Study Notes bij Inleiding in de Sociologie - UL
- 1532 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Sociologie is de wetenschap van ‘ het sociale’. Hierbij denkt men aan vrienden, familie, collega’s, enzovoorts. Het sociale van de eigen ervaringen staat dichtbij. We leven in een wereld vol met instellingen: onderwijs, rechtspraak, overheid, universiteit. Sommige instellingen staan verder van iemand weg, staan dus in een bredere kring. De financiële crisis is iets wat heel ver weg van iemand staat. Het bepaalt het leven van veel mensen over de hele wereld en het is niet duidelijk waar het vandaan kwam. Dit is de breedste kring die je je voor kunt stellen.
Een aantal definities van sociologie staan op de sheets. Giddens heeft het over microsociologie. Microsociologie is de studie van het alledaagse leven en sociale interacties.
C. Wright Mills heeft het over sociologische verbeelding. Mensen die sociaal kunnen verbeelden, kunnen zich in de tijd en samenleving plaatsen en verbindingen zien tussen macro- en microniveau. Een voorbeeld hiervan is het volgende. Als we ervan uitgaan dat vrouwen vaker sociale studies doen, willen sociologen dat verklaren. Dit komt omdat vrouwen vaak meer bezig zijn met de opvoeding van kinderen. Het macroniveau is dan de sekseverdeling, en het microniveau de keuze van de studie die de vrouwen maken.
Bij een heel aantal mensen dat seksueel misbruikt was, bleek dat er niet genoeg aan was gedaan om het te voorkomen. Daarom werd het rapport Samson gemaakt. Dit rapport had betrekking op seksueel misbruikte kinderen. Kritiek op dit onderzoek was dat de opdracht en de conclusies zo breed waren, dat niemand zich echt verantwoordelijk voelde om iets te doen.
Jeugdzorg begint bij een gezin. Hieruit komen mensen die cliënten van jeugdzorg worden. Er is veel kritiek op de jeugdzorg, men vindt dat de jeugdzorg disfunctioneert. De publieke opinie is sterk ontwikkeld. De media speelt hierin een belangrijke rol. De pedagogische wetenschap houdt zich bezig met rapporten. Zij maken beslissingen, voeren een bepaalde aanpak en onderzoek uit, enzovoorts.
Schuengel en Juffer hebben geschreven over hoe mensen in jeugdzorg zich moeten gedragen ten opzichte van kinderen. Kinderen in de jeugdzorg hebben geen goede band met hun ouders of deze band is verbroken. Voor kinderen is het belangrijk om weer gehecht aan iemand te raken. Dan kunnen de kinderen toch op een fijne manier volwassen worden. Om kinderen gehecht te laten raken aan groepsleiders, moeten deze responsieve sensitiviteit gebruiken. Dit is wel lastig, omdat de kinderen uit ellendige omstandigheden komen, wat de band met de groepsleider kan verstoren. Als er sprake is van een groep kinderen, kunnen ze elkaar verstoren, dus groepsdynamiek is in dit opzicht een stoorfactor.
Met totale instituties bedoelt Erving Goffman instellingen als gevangenissen en instituten. Binnen deze instellingen moet de individuele identiteit worden afgelegd als ze er aankomen, wat betekent dat ze niet meer hun eigen kleren mogen dragen, en gevangenen krijgen vaak een nummer in plaats van een naam. Iedereen ziet er hetzelfde uit, er is weinig privacy en je krijgt een nieuwe instellingsidentiteit: hier hoor ik bij. Je krijgt een nieuwe rol. Mensen die langer in instituties zijn, kunnen regels beheren/manipuleren. Als iemand dat doet, heet dat roldistantie. Dit betekent dat die persoon zich verzet tegen de regels en de grenzen opzoekt.
Pedagogiek gaat over de tocht naar volwassenheid. De wetenschap dient hierbij tot wegwijzer. Hoe kan iemand het beste worden opgevoed? Sinds de komst van internet wordt men steeds mondiger. Opvoeden hoort gebaseerd te zijn op onderzoeken en de conclusies daarvan, maar ouders kijken nu ook op internet naar andere oplossingen dan de adviezen van bepaalde onderzoeken. Soms krijgen pedagogen hierdoor geen gelijk. Er is een aantal veranderingen geweest ten opzichte van hoe mensen naar kinderen kijken. Vroeger werden kinderen gezien als arbeiders, maar nu is een kind veel kostbaarder en emotioneler aan het worden. Maar ook nu verschillen de waarden die opvoeders hebben heel erg. Opvoedingsinstellingen die moeten inspringen als het mis gaat krijgen dan ook steeds meer kritiek.
De sociologie kijkt naar de jeugd als naar een doorgangshuis. In het huis gebeuren heel veel dingen, en daarom wordt het dus een doorgangshuis genoemd. Het huis verandert naarmate de tijd vordert en als men op verschillende plaatsen is. Dit heeft ook te maken met sociaaleconomische omstandigheden. Deze huizen veranderen ook per generatie. Vroeger werkten kinderen, maar nu hebben kinderen een heel andere positie. Ouders hebben minder greep op kinderen. Sociologie is voor pedagogen relevant doordat ze pedagogische problemen in een bredere maatschappelijke context kunnen plaatsen, en daardoor ook meer vragen kunnen stellen, zoals: moeten dokters meer letten op misbruik?
De oorsprong van de sociologie is gelegd in 1838 bij twee belangrijke revoluties:
In allebei de revoluties kwam de Verlichting op. Men ging meer kijken naar hoe we de samenleving kunnen begrijpen (immaterieel). Moderniteit had te maken met specialisatie (differentiatie). Ketens van afhankelijkheid worden steeds langer. Als iemand afhankelijk wordt van iemand anders, heeft diegene vaak ook weer iemand nodig. Een voorbeeld hiervan is een moeder die wil blijven werken. Deze moeder huurt iemand uit de Filippijnen om op de kinderen te passen, en deze moeder huurt weer iemand in op om hun kinderen te passen. (materieel).
Functionalisme (Durkheim)
Functionalisme had te maken met de sociale orde. De wereld was aan het veranderen, en Durkheim vroeg zich af hoe we nog sociale orde konden houden als er zoveel veranderingen waren. Hij vergeleek de analogie van het lichaam met de samenleving: men heeft een aantal organen zodat men kan functioneren, en in een samenleving bestaan er bepaalde structuren zodat een samenleving kan overleven. Dit zijn structuren als onderwijs en gezin. Individuele mensen kon je volgens Durkheim niet zo goed vertrouwen. Door sociale structuur krijgen mensen functionele opvattingen, namelijk normen en waarden. Hierdoor komt er orde in de samenleving. In de traditionele samenleving was de godsdienst het belangrijkst. Maar na de Verlichting was er veel minder religie, dus werd deze traditionele samenleving minder belangrijk. Volgens Durkheim moest je regels en sancties heel goed opstellen, zodat mensen goede mentale orde krijgen.
Conflictsociologie (Karl Marx)
De samenleving bestaat uit conflicten, en dan vooral het conflict tussen kapitaal en arbeid. De partijen hadden ongelijke belangen. Conflicten leiden tot verandering. Marx zag veranderingen niet als gevaarlijk, omdat je veranderingen positief kan benaderen. Later werd deze visie breder getrokken. Er zijn ook tegenstellingen tussen seksen en generaties. Volgens Marx vinden er veranderingen in de organisatie arbeid plaats. De samenleving verandert net zo lang dat het conflict zo hevig is, dat er een omwenteling plaats vindt, waardoor het communisme in wordt gezet.
Social action sociologie (Max Weber)
Volgens Weber wordt de wetenschap steeds belangrijker.
Handelen is minder of meer doelgericht. Affectief handelen is direct vanuit de emoties wat doen. Traditioneel handelen is handelen zoals door de voorouders gedaan werd, het handelen wordt dus overgenomen. Waarde-rationeel handelen is bepaalde waarden hanteren voor je handelen. het doel van rationeel handelen is bedenken wat je wilt en bedenken welke middelen het meest effectief en efficiënt zijn om dit doel te bereiken (dit soort handelen wordt nu vaak gebruikt). Als je niet uitkijkt ga je je teveel op effectiviteit en efficiëntie richten.
Deze visie probeert de tegenstellingen tussen de klassieke sociologen te overbruggen.
Volgens Giddens kan men de klassieke sociologen indelen in twee verschillende opvattingen. De ene opvatting is dat je vanuit het denken op een structuur komt, en de andere opvattingen is dat je vanuit de structuur gaat handelen. Agency: Als je in een structuur bent opgegroeid kan je er in handelen en dan kan je structuren ook veranderen. Er zijn nu heel veel veranderingen in de wereld, en de wereld wordt steeds ingewikkelder. Dit wordt Runaway World genoemd.
De ontwikkeling van samenlevingen
Een samenleving is een grote groep mensen die een bepaalde organisatie en afrastering nodig hebben om te kunnen functioneren. Ideaaltypes zijn organisatievormen die tot hun essentie worden teruggebracht. Lenski en Lenski hebben dat gedaan met de samenleving. Hierbij hebben zij 5 typen samenlevingen bedacht. Deze samenlevingen zijn:
Vooral de eerste drie samenlevingen komen niet meer zo vaak voor, maar ze bestaan nog wel.
Elke keer als er een technologische innovatie plaatsvindt, ontstaat er een ander type samenleving. Wanneer men overgaat op een ander type samenleving, wordt er meer gebruik gemaakt van specialisatie. Elke keer als men overgaat op een ander type samenleving, wordt het belang van het hebben van familiebanden minder, en de ongelijkheid van posities in de samenleving wordt groter. Samenlevingen zijn niet ontstaan door meer technologie, samenlevingsverbanden die er al zijn zorgen juist voor het gebruik van techniek.
Karl Marx: kapitalisme en conflict
Doordat we in een kapitalistische samenleving leven, is er een strijd tussen arbeid en kapitaal. Deze kapitalistische samenleving wordt ook gekenmerkt door concurrentie
Door concurrentie gaan de prijzen omlaag, waardoor de winst daalt. Hierdoor moeten bedrijven lagere lonen aan de arbeiders geven (die dus minder geld overhouden om uit te geven), waardoor er te weinig kopers voor de hoeveelheid producten zijn (overproductie). Hierdoor komt er een groei van de arbeidersklasse, en daardoor een verscherping van de klassentegenstellingen.
De hele geschiedenis van samenlevingen heeft het karakter van het klassenconflict. Door dit conflict was de samenleving vaak wankel, waardoor er een omwenteling plaatsvond (dat waren vaak revoluties).
Marx was tegen kinderarbeid en vond het invoeren van het kinderwetje van Houten en de leerplichtwet daarom goed.
De fundering van alle macht in een samenleving ligt in de economische onderbouw. De economische onderbouw bestaat uit twee onderdelen, namelijk productiekrachten (grondstoffen, machines, etc.) en productieverhoudingen (zie dia 6 van college 2). De politiek-ideologische bovenbouw bestaat ook uit twee onderdelen, namelijk instellingen als politiek en godsdienst en het bewustzijn. De politiek-ideologische bovenbouw zorgt ervoor dat de machtsverdeling blijft zoals deze is. Marx merkte ook op dat een samenleving nooit stil staat.
Weber: rationalisering en protestantse ethiek
Volgens Weber hebben ideeën, en dan vooral waarden en overtuigingen, de kracht om zaken te veranderen. Hij zag de moderne samenleving als een nieuwe manier van denken.
Met traditie bedoelt Weber overtuigingen en gedachtes die worden doorgegeven van generatie op generatie. In de moderne samenleving maakt men minder gebruik van tradities, en meer gebruik van rationaliteit. Met rationalisering bedoelde Weber dus dat men minder waarde ging hechten aan traditie en zich ging richten op rationaliteit.
Calvinisme was volgens Weber de grondlegger voor kapitalisme. Calvinisten benaderden het leven op een gedisciplineerde en rationele manier. Ze geloofden dat ze later in de hemel zouden komen en wilden daarom in het leven op aarde ook succes hebben. Calvinisten gaven weinig geld uit aan de armen en het geld dat ze verdienden spaarden ze of ze gaven het uit aan nieuwe investeringen. Doordat zij geld uitgaven aan nieuwe investeringen, legden zij de grondslag voor het kapitalisme.
Durkheim: mechanische en organische solidariteit
Volgens het functionalisme van Durkheim bestaat een samenleving uit sociale structuren, zoals het gezin, universiteiten, etc. Als de sociale structuren het goed doen, houden ze de samenleving bij elkaar. Een objectief waarneembare structuur is bijvoorbeeld de leerplichtwet. In de pre-industrieele samenleving was er een hele sterke regulering. Dit kwam omdat de godsdienst toen een grote rol speelde in de samenleving. Alle mensen in de samenleving leefden min of meer hetzelfde, en hadden dezelfde normen en waarden. Doordat de morele regulering (normen en waarden) niet zo verschillend was tussen mensen, ontstond er mechanische solidariteit. Door specialisatie werd de samenleving moderner. Organische solidariteit betekende dat de solidariteit moest groeien.
Cultuur
In Nederland hadden wij twee typen mensen, namelijk de koopman en de dominee. De dominee is een principiële figuur, en bewaakt de moraal. De koopman heeft weinig scrupules en is pragmatisch, hij wil winst. De koopman en de dominee geven elkaar de hand, ze sluiten overeenkomsten ondanks hun verschillen. Zo wordt een cultuur ook gevormd. Als de problemen of verschillen worden overwonnen, kan er een cultuur ontstaan.
Het probleem in Nederland was dat er heel veel water was. Hierdoor hadden de Nederlanders een gemeenschappelijk doel. De Nederlanders moesten leren over geloofsgrenzen en overtuigingen heen te stappen. Het gezamenlijk belang om droge voeten te houden was hierin de drijfveer om overeenkomsten te sluiten.
Vanaf 1990 begon het debat over de multicultuur. Er kwamen ook andere politieke verhoudingen en partijen. Een cultuur is altijd in ontwikkeling en de waarden binnen een cultuur blijven niet altijd hetzelfde.
Met de lage c wordt de kunst die we voortbrengen bedoeld, en met de grote c bijvoorbeeld het theater.
De definitie van cultuur is te vinden in sheet 12. Het is niet meer echt nodig om over cultuur na te denken als je lang in een cultuur leeft, je leeft vrij automatisch volgens de waarden van een cultuur. Er bestaan veel verschuivingen binnen een cultuur, zoals dat als een kind nu een vraag heeft, hij of zij het nu zou opzoeken op internet, terwijl het vroeger vaak aan de vader werd gevraagd. Peers en ouders zijn belangrijk in hoe kinderen opgroeien. Vaak wordt de invloed van peers overschat.
Componenten van cultuur
Symbolen zijn objecten of handelingen die specifiek zijn voor de samenleving, zoals de Nederlandse vlag. Waarden en overtuigingen verschillen per tijd en land. Er is dus ook een verschuiving met betrekking tot de belangen (waarden) van de opvoeding van kinderen. Nu leeft een kind in een onderhandelingshuishouden, het kind kan overleggen met de ouders over de opvoeding, en vroeger leefde een kind in een bevelhuishouden, en had dus niks in te brengen. Nu leven we ook in een materiele cultuur: je moet hebben wat de rest ook heeft.
Cultuur begrijpen
Bij het functionalisme gaat het er in de cultuur om kernwaarden. Het gaat er dan om hoe goed deze kernwaarden in mensen worden gezet.
Bij de conflictbenadering zorgen kapitalisten ervoor dat hun positie gewaarborgd blijft.
Bij de cultural studies benadering is de cultuur een actief proces. Iedereen in de samenleving neemt een bepaalde positie in. Er is altijd een strijd gaande, omdat de cultuur blijft veranderen.
Medicalisering is een probleem dat je hebt, vertalen naar een medisch probleem. Dit doet men zodat het probleem verklaarbaar is. Er komt steeds meer medicalisering in de samenleving voor, omdat er achterliggende belangen bestaan. Dit zijn de belangen van de medici, de overheid en de kapitalisten (hoe meer medicijnen er verkocht worden, hoe meer men verdient). Volgens Furedi komt het wellicht wel door de achterliggende belangen, maar mensen zeggen wel dat ze een medische identiteit willen, en medische hulp.
Bij de prik voor het HPV virus was er een enorme campagne tegen de overheid en de medische wetenschap. Dit kwam vooral van verontruste moeders. Hierdoor ontstond er twijfel of de medische wetenschap nog te vertrouwen was. Dat is ook de reden dat er alternatieve geneesmiddelen zijn ontstaan. Moeders verzetten zich dus tegen normen en waarden.
Het is moeilijk om weer vertrouwen in de medische wetenschap te krijgen. Experts hebben niet meer het gezag wat ze vroeger hadden.
Organisaties I
Primaire groepen zijn klein, het gaat dan bijvoorbeeld om een vriendengroep, of familie. De primaire groepen bestaan niet om doelen te verwezenlijken, het is een doel op zich.
Secundaire groepen bestaan bijvoorbeeld uit collega’s. Bij secundaire groepen gaat het om wat je kan, en deze groepen zijn georganiseerd om je doelen efficient te bereiken.
Bureaucratie
Bauman (Joodse man) deed onderzoek naar de Holocaust en de organisatie daarvan. Mensen hebben heel conscientieus en precies gehandeld bij de Holocaust, zoals dat ze onderzochten hoeveel gas ze precies moesten gebruiken om een bepaalde hoeveelheid mensen te vermoorden. Het nadeel van de bureaucratie is dat iedereen maar een klein stukje van het hele proces uitvoert, zodat het grote geheel niet meer te zien is. Hierdoor hoeven mensen zich niet schuldig te voelen.
Als je een organisatie opzet in allemaal lagen kan bijvoorbeeld iemand die werkt met klanten niks beslissen. Dit is lastig omdat je dan vaak niet snel kunt handelen, je moet eerst bij een bovenlaag vragen wat je mag of moet doen. Een bureaucratie is te star. Het tegenbeeld van de bureaucratie is een gekantelde organisatie. Hierbij staat de topman aan de zijkant, en is de baas meer ondersteunend, en heeft degene die met klanten werkt meer macht.
Organisatie II
Als de opvoeding niet goed gaat, moet de overheid ingrijpen. Het doel van de regie is dat er weer een duidelijk punt is waar de jeugdzorg vandaan te halen is. Door specialisatie wordt de coordinatie steeds een groter probleem. Hierdoor komen er steeds meer juridische aspecten en administratie. De proffesionele autonomie is aan het veranderen.
Thomas theorema
De betekenis van thomas theorema staat op dia 2.
Als je bijvoorbeeld zegt dat de banken failliet gaan, dan gebeurt dat vaak ook. Het theorema zegt over de pedagogiek dat als je de oordelen over kinderen die kinderen over zichzelf hebben gaat bevestigen, er weinig kans is op verandering. Thomas had het over veranderingen. Een voorbeeld hiervan is als je heel vaak zegt dat de ene partij gaat winnen, dan gaat die partij ook winnen. Dus de verwachting dat je het goed doet, maakt dat je het goed doet. Labeling en categoriseringsactiviteit door gedragswetenschappers.
Als je een kind dyslect noemt, zal hij zich ook gaan gedragen als dyslect. (jij bent dyslect). Dit heet labeling, of categoriseringsactiviteit. Ook de omgeving zal er zo op reageren, de omgeving gaat dus meedoen met labelen (jij hebt dyslectie, je krijgt een halfuur langer voor je proefwerk).
Het Pygmallion effect is hoe hoger de verwachtingen van anderen over iemand zijn, hoe beter de resultaten worden. Dus iemand die bijvoorbeeld laaggemiddeld is, wordt opgekrikt door hoge verwachtingen. Bij een self-fulfilling prophecie ligt dat heel anders. Bij een self-fulfilling prophecie zijn de verwachtingen van anderen over iemand juist heel laag, en gaat diegene vaak ook slechter presteren dan diegene kan. Deze effecten kunnen betrekking hebben op de persoon zelf en op de omgeving.
Stereotype threat houdt in dat als mensen niet veel goeds verwachten van een stereotiep, diegene ook niet gaat proberen dit beeld te veranderen.
Nature and nurture
Fylogenese: de menselijke natuur beweegt ons er toe culturele eigenschappen aan te leren en te ontwikkelen. Dit is te zien aan de bestaansgeschiedenis van de menselijke soort. Bij fylogenese is nature dominant.
Mensen worden geboren met bepaalde gaven en met de mogelijkheid om bepaalde competenties te ontwikkelen. Dit gebeurt ook, zolang je voedsel krijgt. Dat is de nature gedachte. De nurture gedachte is dat zaken als aandacht veel belangrijker zijn.
Ontogenetisch houdt in dat nature niks meegeeft aan de mens. De mens moet dus alles nog leren. Watson zei dat als hij een dozijn gezonde kinderen zou krijgen, en zijn eigen wereld om hen op te voeden, hij van ze kon maken wat hij maar wilden. Wat hij hier dus mee wilde zeggen, was dat als je je kinderen opvoedt, je eruit krijgt wat je erin stopt.
Verschillen binnen en tussen culturele groepen zijn gemakkelijk te verklaren vanuit het conditioneren van jonge kinderen (Mead, 1963). Door naar jonge kinderen te kijken, kunnen verschillen tussen en binnen culturen worden verklaard. Het verschil tussen kinderen komt door de cultuur.
Wolfskinderen, feral children. Door menselijk verwaarlozen kunnen kinderen wolfskinderen of feral children worden. Wij hebben bepaalde verwachtingen over kinderen en mensen. Als er niet aan die verwachtingen wordt voldaan, zien we niet meer de mens maar het beest.
Socialisatietheorieen
Freud heeft een vrij simpel model. Bij hem gaat het over het id, het ego en het superego. In het id zitten de driften en de lusten, in het superego zitten de regels die de samenleving oplegt aan de persoon, en het superego probeert te bemiddelen tussen het id en het superego.
Mead zei dat we zijn zoals we zijn, omdat we ons ontwikkelen op reflectie van een sociale samenleving. Mead was een voorloper van Piaget. Volgens Mead moest je kunnen decentreren. Het ik ziet Mead als de imprint die mij in staat stelt om redelijk te zijn, en het mij als creatieve en initiatiefrijke.
The looking glass self
Je leert jezelf alleen goed kennen als je gevoelig bent voor wat anderen van je vinden. Een voorbeeld hiervan is dat je denkt: mijn beeld van mijzelf is dit, waarom reageert die ander zo op mij. Je kunt jezelf corrigeren op hoe anderen op je reageren in vergelijking met hoe je naar jezelf kijkt. Door een besef te krijgen van het zelf, kan je een gevoel krijgen van veiligheid, geborgenheid en eigenheid. Ook is een identiteit nodig om te kijken welke richting iemand uit wil wat betreft gedrag en toekomstige doelen.
Volgen Erikson ben je in je identiteit met een groep en de idealen van een groep (vrienden, familie, later worden de groepen groter).
The social construction
De werkelijkheid is een sociale constructie. Het lichaam is een belangrijk element van constructie. Hierbij kan je denken aan oorbellen, te dik zijn, sixpack. Het lichaam is een inspiratiebron voor een nieuwe identiteit. Emoties in de sociale constructie is dat je probeert in de manifestatie van emoties bij een groep te horen. Symbolen in de sociale constructie is het creeren van een nieuwe cultuur en gemeenschap.
Gezin
Gezinsvervangende tehuizen blijken het slecht te doen in opvoeding. Kinderen hebben weinig vertrouwen, en staan minder open voor de wereld. Ook ontbreken er vaak materiele voorzieningen. Een kind in een pleeggezin is minder goed dan een kind in de familiekring plaatsen. Een kind in een pleeggezin plaatsen is wel beter dan in een gezinsvervangend tehuis.
Huwelijks en samenlevingspatronen
Endogamie betekent dat iemand trouwt met iemand binnen dezelfde sociale groep. Exogamie betekent juist dat iemand trouwt met iemand buiten dezelfde sociale groep.
Monogamie betekent dat je met een partner bent en ook niet vreemdgaat. Polygamie betekent dat iemand meerdere partners heeft tijdens de relatie. Polygynie is dat iemand meer vrouwen heeft, polyandrie betekent dat iemand meer mannen heeft.
Functies van het gezin
Bij de sociale status kan je denken aan bijvoorbeeld het kastesysteem in India.
Conflicttheorie
Als je geen geld hebt, kunnen je kinderen niks van jou erven. Hierdoor blijven dezelfde families vaak arm. Mannen maken vrouwen financieel afhankelijk. Door endogamie zijn er weinig relaties buiten elkaars groepen. Het CPB gebruikt interethnische huwelijken om te kijken naar integratie.
Kinderen in ontwikkelingslanden werken vaak voor hun ouders. Ze werken dan als oppas of hebben zelf een baan. In Nederland worden kinderen steeds verwaander. In Ghana en India gaan kinderen van 9-13 jaar weinig naar school. Hoe meer geld de familie aan de school geeft, hoe beter de kwaliteit van de school is.
Niet echt romantisch
In gezinnen is er vaak veel geweld tegen vrouwen en kinderen. Er zijn ook trends in relatie en gezinsvorming, zoals dat er steeds minder huwelijken komen, omdat mensen hun autonomie en vrijheid niet wensen op te geven. Een aantal andere trends staan in dia 17.
Gezondheid als maatschappelijk verschijnsel.
Een persoon denkt vaak dat als diegene ziek wordt, hij of zij zijn familie belast. Ook wordt gezondheid in verhouding tot anderen beoordeeld. Ook verandert de visie op ziek zijn naarmate de tijd vordert. Ook is deze visie cultuurbepaald.
Ziekte als rollenspel
Ziekte ontslaat je van alledaagse routineuze verantwoordelijkheden. Omdat je niet door opzet ziek wordt, pleit het je vrij. Een zieke moet wel beter willen worden, en moet competente hulp zoeken om beter te worden.
Medische model
De kritiek op het medische model is als volgt. Bij het eerste punt van het medische model wordt helemaal niet gesproken over mentale oorzaken voor een ziekte, alleen maar over fysieke oorzaken. Bij het tweede punt is de kritiek dat je bij mentale aandoeningen vaak niet de oorzaak kan vinden. Op het derde punt is de kritiek dat de focus ligt op het lichaam van de zieke persoon. Op het vierde punt is de kritiek dat een psychiater helemaal niet wordt genoemd. Op het vijfde punt is de kritiek dat er veel alternatieven zijn voor behandelingen.
Orthopedagogiek en medicalisering
Toegankelijkheid is vaak een probleem. Groepen die het meest hulp nodig hebben, lijken er het minst naar te zoeken. Watchful waiting betekent dat je kinderen met problemen goed in de gaten moet houden, maar niet meteen medicijnen moet geven.
Met deviantie wordt afwijkend gedrag bedoelt. Wat deviantie inhoudt wordt bepaald door de maatschappij en de cultuur waarin mensen leven. Er zijn allerlei normen over wat normaal en afwijkend is, en die bepalen wat normaal of afwijkend is. Dit kan dus per cultuur verschillen.
Criminaliteit is heel verwant aan deviantie. Criminaliteit is een subcategorie van deviant gedrag. Het wordt door de maatschappij gezien als gedrag dat gestraft mag worden. Dit verschilt ook per maatschappij, zoals homoseksualiteit. In sommige landen wordt dit als crimineel gedrag gezien.
Deviantie of criminaliteit worden vaak beschouwd als een individuele keuze, maar dat is het vaak niet. Afwijkend gedrag wordt bepaald door de maatschappij waar je in leeft.
Verschillen in vrijheden zorgen voor verschillen in criminaliteit. Dit verschil is belangrijk als je criminaliteit in landen gaat vergelijken.
Het is lastig om het te hebben over cijfers van criminaliteit, omdat criminele activiteiten vaak niet worden geregistreerd: dark/hidden number. Mensen worden vaak niet opgepakt, of de slachtoffers geven een misdaad niet aan.
De hoeveelheid slachtofferenquêtes hangt ook af van de tolerantie in een land. Mensen vinden in Nederland bijvoorbeeld graffiti niet zo heel erg in vergelijking met de Verenigde Staten. Daarom hebben we hier een laag vandalismecijfer.
Zelfrapportage gebeurt weinig, omdat jongeren crimineel gedrag vaak ontkennen.
We spreken hier pas van een strafrechtelijk systeem sinds de moderne samenleving is ontstaan. De samenleving is toen verandert naar een bureaucratische samenleving, sociale controle wordt niet meer als middel gebruikt om criminaliteit te beperken. Daarom is er nu een systeem, wetten, politie etc. Er zijn ook nog wel andere vormen van controle, zoals familie en vrienden, maar er komen ook steeds andere manieren van controle, zoals elektronisch toezicht.
Geschiedenis van straf
Vroeger was het gangbaar om openbare executies uit te voeren. Nu is men hiervan afgestapt, en we zijn overgegaan naar surveillance. We gaan steeds meer naar een surveillance society, hierdoor zijn we afhankelijk van elektronica. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van beveiligingscamera's.
Als je uitgaat van het klassieke paradigma, kan je iemand geheel de schuld geven van het gedrag. Positivistische paradigma focust zich meer op verschillende factoren die met de criminaliteit te maken hebben. Er wordt dan gekeken naar de crimineel zelf, hoe de crimineel verschilt van andere mensen (zoals SES). Hierdoor kwam men tot de conclusie dat crimineel gedrag een aantal oorzaken kan hebben.
Volgens het deternisme ligt het vast dat je criminaal gedrag gaat vertonen, als je bijvoorbeeld een bepaald psychische ziekte hebt. Maar dit hoeft dus niet.
Cesare lombroso: aan iemands uiterlijke kenmerken kan je zien of iemand crimineel is of niet. (criminele aanleg).
Nu wordt er gekeken naar hersenen: soms lijkt er een verband te zijn tussen afwijkingen in het brein en crimineel gedrag. Conclusie is altijd dat criminaliteit voortkomt uit een combinatie van aanleg en omgeving.
Durkheim: criminaliteit is functioneel, het heeft de maatschappij wat te bieden.
Er kan geen goed zijn zonder kwaad. Als er geen criminaliteit zou zijn, zou men de normen en waarden niet meer goed weten. Zonder criminaliteit zou er geen rechtspraak zijn.
Reacties: door bijvoorbeeld de aanslag op de Twin Towers was men collectief boos op degenen die de aanslag hadden gepleegd, dat bevordert sociale eenheid. Ook heeft het plegen van een bepaalde daad (zoals plagiaat) vaak weer tot gevolg dat de regels hier omtrent worden aangepast.
Als er criminaliteit plaatsvindt.
Anomie zoals een leuke baan met gezin met huis: minderbedeelde klasse in de maatschappij maken grote kans op het beleven van strain: het lukt niet om de doelen van de samenleving te behalen.
Conformiteit: mensen die minder middelen hebben moeten heel hard werken om de doelen te bereiken die gesteld zijn in de samenleving
Innovatie: als je merkt dat het niet lukt door hard werken doelen te bereiken, ga je andere manieren bedenken om je doelen te bereiken, bijvoorbeeld diefstal.
Ritualisme: je geeft de hoop op dat je ooit het doel van de samenleving gaat halen, je aanvaart het. Je blijft in de positie zitten waarin je zit, zonder nog iets toe te willen voegen
Terugtrekken: ergere vorm van ritualisme: terugtrekken uit de maatschappij, zoals daklozen en verslaafden.
Rebellie: vorm van reactie op strain waarin je je situatie aanvaart, maar het niet accepteert. Deze persoon zal zich niks van de regels aantrekken en eigen normen en waarden maken, zoals terroristen.
Labelling theorie: self fulfilling prophecy
Stigma: juist het gedrag dat je niet wil kan je opwekken.
Conformiteit: je past je aan aan de regels en normen en waarden, en wil daar niet van afwijken.
Nieuwe criminaliteit: gebaseerd op marxisme. Klassenstrijd. Je gaat uit van een ongelijke verdeling van macht in de samenleving. Degenen met de macht bepalen de regels, maar dat betekent dat je andere klassen onderdrukt. Het nieuwe is dat men denkt dat je niet spreekt van onderdrukking, maar controle.
Ras: een categorie mensen die op basis van uiterlijke kenmerken in een groep worden geplaatst.
Dit werd gezien als sociaal heel belangrijk. Vroeger bepaalden je raciale kenmerken of je superieur of inferieur was. Er werd ook gedacht dat zwarte mensen dichter bij de aap stonden dan blanke mensen.
Racialisatie: men ging het blanke ras zien als intelligenter en beter. Hier is het racisme uitgekomen. Het geloof dat iemand anders beter is op basis van uiterlijke kenmerken.
Etniciteit: een gedeeld cultureel en historisch erfgoed (voorouders, taal, geloof).
Minderheid: groep mensen die op sociaal opzicht benadeeld zijn, door bijvoorbeeld discriminatie.
Migratie: klassieke model: emigranten zijn de toekomst. (volksverhuizingen naar VS). Koloniaal model: bijvoorbeeld Nederlandse Antillen.
Pluralisme: idee dat raciale of etnische minderheden verschillen van elkaar, maar staan gelijk aan elkaar in de samenleving. Gelijke positie. Ideale situatie
Assimilatie: minderheden passen zich aan aan de maatschappij. Eigen culturele achtergrond moet je afkeuren/afschaffen.
Segregatie: verschillende groepen in een maatschappij, etnische minderheden gaan zich afzonderen van de rest van de maatschappij.
Anatgonime: tegengestelden
Kastesysteem: kasten mogen niets met elkaar te maken hebben.
Multicultureel Nederland:
Mythe van terugkeer: het was de bedoeling dat de gastarbeiders teruggingen. Hierdoor leerde de 1e generatie ook geen Nederlands.
Sociale ongelijkheid
De sociale ongelijkheid heeft betrekking op het meer of minder macht hebben van verschillende groepen in de samenleving en tot een hogere of lagere klasse behoren. Een aspect hiervan is hoeveel geld iemand heeft. Inkomensongelijkheid is aan het toenemen, maar na 2007 ging de inkomensongelijkheid weer naar beneden. Er is sprake van een afnemende armoede. Dit is het financiele aspect van sociale ongelijkheid.
In feite zijn we er altijd van uitgegaan dat opleidingsniveaus voor verschillen in inkomen zorgt, maar dit klopt niet echt. Beloningsverschillen komen dus niet meer voor tussen de opleidingsniveaus, maar meer binnen de niveaus. Dit komt doordat er verschuivingen zijn in het moderne werken. Sociale vaardigheden zijn heel belangrijk geworden om snel te kunnen inspelen op kansen. Het hebben van een (relevant) sociaal netwerk is heel belangrijk. Dit zijn de mensen waar je een beroep op kan doen als je ze nodig hebt. Als je een sociaal netwerk hebt kan je meer verdienen dan andere mensen binnen jouw groep.
Unieke kennis is onbetaalbaar. Als je het beste bent met je unieke kennis, dan heb je een sterke positie (winner takes all). Onderwijs zorgt ervoor dat je een bepaalde positie op de arbeidsmarkt kan verwerven, maar het is geen garantie voor succes. Onderwijs vergroot de sociale ongelijkheid niet, onderwijs continueert de sociale ongelijkheid. Sommige sociologen zeggen dat onderwijs ervoor zorgt dat een generatie in een heel andere positie kan komen dan de generatie ervoor. Onderwijs zou ook een deel van de cultuur moeten worden. Door onderwijs moet de samenleving een functionerende samenleving worden.
Stratificatie I
Het maken van lagen en een hiërarchische orde vormt de samenleving. De bovenste lagen van een samenleving zijn meer bepalend voor wat er gebeurt dan de onderste lagen.
Volgens sociologen is stratitificatie een samenlevingskenmerk. Als je wordt geboren doe je dat in een bepaalde groep. Dit bepaalt de kansen die je in je leven hebt. Stratificatie is over generaties heen overdraagbaar. Criteria voor stratificatie zijn zaken als staat, macht, sociale status, man/vrouw, gehandicapt, etc.
Stratificatie II
Stratificatie kan meer of minder toelaatbaar zijn en door elkaar heen lopen. Is iem uit onderste laag capabel om op te klimmen naar hogere laag?
Gesloten straficatie is bijvoorbeeld het kastesysteem. Een kaste bepaalt heel veel in je leven; met wie je trouwt, het soort baan dat je krijgt, etc. In Nederland is er meer een sociale klasse systeem. Veel dingen liggen hier ook wel vast, maar er is wel een sociale mobiliteit aanwezig. Dit is bijvoorbeeld het geval bij partnerkeuze. Via het huwelijk kon men in een hogere klasse komen. Nu kiezen mensen meer op basis van opleidingsniveau. Homogamie betekent trouwen met iemand uit hetzelfde opleidingsniveau. Hierdoor wordt de stratificatie meer gesloten, omdat veel mensen met een hoog opleidingsniveau met een ander hoog opgeleide trouwen. Een voorbeeld van status inconsistentie is de familie Tokkies. De macht van de Tokkies is niet groot, hun inkomen is laag, maar via hun status verandering konden ze toch veel doen. Er zijn ideologieen die rechtvaardigen dat ongelijkheid voort blijft bestaan. In het onderwijs is hiervoor het argument dat degenen die hun best niet doen, ook aan zichzelf te wijten heeft dat hij niks bereikt, en dus laag eindigt. Opvoeding en onderwijs maken ons klaar om de ongelijkheid te accepteren. Ongelijkheid bestaat nu eenmaal.
Verklaringen voor stratificatie
Het functionalisme zegt dat als stratificatie bestaat, het functioneel is. Ongelijke beloning is uitdrukking van het belang van een functie. Als je bijvoorbeeld alleen schoonmaker bent, is dat minder van belang dan bijvoorbeeld een dokter, waardoor zij ongelijke beloningen krijgen. Door hogere beloning is er meer motivatie voor bepaalde beroepen, waardoor men ook harder wil werken. Meritocratie houdt in dat mensen denken dat mensen met meer talent dan anderen, of die meer onderwijs hebben gevolgd, het ook verdienen om meer te verdienen. Mensen zijn geneigd om van mensen te houden die hetzelfde zijn.
Verklaringen voor stratificatie II
Benschop heeft onderzoek gedaan naar vrouwen in arbeidsorganisaties. Vrouwen hebben twee belangen, namelijk een goed inkomen en zorgen voor de kinderen thuis. Deze belangen spreken elkaar tegen. De oplossing hiervoor was de mummy track. Vrouwen willen flexibele werktijden, en niet te zwaar werk. De werkgever vindt dit goed, maar vrouwen krijgen dan wel minder betaald en kunnen geen carière maken. Hierdoor blijft de verhouding in zorgtaken uiteindelijk hetzelfde, mannen houden vaak hun fulltime baan en vrouwen komen vaak niet verder dan een bepaald niveau. Weber: meerdere criteria tegelijk: status macht en klassen zijn van belang. Op al die punten is de verdeling kunnen conflicten komen, en deze conflicten kunnen tegelijkertijd plaatsvinden. Waar komen drie begrippen vandaan? Samenlevingsvormen zijn gelijktijdig aanwezig. Status, klasse en macht zijn alle drie aanwezig in de samenleving aanwezig. Status komt uit de agrarische samenleving, (statensamenleving, je werd geboren in een stand, en je kwam niet meer uit je stand), de sociale klasse uit de kapitalistische samenleving en de macht uit de industriële samenleving.
Sociale klasse en sociale ongelijkheid
De hoeveelheid en de kwaliteit van de levenskansen die je kan creëren, zijn afhankelijk van hoe je naar het leven kijkt, of je beperkingen of mogelijkheden ziet. Je instelling (habitus) kan dus positief of negatief zijn.
De klasse van mensen wordt vastgesteld door het meten van de SES (sociaal economische status). De SES wordt gemeten aan de hand van de hoeveelheid vermogen, status en onderwijs die iemand heeft. De status wordt bepaald door hoe hoog iemand op de beroepenladder staat. De upper class zijn mensen met oud geld, de middle class zijn de hoog opgeleiden, in de onderkant hebben mensen een kantoorbaan maar goed loon, de working class bestaat uit mensen die schoonmaken, of cateren, en de onderklasse bestaat uit mensen die werkloos zijn, of illegaal. Vroeger was er een piramidale opbouw, maar in de loop van de industrialisering veranderde dit. De onderkant van de piramide is leeggelopen, en de opbouw lijkt nu meer op die van een rugbybal.
Relevantie van concept sociale klasse
We willen graag weten wat sociale klasse inhoudt. Een groep mensen denkt dat er ongelijkheid bestaat, ongeacht in welke klasse je zit. Het onderwijssysteem zorgt ervoor dat mensen loskomen van de sociale klasse van hun ouders. Het loskomen van de sociale klasse van de ouders is mobiliteit. Volgens deze groep mensen is de manier waarop je leeft, lifestyle, belangrijker. Een andere groep mensen denkt dat klasse altijd van belang blijft.
Onderwijs en sociale ongelijkheid I
Onderwijs werd vroeger gezien als een stijgingskanaal, men kon hogerop komen als men onderwijs volgde. Nu is Nederland overschoold, iedereen is namelijk geschoold. Steeds meer jongens komen qua onderwijsniveau lager uit dan hun ouders.
Ouders verwachten dat hun kinderen het beter doen dan zij. Op onderwijs worden daarom ook veel verwachtingen geladen. Ouders steken ook veel tijd en aandacht in de scholing van hun kinderen.
Onderwijs als sorteermachine betekent dat de juiste mensen met de juiste talenten op de juiste plekken terecht komen. Onderwijs als conserveermiddel betekent dat wat je mee hebt gekregen (zoals je cultuur), in stand te houden zoals het is. Onderwijs als breekijzer heeft ervoor gezorgd dat de klassesamenleving is doorbroken. Steeds meer mensen konden hoge opleidingen volgen, de samenleving is losser geworden, en de samenleving is meer geïndividualiseerd. Onderwijs als cultuurverbreider betekent dat belangrijke waarden in de samenleving worden doorgegeven.
Onderwijs en sociale ongelijkheid II
Omdat er zoveel verwachtingen zijn over het onderwijs, wordt er veel onderzoek gedaan. Onderzoekers richten zich op klasse. Interactie tussen leerling en leraar is een belangrijk element in het onderwijs. Als een leraar weinig verwacht van een leerling, komt er ook weinig goeds uit een leerling (self fulfilling prophecy). Een kritiek op de microsociologie is dat deze zich beperkt tot scholen, en de externe factoren niet meerekent.
Bourdieu stelt dat scholen bezig zijn met het behouden van de sociale ongelijkheid. Scholen functioneren als een zeef voor gezinnen die geen goede waarden hebben. Als er in gezinnen geen goede waarden worden bijgebracht, kunnen scholen daar wat aan bijschaven. Ook in arbeidsprocessen wordt sociale discipline bijgebracht, omdat arbeiders zich soms gedeisd moeten houden (ze moeten bijvoorbeeld luisteren naar de leidinggevende).
Initieel onderwijs in discussie
Er zijn steeds meer maatregelen nodig om kinderen in de schoolbanken te houden. De resultaten hiervan beginnen tegen te vallen. Er ontstaat steeds meer speciaal onderwijs en de doorstroom van bijvoorbeeld havo naar hbo is moeizaam. Op dit moment probeert men het leraarsvak aantrekkelijker te maken.
De nieuwe schoolstrijd (voor uitleg HNL en BON: zie sheet 13)
De arbeidsmarkt is aan het veranderen, aangezien je nu in de loop van de baan verschillende taken en werkgevers krijgt. Het gaat nu in een baan meer om creativiteit, en kennis verandert steeds sneller.
BON stelt dat er teveel gedaan wordt alsof het onderwijs een markt is. Er zijn veel fusies en er is concurrentie, wat heeft geleid tot veel bureaucratie. Dit heeft veel geld gekost, waardoor er minder geld overblijft voor leraren.
HNL stelt dat kinderen bepaalde dingen voor elkaar moeten gaan krijgen, en zelf moeten beslissen wat en hoe ze leren. Hierbij moeten ze dus beroep doen op intrinsieke motivatie.
Onderwijs, economische en culturele breuklijnen
De jeugd ontwikkelde zich vroeger op een andere manier dan nu. Nu kan een jongere kiezen wat hij of zij gaat doen, vroeger werd dit bepaald door sekse en SES. Er zijn vervagende grenzen, er zijn nu zelfs jongeren die ondernemingkjes opzetten.
Elchardus deed een onderzoek onder scholieren, over de breuklijn tussen links en rechts. De vraag was of deze breuklijn door onderwijs kwam. Er werd onderzoek gedaan over allochtonen en straffen. Er werd geen direct verband gevonden tussen onderwijsniveaus en opvattingen, maar de medianiveaus verschilden wel. Jongeren uit lagere onderwijsniveaus keken meer naar commerciële zenders, terwijl jongeren uit hogere onderwijsniveaus meer naar publieke zenders keken.
Risico's
Het woord risico horen we steeds vaker in de pedagogiek. Kinderen kunnen in risicovolle situaties terecht komen. Om risico's in te perken, zijn er verschillende opties. Een optie is dat de overheid in moet grijpen, of dat de opvoeding de verantwoordelijkheid draagt. Opvoeding wordt door iedereen anders gedaan, en de pedagogiek moet advies geven zodat risico’s minder worden. We kijken anders naar kinderen dan vroeger. Nu zijn kinderen een levensvervulling, wat de angsten voor risico’s ook groter maakt. We willen een leven met weinig risico’s, en veel veiligheid.
Ulrich Beck stelt dat onze samenleving zo ver technologisch ontwikkeld is, dat iedereen afhankelijk van elkaar is. We kunnen de risico’s van techniek niet meer zo goed aan en kunnen het niet voorspellen (denk bijvoorbeeld aan een radioactieve wolk). Vroeger bleef de gevaarlijke techniek in het oosten van de wereld, nu zijn de risico's grensoverschreidend geworden.
Vroeger waren er instituties als school en kerk, waardoor iedereen wist wat hij of zij moest doen. De kerk en school bepaalden de normen en waarden. Nu is men meer op zichzelf aangewezen. Fouten zijn dus ook meer geïndividualiseerd.
Veiligheidsutoptie
Hans Boutellier stelt dat we aan de ene kant veiligheid willen, maar we willen ook zelfexpressie uitoefenen en dingen meemaken, zoals bunjeejumpen. We hebben de wens om onszelf uit te drukken. Risico’s zijn op elk levensterrein: techniek, banken, kinderen, arbeidsmarkt. Die twee doelen zijn niet te verenigen, daarom is het een utopie. Zelfexpressie en veiligheid zijn niet te combineren. Daarom vindt Boutellier dat we leven in een veiligheidsutopie.Kinderen worden steeds meer gezien als een risico, tot ze zelf dingen kunnen doen. Maar als kinderen dingen zelf kunnen doen, kunnen ze een risico worden voor zichzelf, door bijvoorbeeld seks. Kinderen kunnen ook een risico worden voor anderen.
Economie, werk en consumptie I
De economie leert ons hoe we onze dagen moeten indelen. De economie geeft geld waar we mee kunnen leven en consumeren, maar de economie geeft ook conflicten. Er kan onzekerheid ontstaan door ontslagen en risico’s. Het financieel systeem is nu heel belangrijk, maar het hapert nu (financiële crisis).
De informatie revolutie waren de computer en het internet. Hierdoor kwam er een verschuiving naar een globale wereldeconomie. Heel veel producten worden in verschillende landen gemaakt. Het financieel systeem is het belangrijkst in de economie.
Economie, werk en consumptie II
Een aantal veranderingen in arbeid is dat de dienstensector enorm groot is geworden, de agrarische sector is gedaald, en de industriële sector ook is gedaald. Ook krijgen we steeds meer flexibele arbeid, en kwalitatieve flexibilisering. Dit betekent dat je levenslang moet blijven leren om te kunnen blijven werken.
Nu is er een duale arbeidsmarkt. Aan de ene kant is er de vaste baan, en aan de andere kant de perifiere sector. In de perifiere sector ben je niet meer zeker van je baan. Baanonzekerheid en werkloosheid zijn hierin structureel aanwezig. Een sociaal vangnet van de overheid is financieel vaak niet meer haalbaar.
Economie, werk en consumptie III
Sociologen richten zich veel op consumptie, ondanks het feit dat mensen meer werken en daarom minder tijd hebben om te consumeren. In de laatste tijd is het functioneel consumeren naar consumeren aan de hand van de lifestyle verplaatst. De vraag of iets bij je past wordt steeds belangrijker. Dit wordt ook wel branding genoemd, dit is het van jezelf voorzien van merken die ertoe doen met jezelf ontwikkelen. Consumeren heeft ook steeds meer betrekking op werk. Job hoppen is het steeds wisselen van banen. Dit gebeurt vooral bij hoog opgeleiden, waar veel vraag is naar die arbeid en in een hoogconjunctuur. Je moet ervoor zorgen dat je voortdurend blijft leren, en arbeidsvaardigheden opdoet. Een voorbeeld van een arbeidsvaardigheid is goed kunnen solliciteren.
Jongeren en consumptie
Indirecte marketing bij jongeren is dat er reclame wordt gemaakt voor de ouders, en dat er wordt gezegd dat het product goed is voor de kinderen. Het kindbeeld nu is “kids getting older younger”. Dit betekent dat kinderen zich steeds meer volwassen gedragen. Kinderen hebben nu steeds meer de vrijheid en het vermogen om zelf te beslissen, en ze kunnen naar internet kijken.
Politiek, overheid en sociale bewegingen I
Het totalitarisme komt bijvoorbeeld voor in Noord-Korea. Hier moet men zich gedragen zoals het regime wil. In alle levensterreinen moeten regels nageleefd worden, alles wordt geregeld door de staat. Autoritair betekent dat burgers dingen wel zelf mogen beslissen, maar niet in de politiek.
Weber stelt dat als je geen gezag hebt, niemand doet wat je wilt. Gezag is macht gelegitimeerd door mensen die achter je staan. Als je teveel macht uitoefent, raak je je gezag kwijt. Dit is ook het geval bij ouders.
Er zijn verschillende soorten gezag. Het traditioneel gezag is overgeleverd gezag van een persoon op persoon, zoals de paus. Verder is het rationeel wettelijk gezag op wettelijke basis, er zijn regels, en een leider heeft bepaalde beperkingen in zijn macht. Ten slotte is er nog het charismatisch gezag. Dit gezag zorgt ervoor dat je diegene gaat volgen, vanwege de persoonlijkheid, zoals bij Ghandi.
Informalisering betekent dat men zich qua status steeds meer gelijk voelt. Het gezag van ouders wordt steeds meer onderhandeld met kinderen.
Politiek, overheid en sociale bewegingen II
Giddens en Beck
De traditionele band die mensen met een partij hadden verdwijnt een beetje. Er is nu vaak sprake van een zwevende kiezer. Giddens stelt dat we veel te lang een verzorgingsstaat hebben gehad. Hierdoor namen mensen de verantwoordelijkheid niet meer. Activeringsstaat betekent dat je rechten hebt, maar vooral ook plichten. Iedereen moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen. Beck zegt dat er nieuwe sociale bewegingen zijn. Dit zijn vaak one-issue partijen, bijvoorbeeld over het broeikaseffect. Subpolitics is politiek op lagere niveaus. Bijvoorbeeld verontruste moeders over inentingsprogramma’s.
(Massa)media I
Het effect van media toen het net opkwam was onverwacht groot, media is nu heel krachtig. McLuhan zegt: medium is the message. Het gaat niet om de inhoud van de media, maar om de vorm. De vorm bepaalt wat voor soort cultuur er bestaat. Lezen is een afstandelijke en rationele cultuur, tv een emotionele cultuur.
(Massa)media II
De injectienaaldtheorie betekent dat datgene wat je als boodschap in de media zendt, gaat rechtstreeks de hersenen in en bepaalt wat we denken en doen. Nuanceringen van de injectienaaldtheorie zijn dat de media wel invloed heeft op de kijker, maar mensen kijken niet alles, filteren informatie en onthouden en gebruiken ook niet alles.
Functionalisme stelt de vragen: hoe zorgen media ervoor dat de samenleving een harmonische balans kan vinden, en wat zijn de functies van de media?
De conflicttheorie stelt dat media bedrijven zijn, of kapitaal. Concentratie betekent meer media in minder landen.
Het type van berichten uit de media hangt af van wie de berichten uitzendt. Het zijn meestal de opvattingen van de heersende klasse.
(Massa)media III
Encoding/decoding theorie betekent dat een boodschap meestal gecodeerd is. Hierdoor zijn er verschillende interpretaties nodig. Er is een afspraak binnen sociale verbanden wat de betekenis van de boodschap kan zijn. Hierdoor is een boodschap nooit eenduidig. Een ontvanger van media is actief. We produceren dus uit alles onze eigen boodschap.
Kinderen en media
Hier is de vraag wat voor gevolgen de overheid en ouders op kinderen hebben als het gaat om media. Hoe ver moet de overheid gaan in de bescherming van kinderen met betrekking tot media, en wat is de rol van de ouders hierin?
Demografie
In armere gebieden is de bevolkingsgroei sneller dan in rijkere gebieden. Bij bevolkingsgroei komen ook een hoop zorgen, zoals te weinig voedsel en te weinig ruimte. Als er naar bevolkingsgroei wordt gekeken, kijken we vooral naar de vruchtbaarheid van mensen, het sterftecijfer en migratie.
Malthusiaanse theorie werd eind 17e eeuw gemaakt. Houdt in dat het op een gegeven moment zo is dat de hoev middelen van bestaan invloed heeft op de bevolkingsgroei. Door de bevolkingsgroei hebben mensen de druk om meer middelen te produceren. Hierdoor moeten er steeds meer productiemiddelen en meer voedingsmiddelen worden gemaakt, waardoor er weer meer mensen nodig zijn. De bevolkingsgroei zal altijd groter zijn dan de groei van de middelen. Malthus geloofde sterk in een beperkte seksuele moraal. Mensen moesten zich beheersen, zodat de bevolkingsgroei zich zou beperken. Door allerlei crisis, rampen en oorlog, kan de bevolkingsgroei ook nog afnemen, maar hij zag het negatief in. De bevolkingsgroei bleef maar doorgaan.
Hij geloofde in de theorie van survival of the fittest: we moeten de conclusie trekken dat we aan de zwakkeren geen hulp meer bieden. Kritiek hierop is dat als we dit gaan overnemen, we niet meer geciviliseerd bezig zijn en de wereld uit het oog verliezen.
Demografische transitietheorie: op verschillende plekken op de wereld verloopt het anders dan Malthus zegt. Je moet in fases naar de bevolkingsgroei kijken. In een aantal Afrikaanse landen is de eerste fase aan de gang. Hier zijn er veel doden. Daarna komt er early expanding. Bijvoorbeeld in Egypte. Hier zijn er minder doden en evenveel geboortes.
Late expanding, bijvoorbeeld in Brazilie, hier dalen de geboortecijfers. Ten slotte is er de low stationary, dat betekent minder geboortes en een laag sterfte cijfer.
De toekomst bij de demografische transitietheorie ziet er ook vrolijker uit dan bij de malthusiaanse theorie.
Migratiebewegingen zorgen ook voor bevolkingsgroei in bepaalde landen.
In 15 europese unie landen is de bevolkingsgroei iets aan het afnemen door migratie.
In 2035 gaan we als bevolking krimpen. In 1930 was er een dieptepunt in de geboortes van kinderen. In de oorlog gingen de mensen al vrij snel weer aan kinderen beginnen. Het aantal kinderen per gezin neemt af, kinderen worden hierdoor ook anders bekeken. Kinderen worden gezien als levensvervulling, omdat kinderen schaars zijn.
Sociale verandering
Manier voortplanten en de gezondheid van mensen veranderen. Een sociale verandering is zelden iets wat gepland is.
Lenski en Lenski: technologie is verweven met sociale verandering. Het internet heeft bijvoorbeeld enorme invloed gehad op samenleving
Volgens Marx moet we voortdurend kijken naar waar conflicten zitten, omdat daar roering begint. Tegenstellingen en conflicten zorgen voor sociale verandering.
Weber stelt dat als we kijken naar hoe kapitalisme zich ontwikkeld heeft, je alleen kan kijken naar protestantse ethiek, over hoe ze in het leven stonden, en wat ze met geld deden.
orld views liggen aan de basis van sociale verandering. Rationalisering zorgt voor vernieuwing en oplossingen voor problemen.
Durkheim stelt dat sociale veranderingen zijn ontstaan toen er arbeidsdeling en specialisatie kwam.
Wetenschap is van zichzelf al een bron van sociale verandering. Het gaat dan om technische vernieuwingen en denkwijzen. Inzichten in de wetenschap veranderen de praktijk van de wereld. Een aantal ontdekkingen zorgen voor consequenties die niet meer in toom te houden zijn.
Internet werd een trend, en was aanvankelijk heel vrij, iedereen mocht er dingen op zetten. Daarna kwam de tegentrend, namelijk het censureren, mensen wilden er geld voor, en ze vroegen zich af hoe info is als het niet zeker is dat de informatie klopt.
Sociale veranderingen gaan heel geleidelijk.
Sociale trends I
Informatisering is dat mensen steeds meer bezig zijn met info verrijken zodat diensten en producten geleverd kunnen worden of aangekleed en verkoopbaar worden. Heel veel kennis is overal ter beschikking. Door grote hoeveelheid aan informatie is er een relativering over de waarde van die kennis. Kennisnivellering is de vraag of de normale mensen wel kunnen zien wat waardevol is en wat niet.
Informatisering is gelinkd aan netwerking. Landen en organisaties kunnen met elkaar communiceren. Wel is er veel onvoorspelbaarheid, veel zaken die je zou moeten voorzien lukt niet. Men heeft nog weinig zicht op wat er zich allemaal afspeelt.
Volgens Castells zijn er flows: tussen verschillende posities in het netwerk van de verbinding in internet is er een snelle beweging die vrij ondoorzichtig is geworden. Macht van belangrijke partijen is ondoorzichtig geworden. Macht is verdwenen in het internet. Het wordt moeilijk om macht te handhaven. Een ondernemer die de markt kent, heeft een redelijke visie op hoe klanten zich gedragen. Mensen beginnen zich machteloos te voelen, en denken dat dingen buiten hun controle zijn. Ze gaan kijken naar oude identiteiten van groepen.
Mobiliteit houdt in dat er veel migratiebewegingen zijn, er bestaat veel toerisme, er is de drang om de wereld te willen ontdekken.
Nationale overheden beginnen een andere positie in te nemen. De vraag is hoe belangrijk nationale overheden nog zijn. Rondom globalisering is risico en angst geconcentreerd. Globalisering gaat ook over grenzen. Fort europa houdt in dat mensen proberen andere mensen buiten de grenzen van de europese unie te houden.
We proberen steeds meer een nederlandse identiteit te hervinden. Nationale overheden verliezen terrein tegen wereldomspannende organisaties.
Hyperconcurrentie houdt in dat iedereen vanaf elke plek met elkaar kan gaan concurreren. Bedrijven moeten heel snel kunnen handelen om hun hoofd boven water te houden als bedrijf. Om dit te doen, hebben ze een aantal maatregelen, zoals arbeidsflexibilisering: snel arbeiders kunnen wegdoen als het slecht gaat, en weer aannemen als het goed gaat. Een andere maatregels is lean production: zo min mogelijk balast hebben. Het zorgen voor meer efficiency en effectiviteit. Risico’s die lokaal worden gecreëerd, worden grensoverschrijdend.
Sociale trends II
Individualisering gebeurt veel meer dan vroeger. Inkomensniveaus zijn belangrijk in samenlevingen, hierdoor zijn er breuklijnen. Door individualisering hebben bepaalde structuren invloed verloren, zoals kerken. Iedereen is zijn eigen mens geworden. De werking van traditionele structuren is afgenomen. Er is een enorme toename aan keuzeopties gekomen.
Individuatie betekent het tot individu maken. Al de keuzeopties die er zijn, nodigen je uit om bepaalde keuzes te maken. Gevolgen daarvan zijn voor je eigen rekening. Er zijn steeds minder voorzieningen om je op te vangen als je verkeerde keuzes maakt.
Elchardus stelt dat er sociale culturele breuklijnen zijn. Onderwijs is nog steeds heel erg van belang bij wat je doet en hoe je denkt. Het beinvloedt ook je mediakeuze. Lageropgeleiden kijk meer naar commerciële zenders. Opleidingsniveau is een soort breuklijn, de media beinvloedt je wereldbeeld.
Castells stelt dat kapitaal minder van belang is. Het gaat om of je goed bent ingeschakeld in het internet.
Individualisering heeft grote gevolgen voor instituties, zoals scholen en ziekenhuizen. Elk persoon lijkt uniek te zijn, en wil dienstverlening op maat, maar je kan niet voor iedereen een uitzondering maken.
Individualisme is een subjectieve opvatting die je over jezelf hebt. Je wil dingen graag zelf doen, je weet het zelf het beste.
Sociale trends III
Men heeft steeds meer het gevoel dat er een toenemende statusgelijkheid is. Dit komt door emancipatie van verschillende groepen, die aanvankelijk achtergesteld waren.
Anthony giddens stelt dat we veel problemen hebben, namelijk wat we moeten kiezen en wat de consequenties zijn. Als we rationeel nadenken kunnen we er beter uitkomen. Maar dit bleek een misvatting, want mensen orienteren zich niet alleen op rationaliteit, de wetenschap. Mensen zijn ook eigengereid, hebben eigendunk en vinden op internet ook belangrijke inzichten.
Al deze dingen doen zich tegelijk voor, en versnellen ook.
Laat-moderne cultuurverandering in Nederland I
Sociale klassen in Nederland zijn wel belangrijk, maar in Nederland is iets anders ook heel belangrijk, namelijk de verzuiling. Dit is de culturele laag die ervoor heeft gezorgd dat er ook iets anders was dat belangrijk was voor gedrag mensen. Je hebt een aantal zuilen. Dit waren daadwerkelijk organisaties. Er waren bijvoorbeeld ook verschillende partijen en vakbonden voor verschillende zuilen. Men deed zelfs boodschappen bij iemand van dezelfde zuil. Door allerlei oorzaken (secularisatie, afname belang geloof, en afname tussen tegenstelling kapitaal en arbeid) begonnen de zuilen bestaansrecht te verliezen. Nu komt het staccato op, namelijk van het ene naar het andere denken en gedrag gaan.
Hedonisme is het toegeven aan al je lusten. Beleving is datgene wat subjectief is en wat met je emoties te maken heeft. Vitalisme is het proberen zo veel mogelijk zelfexpressie te beleven. Narcisme is dat psychologen vinden dat mensen steeds meer verliefd op zichzelf worden. Angst: wanneer je denkt dat je leven helemaal zou kunnen inrichten, lukt dat soms niet en dat levert angst op. Bij gelijkheid is er een idee van statusgelijkheid, een cultuur waarin iedereen zich gelijk acht.
Laat-moderne cultuurverandering in Nederland I
Uit onderzoek van de laatste 30 jaar naar normen is uitgekomen dat er een enorme toename van dynamiek is gekomen, mensen botsen meer. Mensen verwachten en eisen steeds meer van de werkelijkheid. Technologisch is er veel mogelijk. Als de eisen heel hoog zijn, vallen dingen vaak tegen. Voor geluk is het het beste om lage verwachtingen te hebben.
Er komt steeds meer variatie in normen die mensen er op nahouden. Erosie is dat de geldigheid van normen niet meer als vanzelfsprekend wordt aangenomen.
Normen zijn geprivatiseerd, iedereen denkt: dit zijn mijn eigen normen. Daar hebben andere mensen niet zoveel mee te maken.
Er is steeds minder draagvlak voor collectieve normen. De overheid moet zich met bijvoorbeeld nieuwe regels heel goed bedenken hoe ver ze kunnen gaan. Hier worden mensen onzeker van. Men weet niet meer waar die zich aan moet houden.
Instellingen die zouden kunnen zorgen voor het overdragen van normen en waarden, zijn weggerationaliseerd. Mensen in het onderwijs nemen niet meer de verantwoordelijkheid om grenzen te stellen.
Durkheim stelt dat de overdracht van normen en waarden ervoor moet zorgen dat mensen weten hoe ze zich moeten gedragen. Instellingen moeten de morele taken weer op zich nemen.
Gevolgen voor opvoeding: ouders
Het onderzoek naar de grenzeloze generatie houdt in dat er heel veel interviews gehouden zij over hoe mensen in het leven staan. Op basis daarvan zijn er schalen ontwikkeld over waarden. In Nederland kan je niet meer zo goed onderzoek doen volgens het principe van de sociaal economische klasse. Als je sociale milieus kent, ken je de leefstijlen, en dit is belangrijk. Dit is ook belangrijker dan opleidingsniveau.
Een leefstijl bepaalt hoe mensen in het leven staan.
We hebben in Nederland te maken met verschillende generaties. De waardeorientaties zijn bij verschillende generaties heel verschillend.
Er zijn zorgen om de kinderen in de middengroep. Die zijn bezig af te glijden. Hoe ouders in het leven staan, geven ze door aan hun kinderen. Deze groep ouders wordt de ontevredenen genoemd. Ze zien in de samenleving heel veel dingen die hen niet aanstaan. Hiërarchisch denken is dat men een samenleving wil waarin het duidelijk is wat er moet gebeuren.
Deze groep is heel groot, omdat plichtsgetrouwe mensen en verantwoordelijke mensen afneemt. Er komt een stijging van het aantal buitenstanders en pragmatici. Dezen gaan met alle richtingen mee, hebben veel eigenbelang, en blijven uit de wind als er klappen vallen.
Sinds de jaren 60 is er een trend ontstaan om forever Young te zijn, men wil geïdentificeerd worden met jongeren. Eigenlijk wil men het liefst vrienden zijn met kinderen en daarom stellen ze minder grenzen. Ouders willen niet dat derden zich inmengen in de opvoeding, zowel andere ouders die commentaar hebben of opvoedinstanties.
Gevolgen voor opvoeding: kinderen
Kinderen die uit lagere soc eco milieus komen, hebben de neiging meer hiërarchisch te denken.
Na onderzoek verwachten ze een verdere ontsporing van individualisme. Mensen richten zich steeds meer op genieten. De sociologen die zich daarvan steeds meer afzetten, pleiten voor strenger opvoeden en meer regels.
Er wordt nergens empirisch aangetoond dat er een enorm waardenverschil is tussen generaties. Er wordt aangenomen dat als jij scoort op bepaalde waardeoordelen dat jij je ook zo gedraagt.
In verschillende milieus wordt heel anders gehandeld en gedacht .
Deze bundel bevat Study Notes voor Inleiding in de Sociologie aan de Universiteit Leiden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1789 |
Add new contribution