie tussen twee of meerdere personen, waarbij de ene persoon verplicht is om een prestatie te leveren, terwijl de andere partij daar recht op heeft.
Betaling: Een prestatie die bestaat uit een verplichting om iets te geven.
Onrechtmatige daad: Een daad waaruit een verbintenis ontstaat tot schadevergoeding.
Redelijkheid en billijkheid: De maatstaven van het ongeschreven recht, waarmee wordt aangeduid dat iets redelijk en rechtvaardig moet zijn.
Aanvullende werking: De redelijkheid en billijkheid vullen de overeenkomst aan als partijen niks hebben afgesproken.
Beperkende werking: De redelijkheid en billijkheid schrijven voor, dat een geldige regel buiten toepassing gelaten dient te worden als een gevolg van een overeenkomst hiermee in strijd is.
Pluraliteit van schuldenaren: Er zijn meerdere schuldenaren bij een verbintenis betrokken.
Deelbare prestatie: De prestatie kan in delen geleverd worden.
Ondeelbare prestatie: De prestatie kan alleen in zijn geheel geleverd worden.
Hoofdelijk verbonden: De schuldenaren kunnen afzonderlijk aansprakelijk gesteld worden voor de gehele prestatie.
Bevrijdende werking: Een schuldenaar wordt bevrijdt van de verbintenis.
Bijdrageplicht: De wijze waarop de schuldenaren moeten bijdragen aan de prestatie.
Reges: De onderlinge verhalingsmogelijkheid tussen schuldenaren.
Pluraliteit van de schuldeiser: Twee of meer schuldeisers zijn verbonden aan de verbintenis.
Gemeenschap: Een vermogen behoort tot meerdere personen.
Gentleman’s agreement/ herenakkoord: Dit is een overeenkomst, waarin de partijen afspreken dat de nakoming niet kan worden afgedwongen.
Alternatieve verbintenis/ keuzeverbintenis: Een schuldenaar is verplicht tot één van twee of meerdere verschillende prestaties ter keuze van hemzelf, van de schuldeiser of van een derde.
Keuzebevoegdheid: Een partij die de bevoegdheid heeft om tussen verschillende prestaties te kiezen.
Enkelvoudige verbintenis: Een gewone verbintenis met maar één prestatie.
Voorwaardelijk verbintenis: Een verbintenis is voorwaardelijk, wanneer de rechtshandeling haar werking uit een in de toekomst onzekere gebeurtenis haalt.
Opschortende voorwaarde: Een opschortende voorwaarde treedt in werking op het moment dat de toekomstige onzekere gebeurtenis plaatsvindt.
Ontbindende voorwaarde: Een ontbindende voorwaarden verliest haar werking op het moment dat de toekomstige onzekere gebeurtenis plaatsvindt.
Ongedaanmakingsverplichting: De prestatie moet ongedaan gemaakt worden.
Ongeoorloofde voorwaarde: Een vernietigbare of nietige voorwaarde.
Zaakwaarneming: Bij zaakwaarneming handelt iemand in naam van een ander persoon zonder dat hij hiervoor toestemming heeft gekregen van die persoon, via een wet of rechtshandeling.
Willens en wetens: Bewust met een bepaalde doel handelen.
Op redelijke grond: Er is een gerechtvaardige basis.
Zaakwaarnemer: De persoon die het belang van de ander behartigt.
Onverschuldigde betaling: Van een onverschuldigde betaling is sprake als iemand een ander een goed geeft, zonder dat er hiervoor een rechtsgrond bestaat.
Zorgplicht: Een persoon moet ervoor zorgen dat een goed niet beschadigt of tenietgaat.
Ongerechtvaardigde verrijking: Bij een ongerechtvaardigde verrijking is iemands vermogen toegenomen, zonder dat hiervoor een rechtsgrond aanwezig was.
Hoofdstuk 5
Inbetalinggeving: Een schuldenaar levert met toestemming van de schuldenaar een andere prestatie.
Soortzaken: Zaken met gemeenschappelijke kenmerken; ze zijn van hetzelfde soort.
Specieszaken: Zaken waarvan er maar één exemplaar bestaat of specifiek zijn aangewezen.
Individueel bepaalde zaak: Een specieszaak.
Zorgplicht: Een persoon moet ervoor zorgen dat een goed niet beschadigt of tenietgaat.
Zorgplicht in soortzaken: Een afgeleverde soortzaak moet van gemiddelde kwaliteit zijn.
Voldoen in geweten: Zonder toestemming van de schuldeiser mag een prestatie niet in gedeeltes voldoen.
Opeisbare verordening: Een vordering die is af te dwingen, omdat de termijn van levering is verstreken.
Nominale waarde: De waarde zoals de cijfers vermeld.
Opschorting: De mogelijkheid van een partij om haar eigen verplichtingen uit te stellen.
Connexiteitsvereiste: De vereiste samenhang tussen het opschorten van de verbintenis en de opeisbare verordening.
Proportionaliteitsvereiste: De opeisbare vordering moet in verhouding staan met de op te schorten prestatie/verbintenis.
Schuldeisersverzuim: De verbintenis wordt niet nagekomen door toedoen van de schuldeiser.
Blijvend onmogelijk: De schuldenaar is niet meer in staat tot nakoming van de verbintenis.
Exceptio non adimpleti contractus (enac): Het recht om bij een wederkerige overeenkomst op te schorten.
Onzekerheidsexeptie: De mogelijk voor een partij om op te schorten als zij een goede heeft dat de wederpartij haar verplichtingen niet zal nakomen.
Retentierecht: Het retentierecht schort de verplichting tot het afgeven van een bepaalde zaak op.
Hoofdstuk 6
Tekortkoming in de nakoming: Een schuldenaar komt zijn verplichtingen uit de verbintenis niet na.
Causaal verband: Oorzakelijk verband.
Wanprestatie: De tekortkoming in de nakoming kan aan de schuldenaar worden toe gerekend.
Exoneratiebeding: Een bepaling in een overeenkomst die da aansprakelijkheid beperkt.
Overmacht: De tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend.
Schuldenaarsverzuim: De verbintenis wordt gebrekkig of niet nagekomen door toedoen van de schuldenaar.
Ingebrekestelling: De schuldenaar ontvangt een schriftelijke aanmaning met daarin een redelijke termijn om toch de verbintenis na te komen.
Gevolgschade: Schade die voortvloeit uit een ondeugdelijke prestatie van de schuldenaar.
Vertragingsschade: Schade die voortvloeit uit een te late prestatie van de schuldenaar.
Aanvullende schadevergoeding: gevolgschade en vertragingsschade, deze kunnen naast de verplichting tot nakoming worden opgelegd.
Vervangende schadevergoeding: Schadevergoeding komt in de plaats van de prestatie.
Risico-omslag: Het risico voor de onmogelijkheid van de prestatie ligt bij de schuldenaar.
Boetebeding: Een bepaling in een overeenkomst waarin de partijen hebben afgesproken dat er een boete, in plaats van een schadevergoeding, wordt opgeld bij het niet nakomen van de verbintenis.
Vermogensschade: Financiële schade
Immateriële schade: Niet-vermogensschade
Smartengeld: Vergoeding voor immateriële schade.
Bijzondere aard van de tekortkoming: Er mag niet ontbonden worden door een bijzondere reden.
Geringe betekenis van de tekortkoming: Er mag niet ontbonden worden, omdat de tekortkoming in de nakoming onvoldoende ernstig is.
Hoofdstuk 7
Onrechtmatige daad: Een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met de wettelijke plicht of een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt (art. 6:162 BW).
Schuld: De onrechtmatige daad is aan de dader toe te rekenen, omdat hij dit met opzet heeft gedaan of onvoorzichtig of onoplettend is geweest.
Relativiteitsbeginsel: Er bestaat geen verplichting tot schadevergoeding als de geschonden norm niet strekt tot bescherming van het belang van de derde.
Roerende zaken: Stoffelijke en verplaatsbare objecten.
Opstal: Een werk of gebouw dat duurzaam aan de grond is verbonden.
Misleidende mededelingen: Het bedrieglijk en onjuist aanprijzen van een product.
Hoofdstuk 8
Cessie: De overdacht van een vordering
Subrogatie: Een nieuwe schuldeiser treedt in de plaats van de oorspronkelijke schuldeiser.
Uitwinning van een goed: De schuldeiser beroept zich op zijn vorderingsrecht op een goed.
Toestemming bij voorbaat: De schuldeiser stemt in met wat zullen afspreken zonder dat hiervoor aanvullende toestemming voor nodig is.
Contractoverneming: Een persoon neemt een overeenkomt over van de andere partij.
Akte: Een schriftelijk ondertekend stuk.
Nakoming: Nakomen is het verrichten van de prestatie die de verbintenis beantwoord.
Verrekening: Twee personen verkenen onderling vorderingen.
Vernietigbaarheid: Een rechtshandeling is tot gekomen, maar vernietigd kan worden.
Afstand: Een persoon ziet af van zijn vorderingsrecht.
Om baat: Er staat een andere prestatie tegenover als de persoon afziet van zijn vorderingsrecht.
Om niet: Er staat geen andere prestatie tegenover als de persoon afziet van zijn vorderingsrecht.
Vermenging: De schuldenaar en de schuldeiser verenigen zich samen in één persoon.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3543 |
Add new contribution