In het typisch Amerikaanse restaurant bestel ik een salade en een biertje dat ik gezien mijn leeftijd eigenlijk nog niet mag. Het meisje dat me bedient verontschuldigt zich oprecht. Haar houding ontspant als ik duidelijk maak dat ze bij mij niet haast hoeft te maken. “Dankje” zegt haar zoete, licht hese stem.
Javier opent aan de keukentafel van het aftandse hostel waar ik gelukkig maar één nacht verblijf, zijn tweede blik moutsap dat ik onmogelijk bier kan noemen en begint over auto’s.
Hij heeft er ervaring mee. Zijn dagen zijn lang en hij vult ze met het parkeren van de bolides van bewoners van twee luxe wolkenkrabbers op het zuidelijke puntje van Miami.
Hij woont samen met zijn vriendin al twee maanden in de algemene slaapkamer. Mijn verstand kan er niet bij als hij me even later buiten zijn achtduizend dollar dure BMW laat zien. Ik kick enorm op deze pure waanzin, maar denk me ook in hoe onuitputtelijk dom de vriendin van Javier moet zijn om deze situatie te pikken.
Laatst deed zijn vriend de deur open voor Lil’ Wayne, die uitstapte met een grote toeter tussen zijn lippen en die jongen honderd dollar gaf. Javier die het spelletje inmiddels kende, bood zichzelf vervolgens aan als parkeerder, zodat de steenrijke raplegende zuchtend nog eens honderd dollar uit de stapel in zijn hand pakte.
Miami is rijk. Stinkend rijk. Als ik Downtown op een willekeurig kruispunt een minuutje om me heenkijk tel ik vijf Maserati’s, twee Lamborghini’s en een dozijn andere wagens die een ton of meer kosten. Zonder de kleur in acht te nemen steken de extravagante sportwagens raar af bij de dakloze massa die op- en onder haar kartonnen dozen beschutting zoekt als de avond valt. Jongens van nog geen 25 rijden druk pratend in hun draadloze iPhone-oortjes voorbij in hun cabrio’s. Vlot pak, strakke zonnebril, blik op geld. Dat zie je ook zo door de zonnebril heen.
Auto zelf verdiend? Van papa?
Een man loopt voorbij met een winkelkarretje als rollator en opslagkast. Verderop slaapt een oude vrouw in haar rolstoel, overdekt met dekens onder het afdakje van een achteringang.
De serveerster lacht naar me voor de zoveelste keer. Ik ben lief voor haar geweest zegt ze, “you’re cute,” klinkt het met een Spaanse touch die me onwillekeurig doet denken aan lange strandavonden en pina colada.
Speels kijken haar donkere ogen me na door de ruit als ik de hoek om loop. Hoort dat er bij, net zoals dat de fooi er bij hoort?
Add new contribution