Biological Psychology van Kalat - 13e druk - TentamenTests (2018-2019)

 

Gebundelde tentamenvragen bij het boek Biological Psychology van Kalat (13e druk)

  • UvA
  • RUG
  • UL
Crossroad:
Crossroads: activities
This content is used in bundle:

Oefenmateriaal Bio- en Neuropsychologie - UL - Psychologie, jaar 1

TentamenTests bij Bio- en Neuropsychologie aan de Universiteit Leiden - 2018/2019

TentamenTests bij Bio- en Neuropsychologie aan de Universiteit Leiden - 2018/2019

Deze oefenvragen zijn gebaseerd op eerdere tentamens van het vak Bio- en Neuropsychologie van de Universiteit Leiden.


Oefententamen 1

Vraag 1

Je kan de effecten van lateralisatie gemakkelijker dan normaal zien na schade aan:

  1. De parieto-occipitale sulcus
  2. De frontaalkwab
  3. De hersenstam
  4. Het corpus callosum

Vraag 2

Een voorloper ('precursor') voor de synthese van serotonine is geïdentificeerd als:

  1. Tryptophan
  2. Melatonine
  3. Dopamine
  4. Benzodiazepine

Vraag 3

Welke uitspraak klopt?

  1. Het rustpotentiaal van een neuron is het netto positieve verschil tussen de Natrium en Kalium concentratie
  2. Het rustpotentiaal van een neuron is het netto negatieve verschil tussen de Natrium en Kalium concentratie
  3. Het rustpotentiaal van een neuron is de netto positieve lading binnen het neuron
  4. Het rustpotentiaal van een neuron is de netto negatieve lading binnen het neuron

Vraag 4

In welke van deze aandoeningen wordt de persoon herhaaldelijk wakker gedurende de nacht?

  1. Idiopatic insomnia
  2. Maintenance insomnia
  3. Paradoxal insomnia
  4. Acute insomnia

Vraag 5

Het netto effect van iedere cyclus van de sodium-pottasium pomp is:

  1. Het verminderen van het aantal positief geladen ionen buiten de cel
  2. Het verminderen van het aantal positief geladen ionen binnen de cel
  3. Het verminderen van het actiepotentiaal
  4. Het versterken van het actiepotentiaal

Vraag 6

Welk type synaps activeren de meeste verslavende drugs?

  1. Serotonine
  2. Dopamine
  3. Melatonine
  4. Thyamine

Vraag 7

Welke uitspraak klopt?

  1. Dieren met schade aan de amygdala leren nieuwe angsten en behouden eerder geleerde angsten
  2. Dieren met schade aan de amygdala leren nieuwe angsten, maar behouden eerder geleerde angsten niet
  3. Dieren met schade aan de amygdala leren geen nieuwe angsten, maar behouden eerder geleerde angsten wel
  4. Dieren met schade aan de amygdala leren geen nieuwe angsten en behouden ook geen eerder geleerde angsten

Vraag 8

Wat leidt tot het syndroom van Korsakov?

  1. Thiamine deficientie als gevolg van alcoholisme
  2. Dopamine deficientie als gevolg van depressie
  3. Serotonine deficientie als gevolg van chronische stress
  4. Melatonine deficiente als gevolg van slaapgebrek

Vraag 9

Receptoren voor neurotransmitters die metabotropische effecten hebben zijn proteinen die binden aan ___________________ buiten het membraan, en binden aan ______________ binnen het membraan.

  1. G-proteinen; neurotransmitters
  2. Neurotransmitters; G-proteinen
  3. G-proteinen; receptoren
  4. Receptoren; G-proteinen

Vraag 10

Wat is GEEN karakteristiek effect van chronische stress?

  1. Sterker immuunsysteem
  2. Ontregelde menstruatiecyclus
  3. Vermoeidheid
  4. Kans op depressie of burn-out

Antwoordindicatie Oefententamen 1

  1. D
  2. A
  3. D
  4. B
  5. B
  6. B
  7. D
  8. A
  9. B
  10. A

Oefententamen 2

Vraag 1

Hoe heet een doorsnede

.....read more
Access: 
JoHo members
TentamenTests bij Biological Psychology van Kalat

TentamenTests bij Biological Psychology van Kalat


Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 1

Vraag 1: Welke vier soorten biologische verklaringen voor gedrag worden door Tinbergen onderscheiden?

Tinbergen onderscheidt de ontogenetische verklaring (hoe gedrag of een hersenstructuur zich ontwikkelt binnen een organisme), de fysiologische verklaring (het verband tussen de fysiologische toestand van de hersenen en het gedrag), de functionele verklaring (waarom een bepaald hersenstructuur zich op een bepaalde manier heeft ontwikkeld) en de evolutionaire verklaring (relateert gedrag aan de evolutionaire geschiedenis).

Vraag 2a: Wat is een gen?

Een gen is een biologische eenheid van overerving dat zijn structuur en identiteit behoudt van generatie tot generatie.

Vraag 2b: Noem een manier waarop genen veranderen.

Eén manier waarop genen veranderen is door middel van mutatie (een erfelijke verandering in een DNA molecuul).

Vraag 3: Wat houdt epigenetica in?

Epigenetica is het veld dat zich richt op veranderingen in genexpressie zonder aanpassing van de DNA-volgorde.

Vraag 4: Op welke manieren kunnen genen aan- en uitgezet worden?

Genen worden aan- en uitgezet door bepaalde ervaringen. Door verwijdering van de acetylgroepen krijgen de histonen weer grip op het DNA en wordt het gen uitgezet. Een andere uitkomst is het toevoegen of verwijderen van methylgroepen bij de promotorgebieden aan het begin van een gen.

Vraag 5: Welke misvattingen bestaan er over de evolutie?

Sommige mensen denken dat een bepaald lichaamsdeel dat of een bepaalde functie die niet wordt gebruikt, in volgende generaties ook in mindere mate doorgegeven zal worden. De evolutie van de mens zou volgens sommigen gestopt zijn. Dit is niet het geval. Evolutie hoeft niet noodzakelijk verbetering te betekenen. Een andere misvatting is dat evolutie komt het individu of de soort ten goede zou komen.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 2

Vraag 1: Wat is de functie van neuronen?

Neuronen ontvangen informatie en geven die door aan andere neuronen via elektrochemische prikkels.

Vraag 2: Wat zijn de belangrijkste onderdelen van een neuron?

De drie belangrijkste onderdelen van de meeste neuronen zijn: het soma of cellichaam, het axon (dat deel dat impulsen doorgeeft aan andere cellen) en de dendrieten (deze dienen voor de ontvangst van informatie).

Vraag 3: Wat is het elektrische gradiënt?

Het elektrische gradiënt is een verschil in.....read more

Access: 
Public
Kalat - Biological Psychology: practice questions

Kalat - Biological Psychology: practice questions


TEST QUESTIONS CHAPTER 2

 

1. The two kinds of cells in the nervous system are __________, which receive and transmit information to other cells, and __________, which do not transmit information.

A) neurons, glia

B) glia, hypoglia

C) glia, neurons

D) neurons, corpuscles

 

2. The outer surface of a cell is called the __________ and the fluid inside the cell is the __________.

A) cytoplasm, endoplasm

B) membrane, nuclear fluid

C) wall, goo

D) membrane, cytoplasm

 

3. Which structure within an animal cell contains the chromosomes?

A) endoplasmic reticulum

B) mitochondrion

C) membrane

D) nucleus

 

4. The main feature that distinguishes a neuron from other cells is the neuron's

A) larger nucleus.

B) ability to metabolize a variety of fuels.

C) high internal concentration of sodium ions.

D) varied shape.

 

5. Which part of a neuron contains the nucleus?

A) cell body

B) dendrites

C) axon

D) presynaptic ending

 

6. Neurons have one __________, but can have any number of __________.

A) dendrite, axons

B) axon, dendrites

C) cell body, axons

D) axon hillock, cell bodies

 

7. An axon hillock is

A) the end of an axon, close to the next cell.

B) a swelling in the middle of an axon.

C) a point at which the axon branches in two or more directions.

D) a swelling at the start of an axon, next to the cell body.

 

8. As a general rule, axons convey information

A) toward dendrites of their own cell.

B) toward their own cell body.

C) away from the cell body.

D) to glia.

 

9. One way to tell the difference between a dendrite and an axon is that dendrites usually

A) form branches perpendicular to the main trunk of the dendrite.

B) are longer than the axon.

C) are covered with myelin.

D) taper in diameter toward their periphery.

 

10. An interneuron is

A) a glia cell that separates one neuron from another.

B) a neuron that receives all its information from other neurons and conveys impulses only to other neurons.

C) a neuron that has its cell body in the spinal cord and an axon that extends to a muscle or gland.

D) a cell whose properties are halfway between those of a neuron and those of a glia cell.

 

11. A neuron that conveys information toward the hippocampus is considered a (an) __________ cell, with regard

.....read more
Access: 
Public
Bio- en Neuropsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Follow the author: Psychology Supporter
Contributions, Comments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
992