Syllabus emoties: activatie of constructie?

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Basisprogramma Brein en Cognitie: Emoties

Syllabus Emoties: Activatie of constructie?

 

Samenvatting deel 1

Het denken over emoties splits zich in twee stromingen:

  1. Directe activatie stroming die zich richt op niet-bewuste mechanismes; bewuste gevoelens bijverschijnsel van emoties (Darwin)

  2. Literair-filosofische stroming die zich richt op subjectieve gevoel, welk de kern is van emotionele beleving (begint bij Aristoteles)

1. Bekendste directe activatie theorie van James-Lange: Hij stelde dat (bewustzijn voor) de emotie bestaat uit de gewaarwording van lichamelijke toestanden die ontstaan uit de directe (d.w.z. onbewuste) perceptie van een emotionele gebeurtenis.

-> er werd gezocht naar lichamelijke patronen die bij emoties hoorden (fysiologisch onderzoek)

->MacLean zei dat het limbische systeem ten grondslag lag aan emoties

->LeDoux zei dat de amygdala ten grondslag lag aan emoties

Veel biologische emotietheorieën nemen aan dat emoties wortelen in gedragssystemen, die erfelijk vastgelegde gedragsneigingen activeren. De biologische gedragssystemen bieden als het ware een soort steno van gedragingen, ook wel heuristieken genaamd, die meestal een voordeel opleveren bij het optreden van deze steeds terugkerende situaties. Activatie van een gedragssysteem leidt niet per se tot vaste acties, maar tot een groep van gedragsgeneigdheden die uiteindelijk eenzelfde soort functie hebben.

Oatley en Johnson-Laird: zes basis emoties (verlangen, vrees, boosheid, droefheid, blijdschap en genegenheid): als een evolutionaire situatie zich voordoet dan wordt controle-signaal (kern van emoties) geactiveerd die meest voordeligste reactie biedt. Een tweede signaal ontstaat tegelijkertijd en maakt persoon bewust van doel van emotie. De functie van emoties in de communicatieve theorie van Oatley en Johnson-Laird is om zowel naar onszelf als naar anderen te communiceren dat zo'n belang wordt aangesproken en om prioriteiten te stellen over hoe we met de situatie omgaan.

2. Arnold (zie ook Arnold & Gasson, 1954) stelde voor dat de emoties relationeel zijn: zij leggen de relatie van onszelf, met inbegrip van onze fysiologische substraten, tot gebeurtenissen in de wereld. De appraisal-onderzoekers menen dat de emotie niet een direct gevolg is van een specifieke gebeurtenis, maar afhangt van welke appraisals over de gebeurtenis worden gemaakt (bv. Frijda 1986). Omdat appraisal-onderzoek zich meestal beperkt tot uitsluitend bewuste subjectieve rapportagemethoden, zoals interviews en vragenlijsten, en men denkt daarmee een volledig beeld te krijgen van bewuste én niet-bewuste appraisals, neemt men impliciet aan dat bewustzijn er eigenlijk niet toe doet bij appraisal (Phaf, 1995).

-> Sociaal-constructivisten: nadruk ligt op sociale processen die als richtlijnen gelden voor de appraisals; emoties zijn door cultuur verschafte strategieën voor situaties (Averill). Veel sociaal-constructionisten (bv. Cornelius, 1996) erkennen wel de biologische wortels van (onderdelen van) sommige emoties, maar menen dat de meeste emoties vooral een sociale functie hebben, die over culturen heen sterk kan verschillen. Wat bewust ervaren wordt is voor de sociaal-constructionisten vooral het verhaal dat dient om de emotie en de bijbehorende acties achteraf te verantwoorden.

De twee stromingen kunnen samengevoegd worden door: Een voor de hand liggende gedachte is dat twee kwalitatief verschillende processen, de één niet-bewust en de ander meer bewust, samen bij kunnen dragen aan het tot stand komen van emoties.

  • Plato: driedeling cognitie (het denken), emotie (het voelen) en conatie (het streven)

  • Zajonc: emotie vooraf aan cognitie

  • Zajonc-Lazarus debat: Lazarus beweert dat emotie ook cognitie is

Emotiebenaderingen:

Fenomenologische benadering (Literair-filosofische stroming)

(bv. Aristoteles, Descartes, Spinoza, Satre)

Methodiek

  • Filosofisch beschouwende methoden, waaronder Introspectie

  • 
Literaire bespiegelingen, waarbij verhalen en scenario's worden geconstrueerd, die de rol van emoties zouden aangeven

  • 
Niet gebaseerd op empirisch onderzoek

Theoretische accenten

  • Motivationele kant van Emoties

  • Intentionele karakter van menselijk gedrag

  • Emoties gaan over betekenissen en evaluaties, Lichamelijke aspecten van emoties worden 
verwaarloosd (scheiding lichaam en ziel, Descartes)

  • Emoties zijn op de eerste plaats bewustzijnstoestanden, bv. Affect

Kritiek

  • introspectie kan niet al onze innerlijke processen weergeven

  • 'telling more than we know'

  • flashbulb memories: emotie beladen herinneringen worden vaak vol vertrouwen inaccuraat gerapporteerd.

  • Bewust denken te herinneren is vaak anders dan hoe het daadwerkelijk was.

Samenvatting deel 2

Emoties zijn ook, net zoals herinneringen, te beïnvloeden door manipulaties die niets te maken hebben met de directe oorzaak van de emotie. Terugkomend op de fenomenologische benadering is er altijd een bias voor bewuste processen. Darwin kwam het eerst met de logische stap om deze bias terug te dringen door meer naar het gedrag, dat voortkomt uit emoties, dat van buitenaf observeerbaar is te kijken. Darwin was echter van mening dat emoties geen adaptieve functie (dying tribe) hadden, in tegenstellingen tot de huidige biologische emotietheoretici.

Biologisch-Evolutionaire Benadering (directe activatie stroming)

(bv. Darwin, Ekman, Plutchik, van Hooff, Bowlby, de Waal)

Uitgangspunten

  • Gedrag vormt de kern van emoties (niet bewustzijnstoestanden)


  • Gedragssystemen die voortbestaan van soort (de ‘genen’) bevorderen

  • Adaptatie aan omgeving (niet Darwin!)

Methodiek

  • Onderzoek van gedrag (vooral gezichtsexpressies), wat zijn de prikkels?


  • Ontwikkeling van expressie tussen soorten (fylogenese)

  • Ontwikkeling van uitdrukking bij individu (ontogenese)

Theoretische accenten


  • Onderzoek naar de functie van emoties (functionalisme)


  • Erfelijke gedragssystemen (basisemoties) waarvan de ontwikkeling voorgeprogrammeerd is

Vaak wordt het standpunt ingenomen dat ontogenese de fylogenese recapituleert, de ontwikkeling van een individu de evolutie van soorten weerspiegelt (Haeckel). Als dit klopt kan men vanuit ontwikkelingspsychologie de evolutie onderzoeken, zoals Darwin al deed bij zijn eigen kinderen.

Darwin claimde dus dat emoties directe expressies waren door activatie van het zenuwstelsel. Darwin's drie algemene principes over de oorsprong van expressies:

  1. Associeted serviceable habits; sommige complexe gedragingen die vroeger functie hadden, treden nu ook op als dezelfde mentale staat wordt opgeroepen.

  2. Antithese; een sterke en onwillekeurige geneigdheid om bij een tegengestelde mentale toestand, direct tegengestelde acties uit te voeren.

  3. Direct action; Sommige expressieve acties zijn het directe gevolg van activatie van het zenuwstelsel zonder tussenkomst van willekeurige, gecontroleerde processen (niet-bewust dus).

Gedrag is volgens Darwin aangeboren omdat (1) sommige emoties in dezelfde vorm bij verschillende soorten voorkomen, (2) niet heel veel verschil jong en oud, (3) niet heel veel verschil rassen/culturen en (4) blinden hebben dezelfde emoties.

De moderne voorstanders (Plutchik, Ekman, Oatley & Johnson-Laird) van de biologische benadering geloven juist wel dat emoties een adaptieve functie hebben (i.t.t. Darwin's claim over rudimentairiteit). Emoties dienen voor terugkerende problemen en emoties ontstaan als bepaalde evolutionaire scripts (evolutionaire voorbereide gedragsystemen/ affect programs) gebruikt worden om uit een bepaalde situaties te komen.

Plutchik onderscheidde bijvoorbeeld 8 basis emoties met bijbehorende gedragsystemen. Emoties verhogen hierdoor de overlevingskans van een soort. McLean claimde dat de evolutie van emoties ook terug is te zien in de bouw van de hersenen (Triune Brain). -> meer fysiologische kant op

(Neuro)fysiologische Benadering (directe activatie stroming)

(bv. James, Cannon, Schachter, Hebb, Lang, Cacioppo)

Uitgangspunten

  • Emoties hebben veel (vooral) te maken met lichamelijke processen

  • Emotionele reactie primair fysiologisch met daarna 'cognitieve' interpretatie

Methodiek


  • Bepaling fysiologische, endocriene en andere lichamelijke processen


  • Differentiatie van verschillende fysiologische reactiepatronen voor verschillende emoties

Theoretische accenten


  • Emoties gaan vooraf aan cognitie


  • Opdelen in deelprocessen (arousal, valentie, etc.), verschillende fysiologische mechanismen i.p.v. basisemoties

James-Lange Theorie

Darwin legde meer nadruk dan James op extern gedrag i.p.v. intern gedrag. James zegt dat alle dieren neurale 'verwachtingspatronen' hebben die direct opgeroepen kunnen worden door bepaalde gebeurtenissen, lichamelijke responsen volgen uit die activatie. Gewaarwording van die lichamelijke responsen veroorzaken emoties. Lange focuste meer op interne organen, James had een breder perspectief en keek ook naar spieren etc. Ze zette zich onafhankelijk van elkaar af tegen de 'common sense' theorie; dat emoties een lichamelijke reactie veroorzaakten. De kern van de James-Lange theorie is dat emoties niet de oorzaak, maar het gevolg zijn van lichamelijk veranderingen. Emotie treed onmiddellijk op (d.w.z. lichamelijke toestanden), maar het bewustzijn van de emotie (het gevoel) treedt met vertraging in (zie onderstaande schema).

 

Beelden en herinneringen kunnen emotionele gevoelens veroorzaken, omdat ze verward worden met zintuigelijke invoer. Directe perceptie is eigenlijk dus niet-bewuste perceptie. Onderzoek toonde aan dat bij emotie-inductie er verschillende lichamelijk patronen te vinden waren voor verschillende emoties, echter was dit bij verbeelding niet te vinden. Cacioppo et al. konden niet concluderen dat er een differentiatie was in lichamelijke toestanden specifiek voor emoties.

Cannon is de grootste tegenstander van deze theorie:

Cannon's kritiek op de James-Lange Theorie:

  1. Het doorsnijden van zenuwen die door verbinding zorgen tussen organen en het centrale zenuwstelsel (zodat feedback onmogelijk is) heeft geen invloed op emotionaliteit. Hij verlamde het sympathische zenuwstelsel bij katten en die reageerde nog steeds op geblaf. JL zei dat het ging om het emotiegevoel (kan niet bij katten). Later bleek bij dwarslaesie patiënten dat Cannon gelijk had.

  2. Dezelfde viscerale toestand gaat gepaard met kwalitatief verschillende emoties. Lichamelijke veranderingen verschillen te weinig tussen emoties. Er is 1 ongedifferentieerde lichamelijke verandering: arousal, waarbij het sympathische zenuwstelsel als geheel tot activiteit overgaat (fight/flight).

  3. Men is ongevoelig voor veranderingen in diverse organen. Mensen kunnen niet goed bewust lichamelijke veranderingen als hartslag rapporteren.

  4. Viscerale veranderingen zijn te langzaam om als determinant van emoties te fungeren; moeilijkst te weerleggen; reactietijden van bepaalde spieren zijn langzamer dan bewuste emoties.

  5. Artificieel geïnduceerde fysiologische veranderingen leiden niet tot echte emoties. Adrenaline veroorzaakt 'neppe' emoties. Echter opiaten kunnen wel 'echte' emoties als euforie oproepen.

Cannon formuleerde een alternatief voor de feedbacktheorie: fysiologische arousal en de emotionele ervaring treden tegelijkertijd op. De waarneming van de emotionele stimulus wordt simultaan zowel naar de cortex (subjectieve ervaring van de emotie) als naar het sympathisch zenuwstelsel (lichamelijke arousal) gestuurd. Volgens Cannon zijn de viscerale toestanden veranderingen om het lichaam op actie voor te bereiden. De fysiologische veranderingen bij emoties staan ten diensten van gedragstendensen en zijn geen onderdeel van subjectieve ervaringen. Cannon beklemtoonde het belang van de subcorticale gebieden (d.w.z. vooral van de thalamus) in de emotieverwerking. De (hypo)thalamus activeerde de cerebrale cortex die voor de bewuste ervaring zorgde. Canon stelde echter net zoals Darwin en James dat de cortex zelf niet een rol speelde bij de directe bewustheid van een emotie.

Fysiologische emotiemetingen zijn niet 'objectief'. Emotiedifferentiatie van lichamelijke verschijnselen is niet accuraat bewezen. Veel moderne, fysiologisch georiënteerde, emotie-onderzoekers, zoals LeDoux (1994), geloven in navolging van Cannon dat de emotie specifieke fysiologie niet zozeer op het niveau van het lichaam maar op het niveau van het zenuwstelsel geplaatst zou moeten worden.

Het autonome zenuwstelsel:

Het parasympatische zenuwstelsel zorgt voor rust en herstel. Het parasympatische zenuwstelstel maakt onder andere gebruik van het hormoon acetylcholine. Het sympatische zenuwstelsel zorgt voor actie en de vecht-vlucht respons. Het sympatische zenuwstelstel maakt onder andere gebruik van het hormoon norepinephrine. Het sympatische zenuwstelsel heeft een alles-of-niets principe, dat wil zeggen dat er geen differentiatie is in reactie. Het parasympatische zenuwstelsel zorgt soms ook voor emoties zoals huilen, het sympatische zenuwstelsel zorgt voor de meer opgewonden emoties, arousal. Maar huilen kan ook van blijdschap...!

Schachter & Singer's 2-factor theorie

Misschien is er maar 1 lichamelijke toestand 'sympatische arousal' die alle emoties begeleid. Zij deden een onderzoek met een groep met adrenaline die juiste, onjuiste of geen info kreeg en een controlegroep die geen info kreeg. Uit het onderzoek bleek dat niet de lichamelijke activatie op zichzelf, maar het interpreteren van de arousal met behulp van de contextinfo leidt tot specifieke emoties. Deze resultaten leidden tot de 2-factor theorie: ongedifferentieerde fysiologische arousal in combinatie met cognitieve interpretatie leiden tot ervaringen van specifieke emoties. De James-Lange-theorie was hierdoor nog meer van de kaart, want ook cognitie is nodig voor emotie. Lichamelijke arousal werd hierna toch steeds meer genegeerd (niet bij alle emoties aanwezig, zoals droefheid). De relevantie Schachter & Singer-theorie is dat cognitie weer in het emotie gebied was geroepen. De cognitieve benaderingen vloeide hier uit voort, waarbij voornamelijk 'appraisal' (zelfevaluatie) belangrijk was.

Twee soorten cognitieve benaderingen

Soort 1 onderscheidt (bv. Lazarus) bewuste en onbewuste processen, maar denkt dat het allemaal niet zo veel uitmaakt en gebruikt voornamelijk bewuste rapportage.


Soort 2 maakt ook het onderscheid, maar gebruikt verschillende, waaronder experimentele, methoden om de twee te onderzoeken.

Cognitieve Benadering Soort 1 (Literair-filosofische stroming)

(bv. Arnold, Lazarus, Frijda, Oatley, Clore)

Uitgangspunten

  • Cognitie (appraisal), waarin de betekenis van de persoon-omgevings-relatie wordt geconstrueerd, 
gaat vooraf aan emotie en leidt tot een bepaalde vorm van actiebereidheid t.o.v. de omgeving die 
karakteristiek is voor die emotie

  • Onderscheid bewuste en onbewuste appraisal niet van groot belang 


Methodiek

  • Subjectieve rapportage, vragenlijsten naar Cognitieve antecedenten, beleving en gevolgen van 
emoties

  • Semantische analyse van emotionele situaties

  • Analyse van taal naar beschikbare emotietermen

  • Onderzoek culturele verschillen en overeenkomsten

Theoretische accenten

  • Basisemoties als gevolg van beschikbare emotietermen


  • Geen directe activatie van emoties, maar vergelijking van belangen met gebeurtenissen (appraisal)

  • Emoties hebben vooral sociale functie

De wortels van deze benadering liggen in de fenomenologische benadering en stelt dat niet de stimulus de emotie veroorzaakt, maar de cognitieve appraisal van die stimulus. Onderzoek van lazarus liet zien dat het commentaar wat bij een besnijdenis werd gegeven de stress kan verminderen (met huidweerstandmetingen en later ook zelf-rapportages). Ze redeneerden dat het commentaar de inhoud van de appraisals over de emoties veranderden. Veel kritiek omdat commentaar ook andere dingen kon beïnvloeden. Maar verder voornamelijk alleen subjectief-rapportage onderzoek.

Shaver et al. claimden (na onderzoek met proefpersonen die rapportages moesten geven over betekenistermen, d.m.v. het indenken van bijbehorende situaties) dat alle mensen prototypische reacties delen op algemene kenmerken van de omgeving. Ze delen daarmee het biologische standpunt van Ekman dat emoties over culturen heen hetzelfde zijn. Met zijn nadruk op betekenis past het goed bij cognitieve benadering I.

 

Lazarus' emotie theorie

Voor Lazarus zijn emoties responsen op de door ons waargenomen omgeving die ons voorbereiden en mobiliseren om op een adaptieve manier om te gaan met de schade of voordelen die we hebben ingeschat (‘appraised’) als zijnde aanwezig in die situatie.

 

- (ANS=Autonomous Nervous System) - Lazarus benoemde zijn emotie theorie als een cognitieve-motivationele-relationele theorie (Lazarus, 1991b). Het cognitieve communiceert het belang van de appraisal, het motivationele commuceert het belang van persoonlijke doelen en welzijn, en het relationele communiceert dat emoties ontstaan vanuit iemands relatie tot dreigingen uit het milieu, maar ook de voordelen.

Frijda's emotie theorie

Fridja meende net zoals Lazarus dat cognitieve processen de stimulus-respons bemiddelen. Ook meende hij dat de subject-omgevingsrelatie bepalend was voor een emotioneel proces. Appraisal was ook prominent voor emoties. Hij bedacht de 'Fuzzy' definitie van emotie:

  1. Gewaarwording

  2. Expressief gedrag

  3. Doelgericht/motivated gedrag

  4. Lichamelijke veranderingen (1 of meer van die kenmerken)

Fridja verschilde echter van Lazarus omdat appraisal niet slechts over de situatie was, maar altijd ten opzichte van het belang (concern) van het subject in die situatie. De functie van emoties is dat gedrag weer richting die belangen wordt gestuurd. Gedragsgeneigdheid: de voorbereiding om ergens mee om te gaan. Actietendensen worden gekenmerkt door stuurvoorrang (control precedence): als een emotie om voorrang vraagt dan krijgt hij het 'stuur'. Emotionele gevoelens hebben een centrale positie omdat die de meest directe maar niet unieke weerspiegeling vormen voor het innerlijke proces (4 kenmerken).

Emotionele gevoelens bestaan uit 4 componenten (gebaseerd op onderzoek d.m.v. zelfrapportage en semantische analyse van emotiewoorden):

  1. Affect, bewustzijn van pleasure en pain

  2. Cognitieve appraisal-structuren: evaluatie relevantie (belang)

  3. Bewustzijn van actiebereidheid + ervaring van control precedence

  4. Lichaamsbewustzijn (ervaren arousal): echter niet gedifferentieerd genoeg

 

Kritiek op Cognitieve benadering I

Parkinson en Manstead (1992) presenteerden echter een diepgravende analyse van de subjectieve rapportage methoden die gebruikt worden om appraisals te onderzoeken en stellen expliciet de vraag of niet-bewuste appraisals wel met deze methoden onderzocht kunnen worden. Studies van appraisal-dimensies hebben vertrouwd op de naïeve veronderstelling dat mensen nauwkeurig kunnen rapporteren over hun eigen emoties en de cognitieve processen die eraan ten grondslag liggen. Als dit echt mogelijk was, dan zouden mensen ook in staat moeten zijn hun eigen emotionele reacties te voorspellen voordat ze plaatsvinden. Als de appraisals leiden tot bewuste conclusies over hoe om te gaan met de situatie, dan is er weinig behoefte aan een emotie om in te grijpen in het beslissingsproces. Appraisals weerspiegelen waarschijnlijk meer de inhoud van emoties die al aan de gang zijn dan de cognitieve transacties die ze veroorzaken.

Als je zoals Parkinson en Manstead accepteert dat appraisals net zo goed een gevolg als een oorzaak van emoties kunnen zijn, dan accepteer je ook dat rapportage over appraisals voor een deel berust op constructies achteraf. Als je over niet-bewuste oorzaken, waar je geen toegang toe hebt, moet rapporteren, dan moeten dat noodzakelijkerwijs wel bewuste constructies zijn die uit andere bronnen worden samengesteld.

Er lijkt dus sterke behoefte aan een cognitieve emotiebenadering die niet primair (alleen) gebruik maakt van subjectieve rapportage en die het ook voor mogelijk houdt dat bewuste en niet-bewuste processen verschillen. De klassieke experimenteel-psychologische methode, waarbij gedragsmaten zoals proporties correct en reactietijden gebruikt worden om ook niet-bewuste processen te onderzoeken, heeft vooral de laatste decennia een hoge vlucht genomen in het emotie- onderzoek. Een eventueel verschil tussen bewuste en niet-bewuste processen kan dan expliciet onderzocht worden door de effecten van bewuste en niet-bewuste condities op de afhankelijke maten te vergelijken.

Cognitieve Benadering Soort 2

(bv. Zajonc, Bower, Mathews, Fox, Winkielman)

Uitgangspunt

  • Bewuste cognitie is slechts 'topje van de ijsberg'

  • Kwalitatief contrasteren van bewuste en niet-bewuste emotieprocessen

Methodiek

  • 
Directe gedragsmeting effecten van emoties


  • Differentiatie van gedragspatronen voor verschillende emoties

  • Directe manipulatie emoties i.p.v. observatie en correlationele studie

  • 
Impliciet aanbieden (bv. door maskering) en meten van emoties

Theoretische accenten

  • Hypothesen vaak ontleend aan theorieën over aandacht en 
geheugen

  • Nauwe verwevenheid emotie en informatieverwerking

  • Analyse in deelprocessen: componenten (functionalistisch)

  • Zowel directe emotionele stimuli als indirecte appraisals

De tweede soort houdt zich vooral bezig met affectieve processen, die niet hoeven te leiden tot volledige emoties. Zajonc ziet emotie niet als cognitie en denkt dat emotie vooraf gaat aan cognitie. Vaak worden emoties experimenteel onderzocht door te kijken naar effecten op 1 van de menselijke functies, zoals waarneming, aandacht etc. Veel gebruikt is 'de emotionele Stroop-taak'.

Samenvatting deel 3

Emotionele Stroop-taak heeft invloed op RT (langer) als bijvoorbeeld een angstig persoon de kleur moet benoemen bij dreigwoorden. Een voordeel hiervan is dat patiënten niet gevraagd hoeven te worden naar hun subjectieve beleving, maar een directe niet-bewuste meting gebruikt kan worden. Zajonc was hier in de grote man en probeerde weg te komen van de eerste benadering door nadrukkelijker bewuste en niet-bewuste processen te scheiden.

Uit een studie bleek dat de consumptie van limonade beïnvloedt werd door het tonen van subliminale emotionele gezichten. Deze werden gemaskeerd door een neutraal gezicht wel bewust te tonen. Het bleek dat proefpersonen die met een blij gezicht werden geprimed meer dronken en meer zouden betalen voor het drankje, terwijl hun gerapporteerde emotionele staat niet correleerde. -> Hier hadden de emoties dus alleen effect op het gedrag en niet op bewustzijn.

Andere emotiebenaderingen:

Klinische benadering

  • Meer een toepassing dan een bron van emoties

  • Freud's psychoanalyse komt hieruit voort, echter berust dit niet op empirische bewijs en kunnen de observaties en introspectie van Freud sterk lijden onder misvormingen en nieuwvormingen -> false

Antropologische benadering

Universalisten (-> nature)

  • Geloven dat fundamentele emoties optreden in alle mensen.

  • Geloven niet perse in basisemoties maar meer in fundamentele overeenkomende componenten.

  • Kijkt meer naar de overeenkomsten in emoties tussen culturen.

  • Aanhangers te vinden in biologische, neurofysiologische en experimenteel psychologische benadering.

Thomas Ekman heeft een experiment gedaan waarbij Japanse en Amerikaanse ppn's zeer onplezierige filmfragmenten werden vertoond en waarbij ongemerkt de gezichtsexpressies werden opgenomen, vormen een argument voor display rules. De vertoonde expressies bleken bij de Japanse proefpersonen sterk af te hangen van of ze dachten dat er iemand naar ze keek en of het dus wel gepast was om deze expressies te vertonen. In zijn universalistische opvatting zijn display rules in eerste instantie van toepassing op gezichtsexpressies en andere uitingen van emoties, maar kunnen ze ook meer algemeen opgevat worden als cultureel bepaalde regels waarmee die universele emoties naar buiten toe gereguleerd en gemodificeerd worden.

Relativisten (-> vs. nurture)

  • Geloven dat emoties specifiek zijn voor de culturen waarin ze optreden.

  • Emoties zijn onderdeel van gebruiken en gedragscodes die van jongs af aan overgedragen worden door leden van die cultuur.

  • Kijkt meer naar verschillen in emoties tussen culturen

  • Aanhangers te vinden in fenomenologische en de 1ste cognitieve benadering.

Volgens Oatley & Jenkins zijn er duidelijke verschillen in emoties tussen Westerse en niet-Westerse culturen, waarbij respectievelijk het ZELF gezien wordt als IK-zelf, en WIJ-zelf (als afkomstig van de sociale groep). Niet-Westerse culturen zijn 'Hypercognized' wat betekend dat hun emotionele staat erg afhangt van de mensen om hen heen, in tegenstelling tot Westerse culturen die 'hypocognized' en daardoor meer individualistisch zijn.

Sociaal Constructionisme

  • Een radicaal relativistische benadering

  • Emoties zijn sociale rollen en producten (zoals taal) van een cultuur

  • Emoties zijn rolpatronen (prototypische verhalen) waarbij sociaal overeengekomen is dat iemand geen volledige controle heeft over zijn gedrag.

  • Bij het vertonen van emotioneel gedrag gaat de maatschappij er vanuit dat niet de persoon zelf maar de 'emotie' verantwoordelijk is.

  • Lijkt op de eerste cognitieve benadering, echter zien ze de appraisal minder als een oorzaak van emoties en meer als een teruggrijpen op cultureel bepaalde regels over het ontstaan van emoties.

Cognitive (Affective) Neuroscience Benadering

(bv. Damasio, Gazzaniga, LeDoux, Panksepp, Posner)

Uitgangspunt

  • Combineren psychologie en neurowetenschappen

Methodiek (alle methoden uit voorgaande benaderingen worden gebruikt, maar daarnaast)

  • Bestuderen hersenbeschadigingen

  • Studie hersenactiviteit in vivo (fMRI, PET, ERP)

  • Op het brein geïnspireerde computermodellen

Theoretische accenten


  • “The mind is what the brain does”


  • Analyse in deelprocessen: componenten

  • Modulariteit

In de allernieuwste benadering, die rond 1995 vrijwel uit het niets omhooggeschoten is, begint zich een integratie af te tekenen van de verschillende cognitieve en neurobiologische methoden en ideeën. Deze integratieve benadering voldoet zeker niet aan het gretig neuraal reductionisme, omdat belangrijke vertegenwoordigers, zoals LeDoux en Damasio, in hun werk vaak teruggrijpen op klassieke ideeën uit de emotiepsychologie. De grote kracht van deze benadering ligt juist in het bij elkaar aan laten sluiten van ideeën en gegevens uit zeer uiteenlopende richtingen.

Twee-route model van LeDoux:

Volgens LeDoux bestaan er in het brein twee parallelle routes waarlangs emotionele stimuli verwerkt kunnen worden:
 een ‘lage’ route en een ‘hoge’ route. De lage
 route blijft beperkt tot subcorticale
hersengebieden en loopt van de thalamus, 
dat het primaire ontvangststation in de
 hersenen van zintuiglijke informatie is, naar
 de amygdala, welke
 weer verbonden zijn met de hypothalamus,
 die autonome, endocriene en gedragsreacties
 kan aansturen. Verwerking in de lage route 
(ook wel 'quick and dirty'-route genoemd) 
is snel, maar zeer globaal en waarschijnlijk
 niet-bewust. De hoge route leidt indirect van 
thalamus naar amygdala via verschillende
 delen van de cortex en is veel trager, staat
 veel meer gedetailleerde verwerking toe en 
heeft veelal een inhiberende werking.

Somatic marker hypothese van Damasio

Damasio heeft de beroemde patiënt Gage weer gebruikt voor zijn theorieën voor emoties. Gage had een ongeluk gehad waarbij zijn linker-frontale hersenen verdwenen waren. Hij had last van woede-aanvallen en had nog wel emoties maar kon die niet gebruiken bij zijn beslissingen en acties. Damasio concludeerde dat de beschadigde gebieden bij Gage een sterke verbinding hadden met de amygdala, die waarschijnlijk een grote rol spelen bij emoties. Dit vond hij ook bij patiënten met pariëtaal beschadigingen aan de somatosensore gebieden. De interactie tussen emotie en denken vindt daarom volgens Damasio plaats via 'somatic markers'; lichamelijke toestanden die bepaalde keuzemogelijkheden markeren. Dit sluit aan bij de James-Lange theorie.

 

Het meestal onbewuste prioriterings- mechanisme is blijkbaar niet werkzaam bij deze frontale patiënten, zodat ze veel moeizamer beslissingen nemen, lang twijfelen en vaak voor hen nadelig uitvallende keuzen maken. De affective neuroscience heeft daarmee dus geleid tot de ‘uncommon sense’ dat emotie en rede een geheel vormen.

Iedere wetenschap, en dus ook de emotiewetenschap, bestaat uit discussies en afwegingen van posities aan de hand van de beschikbare evidentie. Géén enkele positie bereikt daarin de status dat deze absoluut waar of onomstotelijk bewezen is.

Samenvatting deel 4

Drie-respons-systemen theorie van Lang

Iedere emotie bestaat uit verschillende componenten:

  1. Cognitief-verbaal: de subjectieve gevoelstoestand

  2. Lichamelijk-fysiologisch: mediatie door autonome zenuwstelsel

  3. Expressieve gedragssystemen: overte motor-responsen

De drie componenten zijn gebaseerd op de beschikbare meetmethoden op het gebied van emoties. De systemen kunnen deels onafhankelijk opereren. Als de drie systemen samenwerken ontstaat er een intense emotie. Geen van de drie componenten vormt de objectieve kern van een emotie. Toepasbaar op bv. schizofrenie waarbij het lijkt dat patiënt geen emotie voelt door geen expressies, maar rapportages en huidweerstand wel overeenkomen met controle proefpersonen.

Theorie kan ook als kritiek gezien worden op de identiteitspositie (van 1ste cognitieve benadering) aangezien wat bewust gerapporteerd wordt niet een goede afspiegeling is van niet-bewuste processen. Lang zegt dat er geen emotiespecifieke (categorale, zoals bij James-Lange-theorie), maar valentiespecifieke (dimensionele) respons-patronen onderscheiden moeten worden in de drie systemen;

 

Bifasische emotietheorie:

Valentie hangt samen met de activatie (arousal; positief vs. negatief) van twee verschillende motivationele systemen: het appertitieve (positief) en het aversieve (negatief) systeem. Veel fysiologische maten zoals hartslag hebben een differentiatie op de arousal en zijn een mate van activatie voor de valentie.

  • Belangrijke maten voor valentie zijn: spierspanningen in gezicht of hartslagvariabiliteit of de 'startle respons'.

  • Belangrijke maten voor arousal zijn: GSR (huidweerstand) of ERP.

 

Gezichtsexpressies

Tomkin's en Etkan's model voor emoties

Er zijn volgens Ekman duidelijk onderscheidbare (categorale) gezichtsexpressies voor emoties (anger, disgust, fear, joy, sadness, surprise en contempt). Ekman en Friessen ontdekte door proefpersonen spier-bij-spier instructies te geven, dat die ook de bijbehorende emoties veroorzaakte, terwijl ze dat niet doorhadden. Ekman volgde de James-Lange-theorie echter verschoof hij de nadruk naar gezichtsexpressies. Hij vond bewijs voor een in de evolutie verworven, culturele universaliteit in het herkennen en produceren van emotionele gezichtsexpressies. De spontane gemeende Duchenne glimlach bestaat uit het aantrekken van de zygomaticus spier. De meeste mensen zijn niet in staat deze spier willekeurig aan te trekken, dus zal dit een niet-bewust proces zijn (deze glimlach is ook bij baby's waargenomen). Ekman heeft een coderingssysteem ontworpen waarmee door analyse van gezichtsspieren een emotie-expressie geclassificeerd kan worden. Menselijk gezicht bevat veel spieren waarvan relatief weinig voor skeletbewegingen gebruikt worden. De meeste dienen om de huid te plooien. Dit wijst op een evolutionair voordeel van het vertonen van gezichtsexpressies

Mogelijk is dit de reden voor de dissociatie tussen directe-activatie expressies en bewuste willekeurige gezichtsexpressies: Willekeurige expressies worden via corticale motor-centra ingeschakeld, terwijl onwillekeurige volledig subcorticaal aangestuurd worden. Een oogspier die nodig is voor de Duchenne glimlach ontvangt geen signalen van corticale zenuwen.

In eerste instantie is de onwillekeurige innervatie via feedback alleen in staat emotionele gevoelens op te roepen. Later kunnen ook willekeurig gezichtsexpressies opgewekt worden (maar niet allemaal!) die de gevoelens bij kunnen sturen.

Dit past ook goed bij Ekman's 2-factor theorie; emotie-expressies zijn universeel over culturen heen, echter wordt de uiting cultureel bepaald door 'display rules':

  1. Pogingen om expressies te onderdrukken

  2. Pogingen om ze te vervangen door een andere expressie (bang lachen)

  3. Valse uitdrukkingen laten zien als er eigenlijk geen emotie is.

De tweerichtingsrelatie tussen gezichtsexpressies en emoties ligt ook ten grondslag aan de ‘facial feedback’ hypothese, die hierna meer uitgebreid behandeld wordt.

Facial Feedback Hypothese

Onderzoek naar emotie-expressie bij botox (verlamd bepaalde gezichtsspieren) patiënten heeft aangetoond dat emoties sterker waren bij normale proefpersonen waarbij de spieren niet verlamd waren. Alles bij elkaar is er sterke experimentele evidentie dat feedback van de spieren op zijn minst een bijdrage geeft aan de emotie. Het basale fenomeen van faciale feedback (maar waarschijnlijk ook van feedback via andere expressies, zoals lichaamshoudingen) blijft echter vooral beperkt tot dimensionele invloeden, op een positief-negatief dimensie.

 

De vasculaire hypothese (Zajonc) suggereert dat gezichtsexpressies de doorbloeding van de hersenen beïnvloeden, waardoor de koeling van specifieke, voor emoties verantwoordelijke, hersendelen, en met name de hypothalamus, verandert. Voldoende koeling van de hypothalamus, die inderdaad gedeeltelijk bediend wordt met bloed dat eerst langs gezicht en luchtwegen is gelopen, zou leiden tot de productie in de hypothalamus van neurotransmitters die corresponderen met positief affect en opwarming met ‘negatieve’ neurotransmitters.

 

De functie van expressies (kritiek op Ekman)

Fridlund meende dat Ekman te weinig aandacht had gelegd op de willekeurige, doelbewuste van emotionele expressies. Expressies zouden voornamelijk dienen als signalen naar anderen toe. Fridlund's idee dat emotie en expressie gescheiden zijn impliceert dat er een interne emotie-ervaring is die onafhankelijk kan zijn van expressie. De expressie drukt dus volgens Fridlund niet de 
emotie uit, maar het brengt de, volgens onze culturele
schema’s, bij de emotie behorende gedragsneigingen
 over aan anderen.

 

Samenvattend kan men drie verschillende soorten theorieën onderscheiden over de relatie tussen emoties en gezichtsexpressies:

  1. Perifere theorieën: De aangezichtsspieren produceren zintuiglijke feedback die als emotionele gewaarwording geïnterpreteerd worden (de facial feedback hypothese) (bv. Tomkins en Ekman);

  2. Centrale theorieën: Expressies zijn slechts een afspiegeling van de onderliggende gewaarwording en spelen geen rol in de interne toestanden (bv. Buck);

  3. Functionele theorieën: Expressies weerspiegelen bedoelingen of pogingen om een sociale interactie te beïnvloeden en zijn onafhankelijk van de interne gewaarwordingen. Ze hebben vooral een communicatieve functie (bv. Fridlund).

Een integrale visie op emoties en gezichtsexpressies stelt dat kiem ligt in universele micro-expressies die direct geactiveerd kunnen worden door subcorticale innervatie, maar meer corticale leerprocessen geven deze micro-expressies een sociale functie en laten ze ingebed raken in volledige emotionele episodes.

Soort-specifieke actieprogramma's

Tegenwoordig wordt in de biologische benadering juist wel aangenomen dat emoties een soort samenvatting van adaptieve functionele gedragspatronen zijn. De basis van dergelijke gedragspatronen ligt in de soort-specifieke actieprogramma's die gedeeltelijke genetisch worden doorgegeven. Een voorbeeld van een soort-specifiek actieprogramma is de grijpreactie van een baby; een baby heeft als reflex om een vinger vast te pakken. Is dit echter iets harigs (sign stimulus) dan wordt de grijpreactie zo sterk dat het niet meer loslaat. De innate releaser is iets harigs wat het actiepatroon bij de baby activeert. Ook emotionele expressies zoals glimlachen kunnen soort-specifieke actiepatronen zijn. Een baby reageert al op gezichten met een glimlach.

 

Biologisch voorbereide stimuli

Een sterk argument is dat veel meer fobieën samenhangen met evolutionair-relevante dan met evolutionair-irrelevante stimuli. In feite specificeert hij hiermee de ‘innate releasers’ van het vrees-gedragssysteem (Öhman).

 

Affect Programs

Alle leden van de menselijke soort delen eenzelfde repertoire van prototypische reacties (niet reflexen) op specifieke kenmerken (vgl. ‘innate releasers’) van de omgeving waarin ze leven. Als deze actiepatronen betrekking hebben op emotioneel gedrag, dan worden ze ook wel ‘affect programs’ genoemd. Het exacte gedrag dat uitgevoerd wordt ligt niet geheel vast, maar maakt deel uit van een repertoire van mogelijke gedragspatronen, waaruit er afhankelijk van de omgevingscontext één geselecteerd wordt (vrees: vlucht, vecht, bevries). Emotionele gedragssystemen hebben niet alleen een hoger niveau van organisatie dan de soort-specifieke gedragspatronen, maar kunnen bijvoorbeeld ook de bewuste ervaring van de emotie (het ‘gevoel’) bevatten (Plutchick).

Oatley en Johnson-Laird stellen dat we de diversiteit aan menselijke emoties kunnen beginnen te begrijpen door te onderzoeken hoe emoties fungeren om onze sociale activiteiten en relaties te organiseren. Ze denken dat er maar een klein aantal klassen van belangrijke gebeurtenissen zijn in het sociale leven van een dier, n.l.

  1. de vorming en de beëindiging van hechtingsrelaties tussen ouder en kind,

  2. aanvaarding en verwerping van relaties met partners,


  3. ontmoetingen met rivalen, en met prooien en roofdieren.

Op basis hiervan komen ze tot de volgende evolutionair primaire emoties:


  • blijdschap bij succesvolle hechting, dat in verschillende vormen voor kan komen als in de relatie tussen ouder en kind en in die tussen seksuele partners,

  • droefheid als gevolg van scheiding of verlies van een gehecht persoon,


  • boosheid als een voorloper van agressie dat op verschillende manieren zich voordoet als het gaat om een rivaal, een prooi of een roofdier,


  • vrees als een voorloper van onderwerping aan rivalen, vlucht voor roofdieren of als reactie op nieuwheid.

  • walging als een voorloper van verwerpen en uitstoten.

Attachment

Een prachtig voorbeeld van een biologisch functioneel gedragssysteem, compleet met evolutionair voorbereide signalen, en soort-specifieke actiepatronen, is het hechtingssysteem. Hechting refereert naar de biologisch voorbereide neiging van individuen om in de nabijheid te blijven van een ander belangrijk individu, zoals een verzorger of partner.

Samenvatting deel 5

Attachment theorie van Bowlby

Attachment is een soort-specifiek actieprogramma dat een centrale functie vervult in de emotionele ontwikkeling. Het biologische belang is dat hulpeloze kinderen verzorgd worden en zo het overleven van de soort en het voortplantingssucces van de ouders vergroot. Het zijn evolutionair voorbereide programma’s die als bouwstenen fungeren voor de interactie met ouders en kinderen. Kinderen ontwikkelen zich niet goed zonder de juiste emotionele interacties. Gedrag is universeel over culturen heen (bv. huilen baby's voor aandacht). Gould stelde dat dezelfde mechanismes gebruikt worden om volwassen partners bij elkaar te houden; 'exaptaties'. Vier definiërende kenmerken van volwassen hechtingsrelaties, die inderdaad wel erg sterk doen denken aan ouder-kind hechtingsrelaties, worden onderscheiden in zulke volwassen hechtingsrelaties: namelijk dat partners dichte fysieke nabijheid nastreven, dat ze ondersteuning bij elkaar zoeken in tijden van gevaar en stress, de relatie wordt beschouwd als een veilige basis in de wereld en separatie leidt tot intens verdriet. Bowlby stelde dat vroege hechtingsstoornissen langdurige effecten kunnen hebben op het functioneren van een persoon. Door het subliminaal aanbieden van woorden als 'liefde' tonen mensen meer medeleven en altruïstisch gedrag (Mikulincer & Shaver).

Panksepp's emotionele systemen

Panksepp schrijft dat emotionele gedragssystemen het organisme vanaf de geboorte (subcorticaal) in staat stellen om in de wereld te functioneren als spontaan actieve wezens met ingebakken waarden en doelen, die de emotionele ervaring geven, maar ook zelf weer bijgesteld worden aan de hand van die ervaringen.

  1. De circuits die ten grondslag liggen aan emotiesystemen zijn genetisch pre-geprogrammeerd, voor steeds terugkerende situaties.

  2. De circuits organiseren zowel motor-programma’s als autonome en hormonale veranderingen om met de situaties om te gaan.

  3. De circuits stemmen zintuiglijke systemen af, zodat ze gevoelig zijn voor stimuli die relevant zijn 
voor de opgewekte emotie.

  4. De positieve feedback in de neurale activiteit zorgt ervoor dat de emotionele arousal langer duurt 
dan de omstandigheden die de emotie opriepen.

  5. Emotionele circuits kunnen enigermate onder cognitieve controle komen.

  6. Emotionele circuits hebben een tweerichtingsverkeer met hogere systemen die verantwoordelijk 
zijn voor het nemen van beslissingen, het maken van appraisals en voor bewustzijn.

  7. Ieder basisemotie-circuit is verbonden met specifieke subjectieve gevoelens, die door sociale 
interacties verder uitgewerkt en uitgesplitst kunnen worden.

De vier fundamentele emotiesystemen die er vanaf geboorte bij zoogdieren al zijn:

SEEKING: Een dopaminerge systeem dat zoogdieren nieuwsgierig maakt naar de wereld en zo de omgeving verkent (grondslag van drugsverslaving)

FEAR: Adaptief systeem dat ervoor zorgt dat een dier van tevoren vrees heeft (better be safe, than sorry). Royal road van amygdala naar de midbrain die zowel het instinctieve actieapparaat en de aversieve gevoelens controleert.

RAGE: Systeem wordt geactiveerd door frustraties en zet dier aan te vechten. Corticale systemen kunnen RAGE remmen -> volwassenen kunnen dit dus beter.

PANIC: Systeem is gebaseerd op afscheiding van jonge dieren en verzorger.

Ook zijn er nog drie 'special purpose' systemen die tijdens de ontwikkeling ontstaan:

LUST: Systeem coördineert seksueel gedrag en gevoelens. D.m.v. geslachtshormonen. Cultuur kan bepaalde controle en complexiteit hieraan toevoegen.

CARE: Verzorgend systeem die affectieve banden met kinderen bevordert (vs. PANIC). Mannen hebben een zwakker CARE systeem door ontbreken hormonen.

PLAY: Dit systeem zorgt voor spontaan spelen tussen jonge zoogdieren en correspondeert met blijdschap.

Drie voorwoorden voor bepaling of een dier gevoelens heeft:

  1. Soortgelijke hersenstructuren die bij mensen voor emoties zorgen.

  2. Kunstmatige prikkeling hiervan moet leiden tot emoties.

  3. Prikkeling van datzelfde gebied moet bij mensen gevoel veranderen.

 

Emotiespecifieke neurale structuren

Le Doux dat emotiespecifieke fysiologie niet zozeer op het autonome en endocriene systeem te vinden is, maar op het centrale zenuwstelsel. Hij ziet het brein als modulair waarin specifieke delen voor soort-specifieke actieprogramma's verantwoordelijk zijn.

Hypothalamus

Over het geheel genomen lijkt de hypothalamus meer van doen te hebben met de motorische en autonome responsen op emoties dan met het ontstaan daarvan (werking is vrij flexibel en hangt nauw samen met gesteldheid van het individu).

Amygdala

Emotionele veranderingen werden gerapporteerd bij de stimulatie van de amygdala. Bij dieren veroorzaakt stimulatie van de laterale en centrale amygdalaire regio’s meestal vrees. Defensieve en agressieve responsen worden uitgelokt door stimulatie van de basomediale regio. Elektrische stimulatie van het mediale deel van de menselijke amygdala wordt meestal als onaangenaam ervaren en leidt vaak tot onrust en angst, maar activatie van het dorsolaterale deel (ventrale pallidum) lijkt juist te corresponderen met aangename ervaringen.

Septum

Ook bij mensen resulteert de elektrische stimulatie van het septum (via ‘Deep Brain Stimulation’) in aangename gewaarwordingen. Dit is een vrij consistent effect, patiënten met een depressie vertonen een aanzienlijke verbetering van hun gemoedsgesteldheid na septale stimulatie.

Ventrale Pallidum

Het 'pleasure center' is een deel van het amygdala en elektrische stimulatie ervan leidt tot affectieve episoden die soms dagen aanhielden. Een verklaring voor de werking van de amygdala is dat het zoals het systeem van Lang zowel positieve als negatieve arousal kan opwekken.

 

Insula en somatosensore cortices

Andere gebieden die de laatste tijd steeds meer in de belangstelling zijn komen te staan in verband met emoties zijn de diep in de frontale cortex gelegen insula en de aangrenzende somatosensore cortices. Als uitloper van zijn ‘somatic marker’ hypothese meent Damasio dat de insula signalen van het lichaam integreert, zodat het brein dat bewust kan interpreteren als een emotie. Ook in verband met pijn, walging en seksuele streling en verslavingen. Insula wordt vooral actief bij walging maar ook als walging wordt waargenomen bij een anders persoon. De anteriore insula spelen een rol bij de subjectieve ervaring van pijn en de bijbehorende emotie en worden ook actief als een geliefde een schok krijgt, terwijl de lokalisatie gebieden niet actief werden. Daarom is de insula ook betrokken bij empathie.

Het Triune Brain en het Limbische systeem.

Tijdens de evolutie zouden de menselijke hersens een drietal lagen verworven hebben welke geleidelijk verschenen en boven op elkaar ontstonden. De hoger gelegen lagen zouden steeds enige mate van controle hebben over het gedrag dat in lagere delen wordt opgewekt. Het vernieuwende element in MacLean’s denken was niet dit punt van controle, maar juist dat hij aannam dat in deze drie lagen zich steeds nieuwe soort-specifieke actiepatronen hadden ontwikkeld gedurende de evolutie, die bovendien steeds minder ‘fixed’ waren. Deze aanname van modulariteit leidde ertoe dat MacLean emotionele functies ging lokaliseren in een specifiek deel van het brein, namelijk het limbisch systeem.

  1. Archipallium (basale ganglia) omvat het medulla, pons, cerebellum, mesencephalon, basale nuclei, glubus pallidus en de olfactory bulbs. MacLean noemde het het reptielenbrein omdat dit de oudste structuur was. Vooral instinctieve gedragingen.

  2. Paleopallium (limbisch systeem) omvat de hypothalamus, amygdala, de hippocampus, de parahippocampale gyrus, de mammilaire lichamen, de cingulate gyrus, het ventrale striatum en delen van de thalamus. Dit was volgens MacLean het systeem wat bij de eerste zoogdieren ontstond die een zekere mate van socialiteit met zich meebracht. Het limbische systeem zou de zoogdieren in staat hebben gesteld om onderscheidt te maken tussen het on- en aangename. Affectieve functies zoals hechtingsgedrag, exploratie en spelgedrag komen hier uit voort, alsmede basale emoties.

  3. Neopallium (neocortex) ook wel het primaten-brein, omvat de beide hersenhelften, die zich alleen bij 'hogere' zoogdieren heeft ontwikkeld. De neocortex, bestaande uit 6 cellige lagen cellen in de grijze stof, dient om emotionele neigingen uit het limbisch systeem te reguleren en op sociale context af te stemmen.

De ontwikkelingen van de drie hersenlagen ontwikkelt zich in een embryo (ontogenese), in dezelfde volgorde als in de ontwikkeling van diersoorten (fylogenese). De drie lagen worden gekenmerkt door drie soorten stimulus-respons relaties:

  1. Soort-specifieke actiepatronen die een vaste koppeling hebben tussen stimulus en respons en een soort reflexachtig werken.

  2. Biologische voorbereide gedragsneigingen kunnen geactiveerd worden door biologisch voorbereide stimuli maar welk gedrag vertoond wordt hangt af van de context. Dit is het centrale niveau voor emoties, door cognitieve verwerking.

  3. Volledig aangeleerde stimuli kunnen volledig aangeleerde responsen oproepen. Dit is de meest flexibele relatie omdat het organisme de mogelijkheid heeft om nieuwe, niet biologisch voorbereide stimuli en responsen te introduceren.

 

Lateralisatie van emotionele verwerking

De waarneming en productie van positieve en negatieve expressies vindt vooral in de rechterhersenhelft plaats, maar de ervaring van positieve emoties lijkt zich te concentreren in de linkerhemisfeer en van negatieve emoties in de rechterhemisfeer.

Een andere verklaring (Gianotti, 1997), die momenteel de meeste aanhangers heeft, stelt dat de rechterhemisfeer vooral betrokken is bij de meer rudimentaire, ‘holistische’ en automatische processen van emotie, terwijl de linkerhemisfeer een meer controlerende, analytische en talige functie heeft. Indien lichamelijke feedback, al is het maar via een mentaal model in de rechterhersenhelft (Damasio’s ‘as-if loops’), essentieel is voor de emotionele gewaarwording, zullen rechtshemisferische laesies gepaard gaan met een verminderde emotionele beleving of onverschilligheid, zelfs wanneer de patiënt zich van het gebrek bewust is via de linkerhemisfeer. Linkshemisferische laesies sparen niet alleen de rechtshemisferische feedforward- en feedbacksystemen, maar verstoren de controle door de linkerhemisfeer. De verminderde inhibitie door de linkerhersenhelft zou dan leiden tot een grotere emotionele reactiviteit.

De amygdala

De rechter-amygdala werd vooral geactiveerd bij korte gemaskeerde aanbieding van gezichtsexpressies, terwijl langere, volledig bewuste, aanbieding eerst leidde tot activatie van delen van de linker prefrontale cortex, die weer werd gevolgd door activatie van de linker-amygdala. LeDoux zag de amygdala niet als een emotionele computer maar heeft een meer gedistribueerde visie op de emotionele hersenen. Subcorticale structuren zijn niet alleen via synaptische verbindingen met andere hersendelen verbonden, maar produceren ook stoffen (‘neuromodulatoren’) die de werking van andere delen van de hersenen beïnvloeden (bv. norepinephrine).

Een aap met bilaterale verwijdering van de amygdala en de inferieure temporale cortex verandert in een sociaal geïsoleerd die tam is en oversekst gedrag vertoond. Dit spectaculaire gedragscluster wordt het Klüver-Bucy syndroom genoemd en komt er in wezen op neer dat het dier geen gepaste emotionele associatie legt met de gebruikelijke situaties of voorwerpen uit zijn omgeving.

Zintuiglijke informatie bereikt de amygdala via een directe thalamo-amygdalaire projectie én via een indirecte thalamo-cortico-amygdalaire lus. De directe route is sneller dan de indirecte, maar biedt alleen ruwe informatie over de stimulus. Verondersteld wordt dat de directe thalamische input snelle, primitieve emotionele responsen medieert en de amygdala voorbereidt om snel op het gevaar te reageren, terwijl de meer gedetailleerde analyse van de input wordt overgelaten aan hogere corticale regio's van vooral frontale en temporale cortex. De directe route wordt bijvoorbeeld gebruikt wanneer men op een landweg zijn voet bliksemsnel wegtrekt van een kronkelig object (zie figuur op volgende bladzij) dat bij nader inzien slechts een tak blijkt. Deze reactie gebeurt automatisch, zonder bewuste controle en op grond van ruwe zintuiglijke informatie. Als de tak toch een slang blijkt, is het beter eerst te reageren en pas daarna te kijken. LeDoux verantwoordt zijn model met een evolutionaire redenering dat de kosten van een ‘false alarm’ kleiner zijn dan van een ‘miss’. De ‘false alarm’ wordt hersteld door de indirecte route, wanneer er voldoende tijd is.

De amygdala zijn vooral betrokken bij de verwerken van emotionele stimuli. Bewuste emotionele gevoelens worden waarschijnlijk opgewekt in andere netwerken (bv. met de insula).

De communicatieve theorie voor emoties (cogn. benadering 1)

De volgende hypothese vormt de basis van de meeste cognitieve emotie-benaderingen. Emoties managen het omgaan met meerdere gelijktijdige doelen, ze schakelen de aandacht om van het ene belang naar een ander, als onvoorziene gebeurtenissen die relevant zijn voor die belangen voorkomen in de wereld, in ons lichaam of in de ‘mind’. Een prominent voorbeeld van een cognitieve theorie waarin dit idee centraal staat is de Communicatieve Theorie van Emoties van Oatley en Johnson-Laird (1987, 1996). Hierin worden twee soorten signalen onderscheiden in het zenuwstelsel. Eén soort bevat concrete informatie, bijvoorbeeld over bepaalde gebeurtenissen, situaties en hun context, alsmede onze doelen en belangen. Het signaal wordt daarom wel informationeel genoemd. De andere soort, die evolutionair ouder en ook veel eenvoudiger is, wordt minder vaak besproken in cognitieve emotiebenaderingen. Het bevat
geen specifieke informatie, maar controleert het brein door het op een specifieke manier te organiseren. Op deze sterk verschillende manieren (‘modi’ of ‘modes’) van verwerken, bijvoorbeeld één voor blijdschap, één voor bedroefdheid etc., zijn emoties en stemmingen gebaseerd. Het controlesignaal dat één van deze modi opzet, kan op verschillende manieren opgeroepen worden en leidt tot emotiespecifieke modulatie van lichamelijke processen en informatieverwerking. Neem bijvoorbeeld het controlesignaal van vrees. Zoals LeDoux al vond in zijn vrees- conditioneringsexperimenten is deelname van de cortex of bewustzijn niet per se noodzakelijk voor het oproepen van de emotie. Het vrees controlesignaal verspreidt zich vanuit subcorticale delen door het brein en onderbreekt de acties die op dat moment aan de gang zijn. Het prepareert fysiologische mechanismen en activeert een actierepertoire dat in staat stelt tot vluchten of (defensief) vechten. Het verschuift de aandacht naar stimuli die mogelijk gevaar opleveren, of juist bescherming kunnen bieden. Het emotiesignaal heeft een controlerende functie door zo’n modus in te schakelen. Meestal gaat het emotionele controlesignaal vergezeld van een informatiesignaal, zodat we weten wat de emotie veroorzaakte.

Hoewel niet volmaakt, zijn emoties toch beter dan helemaal niets doen, of willekeurig te handelen, of je te verliezen in onmogelijke berekeningen. Emoties zijn heuristieken. Een heuristiek (een soort “vuistregel’) is een methode die geen goede oplossing garandeert, maar die meestal wel goed uitpakt. We moeten meestal vertrouwen op heuristieken, die in een basale vorm door emoties verschaft worden, om om te gaan met de problemen die zich voordoen.

Vier basale emoties kunnen 'free-floating' zijn; alleen het controlesignaal treed op en dardoor weet de persoon niet wat het veroorzaakte:

  1. Blijdschap; emotie of stemming die hoort bij het bereiken van een doel en het volledig opgaan in een taak. Gaat gepaard met een flexibelere informatieverwerking. Blije mensen zijn meer coöperatief en behulpzaam.

  2. Bedroefdheid; tegenovergestelde van blijdschap, het is de emotie van het missen van een doel of verlies. Vrees gaat over de toekomst, bedroefdheid over het verleden. Functie is om oude doel los te laten.

  3. Boosheid; emotie van frustratie, als doel nog te halen is zorgt boosheid ervoor dat persoon harder gaat werken hiervoor.

  4. Vrees; emotie van verwachte schade, bijvoorbeeld bij een bedreiging of een conflict met onze doelen. Het bevordert waakzaamheid. Vrees is meest onplezierige emotie en zorgt voor vecht, bevries, vlucht responsen.

Bij de andere vijf basisemoties wordt altijd een doel ervaren en kunnen ze dus niet 'free-floating' zijn. Ze zijn intentioneel en hebben een object;

  1. Hechtingsliefde; emotie die een kind koestert t.o.v. verzorger.

  2. Verzorgende liefde; Omgekeerde van hechtingsliefde en is de liefde van de verzorger richting het kind.

  3. Seksuele liefde; emotie die jaren kan duren en is de verliefdheid tot een ander persoon. Iemand voelt zich aangetrokken tot het idee van iemand anders.

  4. Walging; emotie van afkeer en vermijding van alles wat ziek maakt, letterlijk en figuurlijk (mentaal).

  5. Minachting; emotie van interpersoonlijke afwijzing. (vooroordelen)

De approach-avoidance taak toont aan dat actietendensen niet geassocieerd kunnen worden met volledig automatische reflexen (niet-bewust), maar blijken omgezet te worden in specifieke acties met behulp van 'cognitieve' interpretatie van de context.

Samenvatting deel 6

Affectieve Modulatie van Cognitie

Het controlesignaal, het activeren van een van de emotionele gedragssystemen, heeft volgens Oatley en Jenkins (1996) twee soorten effecten: het veranderen van actiebereidheid en het veranderen van de 'cognitieve' organisatie. De laatste veranderingen leiden tot een andere modus van informatieverwerking en wordt wel affectieve modulatie genoemd. Affectieve modulatie treedt op in allerlei (bv. geheugen-, perceptie- en aandachts-) taken die op het eerste gezicht weinig met emotie te maken hebben (maar ook in affectieve taken uiteraard). Het controlesignaal van Oatley en Johnson-Laird zet echter de deur open voor een groot aantal niet-bewuste affectieve invloeden op (schijnbaar) niet-affectieve informatieverwerking. Een strikte scheiding tussen emoties en andere functies is ook totaal onbegrijpelijk als je bedenkt dat ze samen geëvolueerd moeten zijn. Affectieve modulatie van aandacht is dat in positieve stemmingen de aandacht focus breder is dan in negatieve stemmingen.

Enhancement effect

De Yerkes-Dodson wet hopudt in dat er een inverted u-vorm is van arousal en prestatie; er is een optimale negatieve arousal voor prestatie (veel kritiek gekregen). Consolidatie van declaratieve herinneringen wordt versterkt door positieve en negatieve arousal, door middel van de amygdala en stresshormonen zoals adrenaline en cortisol. Het enhancement effect ligt waarschijnlijk ten grondslag aan 'flashbulb memories'. Echter leidt emotionele arousal niet altijd tot sterkere herinneringen, maar soms is er alleen een sterker vertrouwen van een persoon dat hij de herinnering accuraat weet (terwijl dat niet het geval is).

Bower's Netwerk Theorie

In een speciefieke stemming wordt materiaal met een gelijke emotionele waarde gemmakelijker verwerkt (en opgehaald) -> mood-congruence

Als iemand een bepaalde stemming heeft kan zelfs neutraal materiaal bij opslag die emotionele waarde krijgen. Bij gelijke stemmingen bij opslag en herinnering wordt er dus meer info opgehaald. Hierbij fungeert de stemming als context, dit wordt 'mood state-dependent memory' genoemd. Bower verklaart dit door middel van zijn associatieve netwerk theorie die stelt dat wanneer iemand in een bepaalde stemming leert er verbindingen komen tussen de geleerde informatie en de stemmingsknoop. Die informatie is dan eerst neutraal maar wordt 'gekoppeld' aan die stemming. Als iemand zich weer in die stemming bevindt dan worden automatisch die knopen voor die informatie ook geactiveerd en gaat het ophalen sneller en beter. Model veel aangevochten omdat alle emoties volgens Bower enigszins dezelfde effecten hebben, hoewel negatieve en positieve emoties elkaar wel toegankelijkheid ontbieden.

Vangen van aandacht door vrees

Mathews stelde met zijn 'attentional bias' hypothese dat hoogangstigen sneller kunnen reageren (kortere RT) bij lexical decision tasks bij vreeswoorden dan laagangstigen. Dit werd echter alleen gevonden als er een competitie was tussen twee woorden. Bij hoogangstigen werd de aandacht meteen naar het vreesgeralateerde woord gericht terwijl dit bij laagsanstigen niet zo was. Hoogangstigen laten vaak zo’n bias zien naar vreesgerelateerde materiaal, terwijl laagangstigen soms zelfs een bias weg daarvan laten zien. Het is mogelijk dat zowel hoog- als laagangstigen een automatische, misschien aangeboren, bias hebben om de aandacht te richten naar bedreigende stimuli, zoals verondersteld in een biologische benadering. De laagangstigen zouden, meer indirect, tijdens hun leven geleerd hebben hun aandacht hiervan af te wenden, zodat de angst afzwakt. De hoogangstigen zouden echter de aangeleerde neiging hebben om de aandacht te blijven richten op dreigingen en deze dus niet los te kunnen laten. De 'disengagement' hypothese stelt dat hoogansgtigen zich moeilijker los kunnen maken van vreesstimuli (bedreigingen) dan laagangstigen. Deze inflexibiliteit en vernauwde aandacht bij angst zou het tegendeel zijn van de verhoogde flexibiliteit en verbrede aandacht bij positieve emoties.

Werkgeheugen en emoties

Het verbale werkgeheugen wordt verkleind door negatieve emoties, en vergroot bij positieve emoties. Het visuo-spatiële werkgeheugen daarentegen wordt verkleind door positieve emoties, en vergoot door negatieve emoties. In de indirecte route van het LeDoux' model speelt controle vanuit het (verbale) werkgeheugen een cruciale rol en het lijkt erop dat door stress (negatieve emoties) deze controle vermindert, en de gedragsneigingen uit de directe route de overhand nemen. Dit laat ook zien waarom mensen met grote vaardigheden onder stress onverwachts soms primitief gedrag vertonen.

 

De Zajonc-Lazarus Controverse

Volgens Zajonc gaat affectieve beoordeling vooraf aan en is grotendeels onafhankelijk van cognitieve processen (emotie voor cognitie). Stimuli worden automatisch ingeschat op affectieve waarde en pas daarna bewust herkend en verder verwerkt (affective primacy hypothese). Zajonc bracht de 'directe activatie' gedachte van de biologische en fysiologische benadering in de cognitieve benadering. Volgens Lazarus is affectieve beoordeling een gevolg van en verstrengeld met cognitieve processen. De situatie wordt eerst geëvalueerd op zijn relevantie voor het welzijn van het individu (appraisal). Niet-bewuste appraisal is wel mogelijk maar gaat niet gepaard met snelle directe verwerking. In de cognitieve benadering van de eerste soort maakt het niet uit of appraisal bewust is of niet (identiteitspositie). Zajonc en Lazarus verschillen voornamelijk van mening over de waarde van het onderscheid maken tussen bewuste en niet-bewuste emotieprocessen.

 

Bewuste en niet-bewuste mere exposure

Mere exposure houdt in dat een stimuli zo kort wordt aangeboden dat deze niet bewust is waar te nemen. Het mere exposure-effect houdt in dat een voorwerp wat eerder al is waargenomen (al dan niet bewust in dit geval) een grotere voorkeur krijgt. Dit is echter te wijten aan een geheugen-effect; het toergenomen gemak van verwerking wordt geïnterpreteerd als een grotere voorkeur (attributie), vooral in de condities waarin de bron niet bekend is. Niet-bewuste effecten zijn hier groter dan bewuste omdat bij de laatste personen bewust zijn van het feit dat de voorkeur komt door de 'fleuncy'.

 

Affective priming (niet affective primacy hypothese!!!)

In een onderzoek werden proefpersonen geprimed met een emotionele gezichtsuitdrukking. Daarna moesten ze bij Chinese tekens (betekenisloos) aangeven of ze positief of negatief waren. Er waren alleen effecten gevonden wanneer de primes sub-optimaal (niet-bewust) werden aangeboden en geen wanneer ze optimaal werden getoond. In affectieve priming experimenten worden sterkere suboptimale dan optimale effecten gevonden, welke samen kunnen hangen met de bevoorrechte verwerking van evolutionair voorbereide, emotiestimuli.

 

LeDoux’ emotiemodel vormt een synthese van de directe activatie richting met de indirecte, meer 'cognitieve', benadering die zich bezighoudt met de verwerking van persoonlijke betekenissen. Daarnaast geeft het model aan hoe via directe activatie (het controlesignaal) lichamelijke toestanden, endocriene reacties, actietendensen en affectieve modulatie worden getriggerd. Dit pleit ervoor om LeDoux’ model niet langer te zien als een neurobiologisch model met een exacte neurale lokalisatie maar als een functioneel model, waaruit algemene werkingsprincipes afgeleid kunnen worden:

  1. 
het systeem is biologisch geprepareerd om direct op sommige emotionele stimuli te reageren,

  2. 
emoties geven een controlesignaal af dat onder meer leidt tot directe affectieve modulatie van informatieverwerking,

  3. 
deze twee vormen van directe verwerking onderscheiden emoties van andere soorten van informatieverwerking,

  4. 
niet-bewuste affectieve processen zijn globaler en minder flexibel dan bewuste processen,


  5. bewuste processen dienen vooral om de directe affectieve verwerking in een context te plaatsen en onder meer te betrekken bij de planning van volgende acties,


  6. directe en indirecte affectieve verwerking verschillen kwalitatief: de identiteitspositie gaat niet op voor emoties.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2224