Samenvatting: Business Research Methods (Nederlandstalig)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


Druk 2e 2007

Auteur:Bryman& Bell

 

Zakelijke Onderzoeksstrategieën

 

Introductie
Zakelijk onderzoek kan niet op zichzelf bestaan. Dat betekent dat zakelijk onderzoek altijd een kruising vindt in wetenschappen als sociologie, psychologie en economie (inclusief marketing, accounting en financiën).
Bij het bestuderen van methodiek zijn twee punten bijzonder belangrijk. Ten eerste, iedereen denkt anders over methodiek – verschillende organisaties en mensen hebben verschillende visies op hoe methodiek toegepast wordt. Ten tweede is het belangrijk om rekening te houden met de omgeving waarin het zakelijk onderzoek gedaan wordt. Je kunt bijvoorbeeld zakelijk onderzoek doen in een klein bedrijf, waar de situatie stabiel is, of een relatief groot bedrijf, wat verwikkeld is in een acquisitie of een fusie, of een bedrijf dat failliet is verklaard en alle bezittingen verkoopt. In alle drie de gevallen worden er verschillende methoden van onderzoek toegepast om een waardevol resultaat te verkrijgen.
Regelmatig doen zakelijk onderzoekers studies gebaseerd op hun eigen ervaringen. Er zijn verschillende meningen over hoe een zakelijke onderzoeksmethode toegepast dient te worden.
Deze meningen hebben geleid tot twee “stromingen” in het vergaren van kennis:
1.    Het vergaren van kennis wordt gedreven door universitaire agenda’s. De basis van de uitkomsten ligt in bestaande kennis. Kennis vergaren is een lineair proces. De belangrijkste groep gemoeid met deze stroming is de universitaire gemeente.
2.    Het vergaren van kennis wordt gedreven door baanbrekend onderzoek. De ontdekkingen in deze stroming liggen dicht bij het onderzoeksonderwerp. Dit proces is minder lineair dan “stroming 1”. De groepen gemoeid met deze stroming zijn de gestudeerden, beleidsmakers en practitioners (beoefenaars).
Er zijn onderzoekers die de voorkeur geven aan “stroming 2”.
Als nieuwe onderzoeker krijg je te maken met verschillende vragen tijdens je onderzoek. De belangrijkste vragen gaan over het doel en de functie van het zakelijk onderzoek en wat de belangrijkste groep in het onderzoek is.
Daar komt nog bij dat het moeilijk is een onderwerp te kiezen voor zakelijk onderzoek. Er zijn vier punten die mee moeten wegen:
1.    The influence of researcher (De invloed van de onderzoeker). Om de kwaliteit van management en zakelijk onderzoek goed te kunnen evalueren, is het belangrijk om te begrijpen hoe de onderzoeker gegevens verzamelt, analyseert en de resultaten interpreteert.
2.    Difficulty of understanding past researches (De moeilijkheid van het begrijpen van onderzoeken uit het verleden). Methodische onderzoeken zijn altijd minder gedetailleerd beschreven dan bijvoorbeeld sociologische onderzoeken. Voor sommige onderzoekers kan het lastig zijn de resultaten te interpreteren, omdat onderzoekers er soms niet in slagen om met voorbeelden te komen van bestaand onderzoek.
3.    Kinds of methods (Soorten methoden). In sommige gevallen is het lastig om voorbeelden van eerder onderzoek te vinden over je onderwerp. In andere onderwerpen zijn er weer heel veel voorbeelden. Hier moet rekening mee gehouden worden.
4.    Research progress (Vordering onderzoek). Tijdens een zakelijk onderzoek moet er goed gekeken worden naar hoe andere onderzoekers hun studies doen. Dit zal de ontwikkeling van verschillende manieren van methodisch onderzoek ondersteunen en helpen te ontwikkelen.
Theory and research (Theorie en onderzoek)
Theorieën zijn verdeeld in twee groepen: grand theories (grote theorieën) en theories of middle range (gemiddelde theorieën). Het is gebruikelijk dat grand theories abstracter en algemener zijn dan de theories of middle range, omdat die laatste zich vaak afspelen op een beperkt gebied. Management en zakelijke onderzoeken ontstaan uit theories of middle range.
Middle range theories, in tegenstelling tot grand theories, komt voor in een gelimiteerd domein. Middle range theories zijn theorieën die tussen grand theories en empirische bevindingen geplaatst kunnen worden. Deze representeren pogingen tot het begrijpen en uitleggen van een gelimiteerd aspect van het maatschappelijke.
Contingency theorie
1.    Er is niet één beste manier van leidinggeven.
2.    Een bepaalde manier van leidinggeven is niet even effectief in verschillende bedrijven.
3.    Om de meest effectieve manier van leidinggeven te gebruiken in een bepaald bedrijf, moet er rekening gehouden worden met het soort werk dat er wordt verricht en met de omgeving waar het bedrijf mee te maken heeft.
Empiricism (Empirie) is een theorie die beweert dat ervaring de bron van kennis is. In andere woorden, elke theorie moet getest worden voor het gezien kan worden als kennis.
 
Deductieve en Inductieve Theorie
Er zijn twee soorten relaties tussen theorie en onderzoek. Het ligt eraan of we het over deductieve of inductieve theorie hebben.
De deductieve aanpak is een methode waarin de onderzoeker beperkte gegevens heeft, en hiervoor een theorie bedenkt die later op gelijksoortige onderzoeken toegepast kan worden. De deductieve benadering van de relatie tussen theorie en onderzoek kan eruit zien zoals in het volgende diagram:
 

 

Principle of deductivism (De basis van deductie): Het doel van een theorie is een hypothese genereren die getest kan worden en zo de theorie kan uitleggen.
Deze deductieve methode ziet er altijd zo uit als op het diagram hierboven. Soms zijn echter niet alle stappen relevant voor het onderzoek. Hier zijn verschillende redenen voor, waarvan een aantal zijn:
·    Iemand anders heeft al een theorie gepubliceerd met gebruik van dezelfde gegevens voordat de onderzoeker zijn theorie heeft ontwikkeld.
·    De gegevens worden pas relevant voor de theorie nadat de gegevens verzameld zijn.
·    De gegevens passen niet bij originele stellingen.
Sommige onderzoekers geven de voorkeur aan de inductieve aanpak. Deze aanpak is het tegenovergestelde van de deductieve.

 

De basis van inductie
Kennis wordt vergaard door het verzamelen van gegevens en informatie en wordt dan een basis voor een theorie.
Deductieve en inductieve strategieën worden beide geassocieerd met een kwalitatieve aanpak.
Epistemological Considerations
Een epistemologisch vraagstuk betreft de vraag wat als acceptabele kennis wordt gezien binnen een wetenschappelijk vakgebied. Een algemeen probleem van dit vraagstuk is het bepalen of de sociale wereld bestudeerd moet worden volgens dezelfde beginselen en procedures als de natuurwetenschappen.
Positivism (een epistemologische positie) is een ordening die methoden van de natuurlijke wetenschap linkt aan het sociale realiteitsonderzoek en verder. Positivism heeft elementen van zowel deductieve als inductieve werkwijzen. Deductie komt zelfs wat meer voor in positivisme dan de methode van inductie.
Phenomenology is een filosofie die onderzoekt hoe individuen de wereld om hen heen begrijpen. Het houdt ook rekening met het feit dat filosofen de wereld om hen heen op hun eigen manier begrijpen en verklaren.
Interpretivism is een alternatief tegenover de positieve orthodox dat respect heeft voor de verschillen tussen mensen en de dingen in het systeem. Onderzoekers kunnen hiermee objectiever werken dat met positivisme. Interpretatie heeft ook te maken met Weber’s ‘theorie van Verstehen’, the hermeneutic-phenomenological tradition and symbolic interactionism.
Ontological Considerations
Objectivism is een ontologische positie die beweerd dat sociale verschijnselen en hun betekenis los staan van menselijke acties.

Constructivisme is een andere ontologische definitie. Het suggereert dat categorieën als organisaties en cultuur een gegeven zijn. Menselijke acties hebben er geen invloed op.
De relatie tussen Epistemology en Ontologie tot zakelijk onderzoek
Hoe onderzoeken geformuleerd worden, heeft te maken met de ontologische aannamen en hoe het onderzoek uitgevoerd wordt.
Paradigms
Paradigms zijn “een cluster van overtuigingen en bepalen voor wetenschappers in een bepaald discipline wat bestudeerd moet worden, hoe het onderzoek gedaan moet worden, en hoe de resultaten geïnterpreteerd dienen te worden” (Bryman 1988a: 4).
Een van de belangrijkste eigenschappen van paradigma’s is de onvergelijkbaarheid. Dat betekent dat twee paradigma’s niet samenhangend kunnen zijn.
Elk paradigma bestaat uit de aannames die op een of twee manieren gepresenteerd kunnen worden:
1.    Objectiviteit – de organisatie of cultuur kan van buitenaf worden bestudeerd.
2.    Subjectiviteit – de organisatie of cultuur wordt enkel bestudeerd door degenen die direct betrokken zijn bij het onderwerp.
Elke paradigma maakt ook aannames over de functie en het doel van wetenschappelijk onderzoek door de zakelijke wereld te onderzoeken als:
1.    Regelgevende – Het doel van wetenschappelijk onderzoek is het beschrijven wat zich afspeelt in organisaties, waarschijnlijk door kleine veranderingen te suggereren die de organisatie zouden kunnen verbeteren, zonder enige oordelen te geven.
2.    Radicaal – Het doel van management en wetenschappelijk onderzoek is het geven van oordelen over hoe organisaties horen te zijn, en het geven van suggesties over hoe deze doelen worden behaald.
Er zijn vier mogelijke paradigmatische posities:
1.    Functionalist – bestudeert organisaties en baseert het onderzoek op het probleemoplossende aspect dat leidt tot radicale verklaring.
2.    Interpretatieve – gelooft dat het begrip van de organisatie (of cultuur) gebaseerd moet zijn op de ervaringen van diegenen die er in werken of wonen.
3.    radical humanist – denkt over de organisatie als een sociale regeling waarin de werknemers zich moeten aanpassen.
4.    radical structuralist – begrijpt dat de organisatie een product van sterke relaties is wat kan zorgen voor conflicten tussen hem en de organisatie.
Onderzoeksstrategie: Kwantitatief en Kwalitatief
Er zijn veel wetenschappers en onderzoekers die denken dat het verschil tussen kwantitatief en kwalitatief niet belangrijk meer is. Er zijn echter zekere belangrijke kwesties die om verschillende aanpak vragen; kwantitatief of kwalitatief. Dit zijn: principal, epistemological and ontological orientations. Quantitative research heeft te maken met deductive strategy, positivistic epistemology en objective ontology. Qualitative approach heeft te maken met inductive, Interpretism en constructionism orientations.


Het is echter onjuist te denken dat onderzoek niet kan afwijken van deze oriëntaties. Kwalitatief onderzoek gaat bijvoorbeeld vaak gepaard met generalisatie van de theorie (inductieve methode) maar niet met het testen ervan (deductieve methode). Er zijn echter wel voorbeelden waar kwalitatief onderzoek gebruikt werd om een theorie te testen in plaats van hem te creëren.
Invloeden op de handelswijze van Zakelijk Onderzoek
Zakelijk onderzoek wordt beïnvloed door vijf factoren. Drie ervan zijn hier eerder al besproken (theorie, epistemologie en ontologie). De andere twee zijn waarden van praktische overtuiging.

 

Values
Values (Waarden) geven persoonlijke overtuiging en gevoelens weer en dat heeft waarde voor de onderzoeker. Ten tweede moet de onderzoeker objectieve oriëntatie toepassen, anders is het onderzoek bevooroordeeld. Voorbeelden hiervan zijn:
·    De keuze van het onderzoeksveld
·    Invoering van de gegevens
·    Keuze van de methode
·    Formulering van onderzoek design en technieken van het verzamelen van de benodigde gegevens
·    Uitvoering van de gegevens
·    De analyse en interpretatie
·    Conclusies
De laatste factor die zakelijk onderzoek beïnvloedt, practical considerations (de praktische afweging), moet nooit onderschat worden. De term impliceert keuze van onderzoeksstrategie, ontwerp, methode, de aard van mensen en onderwerp dat onderzocht wordt, en andere kwesties die veranderen per onderzoek en afhankelijk zijn van het soort onderzoek.
 

Onderzoeksdesign

Introductie
Een onderzoeksdesign zorgt voor een richtlijn voor verzameling, analyse en interpretatie van gegevens.
Een onderzoeksmethode is een manier om gegevens te verzamelen.
Criteria in Zakelijk Onderzoek
Er zijn drie belangrijkste criteria voor de evaluatie van zakelijk en management onderzoek:
1.    reliability (betrouwbaarheid)
2.    replication (replicatie)
3.    validity (geldigheid).
Reliability
Betrouwbaarheid  roept de vraag op of het resultaat van een onderzoek voor herhaling vatbaar is. Het zou namelijk lastig worden wanneer verschillende wetenschappers bij hetzelfde onderzoek verschillende resultaten hadden, want dan zou de vraag ontstaan wie gelijk had en wie een fout gemaakt had in het onderzoek.
Een betrouwbaar onderzoek is een onderzoek waarbij het resultaat elke keer hetzelfde is, los van wie de onderzoeker is. Soms worden de resultaten van andere onderzoeken nagemaakt, om verschillende redenen. Daarom moet een onderzoek replicable zijn.
De reden is eenvoudig – als een onderzoeker zijn resultaat niet uitvoerig beschrijft, is het onmogelijk voor andere onderzoekers om de resultaten te interpreteren.
Validity
Geldigheid heeft te maken met de integriteit van de conclusies van onderzoek. Met andere woorden, het onderzoekt of een onderzoek op de juiste manier gedaan is.
Wetenschappers kennen vier verschillende vormen van validity:
Measurement validity of construct validity
Deze soort geldigheid komt veel voor in kwantitatief onderzoek. Het richt zich erop of een meting echt een weergave is van de gemeten variabel, zo niet, dan zijn zowel geldigheid als betrouwbaarheid in het geding.
Internal validity
Interne geldigheid. Deze soort richt zich erop of een conclusie die een relatie tussen twee variabelen ontstaat werkelijk klopt. Als we suggereren dat een zekere onafhankelijke variabel zorgt voor variatie in afhankelijke variabelen, moeten we zeker weten dat dit waar is, en dat niet een andere factor zorgt voor variatie.
External validity
Externe geldigheid houdt zich bezig met de vraag of het onderzoeksresultaat ook stand houdt buiten een bepaalde onderzoekscontext.
Ecological validity
Ecologische geldigheid. Deze laatste soort geldigheid draagt er zorg voor dat wetenschappelijke resultaten ook toegepast kunnen worden op het leven van alledag. Als een experiment bijvoorbeeld in een laboratorium of speciale ruimte is gehouden, en het is een geldig experiment, dan is dit slechts technisch geldig, terwijl het misschien niet toe te passen is in het alledaagse leven.
Een variable (variabel)l is een eigenschap die per onderzoek verschilt. Als een attributie niet verandert, zeggen we dat het een constante is. Constante attributies zijn minder interessant voor de onderzoeker dan de variabelen. De twee meest voorkomende variabelen zijn de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen.
Er zijn vier aspecten van betrouwbaarheid die parallel staan aan enkele kwantitatieve onderzoekscriteria zoals eerder beschreven:
1.    Credibility (Geloofwaardigheid) (parallel aan internal validity) – de mate waarin resultaten geloofwaardig zijn.
2.    Transferability (Overdraagbaarheid) (parallel aan external validity) – onderzoekt of resultaten in specifiek onderzoek toepasbaar zijn in andere contexten.
3.    Dependability (Afhankelijkheid) (parallel aan reliability) – onderzoekt of resultaten toepasbaar zijn in andere onderzoeken.
4.    Confirmability (Bevestiging) (parallel aan objectivity) – onderzoekt of de waarden van de onderzoeker het onderzoek beïnvloed hebben.
Naturalism (Naturalisme) heeft veel verschillende betekenissen; de meest voorkomende zijn de volgende: Naturalisme (1) betekend een verplichting tot het adopteren van de ideologie van natuurlijk wetenschapsmethoden; (2) betekent eerlijk te staan tegenover de aard van het gegeven wat onderzocht wordt; (3) minimaliseert verstoring bij het inzamelen van gegevens.
Kwantitatief onderzoek houdt zich vaak bezig met Naturalism. Dat betekent dat het zorg draagt voor het verzamelen van gegevens die geldig zijn in een alledaagse omgeving, niet alleen een laboratorium. Kortom, kwalitatief onderzoek houdt zich meer bezig met ecologische geldigheid dan kwantitatief onderzoek.
Onderzoeksdesigns
In de rest van het hoofdstuk zullen we de vijf typen onderzoeksdesigns bespreken: experimental, cross-sectional, longitudinal, case study and comparative designs (experimenteel, kruisgewijs, longitudinaal, casestudy en vergelijkende ontwerpen).
Experimenteel design
Een van de eigenschappen van experimenteel design is dat er groot vertrouwen is in de kracht en betrouwbaarheid van toevallige ontdekkingen – dat betekent dat dit ontwerp op het gebied van Internal validity heel sterk is.
Als we een experiment uitvoeren, moeten we een onafhankelijke variabel manipuleren om achter het effect op een afhankelijke variabel te komen. Er is echter een groot nadeel. Dit nadeel is de reden dat er veel minder experimenten op deze wijze tot stand komen dan mogelijk zou zijn. Er zijn namelijk veel variabelen die we niet kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld ras, leeftijd of rente percentages.
Het is nodig verschil te maken tussen twee soorten experimenten – laboratorium experiment en field experiment (veld onderzoek). De eerste wordt uitgevoerd in een laboratorium terwijl de tweede alleen wordt uitgevoerd in een dagelijkse omgeving.
De klassieke experimentele design ziet er als volgt uit: er zijn twee groepen, een is de experimentele groep, de andere is de control group (krijgt de experimentele groep de behandeling en de gecontroleerde groep krijgt die niet.
Voor er een behandeling verstrekt wordt, worden beide groepen geobserveerd voor een meting (waarin de onderzoekers geïnteresseerd zijn). Na de behandeling worden beide groepen weer geavalueerd. Na deze evaluatie kunnen de onderzoekers bepalen of er een verschil is tussen de twee groepen. Dit kan weergegeven worden in het volgende schema:

T1 – voor het krijgen van een behandeling.
T2 - na het krijgen van een behandeling
Obsexp,1 and Obsexp,2 – metingen van de experimentele groep voor en na behandeling.
Obscon,1 and Obscon,2 - metingen van de gecontroleerde groep voor en na behandeling.
Als we het hebben over onderzoeksontwerp, rijst de volgende vraag – wat is het doel van de gecontroleerde groep. Sterker nog, het vlakt de invloed van factoren op het experiment, los van de onafhankelijke variabel (in dit geval, de behandeling) uit.
Als de experimentele groep beinvloedt wordt door een externe factor, is de gecontroleerde dat ook (soms in meer of mindere mate, maar toch beïnvloed).
Daarom heffen de externe factoren elkaar op als de twee groepen uiteindelijk vergeleken worden met elkaar.
Hier zijn enkele voorbeelden van zulke factoren:
Testing
Testen: het is mogelijk dat de experimentele groep weet dat ze bestudeerd wordt en zich anders gedraagt dan in het leven van alledag. De gecontroleerde groep heeft dit echter ook, en dus heffen de twee effecten elkaar op.
History (Geschiedenis)
Sommige gebeurtenissen uit het verleden kunnen verandering in de observaties veroorzaken. Als er geen gecontroleerde groep zou zijn, zou je niet zeker kunnen zijn dat dit het geval is.
Maturation (Rijping)
Net als al het andere, veranderen mensen ook. Deze veranderingen hebben een effect op de afhankelijke variabelen. Omdat deze veranderingen ook gelden voor de gecontroleerde groep, kunnen we deze veranderingen negeren.
Selection (Selectie)
Als beide groepen willekeurig geselecteerd zijn, is er een kleinere waarschijnlijkheid gecontroleerde groep). In het geval van het bestuderen van het effect van een behandeling, dat de verschillen tussen Obsexp,2 en Obscon,2 worden veroorzaakt door al bestaande verschillen.
Ambiguity about the direction of casual influence (Tweeslachtigheid over de richting van toevallige invloed).
Soms is het moeilijk vast te stellen welke variabel door een ander wordt veroorzaakt. In sommige gevallen kan het bestaan van een gecontroleerde groep dit oplossen.
Er zijn vijf bedreigingen voor externe geldigheid van een experiment:
1.    interactie tussen de selectie en behandeling
2.    interactie tussen omgeving en behandeling
3.    interactie tussen geschiedenis en behandeling
4.    interactie tussen effecten van voor de test
5.    reactieve effecten op de experimentele overeenstemming.
Bij een experiment in een laboratorium heeft de onderzoeker meer invloed op het onderzoek dan in de situatie van veld onderzoek. In een laboratorium is er interactie mogelijk tussen selectie en behandeling en interactie tussen omgeving en behandeling. Aan de andere kant is er geen mogelijkheid tot pre-test effecten omdat er geen pre-tests zijn.
Quasi-experiments (Quasi-experimenten) hebben enige eigenschappen gemeen met experimenten, maar voldoen niet aan alle interne geldigheidsargumenten. In de regel kunnen experimenten zonder gecontroleerde groep niet gekwalificeerd worden als quasi-experimenten, er zijn echter uitzonderingen op deze regel.
Evaluation research (Evaluatie onderzoek) is een studie die zich hoofdzakelijk richt op het beantwoorden van de vraag of de interventie is geslaagd in de geanticipeerde doelen. Soms is het in evaluatie onderzoek niet mogelijk deelnemers in twee groepen te verdelen; daarom wordt evaluatie onderzoek semi-experimenteel onderzoek genoemd.
Een echt experiment heeft meer vertrouwen in interne geldigheid dan in een andere vorm van onderzoek (laboratorium onderzoek heeft daarmee meer waarde dan een veldonderzoek).
Over het algemeen wordt het experimenteel ontwerp vaker gebruikt in kwantitatief onderzoek.
Cross-sectional Design
Een cross-sectional design (kruisgewijs ontwerp) gebruikt een verzameling van gegevens van verschillende onderzoeken tegelijkertijd om gegevens te verzamelen (quantitative of quantifiable -Kwantitatieve of meetbare data) om zo de impact van twee of meer variabelen te bepalen, die dan weer onderzocht worden om een patroon van locatie vast te stellen.
More than one case.
Variatie kan alleen vastgesteld worden als een of meer problemen onderzocht worden. Onderzoekers zullen eerder een variatie in verschillende variabelen tegenkomen als ze verschillende bronnen gebruiken.
At a single point in time.
In cross-sectional design studies worden alle gegevens ongeveer tegelijkertijd verzameld. Bij experimenten echter, kan het interval tussen gegevensverzameling heel lang zijn (dagen, maanden, jaren).

Quantitative or quantifiable data Quantitative of meetbare data.  
Om een variatie te evalueren, is het nodig een systematisch aanpak te hanteren in het meten van de variatie. Hiervoor is de kwantitatieve methode de beste.
Patterns of association (Patronen van associatie).
Bij cross-sectional design is het mogelijk de relatie tussen variabelen te onderzoeken, maar het is niet mogelijk ze te manipuleren.
Survey research (Overzichtsonderzoek) is een soort experiment waarin gestructureerde interviews en vragenlijsten worden afgenomen in een cross-sectional design.
Als we over het cross-sectional design denken in termen als validity, reliability en replicability, kunnen we vaststellen dat internal validity zwak is, external validity behoorlijk sterk, en ecological validity verschilt van case tot case.
De mate van betrouwbaarheid, herhaalbaarheid en meetbaarheid hangt van de onderzoeker af en van de manier waarop hij het onderzoek uitvoert.
In cross-sectional design worden variabelen niet gemanipuleerd, omdat onderzocht wordt of er een relatie bestaat tussen de variabelen.
Hoewel de meeste van cross-sectional design kwantitatief zijn, zijn er cases waar kwalitatief te werk wordt gegaan. Over het algemeen zijn dat cases waar het gaat om ongestructureerde of semigestructureerde interviews.
Suvey Research
Survey-onderzoek is een van de belangrijkste gebieden van de meting in toegepast sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Het brede terrein van survey-onderzoek omvat metingen die betrekking hebben op de antwoorden van de respondenten.
Longitudinal Design
Longitudinal design (longitudinaal) is een soort onderzoek dat veranderingen vaststelt in een case, op verschillende momenten.
Er zijn twee soorten longitudinal design: panel study and cohort study. In het eerste geval worden op twee verschillende momenten gegevens van willekeurig verzamelde mensen of bedrijven verzameld. In het tweede geval worden mensen en bedrijven uitgekozen op bepaalde specifieke zaken, bijvoorbeeld bepaalde levenservaring. Reliability, replicability en validity zijn zowel bij longitudinal design als bij een cross-sectional design aanwezig.
Case Study Design
Wat is een case?
Dit woord wordt het meest gebruikt om een onderzoek aan te duiden die plaatsvindt in een bepaalde locatie, bijvoorbeeld een werkplek of een organisatie.
Case study research betekent het intensief analyseren van een bepaalde case. Deze case kan gepresenteerd worden door een organisatie, event of zelfs persoon.
Case study design verschilt van andere designs in het gebruik van een idiographic approach (aanpak) – de onderzoeker houdt zich over het algemeen bezig met unieke eigenschappen van de case. De eerste drie designs gebruiken een nomothetic approach – waarin de onderzoeker statements zal proberen te vinden die hij op elk moment kan toepassen.
Het grootste nadeel van case study is dat het zwak staat qua external en ecological validity, omdat wat uit een specifiek onderzoek blijkt, moeilijk toepasbaar is op de algemene wereld.

Er zijn vijf types cases:
1.    Critical case. Een enkele case wordt bestudeerd zodat een hypothese aangenomen of afgewezen kan worden.
2.    Unique case, ook wel extreme case genoemd, is common focus in klinische studies.
3.    Revelatory case wordt bestudeerd als er een kans is dat er een fenomeen onderzocht kan worden waar eerst geen kans op was.
4.    Representative case. Of ook wel typical case.  Deze soort case illustreert een alledaagse situatie, vorm of organisatie.
5.    Longitudinal case. Deze aanpak onderzoekt hoe dingen, mensen of organisaties in verloop van tijd veranderen.
Over het algemeen kunnen case studies op zowel inductive (theory generation) als deductive (theory testing) manier benaderd worden.
Soms wordt er meer dan een case bestudeerd. Zulk onderzoek wordt beschouwd als comparative design onderzoek, omdat het over het vergelijken van twee onderzoeken gaat. Als je kijkt naar het doel van de studie, kun je achter het verschil tussen multi-case design en comparative design komen. Als het doel bij het onderzoek en eigenschappen daarvan ligt, is het een multi-case study. En de focus van comparative design is niet de cases en hun unieke context, maar gaan over algemene findings en hebben weinig te maken met unieke context.
Soms is de onderzoeker enkele maanden of zelfs jaren met onderzoek naar dezelfde case study bezig. In die situatie heeft case study onderzoek wel wat gemeen met longitudinal onderzoek, omdat het daar ook gaat om een onderzoek over een langere periode.
Comparative Design
De laatste design wat nog aan bod komt is comparative design. Zoals de naam al zegt, is het doel van dit soort onderzoek een vergelijking te trekken tussen twee of meer onderzoeken. Het schema ziet er zo uit:

De meest bekende comparative design houdt zich bezig met cultuur en landen. Het is cross-cultural, of internationaal onderzoek. Het doel van dit onderzoek is het verzamelen van gegevens over verschillende culturen en landen.
Er zijn twee benaderingen in comparative business research:
cross-cultural –Deze benadering vergelijkt verschillende bedrijven variabelen in verschillende landen.
Intercultural – Het doel van deze benadering is het bestuderen van de interactie tussen mensen met verschillende culturele achtergronden.
Er komen veel moeilijkheden kijken bij de haalbaarheid van cross-cultural comparative onderzoek. Zoals het vertalen van gegevens en eventuele ongevoeligheid tussen culturele- en nationale verschillen tussen cases.
Reliability, replicability and validity zijn hetzelfde als voor cross-sectional design.
Comparative design wordt soms “hybrid” genoemd omdat het eigenschappen gemeen heeft met andere designs: cross-sectional in quantitative research, casestudy als het qualitative is. Sommige eigenschappen zijn gebruikelijk voor experimenten en quasi-experimenten.
Samenvattend zijn er dus vijf onderzoeksdesigns, en elk van deze designs (behalve cross-sectional) kunnen op verschillende manieren benaderd worden.


 

Getting Started: Literatuuronderzoek

Introductie
Literatuuronderzoek is een belangrijk onderdeel van under- en post graduate dissertaties.
Soms komen hier problemen bij kijken, zoals het vaststellen van welke literatuur te gebruiken en hoe de verschillende literatuur te combineren.
Onderzoek van bestaande literatuur en overnemen wat anderen hebben geschreven
Een literair review laat zien dat iemand een gesprek over zijn of haar vakgebied kan voeren.
Bij het lezen van literatuur is het volgende heel belangrijk:
·    Goede aantekeningen maken, inclusief kleine details over toekomstig materiaal.
·    Kritisch leren denken, literatuur review is niet simpelweg een lijst opnoemen, je moet kritisch kijken em een onbevooroordeelde mening vormen.
·    Aantonen waarom je onderzoek van belang is. Als je de lezer niet kunt boeien, raak je deze kwijt.
·    Als je je review geschreven hebt, is het goed om te verwijzen naar literatuur die je hebt gelezen. Dit kun je het beste in je conclusie doen.
·    Probeer niet alles wat je hebt gelezen in je literaire review op te nemen. Maak keuzes. De dingen die je hebt gelezen kun je in je achterhoofd voor verder onderzoek onthouden. Of er een kleine notitie van maken in je conclusie.
·    Stop niet met lezen zodra je je eigen onderzoek vastgesteld hebt.
Systematic review (systematisch beoordeling) is een manier om de kwaliteit van je onderzoek te verbeteren. Systematic review heeft veel voordelen, de belangrijkste is dat je bijblijft tijdens je onderzoek en altijd kunt aanscherpen en verbeteren. Ook leg je een basis voor eventuele verdere studies.
Er zijn echter beperkingen. Bijvoorbeeld het feit dat het identificeren van relevante kwalitatieve literatuur langer duurt dan kwalitatieve.
Meta-analysis is het proces van het reviewen van een groot aantal quantitative studies over zekere variabelen, om erachter te komen of deze al dan niet een effect hebben. De resultaten worden samengevat vergeleken om vast te stellen of de variabel een effect heeft op een andere. Helaas is meta-analysis niet altijd mogelijk omdat niet iedereen die onderzoek publiceert details bijsluit over hun quantitative research (dat heet een sample size).
Meta-ethnography is een methode die erg lijkt op meta-analysis. Het grootste verschil is dat meta-analysis te maken heeft met quantitative research, terwijl meta-ethnography gericht is op kwalitatieve. Er zijn zeven stappen in Meta-ethnography; het begin, bepalen wat interessant is voor het oorspronkelijke doel, studies lezen, vaststellen wat de studies met elkaar gemeen hebben, de studies naar elkaar vertalen, vertalingen gelijk trekken en de synthese uitleggen.
De belangrijkste fases in reviewing zijn de volgende:
·    Planning the review. Het is belangrijk vast te stellen wat het doel van het onderzoek is en grenzen aan te geven.
·    Conducting a review. Deze fase houdt onbevooroordeeld onderzoek naar literatuur in en vervolgens het toepassen van technieken als meta-analysis of meta-ethnography.
·    Reporting and dissemination. De review moet toegankelijk zijn, goed leesbaar en begrijpelijk voor vakgenoten.
·    Narrative review process is het tegenovergestelde van systematisch reviewen. Het is een minder gefocust en meer breed opgezette review vergeleken met de laatstgenoemde.
Bestaande literatuur zoeken en zakelijke informatie zoeken
Tegenwoordig is het gebruikelijk om via de computer aan informatie te komen. Het is makkelijk verdwalen bij het zoeken naar literatuur. Wees kritisch en houd je doel voor ogen. Het is handig van te voren goede key words te bepalen bij het zoeken. Zo blijf je dicht bij het doel waar je over wilt schrijven. In onderstaand schema staat een aantal manieren om literatuur te zoeken.

Referencing Your Work (tussenbeoordelen-en evalueren van je werk)
Referencing laat zien dat je je werk en de ontwikkeling ervan begrijpt.
De meest voorkomende refencing stijl is de Harvard stijl. Na het in je eigen woorden vertalen of het citeren van een auteur, zet je die auteurs naam tussen haakjes en noem je de datum en het medium van publicatie.
De tweede populaire aanpak is het gebruik van een footnote of numeric. De footnote staat onderaan de pagina en geeft meer informatie over een tekst. Het is makkelijker te begrijpen dan Harvard stijl omdat je veel meer tekst kunt gebruiken.
Plagiaat vermijden
Plagiaat is de mening, tekst of uitvindingen van andere mensen gebruiken en daar je eigen naam onder zetten. Verschillende universiteiten hebben verschillende regels en vormen van sanctie in het geval van plagiaat. Het is belangrijk dat studenten plagiaat en de consequenties ervan serieus nemen. Het gebeurt serieuze onderzoekers ook nog steeds dat ze iemand foutief of zonder juiste bronvermelding citeren en dat heeft consequenties.

 

Ethiek in zakelijk onderzoek

Introductie
Wanneer je een onderzoek houdt, moet je de waarden niet vergeten. Dat betekent dat, terwijl je onderzoekt, de omgeving en de mensen die betrokken zijn ethisch verantwoord moeten zijn. Het gaat hier bij om de volgende:
·    Hoe behandelen we de mensen die ons helpen bij ons onderzoek?
·    Zijn er omstandigheden waarin we hen er bij moeten betrekken, of juist niet?
Er zijn vier redenen waarom onderzoeken over ethiek erg frustrerend kunnen zijn.
1.    Onderzoekers hebben allemaal verschillende ethische opvattingen en daarmee verschilt hun werk over ethiek ook aanzienlijk.
2.    De hoofdonderwerpen in deze kwestie veranderen niet. Ethische kwesties uit 1960 zijn vandaag de dag nog steeds ethische kwesties.
3.    Ethische kwesties hebben vaak raakvlakken met bekende cases. Het onderzoek naar officieuze bedrijfsonderzoeken bijvoorbeeld (Dalton, 1959) kan vragen oproepen of dat onderzoek wel ethisch verantwoord was.
4.    Er is geen juiste mening over of het doen van onderzoek waarbij details niet worden weergegeven ethisch verantwoord is of niet.
Covert observations (clandestien) zijn experimenten waarbij de onderzoeker de rol van deelnemer op zich neemt en niet die van onderzoeker. Hij voert dus een onderzoek gebaseerd op eigen ervaring. Vaak voeren wetenschappers aan dat ze geen keuze hadden omdat ze niet beschikten over informatie en gegevens en het dus maar zelf moesten doen. Dat klopt niet. Je kunt van tevoren anticiperen op eventueel niet te krijgen gegevens, het mag nooit een onvoorziene onmogelijkheid zijn. Als een onderzoeker op een ethisch verantwoordde manier een onderzoek wil doen, moet hij eerst proberen benodigde gegevens en informatie te verzamelen, lukt dit niet, dan kan hij overgaan tot covert observation.
Er zijn vier standpunten (stances) in ethiek:
1.    Universalism – een standpunt dat ervan uitgaat dat ethische richtlijnen nooit overtreden mogen worden.
2.    Situation ethics (ook bekend als principled relativism) – kan op twee manieren omschreven worden. De eerste zegt dat we heel veel geleerd hebben over bepaalde delen van de maatschappij van de ethische regels die overtreden zijn. De tweede zegt dat we soms gewoon geen keus hebben en bepaalde regels moeten overtreden.
3.    Ethical transgression is pervasive. “Als de onderzoeker helemaal eerlijk is tegen deelnemers aan zijn onderzoek, zullen ze dingen proberen te verhullen en zichzelf beter willen voordoen dan ze zijn en daarmee zou de uitkomt van het onderzoek niet betrouwbaar zijn. Als consequent moet de onderzoeker oneerlijk zijn om de eerlijke gegevens te verkrijgen.” (Gans, 1962)
4.    Anything goes (more or less). Dit principe betekent niet letterlijk “alles mag” maar het houdt wel in dat een onderzoeker flexibel naar bepaalde ethische regels mag kijken. Tegenwoordig zijn er niet meer veel onderzoekers die dit principe aanhangen.
 
Ethische principes
Ethische principes worden verdeeld in vier groepen:
·    Whether there is harm to participants (Wordt de deelnemers schade berokkend)
·    Whether there is a lack of informed consent (Worden de deelnemers volledig voorgelicht)
·    Whether there is invasion of the privacy (Wordt de regel van de privacy geschonden)
·    Whether deception is involved (Is er sprake van bedrog)
Harm to participants
Harm to participants kan slaan op fysieke en psychische krenking van de deelnemers maar ook veel andere manieren van krenking. Het is de verantwoordelijkheid van de onderzoeker om voor de veiligheid van de deelnemers te waarborgen.
Een van de oplossingen voor zulke problemen is het door alle betrokken partijen ondertekenen van een ‘vertrouwelijkheidclausule’. Als de onderzoeker zijn onderzoeksresultaten publiceert, mag hij bijvoorbeeld enkel gebruikmaken van pseudoniemen voor zijn deelnemers en deze moeten onidentificeerbaar zijn. Over het algemeen is het makkelijker de gegevens anoniem te houden in het geval van kwantitatief onderzoek dan in kwalitatief.
Een ander probleem is dat onderzoekers soms niet kunnen voorspellen hoezeer ze hun deelnemers zullen krenken of het niveau van risico is van te voren moeilijk in te schatten.
Lack of informed contents impliceert dat deelnemers niet van te voren de volledige informatie over het doel van het onderzoek of over het risiconiveau krijgen. Dit zorgt vanzelfsprekend voor problemen, omdat het altijd lastig is een deelnemer van absoluut alle informatie te voorzien, of zeker te weten dat alle deelnemers het precies even goed begrijpen.
Invasion of privacy komt vooral voor in covert observations. Schending van privacy kan gebeuren als andere deelnemers niet weten dat ze bestudeerd worden en ze gevoelige informatie doorgeven. Invasion komt het meest voor in covert onderzoek, toch zijn er meldingen bekend van andere onderzoekers die te maken kregen met confidentialiteit en anonimiteit problemen.
Deception komt voor wanneer onderzoekers hun experiment op een andere manier aan hun deelnemers presenteren dan wat het werkelijk is. Om dit te voorkomen, vertellen sommige onderzoekers een paar details van de study pas aan het einde van het experiment. Zij denken dat het geven van details de uitkomst zal beïnvloeden.
Andere ethiek om over na te denken
Naast vier al genoemde ethische kwesties, zijn er drie andere die belangrijk zijn voor een onderzoek:
·    Data protection. Deze kwestie gaat vooral over vertrouwelijk informatie. Volgens de Data Protection Act (Wet Bescherming Persoonsgegevens) moeten gegevens eerlijk, precies en secuur verwerkt worden, en mogen ze niet langer dan nodig bewaard worden.
·    Reciprocity and trust.  In een onderzoek moeten zowel onderzoeker als deelnemer profiteren. Mogelijk zou er een samenwerking of actieve participatie tussen hen moeten bestaan.
·    Affiliation and conflicts of interest. Over het algemeen worden onderzoeken financieel gesponsord door een bron die wellicht een andere agenda heeft bij het belang van de uitkomst van het onderzoek. Ook als het onderzoek niet door een persoon of organisatie gesponsord is, het geld komt ergens vandaan (overheid etc.) en deze bron heeft een belang. Daardoor is er altijd het risico op conflict.
De moeilijkheid van ethisch verantwoorde besluitvorming
Een van de moeilijkste dingen tijdens een onderzoek is de grens te trekken tussen ethisch verantwoord en onverantwoord. Er zijn veel bronnen over hoe een interview afgenomen dient te worden en hoe iets te onderzoeken, maar soms kunnen deze richtlijnen tegen de onderzoeker gebruikt worden door de deelnemers.
Tegenwoordig is het gebruik van computer technologie en internet als methode om gegevens te verzamelen erg populair. Deze ontwikkeling zorgt echter wel voor de introductie van nieuwe ethische uitdagingen voor onderzoekers.
 

Eigenschappen van Kwantitatief Onderzoek

Introductie
Kwantitatief onderzoek onderscheidt zich van kwalitatief onderzoek door het gebruik van kwantitatieve data. Ook zijn er verschillende epistemologische en ontologische benaderingen.
De belangrijkste stappen in Quantitative Onderzoek
De figuur hier beneden laat zien hoe quantitative onderzoek eruitziet. Het hoeft niet op deze manier, maar het is een richtlijn.

 

Concepts and Their Measurements
Concepten zijn punten waaromheen het zakelijk onderzoek plaats vindt. Als een concept gebruikt wordt bij quantitative onderzoek, moet het gemeten worden. Een paar voorbeelden van meetbare concepten zijn; organizational size, productivity, niveau of technology.
Er zijn drie redenen voor het meten van een concept
1.    Zo kun je fine differences tussen mensen en organisaties vaststellen. Dit is handig, omdat grote veranderingen gemakkelijk te meten zijn, maar kleine veranderingen niet. Het meten van een concept maakt dit mogelijk.
2.    Het geeft een consistent device om onderscheid te maken. Measures moeten een consistent resultaat genereren, maar niet resultaten die uit natuurlijke verandering kunnen ontstaan.         
3.    Het geeft een basis voor more precise estimates of the degree of relationships between concepts (betere schattingen van de mate van relaties tussen concepten).
Het is belangrijk om het verschil te zien tussen indicators en measurements. Measurement geeft een index van iets dat unambiguously (onbevooroordeeld) geteld kan worden. Het is dus, in andere woorden, een hoeveelheid of eenheid.
Een indicator is iets dat al bestaat in een measure van een concept en het kan niet berekend worden.
Er zijn verschillende manieren om een indicator vast te stellen
·    through questions (door vragen)
·    through recording individuals’ behavior (door individueel gedrag te onderzoeken)
·    through official statistics (door officiële statistieken)
·    trough an examination of mass media (door het onderzoeken van massa media)
Er zijn echter problemen bij het gebruik van een enkele indicator:
·    It may incorrectly classify many individuals. (het kan incorrect vele individuen vaststellen)
·    It may be too general. (het kan te algemeen zijn)
·    We cannot make finer distinctions. (je kunt geen preciezere onderscheidingen maken)
Vanwege bovengenoemde moeilijkheden is het handig om meer dimensions of concepts toe te passen. Toch zijn er onderzoekers die de voorkeur geven aan een enkele indicator.
Reliability
Reliability (betrouwbaarheid) geeft de consistency van een measure of concept aan. Om vast te stellen of iets reliable is, moeten drie factoren geëvalueerd worden; stability, internal reliability and inter-observer consistency.
Stability (stabiliteit). Om stability te checken, wordt het meest gebruik gemaakt van de methode test-retest. Het laat zien of variables stabiel blijven. Als we een groep meten en deze groep na een tijdje weer meten, zal er een kleine variatie zijn. Dat noemen we een stabiel onderzoek.
Internal reliability laat zien of resultaten van een indicator in een experiment consistent en coherent zijn met de resultaten van een ander experiment. Soms is high correlation tussen variables een teken van internal reliability.
Correlation is een meting met een absolute waarde tussen 0 en 1. Correlation van 0.8 of hoger is een indicator van strong internal reliability. Cronbach’s alfa meet een degree (hoeveelheid) van internal reliability, de coëfficiënt hiervan is ook tussen 0 en 1. De waarde is in orde als het o.8 of hoger is, in sommige gevallen begint de limiet bij 0.7.
Inter-observer consistency. Als er meer dan één observer is bij een experiment, is het mogelijk dat hun meningen erg verschillen. Als hun interpretaties op elkaar lijken, is er inter-observer consistency.
Validity
Validity (geldigheid) houdt zich bezig met de vraag of de meassurement van een concept plaatsvindt. Er zijn vijf typen validity: face validity, concurrent validity, predictive validity, construct validity and convergent validity.
Face validity is een measure dat de content van concepten in onderzoek vermenigvuldigt.
Om concurrent validity vast te stellen, gebruikt de onderzoeker een criterion dat relevant is voor het concept in de kwestie.
Predictive validity is hetzelfde als een concurrent validity behalve dat het future criterion meet.
Construct validity wordt bepaald door het deduceren van hypothesen van relevante theorie over het concept.
Convergent validity is hoog als de meting van een concept hetzelfde is als de meting van hetzelfde concept d.m.v. andere methoden.
Over het algemeen bepaald validity de reliability. Als je meting unreliable is, kan het niet geldig zijn. De typen van validity en reliability worden hieronder weergegeven.

 

 

De belangrijkste Preoccupations of Quantitative Researchers
In dit deel van preoccupations of quantitative researchers wordt uitgelegd: measurement, causality, generalization en replication.
Measurement is de belangrijkste preoccupation en deze term komt in dit hoofdstuk vaker voor.
Causality betekent dat onderzoekers niet altijd omschrijven hoe de dingen zijn, maar ze leggen uit hoe het komt dat dingen zijn zoals ze zijn. Als experimental design gebruikt wordt, wordt de independant variable gemanipuleerd om achter het effect op een dependant variable te komen.
Generalization het is belangrijk dat de onderzoeker kan aangeven of zijn ontdekkingen gegeneraliseerd kunnen worden en, zo ja, tot welke hoogte. Soms wordt er zelfs vanuit gegaan dat een onderzoek over gedrag dat op dieren is uitgevoerd, ook het resultaat is van het gedrag van mensen onder dezelfde omstandigheden. Dit roept echter de vraag op of onderzoek dat is gedaan op dieren, ook iets zegt over de uitkomst van hetzelfde onderzoek op mensen
Het onderzoek is replicable als de onderzoeker niet bevooroordeeld tegenover het onderwerp stond. Als werk niet gerepliceerd kan worden, is het twijfelachtig of het werk wel geldig, of valid, is. Replication is echter niet een high-status criterium in natural chience, dus lees je er niet zo vaak over als zou moeten.
De Critique van Quantitative Research
We moeten hier vier kwesties onderstrepen
1.    Quantitative researchers kunnen geen onderscheid maken tussen mensen en sociale instrumenten en “the world of nature”
2.    Het metingsproces moet op een kunstmatig precieze en secure manier gebeuren.
3.    De afhankelijkheid van instrumenten en procedures staat de connectie tussen onderzoek en het leven alledag in de weg.
4.    De analyse van de relatie tussen variables creëert een verwrongen beeld op het sociale leven.
Is dat altijd zo?
Er is altijd een verschil tussen het ideale quantitative onderzoek en hoe het in de praktijk gaat. Het figuur voor quantitative onderzoek dat hier in de introductie wordt gegeven, is meer een richtlijn, dan een strikte instructie.
Dit verschil komt goed naar voren in “reverse operationism”. Dat impliceert dat, ondanks dat quantitative research zich bezig houdt met de deductieve methode, het soms mogelijk is een theorie te genereren (inductieve methode) in plaats van het te testen.
Een andere reden dat er een verschil is tussen het ideaal en de realiteit is dat de meerderheid van de onderzoekers zich niet aan de aangeraden oefeningspractica houdt. Zo wordt er bijvoorbeeld bij maar 3% van de artikelen de meting van validity bij bepaalde experimenten genoemd. Het is niet per definitie zo dat het onderzoek invalide is, maar zeker weten we het nooit.
Een goede onderzoeker werkt over het algemeen met random, of probability sampling. Veel onderzoekers gebruiken echter non probability sampling voor hun studies, soms vanwege gebrek aan random sampling, of vanwege geld en tijd. Er zijn cases waarbij de kans op non-probability sampling zo groot is, dat ze wel moeten en dan switchen onderzoekers ook niet naar de random manier.

 

Sampling

Introductie
Stel je voor dat je een survey moet doen onder 10 000 studenten op een universiteit. Het is bijna onmogelijk om naar alle studenten een vragenlijst te sturen en het is zeker onmogelijk om ze allemaal te interviewen. Wat doe je dan? Je moet studenten sampelen vanuit de hele universiteit.
Popualtion gaat over de hele groep units (of bedrijven, of studenten etc.) van waaruit je kiest om je onderzoek te doen.
Sample  is een segmentje vanuit de population die is geselecteerd voor onderzoek.
Sampling frame is de lijst van alle units of population.
Representative sample – is een sample wat de population juist weergeeft.
Probability sample is een sample data die bestaat uit randomly selected units.
Non -probability sample is een sample wat bestaat uit units die gekozen zijn om bepaalde criteria.
Sampling error is het verschil tussen de population en de samples die daaruit gekozen zijn.
Non-sampling error is het verschil tussen de population en de non probability die eruit gekozen is.
Non-response – een bron van non sampling wanneer deelnemers weigeren gegevens te verstrekken.
Census - de enumeration (telling) van de hele population.
Er zijn drie bronnen van bias (bevooroordeeldheid) bij sampling:
1.    Als een non probability of non sampling methode toegepast wordt. In dat geval bestaat de mogelijkheid dat de sampling beïnvloed wordt door de mening van de onderzoeker. En omdat de selectie proces niet willekeurig is, hebben sommige units meer kans om gesampled te worden dan anderen. Om dit voorkomen moet de probability sampling methode toegepast worden.
2.    Sampling frame is inadequate, betekent dat het niet representatief kan zijn voor de gehele populatie, zelfs niet als probability sampling is toegepast.
3.    Some sample members refuse to participate or cannot be contacted (non-response). Het probleem is hier dat degene die uiteindelijk weigert mee te doen een compleet andere uitkomst zou hebben gehad dan degenen die wel meedoen. Soms is het mogelijk om de verschillen in te schatten en die zo mee te nemen in je onderzoek. In de meeste gevallen is het echter lastig om zulke verschillen in te schatten en kan deze factor dus niet mee geëvalueerd worden.
 
Dit schema laat een sociaal onderzoek zien:


Sampling Error
Sampling error is cruciaal voor onderzoek. Stel je bijvoorbeeld voor dat we een onderzoek doen naar sets A en B en beide bestaan uit 36 units (dus 72 in totaal). We willen 18 units samplen en die moet gelijk zijn in beide sets (dus 9 per set). Als we een sampling fout maken, ziet de sample er zo uit:
De volgende voorbeelden met (1) weinig sampling error, (2) met een beetje sampling error en (3) grote sampling error.

 

1.

 

2.

 

 

3.

Types van Probability Sample
Simple probability sample is de meest basic vorm van probability sample. Als we kijken naar het eerder genoemde voorbeeld: we hebben een population van 10 000 studenten. Laten we zeggen dat we daarvan 250 studenten kunnen interviewen. De waarschijnlijkheid dat elke student geselecteerd wordt, is 250/10000 = 1/40. Stappen om een eenvoudige random sample te maken zijn:
·    Define the population (in ons geval zijn dat er 10 000).
·    Select comprehensive sample frame. (Kies een ruime sample frame)
·    Decide sample size (in dit geval, 250).
·    Geef alle studenten een nummer van 1 tot 10 000.
·    Gebruik een table of random nummers waarmee je 250 nummers tussen 1 en 10 000 krijgt.
·    De studenten wier nummer gekozen is, zijn de sample.
Bijvoorbeeld, de studenten nummers zijn 21, 1334, 6709, 65, 3, 243, enzovoorts
Systematic sample.
Hierboven stelde we vast dat uit de 40 studenten eentje bestudeerd wordt. Systematisch samplen dicteert dat we willekeurig een nummer tussen 1 en 40 zullen kiezen (bijvoorbeeld, 21) en bij dit nummer tellen we 40 op zodat we weten welke nummers andere studenten hadden. Zo krijgen we nummers 21, 61,101,141,181, 221 enzovoorts.
Het principe van stratified-random sampling is dat de hele population verdeeld wordt in twee groepen aan de hand van bepaalde criteria (onze 10 000 studenten kunnen bijvoorbeeld ingedeeld worden aan de hand van hun faculteiten). Dan nemen we een sample van elke groep zodat het aantal samples in elke groep gedeeld door de totale sample gelijk is aan het aantal studenten op die faculteit, gedeeld door de hele population.
 
Bijvoorbeeld, van 10 000 studenten studeren er 2 000 International business Administration. Om te kiezen hoeveel studenten we samplen van deze faculteit, doen we de volgende som (in het geval van een population van 10 000 en een sample van 250):
X/250 = 2 000/10 000
X/250 = 1/5
X=50
We nemen dus een sample van 50 studenten van de IBA Faculteit. Dit getal kan echter, door sample error, variëren van meer of minder dan 50, bijvoorbeeld 45 of 52.
Multi-stage cluster sampling is bijna hetzelfde als stratified-random, behalve twee details. Het is eenvoudiger uit te leggen als we het eerdergenoemde voorbeeld gebruiken. Het eerste probleem is dat we elke faculteit kozen en toen sample size bepaalden: nu groeperen we faculteiten op hun afmeting en beschouwen de twee grootste als een groep, 2 iets kleinere als een groep, en twee nog weer kleinere ook als groep etc. Tot de vijfde, kleinste groep (we gaan ervan uit dat er 10 faculteiten zijn).
Het tweede verschil is dat we sample size niet kiezen aan de hand van grootte van de population maar eenvoudigweg onze sample size delen door het aantal groepen (250/5=50). Dit aantal studenten zal onderzocht worden in elke groep van de faculteiten.
Sample Size
Een van de belangrijkste eigenschappen van sample size is dat de absolute waarde belangrijk is, en niet het relatieve aantal van de populatie. Een sample van 200 studenten zou dezelfde validity hebben bij een universiteit van 1 000 studenten als bij eentje van 20 000 studenten. Het doel van het vergroten van de sample size is de kans op sample error verkleinen en zo de kans op confidence interval vergroten. Hoe groter de sample, hoe stabieler de resultaten zijn en hoe representatiever onze kijk op de population in zijn geheel.
Aan de andere kant is het verschil in precisie bij een sample van 50 of 100 niet verschillend van een sample van 25 000 en 50 000 alleen is de kans op sample error bij de laatste veel kleiner.
De reden hiervan is dat voorbij een bepaald punt (over het algemeen bij ongeveer 1 000) het vertrouwen in het onderzoeksresultaat steeds groter wordt, hoe meer de sample groeit.

Nog een belangrijk punt van sample size is non-response (in het begin van dit hoofdstuk besproken). Als we bijvoorbeeld weten dat de response 80% is, hebben we een sample size van 250 nodig. Nog beter zou het zijn om een sample size van ongeveer 313 te hebben vanwege 313*80%=250. Zo krijgen we zeker weten onze 250 response. Tegenwoordig is de kans dat mensen niet reageren op een survey groter.
Heterogeneity (ongelijksoortigheid) betekent dat de variatie binnen een populatie hoog is. Bij homogeniteit is die laag. Hoe meer heterogeneous een groep is, hoe groter de sample size zou moeten zijn.
Aan de response rate is te zien hoeveel van de gekozen deelnemers mee hebben gedaan. Dat kan als volgt uitgerekend worden:
Response rate = (number of usable questionnaires/ (total sample - unsuitable members of the sample)) x 100%.
Soorten Non-probability Sampling
Non-probability sampling is elke sampling die niet hierboven besproken is. Er zijn drie soorten non-probability: convenience, snowball and quota samples.
Convenience sampling wordt gekozen door een onderzoeker met beschikbaarheid. Een professor op een universiteit kan bijvoorbeeld studenten van IBA kiezen. Het probleem hiervan is echter dat het onmogelijk is de uitkomsten te generaliseren, omdat we niet weten voor wat voor populatie deze groep representatief is. Zij zijn een groep toekomstige managers, maar niet representatief voor ‘alle’ managers
Snowball sampling wordt gebruikt vanwege de beschikbaarheid. Het werkt zo dat een deelnemer surveys aan een ander doorgeeft en die weer aan anderen enzovoorts. Het nadeel van deze methode is dat de ontdekkingen niet gegeneraliseerd kunnen worden, voordeel is dat de response rate over het algemeen heel hoog is. Deze sampling werkt beter in een kwalitatief onderzoek dan in een kwantitatieve vanwege de generalisatie van de hele populatie.
Het doel van quota sampling is om een sample te genereren dat een relatieve proportie weergeeft van de karakter eigenschappen van de units.
Nadeel van quota sampling:
Cannot be representative enough (Is niet representatief genoeg).
People sampled may not be typical (Mensen die gesampled zijn, zijn niet typisch).
Possible element of bias presents (Er is kans op bevooroordeeld element).
Non-random method of selection makes it impossible to calculate size of population (Het aantal van de populatie valt niet te berekenen).
Advantages of quota sampling:
Cheaper and quicker to conduct (Goedkoper en sneller om af te nemen).
No need to wait for people to call back (Je hoeft niet te wachten tot mensen terugbellen, omdat alle vragen direct gesteld worden. De meest snelle manier.).
 
De figuur beneden laat de voor, - en nadelen zien:

 

 

Limits to (beperkingen van) Generalization
Een punt dat genoemd dient te worden is dat generalisaties gedaan aan de hand van sampling alleen kloppen in de populatie waarvan de sample is gekozen.
Als we een survey houden onder verschillende werknemers van een bedrijf, kan alleen gegeneraliseerd worden over dit specifieke bedrijf, en niet alle bedrijven in dezelfde markt of industrie. De werknemers in een ander bedrijf zouden bijvoorbeeld hoger of lager opgeleid kunnen zijn.
Error in Survey Research
Er zijn vier belangrijke factoren waardoor fouten kunnen ontstaan bij een onderzoek:
1.    Sampling error. Het is erg onwaarschijnlijk dat een steekproef helemaal representatief is voor een hele populatie.
2.    Non-sampling error. Komt voor bij dingen die te maken hebben met het proces van sampling en of er gegeneraliseerd kan worden of niet.

3.    Data collection error. Wanneer vragen slecht verwoord worden aan de deelnemer en het fout gebruiken van onderzoeksinstrumenten.
4.    Data processing error. Als er iets mis gaat tijdens het managen van de gegevens en bijvoorbeeld het coderen van de antwoorden van deelnemers.

Self-completion Questionnaires

Introductie
Over het algemeen is een gestructureerd interview de beste manier om secondary (middelbaar) data te verzamelen. Aan de andere kant zijn questionnaires (vragenlijsten) soms beter dan interviews. In dit hoofdstuk zullen we de voor, - en nadelen van questionnaires behandelen en hoe deze af te nemen zodat de response rate toeneemt.
Self-completion Questionnaire of Postal (per post) Questionnaire?
Self-completion questionnaire wordt ook wel self-administered questionnaire genoemd. Er zijn verschillende soorten self-completion questionnaires, de meest gebruikte is de vragenlijst per post. Zoals de naam al doet vermoeden, wordt deze vragenlijst per post naar de deelnemers verstuurd en de deelnemers wordt gevraagd de ingevulde vragenlijst ergens heen te brengen of terug te sturen. Self-completion questionnaire is een wat bredere definitie dan postal questionnaire, en ook de populairste.
Evaluatie van de Self-completion Questionnaire in Relatie to de Structured Interview
Er zijn veel overeenkomsten tussen self-completion questionnaire en structured interview.
Het grootste nadeel van een vragenlijst is echter dat er geen interviewer of supervisor bij komt kijken en de deelnemers de vragen zelf moeten invullen. Dit is de belangrijke reden dat questionnaires eenvoudiger van opzet zijn, want je moet ervan uitgaan dat de deelnemer niet getraind is in het beantwoorden van vragenlijsten.
Vergeleken met interviews, questionnaires:
·    Hebben meer gesloten vragen (multiple-choice) dan open want gesloten vragen zijn makkelijker te beantwoorden en de kans is zo kleiner dat de deelnemer de vraag niet begrijpt.
·    Zijn ontworpen op een eenvoudige manier (niet per se de beste manier) zodat de deelnemer de vragen niet verkeerd kan begrijpen.
·    Zijn zo kort mogelijk zodat de drempel om de vragenlijst in te vullen minder hoog is.
Voordelen van self-completion questionnaires tegenover structured interview:
·    Cheaper to administer (goedkoper af te nemen). Dit voordeel is nog groter wanneer de survey over een groot geografisch gebied uitstrekt. Om een interview af te nemen, moet de onderzoeker veel reizen wat geld en tijd kost. Een postal questionnaire kan over het hele land verstuurd worden en is goedkoper.
·    Quicker to administer (sneller af te nemen). Het grootste voordeel van dit voorbeeld is dat een vragenlijst in grote hoeveelheden verstuurd kan worden, naar verschillende adressen tegelijkertijd terwijl dat met interviews natuurlijk niet het geval is.
·    Absence of interviewer effects (interviewer heeft geen effect). Hier zitten voor- , en nadelen aan, we richten ons nu op de voordelen. Omdat de onderzoeker er niet bij is wanneer de vragen beantwoord worden (wat bij een interview uiteraard wel zo is), wordt deelnemer ook niet beïnvloed door genoemde onderzoeker. Dit speelt vooral een rol bij gevoelige vragen over bv. privé leven etc.
·    No interviewer variability (geen interviewer variatie). Dit betekent eenvoudigweg dat de interviewer er niet is om vragen bijvoorbeeld in andere volgorde of op andere manier (andere verwoordingen, klemtoon) etc. te stellen.
·    Convenience for respondents. Vragenlijst kan ingevuld worden op een plaats en tijdstip dat het de deelnemer het beste uitkomt.
Nadelen van self-completion questionnaires tegenover structured interview:
·    Cannot prompt. Er is niemand om de deelnemer te helpen bij het invullen van de vragen. Vandaar dat vragenlijsten altijd eenvoudig in opzet zijn.
·    Cannot probe (onderzoeken). Probing is belangrijk bij een open vraag. Je kunt zo doorvragen als het antwoord van een deelnemer wellicht niet toereikend is, of er aanvulling mogelijk is. Open vragen zijn echter niet zo populair bij self-completion questionnaires.
·    Cannot ask many questions that are salient to respondent. Omdat er geen direct contact is met de deelnemer kunnen de vragen niet te specifiek zijn. Dus vragen die passen bij eigenschappen (demografie, leeftijd etc.) van de deelnemer. Bij een vragenlijst zijn ze eerder geneigd te stoppen dan in een interview, waarin de interviewer over bepaalde zaken kan doorvragen.
·    Difficulty of asking other kinds of questions. De onderzoeker moet open vragen vermijden omdat de deelnemer geen zin heeft veel te schrijven of hij gaat zich vervelen.
·    Questionnaire can be read as a whole. Sommige deelnemers zullen eerst de hele vragenlijst lezen voordat ze beginnen met antwoorden. Zo zijn alle vragen bevooroordeeld omdat de deelnemer een idee heeft van het geheel.
·    Do not know who answers. Als een vragenlijst per post verstuurd wordt, weet je nooit zeker of degene aan wie je het geadresseerd hebt, ook daadwerkelijk degene is die de vragen heeft beantwoord.
·    Cannot collect additional data. Het is onmogelijk extra aanvullende informatie van de deelnemer te verkrijgen. Bij een bedrijf is dit makkelijker, daarover is naderhand nog wel extra informatie te vinden.
·    Difficult to ask lot of questions. Zoals eerder genoemd, worden deelnemers ‘bang’ van teveel vragen omdat het tijd en moeite kost.
·    Not appropriate for some kinds of respondents. Als de deelnemer de taal waarin de vragenlijst opgesteld is, niet goed beheerst, begrijpt hij de vragenlijst ook niet helemaal zoals zou moeten.
·    Greater risk of missing data. Als iemand een vragenlijst invult en om een of andere reden besluit een vraag over te slaan, zorgt dat voor ontbreken van gegevens. Dit komt vooral voor in quantitative onderzoek.
·    Lower response rates. Het laatste, belangrijkste nadeel van questionnaires is de response rate. Het is heel makkelijk voor een deelnemer de vragenlijst te negeren en weg te gooien. De classificatie van response rates ziet er zo uit:
Van de 85% = excellent
70-85%     = very good
60-70%     = acceptable
50-60% = barely acceptable
Minder dan 50% = not acceptable

 
Er zijn verschillende strategieën om response rate te vergroten:
·    Schrijf een goede begeleidende brief.
·    Voeg gefrankeerde enveloppe bij.
·    Als er geen reactie komt, ga er dan achteraan door nog een brief te sturen (follow up).
·    Houd de vragenlijst zo kort mogelijk.
·    Voeg duidelijke gebruiksaanwijzing bij en zorg voor een mooie lay-out.
·    Questionnaires moeten niet te dik zijn.
·    Probeer de vragen van toepassing (salient) op de deelnemer te laten zijn.
·    Beperk het aantal open vragen.
·    Zorg voor een (eventuele financiële) motivatie.
Designing the Self-completion Questionnaire
Er zijn enkele nuttige tips om een vragenlijst te ontwerpen. Ten eerste, zet het ruim op. Als er weinig ruimte is om te antwoorden, lijkt het heel veel werk, ook al zijn het relatief weinig vragen. Ten tweede, zorg dat het er duidelijk uitziet. Gebruik verschillende fonts (lettertype) voor de vragen, instructie en voorbeelden van antwoorden.
Een voorbeeld van hoe een vraag wel en niet ontworpen moet worden:
Doe niet dit:
Wat vind je van dit bedrijf? (kruis aan wat van toepassing is)
Heel goed__ Goed__ Middelmatig__ Slecht__ Heel slecht__
Maar dit:
Wat vind je van dit bedrijf? (kruis aan wat van toepassing is)
Heel goed___
Goed___
Middelmatig___
Slecht___
Heel slecht___
Dagboek als een vorm van Self-completion Questionnaire
Een dagboek is een manier van gegevens verzamelen waarbij de deelnemer zijn of haar activiteiten gedurende een langere periode bijhoudt.
Voordelen van een dagboek als een vorm van data verzameling:
·    Het zorgt voor meer betrouwbare data dan questionnaires.
·    Houdt beter stand als het gaan om vragen over sequential behaviour (opeenvolgende vormen van gedrag)
Nadelen van een dagboek als een vorm van data verzameling:
·    Duurder dan interviews
·    Mensen denken al snel dat ze al genoeg geschreven hebben, terwijl dat niet zo hoeft te zijn.
·    Diarists (mensen die een dagboek bijhouden) worden na een tijdje minder secuur.
·    Sommige dingen kunnen niet meteen in het dagboek geschreven worden (omdat deelnemer het niet bij zich heeft etc.).
 

Kwalitatief Onderzoek

Introductie
Kwalitatief onderzoek, houdt zich bezig met woorden, en niet met cijfers. Drie andere aspecten over Kwalitatief onderzoek:
Bij Inductive approach (inductieve aanpak) wordt de theorie gegenereerd aan de hand van de data.
De term “qualitative research” klopt niet helemaal. Soms wordt het simpelweg gezien als een benadering om zakelijk onderzoek te doen waarin geen kwantitatieve data wordt verzameld of gegenereerd.
Soms wordt het ook omschreven door het te vergelijken met quantitative research. Het probleem hiervan is dat je er alleen achter komt wat quantitative research niet is.
Derde optie om deze term te omschrijven is door 4 tradities:
1.    Naturalism – begrijpt de sociale werkelijkheid zoals die ook werkelijk is.
2.    Ethnomethodology – begrijpt hoe sociale orde gecreëerd wordt.
3.    Emotionalism – houdt zich bezig met de innerlijke realiteit van personen.
4.    Postmodernism – legt uit hoe op verschillende manieren sociale realiteit gecreëerd kan worden.
Er zijn vijf qualitative research methods:
1.    Ethnography/ participant observation. Onderzoeker observeert en luistert naar de deelnemers gedurende een bepaalde periode om zo hun standpunt te begrijpen.
2.    Qualitative interviewing. Er zijn twee soorten qualitative interviews – semi-structures en unstructured. Het derde type –structured- komt vooral voor bij quantitative method.
3.    Focus groups. Een soort interview dat d.m.v. open vragen informatie inwint over specifieke onderwerpen of gebeurtenissen. Dit wordt afgenomen in een groep deelnemers.
4.    Language-based approaches to the collection of qualitative data, bijvoorbeeld discourse of conversational analysis.
5.    The collection and analysis of texts and documents.

Qualitative research, is over het algemeen gebaseerd op de inductive approach wat inhoudt dat gegevens verzameld worden zodat er een theorie gegenereerd kan worden.
De belangrijkste stappen in Qualitative Research
Een richtlijn voor qualitative research:

 

Theory and Research
Zoals eerder gezegd ontstaat theorie uit het verzamelen en analyseren van data. Soms kan het echter voorkomen dat het andersom gaat (net als bij quantitative research). Dit komt de laatste jaren steeds vaker voor.
Concepts in Qualitative Research
Twee meest voorkomende concepts - definitive en sensitizing.
Definitive concepts komen vast te staan als ze zijn ontwikkeld d.m.v. kwantitatief onderzoek.
Sensitizing concepts geven een richting aan.
Onderzoekers vinden dat voor qualitative research alleen sensitizing concepts toegepast moeten worden.
Reliability and Validity in Qualitative Research
Net als in quantitative research, zijn reliability en validity ook toepasbaar voor qualitative methods.
Onderzoekers zijn het erover eens dat de definitie van deze termen veranderd moeten worden.
Validity and reliability kunnen verdeeld worden in external and internal.

Sommige onderzoekers suggereren dat verschillende alternative criteria gebruikt moeten worden in qualitative research en in quantitative.
·    Credibility, parallels internal validity
·    Transferability, parallels external validity
·    Dependability, parallels reliability
·    Confirmability, parallels objectivity
Respondent validation (ook wel member validation genoemd) is een proces waarbij de onderzoeker de deelnemers inlicht over het doel van zijn study. Nadelen van deze aanpak zijn dat het kan zorgen voor defensieve reacties van de deelnemers en het is niet zeker of deelnemers het onderzoek goedkeuren.
Triangulation is een methode waarbij meer dan een bron van data wordt gebruikt bij het bestuderen van phenomena (verschijnselen) Triangulation kan zowel binnen als buiten research strategies werken. Ondanks dat het geassocieerd wordt met kwantitatief onderzoek, kan het ook te maken hebben met kwalitatieve onderzoeken. Bovendien zorgt de connectie tussen kwalitatief en kwantitatief vaak voor verschillende niveaus van realiteit.
Hoewel complete objectivity bij een onderzoek niet mogelijk is, is confirmability of qualitative research hoog als de rol van de onderzoeker heel klein blijft.
Naast credibility, transferability, dependability en confirmability is er een vijfde factor die onderzocht dient te worden - authenticity.
Dit criterium kan in vijf punten opgedeeld worden:
·    Fairness – Laat het onderzoek eerlijk de verschillende meningen van leden zien?
·    Ontological authenticity – Helpt het onderzoek de leden hun omgeving te begrijpen?
·    Educative authenticity – Zorgt het onderzoek dat de leden respect hebben voor het standpunt van anderen?
·    Catalytic authenticity – Heeft het onderzoek de omstandigheden van leden verandert?
·    Tactical authenticity – Stelt het onderzoek de leden in staat om benodigde stappen te nemen?
Een ander belangrijk criterium in qualitative research is relevance, helemaal als het onderwerp moet bijdragen aan de literatuur. Elke onderzoeker heeft een andere definitie van bovengenoemde criteria, terwijl hij onderzoek doet.
The Main Preoccupations of Qualitative Research
Op het niveau van epistemology wordt qualitative research beïnvloed door interpretivism.
Objects van analysis of natural science kunnen niet bijdragen aan de betekenis van de omgeving, terwijl objects of social science (mensen) dat wel kunnen.
Qualitative researchers, willen, vergeleken met quantitative, graag een beschrijving van hun experiment maken. Dat betekent niet dat hun focus daar ligt, maar ze willen graag uitleg over waarom dingen zijn zoals ze zijn. Oftewel het element van causality. Een van de belangrijkste redenen hiervoor is dat de nadruk dan ligt op het begrijpen van gedrag in context.
Qualitative research bekijkt het sociale leven in termen van de processen. Onderzoekers laten veranderingen over een bepaalde periode zien. Het belangrijkste instrument hiervoor is ethnography en participant observations. Het is echter ook haalbaar d.m.v. interviews. Qualitative researchers geven de voorkeur aan minder gestructureerde interviews.
Een andere vorm van qualitative method is life history approach. Dit wordt echter niet veel toegepast.
De kritiek op Qualitative Research
Er zijn verschillende kritieken van quantitative researchers op qualitative research:
1.    Qualitative research is too subjective – Het is te afhankelijk van de –vaak onsystematische mening- van de onderzoeker.
2.    It is difficult to replicate qualitative data – Omdat het ongestructureerd is en er geen regels voor het afnemen zijn is het bijna niet te repliceren.
3.    Problem of generalization is highly expressed – Er is een ernstige zorg dat sommige zaken niet alle cases weergeven.
4.    Qualitative research lacks transparency – Soms zijn studies onduidelijk omdat de auteur niet noemt welke methode hij gebruikt heeft voor de studie.
Verschillen tussen Quantitative en Qualitative Research
De verschillen kunnen op volgende manier weergegeven worden:

Onderzoeker-onderwerp Relatie
De verschillende vormen van de sterke relatie tussen de onderzoeker en zijn onderwerp (deelnemer):
Action research
De onderzoeker en zijn onderwerp zoeken samen naar een oplossing voor een eerder vastgestelde diagnose. Deze manier is moeilijk generaliseerbaar.
Cognitive mapping
Is een methode die als aanvulling op action research gezien kan worden. Het meest ingezet door bedrijven en vaak breed opgezet. Maps worden gebruikt als een probleemoplossend systeem. Cognitive mapping bestaat meestal uit verschillende stukken tekst met pijlen erbij die de connecties aangeven. Een voorbeeld hieronder:

Feminism
Past niet bij kwantitatief onderzoek want:
·    Vrouwelijke stemmen worden onderdrukt.
·    Objectiveert vrouwen voor het doel van de study.
·    Controle wordt gezien als een mannelijke aanpak.
Wel bij kwalitatief onderzoek want:
·    Vrouwen mogen een mening hebben.
·    Exploitatie wordt voorkomen.
·    Vrouwen worden niet als objecten behandeld.
Collaborative and participatory research
Hier werken mensen mee aan een onderzoek in plaats van dat ze zelf onderzocht worden. Mensen doen graag mee als ze een behoefte hebben aan bepaalde dingen: verandering, ontwikkeling etc.

 

Etnografie en deelnemersobservaties

Introductie
De term ethnography hangt nauw samen met participant observation. Ethnography is een study waar de onderzoeker (ethnographer) zijn onderzoek verricht op basis van het gedrag van deelnemers en soms de deelnemers interviewt over hun mening over zijn onderzoeksdoel.
Organizational Ethnography
Ethnography heeft een zekere vorm van vrijheid voor diegene die onderzoek doen in het veld van buisness en management. Gesuggereerd wordt dat regels en strategieën in een werkomgeving anders zijn dan in het sociale leven van alledag. Het constante contact van de onderzoeker met zijn deelnemers leert hem hun kijk op de wereld te begrijpen.
Access
Een van de belangrijkste kwesties in dit hoofdstuk is de toegang tot de database van organisaties en cultuur. De volgende tips kunnen helpen:
·    Gebruik vrienden, collega’s of contacten om je ergens binnen te krijgen.
·    Probeer met iemand uit het bedrijf in contact te komen, krijg hen aan ‘jouw kant’ voor het onderzoek en gebruik hen als buffer om binnen te komen.
·    Benader top directeuren of managers.
·    Biedt iets in ruil aan.
·    Leg goed uit wat je wilt gaan doen en hoe en waarom.
·    Wees bereid te onderhandelen.
·    Wees redelijk over hoeveel tijd je vraagt voor je onderzoek.
Er is echter een andere manier die snel in populariteit toeneemt onder onderzoekers. Het heet “hanging around”, en zoals de naam al zegt, ga je rondhangen op de plek waarover je dingen wilt weten. Maak notities en je weet nooit wat er gebeurt of wie je tegenkomt.
Zoals beschreven in eerdere hoofdstukken, is covert observation waar de onderzoeker de rol van deelnemer speelt. Covert observation is een vorm van etnography.
Voordelen van covert observations:
·    Geen probleem met toegang.
·    Geen probleem met reactie.
Nadelen van covert observations:
·    Geen aantekeningen kunnen maken.
·    Geen andere methoden kunnen toepassen.
·    Angst van etnographer.
·    Ethische problemen.
Rollen van Ethnographers
Ethnographers kunnen vier rollen spelen in hun experiment:
1.    Complete participant – onderzoeker is lid van de sociale setting die hij bestudeert. Zijn identiteit is geheim. Meest voorkomend voor covert observations.
2.    Participant-as-observer – hetzelfde als “complete participant”, met het verschil dat de deelnemers weten dat ze bestudeerd worden.
3.    Observer-as-participant – etnographer neemt interviews af en is bijna niet betrokken.
4.    Complete observer – onderzoeker heeft alleen interactie met deelnemers tijdens interviews.

Sampling
Het verzamelen van gegevens uit etnographic research is een combinatie van convenience sampling en snowball sampling.
Theoretical sampling wordt echter ook vaak toegepast. De figuur beneden laat de stappen van theoretical sampling zien:

 

Fieldnotes
Er zijn een paar algemene principes voor het maken van fieldnotes:
·    Schrijf alles snel op als je iets interessants hoort.
·    Schrijf ze altijd dezelfde dag nog uit.
·    Gebruik een tape recorder.
·    Schrijf duidelijk.
·    Schrijf veel op, later kun je altijd nog besluiten iets niet te gebruiken.
Tegenwoordig komt het ook voor dat onderzoekers andere media gebruiken: fotografie video, hypermedia, dit wordt visuele etnografie genoemd.
Drie types fieldnotes:
Mental notes – als je niet wilt dat iemand ziet dat je iets opschrijft.
Jotted notes (ook wel scratch notes genoemd) – heel korte notitie die je later uitwerkt.
Full fieldnotes – gedetailleerde notitie, moet je zo snel mogelijk doen.
 

Interviews binnen Kwalitatief Onderzoek

Introductie
Het interview wordt het meest toegepast in kwalitatief onderzoek. Er zijn drie soorten interviews unstructured, semi-structured and structured. De eerste twee worden het meest gebruikt in kwalitatief onderzoek, de laatste in kwantitatief.
Wat unstructured en semi-structured interviews aantrekkelijk maakt is de flexibiliteit. Interviews en het uitwerken ervan kost best veel tijd, maar je krijgt wel heel gedetailleerde informatie.
Verschil tussen Structured Interview en Qualitative Research Interviews
Unstructured en semi-structured interviews worden ook wel qualitative research interviews genoemd.
Er zijn verschillen tussen quantitative en qualitative interviews:
·    Qualitative interviews zijn minder gestructureerd. Bij quantitative research, heeft de onderzoeker duidelijk waar hij naar op zoek is, er wordt dus niet snel afgeweken van het uitgezette pad.
·    Bij qualitative research, zijn de onderzoekers geïnteresseerd in de mening van de deelnemer.
·    In qualitative interview, is de kans groter dat er wordt afgeweken van het vooropgezette doel.
·    In qualitative research, kan de interviewer de vragen ook in andere volgorde stellen.
·    Bovengenoemde eigenschap maakt dat kwalitatieve interviews flexibeler zijn dan kwantitatieve.
·    In qualitative interviews, heeft de onderzoeker gedetailleerde antwoorden nodig, en in kwantitatief onderzoek moeten de antwoorden zo snel mogelijk gedecodeerd worden.
·    Qualitative interviews kunnen meerdere malen afgenomen worden, en kwantitatief maar een keer (behalve in longitudinal research).
Unstructured en Semi-structured interviewen
Bij een unstructured interview, bereidt de onderzoeker verschillende vragen (ongeveer 3-5) over het onderzoeksonderwerp voor. En dan praat de interviewee (geïnterviewde) over dingen waarvan hij denkt dat ze belangrijk zijn voor het onderzoek.
Bij een semi-structured interview heeft de onderzoeker als richtlijn een lijst van vragen die hij volgt.
In beide gevallen zijn de interviews flexibel. De volgende argumenten kunnen gebruikt worden om te kiezen tussen beide methoden:
1.    De onderzoeker moet een mate van kennis hebben over de belevingswereld van de deelnemer. Hoe meer de onderzoeker weet, hoe meer unstructured het interview kan zijn.
2.    Als de onderzoeker zijn onderzoek erg gefocust begint is semi-structured van toepassing, als het gaat om het verzamelen van general data, is unstructured geschikter.
3.    In het geval van meerdere observers binnen een onderzoek, zal waarschijnlijk semi-structured interview gebruikt worden.
4.    In multiple-case studies (onderzoek met meerdere componenten), ligt de voorkeur bij semi-structured interviews.
5.    Er zijn twee bijzondere vormen van interviewen - life history en oral history interviews.
Het is belangrijk het verzoek om een interview goed in te kleden, zodat de deelnemer toezegt mee te doen. Dit kan via e-mail, post of telefoon.
Nog een probleem wat komt kijken bij interviews gaat over het interviewen van medewerkers van een bedrijf. Soms hebben middle, - en low-level managers geen tijd voor interview tijdens werktijd. Wanneer werknemers per uur betaald worden, wordt het nog lastiger. De kans dat ze meedoen is groter wanneer het onderwerp hen aanspreekt.
Het begeleiden van een interview hoeft niet per se in tekst te zijn. Het kan ook met foto’s, tabellen, key words. Ga tijdens het voorbereiden na wat de respondent moet weten om de vragen goed te kunnen beantwoorden.
Verschillende punten die van belang zijn bij het voorbereiden van een interview guide:
·    Structuur is belangrijk, maar timmer het niet dicht zodat er tijdens het interview nog tussen vragen gewisseld kan worden.
·    De vragen moeten zo geformuleerd zijn dat de deelnemer ze makkelijk kan beantwoorden. Als het de deelnemer aanspreekt is het nog beter.
·    Vraag naast de onderzoeksvragen ook algemene vragen over leeftijd, geslacht, etc. Dit helpt later bij het in context plaatsen van de antwoorden.
·    Vragen moeten niet leading zijn, dus suggereer in de vraagstelling geen ‘juist’ antwoord.
Andere belangrijke details voordat het interview plaatsvindt
·    Zorg dat je de omgeving van de deelnemer kent (wonen, werken etc.).
·    Zorg van te voren dat alle apparatuur werkt (microfoon, recorder etc.).
·    Zorg dat het interview gehouden wordt in een rustige omgeving met weinig afleiding en voldoende privacy.
Na het interview maak je aantekeningen over:
·    Hoe het interview ging
·    Waar het interview plaatsvond
·    Je eigen gevoelens over hoe het interview ging
·    Beschrijf de omgeving.

Het soort vragen
·    Introducing questions.
·    Follow-up questions.
·    Probing questions.
·    Specifying questions.
·    Direct questions.
·    Indirect questions.
·    Structuring questions.
·    Silence (er worden geen vragen gesteld om een pauze te creëren).
·    Interpreting questions.
Vaak is het interessant niet alleen te kijken naar wat de respondent antwoordt, maar ook naar hoe hij antwoordt. Sommige mensen zullen sommige vragen weigeren te beantwoorden, omdat ze opgenomen worden. Als dit gebeurt, ga dan gewoon door met de volgende vraag.
Wanneer de deelnemer heeft ingestemd met het opgenomen worden, komen de interessantste antwoorden soms nadat de recorder uitgezet is. Onthoud zoveel mogelijk van wat er gezegd wordt, dit is belangrijk voor het onderzoek.
Een langer interview zorgt niet per definitie voor betere resultaten. Het is echter wel zo dat, hoe langer een interview duurt, hoe meer vragen je kunt stellen. Soms, gelukkig maar heel soms, is een interview zo kort dat het de tijd, energie en kosten niet waard is. In dat geval wordt het interview niet afgenomen.
Tape recording en transcription
Het probleem met het transcribing van interviews is dat het veel tijd kost. Het is een optie het alleen te doen, je kunt ook een assistent inhuren voor het werk.  Deze assistent moet echter wel ervaren zijn in het werk omdat het anders kan leiden tot verkeerde interpretaties en dat heeft serieuze consequenties.

 

Sampling
Veel dingen die bekend worden bij etnografisch onderzoek, worden dat ook bij een kwalitatief interview. Je kunt bepaalde grenzen stellen aan eigenschappen van een sample, bijvoorbeeld geografisch, om hoge kosten en veel tijd te voorkomen, of het stellen van een leeftijdslimiet om te voorkomen dat er grote verschillen in generatie ontstaan in de sample.
Feministisch onderzoek en het interview in Qualitative Research
Binnen het feministisch onderzoeksmodel zijn ongestructureerde en semigestructureerde interviews belangrijke methoden:
·    It is a one-way process. Onderzoeker krijgt alleen informatie van zijn interviewee.
·    Researcher does not offer anything in reward for information obtained. Vooral bij gestructureerde interviews, geeft de onderzoeker geen informatie aan de deelnemer.
·    The element of power presents. Er bestaat een niet-hiërarchische relatie tussen de interviewer en ondervraagde.
·    a high level of rapport between researcher and participant Rapportage tussen ondervraagde en interviewer.
·    a high degree of reciprocity Er is sprake van wederzijdsheid.
·    the perspective of the women being interviewed Het perspectief van de ondervraagde is heel belangrijk.
Qualitative Interviewing versus Participant Observation
Voordelen van deelnemersobservaties:
·    Seeing through others’ eyes. Er is meer contact tussen onderzoeker en deelnemer.
·    Learning the native language. Het is belangrijk dezelfde ‘taal’ te spreken.
·    The taken for granted. Sommige dingen kunnen niet uit een interview komen, maar kunnen de deelnemer wel opvallen.
·    Deviant and hidden activities. Sommige dingen zeggen werknemers nu eenmaal niet in een interview. Dit kan een deelnemer wel observeren.
·    Sensitivity to context. Er ontstaat een compleet beeld van de hele context.
·    Encountering the unexpected and flexibility. Heeft te maken met onverwachte zaken en flexibiliteit.
·    Naturalistic emphasis. Bij deelnemersobservaties komt naar voren hoe de zaken er echt voor staan.
 
Voordelen van qualitative interviews:
·    Issues resistant to observation. Sommige dingen komen niet naar voren in de natuurlijke situatie maar kunnen wel aan het licht gebracht worden in een interview.
·    Reconstruction of events. Het reconstrueren van gebeurtenissen, wat geen dagelijkse bezigheid is.
·    Ethical considerations. Er kan rekening worden gehouden met ethiek.
·    Reactive effects. Er kan rekening gehouden worden met reactieve gebeurtenissen.
·    Less intrusive in people’s lives. Het wordt minder inbreuk gedaan op het leven van de deelnemers.
·    Longitudinal research easier. Observaties kunnen lang duren, ze kosten soms zelfs jaren. Dan gaat het wel om constante observatie. Dat kan erg duur worden. Interviews hoeven maar een paar uur te duren, en dan een jaar later weer een paar uur.
·    Greater breadth of coverage. Meerdere onderwerpen worden behandeld.
·    Specific focus. Specifieke onderwerpen kunnen behandeld worden.
Dus:

Kwalitatieve Data Analyse

Introductie
Een van moeilijkheden van kwalitatief onderzoek is dat het een grote database produceert in een relatief korte periode. De onderzoeker moet oppassen wat hij meeneemt in zijn onderzoek, zodat het onderzoek helder blijft.
Drie belangrijke onderwerpen worden besproken
·    General strategies of qualitative research.
·    Basic operations in qualitative data analysis heeft te maken met coding.
·    Narrative analysis tegenwoordig erg populair onder onderzoekers.
Algemene strategieën voor kwalitatieve data analyse
Analytical induction is een methode van data analyse waarin de onderzoeker op zoek gaat naar uitleg van een hypothese door cases te bestuderen. Als hij tijdens dit proces een case tegenkomt die de hypothese niet bevestigd, zal hij deze herformuleren of niet gebruiken. Dit proces gaat door tot er geen tegenbewijs gevonden wordt en de hypothese dus bevestigd wordt. Deze methode is erg rigoureus, omdat een case de hele hypothese kan weerleggen. Het grootste nadeel van deze methode is dat het onmogelijk vast te stellen is hoeveel cases er bekeken moeten worden voordat de hypothese als bewezen wordt beschouwd.
Grounded theory is een theorie die ontstaat uit data die systematisch verzameld en geanalyseerd is tijdens het onderzoeksproces. In deze methode liggen data collection, theory en analysis dicht bij elkaar.

 

Middelen voor grounded theory:
·    Theoretical sampling
·    Coding
·    Theoretical saturation
·    Constant comparison  Steeds de relatie tussen data en de uiteindelijke conceptualisatie daarvan in de gaten houden.
 
Open coding is het coderen van concepten voordat die gegroepeerd worden.
Axial coding gebeurt na open coderen. Data worden gegroepeerd en er worden verbindingen gemaakt.
Selective coding is het kiezen van de belangrijkste categorie. Deze komt dan centraal te staan.
Uitkomsten van grounded theory zijn:
·    Concepts
·    Categories
·    Properties
·    Hypotheses
·    Theory
Grounded theory is goed voor:
·    Capturing complexity
·    Linking with practice
·    Facilitating theoretical work in substantive areas that have not been researched by others.
·    Putting life into well-established fields.
Meer over Coding
·    Codeer zo snel mogelijk
·    Lees je oorspronkelijke aantekeningen goed door.
·    Lees je data nog eens door.
·    Review je codes.
·    Overweeg meer en andere theoretische ideeën.
·    Alle gegevens dienen op een bepaald moment en op verschillende manieren
·    gecodeerd te worden.
·    Maak je geen zorgen dat je veel code genereert.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1996