Bijlagen werkgroepen Theoretische Criminaliteit
- 1417 keer gelezen
In het eerste deel van de werkgroep hebben we een filmpje gekeken over toezicht en veiligheid in uitgaansgebieden. De werkgroepdocent (Brands) heeft hiernaar onderzoek gedaan. Uit het filmpje blijkt o.a.:
De generaliseerbaarheid bij specifiek onderzoek is klein.
Er is een verband tussen wetenschap en praktijk en soms komt hier een kennisprobleem bij kijken.
Resultaten van onderzoek kunnen gevolgen hebben (consequenties).
Er zijn heel veel theorieën en ze gaan nooit helemaal weg. De maatschappelijke omstandigheden beïnvloeden een theorie en bepalen de populariteit daarvan (de historische context in combinatie met de sociale en geografische context spelen hierbij een rol). Tussen verschillende continenten/landen bestaan verschillen in contexten, bijv. tussen Amerika en Europa. Pas dus op met het toepassen van theorieën (zoals ze beschreven worden in het boek) in Europa, want het is een Amerikaans boek.
Het doel van hoofdstuk 1 van het boek is het uitleggen van het begrip theorie en het duiden van context en consequenties. Een theorie kan consequenties hebben op het gebied van politiek en beleid, maar ook in de ethiek. Hierbij speelt vooral de sociale context een rol, soms ook de geografische context.
De atoombom is ontstaan door de uitvinding van kernsplijting. Dit hoeft niet uitgevonden te zijn om verkeerd te gebruiken. Kernsplijting kan namelijk ook goed gebruikt worden om energie op te wekken. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd kernsplijting verkeerd gebruikt: op Japan werden atoombommen geworpen. In dit voorbeeld is te zien dat het heel belangrijk is hoe je met een uitvinding (/theorie) omgaat. Een theorie kan bijv. als gevolg hebben dat daders opgesloten worden, maar ook dat ze behandeld worden. Dit is maar één van de vele voorbeelden dat laat zien dat er voor misdadigers grote consequenties kunnen zitten aan een theorie en de gevolgen daarvan.
Tip: bekijk tabel 1.1 in het boek (LC&B) en probeer theorieën te plaatsen in de tijd en maatschappelijke context. Dit is handig om het overzicht te houden als je het boek met de vele theorieën gaat lezen.
Het is belangrijk om bij elke theorie te kijken naar het verklaringsniveau (micro of macro) en naar de elementen (object, explanans, explanandum). Micro heeft betrekking op het individu en macro op meerdere personen (samenleving en groepspatronen). Het object geeft aan over wie de theorie gaat (adolescenten bijvoorbeeld). De explanans geeft de verklaring, waarom is er sprake van het explanandum (bijv. waarom is er sprake van delinquent gedrag)? Het antwoord is dan de explanans, bijv. delinquente vrienden. Het explanandum is dat wat de theorie verklaart (delinquent gedrag). Een ander voorbeeld is: adolescenten (object) met een lage zelfcontrole (explanans) plegen vaker diefstal (explanandum).
Tussen micro- en macroniveau ligt geen duidelijke scheiding. Sommige theorie hebben betrekking op allebei de niveaus, anderen hebben wel een duidelijke scheiding en gelden alleen op microniveau of alleen op macroniveau. Het meso-niveau wordt buiten beschouwing gelaten, omdat dit de indeling complexer maakt.
Uit de vele verklaringen die er zijn worden er hieronder een paar genoemd op micro- en macroniveau.
Micro:
DNA, IQ, opleiding (is niet hetzelfde als IQ), duivel (dacht men vroeger vaak), geslacht (deze verklaring kan ook een rol spelen op macroniveau)
Macro:
Labeling, geografie, sociale klasse, afkomst, inkomensongelijkheid.
Een globale indeling van verklaringen voor criminaliteit op micro-, meso- en macroniveau is de volgende:
Micro: biologische en psychologische verklaringen.
Meso: de familie, buurt en vrienden als verklaringen.
Macro: de economie, klasse, ras en geslacht als verklaringen.
Een truc om de verklaringsniveaus uit elkaar te houden is door te kijken naar wat een theorie voorspelt. Als de theorie criminaliteit uitdrukt in ‘cijfers’, is het een theorie op macroniveau. Alleen groepen hebben namelijk een cijfer. Als een theorie focust op de individuele dader (vooral in de biologie en psychologie), is het een theorie op microniveau.
In het tweede deel van de werkgroep hebben we een stukje gekeken van de film ‘Bowling for Columbine’. In deze film worden (bepaalde steden van) Canada en Amerika met elkaar vergeleken. Er wordt een verklaring gezocht voor het hoge aantal moorden (met wapen) in Amerika in vergelijk met het lagere aantal moorden in Canada. Het object is hier (bepaalde steden van) Amerika aan de ene kant en (bepaalde steden van) Canada aan de andere kant. Meerdere verklaringen worden genoemd voor het hoge aantal moorden in Amerika in vergelijk met het lagere aantal in Canada, namelijk het grote aantal buitenlanders in Amerika, het hogere inwonersaantal van steden in Amerika (dit hoeft niet zo te zijn, het kan ook zijn dat bij een lager inwonersaantal ‘gewoon’ meer sociale controle is/vertrouwen of dat andere sociale processen een rol spelen), na-aapgedrag van gewelddadige films die in Amerika veel bekeken worden, angst voor criminaliteit (Amerikanen hebben ’s avonds de deuren op slot en het kan zijn dat ze bij het minste of geringste de trekker overhalen vanwege hun angst). Het explanandum is al genoemd: men probeert te verklaren waarom er een verschil is tussen het hoge aantal moorden in Amerika en het lagere aantal moorden in Canada.
Een ander filmpje dat we hebben gekeken ging over Pruit Igoe. Het is de trailer van the Pruitt-Igoe Myth: an Urban History. Het object in dit filmpje was een wijk in St. Louis (de inwoners daarvan). Datgene wat geprobeerd wordt te verklaren is (o.a.) vernieling en desorganisatie (het explanandum) van de wijk. Als explanans geven inwoners aan dat het leek als een straf voor hun armoede (dit gaat om macroniveau en kan in verband worden gebracht met de conflicttheorie van Marx) en discriminatie van minderheden. De inwoners (armen) reageerden hier op met protest.
Onder de paraplu gelegenheidstheorieën vallen meerdere theorieën, waaronder de routine activities theory, crime pattern theory en de rational choice theory. Deze laatste drie behandelen we nu en hierin staat de mogelijkheid/gelegenheid die er is om criminaliteit te plegen centraal (en niet de zwaarte, snelheid en zekerheid van de straf). Het gaat steeds om de rationele keuze en de kosten en baten afweging die de dader maakt.
Tussen de klassieke school en de rationale keuze theorie (RKT) is geen duidelijke scheidslijn te trekken. Er is een constante ontwikkeling gaande. De RKT (bedacht door Cornish en Clarke) is wel meer praktisch en genuanceerder. Cornish en Clarke gaan er van uit dat mensen een achtergrond en motivatie hebben (a ‘taste’ for crime). Ze proberen andere aspecten in hun theorie te integreren, maar ook zij zijn vooral gericht op de totstandkoming van de keuze van de dader om criminaliteit te plegen. Het ‘event’ (delict) moeten we beter leren kennen en leren beïnvloeden. Cornish en Clarke richten het concept van de rationele keuze realistischer in; niet alle keuzes zijn rationeel. Ze introduceren het begrip ‘bounded rationality’ (beperkte rationaliteit), omdat mensen niet alle kennis hebben, veel keuzes onder stress worden gemaakt (snel), er vaak sprake is van een gebrekkige planning en de langere termijn gevolgen vaak niet goed kunnen worden ingeschat. Desalniettemin wordt er op elk moment een keuze gemaakt en daarom zijn ze nog steeds geïnteresseerd in welke factoren daarbij een rol spelen.
Voorbeeld:
Kosten: vermoord worden, gepakt worden.
Baten: geld, drugs.
Een groep kiest ervoor om ’s morgens een overval te plegen, omdat er dan minder beveiliging is dat ’s avonds en ’s nachts. Hun bounded rationality is dat ze niet weten dat er, naast de mensen die ze uitgeschakeld hebben, beveiligers boven zijn en buiten. Als ze dat te weten komen is het delict niet meer zo aantrekkelijk. Zo kan een goede planning (en die hadden ze) toch slecht uitvallen, doordat kennis miste.
De klassieke school is gericht op straffen (vooral op de zekerheid en snelheid, in balans met de zwaarte). De RKT is gericht op het observeren van het delict (event) en het verminderen van de gelegenheid. Dan komen ze weer terug bij de klassieke school, want het verminderen van de gelegenheid moet gebeuren door de kosten te vergroten en de baten te verkleinen. Een aanvulling van de RKT hierop is dat ook de moeite (effort) die voor een delict gedaan moet worden vergroot moet worden. Het is bijv. het aantrekkelijkst om iemand die erg rijk is te overvallen, maar tegelijkertijd kan dit meer moeite kosten. Informatie krijgen over de betreffende persoon kan erg lastig zijn en het kan zijn dat er geen rijke personen in de buurt wonen en dat de dader dus een langere afstand moet overbruggen.
Situationele preventie (situational crime prevention) borduurt voort op de RKT. De baten moeten worden verlaagd (reducing reward), het risico verhoogd (increasing risk) en de moeite vergroot (increasing effort). Voorbeelden per aspect zijn:
Increasing risk:
- Camerabeveiliging
- Inbraakalarm
- Meer politie op straat
- Hoger straffen heeft hier indirect wel mee te maken, maar is meer verbonden aan de klassieke school dan aan de RKT.
Reducing reward:
- Nepartikelen in etalages
- Pinbetalingen stimuleren (minder geld in kassa)/ kassa vaker legen
Increasing effort:
- Betere beveiliging van huizen, auto’s etc. (waakhond, sloten, hekwerk)
- Bewakers
Criminaliteit ontstaat wanneer een gemotiveerde dader, een geschikt doelwit en afwezigheid van toezicht samenkomen in tijd en plaats.
Een voorbeeld van zo’n situatie: een man die geld nodig heeft (gemotiveerde dader) ziet in een buitenwijk (plaats) een huis dat vanbinnen helemaal donker is (geschikt doelwit). Het is al later op de avond (tijd) en hij ziet geen politie of andere bewakers in de buurt (afwezigheid toezicht).
Een handler probeert direct de handelingen van offenders te beïnvloeden (dit zijn bijv. ouders). Vaak zijn het mensen, maar het kunnen ook objecten zijn. Een guardian is specifiek gericht op bescherming van bepaalde objecten/slachtoffers. Een manager ziet toe op een bepaalde plek. Camera’s kunnen hier een voorbeeld van zijn, maar er zijn verschillende soorten cameratoezicht: algemeen, voor meer toezicht op een plek en speciaal bijv. bij een voetbalwedstrijd.
Alle gelegenheidstheorieën hebben dezelfde basis en zijn ongeveer in dezelfde richting zich gaan ontwikkelen. Ze hebben dus allemaal met elkaar te maken en overeenkomsten.
‘Crime in niet uniform, maar ook niet random, verdeeld over tijd, ruimte, maatschappij, woonwijk, sociale groepering of het individu zijn/haar dagelijkse handelingen/levensweg (Brantingham & Brantingham, 1993). Enerzijds is het een dynamische theorie (gericht op verschuivingen) en anderzijds richt het zich op de criminaliteit die zich vestigt. Dit maakt de theorie lastig. Het gaat hierbij om patronen op de korte en langere termijn.
De motivated offender wordt als een gegeven gezien. Het gaat er vooral om hoe de onderdelen van de crime triangle in tijd en plaats samenkomen. De gedachtegang is hetzelfde als bij de routine activiteiten theorie en de RKT, de uitwerking is echter anders.
De pattern theory gaat uit van een steeds veranderende achtergrond. Individuen worden bestudeerd, maar vooral groepen.
In de bijlage is een figuur te zien waarin geprobeerd wordt de theorie uit te beelden. De activity space houdt een plaats in waar een dader en slachtoffer samenkomen. Het gaat hierbij om handelingen uit het dagelijkse leven die daders en slachtoffer op die plek verrichten. Deze plaatsen worden nodes (knooppunten) genoemd en voorbeelden hiervan zijn een supermarkt, recreatiegebieden, werk, sportvelden en school. De paths (paden; in de afbeelding rechte lijnen, maar in het echt natuurlijk niet) verbinden de nodes aan elkaar. De activity space bestaat dus uit knooppunten, paden en een ongedefinieerde ruimte. De awareness space is dat gedeelte van de activity space waarmee de dader familiair is. Dit is bekend terrein voor de dader, hij weet dus beter welke gelegenheden er voor handen zijn en kan de risico’s beter beperken. Onder het andere deel van de activity space valt dus die ene keer dat je naar een bakker gaat waar je normaal nooit komt. Als daders en slachtoffers samenkomen op locaties waar criminaliteit veel voorkomt, wordt de kans op criminaliteit ook groter. Dus als target areas (plaatsen met veel criminaliteit) en activity spaces overlappen, wordt de kans op criminaliteit groter. De target areas die buiten de grafiek liggen, liggen buiten de activity space van de dader. Deze plaats is bijv. niet bekend voor de dader (valt niet onder zijn dagelijkse activiteiten/route) en als de dader daar niet komt kan hij ook geen criminaliteit plegen. In buffer zones wordt geen criminaliteit gepleegd. Hierin wordt controle gehouden op daders (bijv. door vrienden die zeggen dat je iets niet moet doen of ouders die toezicht houden). Crime attractors zijn plekken die bekend staan om goed criminaliteit te kunnen plegen (een pinautomaat bijvoorbeeld). Crime generators daarentegen zijn geen plekken waar veel criminaliteit voorkomt, maar die wel gebruikt kunnen worden om criminaliteit te plegen (een druk stadion bijvoorbeeld). Edges zijn de randen van de activity space van een dader. Ook hier is meer kans op criminaliteit, omdat je daar in contact komt met nieuwe mensen. Als je bijv. elke dag van het station naar school fietst en je vrienden vragen je een keer om ergens anders mee naar toe te gaan, dan zit je op de grens van je activity space (de route van het station naar school) en de route die je dan moet gaan is nieuw.
Meer algemeen zijn de flows/patronen van mensen. Als mensen naar huis gaan ‘s nachts komt bijv. de werklocatie leeg te staan. Daar ontstaat dan een aantrekkelijke situatie om criminaliteit te plegen. Daarnaast ontstaat er een aantrekkelijke situatie als (de meeste) mensen slapen. Als de mensen op hun werk zijn, worden de huizen een aantrekkelijk doelwit (want veel staan er dan verlaten bij). Technologische ontwikkelingen kunnen ook invloed hebben, deze creëren nieuwe mogelijkheden (de tv van nu is bijv. veel makkelijker mee te nemen dan de tv van vroeger).
Een mogelijke definitie van de pattern theory is: ‘Criminaliteit vindt daar plaats waar daders en slachtoffers/targets bij elkaar komen in tijd en plaats binnen de awareness space van de dader die is opgebouwd rondom knooppunten in de routine activiteiten van de dader (en waar deze mogelijkheid door andere facetten minimaal beperkt wordt (situatie/omgeving), anders dan enkel simultane aanwezigheid). Op basis van bekendheid met het gebied kiest de dader zijn target’ (Brands, 2015).
Ten slotte hebben we een tentamenvraag behandeld. Door de politie van Dordrecht werd in het centrum van de stad en bij het station een bord geplaatst met de tekst: ‘Staat hier een lokfiets? Voorkom fietsendiefstal’.
Vraag a: Leg uit op welke criminologische theorie de politie in Dordrecht zich bij deze actie lijkt te baseren. Maak hierbij gebruik van het begrippenkader van de door jou gekozen theorie.
Antwoord a: De rationele keuze theorie, want het feit dat er lokfietsen kunnen staan maakt de kosten voor daders hoger. De klassieke school kan hier eventueel ook toegepast worden. Het gaat om het beïnvloeden van de rationele keuze van de dader.
Vraag b: Leg uit welke plaats het betreffende bord inneemt in de ‘crime triangle’.
Antwoord b: Het bord is een handler, het probeert het gedrag van daders te beïnvloeden.
Vraag c: Noem twee andere maatregelen om fietsendiefstal te voorkomen die aangrijpen op de twee andere elementen in de ‘crime triangle’.
Antwoord c: Als manager kunnen camera’s geplaatst worden (of bewakers). Als guardian kunnen extra sloten op de fietsen gedaan worden.
De theorie van Eysenck bestaat eigenlijk uit twee modules, zijn zienswijze (hoe hij criminaliteit en persoonlijkheidskenmerken ziet) en zijn verklaring/het operationele deel. Iedereen heeft een neiging naar crimineel gedrag, maar deze wordt in toom gehouden door het geweten (‘conscience’). Het geweten is volgens Eysenck een algemene set van geconditioneerde responses, ontwikkeld tijdens de jeugd. Het geweten kan onderontwikkeld zijn door erfelijke en/of sociale factoren. Vooral personen met een extraverte/neurotische persoonlijkheid conditioneren minder goed/zijn minder in toom te houden. Het gaat hierbij in eerste instantie om anti-sociaal gedrag en dat is nog geen crimineel gedrag.
Kenmerken van neuroticisme zijn bijv. emotionele instabiliteit, eenzaamheid, humeurig, zich veel zorgen maken en snel in paniek zijn. Kenmerken van extraversie zijn o.a. impulsiviteit, zoeken naar stimulatie en opwinding en graag in gezelschap zijn. Mensen zijn niet het één of het ander, het gaat om een glijdende schaal (zie figuur 1 bijlage). Als je meer aan de kant van extraversie zit, hoef je niet meteen anti-sociaal te zijn. Het gaat vaak om extreme scores en/of in combinatie met de sociale omgeving. Als je de assen met elkaar combineert en je komt in het blauwe vak (figuur 1), dan heb je het meeste risico op anti-sociaal gedrag en criminaliteit (maar het hoeft dus niet zo te zijn). Later is psychoticisme aan het model van Eysenck toegevoegd. Kenmerken hiervan zijn weinig empathie, ongevoeligheid, agressie en sensatie zoeken.
Sells is een psychopaat en een moordenaar. Raine geeft commentaar op een interview met Sells. Sells reflecteert in het filmpje zijn eigen gedrag. Hij kent geen emoties, alleen haat. Hij streeft impulsen na en is wreed. Ook heeft hij geen berouw over zijn daden. Hij wil graag controle hebben en houdt van de prikkels die moorden met zich meebrengt. Dit hangt samen met het zoeken naar stimulatie en opwinding.
Sells is misbruikt als kind en hij ziet het als een soort verlichting voor kinderen om ze te doden: dan hoeven ze niet mee te maken wat hij heeft meegemaakt. Raine maakt in dit filmpje duidelijk dat het gaat om nature én nurture. Uit onderzoek blijkt dat een deel van de hersenen van Sells minder goed ontwikkeld is en daarom kent hij geen emotie. Er wordt steeds meer bewijs gevonden voor Eysencks theorie. Deze is nog steeds belangrijk en komt bijv. weer terug in de Big Five.
Het filmpje is te bekijken via https://www.youtube.com/watch?v=6V7EL-Yg8Gg.
De stelling die we behandeld hebben luidt: “Op de basisschool moeten alle kinderen een persoonlijkheidstest maken om te zien of zij gevoelig zijn voor criminaliteit en zo nodig (voor)behandeld kunnen worden” (Anne van Alphen). De discussie hierover kan lang doorgaan, want het is een lastig onderwerp. De argumenten die vooral naar voren kwamen waren:
Voor: Het voorkomen van criminaliteit is voor iedereen beter. Kinderen willen later ook geen criminaliteit plegen. De behandeling weegt dan op tegen de voordelen die het (ook voor de kinderen zelf) heeft.
Tegen: Als uit de test blijkt dat kinderen gevoelig zijn voor criminaliteit krijgen ze al snel een stempel op gedrukt (labellingtheorie) en daar kunnen ze zich ook naar gaan gedragen.
Raine probeert zijn onderzoek bekend te maken, omdat hij het maatschappelijk relevant vindt. In een filmpje dat we hebben gekeken wordt Raine geïnterviewd. Hieronder staan de belangrijkste boodschap van Raine, de aspecten die volgens hem te maken hebben met agressie/criminaliteit en de ethische discussie waarop wordt ingegaan.
Belangrijkste boodschap: Alle kenmerken (biologische en sociale factoren) moeten bij elkaar geraapt en gekoppeld worden om een compleet beeld te krijgen van de oorzaken van criminaliteit. Kritiek hierop is echter dat Raine in zijn onderzoek toch meer naar de biologische factoren hangt. We moeten dus eigenlijk onderzoekers hebben die in allebei de gebieden helemaal thuis zijn. Epigenetica is hier een voorbeeld van: zij gaan uit van interactie tussen nature en nurture. Door steeds meer kennis omtrent biologische factoren kunnen betere programma’s worden opgesteld voor bijv. verdachten/veroordeelden. Er wordt dus niet meer bepaald of iemand gevaarlijk is aan alleen leeftijd, geslacht etc. De controle neemt toe door meer informatie.
Aspecten in verband met agressie/criminaliteit: Het emotionele centrum van de hersenen heeft te maken met de gevoeligheid voor criminaliteit. Daarnaast worden ook een lage hartslag, een hoog level testosteron en geboortecomplicaties (met als oorzaak een minder goede hersenontwikkeling (door bijv. roken/drinken van de moeder)) hiermee in verband gebracht.
Ethische discussie: Heeft iedereen evenveel ‘vrije wil’ als bepaalde kenmerken aangeboren zijn? Kunnen we iemand met bepaalde kenmerken aanpakken/opsluiten voordat hij criminaliteit pleegt? Moeten we eerder ingrijpen dan we nu doen om de maatschappij en haar burgers te beschermen? Volgens Raine is in de nabije toekomst inderdaad eerder ingegrepen kunnen gaan worden. Een film van een paar jaren geleden ging over het vooraf kunnen zien of mensen criminaliteit plegen. Hieraan is te zien dat de maatschappij (burgers) er ook mee bezig zijn.
Het filmpje is te bekijken via http://www.youtube.com/watch?v=Pc4j9STclRk.
Het is een belangrijke vraag of we criminelen uit de maatschappij moeten houden (opsluiten) of juist moeten rehabiliteren (op basis van een medische beredenering). Een voorbeeld uit Lilly, Cullen en Ball (2011) is ‘the eugenics movement’: hoever kunnen we gaan? Moeten we mensen steriliseren bijv. of gaat dat te ver? Moeten we kiezen voor opsluiten of rehabiliteren? En in wat voor mate? Ethische gevaren zijn namelijk labelling en stigmatisering.
1: Welke verklaring voor criminaliteit wordt tegenwoordig niet meer als gangbaar beschouwd?
Phrenologie: aan iemands uiterlijk kunnen zien of iemand criminaliteit pleegt. Nu kijken we bijv. naar de inhoud van de hersenen.
Stimulation theory: Mensen met een laag arousal zoeken meer naar stimulatie. Testosteron, cortisol, huidgeleiding etc. hangen hier mee samen.
Cheater theory: Dit is een evolutionaire theorie. Het gaat hierbij om het verschil tussen mannen en vrouwen. Vrouwen moeten meer investeren in nageslacht (zwangerschap + zorgtaak) en zijn dus selectief in het kiezen van een man (dat is genetisch bepaald). Er zijn verschillende typen mannen (ook bij dieren): mannen die de investering aangaan en cheaters die met een slinkse omweg dit simuleren (valsspelen) of afdwingen (bijv. door geweld te gebruiken proberen bij het doel te komen).
2: Welke letter representeert de hoogste waarde, volgens het artikel van Raine, 2002?
A: bij deze letter gaat het om de combinatie van nature en nurture en van die combinatie gaat Raine uit.
3: Wat wordt in het artikel van Ellis niet als een correlatie van crimineel gedrag genoemd?
Associatie met criminele vrienden – dit is geen biologische factor en daar richt Ellis zich vooral op (zoals serotinine, cortisol en rokende moeder tijdens de zwangerschap). Natuurlijk speelt het wel een rol bij het ontstaan van criminaliteit.
4: Op welk hormoon heeft het figuur betrekking?
Testosteron. Bij dit hormoon gaat het namelijk om het verschil tussen man en vrouw. Er is correlatie tussen de twee pieken. Hoe hoger de piek tijdens de geboorte is, hoe hoger de piek tijdens de puberteit. Als een hoog niveau van testosteron tijdens de geboorte aangepakt zou kunnen worden, zou dit invloed hebben op het niveau van testosteron in de puberteit en dus kunnen leiden tot beter gedrag.
5: Een hoge K waarde binnen de r/K theorie (Ellis & Walsh, 1997) staat voor:
Veel aandacht voor het nageslacht. In de r/K theorie gaat het om de verschillende reproductiestrategieën. Het gaat om een schaal van r naar K. r betekent weinig tijd besteden aan het nageslacht en K betekent veel aandacht voor nageslacht. Deze theorie komt deels overeen met de cheater theory. Mannen zitten over het algemeen meer naar de r kant. Tussen mannen zijn echter ook weer verschillen. Hoe meer r, hoe meer correlatie met criminaliteit. Dit heeft te maken met de manier van produceren: mensen proberen dan veel nageslacht te krijgen door bijv. dwang (kwantitatieve strategie).
a) Geef aan welke redeneerfouten in onderstaande stelling worden gemaakt met betrekking tot relatie tussen genen en crimineel gedrag (motiveer uw antwoord).
“Embryonic DNA tests indicate a future domestic terrorist. You may choose late-term lethal injection or the electric high chair”
De fout is dat sociale factoren buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast is dit een voorbeeld van deterministisch denken: volgens de stelling is er geen andere uitkomst mogelijk dan dat de baby in kwestie crimineel verdrag zal vertonen, terwijl dit in de werkelijkheid niet zo is.
b) Wat verklaart volgens u de toegenomen aandacht voor biologische verklaringen van crimineel gedrag?
Dit heeft vooral te maken met de toenemende (technische) mogelijkheden om onderzoek te doen naar dit type factoren.
c) Tweeling onderzoek wijst uit dat regelovertredend gedrag een erfelijke component kent. Geef aan hoe deze bevinding is te integreren met theorieën die de nadruk leggen op sociale processen.
Met behulp van tweeling onderzoek kan inderdaad de erfelijke component aangetoond worden. Maar wanneer de tweeling gescheiden wordt, en bij verschillende gezinnen opgroeit, laat onderzoek juist ook de invloed van sociale factoren zien.
Bijlage
Figuur 3: Neuroticisme en extraversie (Eysenck)
In deze werkgroep hebben we theorieën toegepast op de Spoorwijk in Den Haag. Deze wijk bestaat sinds de jaren ’30. In de wijk bevinden zich veel (kleine) arbeiderswoningen en (mede) daarom is een grote, maar wel gedeeltelijke, herstructurering op gang gekomen. Het is zeker een achterstandswijk te noemen.
De theorieën die we kunnen toepassen op deze wijk zijn de theorie van sociale desorganisatie, de theorie van collective efficacy en de differentiële associatietheorie. Iedereen bekeek in een groepje één van deze theorieën. Ook de theorie van de broken windows kan toegepast worden op de Spoorwijk, maar er waren niet genoeg mensen in de werkgroep om deze theorie ook te behandelen. Elk groepje kreeg een bundeltje artikelen over de Spoorwijk, hier kon informatie uit gebruikt worden bij het toepassen van een theorie op de wijk.
Deze theorie gaat er van uit dat sociale desorganisatie leidt tot weinig sociale banden. Dit leidt dan weer tot weinig sociale controle en uiteindelijk tot criminaliteit. Verschillende factoren spelen hierbij een rol, zoals de afbrokkeling van instituties. Eigenlijk gaat het hier om een vicieuze cirkel: bij gebrek aan sociale organisatie in een gebied is de politie nodig. Hoe meer je de politie inzet, hoe meer conflicten er echter ontstaan (zoals in de Spoorwijk te zien is). Deze conflicten zorgen dan voor meer sociale desorganisatie etc. In Spoorwijk is een parkje waar niemand kwam, omdat er teveel regels waren. Bij de meeste mensen die er kwamen ontstond namelijk een conflict. Volgens deze theorie heeft een gebied weinig sociale banden als het gebied multicultureel is.
Kritiek op deze theorie is dat er ook situaties zijn waar veel cohesie is (sociale banden) en veel criminaliteit. Dit is ook het geval in de Spoorwijk. Niemand verraad zijn buren en ze hoeven geen criminaliteit te plegen bij eigen mensen. Er is dus ook sprake van sociale controle. En toch vindt er veel criminaliteit plaats in deze wijk. Een ander kritiekpunt is dat het in multiculturele gebieden wel goed kan gaan. In de Spoorwijk komen veel verschillende culturen bij elkaar en dat gaat prima. Men moet niet proberen om te discrimineren.
In één van de artikelen kwam naar voren dat voor veel mensen in de Spoorwijk de moeder de belangrijkste persoon is, die het meest respect krijgt. Als ze beslissen geen criminaliteit te plegen is dat om hun moeder geen pijn te doen. Aangezien ze hun moeder niet teleur willen stellen, is het een mogelijke oplossing om een moederclub op te richten. Zij kunnen samen regels opstellen voor de buurt, waar anderen (kinderen) zich dan aan zullen houden. Daarnaast wordt dit waarschijnlijk een roddelclub, waardoor de sociale controle wordt vergroot.
Deze theorie gaat verder op de theorie van sociale desorganisatie. Het aspect dat deze theorie niet verklaard, namelijk dat mensen sterke sociale banden hebben en toch criminaliteit plegen, verklaart deze theorie wel. Het gaat er om dat de sociale controle die er is verkeerd wordt ingezet (bijv. tegen de politie). Net als in de Spoorwijk wordt criminaliteit niet tegen eigen leden gepleegd, maar samen tegen anderen (de rijken). Dit past bij een wij-zij-cultuur.
Een mogelijke oplossing is om moeders te onderwijzen (om dezelfde reden als bij de vorige theorie genoemd). Vaders zitten vaak in de bak of zijn vertrokken. Moeders zijn dus erg belangrijk voor de kinderen. Organisaties bijv. kunnen dus proberen om te zorgen dat moeders de sociale controle goed inzetten. Daarnaast is het belangrijk om moeders te leren dat ze de kinderen gezag en respect bij brengen voor andere mensen (buiten de eigen wijk), zoals voor de politie. De moeders, die het meeste respect krijgen, zijn daar de aangewezen personen voor.
Het belangrijkste van deze theorie is dat criminaliteit ontstaat door meer positieve definities ten aanzien van wetsovertredingen dan negatieve definities ten aanzien van wetsovertredingen. Het gaat erom dat gedrag wordt geleerd door interactie- en communicatieprocessen in intieme, persoonlijke groepen. Technieken worden geleerd, maar ook de richting van motieven, rationalisaties en attitudes. De richting van motieven wordt gevormd door positieve en negatieve definities. Differentiële associaties verschillen in frequentie, duur, prioriteit en intensiteit. In een artikel stond in de Spoorwijk bijv. geldt dat nood de wet breekt. Als de uitkering op is, moeten de kinderen toch eten. Dit is een neutrale definitie (in sommige gevallen is criminaliteit toegestaan). Crimineel zijn is oké, eigenrichting is de norm. Dit is een positieve definitie (criminaliteit is geoorloofd). Het leren komt naar voren in een artikel waar staat dat criminaliteit een logische stap is. Je praat erover, je ziet het en je hoort het. Iedereen rolt er dus vanzelf in.
In een artikel was te vinden dat twee wijkagenten een grotere invloed begonnen te krijgen. Door de wijk fietsen, het contact met de mensen aan te gaan en duidelijk en rechtvaardig te zijn, krijgen de bewoners meer respect voor ze. Een mogelijke oplossing voor de wijk is het verbeteren van persoonlijke relaties. Als de politie een betere relatie krijgt met de bewoners kunnen ze ook meer bereiken. Daarnaast kan ook hier de rol van moeders worden gebruikt. Als moeders respect krijgen, dan moeten zij proberen hun kinderen het juiste mee te geven. De moeders moeten zorgen voor een balans tussen positieve en negatieve definities. Het is daarbij belangrijk dat ook organisaties dit doen, zoals scholen en verenigingen.
De wetten van Tarde hoeven we bijv. niet te kunnen noemen, maar we moeten wel weten hoe de theorie in elkaar zit. Het is handig om het boek te lezen in volgorde van de thema’s van de hoorcolleges. We moeten vooral de hoofdtheorieën leren en spin offs/voorlopers alleen kunnen plaatsen in de theorie (spin offs zijn vaak antwoorden op kritiekpunten). Het is daarbij belangrijk om de context te begrijpen.
In deze werkgroep hebben we drie delen gekeken van een documentaire over het experiment van Jane Elliott (blue eyes vs. brown eyes). Deze worden hieronder kort toegelicht. Daarnaast worden de theorieën van deze week toegelicht en toegepast op de documentaire.
Elliott was lerares in de derde klas toen ze het experiment uitvoerde. Inmiddels is ze spreker over levenslessen (zoals discriminatie). In de tijd dat ze het experiment uitvoerde waren er rassenrellen etc. Er bestond een grote kloof tussen blank en zwart. De moord op Martin Luther King (1968) was de druppel voor Elliott, er moest iets veranderen. De volgende dag heeft ze het experiment uitgevoerd. De kinderen leken maar weinig te doen met de lessen die gegeven werden over discriminatie en daarom wilde Elliott het ze laten voelen. De klas wordt in tweeën gedeeld op basis van oogkleur: blauw en bruin.
In de documentaire is te zien dat de groep die gelabeld wordt (mensen met bruine ogen zijn dom, slechter etc.) zich gaat verzetten en gaat handelen naar dat label. In onze maatschappij bepaalt een orgaan met macht (de staat) welke gedragingen als criminaliteit worden gezien. Als definities veranderen (wat mensen crimineel vinden en wat niet) kan dit in botsing komen met de staat. Zodra er feedback plaatsvindt van de staat op crimineel gedrag, wordt het label versterkt. In deze klas wordt het gedrag van mensen met bruine ogen gecriminaliseerd. Het uiterlijk staat hier dus voor bepaald gedrag. De juf heeft het gezag en organiseert een micromaatschappijtje. Als de juf de klas scheidt en daar consequenties aan verbindt, reageren de kinderen meteen. Ze worden bijv. onzeker en agressief.
Een ander voorbeeld komt uit de jaren ’70 van Steffensmeier en Terry. Uit hun onderzoek bleek dat mensen met een bepaald uiterlijk (hippie) eerder werden aangegeven door winkelpersoneel bij (het vermoeden van) winkeldiefstal. Daarnaast werden mannen eerder aangegeven dan vrouwen. Er werd niet alleen naar het gedag gekeken, maar ook naar hun uiterlijk. Ook nu speelt dat nog. Bepaalde activiteiten raken snel gekoppeld aan bepaald uiterlijk, maar mogen we consequenties verbinden aan het uiterlijk van iemand?
Voor de moord op King was geen verklaring. Al heel lang werd over rassendiscriminatie gepraat, maar er moest gehandeld worden. In het tweede deel van de documentaire werden de rollen omgedraaid. De kinderen met blauwe ogen werden nu bestempeld als slecht, dom etc. In de documentaire is te zien dat het effect sterker is, omdat ze al weten wat het tegenovergestelde inhoudt. De kinderen met bruine ogen weten wat het is om vernederd te worden en kunnen niet wachten tot ze de macht krijgen. Als de juf de rollen omdraait, wordt dit zonder meer geaccepteerd. De ‘brown eyes’ weten hoe het is om gestigmatiseerd te zijn, maar ze accepteren gewoon dat de rollen omgedraaid worden en onderdrukken de ‘blue eyes’. Bij de reflectie (als iedereen weer gelijk is) hebben ze pas door wat er gebeurd is. De kinderen hebben nu allebei de kanten van de medaille gezien: ze weten wat het is om zich machtig te voelen en hulpeloos.
In het artikel van Fagan en Davies (2000) dat we moesten lezen voor opdracht 3 gaat het over zero tolerance (snel/hard ingrijpen bij overtredingen). Ze onderzochten of het feit dat veel meer zwarten dan blanken opgepakt worden verantwoord kan worden. De broken windows theory en theorieën over sociale desorganisatie verantwoorden dit door de omgeving. Uit het onderzoek bleek dat we niet kunnen legitimeren dat het ene soort mensen wel veel opgepakt wordt en het andere soort niet. Met betrekking tot de klas: we kunnen niet legitimeren waarom mensen met blauwe of bruine ogen beter zijn. De lerares wil de kinderen positieve associaties bijbrengen.
Kinderen die tijdens het experiment bij Elliott in de klas zaten komen weer bij elkaar voor een reünie. Dan blijkt nog duidelijker wat er in de kinderen omging ten tijde van het experiment. Een vrouw vertelt dat ze de juffrouw haatte om wat ze de ‘brown eyes’ aan deed (de 1e dag van het experiment). Een ander zegt dat het niet meer uitmaakte of je vrienden was of niet, het draaide alleen maar om de oogkleur. De volwassenen vonden het moeilijk dat iemand die de vorige dag nog je vriend was ineens je vijand werd. In hun leven na het experiment hebben ze geleerd dat zwarten gewoon dezelfde mensen zijn. Iedereen heeft de neiging om naar het ‘zwart’ te kijken, terwijl het bijv. gewoon om verschillen in gedrag gaat (en niet om de huidskleur). De kinderen van het experiment leren hun kinderen nu anderen niet te haten en geen stomme woorden te gebruiken (zoals ‘niggers’). Elliott hoopt dat haar boodschap wordt doorgegeven over de generaties.
Ook later zijn er experimenten uitgevoerd. Bij een concert van Oprah Winfrey kregen ‘brown eyes’ bijv. geen koffie en cake. Later in de zaal scholden ze de ‘blue eyes’ uit, terwijl het gaat om iets wat door een hogere autoriteit wordt opgelegd.
Voor het idee dat deze onderzoeken er toe doen is gematigd bewijs gevonden. Wel moet men daarbij steeds denken aan de emotionele schade die dit met zich mee kan brengen. De gestigmatiseerde kinderen uit de klas konden bijv. minder goed leren dan de dag dat ze de ‘machtigen’ waren. De onderzoeken geven dus geen oplossing voor het probleem van discriminatie/labellen, maar creëren wel bewustzijn op een kleine schaal.
De kern van de labeling theorie is dat criminaliteit wordt gezien als een sociaal construct (vaak door personen/instituties met macht).
Het gaat zowel om de reactie van anderen als om de reactie van instituties (die de regels bepalen). De identiteit van mensen wordt gebaseerd op hoe anderen hen benaderen. Mensen zijn dus maakbaar, hun gedrag kan veranderen door labeling. Dit zie je ook terug in het experiment: het zelfbeeld van de kinderen wordt beïnvloed door de stigmatisering. Daarnaast is in de labeling theorie een daad crimineel als de staat het een crimineel label gegeven heeft (niet afhankelijk van de schade die een daad als gevolg heeft).
Samengevat: “Zelfbeeld van mensen wordt bepaald door (precepties van) reacties van anderen. Negatieve reacties leiden tot een negatief zelfbeeld, hetgeen vervolgens regelovertredend gedrag in de hand werkt (mensen gaan zich gedragen naar de perceptie van het label dat anderen hen geven)” (Jelle Brands, 2015).
Bij de labeling theorie zijn ontzettend veel beleidsimplicaties te bedenken. Wel moet opgemerkt worden dat in sommige onderzoeken bewijs gevonden wordt voor de theorie, maar dat dit redelijk gammel is. Voorbeelden van beleidsimplicaties zijn:
Decriminalisering (bijv. legaliseren slachtofferloze delicten, gedogen): handelingen gaan dan van het stempel ‘crimineel’ naar ‘niet crimineel’. Volgens de theorie is dit beter, omdat daders dan niet gelabeld worden als ze dat gedrag plegen.
Diversificering (bijv. buitenstrafrechtelijke afdoeningen, bureau HALT): er worden andere wegen gezocht dan het strafrecht. Het doel hiervan is om te zorgen voor minder stigmatisatie (o.a. door een strafblad te voorkomen).
Decarceratie (bijv. elektronisch huisarrest): bepaalde handelingen worden minder zwaar gestraft.
Restitutie of reparatie (bijv. schadevergoeding, werkstraffen – reintegrative shaming/restorative justice): mensen moeten gestraft worden voor hun daad, maar daar moet het ook bij blijven (niet straffen om de persoon – reintegrative shaming). De persoon moet ‘clean’ terug kunnen keren in de samenleving, zonder label. Restorative justice wil dit bereiken door de dader en het slachtoffer te verzoenen.
In figuur 1 is de labeling theorie als schema weergegeven. Reacties van anderen op jou kunnen ervoor zorgen dat je criminaliteit gaat plegen. Vandaar de pijl van ‘reacties van anderen’ naar ‘primaire deviantie’: deze reacties hebben invloed op de primaire deviantie.
‘Sociale controle theorie’ is hetzelfde als de ‘sociale bindingen theorie’. De laatste term geeft wat duidelijker aan waar de theorie naar refereert. Het basisidee van de bindingen theorie is om te kijken waarom mensen geen criminaliteit plegen. Mensen zijn allemaal geneigd tot het plegen van criminaliteit, maar in specifieke omstandigheden doen ze dit niet (conventional socialization). Volgens Hirschi moeten we focussen op deze omstandigheden en kijken naar wat de mensen controleert.
De theorie van Hirschi is anders dan de andere theorieën die ook gebaseerd zijn op Durkheim, omdat de vraag wordt omgedraaid (waarom geen criminaliteit in plaats van waarom wel). De andere theorieën focussen zich op de momenten dat iemand wel criminaliteit pleegt.
Het artikel ‘Social Bonding Theory and Adolescent Cigarette Smoking: A Longitudinal Analysis’ van Krohn e.a. (zie BB) kijkt naar het gebruik van tabak en naar de bindingselementen van de sociale bindingen theorie. De verwachting is dat mensen geen criminaliteit zullen plegen als ze voldoende bindingen hebben met de conventionele maatschappij. De vier samenhangende aspecten die deze binding meten zijn:
Attachment: hoeveel (emotionele) banden een individu heeft met conventionele anderen (bijv. ouders, leeftijdsgenoten en leraren) en hoe sterk deze zijn.
Commitment: deelname in en evaluatie van aanwezige en verwachte conventionele activiteiten (bijv. school en werk). Wat mensen bereikt hebben willen ze meestal ook graag houden. Door een strafblad zou bijv. je diploma niets meer waard kunnen zijn en dat willen de meeste mensen niet. Om de waarde van je diploma te behouden, pleeg je dan geen criminaliteit.
Involvement: de tijd die mensen steken in conventionele activiteiten. Mensen die goed geïntegreerd zijn in de conventionele samenleving hebben minder tijd om deviant gedrag te plegen. Involvement vertoont veel overlap met commitment.
Belief: mensen die gevoelig zijn voor algemene verwachtingen, normen en waarden van de maatschappij vertonen minder snel deviant gedrag (en hebben een hoge mate van ‘belief’).
Als de bindingen met de conventionele maatschappij sterk zijn is er volgens Hirschi weinig ruimte voor crimineel gedrag.
In een onderzoek (vragenlijst) werd meer duidelijk hoe we de vier verschillende bindingselementen kunnen meten. Bij attachment horen bijv. vragen over hoe goed je vader jou begrijpt, of hij je prijst en bereid is te praten. Als iemand hier positief op antwoord is de band sterk en dus het attachment. Hierdoor is het attachment in het algemeen beter, waardoor iemand meer gebonden is aan de conventionele maatschappij. Er werd geen bevestiging gevonden voor involvement in de cijfers, maar dat komt omdat de overlap met commitment heel groot is. Vragen met betrekking tot commitment gingen bijv. over hoe hoog de cijfers zijn die iemand haalt en in hoeverre iemand educatie wil.
Met de effecten die werden gemeten werd een regressieanalyse gedaan (zie figuur 2). Komen de resultaten overeen met de theorie van Hirschi? Hirschi zou blij zijn met het resultaat van ouders en school (negatief verband met gebruik van tabak), maar niet met dat van vrienden en werk (positief verband). Een betere band met de ouders leidt bijv. tot minder kans op roken. Hoe meer men gehecht is aan vrienden, hoe meer kans op roken. Bij het overnemen van het gedrag van vrienden komen we weer uit bij de differentiële associatietheorie. Uit het onderzoek volgt dat de band met het onderwijs het sterkst is, terwijl ouders volgens Hirschi het belangrijkst zijn.
In de PowerPoint van deze werkgroep staan de aandachtspunten voor elke theorie, punten die de docenten tegenkwamen tijdens het nakijken. Hieronder worden twee theorieën even kort genoemd, de andere is in de werkgroep niet behandeld.
Situational Action Theory: in deze theorie gaat het om twee processen: de perceptie van alternatieven en het keuzeproces. Hier moet goed onderscheid tussen gemaakt worden. Op allebei de processen zijn individuele en contextuele kenmerken van invloed.
Differential Coercion Theory: de theorie gaat uit van verschillende vormen van coercion. Het is belangrijk om te weten waar deze vandaan komen, maar de nadruk moet liggen op het feit dat coercion criminaliteit zou kunnen verklaren. Hierbij spelen sociaal-psychologische beperkingen een rol. Het centrale begrip in deze theorie is mediation. Coercion wordt gemedieerd door sociaal-psychologische gebreken.
Differential susceptibility Theory
De theorieën van de schrijfopdracht zijn geen tentamenstof.
In één van de eerste werkgroepen hebben we de rationele keuzetheorie toegepast op de film ‘the Wire’. Maar hoe is de sociale leertheorie hier in terug te zien? In het eerste fragment dat we keken werd een jongen achterna gezeten door twee ouderen. Uiteindelijk schoot hij ze neer (niet echt, het bleek een oefening met verfballetjes). De film gaat over sociaal leren, omdat de twee personen rolmodellen zijn. Er is sprake van imitatie als de jongen gedrag vertoont wat hem door de ouderen is voor gedaan (geleerd). Daarnaast is differentiële associatie (Sutherland) hier van belang. Hoe meer iemand (de jongen uit het fragment) zich associeert met bepaalde deviante groepen (twee ouderen van een bende), hoe eerder mensen crimineel gedrag zullen vertonen. Ook definities spelen hierbij een rol: hoe je kijkt naar bepaald gedrag (wetten). Deze kunnen positief, negatief of neutraal zijn. Het laatste dat ook in de film is terug te zien, is conditioneren (belonen of straffen van gedrag; Bandura). Gedrag dat beloond wordt herhaald zich (differential (social) reinforcement). De jongen in de film krijgt complimenten voor zijn gedrag (vluchten en goed schieten) en wordt dus beloond. Het is te merken dat ze positieve definities hebben ten opzichte van geweld. Ze gebruiken dan geen echte wapens, maar het lijkt een serieuze zaak (en geen kinderspel). De twee ouderen hebben de jongen geleerd dat hij op het hoofd of het lichaam (groot oppervlak dus meer kans om te raken) moet richten. Nu de jongen dat doet kunnen we zien dat er sprake is van imitatie. De jongen associeert zich met de gang (met deze twee ouderen in ieder geval), waar een positieve definitie ten opzichte van geweld heerst. Hoe meer hij hier bij betrokken raakt, hoe groter de kans is dat hij criminaliteit gaat plegen.
Akers heeft onderzoek gedaan naar de frequentie van het gebruik van marihuana en alcoholgebruik (deviant gedrag). In dit artikel toetst hij zijn theorie. Zijn theorie is ontstaan naar aanleiding van de differentiële associatietheorie van Sutherland. Akers vond de theorie niet compleet, de aspecten zouden niet meetbaar (genoeg) zijn. Zijn kritiek op Sutherland was dat de mechanismen op basis waarvan mensen leren niet goed ontwikkeld waren. De kern van de sociale leertheorie is dat gedrag wordt geleerd door conditioneren en door het imiteren/modelleren van het gedrag van anderen. Normen, houdingen en oriëntaties kunnen worden versterkt, maar kunnen ook werken als stimulans voor ander gedrag. De drie pijlers van de theorie zijn dus leren, conditioneren en modelleren. Dit alles vindt plaats in de omgeving van de peergroep waarmee iemand zich associeert, dat is de sociale context. De mate waarin iemand wordt blootgesteld aan het leren, conditioneren en modelleren van deviant gedrag hangt af van de mate waarin iemand zich associeert met de ene groep in vergelijking tot de andere groep. Akers kijkt ook naar het continueren (doorzetten) van gedrag. Dezelfde aspecten spelen daarbij een rol, maar de verhouding is iets anders. Het onderzoek van Akers test de sociale leertheorie: of het de variantie in deviant gedrag kan verklaren. De verwachting is dat wanneer iemand meer met deviante personen omgaat ten opzichte van groepen die niet deviant gedrag vertonen, de kans groter wordt dat diegene ook deviant gedrag gaat plegen. Imitatie is vooral van belang bij de beginfase van gedrag, want als iemand gedrag al geleerd heeft, wat heb je dan nog aan rolmodellen? Natuurlijk kunnen ze dan nog een rol spelen, maar dan wel een minder grote.
Differentiële associatie: verwijst naar de interactie en identificatie met verschillende groepen. Deze groepen zijn de sociale context waarin de blootstelling aan definities, imitatie van rolmodellen en bekrachtiging plaatsvindt. De mate van blootstelling zorgt ervoor dat iemand wel of geen deviant gedrag gaat vertonen. Of je wel of niet weer deviant gedrag zult vertonen hangt ervan af of je wel of niet bekrachtigd wordt.
Imitatie: het observeren van peer- of ouders als rolmodellen. Na aanvang van het gedrag worden de rolmodellen minder belangrijk.
Differentiële (sociale) bekrachtiging: of deviant of normconform gedrag wordt aangeleerd of voortbestaan hangt af van beloningen en straffen (in heden en verleden) die samenhangen met alternatief gedrag. Het gaat hierbij ook om verwachte beloningen en straffen. Bij aanvang van gedrag heeft iemand nog geen reactie gehad en gaat het dus alleen om verwachtingen. Sociale bekrachtiging is het belangrijkst. Een niet-sociale beloning zijn bijv. de positieve lichamelijke effecten bij het gebruiken van alcohol. Hoe hoger de (verwachte) beloningen zijn, hoge groter de kans op bekrachtiging. Als er grote nadelen aan gedrag kleven zal de kans op herhaling klein zijn.
Definities: hierbij gaat het om de balans tussen positieve en negatieve definities ten opzichte van bepaald gedrag (de wet). Definities worden geleerd door imitatie en sociale bekrachtiging van leden van de groepen waarbij iemand betrokken is.
De resultaten van het onderzoek van Akers zijn te zien in figuur 1. De afhankelijke variabele was hier de frequentie van marihuanagebruik. De onafhankelijke variabelen zijn te zien in het linkse rijtje van de tabel, deze vertegenwoordigen de sociale leertheorie. De verklaarde variantie van differentiële associatie is heel hoog: .790. Hier zouden Sutherland en Akers blij mee zijn. De verklaarde variantie van imitatie is wel laag. Het gaat echter om de frequentie van marihuanagebruik, de mensen zijn dus al aan het gebruiken. Dit kan verklaren waarom de imitatie laag is, ze hebben geen rolmodellen meer nodig. De totale variantie is ook goed.
Bij de strain theorie van Merton gaat het om de discrepantie tussen gestelde (culturele) doelen en legale middelen. Merton richt zich op de American Dream (rijk worden). Als mensen dit niet kunnen bereiken ontstaat er strain en dat kan resulteren in crimineel gedrag. Mensen kunnen op verschillende manieren reageren op strain (zie figuur 2). Een beperking van dit schema is dat het misschien meer een schaal is dan een blokkenschema. Je kunt bijv. je doel bijstellen in plaats van meteen helemaal te vernieuwen. Iemand die tevreden is met genoeg geld om rond te komen zit tussen conformity en ritualism in.
Het fragment waarin de strain theorie van Merton terug komt gaat over twee mannen die met elkaar praten. Het gaat over geld, het algemene idee in de theorie van Merton. Op hun doel is een blokkade gesteld (anderen (drugdealers) hebben hun ‘corners’ overgenomen). De ene man wil de blokkade doorbreken en de mensen van ‘hun’ plek weghalen. De andere man vindt het prima om verder te gaan met wat ze al verdiend hadden. Hij wil geld gaan verdienen op een conventionele manier. Hij is meer een zakenman in plaats van een gangster. Verdergaan zou teveel geld, doden, straf etc. kosten. Deze man conformeert zich dus, hij wil het geld dat hij al heeft investeren op een legale manier. Het geld dat hij wil investeren is echter op een niet-conventionele manier verdiend, dus de vraag is in hoeverre hij eigenlijk conformeert. De eerste man wil de barrière doorbreken met niet conventioneel geaccepteerde middelen: innovatie. In de film is te zien dat ze al veel geld hebben (je ziet geld, whiskey etc.) en toch willen ze nog meer. Hebzucht wordt vaak in verband gebracht met de theorie van Merton.
We moesten voor studenten en docenten gedragingen invullen voor elk van de vijf manieren om te reageren op strain. Hieronder staan een paar voorbeelden.
Conformity: veel leren, hoge cijfers halen, lessen volgen, goed voorbereiden.
Innovation: afkijken (want het doel is om hoge cijfers halen), huiswerk kopiëren, plagiaat, tweelingzus tentamen laten maken.
Ritualism: 6-jescultuur (het minimale doen om zo goed mogelijk te slagen), de ene keer wel aanwezig zijn bij colleges en de andere keer niet, anderen zoveel mogelijk het werk laten doen, naar de universiteit gaan vanwege de sociale omgeving (hoog opgeleide ouders).
Retreatism: stoppen met studeren (en onder een brug gaan liggen), stoppen met een vak, alleen studeren voor studentenleven.
Rebellie: jezelf ondeonrwijzen om toch kennis te verwerven, UVA vorig jaar bijv.: doelen moesten beter gewaarborgd worden vonden ze, daarom zijn ze binnengedrongen.
Conformity: goed lesgeven, goed voorbereiden, eerlijk nakijken, papers schrijven, mensen vertellen over lesgeven/onderzoek. Hoe meer moeite (volle dagen en in het weekend werken bijv.), hoe meer conformity.
Innovation: lessen van het internet halen, diploma’s vervalsen (je beter voordoen dan je bent), meneer Stapel is hiervan een voorbeeld. De doelen waren te hoog voor hem, daarom ging hij gegevens verzinnen etc.
Ritualism: net genoeg doen om goede beoordelingen te krijgen, genoeg je best doen om door te mogen blijven gaan (net genoeg publicaties, goed genoeg voorbereiden etc.).
Retreatism: niet meer komen opdagen, eigenlijk profvoetballer willen worden maar toch doorgaan met dit vak, minachting voor studenten.
Rebellion: niet eens zijn met de criminologie en een eigen opleiding beginnen.
In deze theorie gaat het om het individu. Emoties spelen een rol bij strain en er bestaan verschillende soorten strain. Merton ging uit van één soort strain, deze ontstond wanneer de American Dream niet bereikt werd. Het is een microtheorie, omdat de emoties van individuen gekoppeld worden aan strain en criminaliteit. De verschillende soorten strain zijn:
Strain als men positief gewaardeerde doelen niet kan bereiken.
Voorbeelden: geen werk hebben, tentamen/deadline/propedeuse niet halen, het sportteam niet halen en geen prompartner hebben (vooral in Amerika).
Strain als positief gewaardeerde stimuli weggenomen worden.
Voorbeelden: verlies partner, ontslag (baan wordt ontnomen), uit een sportteam geplaatst worden.
Strain als de presentatie van negatieve stimuli (blokkade van doelen).
Voorbeelden: op een gevaarlijke school zitten, kindermisbruik, verwaarlozing.
Zoals in het hoorcollege is besproken werd in de werkgroep ook weer benadrukt hoe belangrijk het is om micro- en macroniveau goed uit elkaar te houden. Macro-theorieën gaan over de sociale structuur van de samenleving, groepen etc. en verklaren verschillen tussen buurten, groepen, maatschappelijke klassen en samenlevingen. Micro-theorieën gaan over individueel gedrag en het sociale proces wat daarmee samenhangt en verklaren verschillen tussen individuen. Een trucje om te kijken of het gaat om micro- of macroniveau is om te kijken naar waar de tekst uitspraak over doet. Als de tekst (theorie) criminaliteit uitdrukt in cijfers is het macroniveau (want alleen een groep kan een cijfer hebben). De meeste theorieën focussen op de individuele dader en dan is het microniveau. De ecologische fout is dat verbanden die worden gevonden op macroniveau (zonder toetsing) worden toegepast op microniveau.
De straintheorie van Merton gaat over het maatschappelijke niveau van strain in de samenleving en niet om het individu. Deze theorie kan dus niet toegepast worden op de film, waar het wel gaat om een individu: Frank Abagnale Junior. De theorie houdt in dat bepaalde groepen minder toegang hebben tot bepaalde middelen en daardoor bepaalde doelen niet kunnen bereiken. De toegang wordt bepaald door de structuur van de samenleving. Sommige groepen komen dus eerder in het ‘blok’ van innoveren terecht. Als we zeggen dat Frank strain ervaart omdat dat volgens Merton op macroniveau geldt, maken we de ecologische fout. Een oplossing hiervoor is om de general strain theorie van Agnew te gebruiken. In deze theorie gaat het om de strain die het individu ervaart. Het gaat om persoonlijke doelen (al zitten daar natuurlijk wel verbanden in met macroprocessen). Het toedienen van negatieve stimuli heeft negatieve emoties tot gevolg en dat kan leiden tot criminaliteit.
De zelfcontroletheorie zou eventueel toegepast kunnen worden op deze film, omdat de vader van Frank Jr. hem bijv. niet bestraft als hij deviant gedrag pleegt. De film zegt echter vrijwel niets over het leven van Frank voor het 8e jaar, en dat is juist bepalend in deze theorie.
De leertheorie heeft ook wat aanknopingspunten in de film. Frank Jr. leert non-conforme gedragingen van zijn vader. Hij leert bijv. trucjes om te frauderen en gebruikt net als zijn vader kettinkjes om vrouwen te verleiden.
De rationele keuzetheorie kan op bijna elke casus toegepast worden. Daarom moet je je steeds goed afvragen of het de meest passende theorie is. Ook bij deze film zou de theorie een verklaring kunnen geven: Frank Jr. weegt kosten en baten met elkaar af. De baten zijn hoger en daarom pleegt hij criminaliteit.
De levenslooptheorie kan ook toegepast worden op de film. Deze theorie kan als het ware over het verhaal van de film (dat gaat over het leven van Frank Jr.) heen gelegd worden. Bepaalde gebeurtenissen in het leven van Frank worden dan gezien als oorzaak van criminaliteit.
De sociale controle theorie past het best bij deze film. Volgens deze theorie bepaalt de binding die iemand heeft met de conventionele maatschappij of iemand criminaliteit pleegt of niet. De binding wordt gemeten door attachment (emotionele band met conventionele anderen), commitment (investering in de conventionele maatschappij), involvement (de tijd die wordt besteed aan conventionele bezigheden) en belief (geloof in de geldigheid van conventionele normen en waarden). Frank Jr. pleegt criminaliteit van zijn 16e tot en met zijn 19e jaar. In deze periode had hij nauwelijks geïnvesteerd in de maatschappij. Er was weinig sprake van commitment, want hij ging alleen naar school. Toen zijn ouders gescheiden waren liep hij uit boosheid weg. Hij ging niet meer naar school, had weinig geïnvesteerd en besteedde dus weinig tijd aan conventionele bezigheden (involvement). Frank had weinig te verliezen. Er was ook weinig sprake van attachment. De enigste banden die hij had was met zijn ouders en je kunt je afvragen hoe conventioneel die waren. Aan belief ontbreekt het ook, Frank gaat ruimschoots over de bestaande conventionele kaders heen en accepteert ze niet. De conclusie is dat de sociale controle erg laag is en dat resulteert in deze film in crimineel gedrag.
Deze film schetst de stedelijke context. Er is veel verloedering, geen gemeenschapsgevoel en er is sprake van slechte buurten. De film zoomt in op Travis; hij doet dingen die niet door de beugel kunnen en richt aan het eind een bloedbad aan. We kunnen niet zeggen dat de sociale desorganisatie van de stad zijn criminaliteit tot gevolg heeft, omdat deze theorie een verklaring geeft op macroniveau. De sociale desorganisatie theorie heeft het over de transitiezones van een stad. Daar vindt veel criminaliteit plaats door een groot verloop, veel verschillende immigranten, weinig sociale banden en weinig sociale controle. Een oplossing voor de ecologische fout is om Travis in die zone te plaatsen. Als hij zich in een transitiezone bevindt, zullen er met hem vele anderen zijn die zich ook in die zone bevinden. Je kunt dan in de film op zoek gaan naar mensen die ook deviant/crimineel gedrag plegen. In de film komen inderdaad meer mensen voor in de stad van Travis die ook deviant/crimineel gedrag plegen, zoals hoeren en pooiers. Het gedag van Travis moet je dus plaatsen in een breder perspectief.
Om de ecologische fout te voorkomen kun je dus twee dingen doen: een andere theorie kiezen of het gedrag van een individu in de context plaatsen.
Tips:
Je antwoord motiveren; dat is belangrijker dan het eindantwoord.
Relevante concepten noemen en uitleggen (bij de theorieën die je gebruikt).
Verbanden tussen concepten duidelijk weergeven.
Eerst de hele vraag lezen (het zijn er 5 in totaal van elk 20 punten) en dan pas beginnen met antwoorden.
Zorg voor structuur in je antwoord op de vragen: eerst inleiding (hoe verklaart de theorie crimineel gedrag? Noem belangrijkste concepten en aannames), dan toepassing (hoe zie je concepten en aannames in de casus terugkomen?) en afsluiten met een korte conclusie (in welke mate voldoet de casus aan de verklaringsvereisten van de theorie? De casus langs de theorie leggen).
Dat je alle jaartallen uit je hoofd weet, wel dat je theorieën in de context kunt plaatsen.
Dat je alle mogelijke variaties op de hoofdtheorie kunt uitleggen, wel dat je belangrijke kritiekpunten/oplossingen weet te noemen.
Dat je de resultaten van de onderzoeksartikelen weet op te noemen, wel dat je in onderzoek/beleid een bepaalde theorie weet te herkennen.
Dat je alle theorieën die je kent minstens 1 keer noemt op het tentamen.
1a) De sociale controle theorie en dan gaat het vooral om attachment. Volgens deze theorie bepaalt de binding die iemand heeft met de conventionele maatschappij of iemand criminaliteit pleegt of niet. Die binding wordt o.a. gemeten door attachment: de emotionele band die iemand heeft met conventionele anderen. De relatie met dierbare anderen (zoals ouders, vrienden en werkgever) komt in deze casus op het spel te staan wanneer mensen herkenbaar op tv komen. Mensen zullen zich daarom snel melden, zodat de relaties behouden worden. Er zijn sociale kosten verbonden aan het herkenbaar op tv komen.
De levenslooptheorie zou hier ook toegepast kunnen worden, maar deze benadering is wel wat ver gezocht. Het gaat dan om een bepaalde gedraging of gebeurtenis die ook in het latere leven nog nadelige gevolgen met zich meebrengt (cumulatief nadeel). Het herkenbaar op tv komen kan zo’n gebeurtenis zijn.
1b) Of de betreffende personen zich zullen melden hangt af van wat er voor hen op het spel staat / de mate van bindingen die ze hebben met de conventionele maatschappij (sociale controle theorie).
Harde kern: zij zullen vrijwel geen bindingen hebben met de conventionele maatschappij en hebben dus weinig te verliezen (lage sociale kosten) als de beelden herkenbaar gemaakt worden. Het kan juist hun bindingen met de niet-conventionele maatschappij versterken. Zij zullen zich dus niet melden.
Rekruten: voor deze personen geldt hetzelfde als voor de harde kern. Het is voor hen niet zo erg om herkenbaar op tv te komen, omdat ze niet veel bindingen hebben met de conventionele maatschappij. Ze hebben niet veel te verliezen en zullen zichzelf dus niet aangeven. Het kan hun banden met de niet-conventionele maatschappij versterken, de harde kern kan het juist goed vinden dat ze op tv te zien zijn.
Afzwaaiers: zij hebben misschien genoeg binding met de conventionele maatschappij om zich wel te melden. De banden die ze hebben willen ze niet op het spel zetten. Het herkenbaar worden op tv kan voor hen meer nadelige gevolgen hebben dan voor de vorige twee groepen. Daarom zullen zij zich wel melden.
Gelegenheidsdaders: dat zouden studenten kunnen zijn als wij. Deze groep heeft veel te verliezen en zij zullen zich dus wel melden. De straf die ze dan eventueel krijgen kan nog zo goed als privé blijven, maar het herkend worden op tv kan nadelige sociale gevolgen hebben.
2a) Shaw en McKay richten zich specifiek op de 2e zone, de woonwagenkampen worden daarmee vergeleken. In deze zone is een groot verloop, heterogeniteit en er is dus weinig sprake van sociale bindingen. Dit resulteert in criminaliteit. In de woonwagenkampen is geen groot verloop en weinig heterogeniteit. Er zijn goede sociale bindingen en daarom zou het logisch zijn dat er weinig criminaliteit zou plaatsvinden. Dit klopt niet met wat bij de vraag beschreven staat (er is wel criminaliteit) en daarom biedt de theorie voor deze casus geen goede verklaring.
2b) Collective efficacy betekent dat bewoners van een wijk niet allemaal vrienden van elkaar hoeven te zijn, maar dat ze wel het vertrouwen moeten hebben dat er ingegrepen wordt door anderen als er iets gebeurt (criminaliteit). Dit is een aanvulling op de sociale desorganisatie theorie. Mensen plegen criminaliteit tegen mensen die niet bij hun groep horen. Er kan dan sprake zijn van sterke sociale bindingen, maar doordat die binding geldt binnen de eigen groep wordt er wel criminaliteit gepleegd tegen anderen. De sociale controle wordt niet geactiveerd tegen ‘eigen mensen’ en daarom zal de criminaliteit ook niet afnemen.
2c) De collective efficacy geldt om eigen mensen te beschermen en dus niet tegen bijv. de politie. De normen en waarden die heersen binnen de woonwagenkampen verschillen van die van de conventionele maatschappij. Bij criminele gedragingen tegen die maatschappij wordt de sociale controle niet geactiveerd, maar wel als een buitenstaander criminaliteit tegen hen pleegt.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Verzameling studiematerialen die eerder gedeeld zijn op WorldSupporter voor het Leidse Criminologie curriculum
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1953 |
Add new contribution