Samenvatting Verslaglegging van Psychologisch Onderzoek van Starreveld

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Hoofdstuk A: Wetenschappelijke teksten

 

Wat is een literatuuroverzicht?
In een literatuuroverzicht beschrijf je op informerende wijze wat jij, als wetenschapper, te melden hebt over een bepaald onderwerp. Je beschrijft een conclusie die je op basis van wetenschappelijke literatuur hebt getrokken. In de tekst probeer je de lezers te overtuigen van jouw zienswijze en conclusies door een overzichtelijk en gestructureerd betoog te presenteren, bestaande uit drie soorten argumenten:
 

  • Argumenten op basis van feiten die door anderen verzameld zijn (onderzoeksresultaten)

  • Argumenten op basis van jouw interpretatie van door anderen verzamelde feiten

Argumenten ontleend aan het belang dat jij hecht aan de twee bovengenoemde argumentsoorten.

Je bouwt je betoog zo op dat de combinatie van de drie soorten argumenten leidt tot de conclusie die je trekt.

 

Wat is een verslag van een empirisch onderzoek?
Een informerende tekst die bestaat uit door jou aangedragen, nieuwe feiten die relevant zijn voor een bepaalde vraagstelling, wordt een verslag van een empirisch onderzoek genoemd. Een dergelijke tekst bevat standaard een inleiding (bestaand uit een kernachtig literatuuroverzicht van het vakgebied en een verantwoording van je vraagstelling), een beschrijving van het empirische gedeelte van het onderzoek, je interpretatie van de resultaten van het onderzoek en je kritiek en opmerkingen. Het verslag wordt wetenschappelijk wanneer

  • Het literatuuroverzicht correct en samenhangend is

  • Je onderzoek goed is opgezet en de data op de juiste manier aan analyse zijn onderworpen

  • Jouw interpretatie van de gevonden resultaten wordt ondersteund door de feiten
     

Eisen waaraan ieder verslag moet voldoen

  • Het verslag klopt inhoudelijk.

  • Het is in begrijpelijke taal geschreven.

  • Het is logisch en overzichtelijk opgebouwd – de verschillende onderdelen hangen. logisch samen en dit is weergegeven met behulp van lay-out.

  • Het taalgebruik is passend en goed Nederlands, de schrijfstijl is zakelijk.

  • Er wordt op de juiste wijze naar literatuur verwezen.

  • De vormregels van de American Psychological Association (APA) worden nageleefd (zie de Publication Manual, American Psychological Association, 2010).

  • Het is je eigen werk. Kopiëren of parafraseren zonder bronvermelding is niet toegestaan.

 

Hoofdstuk B: Schrijven van wetenschappelijke teksten

 

De opbouw van een wetenschappelijke tekst
Het is uiterst belangrijk dat een wetenschappelijke tekst een goede opbouw kent. Onderwerpen moeten logisch op elkaar volgen. Omdat een wetenschappelijke tekst vaak lang is, bestaat deze altijd uit verschillende paragrafen, die zijn opgedeeld in alinea’s.
Een paragraaf beslaat één deelonderwerp. Een voorbeeld is een discussieparagraaf, waarin de gepresenteerde informatie in verband wordt gebracht met de vraagstelling en kritiek wordt geleverd. Verschillende aspecten van een deelonderwerp worden in afzonderlijke alinea’s weergegeven. Een alinea bevat een samenhangende, afgeronde boodschap. Een goede alinea beslaat een aantal zinnen over één aspect van een deelonderwerp. Het volgende aspect beslaat een nieuwe alinea.
Er zijn twee manieren waarop een alinea kan worden opgebouwd:

  • De eerste zin bevat de boodschap, de rest van de alinea bevat de argumentatie of toelichting

  • Eerst wordt de argumentatie gegeven, vervolgens de boodschap.

Wanneer een wetenschappelijke tekst een goede, heldere opbouw heeft, kun je vaak de eerste zinnen van alle alinea’s lezen als een samenvatting van de volledige tekst.

De schrijfstijl van een wetenschappelijke tekst

In een wetenschappelijke tekst is het niet gebruikelijk om gebruik te maken van stijlfiguren of plotwendingen om de lezer te boeien. De schrijfstijl is onpersoonlijk, zakelijk, expliciet, bondig, en draait om de informatie die wordt gepresenteerd.
Een literatuuroverzicht is bedoeld om de lezer te informeren over wat er in gepubliceerde artikelen over een bepaald onderwerp te lezen is en jouw evaluatie van deze informatie te tonen. De inhoud van artikelen moet volledig correct worden weergegeven. Er dient duidelijk te worden aangegeven waar het jouw mening betreft, en waar je de mening van een auteur weergeeft. Een onderzoeksverslag informeert de lezer over de onderzoeksvraag, het onderzoek, de gevonden resultaten en de getrokken conclusies op basis van het onderzoek. zowel het literatuuroverzicht als het onderzoeksverslag moet genoeg informatie geven aan de lezer om de conclusies van het stuk te kunnen evalueren. Je laat daarom niets aan de verbeelding en eigen invulling van de lezer over. Alle stapjes in je argumentatie moeten worden weergegeven. Hoewel je stuk beknopt moet zijn, is het belangrijk te zorgen dat dit niet tot vaagheden leidt.

Stijl en spelling van een wetenschappelijke tekst
Vanzelfsprekend zijn de zinnen in je tekst goedlopend en correct gespeld. Slecht taalgebruik kan een lezer zodanig beïnvloeden dat de inhoud niet meer op waarde geschat wordt. Voor wetenschappelijke teksten gelden vele regels, die zijn opgenomen in de APA Manual (APA, 2010).
Zoals ook voor niet-wetenschappelijke teksten het geval is, zijn spelling en leestekens belangrijke bouwstenen van de tekst. Wat betreft de spellingsregels van de Nederlandse taal is het Groene Boekje een goede bron. Maak daarnaast gebruik van de spellingscontrole van je computerprogramma. Leestekens beïnvloeden de tekst en het is dus belangrijk dat je de correcte tekens gebruikt. Het komt de leesbaarheid van je tekst ten goede wanneer je voorzetseluitdrukking als ‘met betrekking tot’ of ‘door middel van’ vermijdt. Er zijn veel bondiger alternatieven, als ‘over’, ‘voor’, of ‘door’.
Maak geen gebruik van opsommingen in de vorm van lijstjes waarin je informatie boven elkaar weergeeft. Opsommingen moeten een lopende tekst vormen.
Wanneer je een wetenschappelijke tekst schrijft in het Nederlands en gebruik maakt van Engelstalige artikelen is het belangrijk dat je op adequate wijze vertaalt. Slecht vertaald Engels leidt tot slecht geformuleerd Nederlands en dit maakt je tekst onduidelijk en slecht leesbaar. Gebruik altijd je eigen woorden om iets uit te leggen en verwijs altijd naar de bron van wat je vertelt.
Het is de bedoeling dat je een wetenschappelijke tekst produceert die voor een jaargenoot goed te lezen is. Dit betekent dat je ervan uit mag gaan dat de lezer algemeen gangbare termen als ‘onbewust’, of ‘conditionering’ wel kent. Begrippen die specifiek bij het door jouw besproken onderwerp horen en theorieën die je gebruikt in je betoog moet je wel uitleggen. Voordat je de tekst inlevert, vraag je dan af: mist er informatie? Is het verslag voor een willekeurige jaargenoot op deze manier goed te begrijpen? Worden er stukken onnodig herhaald? Snijden de gebruikte argumenten hout?
Aanwijzingen ontleend aan de APA Manual

  • Maak gebruik van de actieve werkwoordsvorm om een saaie tekst te voorkomen.

  • Kijk goed waar je tegenwoordige tijd gebruikt en waar je verleden tijd toepast. De tegenwoordige tijd komt meestal uitsluitend voor in de inleiding, de overgangen tussen paragrafen en de conclusie. Beschrijvingen van onderzoek en artikelen zijn altijd in de verleden tijd.

  • Gebruik geen eerste persoon enkelvoud of meervouw (ik, wij). Een wetenschappelijke tekst is niet de plek om persoonlijke meningen te uiten of verhalen te vertellen.

  • Maak gebruik van parallelle grammaticale constructies. Schrijf dus niet “de mensen in de eerste conditie zagen rode blokken, terwijl de personen in de tweede conditie blauwe blokken te zien kregen”, maar schrijf: de mensen in de eerste conditie zagen rode blokken, de mensen in de tweede conditie zagen blauwe blokken”. Dit zorgt voor overzichtelijkheid.

  • Maak een keuze voor specifieke terminologie en houdt je daaraan. Gebruik geen synoniemen om de tekst afwisselender te maken. Heb je in je inleiding gekozen voor het woord participanten, noem ze dan in de volgende paragraaf niet ineens deelnemers.

  • Bij een vergelijking noem je altijd beide dingen die met elkaar vergeleken worden. Dus niet: de ene conditie …., de andere …. Maar: in de ene conditie….., in de andere conditie…..
     

Verwijzen
Veel informatie die je gebruikt zal afkomstig zijn uit andere literatuur. Hier moet op de juiste wijze naar verwezen worden. Vaak zul je gebruik maken van parafrases: het weergeven van de informatie in je eigen woorden. Het is belangrijk dat lezers precies weten waar informatie vandaan komt. Daarom verwijs je in de tekst en voeg je achteraan je tekst een literatuurlijst toe.

Je verwijst zo nauwkeurig mogelijk naar de plek waar je de informatie vandaan hebt. Dit doe je met behulp van verwijzingen. In Appendix B van het boek vindt je de uitgebreide beschrijving van de verschillende manieren waarop je naar boeken, artikelen, websites e.d. moet verwijzen. De belangrijkste regels zijn de volgende.

  • Een verwijzing bevat standaard de naam/namen van (de) auteur(s) en het jaartal van publicatie.

  • Je verwijst op een van de volgende manieren:

    • Auteur(s) en jaartal tussen haakjes

    • Auteur(s) in de lopende tekst, jaartal tussen haakjes

  • Bij een publicatie met drie of meer auteurs kun je op een verkorte manier verwijzen door gebruik te maken van de afkorting et al. De eerste keer dat je verwijst naar een publicatie schrijf je wel alle namen uit.

  • Tenzij een publicatie zes of meer auteurs heeft: dan mag je meteen de eerste keer dat je verwijst al de verkorte methode toepassen.

  • Verwijs alleen naar literatuur die je ook daadwerkelijk zelf gelezen hebt. Bij uitzondering kun je gebruik maken van de constructie “Auteur A, 2009, aangehaald in Auteur B, 2010”, wanneer je de oorspronkelijke publicatie van auteur A niet hebt gelezen.

Citeren
Een letterlijk citaat kan ook voorkomen. Soms kan een citaat je betoog versterken. Bij het letterlijk overnemen van tekst noem je altijd een paginanummer. Wanneer de quote korter is dan veertig woorden neem je het op in de tekst zonder bijzondere opmaak en met gebruik van “dubbele aanhalingstekens”. Laat je een stuk weg uit het oorspronkelijke stuk tekst dan geef je dat weer met drie punten (…). Wanneer je quote langer is dan veertig woorden moet het inspringen en staat het niet tussen aanhalingstekens.
Probeer letterlijke citaten zoveel mogelijk te vermijden. Meestal geldt dat je tekst sterker is wanneer hij in je eigen woorden is geschreven, omdat zo de stijl en het taalgebruik consequent blijven.
Literatuur
Iedere verwijzing in je lopende tekst is terug te vinden in de referentielijst achteraan je stuk. In deze literatuurlijst staat alles wat iemand moet weten om een bron die jij hebt gebruikt in je tekst terug te kunnen vinden. Een literatuurlijst bestaat uit tijdschriftartikelen, boeken, hoofdstukken uit geredigeerde boeken en websites die je hebt gebruikt bij het schrijven van je wetenschappelijke tekst. Het is bij het maken van je literatuurlijst belangrijk dat je de specifieke regels voor de weergave van bronnen naleeft.

  • Namen van auteurs

    • Eerst de achternaam, dan de initialen, na ieder initiaal een punt.

    • Alle achternamen en initialen van auteurs van een artikel worden. weergegeven, in de volgorde zoals ze boven aan het artikel staan.

    • Bij twee of meer initialen worden deze door een spatie gescheiden.

    • Bij meer dan één auteur staat er voor de naam van de laatste auteur een &-teken.

    • Bij zeven of meer auteurs noem je de eerste zes, gevolgd door ‘et al.’.

    • Auteursvermeldingen worden gescheiden door komma’s.

  • Het jaartal staat tussen haakjes en wordt gevolgd door een punt.

  • Titel

  • Alleen het eerste woord van de titel en de eventuele ondertitel krijgen een hoofdletter.

  • Ook eigennamen in de titel krijgen een hoofdletter.

  • Na een dubbele punt in de titel krijgt het volgende woord een hoofdletter.

  • De titel eindigt met een punt.

  • Geef de volledige titel van het tijdschrift en gebruik hoofdletters voor hoofdwoorden.

  • Druk de titel schuin.

  • Plaats na de titel een komma.

  • Geef het volume-nummer, gevolgd door een komma.

  • Noem de eerste en de laatste pagina van het artikel.

  • Sluit alles af met een punt.

  • Veel artikelen hebben een digitale identificatiereeks, een doi (digital object identifier).

  • Het woordje doi vermeldt je in kleine letters, daarna een dubbele punt, daarna de identificatiereeks zonder punt erachter.

  • Een doi zorgt ervoor dat je bijvoorbeeld via google heel snel het artikel terug kan vinden.

  • Heeft een artikel dat je online hebt gevonden geen doi, gebruik dan het internetadres van de homepage en de auteurs, titel, jaartal en paginanummering van het artikel.

  • Het tijdschrift waar het artikel in gepubliceerd is

  • Digitale identificatiereeks

 

Bij verwijzingen naar boeken of hoofdstukken uit geredigeerde boeken gaat de verwijzing grotendeels hetzelfde. Voorbeelden van bronverwijzingen vindt je in appendix B van het boek.

De onderdelen van je literatuurlijst zijn alfabetisch geordend, op achternaam. Gelijke achternamen worden geordend door naar initialen te kijken. Gebruik je meerdere artikelen van één auteur, dan hanteer je de chronologische volgorde (1992 komt dus voor 2001). Heb je een artikel van auteur Willems, en een van Willems, Broersma en Akkerman, dan gaat het artikel met slechts één auteur voor. Publicaties van meerdere auteurs met dezelfde eerste auteur worden geordend door te kijken naar de tweede, derde, etc. auteur. Wanneer een auteur meerdere publicaties heeft gedaan in één jaar krijgt de eerste publicatie een kleine a achter het jaartal, de tweede een b, etc.

Opmaak
Voor de opmaak van een wetenschappelijke tekst houd je de regels van het APA Manual (APA, 2010) aan.

  • Hanteer een ruime linker- en rechtermarge (de standaardinstellingen zijn meestal goed). Kies een algemeen gebruikt lettertype (bijv. Times New Roman) in grootte 12. Gebruik een regelafstand van 2.0. Lijn de tekst links uit, zodat de rechterkant van de tekst onregelmatig wordt. Je mag woorden aan het eind van de regel niet afbreken.

  • Gebruik een titelblad. Hierop plaats je de titel en je naam, beide gecentreerd. Andere informatie (je studentnummer, de datum, de naam van je begeleider, het aantal woorden, etc.) vermeldt je linksonder op het titelblad.

 

Opmaak van alinea’s en paragrafen

Een nieuwe paragraaf begint met een ongenummerd kopje dat vetgedrukt is, gecentreerd en in hoofd- en kleine letters. Inhoudswoorden krijgen een hoofdletter, functiewoorden een kleine letter (bijv. lidwoorden, ‘ook’ of ‘en’). Wanneer je binnen een paragraaf een subparagraaf wilt opnemen, gebruik je een tweede niveau van opmaak door het kopje vetgedrukt te maken, links uit te lijnen en weer hoofdletters en kleine letters te gebruiken. Soms is zelfs een derde niveau nodig, dat is dan vetgedrukt en ingesprongen, hanteert dezelfde regels voor kleine letters en hoofdletters en eindigt met een punt. De tekst loopt dan na de punt gewoon door, zonder witregel, maar is niet meer vetgedrukt.
Binnen tekstdelen maak je gebruik van alinea’s om structuur aan te brengen. Een alinea eindigt met een regeleinde. Een nieuwe alinea springt in aan het begin van de zin, met een tabje. Een alinea mag nooit uit slechts één zin bestaan.

 

Getallen
In de abstract gebruik je altijd getallen. Wanneer je getallen groter dan negen noemt gebruik je nummers. Dus: er deden zeven mensen mee aan het onderzoek, maar: er waren 92 proefpersonen.
De APA Manual hanteert een aantal uitzonderingsregels. Zo gebruik je cijfers voor getallen onder de 10 wanneer het gaat om maten (cm, mg), elementen uit een rijtje (conditie 1, conditie 2), rekengetallen (vermenigvuldigd met 4, ruim 5%), bij getallen die een tijd, datum, leeftijd, geldbedrag of score weergeven en bij statistische informatie (F(3,8)=5.9).

Je begint een zin nooit met een cijfer. Ook kleine getallen en getallen waarvoor de uitzonderingsregels gelden, worden dan uitgeschreven.

Wanneer je een empirisch onderzoek verslaat, beschrijf je altijd de gebruikte variabelen. In de tekst maak je altijd gebruik van betekenisvolle, volledige aanduidingen en gebruik je geen afkortingen of codes. In een tabel kan dit wel, wanneer er niet genoeg ruimte is voor de volledige naam van een variabele. In een voetnoot geef je dan de volledige naam.

Je schrijft variabelen de ene keer wel, de andere keer niet met een hoofdletter. Volgens de APA Manual worden ze doorgaans niet met een hoofdletter geschreven, tenzij ze genoemd worden in combinatie met een vermenigvuldigingsteken ( de Sekse x Opleiding interactie). Wanneer je een test noemt met een algemene naam, bijvoorbeeld ‘een intelligentietest’, gebruik je geen hoofdletter. Voor eigennamen van tests, bijvoorbeeld de Beck Depressieschaal, gebruik je wel hoofdletters. Ook namen van subschalen schrijf je met een hoofdletter.

In een onderzoeksverslag maak je vaak veel gebruik van statistische symbolen. Een operator, zoals =, , of + bijvoorbeeld, staat altijd tussen twee spaties. Symbolen als F, p, t, N, M of SD schrijf je cursief, behalve wanneer het om Griekse letters gaat.
 

Figuren en tabellen
In literatuuroverzichten kom je haast nooit tabellen of figuren tegen. In onderzoeksverslagen staat wel bijna altijd minimaal één tabel. De gebruikte tabellen of figuren benoem je in de tekst met een nummer (tabel 1, figuur 1). Je schrijft altijd uit wat de lezer in een tabel of figuur kan zien. De titel van een tabel of figuur staat er altijd bij, cursief en met het nummer gevolgd door een punt bij een figuur en zonder punt bij een tabel.
Tabellen bevatten nooit verticale lijnen, wel horizontale. De eerste kolom van een tabel wordt links uitgelijnd, de andere kolommen zijn gecentreerd. Elke kolom in een tabel krijgt een titel. Getallen die de lezer behoort te vergelijken staan naast elkaar, niet onder elkaar. Wanneer een tabel resultaten van een statistische toets bevat kan met sterretjes worden aangegeven welke gegevens significant waren en welke niet. In een noot onder de tabel geef je dan aan welke p-waarden gehanteerd werden om significante niveaus te bepalen.

Figuren en tabellen moeten altijd zelfstandig leesbaar zijn. In de korte toelichting boven een tabel of onder een figuur geef je genoeg informatie om te kunnen begrijpen wat wordt weergegeven, zonder dat het nodig is de lopende tekst te lezen.
 

Het nut van opmaak
Het is belangrijk je niet te laten afleiden door al deze regeltjes: de kern van je betoog is het belangrijkst. De vorm is de manier waarop je jouw boodschap overbrengt, en hoort in dienst te staan van de boodschap zelf. De beste manier om andere wetenschappers te overtuigen, is een helder betoog schrijven. Opmaak is de kers op de inhoudelijke solide taart.

 

Hoofdstuk C: De totstandkoming van een literatuuroverzicht

 

Voorafgaand aan het schrijfproces
Aan het daadwerkelijke schrijven gaan een aantal belangrijke stappen vooraf: het kiezen van een onderwerp, het formuleren van een probleemstelling, de zoektocht naar literatuur, het selecteren van de meest geschikte literatuur, het lezen van de geselecteerde literatuur, het eventuele herformuleren van de probleemstelling, het grondig bestuderen van de geselecteerde literatuur en het schrijven van een opzet voor de uiteindelijke tekst.
Het kiezen van een onderwerp
Wanneer je niet direct weet over welk onderwerp je zou willen schrijven, kan het helpen om de studieboeken van vakken die je interessant hebt gevonden nog eens open te slaan. Zo krijg je meteen een indruk van bestaand onderzoek naar een bepaald onderwerp. Ook kun je een onderwerp kiezen dat je interessant vindt en dat juist nog niet aan bod is gekomen in het vakkenaanbod. Daarnaast kan overleg met medestudenten of docenten je helpen een idee te krijgen. Het is belangrijk dat je een onderwerp kiest dat je boeiend vindt zodat je gedurende het schrijfproces gemotiveerd blijft.

Het formuleren van de probleemstelling
De probleemstelling is de eerste aanduiding van de vraag die je wilt gaan beantwoorden. De probleemstelling geeft weer hoe jij in algemene zin je gekozen onderwerp zult benaderen. Nadat je een probleemstelling hebt gekozen, is het belangrijk dat je een voorlopige vraagstelling formuleert om gericht naar literatuur te kunnen zoeken. Tijdens je zoektocht kun je de voorlopige vraagstelling nog bijstellen, aan de hand van de artikelen die je vindt.
De zoektocht naar literatuur
Wetenschappelijke literatuur bestaat uit artikelen in wetenschappelijke tijdschriften, geredigeerde boeken over meerdere onderwerpen (vaak van meerdere auteurs) en boeken gewijd aan één onderwerp. Er zijn verschillende manieren om geschikte literatuur te vinden.

  • Vanuit een geschikte basispublicatie. Vanuit een boek of artikel dat geschikt is voor het beantwoorden van jouw vraagstelling, kun je verder zoeken via de referentielijst in het boek of artikel.

  • Vanuit zoektermen. In databases kun je zoeken met zoektermen die bij jouw vraagstelling horen. Voorbeelden zijn PsychInfo, OvidSP en Google Scholar.

 

Het zoekproces
Het belangrijkste kenmerk van een goed zoekproces is dat je actief op zoek gaat en niet slechts passief wat zoektermen intypt en afwacht wat eruit de computer rolt. Je zoekproces wordt actief doordat je de volgende stap laat afhangen van wat je vindt. Door titels en abstracts te bestuderen krijg je al snel een idee waar een artikel over gaat. De verschillende onderzoeksopzetten of theoretische benaderingen die je tegenkomt geven je voorlopige vraagstelling verder vorm. Ook helpt dergelijke informatie je een goede indeling te maken van je literatuuroverzicht: wat worden bijvoorbeeld de verschillende paragrafen?

De gebruikte zoektermen zijn een belangrijk onderdeel van een actief zoekproces. Kies je zoektermen zo dat ze het betreffende deelgebied goed bestrijken. Vertaal je zoektermen naar het Engels; de meeste databases en artikelen zijn in die taal. Maak gebruik van de cited by functie waar mogelijk: zo kun je zien welke artikelen het artikelen dat jij hebt gevonden als bron gebruiken. Dit helpt je de bron op waarde te schatten en brengt je ook weer bij andere artikelen die mogelijk bruikbaar voor je zijn.
Wanneer je teveel geschikte titels hebt, kun je met behulp van je zoektermen je vraagstelling nauwer en zo specifieker maken. Heb je te weinig titels, dan kun je de vraagstelling juist wat breder trekken en ook andere zoektermen gebruiken. Kun je echt te weinig vinden, dan moet je de vraagstelling bijstellen.

Het beoordelen van gevonden literatuur
Ten eerste kijk je of een artikel dat je hebt gevonden inhoudelijk aansluit bij je vraagstelling. Hiervoor maak je gebruik van de titel en de eventuele ondertitel(s). Daarna lees je de abstract of samenvatting aan het begin van het artikel. Bij een boek werkt het ongeveer hetzelfde: je kijkt naar de titel, de ondertitel(s) en naar de inhoudsopgave. Vaak worden aan het begin of eind van hoofdstukken samenvattingen gegeven die je kunt bekijken om de bruikbaarheid van het boek of een hoofdstuk in te schatten.

Zoekmachines
Via de inlogcodes die je van je universiteit hebt gekregen heb je toegang tot een groot aantal gecomputeriseerde databases, die elk miljoenen wetenschappelijke artikelen en hoofdstukken bevatten. Alle informatie over één publicatie wordt record genoemd. Een record bestaat vervolgens uit onderdelen als de auteur, de titel, het uitgever, trefwoorden etc. Deze kun je in zoekvelden invullen om zo publicaties te kunnen vinden.

Psychinfo
Psychinfo bevat tijdschriftartikelen uit zo’n 1500 wetenschappelijke psychologische tijdschriften en vele hoofdstukken uit geredigeerde boeken. Psychinfo is een geavanceerde zoekmachine waarmee je kunt zoeken in de thesaurus, geschikte titels kunt opslaan, zoektermen kunt combineren en met behulp van extra functies gerichter kunt zoeken.
ISI Web of Knowledge
Web of Knowledge heeft als groot voordeel dat alle informatie die erin is opgenomen onderling verbonden is. Als je een centraal artikel hebt gevonden dat je kan helpen je vraagstelling te beantwoorden, kun je heel gemakkelijk vinden wat de achtergrond van de publicatie is en wat er na publicatie mee gebeurd is. Web of Knowledge bevat nog meer tijdschriften dan Psychinfo. Je kunt met Web of Knowledge zowel algemeen naar artikelen zoeken als zoeken naar verwante artikelen, wanneer je een geschikt artikel hebt gevonden.
Google Scholar
Google Scholar is gebaseerd op het welbekende Google en werkt heel intuïtief. In het zoekveld kun je zowel zoektermen als auteursnamen of tijdschrifttitels invullen. Ook bestaat er een geavanceerde zoekoptie. Een extra functie van Google Scholar is cited by, waarmee je kunt vinden in welke artikelen het artikel dat je hebt gevonden genoemd wordt. Een nadeel is dat het met Google Scholar lastig kan zijn om een systematische zoektocht uit te voeren, omdat je bijvoorbeeld geen verzameling van zoekresultaten kunt opslaan. Een groot voordeel van Google Scholar is dat het heel makkelijk te hanteren is, omdat het zoveel lijkt op de normale zoekmachine van Google die iedereen wel kent.
PiCarta
PiCarta is een database waarin je boeken over je onderwerp kunt vinden. Het is een gecombineerde bibliotheek van alle universiteiten in Nederland en bevat daarnaast veel wetenschappelijke publicaties. Je kunt zowel met boektitels als met zoektermen zoeken. Een specifiek boek vindt je door de volledige titel in te typen tussen aanhalingstekens en dan de optie “titelwoorden” te selecteren in de zoekmachine.

Het schrijven van een opzet
Wanneer je alle literatuur hebt verzameld, is het vervolgens tijd om de structuur van het literatuuroverzicht te ontwerpen. Hierbij is het schrijven van een opzet een belangrijk hulpmiddel. Een goede opzet zorgt ervoor dat je rode draad helder wordt en kost veel werk.

De totstandkoming van een opzet
Een literatuuroverzicht is altijd opgebouwd uit een inleiding, middenstuk en conclusie. In de opzet moet daarom duidelijk zijn weergegeven wat je in deze verschillende onderdelen wilt behandelen. Hoe meer werk je in je opzet steekt, hoe minder werk je literatuuroverzicht uiteindelijk nog gaat kosten.
Voordat je een opzet begint te maken heb je de literatuur nauwkeurig bestudeerd. Jouw visie op de gevonden literatuur bepaalt de indeling van het literatuuroverzicht. Je zoekt eerst uit welke delen van de gevonden artikelen relevant zijn voor het beantwoorden van je vraagstelling. Soms bespreekt een auteur in een artikel bijvoorbeeld 3 experimenten, waarvan er slechts 1 relevant is voor jou. De anderen kun je dan weglaten. Van de voor jou relevante onderdelen maak je een korte samenvatting. Vervolgens evalueer je de gevonden informatie en van de onderzoeksvraag van de auteur voor jouw onderzoeksvraag. Kijk ook of de onderzoeksopzet valide was, bijvoorbeeld door operationalisaties onder de loep te nemen. Als je alle publicaties op deze manier goed hebt bestudeerd, kun je gaan nadenken over de opbouw van je literatuuroverzicht. Hier moet je alle analyses en evaluaties samenvoegen om een rode draad te vlechten die alle publicaties met elkaar in verband brengt. Vaak is het handig om te beginnen met het slot. Wat is het antwoord op je onderzoeksvraag? Vervolgens kun je nagaan hoe je bij dat antwoord bent gekomen aan de hand van de literatuur. Er zijn verschillende opties:

  • het antwoord op de onderzoeksvraag is af te leiden uit de analyses van de gebruikte artikelen

  • het antwoord op de onderzoeksvraag is niet eenduidig

  • het antwoord is niet gevonden, omdat studies elkaar tegen spreken

  • de gevonden literatuur bleek toch niet geschikt om je vraag te beantwoorden

Het kan nodig zijn je onderzoeksvraag achteraf aan te passen aan de gevonden informatie. Zolang je een rode draad vindt die de publicaties die je gebruikt verbindt, is de rode draad om te vormen tot een nieuwe onderzoeksvraag.

De opzet zelf
De opzet bevat de complete argumentatiestructuur van het uiteindelijke literatuuroverzicht. De opbouw, aan de hand van paragrafen en alinea’s, is duidelijk weergegeven. Hieronder is schematisch weergegeven welke elementen de opzet moet bevatten.

  • Titel

  • Inleiding (probleemgebied, theorie, uitleg begrippen, eerder onderzoek, relevantie, vraagstelling, opbouw literatuuroverzicht)

  • Middendeel (deelvragen, ieder met hoofdpunten onderzoeken en resultaten, paragraafconclusie en een overgang)

  • Conclusie (onderbouwd antwoord op de vraagstelling, discussie en kritiekpunten, suggesties voor vervolgonderzoek en de bredere context)

  • Literatuurlijst (volledig, en op alfabetische volgorde

In het boek vindt je op pagina 63 een voorbeeld van een goede opzet.

 

 

Hoofdstuk D: Het beschrijven van onderzoek

 

De onderzoeksbeschrijving
Bij het beschrijven van een onderzoek in een onderzoeksbeschrijving zijn voornamelijk de structuur, de context en de inhoud van belang.
Structuur
In een onderzoeksartikel staat altijd een onderzoekvraag centraal die beantwoord wordt met behulp van één of meerdere empirische onderzoeken of experimenten. Het eerste deel van het onderzoeksartikel behandelt die vraag die onderzocht wordt, de theorieën binnen het onderwerp en wat er al in eerdere onderzoeken is gebleken. Vervolgens worden het onderzoek dat gedaan is, de opzet ervan en de resultaten die gevonden zijn beschreven. Tot slot worden de resultaten teruggekoppeld aan de gestelde onderzoeksvraag om deze te beantwoorden.
De structuur van een onderzoeksartikel sluit aan bij de inhoud en is vrijwel altijd gelijk. Het artikel is opgebouwd uit de onderdelen:

  • Inleiding: schets van het probleemgebied, eerder onderzoek, theorieën, stelling van de vraag.

  • Methode: hoe is het onderzoek opgezet (deelnemers, taken, materialen, metingen, procedure, data-analyse).

  • Resultaten: uitkomsten van het onderzoek (scores, percentages, correlaties, statistische toetsen en of deze significant waren).

  • Discussie: antwoord op de vraagstelling, alternatieve verklaringen van de resultaten, kritiek op onderzoek en suggesties voor vervolgonderzoek).

Een belangrijk kenmerk van een onderzoeksartikel is dat de verschillende onderdelen (de paragrafen) sterk samenhangen. Omdat een onderzoeksartikel een vaste indeling heeft, is het voor lezers makkelijk om snel een overzicht te krijgen van het gerapporteerde onderzoek en er een oordeel over te vellen.
Een wetenschappelijke onderzoeksbeschrijving: het schrijfproces
Je kunt in je onderzoeksbeschrijving onmogelijk alle informatie uit relevante wetenschappelijke publicaties overnemen. Je gebruikt daarom alleen die informatie die nodig is voor het beantwoorden van je eigen vraagstelling. Andere informatie kun je weglaten.
Wanneer je een literatuuroverzicht schrijft, beschrijf je altijd onderzoeken als onderdeel van je betoog. Wanneer je dit doet, is het wel belangrijk dat je aangeeft waarom je een bepaald onderzoek beschrijft. Je legt kort de context uit en vermeldt de vraagstelling, waaruit blijkt waarom het voor jouw eigen vraagstelling een relevant onderzoek is. Vervolgens beschrijf je de methode en resultaten van het onderzoek dat je bespreekt in een lopend verhaal waarin je geen aparte kopjes gebruikt. Je noemt hierin de deelnemers, taken, onderzoekscondities en meetmethodes. De inleidende context en het onderzoek moeten duidelijk samenhangen. Je beschrijft genoeg details van het onderzoek zodat de lezer kan begrijpen waarom dit onderzoek je helpt je vraagstelling te beantwoorden, en niet meer dan dat. Wees consequent; het heeft bijvoorbeeld geen zin om wel te vermelden dat een vragenlijst werd afgenomen maar vervolgens geen scores hiervan te geven.
Wat de resultaten betreft vermeldt je alleen de gegevens die direct betrekking hebben op je vraagstelling. Je kunt hierbij resultaten cijfermatig weergeven door bijvoorbeeld gemiddelden of percentages te vermelden, maar je geeft nooit de toetsingsresultaten als F-waardes, t-waardes, p-waardes etc.
Als je de onderzoeksbeschrijving hebt afgerond eindig je met een ‘uitleiding’ over de context. Dit gebeurt vaak aan de hand van formuleringen als “Deze studie heeft aangetoond dat…”. Je integreert zo de onderzoeksbeschrijving in je betoog. Voorkom dat je literatuuroverzicht een opsomming wordt van de resultaten van verschillende onderzoeken: dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling.
Het is belangrijk steeds duidelijk de bronnen te geven van wat je vertelt, zodat de lezer altijd weet wat door de auteurs van een artikel is gezegd en wat jij zelf eraan toevoegt in je literatuuroverzicht. In de voorbeelden (paragraaf 4.2.1. in het boek) is duidelijk te zien hoe je dit kunt weergeven).

De manier van werken bij het schrijven van een onderzoeksbeschrijving
Een goed, gedegen schrijfproces van een onderzoeksbeschrijving ziet er als volgt uit:

  • Kijk goed naar je opzet. Maak gebruik van de samenvattingen die je bij het schrijven van je opzet hebt gemaakt over de onderzoeken die je wilde beschrijven. Lees het artikel zo vaak als nodig is om het van voor tot achter te begrijpen. Alleen dan kun je het helder weergeven in je beschrijving.

  • Leidt het onderzoek in door de context te beschrijven door het betreffende deel uit je opzet nauwkeurig uit te schrijven.

  • Schrijf de daadwerkelijke beschrijving van het onderzoek dat je wilt bespreken, weer aan de hand van je korte samenvatting (en niet aan de hand van het artikel). Zo zorg je ervoor dat je de beschrijving in je eigen woorden geeft en wordt het voor de lezer makkelijker te begrijpen. Details kun je terwijl je schrijft in het artikel opzoeken.

  • Leidt het onderzoek uit door het te integreren in je betoog. De inhoud kun je weer uit de opzet die je gemaakt hebt halen.

  • Schrijf altijd eerst een kladversie, en schaaf deze vervolgens bij. In de eerste versie let je alleen op de inhoud, in de tweede ronde werk je de kladversie uit tot de eindversie, die zowel qua inhoud als qua taalgebruik en formuleringen, samenhang, soepele overgangen en structuur goed loopt.

 

Hoofdstuk E: Het literatuuroverzicht

In een literatuuroverzicht is te lezen wat de stand van zaken van de kennis over een specifieke vraag is (binnen de psychologie, in dit geval).
Structuur
Een literatuuroverzicht kun je zien als een zandloper. Het begint breed, met de inleiding. Vervolgens wordt het smaller, en wordt de specifieke vraag gesteld. Daarna wordt (in het smalle deel van de zandloper, het gaat nu over de specifieke vraag), de vraag beantwoord. Daarna geef je jouw conclusies en evalueer je deze en plaats je het geheel in de context, zowel binnen de wetenschap (met behulp van suggesties voor vervolgonderzoek e.d.) als binnen de maatschappij (door de maatschappelijke relevantie van deze vraagstelling te vermelden). Dit is weer het bredere deel.
Alle onderdelen van het overzicht moeten samenhangen. Iedere paragraaf moet duidelijk betrekking hebben op één en dezelfde onderzoeksvraag zonder dat je ver afdwaalt van waar het om gaat. Deze samenhang baseer je op de opzet die je hebt geschreven na de zoektocht naar literatuur. Wanneer je daadwerkelijk aan het schrijven bent, zijn er vele manieren waarop je de samenhang van je overzicht duidelijk kunt maken. Ten eerste doe je dit in de inleiding van een literatuuroverzicht: hier kondig je al de gehele lijn van je betoog aan. Dit geeft de lezer inzicht in de structuur van je tekst. Ook bij paragrafen geef je zo de structuur aan. Heldere titels en tussenkopjes geven duidelijk aan wat er komen gaat en inleidende of afsluitende zinnen vervolmaken de opbouw van het betoog.
Het volledige literatuuroverzicht bestaat uit de onderdelen:

  • Titelblad

  • Inhoudsopgave

  • Abstract

  • Inleiding

  • Middendeel (daadwerkelijke overzicht van de literatuur)

  • Conclusies en discussie

  • Literatuurlijst (overzicht van de gebruikte bronnen)

Titel
De titel moet expliciet en helder zijn. Daarnaast is het belangrijk dat het een pakkende titel is die de aandacht trekt en daarnaast aan de lezer laat weten wat hij of zij kan verwachten. Een titel moet vanzelfsprekend de inhoud van de tekst dekken. Je kunt gebruik maken van een ondertitel. Onder de titel staat, gecentreerd, jouw naam als auteur van het stuk.
Inhoudsopgave
In de inhoudsopgave geef je een overzicht van de onderdelen van het literatuuroverzicht en op welke pagina deze te vinden zijn. De inhoudsopgave dient als een weergave van de inhoudelijke opbouw van het verslag. Daarom is het belangrijk dat de titels van paragrafen ook echt iets zeggen over de opbouw van het stuk. Paragraaftitels staan in de inhoudsopgave netjes onder elkaar, titels van subparagrafen moet je laten inspringen. Paginanummers worden rechts uitgelijnd.
Abstract
In de korte samenvatting van het verslag, de abstract, geef je de hoofdzaken weer. De abstract is maximaal 120 woorden lang. Hij begint met het onderwerp, weergegeven in één zin. Vervolgens vermeldt je expliciet hoe het verslag is opgebouwd en rapporteer je de belangrijkste bevindingen en je conclusies. De abstract moet zelfstandig leesbaar zijn en begrijpelijk voor iemand die het literatuuroverzicht niet heeft gelezen.
Inleiding
In de inleiding introduceer je waar het verslag over gaat. De titel van de inleiding is meestal de titel van het verslag of een afgeleide hiervan. Vervolgens introduceer je het onderwerp, bijvoorbeeld aan de hand van een concreet voorbeeld of een anekdote. Je verleidt hiermee de lezer er toe om de rest van de tekst te gaan lezen. De introductie begint breed, en versmalt stap voor stap. Belangrijke begrippen leg je uit wanneer nodig. Na het beschrijven van eerder onderzoek kom je bij de formulering van je specifieke vraagstelling en de verantwoording van jouw keuze voor deze vraagstelling. Je specifieke vraagstelling speelt een centrale rol in de gehele tekst. Bij ieder onderdeel van de tekst moet je jezelf afvragen waarom dit belangrijk is voor het beantwoorden van de vraagstelling.
De inleiding sluit af met een inhoudelijk overzicht van de opbouw van de tekst. Hier geef je weer wat je in de deelvragen zult bespreken en waarom. Je beschrijving van de opbouw moet inhoudelijk zijn. Het heeft geen zin om bijvoorbeeld te zeggen “in de afsluitende paragraaf worden de conclusies besproken”. Dit voegt niets toe.
Middendeel
Het middendeel is qua volume het grootste deel van het literatuuroverzicht. Dit is het gedeelte dat alle inhoudelijke informatie bevat. Hier worden de beschrijvingen en evaluaties van de onderzoeken besproken. De deelonderwerpen moeten logisch op elkaar volgen, duidelijk samenhangen en met elkaar verbonden worden door mooie, soepele overgangen. Het is geen opsomming. Zo laat je zien dat je de materie echt beheerst. Over het algemeen behandel je ieder apart deelonderwerp in een aparte paragraaf. Onderzoeken die vergelijkbare onderwerpen bespreken kun je in één paragraaf bespreken. Hier geef je met behulp van verbindingszinnen aan dat het om verschillende studies gaat en maak je duidelijk hoe deze samenhangen. Elke paragraaf gaat over een deel van je specifieke vraagstelling. Je vermeldt alleen die informatie die relevant is voor het beantwoorden van je vraag.
Een paragraaf lijkt qua structuur veel op het verslag in het geheel. Een paragraaf bestaat uit:

  • een titel

  • een inleiding

  • de onderzoeksbeschrijvingen

  • paragraafconclusies

Je hoeft deze onderdelen geen aparte kopjes te geven, je kunt met behulp van inhoudelijke overgangen tussen alinea’s de lezer informeren over de structuur en de samenhang tussen studies.
Titel van de paragraaf
Een heldere paragraaftitel helpt je de structuur van je verslag duidelijk te maken. Je kiest de titel zo dat iedere lezer meteen weet waar de paragraaf over gaat.
Inleiding van de paragraaf
Een paragraaf begint met een inleidende alinea waarin je aangeeft wat dit deelonderwerp belangrijk maakt voor de vraagstelling. Ook vormt de inleiding een belangrijk middel in de overgang van de ene naar de andere paragraaf. Vervolgens formuleer je een deelvraag om zo richting te geven aan de paragraaf. Lange paragrafen kun je afsluiten met een korte beschrijving van de inhoudelijke paragraafopbouw.
Onderzoeksbeschrijvingen in paragrafen
Je geeft duidelijk de argumenten die verantwoorden waarom je een onderzoek bespreekt en wat de resultaten betekenen voor het beantwoorden van de deelvraag. Je betoog bestaat uit dezelfde drie soorten argumenten als in hoofdstuk D werden besproken. De combinatie van deze drie soorten argumenten plaatst de onderzoeksbeschrijving in de context van jouw betoog. Ook hier kun je weer gebruik maken van je opzet bij het schrijven van de uiteindelijke tekst.
Verbindingswoorden
Verbindingswoorden gebruik je om argumenten met elkaar in verband te brengen. Een ander woord voor deze verbindingswoorden is ‘signaalwoorden’, omdat ze de lezer een duidelijk signaal geven over hoe argumenten met elkaar samenhangen. Voorbeelden van dergelijke woorden zijn: en, ook, net als, bovendien, ten eerste, ten tweede, ten derde. Deze woorden gebruik je wanneer verschillende argumenten leiden tot één en dezelfde conclusie. Wanneer je argumenten oorzaak en gevolg aanduiden, gebruik je bijvoorbeeld: aangezien, doordat, omdat, want, daarom, dus, of hieruit volgt. Wil je een voorbehoud maken, dan gebruik je woorden als: indien, tenzij, als of alleen wanneer. Tegenstellingen duidt je aan met woorden als: echter, daarentegen, enerzijds … anderzijds, terwijl of maar. Een conclusie kun je beginnen met: dus, hieruit volgt, of concluderend.
Conclusie van de paragraaf
Je sluit de paragraaf tenslotte af met een conclusie van de paragraaf (of: paragraafconclusie) waarin je antwoordt op de deelvraag. Hiervoor gebruik je de belangrijkste resultaten en conclusies op theoretisch niveau: deze vat je samen en vervolgens kun je, door aan te geven wat verklaringen zijn voor de gevonden resultaten en te beschrijven wat jij eruit afleidt, antwoorden op de vraag. Hier kun je ook kritiek leveren op de besproken onderzoeken. Maak met behulp van bronvermelding steeds goed duidelijk of het gaat om jouw eigen kritiek of kritiek de auteurs in artikelen hebben vermeld.
Verbindingen tussen en binnen paragrafen
In een goed gestructureerd verslag worden de verschillende onderdelen van de tekst bij elkaar gebracht met behulp van verbindende zinnen. Dit geldt zowel tussen als binnen paragrafen. Dit zorgt voor goede inhoudelijke integratie van informatie en maakt van je tekst een samenhangend geheel. Zorg dat verbindende zinnen ook inhoudelijk zijn, en niet slechts tekstueel.
Conclusie en discussie
Je literatuuroverzicht sluit af met een paragraaf die bijvoorbeeld Conclusies en discussie of iets vergelijkbaars heet. Hier beantwoordt je ten eerste de vraagstelling en concludeer je wat je hebt gevonden. Vervolgens onderbouw je jouw conclusies met de paragraafconclusies. Je kopieert niet simpelweg de paragraafconclusies uit de paragrafen, maar maakt er een lopende tekst van. vervolgens bediscussieer je de getrokken conclusies. Hier kun je alternatieve verklaringen van de gevonden resultaten en kritieken op de besproken onderzoeken kwijt. Vervolgens geef je aan welke aspecten van de vraagstelling niet aan bod zijn gekomen en doe je suggesties voor mogelijke onderzoeken in de toekomst. Wees specifiek: zeg bijvoorbeeld niet alleen “hier moet meer onderzoek naar gedaan worden”, maar leg ook uit wat dan de onderzoeksopzet (globaal) zou moeten zijn. Je eindigt met het bespreken van de bredere betekenis van de door jou getrokken conclusies voor het onderzoeksgebied of voor de praktijk (maatschappelijke relevantie). Zo eindig je weer breed, en is het zandlopertje compleet. Eindig met een stevige laatste zin.
Literatuurlijst
Helemaal achteraan je literatuuroverzicht geef je een literatuurlijst. Er zijn vier belangrijke redenen om netjes te verwijzen:

  • het maakt redeneringen controleerbaar, kennisvermeerdering zichtbaar en meta-analyses mogelijk.

  • “ere wie ere toekomt”.

  • het voorkomt dat je wordt beschuldigd van fraude of plagiaat.

  • zoekmachines zijn ervan afhankelijk dat er op correcte wijze verwezen wordt.

Op pagina 93 van het boek vindt je een duidelijke checklist waarin je precies kunt zien op welke punten een literatuuroverzicht beoordeeld wordt.
 

Hoofdstuk F: Het onderzoeksverslag

 

Ook een onderzoeksverslag wordt vormgegeven aan de hand van het zandlopermodel. De onderdelen zijn wel anders dan bij het literatuuroverzicht. In de inleiding presenteer je een onderzoeksvraagstelling, in het middelste stuk vertel je hoe het onderzoek werd opgezet en uitgevoerd en wat de resultaten waren en in het laatste deel interpreteer je de resultaten en verbindt je er conclusies aan. De interpretatie levert de argumenten op om de onderzoeksvraagstelling mee te beantwoorden.
Een onderzoeksverslag lijkt sterk op een literatuuroverzicht wat de globale structuur betreft, behalve dat het middendeel bij een onderzoeksverslag op een specifiekere manier wordt ingevuld. Een onderzoeksverslag beslaat minimaal vier paragrafen: de inleiding, de methode, de resultaten en de discussie. Deze paragrafen kun je eventueel weer opdelen in subparagrafen. Het verslag begint met een abstract en eindigt met een literatuurlijst. Wanneer je meerdere experimenten verslaat, herhaal je de methoden- en de resultatenparagraaf voor ieder experiment. Net als bij het literatuuroverzicht is het bij het onderzoeksverslag belangrijk dat onderdelen sterk samenhangen. In de inleiding wordt het probleemgebied geschetst en de plaats van de vraagstelling binnen dit probleemgebied. In de methodesectie wordt duidelijk hoe het onderzoek poogt antwoord te geven op de vraagstelling. Vervolgens worden de resultaten beschreven op een manier die aansluit bij de beschrijving van de onderzoeksopzet. Daarna volgt de discussie, waarin de vraagstelling wordt beantwoordt en zo weer wordt teruggegrepen op de inleiding.
Abstract
In de abstract wordt de essentie van het onderzoek beschreven. Ook hier bedraagt een abstract maximaal 120 woorden en is hij bedoeld om de aandacht van de lezer te trekken. Je beschrijft kort de inleiding, opzet, resultaten en discussie, ieder in één of twee zinnen. Je hoeft niet uit te weiden over de theorie.
Inleiding
Eerst duidt je het probleemgebied. Daarna beschrijf je de vraagstelling van het onderzoek waarover je rapporteert. Vervolgens formuleer je de vraagstelling van je eigen tekst. Daarna volgt een kort literatuuroverzicht waaruit duidelijk wordt waarom jouw vraagstelling relevant is binnen het veld. Je geeft een overzicht van relevante theorie en eerder gedaan onderzoek over je vraagstelling. Je onderzoeksbeschrijvingen zijn veel kernachtiger dan bij een literatuuroverzicht; het gaat hier om jouw onderzoek, de rest is slechts inleiding. Een ander verschil is dat je vaak in de inleiding al kritiek levert op ander onderzoek, om zo mede jouw onderzoek te onderbouwen. De beschrijving van onderzoek en theorie mondt uit in de hypothese. Het woord ‘hypothese’ gebruik je echter niet in de tekst, de hypothesen worden gewoon opgenomen in de lopende tekst (zie pagina 101 voor een voorbeeld). Aan het eind van de inleidende paragraaf vermeldt je de opzet van je eigen onderzoek de verwachtte resultaten.
Methode
In deze paragraaf beschrijf je de steekproef, de materialen die zijn gebruikt en de procedure. Je vermeldt genoeg details zodat alle resultaten goed te interpreteren zijn en zodat een andere onderzoeker op basis van je artikel een replicatie van het onderzoek kan uitvoeren. Meestal verdeel je de methode in de subparagrafen: deelnemers, materialen en procedure.

  • Deelnemers (soort, aantal, beloning)

  • Materialen (afhankelijke en onafhankelijke variabelen)

  • Procedure (verloop van het onderzoek)

Deelnemers
Hier beschrijf je hoeveel deelnemers er waren, uit welke populatie de deelnemers kwamen (bijvoorbeeld masterstudenten psychologie), en of ze beloond werden, en zo ja, met wat. Hier kun je ook andere relevante informatie over de deelnemers opnemen, bijvoorbeeld hun leeftijd of moedertaal. Ook beschrijf je hier hoe je op basis van deelnemersgegevens de condities hebt ingedeeld, indien relevant. Je noemt alleen de informatie die relevant is voor de interpretatie van de resultaten. Als er bijvoorbeeld geen significant verschil was tussen condities wat geslacht of leeftijd betreft, hoef je dit niet te vermelden.
Materialen
Hier beschrijf je alle materialen die bij het onderzoek zijn gebruikt, bijvoorbeeld vragenlijsten die zijn afgenomen, teksten die deelnemers moesten lezen of stimuli waar deelnemers aan zijn blootgesteld. Vermeldt ook details, bijvoorbeeld de manier waarop materiaal geconstrueerd is, het aantal items van een test, apparatuur etc. Bij de onafhankelijke variabelen moet altijd duidelijk zijn hoe de niveaus van elkaar afweken. Als je een bestaand meetinstrument gebruikt, moet je in de tekst naar de bron verwijzen.
Procedure
In deze paragraaf beschrijf je het verloop van het gehele onderzoek. Het gaat hierbij om de instructies, taken, het tijdsverloop, en verschillen in behandeling tussen condities (indien van toepassing). Noem geen irrelevante details.
Resultaten
Hier beschrijf je de onderzoeksgegevens en de statistische toetsen en analyses die op de data zijn losgelaten. Je gaat nog niet in op de betekenis ervan.
Databehandeling
Je vermeldt eerst in de resultatenparagraaf wat er precies is gedaan om tot de uiteindelijke data-analyse te komen. Je vermeldt hier eventuele uitval van proefpersonen en de reden hiervan. Ook eventueel verlies van data van deelnemers en de reden daarvan vermeldt je in deze paragraaf.
Manipulatiecontrole en achtergrondinformatie
Vervolgens ga je in, wanneer relevant, op de al dan niet geslaagde experimentele manipulaties. Je vermeldt hoe gecontroleerd is of de manipulaties geslaagd zijn en wat de uitkomsten waren. Daarna vermeldt je enkele beschrijvende statistische gegevens, zoals de betrouwbaarheid van gebruikte vragenlijsten.
Onderzoeksresultaten en toetsingresultaten
Nu is het tijd voor de kern van de resultatenparagraaf: de gegevens die je gaat gebruiken om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Bij een experimenteel onderzoek zijn dit de gemiddelden en standaarddeviaties van de afhankelijke variabelen, bij een correlatief onderzoek gaat het om de correlaties of de daarop gebaseerde gegevens die gevonden zijn.
Het is belangrijk dat je een onderscheid maakt tussen onderzoeksresultaten en toetsingsresultaten. Onderzoeksresultaten zijn de gemiddelde scores en standaarddeviaties of de correlaties tussen variabelen. Toetsingsresultaten zijn het product van statistische toetsing: het gaat hier om de waarden van de gebruikte toetsingsgrootheden, dus F-, p-, of t-waarden en de bijbehorende overschrijdingskansen.
Onderzoeksresultaten geef je gewoonlijk weer in een tabel of figuur (of meerdere tabellen en figuren). Drie of minder gegevens kunnen in de tekst worden opgenomen, zijn het er meer dan bieden tabellen en figuren uitkomst. Meer dan 20 is vaak het beste weer te geven in een figuur, tussen de 3 en de 20 het best in een tabel. Let vooral op de effectiviteit van je presentatie. Het moet helder zijn en makkelijk te interpreteren door de lezer. In Appendix A is terug te vinden hoe een tabel of een figuur er precies uit moet zien.
Van toetsingsresultaten vermeldt je in de tekst de gebruikte toetsingsmethode, de waarde met de bijbehorende overschrijdingskans, een verbale omschrijving van het resultaat en of het gevonden resultaat overeenkomt met je voorspellingen of hypotheses. Wanneer je een significant verschil tussen 2 gegevens omschrijft, moet altijd duidelijk zijn welke van de twee groter of kleiner is (de richting van het verschil).
Bij een variantieanalyse interpreteer je eerst de significante interacties. Dit kan betekenen dat de hoofdeffecten geen betekenis hebben.
De resultatenparagraaf bestaat dus uit:

  • Eventuele uitval van data of deelnemers

  • Voorbehandeling van data

  • Eventuele checks op de manipulatie, gegevens of gebruikte materiaal

  • Onderzoeksresultaten

  • Toetsingsresultaten

  • Eventuele exploratieve analyses

Exploratieve analyses
Soms geven de resultaten aanleiding tot aanvullende exploraties van de data. Het gaat hier om analyses en toetsen die niet van tevoren gepland waren. Maak in de tekst duidelijk welke analyses gepland waren en welke exploratieve analyses later zijn toegevoegd. Bespreek alleen de uitkomsten van exploratieve analyses die relevant zijn voor je betoog. Van significante analyses vermeld je de waarde van de toetsingsgrootheid en de overschrijdingskans, van niet-significante vermeldt je de waardes (meestal) niet.

Discussie
In de discussie komt je betoog bij elkaar; je koppelt terug naar de onderzoeksvraag en sluit je betoog af. Een discussieparagraaf bestaat uit de onderdelen:

  • Een zeer beknopte samenvatting van de belangrijkste resultaten en een antwoord op de onderzoeksvraagstelling.

  • Een bespreking van de theoretische betekenis van de gevonden resultaten in relatie tot de literatuur uit de inleiding, alternatieve verklaringen voor de gevonden resultaten, beperkingen van het onderzoek, zo mogelijk concrete suggesties voor vervolgonderzoek.

  • De generaliseerbaarheid van de resultaten en de conclusies.

Het staat je in de discussie vrij om de resultaten te interpreteren op de manier die jij geschikt acht. Je kunt de resultaten naar eigen inzicht evalueren, generaliseren of beperken.
De discussieparagraaf start met een korte weergave van de gevonden resultaten. Dit gebeurt in één of enkele zinnen op het niveau van de hypothesen. Je noemt de resultaten in woorden en maakt geen gebruik meer van getallen of toetsingsresultaten. Mocht je tegenstrijdige resultaten hebben gevonden, dan kun je deze hier bespreken.
Vervolgens ga je in op de theoretische betekenis van wat je gevonden hebt voor het vakgebied. Je hebt hier de vrijheid om de lezer te overtuigen van de juistheid van de door jou getrokken conclusies. Een discussie is het meest overtuigend wanneer je alternatieve verklaringen geeft en deze vervolgens beargumenteerd ontkracht.
Helemaal aan het slot van de discussie kun je de onderzoeksvraag die je hebt beantwoord in breder perspectief plaatsen door op het theoretische belang ervan en de maatschappelijke relevantie in te gaan, maar overdrijf het niet.
Je eindigt je onderzoeksverslag met een literatuurlijst, volgens dezelfde regels als hierboven omschreven bij het literatuuroverzicht.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
6648 2