Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Boeksamenvatting bij de 5e druk van SBR 2: Goederenrecht van Snijders en Rank-Berenschot

Het eerste hoofdstuk van de samenvatting bij 'SBR 2: Goederenrecht' is hieronder te lezen. De overige hoofdstukken staan verder op de pagina gekoppeld

I. INLEIDING

A. Het begin

Bij het verbintenissenrecht draait het om de verhouding van persoon tot persoon en bij het goederenrecht om de verhouding van persoon tot goed, toch zijn de beide rechtsgebieden sterk met elkaar verbonden. Denk bijvoorbeeld aan het geval van een amateur die een Stradivariusviool koopt voor een klein bedrag. Hoewel deze amateur zich eigenaar (goederenrecht) mag beschouwen, kan de verkoper de koop vernietigen met een beroep op dwaling (verbintenissenrecht).

Het privaatrecht bestaat uit vermogensrecht, personen- en familierecht en rechtspersonenrecht. Dit vermogensrecht wordt weer onderverdeeld in goederenrecht en verbintenissenrecht.

'Recht' kan in twee betekenissen voorkomen:

  • het objectieve recht: geheel van regelen en beginselen gelijk het Engelse ‘law’. Goederenrecht is recht in objectieve zin.
  • het subjectieve recht: het recht dat betrekking heeft tot een persoon, te denken valt aan het Engelse ‘right’.

Andere soorten rechten die objectief zijn, maar die hier niet behandeld worden, zijn het personen- en familierecht (BW 1) en erfrecht (BW 4). Ook handelsrecht heeft verwantschappen met goederenrecht.

Privaatrechtelijke vermogensrechten kunnen worden onderverdeeld in:

  • relatieve (persoonlijke) vermogensrechten: rechtsbetrekking tussen de gerechtigde en één of meerdere personen; het recht kan worden gehandhaafd tegenover degene jegens wie het recht ontstond;
  • absolute vermogensrechten: rechtsbetrekking tussen gerechtigde en iedereen; het recht kan worden gehandhaafd tegenover iedereen. Absolute vermogensrechten kunnen weer worden onderverdeeld in:
    • eigendomsrecht (art. 5:1 BW);
    • beperkte rechten, bijvoorbeeld hypotheek, pand of vruchtgebruik;
    • rechten op voortbrengselen van de geest.

 

B. Bronnen uit het burgerlijk wetboek

Vroeger heette het goederenrecht 'zakenrecht' het erfrecht behoorde daar ook toe.

Nu is het Burgerlijk Wetboek anders ingedeeld:

  • Boek 1 en 2 betreft aangaande personen;
  • Boek 3 e.v. gaan over algemene vermogensrechten;
  • Boek 4 betreft goederen algemeen in erfrecht situaties;
  • Boek 5: betreft de zaken;
  • Boeken 6 t/m 8: betreft de vermogensrechten.

Boek 5 wordt geheel besteed aan het goederenrecht. Goederenrechtelijke rechten kunnen slechts betrekking hebben op stoffelijke vermogensobjecten (zaken). In het BW is ook sprake van een gelaagde structuur, waarbij de regel geldt: lex specialis derogat legi generali, d.w.z. de bijzondere rechtsregel prevaleert boven de algemenere regels. Het BW kent schakelbepalingen, die bepaalde regel(s) van overeenkomstige toepassing verklaren op een terrein waarop zij primair geen betrekking hebben. Voorbeelden hiervan zijn art. 3:98 BW, 6:216 BW, 3:226 BW, 5:104/105 BW, 3:15 BW, 3:326 BW en 6:26 BW. Er zijn ook uitschakelbepalingen die de toepassing uitsluiten van bepaalde regels op het terrein waarop zij primair betrekking op hebben, zie bijvoorbeeld art. 3:199 BW. Overige bronnen zijn verdragen, overige wetgeving, jurisprudentie, en literatuur.

 

C. Terminologie

Wat in het oude BW een zaak, zakelijk recht of zakenrecht heette, is nu een goed, goederenrechtelijk recht of recht op een goed respectievelijk goederenrecht geworden. Hiermee heeft het huidige BW een einde gemaakt aan de inconsequentie in terminologie van het oude recht. Lichamelijke zaken zijn zaken, onlichamelijke zaken zijn vermogensrechten. Goederen in de zin van artikel 3:1 BW omvatten alle goederen en rechten, dus ook vermogensrechten.

Zaken zijn volgens art 3:2 BW voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Moeilijk te zeggen is, of objecten van menselijke afkomst hieronder ook vallen. Denk bijvoorbeeld aan een pre-embryo of sperma.

Voortbrengselen van de menselijke geest, te denken valt aan uitvindingen, composities en computerprogramma's, zijn volgens de heersende rechtsopvattingen geen zaken. Voortbrengselen van de menselijke geest zijn ook geen vermogensrechten, daarom zijn zij ook niet te kwalificeren als goederen. De materiële dragers van deze voortbrengselen, zoals diskettes en geluidsbanden, zijn natuurlijk wél te beschouwen als zaken. Hierdoor zijn zij ook vatbaar voor goederenrechtelijke rechten en krijgen zij als zodanig ook bescherming. Om een voorbeeld te noemen: Bij een cd-rom moet je een onderscheid maken tussen de cd-rom als object enerzijds en de gegevens die op de cd-rom staan anderzijds.

Rechten op voortbrengselen van de menselijke geest, zoals auteursrecht en octrooirecht, zijn ook geen goederenrechtelijke rechten. Wel zijn deze rechten absolute vermogensrechten van een andere soort, die in deze hoedanigheid worden beschermd. Als software gekopieerd wordt, kan de gedupeerde alleen een beroep doen op bijvoorbeeld het octrooirecht. In dit geval is er géén goederenrechtelijke actie mogelijk. Dit laatste zou overigens ook zinloos zijn met het oog op de kopieermogelijkheden.

Vermogensrechten worden in art. 3:6 BW beschreven als rechten, die afzonderlijk of tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor stoffelijk voordeel.

Art. 3:83 BW maakt de meeste rechten overdraagbaar, met uitzondering van persoonlijkheidsrechten, die verbonden zijn aan een bepaald persoon. Het criterium 'overdraagbaarheid' moeten los worden gezien van partijafspraken (art. 3:83 lid 2 BW). Uitzonderingen, welke niet voldoen aan het criterium 'overdraagbaarheid' zijn goederenrechtelijke rechten van gebruik en bewoning (art. 3:226 BW) aangezien zij materieel voordeel verschaffen aan de rechthebbende. Zo ook art 6:106 BW met betrekking tot publiekrechtelijke vergunningen en lidmaatschapsrechten van enige waarde (bijv. van een coöperatieve flatvereniging) dit zijn vaak privaatrechtelijk gezien vermogensrechten.

 

Geld: een zaak of vermogensrecht?

Cheques, girobetaalkaarten en dergelijke worden beschouwd als vorderingen en daarmee zijn het vermogensrechten. Bankbiljetten en munten beschouwen we echter als zaken in de zin van artikel 3:2 BW. Zij worden dan ook goederenrechtelijk niet meer gezien als een vordering op de Nederlandse bank.

Wilsrechten zijn bevoegdheden tot het eenzijdig in het leven roepen van subjectieve rechten. Men moet hierbij denken aan het optierecht of een een keuzerecht bij een alternatieve verbintenis (art. 6:17 BW) en een recht tot een aanbodaanvaarding. Aangezien je met het criterium 'overdraagbaarheid' niet zo ver komt, zullen 'stoffelijk voordeel' en 'ruilwaarde' van geval tot geval moeten bepalen of er sprake is van een vermogensrecht.

Wanneer er sprake is van voorwerpen met slechts affectieve waarde, in die zin dat hun waarde niet uit is te drukken in geld, impliceert dit de afwezigheid van een vermogensrecht. Deze voorwerpen, bijvoorbeeld een haarlok,worden wel als goederen, namelijk als (vermogens)zaken beschouwd, welke in beginsel niet tot het vermogen van de rechthebbende worden gerekend. Concluderend vallen onder niet-vermogenszaken tevens objecten van niet-menselijke origine, zie hierboven onder het kopje 'zaken'.

 

Eigendom en aanverwante problemen

Art. 5:1 BW leert dat uitsluitend zaken vatbaar zijn voor eigendom. Het meest omvattende recht is het toebehoren van de zaak aan de rechthebbende, de eigendom. Is het een mede toebehoren, dan noemt men dat een genus gemeenschap (bijv. gemeenschap van goederen tussen echtgenoten) en heten de rechthebbenden deelgenoten

Van mede-eigendom is sprake bij gezamenlijke eigenaren van stoffelijke vermogensobjecten. Dit criterium is bijvoorbeeld van belang bij de bepaling van de omvang van de boedel bij een faillissement (art. 20 Fw).

 

Bestanddelen

Het artikel waarnaar men moet kijken om een algemene indruk te krijgen van wat een bestanddeel is, is art. 3:4 BW. Beide leden van dit artikel zijn van belang. Een bestanddeel wordt omschreven als onzelfstandige onderdelen van een zaak, op basis van een hechte ideële band (art. 3:4 lid 1 BW), dan wel een hechte materiële band (art. 3:4 lid 2 BW). Hetgeen waarmee de band is opgebouwd, wordt aangeduid als de hoofdzaak. Men moet het als het ware zo zien: iets is dusdanig verbonden met een hoofdzaak, materieel of ideëel (de uitleg hierover volgt hier beneden), dat het in die situatie opgaat in de identiteit van die hoofdzaak.

Dit onderscheid is van belang vanwege het volgende: bestanddelen volgen in alle opzichten de goederenrechtelijke status van de hoofdzaak. Zolang een bestanddeel de status heeft van een bestanddeel, heeft dit bestanddeel geen eigen goederenrechtelijke status. Zoals al eerder vermeld: het gaat op in de identiteit van de hoofdzaak. Is de hoofdzaak onroerend, dan is het bestanddeel dat ook. Op het moment dat de band tussen bestanddeel en hoofdzaak verbroken wordt, de dakpannen worden bijvoorbeeld van het huis afgehaald en verkocht, dan pas krijgt het bestanddeel een eigen status en is het dus geen bestanddeel meer, maar zelf een hoofdzaak.

Hieruit volgt dat op basis van art. 5:3 BW een eigenaar van een (hoofd)zaak ook eigenaar is van alle bestanddelen die hier deel van uitmaken. Van belang hierbij is het eenheidsbeginsel. Dit houdt in dat een zakelijk recht enkel een zaak als geheel omvat, niet slechts een of meer onderdelen van een zaak.

 

Bestanddelen zijn onder te verdelen in

  • Ideële bestanddelen (art. 3:4 lid 1 BW): de wetgever kijkt hierbij naar de jurisprudentie. Daarin wordt de vraag of iets ideëel gezien een bestanddeel is afhankelijk gesteld van de verkeersopvatting. Op basis van deze verkeersopvatting onderscheid men twee mogelijkheden:

– de aspirant hoofdzaak is zonder het aspirant bestanddeel als onvoltooid aan te merken. Met andere woorden: zonder dat bestanddeel is de hoofdzaak van weinig waarde, aangezien het onvoltooid is. Bijvoorbeeld een fiets zonder banden, of een huis zonder dakpannen.

– Er is sprake van een specifieke afstemming tussen de aspirant hoofdzaak en het aspirant bestanddeel. Bijvoorbeeld de centrale verwarmingsinstallatie van een gebouw.

Note: Depex/curatoren Bergel arrest.

  • Materiële bestanddelen (art. 3:4 lid 2 BW): er is sprake van een voldoende hechte materiële band, indien afscheiding tussen hoofdzaak en bestanddeel alleen plaats kan vinden door substantiële schade toe te brengen aan hoofdzaak en/of bestanddeel. Denk hierbij aan een kinderzitje dat is vastgelast aan een fiets. Wil men het kinderzitje er vanaf krijgen, dan lopen zowel de fiets als het kinderzitje schade op.

 

Beplantingen

Beplantingen nemen een afzonderlijke positie in in het goederenrecht. Zijn zij namelijk verenigd met de grond, dan dienen zij aangemerkt te worden als bestanddeel van de grond op basis van art. 3:3 BW jo 5:20 BW. Hierbij doet het er niet toe of deze beplantingen wortel hebben geschoten, zij hebben simpelweg een ideële band met de ondergrond. Met ondergrond wordt in dit verhaal onroerende grond bedoeld, dus niet de aarde in een bloempot.

 

Doorbreking van de hoedanigheid van bestanddeel

Doorbreking van een bestanddeel kan op de volgende manieren:

  • Afscheiding: de ideële of materiële band wordt verbroken, door bijvoorbeeld de dakpannen van een huis af te halen en te verkopen.
  • Vestiging van een opstalrecht (art. 5:101 BW): een derde krijgt het zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen. Op deze manier wordt natrekking voorkomen.
  • Mandeligheid (art. 5:60 BW): gemeenschappelijke scheidsmuren of heggen van twee erven worden ook gezien als zelfstandige zaken en worden dus niet beschouwd als bestanddelen van beide erven. Het is echter niet op zichzelf vatbaar voor overdracht, vanwege het feit dat het niet apart kan worden gezien van de eigendom der erven.

 

Vruchten

De definitie van vruchten luidt als volgt: 'De opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren.'

Natuurlijke vruchten, zoals de appel van een boom, zijn zaken (art. 3:9 lid 1 BW). Burgerlijke vruchten, zoals de rente van een vordering uit geldlening, zijn vermogensrechten (art. 3:9 lid 2 BW). Natuurlijke vruchten worden zelfstandige zaken door afscheiding. Hangt de appel dus nog aan de boom en wordt de boom overgedragen, dan maakt dit de nieuwe rechthebbende ook eigenaar van de appel. Is de appel reeds van de boom afgevallen, dan betekend dit bij overdracht van de boom niet dat de nieuwe rechthebbende ook eigenaar van de appel wordt.

Note: Kuikenbroederij-arrest. 24 maart 1995, NJ 1996, 158.

 

Roerende en onroerende zaken

Als uitgangspunt geldt dat hetgeen niet voldoet aan art. 3:3 lid 1 BW (kwalificatie voor onroerende zaken), op basis van art. 3:3 lid 2 roerend is.

Op basis van art. 3:3 lid 1 BW valt als roerend aan te merken: 'de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, met de grond verenigde beplantingen, gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd benevens hun bestanddelen.' Er valt dus uit op te maken dat de grond en al zijn bestanddelen onroerend zijn. Dit geldt dus ook voor beplantingen, zie hierboven. Om gebouwen en werken onroerend te noemen, moeten zij wel duurzaam met de grond verbonden zijn. Zij moeten naar hun aard en inrichting bedoeld zijn om op die plek duurzaam te verblijven. Dit wordt aangeduid als het bestemmingscriterium.

Het belang van dit onderscheid zit hem in het verschil in rechtsgevolg, direct en indirect.

  • Direct: bijvoorbeeld doordat erfdienstbaarheden, erfpacht en opstal slechts worden toegestaan op onroerende zaken.
  • Indirect: onroerende zaken zijn registergoederen, zij worden in goederenrechtelijk opzicht anders behandeld dan niet-registergoederen. Inschrijving in een openbaar register is bij overdracht van een registergoed, en dus een onroerende zaak, een constitutief vereiste.

Afhankelijke rechten, ook wel accessoire rechten genoemd, zijn rechten die niet zonder een ander recht kunnen bestaan, zoals pand en hypotheek (art. 3:7 BW).

Gevolgen hiervan zijn:

  • Deze rechten volgen het recht waaraan zij verbonden zijn (3:82 BW): overgang van het hoofdrecht betekent overgang van het afhankelijk recht (behalve als er een uitzondering wordt gemaakt in een hypotheekakte).
  • Behalve in geval van art. 5:66 lid 1 BW is zelfstandige beschikking over het afhankelijk recht onmogelijk.
  • In het algemeen gaat het afhankelijk recht teniet als hoofdrecht teniet gaat. Een voorbeeld van een uitzondering hierop vinden we in art. 3:231 BW.

Vele afhankelijke rechten zijn tevens nevenrechten (art. 6:142 BW).

Kenmerkend voor nevenrechten zijn:

  • Verbondenheid aan het hoofdrecht;
  • Het hoofdrecht is altijd verbonden aan een vordering, het nevenrecht hoeft niet noodzakelijk een vermogensrecht te zijn. Bijvoorbeeld het bij de overeenkomst bedongen recht op arbitrage dat van rechtswege overgaat met een vordering uit die overeenkomst. Let op dat nevenrechten op nog niet-opeisbare renten en boeten en nog niet verbeurde dwangsommen zelfstandig kunnen zijn (zij kunnen bijvoorbeeld afzonderlijk aan een derde overgedragen worden). In het voorgaande ligt wel een duidelijk verschil tussen nevenrechten en afhankelijke rechten. De eersten zijn steeds verbonden aan een vordering en hoeven geen vermogensrechten te zijn, zoals afhankelijke rechten.
  • Een recht kan geen nevenrecht zijn als het dusdanig verbonden is met de hele rechtsverhouding waarvan de vordering een deel is, dat het die vordering als het ware 'overstijgt' (bijv. het recht van reclame bij een koopovereenkomst ten opzichte van de ontbinding wegens wanprestatie).

 

Afhankelijke en nevenrechten nader bezien

  • Afhankelijke rechten die geen nevenrechten zijn: mandeligheid en de erfdienstbaarheid, zij zijn immers niet verbonden aan een vordering.
  • Nevenrechten die geen afhankelijke rechten zijn: voorrechten, het keuzerecht bij een alternatieve verbintenis en executoriale titels die de bevoegdheid geven om rechterlijke uitspraken ten uitvoer te leggen. Zij zijn namelijk geen van allen vermogensrechten.
  • Zowel afhankelijke als nevenrechten: pand en hypotheek.
  • Een eigendomsvoorbehoud valt niet aan te merken als afhankelijk recht, noch als nevenrecht.
  • Retentierecht: er bestaat geen communis opinio over de vraag of een retentierecht valt aan te merken als afhankelijk recht. Feit blijft echter dat het retentierecht niet kan bestaan los van de vordering waarvoor deze geldt (art. 3:290 BW).

 

Beperkte en volledige rechten

De eigendom van zaken en het toebehoren van vermogensrechten zijn volledige rechten. Zij vallen aan te merken als de meest omvattende rechten, zij kennen dan ook de meest omvangrijke bevoegdheden toe. Bedenk dat die vermogensrechten op zichzelf niet volledig behoeven te zijn.

Een beperkt recht is op basis van art. 3:8 BW afgeleid uit een meer omvattend recht. Dit meer omvattende recht, bijvoorbeeld de eigendom, is dan weer bezwaard met dat beperkte recht.

Een beperkt recht is altijd een absoluut recht, bovendien wordt er in dit overzicht bij deze term in het algemeen uitgegaan van een beperkt goederenrechtelijk recht. Gezien de verregaande rechtsgevolgen van goederenrechtelijke rechten worden zij in de wet limitatief geregeld. Zie hiervoor boek 3 en boek 5.

Een volledig beperkt recht is een recht dat iemand toebehoort. Hij is volledig beschikkingsbevoegd ten aanzien van dat recht, zodat hij rechtsgeldig zijn recht kan overdragen of bezwaren met een ander goederenrechtelijk beperkt recht, bijvoorbeeld door een hypotheekrecht te vestigen op een recht van vruchtgebruik. Hij kan dus niet de eigendom van de akker rechtsgeldig overdragen omdat hij niet de eigenaar is, hij heeft zelf enkel een beperkt recht.

Moeder- en dochterrechten: Een moederrecht kan een volledig recht zijn of een beperkt recht waarop een ander minder verstrekkend beperkt recht wordt gevestigd.

Categorieën beperkte rechten zijn:

  • Gebruiks- of genotsrechten: deze geven de beperkt gerechtigde een recht op het feitelijk gebruik van het goed waarop dit genotsrecht is gevestigd. Voorbeelden zijn vruchtgebruik en erfdienstbaarheid.
  • Zekerheidsrechten: dit zijn de rechten die op een goed kunnen worden gevestigd in verband met kredietverschaffing. Het geeft de persoon die een krediet verschaft een vorm van zekerheid dat hij toch zijn geld krijgt, op het moment dat de persoon die hem dit zekerheidsrecht verschaft zijn verplichtingen niet nakomt. Voorbeelden zijn pand en hypotheek.

 

Bloot eigendom

Het volledig recht met aftrek van een bezwarend beperkte recht, toebehorende aan een 'bloot eigenaar'. Het wordt zo genoemd omdat de feitelijk eigenaar die zijn eigendom bezwaard ziet met zulk een beperkt recht, er zelf niet langer genot door ondervind. Denk hierbij aan een stuk grond, bezwaard met een genotsrecht zoals vruchtgebruik. De eigenaar is nog steeds de eigenaar, maar ondervind er zelf niet langer genot van, dat doet de beperkt gerechtigde.

 

Rechten op naam, aan order en aan toonder

Als criterium geldt het volgende: 'alle rechten die niet aan order of toonder luiden, zijn rechten op naam.' Een vordering aan order of toonder moet belichaamd zijn in een papier waarin een order- dan wel een toonderclausule is bewerkstelligd. Het verschil in deze clausules is dat een toonderclausule bepaalt dat er voldaan moet worden aan de toonder van het papier, en een orderclausule dat er betaald moet worden aan de crediteur of de order. Het onderscheid is van belang voor met name de eisen voor overdracht.

 

Registergoederen en aanverwante problemen

Op basis van art. 3:10 BW bestaat er een constitutief vereiste tot inschrijving, voor bepaalde goederen, in een register. Bijvoorbeeld voor het vestigen van een hypotheek. Hierdoor kunnen zij aangemerkt worden als zogenaamde 'registergoederen'.

Registergoederen zijn:

  • alle onroerende zaken (art. 3:89)
  • teboekstaande zee- en binnenschepen (art. 8:199 jo. 790)
  • teboekstaande luchtvaartuigen (art. 8:1306 lid 1 BW)
  • aandelen in een registergoed (art. 3:96)
  • beperkte rechten op een registergoed (art. 3:98).

Afdeling 3.1.2 BW regelt de inschrijvingen in de openbare registers van de registergoederen.

De kwalificatie registergoed is o.a. van belang bij de leveringsformaliteiten (art. 3:89-90 BW), verjaringstermijnen (art.3:99) en bescherming van derdeverkrijgers bij beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder (art. 3:86-88).

Inboedel

Tegenwoordig heeft de wetgever een nieuwe en een wat meer omschreven definitie van het begrip inboedel opgenomen in het BW. Deze definitie staat vermeldt in art. 3:5 BW. De omschrijving van inboedel in art. 3:5 moet men samen lezen met art. 1:88, 1:165, 1:175 en 4:899b BW.

 

Toekomstige goederen

– Absoluut (objectief) toekomstig: Dit zijn goederen die in het geheel nog niet bestaan.

– Relatief (subjectief) toekomstig: Dit zijn bestaande goederen die (nog) niet tot het vermogen behoren van degene die deze goederen als toekomstig aanduidt. Anders gezegd: bestaande goederen waarbij de vervreemder (nog) niet beschikkingsbevoegd is.

Er valt ook een onderscheid te maken in enkel en dubbel toekomstige goederen.

– Enkel toekomstig: Dit zijn niet bestaande goederen uit een rechtsverhouding die al wel bestaat.

– Dubbel toekomstig: Dit zijn nog niet bestaande goederen uit een rechtsverhouding die nog niet bestaat.

 

D. Algemene behandeling van de rechtsgevolgen

Absolute en relatieve rechten

Kenmerken van absolute rechten:

  • Exclusiviteit (absolute werking): iedere derde is verplicht zich te onthouden van gedragingen die de rechthebbende op dat goed in zijn gebruik, beheer of beschikking storen.
  • Prioriteit (droit de préférence): indien er twee beperkte rechten op een goed zijn gevestigd, prevaleert het eerst ontstane goederenrechtelijke recht; Bij volledige rechten geldt het verbod van doublure. Dit wil zeggen dat derden geen jonger recht op hetzelfde goed kunnen vestigen.
  • Volgrecht (droit de suite/zaaksgevolg): de rechthebbende kan zijn recht uitoefenen/ tegenover een ieder inroepen, ongeacht bij wie de zaak zich bevindt.
  • Separate behandeling: een goederenrechtelijk gerechtigde kan zijn recht tegen een ieder inroepen; hij kan bijvoorbeeld een later beslag (conservatoir of executoriaal) of faillissement van zijn debiteur negeren.

Uitzonderingen op de normale rechtsgevolgen:

  • Aangaande de absoluutheid: relatieve eigendom - levering van een zaak die na levering in de handen van de vervreemder blijft tegenover een derde die een ouder recht heeft op de zaak eerst vanaf het moment dat de zaak in handen van de verkrijger is gekomen (art. 3:90 lid 2 jo. 81 lid 3 BW).
  • Er zijn een aantal uitzonderingen op de prioriteitsregel. Zie art. 3:17, 229 lid 2, 238 lid 2, 261 en 262 BW.
  • Ook zijn er een aantal uitzonderingen aangaande het droit de suite: bijv. art. 3:86 lid 2, 238 lid 1 en 239 lid 4 BW).
  • Het is ook mogelijk dat het gehele recht ontnomen wordt. De verkrijger wordt in een aantal gevallen beschermd ten opzichte van de oorspronkelijke rechthebbende namelijk wanneer de verkrijger te goeder trouw verkregen heeft van een beschikkingsonbevoegde (art. 3:86-88 jo. 36 BW). [Anders: art. 6:42 BW].

 

Verabsolutering van persoonlijke rechten

Men spreekt van ‘verabsolutering’ van een persoonlijk recht indien het persoonlijke recht is verbonden aan kenmerken van een absoluut recht, namelijk aan de eerder besproken vier kenmerken van absolute rechten. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een persoonlijk recht is verbonden aan een kwalitatieve verplichting in de zin van art. 6:252 BW. De rechten en verplichtingen gaan van rechtswege over naar opvolgende rechthebbenden.

Verder nemen crediteuren met een voorrecht of een retentierecht een positie in die erg veel gelijkenis vertoont met die van een goederenrechtelijke gerechtigde. Zie ook verabsolutering van persoonlijke rechten bij (bodem)beslag, waarbij de positie van de beslaglegger trekken vertoont van een goederenrechtelijke gerechtigde, met name door de gelding van het prioriteitsbeginsel tegenover gerechtigden die hun goederenrechtelijke recht op een goed hebben verkregen nadat er beslag op is gelegd.

Bovendien is waar te nemen dat er een ontwikkeling gaande is waarbij overeenkomsten derdenwerking (absolute werking) vertonen: rechten en verplichtingen uit contract gaan van rechtswege over naar opvolgende rechthebbenden ten voordele of ten nadele van derden, deze ontwikkeling is ook waar te nemen bij exoneratiebedingen.

Verplichtingen en rechten uit een contract kunnen trekken van derdenwerking vertonen wanneer een wanprestatie door één van de partijen als een onrechtmatige daad jegens een derde kan worden gezien. Derdenwerking kan ook plaatsvinden als een derde een onrechtmatige daad pleegt door mee te werken aan de wanprestatie van één van de partijen bij een contract; lees meer over deze materie in de arresten Pos/Van den Bosch en Curaçao/Boyé.

Zie art. 3:298 BW voor de toepassing van het prioriteitsbeginsel bij persoonlijke rechten op levering.

Tevens hebben de rechten van huurder, pachter en werknemer veel rechtsgevolgen met goederenrechtelijke rechten gemeen: rechten en verplichtingen, voortkomend uit kwalitatieve overeenkomsten, gaan van rechtswege over naar opvolgende rechthebbenden op het gehuurde of verpachte respectievelijk de opvolgende verkrijger van een onderneming (zie art. 7:226, art 7:361 BW).

Daarnaast is art. 7A:1612 BW: 'koop breekt geen huur'-bepaling van belang: Indien er overdracht plaats vindt gaat ook de huur over op deze nieuwe eigenaar. Het recht van de huurder om daar te wonen moet dan ook gerespecteerd worden. Theoretisch gezien is dit vreemd, aangezien een huurovereenkomst een overeenkomst is en blijft, en dus alleen tussen die twee specifieke partijen zou moeten gelden. Andere partijen zouden er niets mee te maken moeten kunnen hebben.

Het recht van de huurder om toch rechtsgeldig te kunnen blijven huren, kan men zien als een soort van volgrecht. Echter, voor de executerende hypotheekhouder geldt een afwijkende regeling op basis van art. 3:264 BW. Bij faillissement in relatie tot een verhuurd/verpacht pand moet gelet worden op art. 39 jo art. 40 FW.

 

E. Vereisten

Goederenrechtelijke rechten ontlenen hun status als absoluut recht op basis van twee principes:

  • De door maatschappelijke behoeften ingegeven rechtspolitieke opvattingen die aan een rechtsstelsel als het onze ten grondslag liggen. Dit valt aan te merken als een extern-juridische legitimatie.
  • Er is ook een intern-juridische legitimatie. De status van het goederenrechtelijk recht accepteren wij enkel wanneer er aan enkele strikte eisen is voldaan. Indien hier aan is voldaan betekend dit ook dat de rechtsgevolgen daardoor zijn gelegitimeerd.

De strenge eisen van absolute rechten luiden als volgt:

1. Wettelijke grondslag

De goederenrechtelijke rechten vormen over het algemeen een gesloten systeem. Dit baseert men op twee principes:

  • Men kan zelf geen nieuwe goederenrechtelijke rechten in het leven roepen. De mogelijkheden qua goederenrechtelijke rechten staan simpelweg in de wet vermeld.

Note: Blaauwboer/Berlips-arrest

  • Men wordt beperkt in het bepalen van de inhoud van de door de wet toegestane goederenrechtelijke rechten. Goederenrecht is namelijk dwingend recht, in tegenstelling tot het verbintenissenrecht. De wet kan hierin wel enige ruimte geven voor regeling door partijen, maar dan geldt als voorwaarde dat die regeling een hecht verband vertoont met het betrokken recht. Enkel dan kan zij aanspraak maken op een goederenrechtelijke status.

Het systeem voor beperkte rechten vindt men in art. 3:81 BW, de eigendom in titel 5.1-5 BW, eigendomsverkrijging in art. 3:80 BW, overdracht van rechten in art. 83 jo. 93-94 BW. Houderschap, bezit en bewind zijn geen goederenrechtelijke rechten, maar wel rechtsposities met betrekking tussen goederen, en dus hier van belang (titel 3.5 BW).

2. Publiciteit

Verandering van rechten kan slechts goederenrechtelijke status verkrijgen door aan een aantal publiciteitseisen te voldoen. Dit kunnen zwakke eisen zijn (bij stille pand; authentieke of onderhandse geregistreerde akte, niet in openbare registers) of juist sterke eisen zijn (bij hypotheek; inschrijving van een notariële akte in de openbare registers).

Derden worden geacht op de hoogte te zijn van de omstandigheden aangezien zij toegang hebben tot de registers (zie art. 3:10, afd. 3.1.2 en 3:88-89 BW). Er gelden minder strenge publiciteitseisen met betrekking tot niet-registergoederen, zie art. 3:90 lid 1 jo. 113-115 BW (levering door bezitsverschaffing); 3:95 (levering door middel van een akte); 3:94 BW (levering met een akte en mededeling aan debiteur van de vordering); 3:98 BW (schakelbepaling ten opzichte van beperkte rechten). Bij een zwakke publiciteitseis verkrijgt men meestal een 'zwak', in de zin van minder beschermd, recht.

Een voorbeeld hiervan zien we in art. 3:90 lid 2 jo. 115 aanhef + sub a BW (levering per c.p. minder sterk dan levering per feitelijke bezitsverschaffing); 238 lid 1 jo. 237 lid 1 en 239 lid 4 jo. lid 1 en 3 BW (vuistpand voor bezitloos pand). Zie ook art. 6:252 BW, strikte eisen aan verabsoluteerde persoonlijke rechten als kwalitatieve verplichtingen.

 

F. Functies

Duidelijkheid: goederenrechtelijke rechten scheppen duidelijkheid als het gaat om de rechtsposities die personen in kunnen nemen ten opzichte van goederen. Personen kunnen zowel personen met een rechtspositie zijn als gewoon derden.

Diversiteit: zij geven de status van de diverse rechtsposities aan. Bijvoorbeeld het verschil en de verhouding tussen bezit en houderschap.

Mobiliteit: het biedt het rechtsverkeer manieren om veranderingen aan te brengen in rechtsposities met betrekking tot specifieke goederen.

Voorrang: goederenrechtelijke rechten kunnen een crediteur voorrang verschaffen boven andere crediteuren. Het maakt daardoor een inbreuk op het 'paritas creditorum' beginsel. Dit beginsel houdt in dat alle crediteuren gelijk zijn en is neergelegd in art. 3:277 lid 1 BW. Het verkrijgen van een goederenrechtelijke voorrang is natuurlijk bij uitstek van belang in een faillissement.

Note: Bij huur en pacht kan de curator opzeggen op basis van art. 39 Fw.

 

G. Registers

De regelingen omtrent openbare registers en het kadaster vinden we in afd. 3.1.2 BW.

Registergoederen moeten ingeschreven worden in de openbare registers (ook wel ten onrechte hypothecaire- of hypotheekregisters genoemd), art. 3:16 lid 1 BW en in de kadastrale registratie (Hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 Kadw.), welke nadere bepalingen inhoudt omtrent 3:16 lid 2 BW. Inschrijving in het kadaster is vereist bij onroerende zaken cum annexis en ook van schepen en luchtvaartuigen.

 

Dit kadaster is geen gemeentelijk kadaster (geen wettelijke grondslag). De KADOR, dienst van het kadaster en de openbare registers (geprivatiseerd), fungeert als bewaarder. Hij verstrekt tegen een financiële vergoeding inlichtingen.

 

Het belangrijkste verschil tussen de openbare registers en het kadaster is de reikwijdte van de bescherming tegen onvolledigheden (art. 3:24 BW) en fouten (art 3:25-26 BW). Die is groter bij openbare registers.

 

Onderscheidt ook de registratie door de belastingdienst (inspecteur der registratie en successie, Registratie Wet, niet openbaar): het is nu mogelijk door het opmaken van een authentieke of onderhandse akte + registratie daarvan, in dit register de belastingdienst een stil pandrecht te geven. Ook registratie van notariële akten door een notaris is niet openbaar.

 

Bewijsrecht: Burgerlijk procesrecht en akten

Er zijn verschillende soorten akten, voor de levering van registergoederen (art. 3:89 BW) en voor het vestigen van pandrechten (art. 237 lid 1 en 239 lid 1 BW). Art. 183 lid 1 Rv. meldt dat een akte een ondertekend geschrift is bedoeld ter bewijs. Art. 183 lid 2 Rv. Maakt onderscheid tussen een onderhandse en authentieke akte.

  • Onderhandse akte: een verklaring of overeenkomst die zonder de aanwezigheid van een notaris is opgesteld.
  • Authentieke akte: een verklaring of overeenkomst die door een openbaar ambtenaar, meestal een notaris, is opgesteld en gewaarmerkt.

 

Een authentieke akte levert dwingend bewijs op behoudens tegenbewijs (art. 178 lid 1 Rv.), men gaat er van uit dat partijen wisten waar zij hun handtekening onder zetten. Dit gezien het feit dat een notaris verplicht is om zich ervan te vergewissen dat partijen dit weten. Een onderhandse akte heeft die bewijskracht slechts tussen partijen en hun rechtsopvolgers, men kan echter eventueel een onderhandse akte laten registreren (art. 3:89 lid 1 en 3:31 BW). Een voorbeeld van een notariële verklaring is de verklaring van erfrecht, die met name aangeeft wie de erfgenamen zijn van een overledene. Toch heeft een verklaring vaak de werking van een akte (art. 178 lid 1 Rv).

Het doel van openbare registers is veranderingen in de rechtstoestand van registergoederen te registreren. Denk hierbij aan vestiging van hypotheek en erfpacht, verkrijgende verjaring, beslag, etc..

Het doel van het kadaster is een weergave van het overzicht van de rechtstoestand van registergoederen, ter raadpleging. Als dit overzicht niet correct is, de rechtstoestand van een bepaald goed is niet kenbaar, dan kan de Staat onder omstandigheden aansprakelijk worden gesteld voor de daaruit voortvloeiende schade (art. 117 Kadw). Weerspreken de kadastrale aanduiding en omschrijving van de feitelijke ligging in de notariële akte elkaar tegen, dan laat men de feitelijke aanduiding het zwaarste wegen.

 

Het negatieve stelsel

Soms is inschrijving in de openbare registers een vereiste voor rechtsgeldigheid en voor het intreden van het (rechts)gevolg. Bijvoorbeeld voor de overdracht van een huis: het is immers prima om je huis te verkopen, maar dat heeft niet het beoogde gevolg indien je niet voldoet aan alle vereisten voor overdracht. Het is ook niet zo dat je het beoogde gevolg zonder meer door inschrijving bewerkstelligt: de bewaarder is lijdelijk, hij onderzoekt niet de juistheid van de veranderingen, anders hadden we een positief stelsel gehad.

Negatief stelsel: de werkelijke rechtstoestand van een registergoed kan afwijken van wat er vermeld wordt in de openbare registers. De bewaarder is compleet lijdelijk en onderzoekt niets.

Positief stelsel: de openbare registers worden geacht de werkelijke rechtssituatie van registergoederen aan te geven. Hierbij zou de bewaarder bij ieder aan hem aangeboden stuk deze uitvoerig moeten onderzoeken.

Veranderingen ten opzichte van het Oud BW

  • Veel meer feiten zijn nu inschrijfbaar (art. 3:17 BW).
  • Betere derdenbescherming tegen onvolledige of onjuiste inschrijving (art. 3:24-26 BW).
  • Een ingeschreven rechterlijke verklaring voor het recht heeft een zekere positieve werking art. 27 BW).
  • De bewaarder moet soms inschrijving weigeren: aantekening in het register van voorlopige aantekeningen met vermelding van gerezen bezwaren (art. 3:20 jo. 8 Kadw.).

In Nederland hebben wij officieel een negatief stelsel, maar gelet op de realiteit is ons systeem eerder semi-positief. De bewaarder doet namelijk weliswaar geen onderzoek, maar is wel in bepaalde gevallen bevoegd om inschrijving te weigeren. Men moet echter in het oog houden dat inschrijving in het register slechts een van de vele vereisten is en dat het inschrijven van schijnhandelingen nog steeds een mogelijkheid is. Als aanvulling op ons theoretisch negatieve systeem hebben wij een uitgebreide derdenbescherming.

 

Inschrijfbare feiten (art. 3:17 BW)

  • Feiten ter zake van persoonlijke rechten: enkel wanneer een bijzondere wetsbepaling dit toestaat. Bijvoorbeeld art. 6:252 BW: de inschrijving van een kwalitatieve verplichting met betrekking tot een registergoed. Ook geldt dit voor art. 7:423 BW, een lastgevingovereenkomst en bijvoorbeeld art. 7:424 jo. 423 BW.

Niet in te schrijven zijn huur- of pachtovereenkomsten, gezien art. 3:17 lid 2 BW. Noch een koopovereenkomst, noch retentierechten op registergoederen, noch kettingbedingen zijn inschrijfbaar. Let wel op bij kettingbedingen, uit de ingeschreven feiten valt het één en ander af te leiden, zoals een kettingbeding in de transportakte vermeld dat deze 'doorgegeven' dient te worden.

  • Aangaande art. 3:17 jo.3:24 BW: Bij gebreke van een feitelijke inschrijving bestaat er geen bescherming tegen onvolledigheid van de registers, even afgezien van de goede trouw. Echter kan op basis van 3:11 (de goede trouw) bij een juridisch technisch niet inschrijfbaar feit, het toch inschrijven van dit feit in de weg staan aan de goede trouw van de verkrijger.
  • Algemene voorwaarden en modelbepalingen hebben betrekking op vrijwel alle registergoederen. Deze worden ingeschreven met een bepaald doel, zodat daarnaar later verwezen kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan algemene voorwaarden die van toepassing zijn op registergoederen in het algemeen.
  • Goede trouw, art. 3:11 BW. Voor het ontbreken van goede trouw is vereist dat hij het feit kende of behoorde te kennen. Klaarblijkelijk toerekenbaar ‘niet kennen’, bijvoorbeeld dat de geadresseerde weigert brief in ontvangst te nemen, staat gelijk aan kennen (art. 3:37 lid 3 BW). Uit art. 3:23 BW volgt dat iemand als niet te goeder trouw kan worden aangemerkt indien hij die feiten na raadpleging van de openbare registers had kunnen kennen. Als criterium geldt hierbij die van de 'zorgvuldige raadpleger'.
  • Minimumeis van art. 3:23 BW ten opzichte van art. 3:11 BW, dat een meer algemene eis neerzet. In de praktijk is deze minimumeis ook meestal de maximumeis, omdat de verkrijger vaak wordt beschermd tegen onvolledige of onjuiste inschrijving.

 

Onvolledige registers

Art. 3:24 Lid 1 BW vermeldt 'tenzij'. Degene die hierop dus een beroep doet zal dit moeten bewijzen. Als het feit niet vermeld is wordt de verkrijger beschermd.

Art. 3:24 lid 2 sub a-d BW: als feiten uit andere bronnen afgeleid hadden kunnen worden, bijvoorbeeld uit een verzuim van een faillissementscurator overeenkomstig art. 3:17 lid 1 sub e BW het faillissementsvonnis in te schrijven, leidt niet tot een geslaagd beroep op 3:24 BW ingesteld door de verkrijger van de failliet.

Zie ook art. 3:17 lid 1 sub j jo. 3:24 lid 1 BW.

 

Onjuiste registers

Uit art. 3:23-24 BW volgen dezelfde voorwaarden als onder onvolledige registers. Bij personen tegen wie de verkrijger de bescherming kan inroepen en de uitzonderingen daarop: indien het onjuiste feit al dan niet is ingeschreven krachtens een authentieke akte ,dus met kracht van authenticiteit is vastgesteld, dan is art. 3:25 BW van toepassing, dan is er sprake van een absolute bescherming.

In de andere gevallen treedt art. 3:26 BW in werking: er is alleen dan geen bescherming van de verkrijger als de rechthebbende redelijkerwijs voor overeenstemming van de registers met de werkelijkheid heeft kunnen zorg dragen.

 

Inschrijving en weigering

De bewaarder kan de inschrijving weigeren op grond van art. 3:20 eerste zin BW als niet aan alle wettelijke eisen is voldaan; nadere eisen kunnen worden gevonden in art. 10-45 Kadasterwet jo art. 3:17 BW (eis van inschrijfbaarheid) jo art. 3:89 lid 2 jo. 20 BW (titelvermelding in een transportakte).

Het gevolg daarvan is dat er boeking in het register van voorlopige aantekeningen plaatsvindt(art. 3:20 lid 1, eerste zin BW). Het moment van inschrijving (art. 3:21 BW) is echter essentieel omdat de rangorde van inschrijvingen ten aanzien van één registergoed wordt bepaald door de rangorde van de tijdstippen van inschrijving, behoudens wat anders voortvloeit uit de wet (bijv. art. 6:252 BW, kwalitatieve verplichtingen) of uit een rechtshandeling (art. 3:262 BW). Dit heeft uiteindelijk gevolgen voor het zaaksgevolg (droit de suite) en wie er het 'sterkste' recht kan doen gelden op het registergoed.

In het geval dat de inschrijvingen op hetzelfde tijdstip plaatsvinden, bijvoorbeeld bij aanbieding per post, dan bepaalt de volgorde van de tijdstippen van het passeren van de akten hun volgorde (art. 3:41 lid 2 BW). In art. 3:261 BW wordt echter een uitzondering genoemd wat betreft hypotheken.

Een doorhaling heeft geen rechtsgevolg, maar derden kunnen daar wel weer op af gaan.

 

De staatsaansprakelijkheid

De staat is aansprakelijk voor schade van belanghebbenden wegens fouten die ambtenaren maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan schade ten gevolge van een inschrijving in de openbare registers of een weigering van inschrijving in de openbare registers die in strijd is met de wet (art. 3:30 BW).

Het goederenrecht regelt twee belangrijke onderwerpen

  • Verkrijging en verlies van goederen
  • Invulling van goederenrechtelijke verhoudingen

 

a. Verkrijging en verlies van goederen

Volgens art. 3:80 kan men goederen verkrijgen:

  • onder algemene titel: hierbij verkrijgt men door opvolging een geheel vermogen, of een evenredig aandeel daarin, met al zijn hoedanigheden van zijn rechtsvoorganger, dus derivatief. Art. 3:80 lid 2 somt limitatief drie gevallen op. Een welbekend voorbeeld hiervan is natuurlijk de erfgenaam.
  • onder bijzondere titel: hierbij verkrijgt men één of meer bepaalde goederen:
  • van zijn rechtsvoorganger, dus derivatief, door overdracht of vestiging van een beperkt recht of
  • niet van een rechtsvoorganger, dus originair. Dit gebeurt in twee gevallen:
  • het goed bestond nog niet eerder (bijvoorbeeld door zaaksvorming)
  • het goed bestond wel, maar de verkrijger ontleent zijn recht daarop niet aan zijn rechtsvoorganger (bijv. natrekking, onteigening en verkrijgende of acquisitieve verjaring). Bij verkrijging onder algemene titel gaan ook de verplichtingen mee over; bij verkrijging onder bijzondere titel in beginsel niet (zie echter de art. 6:251 en 6:252).

De wettelijke regeling van de wijzen van verkrijging en verlies die voor alle soorten goederen gelden, staat in titel 3.4. Deze titel is verdeeld in afdelingen. De belangrijkste zijn afdeling 3.4.2 en 3.4.3. Afdeling 3.4.2 handelt over overdracht. Dit is een wijze van derivatieve verkrijging onder bijzondere titel waarbij het goed van de vervreemder naar de verkrijger overgaat door vervulling van de in art. 3:84 lid 1 BW gestelde voorwaarden. Dit moet men niet verwarren met overgang, een verzamelnaam van alle derivatieve verkrijgingswijzen. Afdeling 3.4.3 handelt over acquisitieve verjaring, een van de originaire verkrijgingswijzen.

 

b. Goederenrechtelijke verhoudingen

Goederenrechtelijke verhoudingen zijn te onderscheiden in: goederenrechtelijke rechten zoals eigendom en beperkte rechten en andersoortige goederenrechtelijke verhoudingen zoals:

  • Bezit is een feitelijke machtsverhouding die een eigen recht suggereert (titel 3.5),
  • Bewind is een op bepaalde goederen liggend verband dat op een beperkt recht lijkt maar dat niet is (titel 3.6),
  • Gemeenschap is één of meer goederen behoren aan twee of meer mensen gezamenlijk toe (titel 3.7) en
  • Verhaalsrecht op goederen: dit is een vorderingsrecht maar wordt vanwege het verband met pand en hypotheek in de wet bij het goederenrecht behandeld.

Belangrijke kenmerken van goederenrechtelijke rechten zijn:

  • Zij zien op de verhouding van mens tot goed en zijn absoluut: zij gelden ten opzichte van iedereen. Verbintenisrechtelijke of persoonlijke rechten zien daarentegen op de onderlinge verhouding van mensen en zij zijn relatief: zij gelden ten opzichte van bepaalde personen. Alle persoonlijke rechten zijn vorderingsrechten.
  • Zij rusten op een zaak of een vermogensrecht. Daarmee vallen vorderingsrechten en rechten op voortbrengselen van de geest af.
  • Zij zijn exclusief. Zij hebben droit de suite of zaaksgevolg. In die zin dat zij kunnen worden uitgeoefend ongeacht onder wie zich de zaak bevindt waarop zij rusten.
  • Zij vormen een gesloten systeem. Partijen mogen geen nieuwe soorten goederenrechten bedenken en ook de inhoud van een in de wet genoemd goederenrechtelijk recht mogen partijen niet zelf bepalen. Het verbintenissenrecht vormt daarentegen een open systeem, dat wordt gekenmerkt door contractsvrijheid tussen partijen.

Bij de vorderingsrechten ontbreken in principe de kenmerken van een goederenrechtelijk recht.

Bron

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Samenvatting Goederenrecht

Auteur: Snijders Rank- Berenschot

Gebaseerd op 5e druk 2011

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Studiegids voor samenvattingen bij SBR 2: Goederenrecht van Snijders en Rank-Berenschot

Studiegids voor samenvattingen bij SBR 2: Goederenrecht van Snijders en Rank-Berenschot

Samenvattingen en studiehulp bij SBR 2: Goederenrecht van Snijders en Rank-Berenschot

Inhoudsopgave

  • Samenvatting bij het boek: SBR 2: Goederenrecht van Snijders en Rank-Berenschot - 6e druk
  • Samenvatting bij het boek: SBR 2: Goederenrecht van Snijders en Rank-Berenschot - 5e druk
  • Bullets bij het boek: SBR 2: Goederenrecht van Snijders en Rank-Berenschot - 5e druk
Access: 
Public
Law and public administration - Theme

Law and public administration - Theme

Image
Summaries, internships, tips and tools for study and work in law and public administration Definitions, Jurisprudence, Stories, Subjects, Study assistance,

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
7711 1