Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Hoofdstuk 1 Het bestuderen van het zenuwstelsel
- Hoofdstuk 2 Elektrische signalen van zenuwcellen
- Hoofdstuk 3 Voltage afhankelijke membraan permeabiliteit
- Hoofdstuk 4: Ionkanalen en transporters
- Hoofdstuk 5 Synaptische transmissie
- Hoofdstuk 6 Neurotransmitters en hun receptoren
- Hoofdstuk 7 Moleculaire signalering in Neuronen
- Appendix Menselijke anatomie
- Hoofdstuk 8 Synaptische plasticiteit
- Hoofdstuk 16
- Hoofdstuk 17
- Hoofdstuk 18
- Hoofdstuk 19
- Hoofdstuk 28
Hoofdstuk 1 Het bestuderen van het zenuwstelsel
Begrip | Definitie |
Actiepotentiaal | Het elektrische signaal dat geleid wordt langs de axonen of spiervezel waarbij informatie overgedragen wordt van de ene naar de andere plek in het zenuwstelsel. |
Afferente neuron | Een neuron (of axon) dat een actiepotentiaal geleid van het perifere zenuwstelsel naar het centrale zenuwstelsel. |
Anterograde | Signalen of impulsen die in voorwaartse richting reizen. Voorbeelden zijn van het cellichaam, naar de axon, van de pre-synaps naar de post-synaps of van het centrale zenuwstelsel naar het perifere zenuwstelsel. |
Associatie systeem | Neurale cel circuits die geen onderdeel zijn van de gedefinieerde sensorische- (input) en motorsystemen (output). Ze medieren de meest complexe en minst gedefinieerde breinfuncties. |
Astrocyte | Één van de drie grote klassen van gliacellen in het centrale zenuwstelsel. Deze is belangrijk voor het reguleren van het ionische milieu van zenuwcellen en soms ook voor het reguleren van de neurotransmitter heropname. |
Axon | Het neuronale proces dat de actiepotentiaal van het cellichaam naar het doel brengt. |
Axon Hillock | Punt op het cellichaam waar de actiepotentiaal begint. |
Centraal zenuwstelsel | Het brein en de ruggengraat van gewervelden. De centrale zenuw en ganglia van ongewervelden. |
Chemische synaps | Synapsen die informatie doorgeven chemische signalen (neurotransmitters) uit te scheiden. |
Cognitieve neurowetenschappen | Een onderdeel in de neurowetenschappen dat zich richt op het begrijpen van cognitieve functies. |
Commissuren | Axon wegen die de middellijn van het brein doorkruisen. |
Computationele map | Binnenkomende informatie wordt vergeleken en geïntegreerd. Hierdoor wordt de essentiële informatie eruit gehaald en verwerkt. |
Computerized tomography (CT) | Non-invasieve methode om het brein in kaart te brengen. Röntgenstraling wordt rondom het hoofd, in 3D, toegebracht waarna grijze- en witte stof, ventrikels en meer duidelijk worden. |
Convergentie | Een doelcel voegt meerdere signalen van axonen samen om de informatie te bewerken. Op visueel gebied gaat het om het samenvoegen van de informatie afkomstig van staafjes en kegeltjes naar ganglioncellen. |
Cortex | Het oppervlakkige gebied dat over de hemisferen en het cerebellum ligt. Het bestaat uit grijze stof, waar de meeste neuronen zich bevinden. |
Dendriet | Een arm van een neuron dat informatie ontvangt. |
Diffusion tensor imaging (DTI) | Kan verschillen zien in axonpaden en richtingen. |
Divergentie | Een enkele axon kan met verschillende takken meerdere doelcellen beïnvloeden. |
Dorsale root ganglia | Een gedeelte van de sensorische ganglia uit de ruggengraat. Ze bevatten neuronen uit de dorsale kolom/mediale lemnicus en spinothalamisch pad. |
Efferente neuron | Een neuron of axon dat informatie weg voert van het centrale zenuwstelsel en richting het perifere zenuwstelsel. |
Elektrische synaps
| Een synaps die informatie doorgeeft met behulp van een elektrische stroom bij gap junctions. |
Elektrofysiologische opname | Een meting van de elektrische activiteit door/bij het membraan van een zenuwcel door middel van elektrodes. Dit kan zowel intracellulair als extracellulair gebeuren. |
Extracellulaire opname | De elektrode is buiten een zenuwcel geplaatst en kan de activiteit meten van meerdere cellen meten. |
Functional magnetic resonance imaging (fMRI) | Een non-invasieve methode die kijkt naar bloedverbruik in de hersenen. Zuurstofrijk bloed wordt gezien als actieve hersengebieden en zuurstofarm bloed komt voor bij non-actieve hersengebieden. |
Ganglia | Collectie van honderden of duizenden neuronen buiten het brein en ruggengraat, maar in het perifere zenuwstelsel. |
Gap junctions | Een speciaal contact tussen cellen door het vormen van kanalen dat het cytosol van beide cellen direct verbind. |
Gen | Een erfelijk gebied dat op een chromosoom ligt. Hier ligt een stuk DNA dat als één gebied wordt gelezen door het polymerase enzym. |
Genoom | De complete set genen van een organisme. |
Glia cel | De supportcellen die in contact zijn met neuronen. |
Glia stam cel | Neurale precursor cellen in een volwassen brein die de mogelijkheid hebben om voort te leven en om bijkomende precursor cellen en gedifferentieerde te maken. |
Grijze stof | Een algemene term om gebieden aan te duiden van het centrale zenuwstelsel die veel neuronale lichamen en neuropupillen bevatten. |
Interneuron | Een neuron in een pad tussen primaire sensorische- en primaire effector neuronen. Over het algemeen, zijn het korte neuronen die tussen twee andere neuronen liggen. |
Intracellulaire opname | Een elektrode is in de zenuwcel geplaatst en meet de elektrische activiteit van die zenuwcel. |
Laesie studie | Functieverlies kan beschreven worden bij dieren waar specifiek hersenschade wordt toegebracht. Ook kunnen mensen met gelijke laesies bestudeerd worden. |
Lokaal circuit neuronen | Zie interneuron. |
Magnetic resonance imaging (MRI) | Een non-invase method om het brein in kaart te brengen. Watermoleculen bewegen in willekeurige richting, maar worden in een rechte lijn gezet door grote magnetische kracht. Daarna wordt een radiogolf uitgezonden, opgevangen door de moleculen en als deze loslaat (de moleculen gaan weer in de magneetrichting liggen) dan wordt het signaal opgepakt en vindt er beeldvorming plaats. |
Magnetic source imaging (MSI) | Combinatie van MEG en MRI. |
Magnetoencephalography (MEG) | Meet onafhankelijke currents in de hersenen met behulp van magnetisme in plaats van elektriciteit. |
Microglia cel | Een van de drie grote klassen van gliacellen in het centrale zenuwstelsel. Deze klasse repareert neurale schade. |
Motor systeem | Een brede term dat gebruikt wordt om alle centrale- en perifere gebieden aan te duiden die te maken hebben met motorisch gedrag. |
Motorneuron | Elke neuron die invloed uitoefent op een skeletspier. |
Myeline | De omhulsels van axonen om elektrische stroom te geleiden. Gevormd door oligodendendrocyten of Schwann cellen. |
Myotatisch reflex(goed vertaald?) blz 11 | Een fundamentele ruggengraat reflex dat veroorzaakt wordt door een motorische respons afkomstig van een spier. De knie reflex is hier een voorbeeld van. De informatie wordt richting afferente sensorische neuronen gestuurd. |
Neuraal circuit | Verschillende subgroepen van neuronen. In een neuraal systeem kunnen zij specifieke informatie verwerken. |
Neuro-ethologie | Werkt nauw samen met cognitieve neurowetenschap, zodat gedrag bestudeerd kan worden en er beter begrip is van cognitieve functies. |
Neuron | Een cel die gespecialiseerd is in het geleiden en uitzenden van elektrische signalen in het centrale zenuwstelsel. |
Neuropil | De wirwar van axon- en dendriet uiteindes, en de synapsen daar tussen in, dat tussen cellichamen in de grijze stof ligt in het brein en de ruggengraat. |
Neurotransmitter | Een substantie die vrijgelaten wordt aan het einde van een synaps om informatie door te geven van de ene kant naar de andere kant; van de pre-synaps naar de post-synaps. |
Nuclei | Collectie van zenuwcellen in het brein dat duidelijk afgezonden is en een bepaalde functie heeft. |
Oligodendrocyte | Een van de drie grootste klassen van gliacellen in het centrale zenuwstelsel. De belangrijkste functie van deze gliacellen is om myeline neer te leggen op neurale paden. |
Parallele paden | De gespleten axonen van cerebrale granule cellen die uitkomen op synapsen op dendrieten of Purkinje cellen. |
Parasympatisch zenuwstelsel | Een verdeling in het viscerale motor systeem waarbij de effectoren (cholinerge ganglion cellen) vlakbij de doelorganen liggen. |
Perifere zenuwstelsel | Alle zenuwen en neuronen die buiten het brein en de ruggengraat liggen. |
Positron emission tomography (PET) | Hierbij wordt een stof ingespoten met gelabelde glucose of water. Deze stoffen zullen snel ‘opgeroepen’ bij actieve delen in de hersenen. |
Postsynaptisch | Een onderdeel van de synaps die gespecialiseerd is in het ontvangen van uitgescheiden informatie. |
Presynaptisch | Een onderdeel van de synaps die gespecialiseerd is in het verzenden van informatie. |
Projecterende neuronen | Een neuron met lange axonen die ver gelegen doelcellen kunnen bereiken. |
Receptor potentiaal | Zie synaptische potentiaal. |
Receptor veld | Een ontvankelijk gebied (lichaamsoppervlakte of een gespecialiseerde structuur als de retina) waar de sterkste actiepotentiaal terecht komt. |
Representatie | In kaart brengen van bepaalde onderdelen van het brein of neurale netwerken. |
Retrograde | Signalen of impulsen die achterwaarts werken. Voorbeelden zijn van de axon terminaal richting het cellichaam, van de postsynaptische- naar de presynaptische terminaal of van de periferie naar het centrale zenuwstelsel. |
Ruggengraat | Het gedeelte van het centrale zenuwstelsel dat van de medulla naar de cauda equina loopt. |
Schedel zenuw ganglia | De sensorische ganglia die betrokken is met de schedelzenuwen. De schedel zenuwen behoren bij de dorsale root ganglia in de ruggengraat. |
Schwann cel | Gliacellen in het perifere zenuwstelsel die myeline op axonuitlopers legt. Dit zijn cellen die vernoemd zijn naar de 19-eeuwse anatomist Theodor Schwann. |
Sensorische systeem | Een term die gebruikt wordt om alle cellen aan te duiden in het centrale- en perifere zenuwstelsel die betrokken zijn bij gevoel. |
Single-photon emission computerized tomography (SPECT) | Een radio-actieve stof wordt ingespoten. Deze bind aan specifiek weefsel. Dit kan per stof bepaald worden. Vervolgens worden de gekozen weefsels in kaart gebracht. |
Somatisch motorisch systeem | De motorneuronen die een verbinding maken tussen de hersenen en de skeletspieren. |
Sympathisch | Een verdeling in het viscerale motor systeem bij gewervelden bestaande uit adrenergische ganglion cellen. Ze liggen vrij ver van het doelorgaan af. |
Synaptisch blaasje | Sferisch, membraan gebonden organellen die vastzitten aan het presynaptische membraan om neurotransmitters op te slaan. |
Synaptische potentiaal | Overdracht van neurotransmitters om informatie door te geven. |
Synaptische transmissie | Het chemische en elektrische proces waarbij de informatie door wordt gegeven van de presynaps (initiatie) naar de postsynaps (doel). |
Topografische map | Locatie van hersenonderdelen of neurale paden. |
Tracts | Bepaalde paden in circuits. |
Visceral (autonoom motorisch systeem) | Cellen en axonen die gladde spieren en klieren innerveren. Werkt samen met het somatisch motorisch systeem. |
Witte stof | Een algemene term die refereert naar grote axonen paden in het brein en de ruggengraat. |
Zenuw | Een collectie van perifere axonen die samengebundeld zijn en een gelijke route volgen. |
Zenuwcel | Zie neuron. |
Hoofdstuk 2 Elektrische signalen van zenuwcellen
Begrip | Definitie |
Actiepotentiaal | Het elektrische signaal dat geleid wordt langs de axonen of spiervezel waarbij informatie overgedragen wordt van de ene naar de andere plek in het zenuwstelsel. |
Actieve transporteurs | Transmembraan eiwitten die met behulp van ATP ionen de cel in of uit transporteren. Dit kan tegen de concentratie gradiënt in gaan, maar er kan ook gebruik gemaakt worden van de gradiënt waardoor het ion naar binnen gevoerd wordt. |
Depolarisatie | Een verandering in het membraan potentiaal. Hierbij wordt de concentratie minder negatief. |
Elektrochemisch equilibrium | De conditie waarbij geen transport plaats vindt van ionen door membranen, omdat de gradiënten precies gelijk zijn aan elkaar. |
Equilibrium potentiaal | Het membraan potentiaal waarbij een ion in een elektrochemisch equilibrium verkeert. |
Goldman-vergelijking | Gelijke formule als de Nernst-vergelijking, maar de Goldman-vergelijking bevat een component voor permeabiliteit van ionen door ionkanalen. |
Hyperpolarisatie | Een verandering in het membraan potentiaal. Hierbij wordt de concentratie meer negatief. |
Ionkanaal | Geïntegreerde membraan eiwitten die ionen verplaatsen van binnen naar buiten en vice versa. Dit kan gebeuren met behulp van energie, maar ook door verschillen in gradiënten binnen in en buiten de cel. |
Nernst equation | Een wiskundige formule die het elektrische potentiaal voorspelt op basis van ionen en elektrochemisch equilibrium. |
Passieve elektrische respons | Een stroom door de axon. Deze loopt er door heen en moet niet telkens opnieuw gestart worden door de beginrespons. |
Receptor potentiaal | Het membraanpotentiaal dat verandert bij receptoren in neuronen tijdens sensorische transductie. |
Rustende membraan potentiaal | Het membraan potentiaal dat klaar ligt om veranderd te worden en om informatie te verwerken. Het bevat ionen die permeabel zijn. ~-70 mV. |
Synaptisch potentiaal | De verandering die plaats vindt bij de synaps door informatie overdracht. |
Threshold potentiaal | Het level van het membraan potentiaal waarbij een actiepotentiaal wordt opgewekt. |
Hoofdstuk 3 Voltage afhankelijke membraan permeabiliteit
Begrip | Definitie |
Activeren | De tijd afhankelijke opening van ionkanalen door een bepaalde stimulus. Hier is sprake van membraan depolarisatie. |
Conductie snelheid | De snelheid waarmee een actiepotentiaal over een axon loopt. |
Inactiveren | De tijd afhankelijke sluiting van ionkanalen door een stimulus. Hier is sprake van membraan hyperpolarisatie. |
Membraan conductie | Membraanpotentialen kunnen veranderen door ionkanalen te openen of te sluiten. Dit proces is wederkerig. |
Myeline | De omhulsels van axonen om elektrische stroom te geleiden. Gevormd door oligodendendrocyten of Schwann cellen. |
Myelinisering | Proces waarbij gliacellen (oligodendrocyten of Schwann cellen) om axonen heen wikkelen om meerdere lagen glia cel membranen te krijgen. Hierdoor wordt de conductie snelheid verhoogd. |
Ranvier knoop | Om de axonen liggen myeline en daar tussen in zijn soms ‘knopen’ te vinden. Hier springen de signalen en zetten zich af, om vervolgens over de myeline heen te springen. |
Refractie periode | Een korte periode na het genereren van een actiepotentiaal. Dit duurt ongeveer een seconde en hierbij is het moeilijk/onmogelijk om een volgend actiepotentiaal te starten. |
Springende geleiding | Mechanisme van het voortzetten van een actiepotentiaal, omdat het signaal over de myeline heen springt naar een volgende Ranvier knoop. |
Voltage clamp methode | Een techniek dat gebruik maakt van elektronische feedback om gelijkertijd het membraan potentiaal te beïnvloeden en de transmembraan stromen te meten (resulteert door het openen en sluiten van ionkanalen). |
Hoofdstuk 4: Ionkanalen en transporters
Begrip | Definitie |
Actieve transporteerder | Transmembraan eiwitten die met behulp van ATP ionen de cel in of uit transporteren. Dit kan tegen de concentratie gradiënt in gaan, maar er kan ook gebruik gemaakt worden van de gradiënt waardoor het ion naar binnen gevoerd wordt. |
ATPase pomp | Membraanpompen die ATP hydrolyseren om energie te verkrijgen. Hierdoor kunnen ionen tegen hun gradiënten in getransporteerd worden. |
CACNA genes | De genen die coderen voor calciumkanalen. |
Co transporteerder | Actieve transporteerders die gebruik maken van energie van ionische gradiënten om meerdere ionen door het membraan te dragen. |
Elektrogeen | Mogelijkheid om een elektrische stroom te genereren. Deze term wordt meestal gebruikt bij membraan transporteerders die een elektrische stroom genereren bij het verplaatsen van ionen. |
Ion uitwisselaar | Membraan transporteerders die intracellulaire en extracellulaire ionen, tegen hun concentratie gradiënten in, uitwisselen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van energie afkomstig van elektrochemische gradiënten van andere ionen. |
Ionselectiviteit | Het kanaal bepaalt welke ionen door het kanaal passen en/of mogen. Dit verschilt per ionkanaal. |
Ligand poort ion kanaal | Ionkanalen die reageren op chemische signalen in plaats van ion gradiënten. |
Macroscopisch current | Ionische stromen die door vele ionkanalen heen gaan. |
Microscopische current | Een ionische stroom door één ionkanaal. |
Patch clamping | Een methode om stromen door individuele ionkanalen te meten. |
Porie | Een onderdeel van een ionkanaal waar ionen door heen getransporteerd worden. |
Porie loop | Een extracellulair domein van aminozuren dat over de porie heen ligt en selectief ionen door laat. Dit is bij een aantal ionkanalen het geval. |
Selectiviteitsfilter | Het nauwste deel van het ionkanaal. Bevindt zich aan de buitenkant. |
Voltage poort | Een term om ionen te beschrijven die openen en sluiten door veranderingen in het membraan potentiaal. |
Voltage poort ionkanaal | Zie ionkanaal uit hoofdstuk 2. |
Hoofdstuk 5 Synaptische transmissie
Begrip | Definitie |
Acetylcholine (ACh) | Een neurotransmitter die voorkomt bij motor neuron synapsen, in autonome ganglia cellen en in andere centrale synapsen. Het bindt aan twee soorten acetylcholinereceptoren (AChR): ligand-poort ionkanalen (nicotine receptoren) en G-eiwit-gekoppelde receptoren (muscarine receptoren). |
Actine | Is een eiwit dat onderdeel is van het cytoskelet in de eukaryote cel. Ze maken onderdeel uit van de microfilamenten. |
Auxilin | Een co-factor dat hsc70 recruteert. |
Ca2+/Calmodulin-afhankelijk eiwit kinase 2 (CaMK2) | Is een kinase dat gereguleerd wordt door Ca2+/Calmoduline complex. Speelt een belangrijke rol bij leren en geheugen. |
Clathrin | Het meest belangrijke eiwit voor endocytose vanaf het plasmamembraan. Het blaasje wordt ontvangen op de triskelia. |
Co-transmitter | Twee of meer typen van de neurotransmitters die zich in een synaps bevinden. Ze kunnen verpakt zijn in aparte blaasjes of naast dezelfde synaptische blaasjes liggen. |
Connexon | Een perfect afgesteld transmembraan kanaal dat gap junctions vormt tussen cellen. Ze worden gevormd door connexins (familie van gespecialiseerde kanaal eiwitten). |
Dynamine | Een GTPase dat verantwoordelijk is voor endocytose. |
Eind plaat | Een gespecialiseerde postsynaptische plek die uitkomt op een zenuwtract op spiercellen. |
Eind plaat current (EPC) | Een macroscopische current die veroorzaakt wordt door het openen van vele ionkanalen. Deze current wordt geproduceerd door het binden van neurotransmitters aan de motor eind plaat. |
Eind plaat potentiaal (EPP) | Depolarisatie van het membraan potentiaal van spiercellen, veroorzaakt door acetylcholine. |
Endocytose | Een mechanisme om blaasjes van het plasmamembraan op te nemen in de cel. Hierdoor kunnen stoffen van buiten af opgenomen worden. |
Excitatoir (EPSP) | Een verandering in het post-synaptische potentiaal, depolarisatie, door neurotransmitters. Het maakt de kans groter dat er een actie potentiaal wordt gegenereerd voor de volgende cel. |
Gap junction | Een speciaal contact tussen cellen door het vormen van kanalen dat het cytosol van beide cellen direct verbind. |
G-eiwit | Eiwitten die actief worden door het binden van GTP in plaats van GDP. Zitten vast aan receptoren en laten los als ze geactiveerd zijn. |
G-eiwit gekoppelde receptoren | Een grote familie van neurotransmitter- of hormoonreceptoren. De receptor gaat zeven keer door het membraan. Agonisten activeren de receptor en de bijbehorende intracellulaire G-eiwitten. |
Hsc70 | Hsc70 is een belangrijk onderdeel van chaperonne-gemedieerde autofagie, waarbij selectief eiwitten worden afgebroken door deze lysosomale route. |
Inhibitoir (IPSP) | Een verandering in het post-synaptische potentiaal, hyperpolarisatie, door neurotransmitters. Het maakt de kans kleiner dat er een actie potentiaal wordt gegenereerd voor de volgende cel. |
Ionotropische receptoren | Receptor waarbij de ligand bindingsplaats geïntegreerd is in de receptor. |
Kleine clear-core blaasjes | Blaasjes van 40-60 mm die kleine molecuul transmitters verpakken. De kern is helder als deze bekeken wordt. |
Langzaam axonaal transport | 0,5-5,0mm/dag. De synthese van kleine molecuul transmitters gebeurt lokaal in de presynaps. Het enzym dat hiervoor nodig is wordt door ‘langzaam axonaal transport’ naar de presynaps gebracht. |
Ligand-poort ion kanaal | Ionkanalen die reageren op chemische signalen in plaats van ion gradiënten. |
Metabotropische receptor | Receptoren die indirect geactiveerd worden door neurotransmitters of andere extracellulaire signalen, maar direct door G-eiwitten. Worden ook wel G-eiwit gekoppelde receptoren genoemd. |
Miniatuur eind plaat potentiaal (MEPP) | Kleine en spontane depolarisatie van het membraan potentiaal van spiercellen, door vrijlating van een kleine hoeveelheid acetylcholine. |
NSF (NEM-sensitive fusion protein) | Een eiwit dat betrokken is bij het binnenhalen van blaasjes met behulp van SNARE-eiwitten. |
Neurotransmitter | Een substantie die vrijgelaten wordt aan het einde van een synaps om informatie door te geven van de ene kant naar de andere kant; van de pre-synaps naar de post-synaps. |
Omkeerbare potentiaal | Een membraan potentiaal van een postsynaptische neuron (of andere doelcel) waarbij de actie van een neurotransmitter geen current start. |
Postsynaptisch | Een onderdeel van de synaps die gespecialiseerd is in het ontvangen van uitgescheiden informatie. |
Postsynaptische current (PSC) | Een current gegenereerd door het binden van een neurotransmitter op de postsynaps. |
Postsynaptische potentiaal (PSP) | Een potentiaalverandering door het binden van een neurotransmitter op de postsynaps. |
Presynaptisch | Een onderdeel van de synaps die gespecialiseerd is in het verzenden van informatie. |
Receptor | Een eiwit dat gespecialiseerd is in het ontvangen van chemische signalen, zoals neurotransmitters. |
SNAP (soluble NSF-attachment protein) | Helpt bij het fuseren van een membraan gebonden blaasje. |
SNARE (SNAP receptor) | Helpt bij het fuseren van een membraan gebonden blaasje. Ca2+ gebonden synaptotagmin katalyseert membraan fusie door het binden van SNARE aan het plasmamembraan. Hierdoor vindt er exocytose (uitscheiding) plaats. |
Snel axonaal transport | Synaptische blaasjes met inhoud, die gemaakt worden in het cellichaam, worden hierdoor naar het uiteinde van de axon gebracht. |
Sommatie | De additie van meerdere synaptische potentiaal om een groot postsynaptische respons te geven. Deze respons is dan groter dan normaal. |
Synapsin | Worden betrokken bij het reguleren van het aantal synaptische blaasjes waar exocytose bij plaats vindt. |
Synaptisch blaasje | Sferisch, membraan gebonden organellen die vastzitten aan het presynaptische membraan om neurotransmitters op te slaan. |
Synaptische blaasjes cyclus | De sequentie van binding en fusie reacties die plaatsvinden bij presynaptische uiteindes om de hoeveelheid blaasjes te behouden. |
Synaptische spleet | De ruimte die pre- en postsynaptische neuronen scheidt bij chemische synapsen. |
Synaptobrevin | Wordt gebruikt bij SNARE reacties om blaasjes te fuseren. |
Synaptojanin | Is een eiwit dat betrokken is bij de blaasjes-ontmanteling in neuronen. Dit is een belangrijk regulerende lipide fosfatase. |
Synaptotagmin | Door binding van calcium kan synaptotagmin SNARE helpen. |
Syntaxin | Behoort tot de familie die te maken heeft met SNARE en het uitvoeren van exocytose. |
Hoofdstuk 6 Neurotransmitters en hun receptoren
Begrip | Definitie |
Acetylcholinesterase (AChE) | Een enzym in de synaptische speelt dat de overgebleven acetylcholine afkomstig uit de presynaps verwijdert. AChE hydrolyseert ACh in acetaat en choline. Choline wordt gerecycled en gebruikt om Ach te maken. |
AMPA receptor | Zie ionotropische glutamaat receptor. |
Biogenische amine | Een categorie van kleine molecuul neurotransmitters. Voorbeelden zijn catecholamines, (epinephrine, norepinephrine en dopamine) serotonine en histamine. |
Catecholamine | Een term die refereert naar moleculen met een catechol ring en een aminogroep. Voorbeelden zijn epinephrine, norepinephrine en dopamine. |
Endorfine | Neurotransmitter met een pijnstillende werking. |
Epinephrine (adrenaline) | Een catecholamine hormoon en neurotransmitter dat bindt aan adrenerge G-eiwit-gekoppelde receptoren. |
Glutamaat-glutamine cyclus | Een metabolische cyclus van glutamaat uitscheiding en het heropnemen om glutamaat opnieuw te maken. Hier zijn neuronen en gliacellen bij betrokken. |
Histamine | Een biogenische amine neurotransmitter die verkregen wordt van histidine. |
Ionotropische glutamaat receptor | Glutamaat-poort-ion-kanalen die doorlating van Na+ en K+ toestaan. Voorbeelden zijn AMPA receptor, NMDA receptor en kainate receptor. Vernoemd naar de stoffen die de receptor activeren en een excitatoire respons geven. |
Kainate receptor | Zie ionotropische glutamaat receptor. |
Kleine molecuul neurotransmitter | De non-peptide neurotransmitters zoals acetylcholine, de aminozuren glutamaat, aspartaat, GABA en glycine en de biogenische amines. |
Muscarinische ACh receptor (mAChR) | Een groep van G-eiwitten gekoppelde acetylcholine receptoren die geactiveert worden door muscarine (afkomstig van planten). |
Neuropeptides | Een algemene term die een vele peptides (neurotransmitters of neurohormonen) beschrijft. |
NMDA receptor | Zie ionotropische glutamaat receptor. |
Nicotinische ACh receptor (nAChR) | Een acetylcholine receptor die reageert op nicotine. Hier zitten Na+- and K+-ionkanalen aan vast. |
Norepinephrine (noradrenaline) | Catecholamine hormoon en neurotransmitters dat bindt aan α- en β-adrenerge receptoren (G-eiwit-gekoppelde-receptoren). |
P2X receptor | Ligand-poort ion kanaal dat opent door ATP binding aan de extracellulaire kant van het membraan. |
Pre-propeptide | Het eerste eiwit dat vertaald wordt in een cel. Deze polypeptides zijn vaak groter dan het eindresultaat. De volwassen peptides bevatten signaal sequenties die de peptide aan lumen op het ER binden. |
Propeptide | Een deels gevouwen eiwit dat nog verder gevouwen wordt met de overgebleven peptide sequenties. |
Selectieve serotonine heropname inhibitor (SSRI) | Blokkeert de heropname van serotonine. Hierdoor blijft de serotonine langer in de synaptische spleet, waardoor een antidepressiva effect optreedt. |
Serotonine | Een biogenische amine neurotransmitter verkregen uit tryptofaan. |
Substantie P | Een 11-aminozuur tellende neuropeptide. De eerste neuropeptide die is ontdekt. |
Hoofdstuk 7 Moleculaire signalering in Neuronen
Begrip | Definitie |
Calcium pomp | Een speciaal ion kanaal voor het toelaten of verwijderen van calcium ionen. |
Calmodulin | Een intracellulair Ca2+ bindingseiwit dat een grote conformatie verandering nodig heeft om aan Ca2+ te binden. Hierdoor kan het wel de activiteit van vele eiwitten reguleren. De actieve vorm wordt Ca2+/calmodulin genoemd. |
Cel-associatie signaleringsmoleculen | Moleculen die op het oppervlakte zitten van het plasma membraan en geven alleen signalen door als ze fysiek contact hebben met andere cellen. |
Cel-impermeant | Moleculen die uitgescheiden worden en aan receptoren binden. Voornamelijk steroïdes. |
Cel-permeant | Moleculen die uitgescheiden worden, binden aan receptoren en hierbij signalen in de cel vrijgeven. |
Eiwit fosfatase | Eiwitten die fosfaatgroepen van andere eiwitten of moleculen verwijderen. |
Eiwit kinase | Eiwitten die fosfaatgroepen aan andere eiwitten of moleculen toevoegen. |
Endocriene | Lange-afstandssignalen door middel van hormonen. |
Enzym gekoppelde receptor | Een oppervlakte-cel receptor dat een cytoplasmisch domein heeft dat enzymatisch is of in contact staat met een enzym. In beide gevallen wordt de enzymatische activiteit gestimuleerd door een extracellulair ligand aan de receptor. |
G eiwit | Een eiwit met GTPase activiteit dat GPCR’en aan enzymen bindt. Hierdoor wordt een ion- of een enzymkanaal actief in het plasma membraan. |
G eiwit gekoppelde receptoren | Een G eiwit gekoppelde receptor dat geactiveerd wordt door een ligand van buitenaf. Vervolgens activeert het G-eiwit een enzym of ionkanaal. Deze zorgen daarna voor meerdere activiteiten en signalen in de cel. |
GTP-bindingseiwit | Zie G eiwit. |
Heterotrimerische G eiwitten | Klasse 1 van G eiwitten dat een α-, een β- en een γ-unit bevatten. De actieve vorm laat het α-unit los, door middel van GTP, om responsen in de cel te starten. |
Intracellulaire receptoren | Deze receptoren worden geactiveerd door cel permeante of lipofilische signaleringsmoleculen. Hierbij ontstaan signaleringscascades en de productie van mRNA. Dit gebeurt doordat het signaal het inhibitie complex los laat. |
Intracellulaire signaal transductie | Signalen doorgeven binnen in de cel. |
Inositol trifosfaat (IP3) | Is een calciumkanaal dat vooral voorkomt in het membraan van het endoplasmatisch reticulum van cellen in hetcerebellum. |
Kanaal gekoppelde receptor | Bevatten een bindingsplaats aan de buitenkant van de cel en kunnen een kanaal openen voor een ion. |
Kleine G eiwitten | Zie monomerische G eiwitten. |
Monomerische G eiwitten | Eiwitten die signalen opnieuw uitzenden in de cel richting andere eiwitten of tweede boodschappers. |
Na+/Ca2+ wisselaar | Na2+ wordt uit de cel gehaald, terwijl Na+ in de cel wordt toegelaten. |
NGF | Zie zenuwgroei factor. |
Onmiddellijk vroeg gen | Genen die als eerste worden gekopieerd en vertaald, zodat ze vertraagde respons genen kunnen activeren voor transcriptie. |
Paracrine | Lokale communicatie tussen cellen. |
Promoter | Start sequentie dat nodig is voor translatie en waar de RNA polymerase aan bindt. |
Ras | Een tweede boodschapper die helpt bij differentiatie en toename van cellen. |
Ryanodine receptor | Receptoren die geblokkeerd kunnen worden door ryanodine. Ze zorgen voor het samentrekken van spieren en zitten op het ER. |
Signaal versterking | Een signaal zorgt ervoor dat vele andere eiwitten, enzymen en tweede boodschappers geactiveerd worden. |
Transcriptie activator eiwitten | Eiwitten die zorgen voor het starten van de transcriptie |
Transcriptie factoren | Zie transcriptie activator eiwitten. |
Tweede boodschappers | Een molecuul dat gevormd of vrijgelaten wordt voor actie door middel van een extracellulair signaal. Het zorgt voor de heruitzending van een signaal. Voorbeelden zijn cAMP, cGMP, IP3 Ca2+ en DAG. |
Vertraagde respons genen | Genen die geactiveerd worden nadat onmiddellijk vroege genen gemaakt zijn. |
Zenuwgroei factor | Zorgt voor differentiatie, overleving en synaptische connecties tussen sympathische en sensorische neuronen |
Appendix Menselijke anatomie
Begrip | Locatie en/of definitie |
Abducens zenuw (6) | Motorisch, oogbewegingen (laterale bewegingen) en in abducens nucleus in middenbrein. |
Achterbrein | Breinstam en cerebellum. |
Amygdala | In temporaalkwab, deel van limbisch systeem. Einde van caudate. |
Anterior commisure | In anteriore gedeelte is de commisure een verbinding tussen de twee hemisferen. |
Anteriore circulatie | Afkomstig uit internale carotid bloedvat. Hemisferen en diencephalon. |
Anteriore cerebrale bloedvaten | Ontstaat uit internal carotid bloedvaten samen met midden cerebral bloedvaten. |
Anteriore communicerende bloedvaten | Ontstaat uit de cirkel van Willis en vormt een brug tussen bloedvaten. |
Anteriore choroidale bloedvat | Ontstaat uit de midden cerebrale bloedvaten en voorziet de amygdala, hippocampus, anterior thalamus, deel van de globus pallidus, posteriore gedeelte van de internale capsule en choroïd plexus. |
Anteriore inferiore cerebellair bloedvat | Voorziet medulla en pons van bloed. Schade zorgt voor specifieke defecten van schedel zenuw, somatische sensorische en motorische functie. |
Anteriore ruggen- merg bloedvaten | Gevormd uit medullaire bloedvaten. |
Arachnoïde mater | Tweede meninge. |
Archicortex | Cortex met drie lagen, meest geëvolueerd en bevat hippocampus. |
Basale ganglia | Bestaat uit caudate, putamen en globus pallidus. |
Basilaire bloedvaten | De vertebrale bloedvaten komen samen op het niveau van de pons, ventraal, en vormen de middellijn. |
Bloed-hersen barrière | Een diffusie barrière tussen de hersenbloedvaten en de substantie van het brein, gevormd door tight junctions in endotheelcellen. |
Branchiale motor nuclei | Breinstam nuclei projecteert naar spieren verkregen uit embryonische structuren (branchial arches; spieren en botten voor kaken). |
Breinstam | Middenbrein, pons en medulla. |
Calcarine sulcus | Verdeelt occipitaalkwab in tweeën. |
Cauda equina | Overgebleven zenuwuiteindes onderin het ruggenmerg zonder wervels. |
Caudaal | Voorbeeld: ruggenmerg, medulla, pons, cerebellum, middenbrein, diencephalon en cerebrum (CZS). |
Caudate | Grijze stof naast laterale ventrikels en om thalamus. |
Caverneuze sinus | Oppervlakkige cerum bloedvaten lopen hierin over. |
Centrale sulcus | Anterior ligt de primaire motorische cortex. Posterior ligt de primaire sensorische cortex. Scheidt ook de frontaalkwab van parietaalkwab. |
Cerebellaire cortex | Oppervlakte van cerebellum. |
Cerebrale aquaduct | Aquaduct van Sylvius. Verbindt het 3e en 4e ventrikel. |
Cerebrale cortex | Dunne laag weefsel dat het hele cerebrum bedekt. |
Cerebrale hemisferen | Verdeling in rechter- en linkerhemisfeer om het voorbrein op te delen. |
Cerebellaire peduncles | Verbinden het cerebellum aan het dorsale gedeelte van de pons. Er zijn drie soorten; zie begrippenlijst hoofdstuk 19. |
Cerebrospinale vloeistof | Zit in ventrikels gemaakt door choroïd plexus. Komt ook voor in subarachnoïde ruimtes vanuit vierde ventrikel. |
Cerebrum | Grote hersenen. |
Cervicaal (hals) gebied | Bovenste gedeelte van het ruggenmerg. |
Cervicale vergroting | Een ruggenmerg gebied dat vergroot is, zodat alle zenuwen van de ledematen een plek hebben. Hier armen, C3-T1. |
Choroïde plexus | Komt voor in elke ventrikel en maakt cerebrospinale vloeistof. |
Cingulate gyrus | Gyrus boven het corpus callosum. Onderdeel van limbisch systeem. |
Cingulate sulcus | Ligt boven de cingulate gyrus. |
Cirkel van Willis | Internale carotid- en basilair bloedvaten komen hier samen, basaal. |
Cistern | Gevuld met vloeistof om de onrekbare pia mater te vormen over de gyri |
Coronaal | Een vlak achter de ogen. Ook wel frontaal genoemd. |
Corpus callosum | Een gebied van vele zenuwbanen die de twee hemisferen verbindt. |
Derde ventrikel | Is gelegen tussen de twee thalami in het diencephalon. Bedekt door voorbrein en continu in contact met cerebrale aquaduct. |
Diencephalon | Thalamus en hypothalamus. |
Dorsale column | Mechanosensorische informatie paden van first-order sensorische neuronen in de dorsale root ganglia richting de dorsale column nuclei. |
Dorsale horn | Dorsale gedeelte van grijze stof in ruggenmerg; verwerkt sensorisch. |
Dorsale root | Axonen van de dorsale root ganglia naar de dorsale horn; ontvangt sensorische informatie uit de periferie. |
Dorsale thalamus | Grootste component van de diencephalon. |
Dura mater | Buitenste meninge en is een harde en dikke stof. |
Dwars (transverse) | Dwars op de lange as van het ruggenmerg. |
Dwars sinusen | De superior sagittal sinus en diepere sinussen komen hierin terecht. |
Folia | Dalen en bergen in het oppervlakte van het cerebellum. |
Foramina van Monro | Zie interventriculaire foramina. |
Fornix | Verbindt hippocampus met hypothalamus in het midden van brein. |
Frontaal kwab | Anterior aan de centrale sulcus en superior aan laterale fissure. |
Gezichtszenuw (7) | Sensorisch en motorisch, voor gezichtexpressie controle, smaak voorin tong en speekselklieren, en in gezichtsmotor nucleus, pons en ganglion. |
Globus pallidus | Grijze stof aan de binnenkant van de putamen. |
Glossopharyngeal zenuw (9) | Sensorisch en motorisch, voor sensatie en smaak achtertong en strottenhoofd, carotid baroreceptoren en chemoreceptoren, en in nucleus ambiguus en inferior salvatory. |
Gyri | Gevouwen tissue (enkelvoud: gyrus). |
Horizontale secties | Lopen parallel aan de rostraal-caudaal richting. Ook wel axiale sectie. |
Hippocampus | Consolideert geheugen in het mediale gedeelte van de temporaalkwab. |
Hydrocephalus | Leidt tot verdrukking van brein door slechte afvoering van CSF. |
Hypofyse | Boven superior colliculus en naast posterior commisure. |
Hypofyse steel (pituitary stalk) | Infundibulum. Aan de onderkant van de hypofyse. |
Hypoglossale zenuw (12) | Motorisch, voor tongbewegingen en in hypoglossale nucleus van de medulla. |
Hypothalamus | Boven het optisch chiasma bevindt het ventrale gedeelte zich. In diencephalon voor homeostase en reproductieve functies. |
Inferior olive | Lateraal in medulla en input naar cerebellum. |
Insula | Achter de laterale fissure. Ook wel insulaire cortex genoemd. |
Internale capsule | Witte stof richting het midden in de diencephalon. |
Internale carotid vaten | Bloedvoorziening anterior ruggenmerg en komt vanaf de common carotid artery. Deze komt weer uit de dorsale aorta. |
Interventriculaire foramina | CSF vloeit tussen de twee laterale ventrikels door deze smalle middenruimtes tussen het rechter- en linker diencephalon. |
Jugulaire vaten | Anteriore circulatie terug naar hart door jugulaire bloedvaten. |
Korte circumferentiaal | Gaat door de breinstam heen, lateraal, en kan zorgen voor motorische- en sensorische schade. Komt van basilaire bloedvat. |
Kwab | Verdeling van hemisferen in vier soorten. |
Lange circumferentriale bloedvaten | Ook dorsolaterale bloedvaten genoemd. Twee belangrijkste zijn: posterior inferior cerebellair bloedvat en anterior inferior cerebellair. |
Laterale column | Laterale witte stof gebieden om motorische info van brein naar ruggenmerg te zenden. Ook pijn en temperatuur info naar cerebellum. |
Laterale corticospinale tract | Axonen die reizen van de cerebrale cortex, via interneuronen en motor neuronen in de ventrale horn. |
Laterale fissure | Sylvian fissure. Scheidt temporaalkwab van de frontaal en parietaal. |
Laterale ventrikels | Liggen in het diencephalon en komen voor in de frontale-, de occipitaal en de temporaalkwab. Ook wel 1e en 2e ventrikel genoemd. |
Lenticulostriatie bloedvaten | Diep binnen dringende bloedvaten in kernen zoals het striatum. |
Limbisch systeem | (Sub)corticale gebieden te maken met emotie. Cingulate gyrus, hippocampus en amygdala. |
Longitudinaal | Parallel lopend aan ruggenmerg as. |
Lumbar gebied | Derde gedeelte van het ruggenmerg. |
Lumbosacrale vergroting | Een ruggenmerg gebied dat vergroot is, zodat alle zenuwen van de ledematen een plek hebben. Hier benen, L1-S2. |
Mammillary lichamen | Ventraal gezien zijn het twee bolletjes in het midden van het brein. Gedeelte van caudale hippocampus en in diencephalon. |
Medulla | Het caudale gedeelte van de breinstam, van pons naar ruggenmerg. |
Medullaire bloedvaten | Voorziet samen met de vertebrale bloedvaten het ruggenmerg van bloed. Vormen anterior- en posterior ruggenmerg bloedvaten. |
Medullaire pyramides | Bobbels bij het ventrale aspect van de medulla die de corticobulbar- en en corticospinale paden representeren. |
Meninges | De drie hersenzakken die het brein beschermen. |
Middenbrein | Bevat superior- en inferior colliculi substantia nigra en rode nucleus. |
Midden cerebrale bloedvaten | Ontstaat uit internal carotid bloedvaten samen met anterior cerebral bloedvaten. |
Motor cortex | Cortex ‘van’ de precentrale gyrus. |
Neocortex | Een cortex gevormd uit zes lagen. Is het grootste gedeelte van cortex. |
Occipitaal kwab | Achterin het brein dat over het cerebellum ligt. Voornamelijk zicht. |
Oculomotor zenuw (3) | Motorisch, voor oogbewegingen, pupilconstrictie en –accommodatie en spieren ooglid, en in oculomotor- en EW nucleus in middenbrein. |
Olfactorische bulb | Einde van de olfactorische tract in een bol. Ontvangen input van neus. |
Olfactorische tract | Pad vanuit olfactorische bulb naar brein. |
Olfactorische zenuw (1) | Sensorisch, voor reuk en in nasale epithelium. |
Optisch chiasma | Meest centrale aspect van het ventrale oppervlakte met twee punten. |
Optische zenuw (2) | Sensorisch, voor zicht en in retina. |
Paleocortex | Bevat inferiore en mediale aspecten van temporaalkwab. |
Parahippocampale gyrus | Ventrale-mediale oppervlakte van de temporaalkwab. Er wordt gekeken aan de onderkant van het brein. Verbergt de hippocampus. |
Paramediaan circumferential | Gaat door de breinstam heen, ventraal, en kan zorgen voor motorische- en sensorische schade. Komt van basilaire bloedvat. |
Parietaal kwab | Ligt tussen de ocipitaalkwab en frontaalkwab in. Achter centrale sulcus. |
Parieto-occipitaal sulcus | Scheidt parietaalkwab van occipitaalkwab. |
Perifere zenuwen | Ruggenmerg zenuwen of segmentale zenuwen genoemd. Buiten CZS. |
Pia mater | Derde meninge en is verbonden met de buitenste gliacellen van brein. |
Plexus Chorioides | Bevindt zich in het derde ventrikel en maakt hersenvloeistof aan. |
Pons | Rostraal aan de medulla een brug voor zenuwen. Dorsaal: cerebellum. |
Postcentrale gyrus | Gyrus achter de centrale sulcus. |
Posteriore cerebrale bloedvaten | Ontstaat uit de cirkel van Willis. Ontvangt bloed dan uit het vertibrale/basilaire systeem. |
Posteriore circulatie | Circulatie afkomstig uit vertebrale bloedvaten. Breinstam, cerebellum, bovenste gedeelte van ruggenmerg en posterior voorbrein. |
Posteriore communicatie bloedvaten | Ontstaat uit de cirkel van Willis en vormt een brug tussen bloedvaten. |
Posteriore inferiore cerebellair bloedvat | Voorziet medulla en pons van bloed. Schade zorgt voor specifieke defecten van schedel zenuw, somatische sensorische en motorische functie. |
Posteriore spinale bloedvaten | Gevormd uit medullaire bloedvaten. |
Precentrale gyrus | De gyrus voor de centrale sulcus. |
Primaire visuele cortex | Gedefinieerd door calcarine sulcus. |
Putamen nuclei | Grijze stof, bol in de thalamus en vormt uit de caudate. |
Reticulaire formatie | Reguleren van bewustzijn door de voorbrein projecties van een gedeelte van de breinstam. |
Rode nucleus | Een middenbrein structuur die betrokken is bij motorische coördinatie, voornamelijk bij non-humane zoogdieren. |
Ruggenmerg | Onderdeel van CZS dat van de medulla naar de cauda equina loopt. |
Sacrale | Vierde gebied van het ruggenmerg. |
Sagitaal | Een vlak dat tussen de ogen in staat. Parasagitaal (lateraal) en midsagitaal (midden). |
Schedelzenuwen | Twaalf zenuwen vanuit de breinstam en verzenden sensorische informatie richting en versturen motorische informatie naar CZS. |
Schedelzenuwen nuclei | In breinstam en zendt/verkrijgt informatie naar/van schedelzenuwen 3 t/m 12. |
Septum pellucidum | Bepaalt mediale oppervlakte van laterale ventrikels. Membraan weefsel dat een midden sagittaal gebied vormt in het brein. |
Somatische motor nuclei | Een breinstam nuclei die projecteert naar striated spieren. |
Somatische sensorische cortex | Het gebied ‘van’ de postcentrale gyrus. |
Spinale accessory zenuw (11) | Motorisch, voor schouder- en nekspieren en in spinale accesory nucleus. |
Staartweefsel | Onderste gedeelte van het ruggenmerg. (coccygeal) |
Striatum | Caudate en putamen nuclei. |
Sulci | Groeven. Enkelvoud: sulcus. Uitspraak: sultsie. |
Superior colliculi | Gelaagde structuur dat het dak vormt van het middenbrein. Het is belangrijk bij het oriënteren van hoofd- en oogbewegingen. |
Superior sagitaal sinus | De oppervlakkige bloedvaten komen hierin terecht langs de dorsale middenlijn. |
Temporaal kwab | Ligt onder de laterale fissure, naast de oren. |
Thorocale gebied | Tweede gebied van het ruggenmerg. |
Trigeminaal systeem | Breinstam is een doorgang voor alle binnenkomende sensorische paden van uit de ruggenmerg. Hier: sensorisch pad voor hoofd en nek. |
Trigeminale zenuw (5) | Sensorisch en motorisch, voor somatische sensatie in gezicht, mond en cornea, en kauwspieren, en in pons en gasserian ganglion. |
Trochlear zenuw (4) | Motorisch, voor oogbewegingen en in trochlear nucleus in middenbrein. |
Uncus | Mediaal gezien vanaf de parahippocampale gyrus. Bevat amygdala. |
Vagus zenuw (10) | Sensorisch en motorisch, autonome functies van maag, sensatie van strottenhoofd en keelholte, slikken en stembandspieren, en in dorsale motor nucleus van vagus en vagale zenuw ganglion. |
Vasocorona | Verbindt anteriore- en posteriore ruggenmerg bloedvaten en zorgt ervoor dat dunne bloedvaten in het witte stof bloed krijgen. |
Ventrale columns | Zenden pijn en temperatuur info naar breinstam en krijgen motorische info van de motorische cortex. |
Ventrale horn | Het ventrale gedeelte van grijze stof in ruggenmerg. Bevat primaire motorneuronen. |
Ventrale root | Collectie zenuwen die motor axonen bevatten die ventraal weglopen. |
Ventrikels | De met vloeistof gevulde ruimten in de gewervelde hersenen die de holte van de embryonale neurale buis vertegenwoordigen. |
Vertebrale bloedvaten | Posteriore circulatie, komt uit subclavian artery en die komt weer uit de dorsale aorta. |
Vestibulocochleare zenuw | Sensorisch, voor horen en balans en in de spirale- en vestibulaire ganglion. (8) en auditoir. |
Vierde ventrikel | Ruimte tussen de pons en het cerebellum. Begint aan caudale uiteinde van het cerebrale aquaduct. |
Viscerale motor nuclei | Breinstam motor nuclei die projecteert naar perifere ganglia die gladde spieren enerveren. |
Voorbrein | Bestaat uit diencephalon en cerebrale hemisferen. |
Hoofdstuk 8 Synaptische plasticiteit
Begrip | Definitie |
Associativiteit | Een proces in de hippocampus waarbij een zwakke groep neuronen verbeterd worden, omdat een naastgelegen groep flink geactiveerd wordt. |
Augmentatie | Vergroting. Vergroot de activiteit en de hoeveelheid neurotransmitter vrijlating. Werkt samen met potentiatie, maar werkt enkele seconden. |
Coïncidentie detector | Het gaat om een meetmethode, waarbij twee of meer detectoren ingezet worden om hetzelfde verschijnsel op twee verschillende plaatsen waar te nemen en zo de nauwkeurigheid te verhogen. |
Habituatie | Het geleidelijk (passief) wennen aan herhaaldelijke terugkerende prikkels. |
Lange termijn depressie (LTD) | Een blijvende verzwakking van synapsen gebaseerd op de recente activiteitspatronen. |
Post-tetanische potentiatie (PTP) | Een verbetering van synaptische transmissie waarbij vele actiepotentialen ontstaan. |
Potentiatie | Versterking. Vergroot de activiteit en de hoeveelheid neurotransmitter release. Werkt samen met augmentatie, maar werkt tientallen seconden. |
Sensitizatie | Verhoogde sensitiviteit ontstaat in een gebied rondom letsel. Hierbij ontstaat een aversieve respons, omdat het gebied zeer doet. |
Spike-timing dependant plasticity (STDP) | Tijd-afhankelijke activiteit dat nodig is voor het bewerkstelligen van synaptische plasticiteit. Dit is het resultaat van Ca2+ signalering in de postsynaptische cel. |
Synaptische depressie | Een tijdelijke vermindering van synaptische kracht door uitputting van de blaasjes aan de presynaptische kant. |
Synaptische verlichting | Een snelle toename van synaptische kracht wanneer twee of meer actiepotentialen de presynaptische terminaal bereiken in een paar milliseconden. |
Hoofdstuk 16
Begrip | Definitie |
α-motor neuronen | Neuronen in het ventrale gebied van de ruggenmerg die enerveren met skeletspieren. |
Basale ganglia | Een groep nuclei die diep in de witte stof van de frontaalkwabben liggen. Hebben te maken met motorisch gedrag. Hierbij horen de caudate, putamen en globus pallidus, maar soms ook de subthalamische nucleus en substantia nigra. |
Cerebellum | Een structuur in de achterhersenen voor motorische coördinatie, houding en balans. Het bestaat uit drie lagen cortex en diep gelegen nuclei. Het zit vast aan de breinstam door peduncles. |
γ-motor neuronen | Klasse van motor neuronen in de ruggenmerg die de lengte van spieren reguleren. Deze neuronen enerveren met de intrafusale spieren uit de spier spindle. |
Langzame (S) motor unit | Ze hebben een lage activatiedrempel, waardoor ze langzamer geactiveerd worden. Zijn wel veel actief, continu doorbloedt, waardoor ze minder snel vermoeid worden. |
Mesencephalon locomotor gebied | Zorgt voor activatie van beweging en de snelheid hiervan veranderen. |
Motor unit | Een motor neuron dat skelet spier spindles beïnvloedt. Oftewel, de collectie van skelet spier spindles die beïnvloedt worden door één neuron. |
Premotor cortex | Motor associatie gebied in de frontaalkwab anterior aan de primaire motor cortex. Betreft plannen van vrijwillige bewegingen. |
Primaire motor cortex | Ligt in de precentrale gyrus en essentieel voor vrijwillige bewegingen. Projecteert naar motorneuronen in ruggenmerg en schedelzenuw nuclei. |
Size principle | Hoe groter motor neuronen, hoe meer spierspanning. |
Snelle fatigable (FF) motor unit | Spieren die gebruikt worden bij flinke inspanning, maar zijn snel vermoeid, omdat er geen mitochondriën aanwezig zijn. |
Spier spindle | Gespecialiseerde sensorische organen voor mechanosensorische informatie over spierlengte. Komen voor bij bijna alle skeletspieren. |
Spier tone | De normale spanning in spieren en gemeten door de resistentie bij passief strekken. |
Upper motor neuronen | Een neuron die naar de lagere neuronen signaleert in de breinstam en ruggenmerg. |
Hoofdstuk 17
Begrip | Definitie |
Broca's gebied | Een gebied in de linker frontaal kwab voor spraak productie. |
Corticobulbar tract | Een pad dat informatie uit de primaire- en secundaire motor cortices naar de breinstam zendt. |
Corticospinale tract | Een pad dat motorische informatie vanuit de primaire en secundaire motor cortices naar het ruggenmerg zendt voor vrijwillige beweging (voornamelijk handen en voeten). |
Decerebrate rigidity | Overmatige spierspanning bij extensor spieren door schade aan breinstam. |
Laterale vestibulospinale tract | Ontvangt sensibele informatie over de positie van het hoofd. Deze tract loopt lateraal door de witte stof en eindigt op mediale lagere motorneuronpools voor de proximale spieren. |
Mediale vestibulospinale tract | Ontvangt sensibele informatie over de positie van het hoofd. Deze tract eindigt bilateraal in de mediale ventrale hoorn. Hier wordt de hoofdpositie geregeld tijdens rotatie van het hoofd. |
Medullaire pyramide cellen | Longitudinale uitstulpingen op de medulla (ventraal) die werken in de corticobulbar- en corticospinale paden. |
Reticulaire formatie | Een netwerk van neuronen en axonen in de kern van de breinstam voor netspanning in myeline omhult materiaal. Grootste functies: controle van respiratie en hartslag, postuur en bewustzijn. |
Rubrospinale tract | Bij non-humane dieren, het pad dat bijdraagt aan beweging en loopt van de rode nucleus (middenbrein) naar het ruggenmerg. Het corticospinale pad regelt deze functie. Bij mensen is de rubrospinale tract rudimentair of zelfs afwezig. |
Spiegel motor neuron | Een specifieke groep neuronen wordt ook actief alleen al bij het zien van een beweging, gemaakt door een ander. |
Spinale shock | De eerste zwakke verlamming dat veroorzaakt wordt door schade aan aflopende motorische paden. |
Superior colliculus | Gelaagde structuur dat het dak vormt van het middenbrein. Het is belangrijk bij het oriënteren van hoofd- en oogbewegingen. |
Upper motor neuron syndroom | Symptomen (verlamming, spastica en een positieve Babinski respons) die ontstaan door schade aan aflopende motorische paden. |
Hoofdstuk 18
Begrip | Definitie |
Caudate nucleus | Een van de drie onderdelen uit de basale ganglia. |
Corpus striatum | Algemene term voor de caudate nucleus en putamen samen. |
Corticostriataal baan | Alle projecties naar de cerebrale cortex, voor input, die eindigen in het corpus striatum. |
Externaal segment | Een onderverdeling van de globus pallidus. |
Globus pallidus (pallidum) | Een van de drie onderdelen uit de basale ganglia. Zendt opnieuw signalen uit van het corpus striatum naar de thalamus. |
Hemiballismus | Een syndroom dat veroorzaakt wordt door schade aan de subthalamische nucleus (basale ganglia). Het zorgt voor onvrijwillige en gewelddadige bewegingen van de ledematen. |
Huntington | Een autosomale dominante genetische aandoening waarbij een mutatie in een enkel gen zorgt voor veranderingen in de persoonlijkheid, progressief verlies van controle over vrijwillige beweging en uiteindelijk sterfte. Veroorzaakt door schade in de basale ganglia. |
Internaal segment | Een onderverdeling van de globus pallidus. |
Medium spinale neuron | De projecterende neuronen van de caudate en putamen. |
Parkinson | Een neurodegeneratieve ziekte dat schade veroorzaakt in de substantia nigra. Het veroorzaakt tremoren in rust en moeilijkheden in bewegen. |
Putamen | Een van de drie onderdelen uit de basale ganglia. |
Substantia nigra | Een kern in de basale ganglia laag in het middenbrein dat informatie ontvangt van verschillende (sub)corticale structuren. Substantia nigra pars compacta cellen zenden naar de caudate en putamen. Substantia nigra pars reticulata cellen zenden naar de thalamus. |
Subthalamische nucleus | Een kern in de ventrale thalamus dat input ontvangt van de caudate en putamen. Het regelt motorisch gedrag. |
Hoofdstuk 19
Begrip | Definitie |
Actie (intentie) tremor | Ontstaan vaak bij dysmetrie en zorgen voor trillingen bij het reiken naar objecten. |
Basket cel | Inhibitoire interneuronen in de cerebellaire cortex. De cellichamen liggen in de Purkinje cel laag om de Purkinje cellichamen heen. |
Cerebellaire ataxia | Door laesies in het cerebellum, zorgt voor onkunde van gecoördineerde bewegingen. |
Cerebellaire peducles | Drie bilaterale paren van axonpaden die informatie van en naar het cerebellum zenden/ontvangen. De superior cerebellaire peduncle (brachium conjunctivum) is een efferent motorpad. De midden cerebellaire peduncle (branchium pontis) is een afferent pad vanuit de pontine nuclei. De kleinste en meest complexe is de inferior cerebellaire peduncle (restiform lichaam) omvat meerdere paden. |
Cerebrocerebellum | Het gedeelte van de cerebellaire cortex die input ontvangt van de cerebrale cortex, via de pontine relay nuclei. |
Climbing fibers | Axonen die beginnen in de inferior olive, gaan door de inferior cerebellaire peduncle en maken terminale vertakkingen die de dendritische spines omringen van Purkinje cellen. |
Decussatie | Een kruising van weefsel paden in de middenlijn. |
Dorsale nucleus van Clarke | Een groepje neuronen die in het mediale gedeelte van de dorsale ruggenmerg kolom. Het is een component van een cerebellair motorpad die helpt bij het verwerken van proprioceptieve input en zendt opnieuw informatie uit. |
Dysdiadochokinesia | Moeite bij het uitvoeren van snelle veranderende bewegingen. |
Dysmetria | Onnauwkeurige bewegingen die veroorzaakt worden door het verkeerde inschatten van afstand. |
Golgi cel | Zijn remmende interneuronen in de granulaire laag van het cerebellum. |
Inferior olivary nucleus (inferior olive) | Nucleus in de medulla die informatie zendt naar cerebellum. |
Mesenchephalische nucleus | Proprioceptieve signalen van het gezicht worden hier door heen gestuurd richting het spinocerebellum. |
Nystagmus | Herhalende bewegingen van de ogen door grote schaal bewegingen van het visuele veld (optokinetische nystagmus). Zorgt ook voor knikken en veroorzaakt door breinstam en cerebellaire pathologie. |
Pontine nuclei | Collectie neuronen in de pons die input ontvangen van de cerebrale cortex en hun axonen lopen via de midden cerebellaire peduncle door de middellijn. |
Rode nucleus | Een middenbrein structuur die betrokken is bij motorische coördinatie, voornamelijk bij non-humane zoogdieren. |
Spinocerebellum | Een gebied in de cerebellaire cortex die informatie ontvangt uit het ruggenmerg. Voornamelijk uit Clark's nucleus. |
Stellate cel | Een neuron met vele dendrieten aan het cellichaam, waardoor een stervormige neuron ontstaat. Inhibeert Purkinjecellen. |
Vermis | Het mediale deel van het spinocerebellum bemoeit zich met bewegingen van proximale spieren en reguleert specifieke oogbewegingen. |
Hoofdstuk 28
Begrip | Definitie |
Cholinerge nuclei | Betreft kernen die gebruik maken/beïnvloedt worden door acetylcholine. |
Chronische vermoeidheid (CFS; chronic fatigue syndrome) | Een aanhoudende vermoeidheid die niet veroorzaakt wordt door inspanning, niet aanzienlijk verlicht door rust, en wordt niet veroorzaakt door andere medische aandoeningen. Er ontstaat ook spierpijn, keelpijn, hoofdpijn en mentale vermoeidheid. |
Delta golven | Langzame EEG golven ( |
Histamine-(bevattende neuronen) | Een biogenische amine-neurotransmitter dat verkregen wordt uit de aminozuur histidine. |
Hypofyse (pineal gland) | Ligt op het dorsale oppervlakte van het middenbrein. Het regelt circardiaan ritmes en volgens Descartes zat hier de ziel. |
Insomnia | Slapeloosheid. |
Melanopsin | Is een fotopigment in lichtgevoelige ganglioncellen van de retina die betrokken zijn bij de regulatie van het circardiaan ritme, pupil-licht reflex en andere niet-visuele reacties op licht. Werkt samen met een G-eiwit. |
Melatonine | Een hormoon dat helpt bij het circardiaan ritme en slaap. |
Narcolepsie | Is een chronische neurologische aandoening waarbij de slaap-waak cyclus niet normaal wordt gereguleerd. Gaat vaak samen met insomnia. |
Non-rapid eye movement (non-REM sleep) | Slaapfases waar de ogen geen snelle bewegingen maken. Gebeurt in alle vier de slaapfases. |
Orexin (hypocretin) | Is een neurotransmitter die opwinding, waakzaamheid, en de eetlust reguleert. Kataplexie (kort verlies van spierspanning) wordt veroorzaakt door een gebrek aan orexin in de hersenen als gevolg van vernietiging van de cellen die het produceren. |
Paramediale pontine reticulaire formatie (PPRF) | Neuronen in de reticulaire formatie van de pons die acties van motorneuronen (in abducens en oculomotor nuclei) coördineren, om horizontale oogbewegingen te maken. |
Photoentrain | Werkt mee om te reageren op licht voor het circardiaan ritme. |
Pontine-geniculo-occipitaal (PGO) golven | Karakteristieke EEG-golven die rapid eye movement detecteren in slaap. |
Pontine reticulair formatie | Reguleert slaap-waak cyclus en filtreert irrelevante informatie van belangrijke informatie. |
Reticulair activatie systeem | Gebied in tegmentum dat opwinding veroorzaakt, als het gestimuleerd wordt. Betrokken bij waak en slaap. |
Rostrale interstitiale nucleus | Neuroncluster in de reticulaire formatie dat de acties van neuronen in de oculomotor nuclei coördineert. Reguleren verticale oogbewegingen. |
Rusteloos been syndroom | Een neurologische aandoening die gekenmerkt wordt door een onbedwingbare drang om je lichaam te bewegen om ongemakkelijke of vreemde gewaarwordingen stoppen, meestal in de benen. |
Serotonerge neuronen | Serotonine wordt afgegeven door serotonerge neuronen in de hersenen die naar verschillende onderdelen lopen. |
Slaap apneu | Is een slaapstoornis waarbij tijdens de slaap perioden van ademstilstand of ernstig verzwakte ademhaling voorkomen. |
Slaapfases | 1. Non-REM slaap en is een overgangsfase tussen de waak- en slaaptoestand. Duurt 3-5 minuten. 2. Diepe slaap, duurt 30-40 minuten en haal je de meeste rust uit. 3 en 4. Zeer diepe slaap, ben je ontspannen en in de loop van de nacht worden deze fases korter. Na fase 4 begint de REM-slaap en ben je tijdelijk verlamd. |
Slaap spindle | Overgang naar non-REM slaap te zien door een verhoogde EEG-activiteit (10-14 Hz) voor een paar seconden. |
Slow-wave sleep | Diepe slaap, uit fase 3 en 4 van non-REM slaap. |
Suprachiasmatische nucleus (SCN) | Hypothalamische nucleus gelegen boven het optisch chiasma die direct input verkrijgt van de retina. Betrokken bij lichtperceptie voor het circardiaan ritme. |
Tonically actieve status | Langzame, maar continue activatie. |
Tuberomammilaire nucleus (TMN) | Een subnucleus van het onderste gedeelte van de hypothalamus. Het bestaat voornamelijk uit histamine neuronen en is betrokken bij de controle van opwinding, slaap en circardiaan ritme. |
Ventrolaterale preoptische nucleus (VLPO) | Het slaap promoterende systeem. |
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1081 |
Add new contribution