Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Oefenpakket Belastingrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

HERTENTAMEN: BELASTINGRECHT DATUM: 15 april 2013 (Versie 1)

 

ONDERDEEL A – 40 meerkeuzevragen (max. 40 punten)

 

Vraag 1

 

In de Volkskrant van 5 november 2012 stond het volgende artikel (enkel de relevante passages zijn weergegeven):

 

Presidentskandidaat Romney maakt gebruik van Nederland als belastingparadijs

De fiscale sluipwegen van Mitt Romney lopen ook door Nederland. Het private-equityfonds Bain Capital, waarin de presidentskandidaat participeert, zou via de Nederlandse route zo’n 80 miljoen euro aan dividendbelasting hebben ontweken.

Presidentskandidaat Mitt Romney profiteert via het private-equityfonds Bain Capital van een voordelige fiscale route die via Nederland loopt. Nederland is voor het Amerikaanse Bain, dat door Romney werd opgericht, een schakel in zijn omvangrijke internationale web van trust- en houdstermaatschappijen.

Door zijn investering van de in 2004 overgenomen Ierse farmaceut Warner Chilcott via Nederland te laten lopen, weet Bain dividend- en vermogenswinstbelasting te vermijden. Sinds de aandelen in Nederland zijn ondergebracht, werd zo’n 398 miljoen dollar (303 miljoen euro) aan dividend uitgekeerd en verkocht Bain voor ruim 334 miljoen dollar (260 miljoen euro) aan aandelen.

Dit blijkt uit door Follow the Money voor de Volkskrant onderzochte deponeringen bij de Amerikaanse beurstoezichthouder (SEC), Romneys belastingaangiften, door het Amerikaanse techblog Gawker geopenbaarde vertrouwelijke documenten van Bain, en gegevens van de Nederlandse Kamer van Koophandel.

(…)

 

398 miljoen dollar

Sinds 2010 heeft Bain Capital zijn aandelen in Warner Chilcott ondergebracht in een Nederlandse besloten vennootschap. Vanaf het begin hebben er omvangrijke uitkeringen aan Bain Capital plaatsgevonden. Warner Chilcott keerde vanaf augustus 2010 398 miljoen dollar aan dividend uit. Bain verkocht in deze jaren ook voor ruim 334 miljoen dollar aan aandelen Warner Chilcott.

Door gebruik te maken van (…………………………) in Nederland en Luxemburg weet Bain dividend- en vermogenswinstbelasting te vermijden en de opbrengsten van zijn aandelen veilig onder te brengen in de fiscale vrijplaats Kaaimaneilanden. (…………………………) houdt in dat de winst uit een aandelenbezit van meer dan 5 procent niet wordt belast in Nederland. Nederland is mede daarom een aantrekkelijke vestigingsplaats voor houdstermaatschappijen van multinationals en financiële fondsen. ‘We zijn wereldkampioen (…………………………)’, zegt Jos Peters, fiscalist bij Merlyn.

 

Welk woord ontbreekt op de drie stippellijnen?

a. (de regeling in) belastingverdragen.

b. (de) deelnemingsvrijstelling.

c. (de) fiscale eenheid.

d. (het) verdrag ter voorkoming van dubbele belasting.

 

Vraag 2

Belastingverdragen bevatten geen regels:

a. Over de uitwisseling van inlichtingen en bijstand bij invordering.

b. Ter voorkoming van discriminatie.

c. Ter voorkoming van economische dubbele belastingheffing.

d. Ter voorkoming van het ontgaan van belasting.

 

 

Vraag 3

Welke beginselen past Nederland toe bij het afbakenen van de heffingsbevoegdheid?

a. Het woonplaatsbeginsel en het bronbeginsel.

b. Het woonplaatsbeginsel en het nationaliteitsbeginsel.

c. Het woonplaatsbeginsel, het bronbeginsel en het nationaliteitsbeginsel.

d. Het woonplaatsbeginsel, het bronbeginsel, het nationaliteitsbeginsel en het vermogensbeginsel.

 

 

Vraag 4

Het legaliteitsbeginsel in het belastingrecht houdt in dat:

a. belastingen slechts krachtens de wet mogen worden geheven.

b. belastingen slechts mogen worden geheven over legaal verkregen inkomsten.

c. de belastingplichtige zich aan de wet moet houden.

d. de overheid enkel legaal verkregen bewijs mag gebruiken om vast te stellen over welke inkomsten belasting moet worden geheven.

 

 

Vraag 5

Welke aanknopingspunten kunnen voor de heffing van erfbelasting van belang zijn?

a. de woonplaats en nationaliteit van de erflater en de woonplaats en nationaliteit van de verkrijger.

b. de woonplaats en nationaliteit van de erflater.

c. de woonplaats van de erflater en de woonplaats van de verkrijger.

d. de woonplaats van de erflater.

 

 

Vraag 6

Jos (60 jaar) wil met Kerstmis € 7.500 schenken aan zijn zoon (38 jaar). Als hij het bedrag in één keer schenkt, is schenkbelasting verschuldigd. Jos is pertinent tegen het betalen van belasting en vraagt aan zijn vriend Kees, die wel vaker legale en illegale trucjes heeft uitgehaald ter omzeiling van belastingbetaling, of er niet een handigere manier is om de schenking te realiseren.  

Kees raadt hem aan de schenking in twee delen te doen: de eerste helft op 31 december en de tweede helft op 1 januari van het volgende jaar. Op deze wijze is er volgens Kees helemaal geen schenkbelasting verschuldigd.

De constructie die Kees voorstelt is een voorbeeld van:

a. belastingontduiking.

b. belastingontwijking.

c. fraus legis.

d. relatieve simulatie.

 

 

Vraag 7

M BV houdt alle aandelen in D BV. M BV heeft een lening verstrekt aan D BV. D BV betaalt rente aan M BV. D BV keert tevens jaarlijks dividend uit aan M BV. De vennootschappen zijn niet gevoegd in een fiscale eenheid. Welk van de onderstaande alternatieven is juist?

a. De betaalde rente is bij D BV aftrekbaar van de winst. De ontvangen rente is bij M BV belast met vennootschapsbelasting. Het betaalde dividend is bij D BV aftrekbaar van de winst. Het ontvangen dividend is bij M BV belast met vennootschapsbelasting.

b. De betaalde rente is bij D BV aftrekbaar van de winst. De ontvangen rente is bij M BV belast met vennootschapsbelasting. Het betaalde dividend is bij D BV niet aftrekbaar van de winst. Het ontvangen dividend is bij M BV niet belast met vennootschapsbelasting.

c. De betaalde rente is bij D BV niet aftrekbaar van de winst. De ontvangen rente is bij M BV niet belast met vennootschapsbelasting. Het betaalde dividend is bij D BV aftrekbaar van de winst. Het ontvangen dividend is bij M BV belast met vennootschapsbelasting.

d. De betaalde rente is bij D BV niet aftrekbaar van de winst. De ontvangen rente is bij M BV niet belast met vennootschapsbelasting. Het betaalde dividend is bij D BV niet aftrekbaar van de winst. Het ontvangen dividend is bij M BV niet belast met vennootschapsbelasting.

 

 

Vraag 8

De formule om de totaalwinst van een IB-onderneming te bepalen (via vermogensvergelijking) is:

a. Boekwinst -/- aftrekposten.

b. Eindvermogen -/- beginvermogen -/- later ingebracht kapitaal + onttrekkingen tijdens het bestaan van de onderneming.

c. Eindvermogen -/- beginvermogen + later ingebracht kapitaal -/- onttrekkingen tijdens het bestaan van de onderneming.

d. Jaarwinst -/- aftrekposten.

 

 

Vraag 9

Wat is de gangbare definitie van het begrip ‘belastingen’?

a. Belastingen zijn onvrijwillige betalingen – anders dan als straf – aan de overheid, waar een rechtstreekse individuele prestatie tegenover staat, en die krachtens rechtsregels worden gevorderd.

b. Belastingen zijn onvrijwillige betalingen – anders dan als straf – aan de overheid, waar geen rechtstreekse individuele prestatie tegenover staat, en die krachtens rechtsregels worden gevorderd.

c. Belastingen zijn onvrijwillige betalingen aan de overheid, waar een rechtstreekse individuele prestatie tegenover staat, en die krachtens rechtsregels worden gevorderd.

d. Belastingen zijn vrijwillige betalingen aan de overheid, waar een rechtstreekse individuele prestatie tegenover staat, en die krachtens rechtsregels worden gevorderd.

 

 

Vraag 10

Stelling I: Het inkomen uit aanmerkelijk belang bestaat naast reguliere voordelen uit deelnemingsvoordelen.

Stelling II: Ook natuurlijke personen met een belang van minder dan 5% van het geplaatste aandelenkapitaal in een vennootschap kunnen onder omstandigheden een aanmerkelijk belang hebben in die vennootschap.

Welke stelling is juist?

a. Stelling I en II zijn onjuist.

b. Stelling I en stelling II zijn juist.

c. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

d. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

 

 

Vraag 11

Vloot Beheer B.V. heeft 100 gewone aandelen A uitgegeven met een nominale waarde van € 100. Daarnaast zijn door Vloot Beheer B.V. nog eens 100 aandelen B uitgegeven met dezelfde nominale waarde. De aandelen B geven de aandeelhouders aanvullende winstrechten. De heer Van Vloot houdt 8 aandelen A en geen van de aandelen B.

Kies het juiste antwoord:

a. De heer Van Vloot heeft een aanmerkelijk belang in Vloot Beheer B.V., aangezien hij ten minste 5% van één van beide soorten aandelen bezit.

b. De heer Van Vloot heeft geen aanmerkelijk belang in Vloot Beheer B.V., aangezien hij niet ten minste 5% van beide soorten aandelen bezit.

c. De heer Van Vloot heeft uitsluitend een aanmerkelijk belang in Vloot Beheer B.V., indien hij van beide soorten ten minste 1 aandeel bezit en tevens voor ten minste 5% aandeelhouder is van één van beide soorten aandelen.

d. De heer Van Vloot houdt geen aanmerkelijk belang in Vloot Beheer B.V., aangezien hij minder dan 5% van het totaal geplaatste aandelenkapitaal bezit.

 

 

Vraag 12

Wonkers wil geen fiscaal voordeel watervilla

Laatste update: 6 april 2012 15:45 info

DEN HAAG - Staatssecretaris Frans Wonkers van Financiën wil af van het belastingvoordeel dat eigenaren van een drijvende 'watervilla' kunnen krijgen na een uitspraak van de Hoge Raad.

Als gevolg van dit arrest ontstaat er een verschil in fiscale behandeling in de overdrachtsbelasting en in de vermogensrendementsheffing van 'roerende' waterwoningen aan de ene en 'onroerende' waterwoningen en gewone woningen aan de andere kant.

Wonkers is niet bereid ''deze situatie op voorhand zo maar te accepteren'' en gaat onderzoeken of het mogelijk is het verschil in behandeling weg te nemen, liet hij vrijdag weten.

Lees het nieuwsbericht. De Hoge Raad heeft in 2012 beslist dat sommige waterwoningen (d.w.z. woonboten) roerende zaken zijn en derhalve geen overdrachtsbelasting verschuldigd is bij de verkrijging van een dergelijke watervilla.

Welk verschil in behandeling ten aanzien van ‘roerende’ en ‘onroerende’ waterwoningen wordt in het artikel bedoeld ten aanzien van de inkomstenbelasting (vermogensrendementsheffing)?

a. Roerende waterwoningen bestemd voor de recreatieverhuur aan derden kunnen niet worden belast in box 3; onroerende waterwoningen wel.

b. Roerende waterwoningen bestemd voor eigen recreatiebewoning kunnen niet worden belast in box 3; onroerende waterwoningen wel.

c. Schulden die verband houden met de aankoop van roerende waterwoningen kunnen niet in aanmerking worden genomen als schuld in de zin van box 3; schulden die verband houden met de aankoop van onroerende waterwoningen wel.

d. Voor roerende waterwoningen bestaat geen recht op hypotheekrenteaftrek; voor onroerende waterwoningen wel.

 

 

Vraag 13

Denemarken schrapt „vetbelasting”

KOPENHAGEN (ANP/AFP) – Denemarken gaat de één jaar geleden geïntroduceerde ‘vetbelasting’ weer afschaffen. De maatregel bleek duur en de Denen veranderden hun eetgewoonten niet, aldus het ministerie voor Belastingen zaterdag.

De vetbelasting en in het verlengde hiervan de ‘chocoladebelasting’, de zogeheten belasting op suiker, kreeg veel kritiek. De consumentenprijzen stegen, de administratieve lasten voor bedrijven gingen omhoog en er dreigde banenverlies, zei het ministerie in de verklaring.

 

 

Welke stelling is juist?

a. De vetbelasting is een voorbeeld van een progressieve belasting.

b. De vetbelasting is een voorbeeld van een vlaktaks.

c. De vetbelasting is een voorbeeld van fiscaal instrumentalisme.

d. De vetbelasting is gebaseerd op het draagkrachtbeginsel.

 

 

Vraag 14

Student Bob de Vries werkt als vrijwilliger bij stichting De Doos. Deze stichting heeft als doel vrijwilligers te leveren voor een mooie uitvaart voor mensen zonder familieleden. Hiermee wordt de overledene een laatste eer bewezen. Eens in de zoveel tijd wordt Bob gebeld met de vraag of hij een klus wil doen. Het levert hem wel wat op: hij krijgt een vergoeding van 10 euro per uur als hij toezegt. Als Bob is opgeroepen, legt hij voor de plechtigheid de bloemstukken op de juiste plek. Bob moet tijdens de plechtigheid strak en statig voor zich uitkijken. Deze plechtigheid verloopt volgens het zogenaamde ‘uitvaarthandboek’, opgesteld door zijn baas Ruud. Bob moet zich aan de regels uit dit handboek houden.

Welke stelling is juist ten aanzien van de belastingheffing bij Bob?

a. Bob geniet belastbaar loon in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001.

b. Bob is ondernemer in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001.

c. Bob ontvangt resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  1. De inkomsten van Bob zijn niet belast met inkomstenbelasting; er is geen bron van inkomen.

 

 

Vraag 15

Welke van de volgende stellingen is juist?

a. De loonbelasting is aan te merken als een aanslagbelasting.

b. De termijnen voor het opleggen van een navorderingsaanslag en een naheffingsaanslag zijn gelijk.

c. Het opleggen van een aanslag geschiedt in het geval van een aangiftebelasting uiterlijk binnen twee maanden na het doen van aangifte. Bij een aanslagbelasting dient de aanslag in beginsel binnen drie jaren na het ontstaan van de materiële belastingschuld te worden opgelegd.

d. Ten aanzien van aanslagbelastingen worden zwaardere eisen gesteld aan de mogelijkheid om een navorderingsaanslag op te leggen dan het geval is bij aangiftebelastingen waar het gaat om het opleggen van een naheffingsaanslag.

 

 

Vraag 16

Welke stelling ten aanzien van de Successiewet 1956 is onjuist?

a. Bij de verkrijging van enkele bezittingen, zoals woningen, courante effecten en ondernemingsvermogen, gelden bijzondere waarderingsvoorschriften in de Successiewet 1956.

b. De tarieven voor verkrijgingen door partners en kinderen zijn opgenomen in tariefgroep I.

c. Een voormalig inwoner van Nederland wordt voor toepassing van de Successiewet 1956 geacht nog tien jaren in Nederland woonachtig te zijn, doch uitsluitend indien hij de Nederlandse nationaliteit bezit.

d. Schenkingen tussen partners worden voor de schenkbelasting genegeerd.

 

 

Vraag 17

Wie van de volgende belastingplichtigen geniet inkomen dat wordt belast in box 1 van de Wet inkomstenbelasting 2001?

a. De heer Foltjer die een uitkering ontvangt uit een pensioenfonds.

b. De heer Schavers die een erfenis heeft ontvangen van zijn in Nederland woonachtige vader.

c. Mevrouw Banjer is werkloos. Ze heeft een dividenduitkering ontvangen op haar aandelen Shell.

d. Mevrouw Klop ontvangt 5% rente op een lening die zij heeft verstrekt aan haar buurman. Deze buurman heeft het geld gebruikt om een eigen woning te kopen.

 

 

Vraag 18

Rob is zeer vermogend en woont al jaren in Engeland. Hij heeft begrepen dat Nederland door Obama is aangemerkt als belastingparadijs. Om die reden besluit hij in Nederland fiscaal recht te gaan studeren. Hij begrijpt niks van het Nederlandse rechtssysteem en de afspraken met de Belastingdienst en hoopt na deze opleiding flink geld te gaan besparen. Rob houdt zijn eigen woning in Engeland aan. Hij verblijft hoofdzakelijk in zijn woning in Engeland. In Nederland opent hij een spaarrekening voor zijn studiekosten en koopt hij een appartementje waar hij twee weekenden per maand verblijft. Door de week verhuurt hij dit appartement aan zijn Leidse nichtje. Hiervoor ontvangt hij maandelijks een vergoeding. Is Rob belastingplichtig in Nederland?

N.B. Bij de beantwoording van deze vraag hoeft geen rekening te worden gehouden met het verdrag dat is gesloten tussen Nederland en Engeland.

a. Rob is in Nederland binnenlands belastingplichtig. Het appartement, de huurinkomsten en de spaarrekening maken deel uit van de rendementsgrondslag in box 3.

b. Rob is in Nederland binnenlands belastingplichtig. Het appartement en de spaarrekening maken deel uit van de rendementsgrondslag in box 3.

c. Rob is in Nederland buitenlands belastingplichtig. Het appartement en de spaarrekening maken deel uit van de rendementsgrondslag in box 3.

d. Ron is in Nederland buitenlands belastingplichtig. Het appartement maakt deel uit van de rendementsgrondslag in box 3.

 

 

Vraag 19

Welke stelling is juist omtrent de verhouding tussen het fiscale winstbegrip in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en het winstbegrip in de Wet inkomstenbelasting 2001?

a. De Wet inkomstenbelasting 2001 kent geen winstbegrip. Deze wet spreekt enkel over inkomen.

b. De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bevat een eigen winstbegrip, dat vrijwel geen overeenkomsten vertoont met het winstbegrip in de Wet inkomstenbelasting 2001.

c. Het winstbegrip uit de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en het winstbegrip uit de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn nagenoeg identiek.

  1. Het winstbegrip uit de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 kent, anders dan het winstbegrip uit de Wet inkomstenbelasting 2001, het begrip goed koopmansgebruik niet.

 

Vraag 20

Kees bezit 4% van de aandelen in Kees Holding BV. Kees Holding BV bezit 90% van de aandelen in Kees Werk BV. Kees Holding BV verkoopt de aandelen in Kees Werk BV met winst. De verkoopwinst is bij Kees Holding BV:

a. belast aangezien Kees Holding BV een aanmerkelijk belang heeft in Kees Werk BV.

b. niet belast aangezien de aandelen in Kees Holding BV in box 3 van de inkomstenbelasting vallen.

c. niet belast als gevolg van toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

d. niet belast als gevolg van toepassing van de regeling van de fiscale eenheid.

 

 

Vraag 21

Bij een onderneming heeft de Belastingdienst een controle ingesteld in 2009. Tijdens die controle is de administratie uitgebreid beoordeeld en is ook gekeken naar de Franse inkoopcontracten die de onderneming heeft afgesloten. Begin 2012 wordt bij dezelfde onderneming wederom een controle ingesteld. De inspecteur neemt bij deze controle het standpunt in dat de prijsstelling van dezelfde Franse inkoopcontracten (die hij in 2009 al beoordeeld heeft) onjuist is en legt uiteindelijk in 2013 over het jaar 2012 een aanslag op waarbij hij afwijkt van de ingediende aangifte.

Welke stelling is juist?

a. Bij het opleggen van de aanslag kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen, omdat het buitenlandse inkoopcontracten betreft.

b. De inspecteur beschikt over een nieuw feit en kan daarom niet afwijken van de aangifte.

c. De inspecteur dient aan te tonen dat belastingplichtige een ‘kenbare fout’ heeft gemaakt, aangezien de aanslag binnen twee jaren na het indienen van de aangifte is opgelegd.

d. De inspecteur kan niet van de aangifte afwijken, omdat hij op basis van het vertrouwensbeginsel is gebonden aan de bevindingen van het eerdere boekenonderzoek.

 

 

Vraag 22

Joop heeft 4% van de aandelen in X BV en 1% van de aandelen in Y BV. De broer van Joop heeft 3% van de aandelen in X BV. Joops zoon Jon (25 jaar) heeft 2% van de aandelen in X BV. De vrouw van Joop heeft 4% van de aandelen in Y BV.

In welke vennootschap(pen) heeft Joop een aanmerkelijk belang?

a. In X BV en Y BV.

b. In X BV.

c. In Y BV.

d. Joop heeft geen aanmerkelijk belang.

 

 

Vraag 23

Buitenlands belastingplichtig in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 is een natuurlijk persoon die:

a. in Nederland woonachtig is en een bankrekening in het buitenland bezit.

b. in Nederland woonachtig is en in het buitenland een vakantiewoning bezit.

c. niet in Nederland woonachtig is, maar een bankrekening in Nederland bezit.

d. niet in Nederland woonachtig is, maar een vakantiewoning in Nederland bezit.

 

 

Vraag 24

Wat is het doel van de loonbelasting?

a. Al het loon in de heffing betrekken dat niet onder de inkomstenbelasting valt, zoals de zogenaamde “fictieve dienstbetrekkingen”.

b. Functioneren als voorheffing op de inkomstenbelasting.

c. Inkomensverschillen tussen werkenden te verkleinen op grond van het draagkrachtbeginsel.

d. Zorgen voor een evenwichtige lastenverdeling tussen werknemers en ondernemers, bijvoorbeeld door een vergelijkbare mogelijkheid van kostenaftrek.

 

 

 

Vraag 25

De Europese Commissie heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de ‘Taxation trends in the European Union’. Hoe komt Nederland uit de bus bij de internationale vergelijking?

 

a. Bij een internationale vergelijking van de belastingdruk komt het tarief van de vennootschapsbelasting uitstekend uit de bus in vergelijking met het gemiddelde toptarief binnen de EU, het toptarief van de inkomstenbelasting is aan de hoge kant.

b. Bij een internationale vergelijking van de belastingdruk komt het toptarief van de inkomstenbelasting uitstekend uit de bus in vergelijking met het gemiddelde toptarief binnen de EU, het tarief van de vennootschapsbelasting is aan de hoge kant.

c. Bij een internationale vergelijking van de belastingdruk komt zowel het tarief van de vennootschapsbelasting, als het toptarief van de inkomstenbelasting uitstekend uit de bus in vergelijking met het gemiddelde toptarief binnen de EU.

d. Uit het onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat zowel het tarief van de vennootschapsbelasting, als het toptarief van de inkomstenbelasting aan de hoge kant is in vergelijking met het gemiddelde toptarief binnen de EU.

 

 

Vraag 26

De heer Van der Loon doet aangifte inkomstenbelasting. Bij het doen van aangifte vult hij – in het kader van box 3 – echter opzettelijk niet in dat hij een tweede huis op de Bahama’s bezit om zo de belasting te ontduiken. De inspecteur heeft geen reden om aan de aangifte van de heer Van der Laan te twijfelen en legt conform de aangifte een aanslag inkomstenbelasting op. Zes jaar later krijgt de inspecteur per toeval weet van het huis op de Bahama’s. Wat kan hij nog doen?

a. De inspecteur kan een naheffingsaanslag opleggen op grond van art. 20 AWR.

b. De inspecteur kan een navorderingsaanslag conform art. 16 AWR opleggen en een vergrijpboete ex. art. 67d AWR.

c. De inspecteur kan niet meer navorderen. De termijn hiervoor is verstreken. Wel kan hij een vergrijpboete opleggen ex. art. 67d AWR.

d. De inspecteur kan niets meer doen, aangezien hij de aangifte destijds gevolgd heeft.

 

 

Vraag 27

Pat heeft drie weken geleden een aanslag inkomstenbelasting ontvangen. De afgelopen drie weken is een discussie ontstaan over haar sieradenvoorraad. Pat is van mening dat deze sieraden voor persoonlijk gebruik zijn en om die reden niet worden belast in box 3. Echter, de belastinginspecteur, de beste vriend van haar ex-vriend, heeft het standpunt ingenomen dat Pat de sieraden houdt ter belegging en heeft de sieraden aangemerkt als een bezitting in box 3. Meermalen hebben Pat en de belastinginspecteur met elkaar van gedachten gewisseld. De wederzijdse standpunten zijn uitgekristalliseerd. Pat geeft niet op en vraagt u om advies. Welke mogelijkheid is er voor Pat?

a. Pat kan de Belastingdienst verzoeken de belastingaanslag ambtshalve te verminderen. De Belastingdienst dient aan dit verzoek tegemoet te komen.

b. Pat kan de betreffende belastinginspecteur wraken op grond van de Algemene wet bestuursrecht ter verzekering van de onpartijdigheid van de belastinginspecteur.

c. Pat kan ervoor kiezen rechtstreeks beroep in te stellen bij de rechtbank, indien de Belastingdienst daarmee instemt.

d. Patricia kan sprongcassatie instellen. Hiermee kan rechtstreeks beroep in cassatie bij de Hoge Raad worden ingesteld als beide partijen hiervoor schriftelijke toestemming verlenen.

 

 

Vraag 28

De tennisvereniging Bloem heeft vele vermogende leden, die graag samen in een besloten sfeer sporten. De vereniging verzorgt de velden en accommodaties, en verzorgt daarnaast horeca-activiteiten in het clubgebouw. De leden kunnen daar na afloop van het tennissen eten en drinken. En bijna elk weekend wordt de locatie ’s avonds aan leden verhuurd voor feesten en partijen. De vereniging draait daarnaast op contributies, maar ook op royale sponsoring door lokale ondernemers die in ruil daarvoor reclameborden rond de velden mogen plaatsen. Jaarlijks sluit de vereniging de boeken met een mooi saldo, over 2012 maar liefst €412.543. Dit bedrag wordt toegevoegd aan de reserves, en is bestemd voor toekomstige aankoop van extra terreinen. Tevens doet de vereniging jaarlijks een gift van €100.000 aan een noodlijdende tennisvereniging in Zuid. Op 15 februari 2013 ontvangt de penningmeester van de vereniging tot zijn verrassing een aangiftebiljet vennootschapsbelasting. Is de vereniging inderdaad belastingplichtig voor die belasting?

a. Ja, maar alleen indien en voor zover zij een onderneming drijft.

b. Ja, voor haar gehele resultaat. Dit resultaat kan bovendien aan de leden worden toegerekend als een fictief aanmerkelijk belang.

c. Nee, een tennisvereniging is geen lichaam in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

d. Nee, het positieve resultaat wordt immers gebruikt voor reserveringen en giften, zodat er geen deelname is aan het economisch verkeer.

 

 

 

Vraag 29

 

Oma gaat verschillende bezittingen in haar sokken verstoppen. Op deze wijze wil zij voorkomen dat ze belasting moet betalen. In welke situatie is oma geen inkomstenbelasting verschuldigd?

N.B. Er dient geen rekening te worden gehouden met het heffingvrije vermogen.

a. Oma heeft een muntenverzameling die zij hoofdzakelijk ter belegging aanhoudt. Zij stopt de munten ter waarde van € 10.000 in haar sok. Daarnaast heeft oma een hypotheekschuld ten behoeve van haar eigen woning ter grootte van € 10.000.

b. Oma stopt 2.000 losse euro’s in haar sok. Daarnaast heeft zij een schuld van € 2.500 bij de bank in verband met een persoonlijke lening die zij enkele jaren geleden is aangegaan.

c. Oma stopt 5.000 losse euro’s in haar sok. Daarnaast heeft zij een inkomstenbelastingschuld aan de belastingdienst ter grootte van € 4.000 en een schuld in verband met een persoonlijke lening ter grootte van € 3.000 aan haar buurman.

d. Oma stopt al haar waardevolle spullen ter waarde van € 6.000 in haar sok: fotoboeken, de trouwring van haar overleden man en de zilveren rammelaar van haar dochter. Ook heeft oma een belastingvordering op de belastingdienst in verband met een teruggaaf inkomstenbelasting ter grootte van € 4.000. Daarnaast heeft zij een schuld van € 3.000 bij de bank in verband met een persoonlijke lening die zij enkele jaren geleden is aangegaan.

 

Vraag 30

M BV houdt alle aandelen in D BV. M BV en D BV zijn gevoegd in fiscale eenheid. Welk van de onderstaande antwoorden is onjuist?

a. Alle activa en passiva van D BV worden aan M BV toegerekend.

b. Er wordt voor M BV en D BV één winst bepaald.

c. Onderlinge transacties tussen M BV en D BV zijn niet zichtbaar.

d. Verliezen van M BV kunnen niet verrekend worden met winsten die D BV in het zelfde jaar heeft gemaakt.

 

 

Vraag 31

De vennootschapsbelasting wordt in Nederland geheven via een gematigde variant van het klassieke stelsel. Dit houdt in dat:

a. bij de belastingheffing een strikt onderscheid wordt gemaakt tussen de vennootschap en haar aandeelhouders.

b. de door de vennootschap behaalde winst jaarlijks rechtstreeks bij de aandeelhouders van de vennootschap wordt belast.

c. er geen sprake kan zijn van economisch dubbele belastingheffing.

d. er sprake kan zijn van juridisch dubbele belastingheffing.

 

Vraag 32

Welke van de volgende stellingen is juist?

a. Bij twijfel over de aard van het inkomen gaat de bron ‘resultaat uit overige werkzaamheden’ volgens de rangorderegeling voor op de bron ‘winst uit onderneming’.

b. De bron resultaat uit overige werkzaamheden vormt de sluitpost ter zake van arbeidsinkomen in de Wet inkomstenbelasting 2001.

c. Een voordeel dat wordt aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt eerst in de loonbelasting betrokken.

d. Resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan zich uitsluitend voordoen bij het aan- en verkopen van vermogensbestanddelen.

 

 

Vraag 33

De heer Staar is banketbakker en drijft een onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. De heer Staar koopt een mooie grote oven om de taarten in te kunnen bakken. De echtgenote van de heer Staar wil de mooie oven ook graag gebruiken om haar zondagse appeltaart in te kunnen te bakken. De heer Staar vindt dit geen goed idee en heeft thuis de broek aan. De echtgenote mag de appeltaart dan ook niet in de bakkerij bakken.

Welke van de volgende alternatieven is juist?

a. De oven vormt een onttrekking in het jaar van aanschaf.

b. De oven vormt keuzevermogen.

c. De oven vormt verplicht ondernemingsvermogen.

d. De oven vormt verplicht privévermogen.

 

 

Vraag 34

De inspecteur heeft twijfels over de juistheid van de hypotheekrenteaftrek die de gepensioneerde mevrouw Bok heeft opgenomen in haar aangifte inkomstenbelasting 2012. De inspecteur vraagt zich af wat hij kan doen.

Welke van de volgende alternatieven is juist?

a. De inspecteur kan de bewijslast verzwaren. Mevrouw Bak moet dan overtuigend aantonen dat de hypotheekrenteaftrek juist is.

b. De inspecteur kan een verzuimboete opleggen als mevrouw Bak zijn vragenbrief niet volledig beantwoordt.

c. De inspecteur kan mevrouw Bak aanmerken als administratieplichtige en vervolgens haar boekhouding opvragen.

d. De inspecteur kan voor het opleggen van de aanslag aan mevrouw Bak vragen een mondelinge of schriftelijke toelichting te geven op het in aftrek gebrachte bedrag.

 

 

Vraag 35

M BV houdt alle aandelen in D BV. M BV en D BV zijn niet gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. M BV verstrekt een lening van € 8 mio aan D BV tegen een rente van 0% en met een looptijd van 10 jaar. Tussen onafhankelijke derden zou een rente van 5% (€ 400.000) verschuldigd zijn geweest. Welk van de volgende alternatieven is juist?

a. Aangezien de rente 0% is, wordt er geen rente belast bij M BV en is er geen rente aftrekbaar van de winst van D BV. De kostprijs van de deelneming van M BV in D BV blijft gelijk.

b. De deelnemingsvrijstelling is van toepassing. Als gevolg daarvan is er geen rente belast bij M BV en is er geen rente aftrekbaar van de winst van D BV. De kostprijs van de deelneming van M BV in D BV blijft gelijk.

c. Er is sprake van een informele kapitaalstorting. Bij M BV wordt € 400.000 belast, bij D BV is € 400.000 aftrekbaar van de winst. M BV verhoogt de kostprijs van haar deelneming in D BV met € 400.000.

d. Er is sprake van een verkapte dividenduitkering. Bij M BV is dit dividend niet belast, bij D BV is dit dividend niet aftrekbaar van de winst. M BV verhoogt de kostprijs van haar deelneming in D BV met € 400.000.

 

 

Vraag 36

Welke bewering is juist met betrekking tot de informatieverplichtingen die de belastingplichtige heeft in verband met de belastingheffing?

a. Alleen voor derden geldt dat zij een ruime informatieverplichting hebben: daarbij kan worden gedacht aan de dierenarts die voor de heffing van hondenbelasting verplicht is aan te geven welke mensen met hun hond de dierenarts hebben bezocht.

b. De belastingplichtige dient de inspecteur uit eigener beweging informatie te verstrekken over zijn eigen situatie en over de situatie van derden.

c. De informatieverplichtingen zijn ruim, omdat de belastingplichtige de inspecteur desgevraagd de gegevens en inlichtingen dient te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van die belastingplichtige.

d. Naast de plicht om duidelijk, stellig en zonder voorbehoud aangifte te doen, heeft de belastingplichtige in verband met zijn zwijgrecht niet de verplichting om informatie te verstrekken aan de inspecteur.

 

 

Vraag 37

Maaike heeft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd gekregen voor het jaar 2012. Zij heeft de indruk dat die aanslag tot een veel lager bedrag is opgelegd dan het bedrag waarvoor zij aangifte heeft gedaan. Vermoedelijk is er wat fout gegaan. Welke bewering is juist?

a. Aan Maaike kan – ook als er geen sprake is van een nieuw feit – een navorderingsaanslag worden opgelegd indien de aanslag ten gevolge van een fout tot een te laag bedrag is opgelegd en dit Maaike redelijkerwijs kenbaar was.

b. Indien de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt, kan hij geen navorderingsaanslag aan Maaike opleggen.

c. Navordering is niet mogelijk omdat het niet aan de schuld van Maaike is te wijten dat een te lage aanslag is opgelegd; zij heeft immers voor een juist bedrag aangifte gedaan.

d. Slechts indien Maaike te kwader trouw was bij het doen van haar aangifte kan de inspecteur een navorderingsaanslag aan Maaike opleggen.

 

 

 

Vraag 38

De heer Jans geniet al drie jaar pensioen. Omdat hij veel vrije tijd heeft, is hij zich gaan interesseren voor antiek en curiosa. Af en toe koopt hij wat meubels en servies, om vervolgens te gebruiken in de eetkamer van zijn vakantiewoning.

Ook houdt de heer Jans 2% aandelen in Yoma BV, in welke vennootschap zijn zoon Pieter Jans 4% van de aandelen houdt. Yoma BV keert jaarlijks dividend uit. Uit welke boxen en op welke gronden geniet de heer Jans op basis van het voorgaande vermoedelijk inkomen?

a. Box 1: inkomsten uit eigen woning en resultaat uit overige werkzaamheden

 

Box 3: antiekcollectie en aandelenpakket

b. Box 1: loon uit vroegere dienstbetrekking

 

Box 3: aandelenpakket en vakantiewoning

c. Box 1: loon uit vroegere dienstbetrekking en resultaat uit overige werkzaamheden

 

Box 2: inkomsten uit aanmerkelijk belang

d. Box 1: loon uit vroegere dienstbetrekking en resultaat uit overige werkzaamheden

 

Box 2: inkomsten uit aanmerkelijk belang

Box 3: vakantiewoning

 

 

Vraag 39

Dick heeft een baan als docent belastingrecht. In zijn resterende vrije tijd drijft hij een patatkraam, die mede dankzij de door Dick zelf vervaardigde gehaktballen goed loopt. Ongeveer drie avonden per week staat hij tussen 18.00 uur en 22.00 uur aan de frituurpannen, voor het overige werkt zijn vriendin Julia in de zaak. Op grond van zijn fiscale kennis besluit Dick om de patatkraam in 2010 in te brengen in een door hem op te richten BV, waarvan hij voor 95,1% aandeelhouder wordt en zijn vriendin voor 4,9%.

 

Nu Dick en Julia beiden een goed inkomen genieten uit hun BV, zoekt Dick naar wegen om zijn belastingdruk te optimaliseren. Hij meent in 2012 in aanmerking te komen voor zelfstandigenaftrek. Is dat zo?

a. Ja, maar alleen als hij voldoet aan het urencriterium.

b. Ja, maar gezien de meetrekregeling alleen als zowel hijzelf als zijn vriendin Yvonne voldoen aan het urencriterium.

c. Nee, de zelfstandigenaftrek geldt, gezien art. 8 lid 1 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet voor de vennootschapsbelasting.

d. Nee, Dick is geen ondernemer in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001.

 

 

Vraag 40

Nelly houdt ter belegging een verzameling dure schilderijen aan. Deze schilderijen zijn veilig opgeslagen in een kluis in België. Zij heeft eens een avondje in de tekst van de Wet inkomstenbelasting 2001 gebladerd. Nu meent zij dat ze geen vermogensrendementsheffing behoeft te betalen over deze schilderijen, omdat deze schilderijen niet behoren tot haar “rendementsgrondslag in Nederland” in de zin van art. 7.7 van de wet. Heeft zij gelijk?

a. Ja, want de schilderijen bevinden zich in het buitenland.

b. Ja, want uit de wet volgt dat roerende zaken, ook als zij ter belegging worden aangehouden, niet behoren tot de “rendementsgrondslag in Nederland”.

c. Nee, als ingezetene heeft zij geen “rendementsgrondslag in Nederland” en is zij belast voor haar vermogen, waar ook ter wereld aangehouden.

d. Nee, dure schilderijen behoren altijd tot haar rendementsgrondslag.

 

Onderdeel B – 1 Essayvraag (max. 10 punten)

Essayvraag

Betoogd kan worden dat box 3 van de Wet IB 2001 voor de belastingdienst een relatief eenvoudige wijze van belastingheffing is. Aan de andere kant kan worden betoogd dat het ook een vrij ruwe wijze van belastingheffing is, waarbij sommige belastingplichtigen nadeel ondervinden en andere belastingplichtigen voordeel ondervinden. Schrijf een opstel waarin (a) u uitlegt waarom box 3 voor de belastingdienst een relatief eenvoudig systeem van belastingheffing is, (b) u een voorbeeld geeft waaruit blijkt dat sommige belastingplichtigen nadeel ondervinden van de heffingssystematiek van box 3 en (c) u een voorbeeld geeft waaruit blijkt dat andere belastingplichtigen voordeel ondervinden van de heffingssystematiek van box 3.

 

ANTWOORDINDICATIE ESSAYVRAAG

 

Inhoudelijk deel (maximaal 8 punten)

 

Vraag

Betoogd kan worden dat box 3 van de Wet IB 2001 voor de belastingdienst een relatief

eenvoudige wijze van belastingheffing is. Aan de andere kant kan worden betoogd dat

het ook een vrij ruwe wijze van belastingheffing is, waarbij sommige belastingplichtigen

nadeel ondervinden en andere belastingplichtigen voordeel ondervinden. Schrijf een

opstel waarin (a) u uitlegt waarom box 3 voor de belastingdienst een relatief eenvoudig

systeem van belastingheffing is, (b) u een voorbeeld geeft waaruit blijkt dat sommige

belastingplichtigen nadeel ondervinden van de heffingssystematiek van box 3 en (c) u

een voorbeeld geeft waaruit blijkt dat andere belastingplichtigen voordeel ondervinden

van de heffingssystematiek van box 3.

 

Antwoordmodel  (Zie paragraaf 2.9.)

(a) In totaal 4 punten.

Box 3 belast niet het reële inkomen, maar fictief inkomen. De belastingdienst kan

volstaan met het verkrijgen van inzicht in het vermogen van de belastingplichtige in

plaats van het op een rij krijgen van het werkelijke inkomen dat met dat vermogen is

behaald.

 

(b) In totaal 2 punten.

Voorbeeld 1 (nadeel): lager rendement dan 4% + toelichting.

 

(c) In totaal 2 punten. 

Voorbeeld 2 (voordeel): hoger rendement dan 4% + toelichting.

 

Correct taalgebruik (maximaal 2 punten)

 

Bij  de  beoordeling  van  de  essayvraag kan m.b.t.  de  2  punten  die te  verdelen  zijn  voor

een  juiste  stijl,  opbouw  en  correct  taalgebruik  ervan  worden  uitgegaan  dat  bij  een

fatsoenlijk  betoog  die  2  punten  worden  toegekend  en  dat  aftrek  alleen  plaatsvindt  bij

onlogische en niet lopende zinnen, taalfouten en een slechte schrijfstijl.

  • 0,5 punt aftrek per schrijf- of taalfout
  • 0,5 punt aftrek per onlogisch geformuleerde zin
  • 1 punt aftrek indien betoog slecht gestructureerd is

 

ONDERDEEL A – Antwoorden 40 meerkeuzevragen (max. 40 punten)

 

  1. b (Zie paragraaf 4.5.1., 4.6.1., 6.4.3.)
  2. c (Zie paragraaf 9.3.)
  3. c (Zie paragraaf 9.2.3.)
  4. a (Zie paragraaf 7.8.)
  5. b (Zie paragraaf 5.1.)
  6. b (Zie paragraaf 1.4.6.)
  7. b (Zie paragraaf 4.6.1., 6.4.3.)
  8. b (Zie paragraaf 4.4.1.)
  9. b (Zie paragraaf 1.1.2)
  10. d (Zie paragraaf 2.8.3.)
  11. a (Zie paragraaf 2.8.3.)
  12. b (Zie paragraaf 2.9.)
  13. c (Zie paragraaf 2.1.2.)
  14. a (Zie paragraaf 2.2.3.)
  15. d (Zie paragraaf 3.2., 7.2.6.)
  16. d (Zie paragraaf 5.1., 5.2.)
  17. a (Zie paragraaf 2.2.3.)
  18. d (Zie paragraaf 2.9.)
  19. c (Zie paragraaf 4.4.1.)
  20. c (Zie paragraaf 2.8.3., 4.5.1., 4.6.1., 6.4.3.)
  21. d (Zie paragraaf 7.2.8., 7.8.3.)
  22. c (Zie paragraaf 2.8.3.)
  23. d (Zie paragraaf 2.3.3.)
  24. b (Zie paragraaf 3.2.)
  25. a (Zie paragraaf 9.1.2.)
  26. b (Zie paragraaf 7.2.6.)
  27. c (Zie paragraaf 2.2.4., 2.2.5.)
  28. a (Zie paragraaf 2.6.2.)
  29. d (Zie paragraaf 2.1., 2.2.)
  30. d (Zie paragraaf 6.4.3., 4.6.1.)
  31. a (Zie paragraaf 8.3.2.)
  32. b (Zie paragraaf 2.2.)
  33. c (Zie paragraaf 2.6.)
  34. d (Zie paragraaf 7.7.1., 7.2.8.)
  35. c (Zie paragraaf 4.6.1., 6.4.3.)
  36. c (Zie paragraaf 7.7.1.)
  37. a (Zie paragraaf 7.2.6.)
  38. b (Zie paragraaf 2.2.3., 2.2.4., 2.2.5.)
  39. d (Zie paragraaf 2.7.2.)
  40. c (Zie paragraaf 2.9.)

 

 

 

TENTAMEN: BELASTINGRECHT DATUM: 6 maart 2013  (Versie 1)

 

ONDERDEEL A – 40 meerkeuzevragen (max. 40 punten)

 

 

Vraag 1

Lees het onderstaande artikel aandachtig door:

 

Google omzeilt belasting via Nederland

Laatste update: 23 oktober 2010 12:37

AMSTERDAM - Google 'ontduikt' via onder andere Nederland belastingen uit de Verenigde Staten en bespaarde over de afgelopen drie jaar op die manier ruim 3,1 miljard dollar (ongeveer 2,2 miljard euro). Dat blijkt uit onderzoek van persbureau Bloomberg.

Door gebruik te maken van de zogenaamde 'Dutch Sandwich-techniek' gaan inkomsten van Google naar Ierland, dan via Nederland naar Bermuda en uiteindelijk weer terug naar Ierland. Daarvandaan kan het geld als dividend worden uitgekeerd aan Googles aandeelhouders.

Het percentage winstbelasting dat Google in het buitenland moet betalen is door deze constructie verlaagd tot 2,4 procent. Het laagste percentage van de vijf grootste technologiebedrijven uit de VS. In veel landen is het officiële percentage belasting hoger dan 20 procent.

Er is in de VS nogal wat te doen rondom deze vorm van _______________________. De belastingtrucs zouden de Amerikaanse overheid volgens specialisten jaarlijks zestig miljard dollar kosten, terwijl onder andere de Nederlandse fiscus profiteert.

 

Double Irish

Google betaalde winstbelasting de afgelopen jaren in Ierland en profiteert zo van voordelige Ierse belastingwetten waardoor het de 12,5 procent officiële belasting ontloopt. De zogenaamde Double Irish-methode is gebouwd op twee bedrijven.

De een vraagt royalty's voor gebruik van het intellectueel eigendom. Op deze manier worden uitgaven gecreëerd die het belastbaar inkomen van een bedrijf verlagen. Een ander bedrijf int de royalty's in een land dat Ierse belastingen negeert, zoals Bermuda.

 

BV

Om te ontkomen aan een voorheffing op de winstbelasting als het geld Ierland verlaat wordt het naar een Nederlandse Google-BV gestuurd. Ierse belastingwetten geven sommige Europese landen, waaronder Nederland, namelijk vrijstelling van royaltybelastingen, normaal gesproken ongeveer 15 procent.

'Vervolgens kunnen de royalty's ons land vrijwel onbelast verlaten richting Bermuda', vertelt Peter Smits, hoogleraar fiscale economie van de Erasmus Universiteit en verbonden aan Deloitte.

'Het geld staat hooguit een dag of twee in Nederland geparkeerd. Daarom heeft de Nederlandse belastingdienst kennelijk een speciale afspraak gemaakt met Google, waarbij is afgesproken dat Nederland over 0,2 procent van de geldstroom vennootschapsbelasting int.'

Buitenlandse artiesten als U2 en The Rolling Stones gebruiken dezelfde constructie, en ook een groot bedrijf als IKEA heeft vanwege het gunstige belastingklimaat zijn hoofdkantoor in Nederland gevestigd. Jaarlijks stromen zo duizenden miljarden euro's door Nederland.

Vul het ontbrekende woord in:

a. Belastingfraude.

b. Belastingontduiking.

c. Belastingontwijking.

d. Boxhopping.

 

 

Vraag 2

Professor Smits merkt op dat de royalty’s onbelast ons land verlaten richting Bermuda. Wat is de juiste onderbouwing van deze stelling?

a. Er is geen verdrag gesloten tussen Nederland en Bermuda. Het Besluit voorkoming dubbele belasting is van toepassing en wijst het heffingsrecht toe een Bermuda.

b. Het verdrag Nederland – Bermuda (conform het OESO-modelverdrag) wijst het heffingsrecht toe aan Bermuda.

c. Nederland kent geen bronheffing op uitgaande royalty’s.

d. Nederland kent geen winstbelasting op uitgaande royalty’s.

 

 

Vraag 3

Uit het artikel blijkt dat de Nederlandse Belastingdienst kennelijk een speciale afspraak heeft gemaakt met Google BV, waarbij is afgesproken dat Nederland over 0,2% van de geldstroom vennootschapsbelasting int. Op grond van welk beginsel wil Nederland vennootschapsbelasting heffen?

a. Het bronbeginsel.

b. Het nationaliteitsbeginsel.

c. Het vermogensbeginsel.

d. Het woonplaatsbeginsel.

 

 

Vraag 4

Een van de leden van The Rolling Stones, Rob Wolff, besluit in Nederland fiscaal recht te gaan studeren. Hij begrijpt niks van het Nederlandse rechtssysteem en de afspraken met de Belastingdienst en hoopt na deze opleiding flink geld te gaan besparen. Rob houdt zijn eigen woning in Engeland aan. Hij verblijft hoofdzakelijk in zijn woning in Engeland. In Nederland opent hij een spaarrekening voor zijn studiekosten en huurt hij een appartementje waar hij twee weekenden per maand verblijft. Door de week verhuurt hij dit appartement aan zijn Leidse nichtje. Hiervoor ontvangt hij maandelijks een vergoeding.

Is Rob belastingplichtig in Nederland?

N.B. Bij de beantwoording van deze vraag hoeft geen rekening te worden gehouden met het verdrag dat is gesloten tussen Nederland en Engeland.  

 

a. Rob is in Nederland binnenlands belastingplichtig. Het appartement, de huurinkomsten en de spaarrekening worden in de belastingheffing betrokken in box 3.

b. Rob is in Nederland binnenlands belastingplichtig. Het appartement en de huurinkomsten worden in de belastingheffing betrokken in box 3.

c. Rob is in Nederland buitenlands belastingplichtig. De huurinkomsten en de spaarrekening worden in de belastingheffing betrokken in box 3.

d. Rob is in Nederland buitenlands belastingplichtig. Het appartement wordt in de belastingheffing betrokken in box 3.

 

 

Vraag 5

Cherry exploiteert in Deventer haar eigen kapperszaak ‘Mooi rood is niet lelijk’ (eenmanszaak). De zaak is in Deventer en omstreken bekend om de rode haarverfbehandeling die Cherry haar klanten – naast de reguliere kappersbehandelingen – aanbiedt. Deze behandeling is niet goedkoop. Cherry verdient er dan ook goed aan. Per jaar heeft zij € 100.000 aan inkomsten uit de behandeling. Zij dient over deze inkomsten eigenlijk € 40.000 inkomstenbelasting te betalen. Cherry heeft echter als motto: ‘Belasting betalen is voor dummies’ en geeft deze inkomsten niet op in haar aangifte inkomstenbelasting. Zij vermeldt enkel de inkomsten uit de reguliere kappersbehandelingen. De inspecteur, die ook in Deventer woont, volgt in eerste instantie haar aangifte. Vier jaar later realiseert hij zich dat Cherry wel erg weinig belasting heeft betaald. Hij weet namelijk dat Cherry bekend is om haar haarverfbehandelingen. Hij gaat op onderzoek uit en ontdekt dat Cherry de inkomsten uit de rode haarverfbehandeling niet heeft opgegeven. Wat kan de inspecteur doen?

a. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting naheffen.

b. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting navorderen.

c. De inspecteur kan niets doen, er is immers geen sprake van een nieuw feit.

d. De inspecteur kan niets doen, er is immers sprake van een pleitbaar standpunt.

 

 

Vraag 6

Het opleggen van een vergrijpboete kan een belastingplichtige voorkomen door tijdig “in te keren”. Tot welke moment kan dit zonder boete?

a. Tot drie jaar na het vergrijp, maar voordat de Belastingdienst de belastingplichtige heeft aangemerkt als ‘zwartspaarder’.

b. Tot drie jaar na het vergrijp, ook al heeft de Belastingdienst de belastingplichtige al aangemerkt als ‘zwartspaarder’.

c. Tot twee jaar na het vergrijp, maar voordat de Belastingdienst de belastingplichtige heeft aangemerkt als ‘zwartspaarder’.

d. Tot twee jaar na het vergrijp, ook al heeft de Belastingdienst de belastingplichtige al aangemerkt als ‘zwartspaarder’.

 

Vraag 7

Marcy (55 jaar) is gelukkig getrouwd met Pieter (60 jaar). Zij hebben samen een dochter Rinske (28 jaar). Rinske is een laatbloeier, is niet getrouwd en woont nog thuis. Na 35 jaar huwelijk is Pieter plotseling hevig verliefd geworden op zijn buurvrouw Trudie. Pieter dient op 1 december van jaar 1 een verzoek tot echtscheiding in dat wordt ingewilligd. Pieter trekt in bij Trudie en laat Marcy en Rinske achter. Pieter en Trudy ondertekenen op 1 januari van jaar 2 een door de notaris opgesteld samenlevingscontract. Ook de achtergebleven Marcy en Rinske laten op 1 januari van jaar 2 een notarieel samenlevingscontract opstellen. Pieter laat zich op 1 januari van jaar 2 bij de gemeente registreren op het adres van Trudie. Het huis is en blijft eigendom van Trudie.

Vraag: wie kwalificeren voor het jaar 2012 als partners voor de Wet inkomstenbelasting 2001? NB zowel de wettekst 2012 als de wettekst 2013 kunnen worden gebruikt voor de beantwoording van de vraag.

a. Pieter met Trudie.

b. Pieter met Trudie en Marcy met Rinske.

c. Pieter met Trudie en Pieter met Marcy.

d. Pieter met Trudie, Pieter met Marcy en Marcy met Rinske.

 

 

Vraag 8

Jos en Cor (beiden 70 jaar) hebben een dochter Kris (30 jaar). Jos en Cor beginnen ouderdomsklachten te krijgen en kunnen daarom veel huishoudelijke taken niet meer zelf uitoefenen. Kris schiet haar ouders te hulp en komt wekelijks een ochtend bij hen schoonmaken. Omdat zij daardoor een ochtend minder bij haar huidige werkgever kan werken, derft zij inkomsten. Zij wil voor het schoonmaken dan ook wel een vergoeding ontvangen. Jos en Cor spreken met Kris af dat zij Kris een bedrag van € 50 per week betalen voor de werkzaamheden. Welke van de volgende alternatieven is juist?

De vergoeding die Kris voor haar schoonmaakwerkzaamheden ontvangt zijn:

a. belast in box 1 en 3 van de inkomstenbelasting.

b. belast in box 3 van de inkomstenbelasting.

c. belast in de vennootschapsbelasting.

d. niet belast.

 

Vraag 9

Mies en Joop zijn getrouwd en hebben één kind, Kevin. Kevin heeft één dochter: Jip. Mies komt te overlijden. Haar nalatenschap bestaat op dat moment uit:

- een woning met een WOZ-waarde van € 210.000;

- op de woning rust een hypotheekschuld op naam van Mies van € 40.000;

- een bankrekening met een saldo van € 20.000.

In haar testament heeft Mies Joop, Kevin en Jip tot haar erfgenamen benoemd, ieder voor een gelijk deel. Zij heeft in haar testament een legaat van € 10.000 opgenomen ten behoeve van Unicef. Hoeveel verkrijgt een ieder op grond van het testament en tegen welk tarief zijn de verkrijgingen belast?

a. Joop, Kevin en Jip verkrijgen ieder € 63.333, Unicef verkrijgt € 10.000; De verkrijging van Joop is volledig vrijgesteld, de verkrijging van Kevin en Jip wordt belast tegen 10%, de verkrijging van Unicef is volledig vrijgesteld.

b. Joop, Kevin en Jip verkrijgen ieder € 60.000, Unicef verkrijgt € 10.000; De verkrijging van Joop is volledig vrijgesteld, de verkrijging van Kevin en Unicef wordt belast tegen 10%, de verkrijging van Jip wordt belast tegen 18%.

c. Joop, Kevin en Jip verkrijgen ieder € 60.000, Unicef verkrijgt € 10.000; De verkrijging van Joop is volledig vrijgesteld, de verkrijging van Kevin wordt belast tegen 10%, de verkrijging van Jip wordt belast tegen 18%, de verkrijging van Unicef is volledig vrijgesteld.

d. Joop, Kevin en Jip verkrijgen ieder € 63.333, Unicef verkrijgt € 10.000; De verkrijging van Joop is volledig vrijgesteld, de verkrijging van Kevin wordt belast tegen 10%, de verkrijging van Jip wordt belast tegen 18%, de verkrijging van Unicef is volledig vrijgesteld.

 

 

Vraag 10

Jolien bezit 8% van de aandelen in De Schouw BV. Tevens bezit zij 3% van de winstbewijzen van deze vennootschap. Zij verkoopt haar aandelen voor € 80.000. Jolien heeft de aandelen een paar jaar geleden gekocht voor € 40.000. Zij verkoopt tevens haar winstbewijzen voor € 120.000. Jolien heeft de winstbewijzen een paar jaar geleden gekocht voor € 90.000. Welke van de volgende alternatieven is juist?

a. Een bedrag van € 30.000 wordt ter zake van de verkopen belast in box 2 van de inkomstenbelasting.

b. Een bedrag van € 40.000 wordt ter zake van de verkopen belast in box 2 van de inkomstenbelasting.

c. Een bedrag van € 70.000 wordt ter zake van de verkopen belast in box 2 van de inkomstenbelasting.

d. Er wordt ter zake van de verkopen geen inkomstenbelasting geheven.

 

 

Vraag 11

Welke uitspraak met betrekking tot het opleggen van een fiscale boete is juist?

a. Bij afwezigheid van alle schuld (AVAS) mag een verzuimboete worden opgelegd.

b. Indien sprake is van een opzettelijk onjuist gedane aangifte door een belastingplichtige, moet de overheid de belastingplichtige een fiscale boete opleggen en tegelijkertijd strafrechtelijk vervolgen.

c. Een fiscale boete kan alleen opgelegd worden in het geval sprake is van opzet of grove schuld.

d. Indien sprake is van een ‘pleitbaar standpunt’ van de belastingplichtige kan geen vergrijpboete worden opgelegd, ook al wordt dat standpunt door de rechter onjuist bevonden.

 

Vraag 12

Moedermaatschappij BV bezit alle aandelen in Dochtermaatschappij BV. Moedermaatschappij BV stort een bedrag van € 100.000 in Dochtermaatschappij BV. Met dit geld ontplooit Dochtermaatschappij BV nieuwe activiteiten. De zaken gaan goed, Dochtermaatschappij BV behaalt een behoorlijke winst. Aan het eind van het jaar vindt een dividenduitkering plaats ter grootte van € 10.000 aan Moedermaatschappij BV.

Welke stelling is juist ten aanzien van de belastingheffing bij Dochtermaatschappij BV?

a. De ontvangen kapitaalstorting is bij Dochtermaatschappij BV belast; het betaalde dividend is aftrekbaar.

b. De ontvangen kapitaalstorting is bij Dochtermaatschappij BV belast; het betaalde dividend is niet aftrekbaar.

c. De ontvangen kapitaalstorting is bij Dochtermaatschappij BV niet belast; het betaalde dividend is aftrekbaar.

d. De ontvangen kapitaalstorting is bij Dochtermaatschappij BV niet belast; het betaalde dividend is niet aftrekbaar.

 

 

Vraag 13

Belastingverdragen bevatten regels:

a. die niet in een eenzijdige regeling kunnen worden vastgelegd.

b. ter voorkoming van economisch dubbele belasting.

c. ter voorkoming van economisch en juridisch dubbele belasting.

d. ter voorkoming van juridisch dubbele belasting.

 

 

Vraag 14

De ‘meerderheidsregel’ is een onderdeel van:

a. het beginsel van fair play.

b. het gelijkheidsbeginsel.

c. het vertrouwensbeginsel.

d. het zorgvuldigheidsbeginsel.

 

 

Vraag 15

Stefan bezit op 1 januari 2012 het volgende:

- een horloge ter waarde van € 10.000 dat hij dagelijks draagt.

- een fabriekspand in Uithoorn ter waarde van € 100.000. Het fabriekspand – dat onverzekerd was – wordt op 1 juli 2012 door brand verwoest en heeft een restwaarde van nihil.

- een privéauto ter waarde van € 20.000.

- een verzameling antieke klokken ter waarde van € 200.000 die hij aanhoudt om deze te verkopen en er zo geld mee te verdienen.

- een erfbelastingschuld van € 20.000. Hoeveel bedraagt het forfaitaire rendement dat wordt meegenomen in de aanslag

inkomstenbelasting over het jaar 2012? Ga uit van een heffingvrij vermogen van

€ 20.000 en een belastingtarief van 30%.

a. 4% * € 60.000.

b. 4% * € 160.000.

c. 4% * € 210.000.

d. 4% * € 260.000.

 

 

Vraag 16

De reden dat bepaalde zorgkosten aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting is een toepassing van:

a. het draagkrachtbeginsel.

b. het progressiviteitsbeginsel.

c. het profijtbeginsel.

d. het vertrouwensbeginsel.

 

 

Vraag 17

Welke stelling ten aanzien van ‘vereenvoudiging van de belastingwetgeving’ is onjuist?

a. Vereenvoudiging van belastingwetgeving leidt tot begrijpelijke wetgeving en draagt bij aan een betere belastingmoraal.

b. Vereenvoudiging van belastingwetgeving levert een bijdrage aan robuuste en fraudebestendige regelgeving.

c. Vereenvoudiging van belastingwetgeving wordt belemmerd door fiscaal instrumentalisme.

d. Zeer complexe belastingwetgeving kan door burgers terzijde worden gesteld met een beroep op het beginsel van eenvoud.

 

Vraag 18

Op 20 december 2012 sluit de heer Leendert een overeenkomst tot verkoop van 10% van zijn aandelen in Xtra B.V. De aandelen worden juridisch geleverd op 15 januari 2013.

Welk antwoord is juist?

a. De inkomsten uit de aandelenverkoop worden aangemerkt als een regulier voordeel en leidt tot belastingheffing in 2012.

b. De inkomsten uit de aandelenverkoop worden aangemerkt als een regulier voordeel en leidt tot belastingheffing in 2013.

c. De inkomsten uit de aandelenverkoop worden aangemerkt als een vervreemdingsvoordeel en leidt tot belastingheffing in 2012.

d. De inkomsten uit de aandelenverkoop worden aangemerkt als een vervreemdingsvoordeel en leidt tot belastingheffing in 2013.

 

 

Vraag 19

Mevrouw Steppe drijft een onderneming in de zin van de Wet IB 2001. Aan het begin van het jaar is haar fiscale ondernemingsvermogen € 80.000. Aan het einde van het jaar bedraagt haar fiscale ondernemingsvermogen € 70.000. Gedurende het jaar heeft mevrouw Steppe maandelijks € 2.000 uit de kas van de onderneming gebruikt voor het doen van privéboodschappen. Daarnaast heeft mevrouw Steppe lopende het jaar één van haar eigen computers ter waarde van € 3.000 voor de onderneming bestemd. Voor het overige zijn geen fiscaal relevante gebeurtenissen te melden over dit jaar.

Welke van de volgende stellingen is juist?

a. In het onderhavige jaar heeft mevrouw Steppe een verlies geleden van € 7.000.

b. In het onderhavige jaar heeft mevrouw Steppe een verlies geleden van € 10.000.

c. In het onderhavige jaar heeft mevrouw Steppe een winst gemaakt van € 11.000.

d. In het onderhavige jaar heeft mevrouw Steppe een winst gemaakt van € 14.000.

 

Vraag 20

 

Rijkste Fransman wil Belg worden

 

Van onze correspondent

 

PARIJS - Bernard Arnault, de rijkste man van Frankrijk, heeft de Belgische nationaliteit aangevraagd. De vermeende vlucht van de multimiljardair doet de discussie weer oplaaien over de rijkentaks van Hollande, die de hoogste inkomens flink extra wil belasten. De eigenaar van onder andere Louis Vuitton beweert echter gewoon aan de Franse fiscus te blijven betalen.

Lees het bericht dat op internet is verschenen en beantwoord de volgende vraag die betrekking heeft op een Nederlandse situatie.

Welke stelling is juist?

a. Het verkrijgen van een andere nationaliteit levert een eindafrekeningsmoment met naheffingsaanslag op.

b. Het verkrijgen van een andere nationaliteit maakt dat een inwoner van Nederland niet langer belastingplichtig is voor toepassing van de Wet IB 2001.

c. Het verkrijgen van een andere nationaliteit maakt dat een inwoner van Nederland uitsluitend nog belastingplichtig is ten aanzien van Nederlands inkomen in de zin van de Wet IB 2001.

d. Het verkrijgen van een andere nationaliteit maakt voor toepassing van de Wet IB 2001 geen verschil voor de belastingplicht van een inwoner van Nederland.

 

 

Vraag 21

De heer Santvliet heeft zijn garage onlangs opgeruimd. De spullen die hij niet meer nodig heeft, biedt hij te koop aan via internet. Hij verkoopt een grasmaaier, statafel en bedbank voor € 750. De heer Santvliet vraagt zich af of dit bedrag kan worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

Welk antwoord is juist?

a. Bij de verkoop is geen sprake van een objectief te verwachten voordeel en de verkoopopbrengst is daarom niet belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

b. De opbrengst van het verkopen van bezittingen via internet is belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

c. De verkochte spullen behoren tot de uitgezonderde bezittingen in box 3 en om die reden kan geen sprake zijn van resultaat uit overige werkzaamheden.

d. De verkoop vindt niet in het economische verkeer plaats en is daarom niet belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

 

 

Vraag 22

Zwijn I Zwijn II

Zwijn I (lees: een natuurlijk persoon) betoogt dat hij zijn onderneming drijft in de vorm van een BV. Hij had er ook voor kunnen kiezen om zijn onderneming te drijven in de vorm van een eenmanszaak. Hoe verloopt de belastingheffing in de beide situaties?

N.B. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met de dividendbelasting.

a. In geval de onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak, wordt Zwijn I belast in box 1 van de inkomstenbelasting. In geval de onderneming wordt gedreven in een BV, dan wordt de BV belast in de vennootschapsbelasting. Op het moment dat dividend wordt uitgekeerd aan Zwijn I, is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Hierdoor ontvangt Zwijn I de dividenduitkering onbelast.

b. In geval de onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak, wordt Zwijn I belast in box 1 van de inkomstenbelasting. In geval de onderneming wordt gedreven in een BV, wordt de BV belast in de vennootschapsbelasting. Op het moment dat dividend wordt uitgekeerd aan Zwijn I, wordt hij belast in box 2 van de inkomstenbelasting.

c. In geval de onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak, wordt het Zwijn I belast in box 2 van de inkomstenbelasting. In geval de onderneming wordt gedreven in een BV, wordt de BV belast in de vennootschapsbelasting. Op het moment dat dividend wordt uitgekeerd aan Zwijn I, wordt hij belast in box 1 van de inkomstenbelasting.

d. In geval de onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak, wordt Zwijn I belast in box 2 van de inkomstenbelasting. In geval de onderneming wordt gedreven in een BV, wordt de BV belast in de vennootschapsbelasting. Op het moment dat dividend wordt uitgekeerd aan Zwijn I, wordt hij belast in box 2 van de inkomstenbelasting.

 

 

Vraag 23

Jan BV bezit alle aandelen in Smit BV. Jan BV verstrekt een lening ter grootte van € 100.000 aan Smit BV. Smit BV is jaarlijks 5% rente verschuldigd.

Welke stelling is juist ten aanzien van de belastingheffing bij Smit BV?

a. De ontvangen lening is bij Smit BV belast; de betaalde rente is aftrekbaar.

b. De ontvangen lening is bij Smit BV belast; de betaalde rente is niet aftrekbaar.

c. De ontvangen lening is bij Smit BV niet belast; de betaalde rente is aftrekbaar.

d. De ontvangen lening is bij Smit BV niet belast; de betaalde rente is niet aftrekbaar.

 

 

Vraag 24

Welke van de volgende gevallen leidt in ieder geval tot de heffing van schenkbelasting in Nederland?

a. De heer Jansen schenkt een bedrag van € 15.000 aan Amnesty International.

b. De heer Jansen ontvangt een schenking van € 15.000 van een oom die in Italië woont.

c. De heer Jansen schenkt een bedrag van € 15.000 aan een oom die in Spanje woont.

d. De heer Jansen schenkt een bedrag van € 15.000 aan zijn 23-jarige dochter.

 

 

Vraag 25

De heer Vermeent drijft een onderneming als financieel adviseur en heeft uitsluitend belangrijke zakenmensen als cliënt. Hij gaat regelmatig – ongeveer 25 maal per jaar – dineren met klanten in zeer exclusieve sterrenrestaurants. De kosten van een dergelijk diner lopen op tot € 500. De inspecteur is van mening dat deze kosten wel erg hoog zijn en stelt dat de heer Vermeent vooral voor zijn eigen plezier naar zulke dure restaurants gaat. De inspecteur neemt het standpunt in dat een diner voor twee personen in alle redelijkheid niet meer dan € 150 behoort te kosten. In 2013 weigert de inspecteur dan ook een bedrag van € 8.750 in aftrek toe te laten.

Welk alternatief is juist?

a. De inspecteur mag de omvang van zakelijke kosten in beginsel niet op hun juistheid toetsen, tenzij deze in een zodanige wanverhouding staan tot het nut daarvan voor de onderneming dat geen redelijk denkend ondernemer deze kosten zou hebben gemaakt. Afgezien van de wettelijke aftrekbeperking, kan aftrek van de dinerkosten op deze grond niet worden geweigerd.

b. De inspecteur mag de omvang van zakelijke kosten in beginsel niet op hun juistheid toetsen, tenzij deze in een zodanige wanverhouding staan tot het nut daarvan dat geen redelijk denkend ondernemer deze kosten zou hebben gemaakt. In aanvulling op de wettelijke aftrekbeperking, is de aftrek van de dinerkosten op deze grond niet mogelijk tot boven het bedrag van € 150 per diner.

c. Kosten voor voedsel, drank en genotmiddelen kunnen zakelijke uitgaven zijn, maar zijn in aftrek beperkt en kunnen maximaal voor € 4.400 in aftrek worden gebracht door de heer Vermeer.

d. Kosten voor voedsel, drank en genotmiddelen zijn integraal van aftrek uitgesloten. Deze kosten zijn voor de heer Vermeent dan ook niet aftrekbaar.

 

 

Vraag 26

Pest BV heeft 5% van de aandelen in Parajoy Ltd. Parajoy Ltd is gevestigd in Londen en behaalt jaarlijks een winst ter grootte van € 100.000. Parajoy Ltd keert een deel van de winst uit aan Pest BV. Welke stelling is juist ter zake van de winstuitdeling?

a. Aangezien de deelnemingsvrijstelling van rechtswege van toepassing is, wordt de winstuitdeling niet belast bij Pest BV.

b. Aangezien de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, wordt de winst bij Parajoy Ltd niet belast.

c. Aangezien Parajoy Ltd niet in Nederland gevestigd is, wordt de deelnemingsvrijstelling niet toegepast. De ontvangen winstuitkering wordt belast bij Pest BV.

d. Indien een verzoek om toepassing van de deelnemingsvrijstelling wordt ingediend, wordt de winstuitdeling niet belast bij Pest BV.

 

 

Vraag 27

De heer Epke Zonder bezit 6% van de aandelen in Goud BV. Goud BV houdt op haar beurt 50% aandelen in Zilver BV. Daarnaast heeft de heer Epke Zonder rechtstreeks 1% van de aandelen in Zilver BV.

Welke stelling is juist?

a. De heer Epke Zonder heeft een aanmerkelijk belang in Goud BV en in Zilver BV.

b. De heer Epke Zonder heeft een aanmerkelijk belang in Goud BV, maar niet in Zilver BV.

c. De heer Epke Zonder heeft geen aanmerkelijk belang in Goud BV en Zilver BV.

d. De heer Epke Zonder heeft geen aanmerkelijk belang in Goud BV, maar wel in Zilver BV.

 

 

Vraag 28

Uitspraak 1: De winst die de dochtervennootschappen behalen wordt fiscaal toegerekend aan de moedermaatschappij.

Uitspraak 2: De ratio van de regeling is het voorkomen van dubbele belastingheffing.

Welk alternatief is juist?

a. Beide uitspraken hebben betrekking op de regeling van de deelnemingsvrijstelling.

b. Beide uitspraken hebben betrekking op de regeling van de fiscale eenheid.

c. Uitspraak 1 heeft betrekking op de regeling van de deelnemingsvrijstelling, uitspraak 2 heeft betrekking op de regeling van de fiscale eenheid.

d. Uitspraak 1 heeft betrekking op de regeling van de fiscale eenheid, uitspraak 2 heeft

betrekking op de regeling van de deelnemingsvrijstelling.

 

 

Vraag 29

Welke van de volgende ondernemingen is niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting?

a. Alterna NV.

b. Eenmanszaak ‘De Leidse Glaszaak.’

c. Snackbar Het Vosje BV.

d. Stichting Muziek voor Deugd, die in concurrentie treedt met ondernemingen. Het winstoogmerk ontbreekt bij deze stichting.

 

 

Vraag 30

Welke stelling is juist?

a. Het forfaitair rendement in box 3 is de waarde van de bezittingen minus de waarde van de schulden, voor zover dit meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen.

b. Het forfaitair rendement in box 3 wordt bepaald door 1,2% te vermenigvuldigen met de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden aan het begin van het kalenderjaar, voor zover dit meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen.

c. Het forfaitair rendement in box 3 wordt bepaald door 30% te vermenigvuldigen met de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden aan het begin van het kalenderjaar, voor zover dit meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen.

d. Het forfaitair rendement in box 3 wordt bepaald door 4% te vermenigvuldigen met de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden aan het begin van het kalenderjaar, voor zover dit meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen.

 

 

Vraag 31

Primo BV bezit 95% van de aandelen in Nomo Ltd. Primo BV verstrekt een lening aan Nomo Ltd, met als gevolg dat Nomo Ltd een zakelijke rente is verschuldigd aan Primo BV. Welke stelling is juist ter zake van de belastingheffing bij Primo BV?

a. Aangezien de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, wordt de ontvangen rente niet belast bij Primo BV.

b. De ontvangen rente wordt gezien als winst van Primo BV en om die reden belast in de vennootschapsbelasting.

c. Op grond van de winstdrainageregeling is de ontvangen rente onbelast bij Primo BV.

d. De rente wordt niet belast bij Primo BV, omdat Primo BV een aanmerkelijk belang heeft in Nomo Ltd.

 

Vraag 32

Toenemende belastingconcurrentie tussen staten leidt vermoedelijk tot:

a. Hogere benzineaccijnzen, hogere onroerendezaakbelastingen, lagere tarieven vennootschapsbelasting.

b. Hogere benzineaccijnzen, lagere onroerendezaakbelastingen, lagere tarieven vennootschapsbelasting.

c. Lagere benzineaccijnzen, hogere onroerendezaakbelastingen, hogere tarieven vennootschapsbelasting.

d. Lagere benzineaccijnzen, hogere onroerendezaakbelastingen, lagere tarieven vennootschapsbelasting.

 

 

Vraag 33

Joop heeft 5% van de aandelen in Apel BV en 1% van de aandelen in Yfoon BV. De broer van Joop heeft 3% van de aandelen in Apel BV. Joops zoon Jon (25 jaar) heeft 2% van de aandelen in Apel BV. De vrouw van Joop heeft 4% van de aandelen in Yfoon BV.

In welke vennootschap(pen) heeft Joop een aanmerkelijk belang?

a. In Apel BV.

b. In Yfoon BV.

c. In Apel BV en Y BV.

d. Joop heeft geen aanmerkelijk belang.

 

 

Vraag 34

Wat is de verhouding tussen de loonbelasting en de inkomstenbelasting?

a. De inkomstenbelasting is een naheffing op de loonbelasting. Niet in de aangifte loonbelasting opgegeven inkomsten worden op deze wijze alsnog belast.

b. De inkomstenbelasting is een voorheffing op de loonbelasting. De betaalde inkomstenbelasting wordt verrekend met de latere aanslag loonbelasting.

c. De loonbelasting is een naheffing op de inkomstenbelasting. Niet in de aangifte inkomstenbelasting opgegeven inkomsten worden op deze wijze alsnog belast.

d. De loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting. De betaalde loonbelasting wordt verrekend met de latere aanslag inkomstenbelasting.

 

 

Vraag 35

Welke twee stellingen geven de verhouding tussen het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 en een belastingverdrag het beste weer?

Stelling 1: Een belastingverdrag voorkomt dubbele belastingheffing bij binnenlands belastingplichtigen. Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 voorkomt dubbele belastingheffing bij buitenlands én binnenlands belastingplichtigen.

Stelling 2: Een belastingverdrag voorkomt dubbele belastingheffing bij binnenlands en buitenlands belastingplichtigen. Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 voorkomt dubbele belastingheffing bij binnenlands belastingplichtigen.

Stelling 3: Een belastingverdrag regelt alleen voorkoming van dubbele belastingheffing indien het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 geen soelaas biedt.

Stelling 4: Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 regelt alleen voorkoming van dubbele belastingheffing indien een verdrag geen soelaas biedt.

a. Stelling 1 en 3.

b. Stelling 1 en 4

c. Stelling 2 en 3

d. Stelling 2 en 4.

 

 

Vraag 36

Wat is het doel van de vennootschapsbelasting?

a. Er voor zorgdragen dat dividend- en rentebetalingen in concernverband gelijk worden belast.

b. Functioneren als voorheffing op de loonbelasting.

c. Het stimuleren van een winstuitdeling.

d. Het voorkomen dat winsten onbelast blijven tot het moment van uitdeling.

 

Vraag 37

Stelling I. Het doel van box 2 is om een specifieke categorie aandeelhouders (namelijk degenen met een aanmerkelijk belang) uit te zonderen van het gunstige regime van box 3.

Stelling II. Het doel van box 2 is om te zorgen dat dividenden die reeds zijn belast met vennootschapsbelasting niet vervolgens onder het progressieve box 1-tarief vallen.

Welk alternatief is juist?

a. Stelling I is juist, stelling II is juist.

b. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

c. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

d. Stelling I is onjuist, stelling II is onjuist.

 

 

Vraag 38

Wat wordt bedoeld met “instrumentalisering” van het belastingrecht?

a. Door de toenemende ingewikkeldheid van het belastingrecht gaan steeds meer belastingplichtigen de regels van het belastingrecht zien als een instrument om minder belasting te betalen.

b. Doordat steeds meer belastingplichtigen de regels van het belastingrecht zien als een instrument om minder belasting te betalen, wordt dat belastingrecht steeds gedetailleerder.

c. Naast het hoofddoel, een eerlijke verdeling van de belastingdruk, wordt het belastingrecht ook steeds meer ingezet voor andere doelen, zoals het vullen van de schatkist.

d. Naast het hoofddoel, het vullen van de schatkist, wordt het belastingrecht ook steeds meer ingezet voor andere doelen, zoals het voeren van sociaal en economisch beleid.

 

Vraag 39

Kees is een werkloze fiscalist. Om naast zijn uitkering toch wat bij te verdienen, is hij rijke kennissen behulpzaam bij het verplaatsen van hun vermogen naar Luxemburgse spaarrekeningen. Hij adviseert hen over de fiscale aspecten, helpt bij het openen van bankrekeningen, en rijdt ook met koffers contant geld naar Luxemburg. Voor deze werkzaamheden bedingt hij uiteraard beloningen, die hij contant ontvangt. Op die manier verdiende hij in 2010 € 5.672, in 2011 € 47.889, en in 2012 € 96.005. De zaken lopen dus steeds beter. Ook “kennissen van kennissen” weten Koos inmiddels te vinden, en Kees heeft een snelle wagen aangeschaft speciaal voor wekelijkse ritjes naar Luxemburg. De inspecteur krijgt kennis van deze feiten. Kan Kees in de inkomstenbelasting worden belast voor de inkomsten uit deze werkzaamheid?

a. Ja. Gezien de feiten drijft Kees een onderneming, zodat hij voor winst uit onderneming in box 1 kan worden belast.

b. Ja. Gezien de feiten geniet Kees resultaat uit overige werkzaamheden, waarvoor hij in box 2 kan worden belast. Voorwaarde is wel dat het resultaat in de vennootschapsbelasting is belast.

c. Nee. Deze inkomsten zijn niet belastbaar, aangezien ze uit illegale activiteiten (hulp bij belastingontduiking) voortkomen. Uiteraard kan de inspecteur Kees wel strafrechtelijk doen vervolgen.

d. Nee. Kees staat in een fictieve dienstbetrekking tot zijn klanten, en de inspecteur zal, zodra hij hun namen weet, bij die klanten een naheffingsaanslag loonbelasting moeten opleggen.

 

 

Vraag 40

Een traditioneel beginsel voor de verdeling van de belastingdruk is het profijtbeginsel. Volgens dit beginsel zou het belastingstelsel moeten berusten op het volgende uitgangspunt:

 

a. Belastingen zijn slechts toelaatbaar voor zover ze profijt opleveren voor de belastingplichtigen.

b. Belastingplichtigen dragen bij naar rato van het profijt dat ze genieten van overheidsvoorzieningen.

c. De overheid is een soort onderneming, die winst maakt door het heffen van belastingen.

d. Het maken van winst is de enige economische activiteit die er echt toe doet, en daarom zou vooral winst maken moeten worden belast.

 

 

Onderdeel B – 1 Essayvraag (max. 10 punten)

 

Essayvraag

De mogelijkheid van navordering wordt beperkt door (a) de eis van het nieuwe feit en door (b) de beperkte navorderingstermijn. Maar navordering zonder nieuw feit is mogelijk (c) indien de belastingplichtige te kwader trouw is. Betoogd kan worden dat de elementen a, b en c voortvloeien uit twee beginselen die bij navordering spelen: (i) het beginsel dat van alle belastingplichtigen tot een juist bedrag belasting moet worden geheven en (ii) het rechtszekerheidsbeginsel. Schrijf een essay over de vraag hoe de elementen a, b en c zijn terug te voeren op (een compromis tussen) die twee beginselen.

                                              

 

ANTWOORDINDICATIE ESSAYVRAAG MAART 2013

 

Inhoudelijk deel (maximaal 8 punten)

 

Vraag

De mogelijkheid van navordering wordt beperkt door (a) de eis van het nieuwe feit en

door (b) de beperkte navorderingstermijn. Maar navordering zonder nieuw feit is

mogelijk (c) indien de belastingplichtige te kwader trouw is. Betoogd kan worden dat de

elementen a, b en c voortvloeien uit twee beginselen die bij navordering spelen: (i) het

beginsel dat van alle belastingplichtigen tot een juist bedrag belasting moet worden

geheven en (ii) het rechtszekerheidsbeginsel. Schrijf een essay over de vraag hoe de

elementen a, b en c zijn terug te voeren op (een compromis tussen) die twee

beginselen.

 

Antwoordmodel  (Zie 7.2.6.)

 

     (a)  Nieuwe feit (3 punten)

 

     Navordering is in beginsel mogelijk. Daarmee wordt beginsel (i) gediend. Maar

     navordering is niet zo maar mogelijk. Er moet sprake zijn van een nieuw feit. De

     belastingplichtige mocht er immers op vertrouwen dat de inspecteur bij het opleggen

    van de primitieve aanslag nauwkeurig zou onderzoeken tot welk bedrag die aanslag

     moet worden opgelegd. De inspecteur moet dus over nieuwe informatie beschikken,

    die hij nog niet had bij het opleggen van de primitieve aanslag. De eis van het

     nieuwe feit dient derhalve beginsel (ii).

 

     (b)  Beperkte navorderingstermijn (2 punten)

 

     Navordering is in beginsel mogelijk (beginsel (i), maar slechts voor een beperkt

    aantal jaren. Daarmee wordt beginsel (ii) gediend.

 

     (c)  Kwade trouw (3 punten)

 

    Als de belastingplichtige onjuiste informatie heeft verstrekt in bijvoorbeeld zijn

    aangifte, waardoor de primitieve aanslag tot een te laag bedrag wordt opgelegd,

    verdient hij het niet te worden beschermd tegen navordering. Het

     rechtszekerheidsbeginsel wordt dan niet gehonoreerd. Dan gaat beginsel (i) voor.

 

 

Correct taalgebruik (maximaal 2 punten)

Bij de beoordeling van de essayvraag kan m.b.t. de 2 punten die te verdelen zijn voor

een    juiste  stijl,  opbouw  en   correct  taalgebruik    ervan   worden    uitgegaan    dat  bij  een

fatsoenlijk   betoog   die   2   punten   worden   toegekend   en   dat   aftrek   alleen   plaatsvindt   bij

onlogische en niet lopende zinnen, taalfouten en een slechte schrijfstijl.

     •  0,5 punt aftrek per schrijf- of taalfout

     •  0,5 punt aftrek per onlogisch geformuleerde zin

     •  1 punt aftrek indien betoog slecht gestructureerd is

 

                                                                                                    

Antwoorden meerkeuzevragen maart 2013

 

  1. c (Zie paragraaf 7.1.5., 1.4.6., 2.2.7.)
  2. c (Zie paragraaf 9.3.)
  3. d (Zie paragraaf 9.2., 2.3.2., 9.2.2.)
  4. a,b,c,d (Zie paragraaf 9.2.2.)
  5. b (Zie paragraaf 7.2.6., 7.3.2.)
  6. c (Zie paragraaf 7.2.8.)
  7. a,b,c,d (Zie paragraaf 2.3.4.)
  8. d (Zie paragraaf 2.2.3., 2.2.5.)
  9. c (Zie paragraaf 5.2.)
  10. c (Zie paragraaf 2.8.)
  11. d (Zie paragraaf 7.2.8.)
  12. d (Zie paragraaf 4.6.1., 6.4.3.)
  13. d (Zie paragraaf 9.3.)
  14. b (Zie paragraaf 7.8.4.)
  15. d (Zie paragraaf 2.2.5.)
  16. a (Zie paragraaf 1.5.1., 1.5.2.)
  17. d
  18. c (Zie paragraaf 2.2.4.)
  19. c
  20. d (Zie paragraaf 9.2.2.)
  21. a (Zie paragraaf 2.7.2.)
  22. b (Zie paragraaf 4.9.)
  23. c (Zie paragraaf 2.2.4., 2.8.)
  24. c (Zie paragraaf 5.6.)
  25. a (Zie paragraaf 2.6.9.)
  26. a (Zie paragraaf 4.5.1.)
  27. b (Zie paragraaf 2.8.3.)
  28. d (Zie paragraaf 4.6.1., 6.4.3.)
  29. b (Zie paragraaf 8.3.)
  30. d (Zie paragraaf 2.9.)
  31. b (Zie paragraaf 4.6.1., 6.4.3., 2.8.3.)
  32. d (Zie paragraaf 8.3.4., 9.1.1.)
  33. c (Zie paragraaf 2.8.3.)
  34. d (Zie paragraaf 1.2.1.)
  35. d (Zie paragraaf 9.6.)
  36. d (Zie paragraaf 1.2.2.)
  37. a (Zie paragraaf 2.2.4., 2.2.5., 2.2.3.)
  38. d (Zie paragraaf 2.1.2.)
  39. a (Zie paragraaf 2.2.)
  40. b (Zie paragraaf 1.5.1., 1.5.2.)

 

Belastingrecht Tentamen maart 2012

 

1. Wat wordt verstaan onder ‘box hopping’ in de inkomstenbelasting?

a. De neiging van belastingplichtigen om de tariefverschillen tussen de boxen in hun voordeel te gebruiken.

b. Het verschijnsel dat sommige bronnen van inkomen in meerdere boxen tegelijk kunnen vallen.

c. De neiging van de belastingdienst om belastingplichtigen altijd in de voor hen meest ongunstige box te belasten.

d. Het verschijnsel dat door de toepassing van de drie boxen dubbele of zelfs drievoudige heffing kan optreden.

 

 

2. Er is in het algemeen sprake van een bron van inkomen als een belastingplichtige:

Voordeel (…); dit voordeel redelijkerwijs (…); en deelneemt aan (…).

 

Vul in (3x):

a. geniet, mag ontvangen, het economisch verkeer.

b. beoogt, kan genieten, het arbeidsproces.

c. kan verwachten, heeft verwacht, de Nederlandse samenleving.

d. beoogt, kan verwachten, het economische verkeer.

 

 

3. Winst in de zin van de wet IB 2001 is:

a. het bedrag van de gezamenlijke voordelen die de ondernemer, onder welke naam en in welke vorm ook, aan inkomen geniet.

b. het bedrag van de gezamenlijke voordelen die de onderneming, onder welke naam en in welke vorm ook, als zodanig aan voordelen verwerft.

c. het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit de onderneming.

d. het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden genoten door de onderneming.

 

 

4. Roberto verzamelt postzegels. Hij reist een paar keer per jaar naar verzamelaarsbeurzen met (een deel van) zijn collectie. Doorgaans doet hij zaken op ruilbasis. Voor het bezoeken van die beurzen maakt hij gebruik van het openbaar vervoer; soms maakt hij ook kosten voor (eenvoudige) overnachtingen. Zijn de reis- en overnachtingskosten aftrekbaar voor zijn aangifte inkomstenbelasting 2011?

a. Nee, er is geen sprake van een bron van inkomen.

b. Ja, maar alleen voor zover hij geldomzet maakt (en dus niet gewoon ruilt).

c. De overnachtingskosten zijn niet aftrekbaar; de reiskosten zijn aftrekbaar voor zover Roberto beschikt over een reisverklaring in de zin van art. 16 lid 2 en 3 Uitv.reg. IB 2001.

d. Alle kosten zijn aftrekbaar, zij het binnen de grenzen van art. 3.15 Wet IB 2001.

 

 

5. Welke bewering is juist?

a. Het profijtbeginsel is een belangrijk beginsel bij de heffing van inkomstenbelasting.

b. Daar waar belastingen worden gebruikt om een bijdrage te leveren aan de realisatie van andere doelstellingen van overheidsbeleid, kan men spreken over de ‘instrumentalisering’ van het belastingrecht.

c. Over de omvang en richting van ‘afwenteling’ bestaat in het belastingrecht altijd op voorhand duidelijkheid, zodat belastingheffing gericht kan plaatsvinden.

d. Door de instrumentalisering van het belastingrecht, wordt het belastingrecht voor de burger eenvoudiger en toegankelijker.

 

 

6. In welke zin leidt het “klassieke stelsel” tot dubbele belastingheffing?

a. Eerst worden de lonen van werknemers (inclusief de directeur-grootaandeelhouder) belast, vervolgens ook de winst van de vennootschap.

b. Eerst wordt de omzet van de vennootschap belast, vervolgens ook de winst.

c. Eerst wordt de winst van de vennootschap belast, vervolgens ook het dividend ontvangen door de aandeelhouders.

d. Eerst wordt de winst van de vennootschap belast, vervolgens ook de winst van de directeur-grootaandeelhouder.

 

 

7. X BV maakt aan haar directeur Jan-Koos, tevens 100% aandeelhouder, een eindejaarsuitkering over ten bedrage van €100.000. Dit bedrag zal fiscaal moeten worden toegesplitst in een gedeelte arbeidsbeloning en een gedeelte winstuitkering. Wat is het belang van deze splitsing?

a. De arbeidsbeloning is voor X BV aftrekbaar van de winst, de winstuitdeling niet. Voor Jan-Koos is de arbeidsbeloning belast in box 1, de winstuitdeling in box 2.

b. De arbeidsbeloning is voor X BV aftrekbaar van de winst, de winstuitdeling niet. Voor Jan-Koos is de arbeidsbeloning belast in box 1, de winstuitdeling in box 3.

c. De arbeidsbeloning is voor X BV aftrekbaar van de winst, de winstuitdeling eveneens. Voor Jan-Koos is de arbeidsbeloning belast in box 1, de winstuitdeling in box 2.

d. De arbeidsbeloning is voor X BV aftrekbaar van de winst, de winstuitdeling eveneens. Voor Jan-Koos is de arbeidsbeloning belast in box 1, de winstuitdeling in box 3.

 

 

8. Wat is het doel van de deelnemingsvrijstelling?

a. Voorkomen dat de dochtervennootschap vennootschapsbelasting moet betalen over (ingehouden of uitgedeelde) winst die bij de moedervennootschap zal worden belast.

b. Voorkomen dat de moedervennootschap vennootschapsbelasting moet betalen over (ingehouden of uitgedeelde) winst en over rente die bij de moedervennootschap zal worden belast.

c. Voorkomen dat de moedervennootschap vennootschapsbelasting moet betalen over (ingehouden of uitgedeelde) winst en over rente die reeds bij de dochtervennootschap belast is geweest.

d. Voorkomen dat de moedervennootschap vennootschapsbelasting moet betalen over (ingehouden of uitgedeelde) winst die reeds bij de dochtervennootschap belast is geweest.

 

 

 

9. Stelling I: Het internationale belastingrecht verbiedt Nederland belasting te heffen over niet-inwoners.

 

Stelling II: Het Besluit voorkoming dubbele belasting (Bvdb) geldt voor binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen.

 

Welke van de volgende alternatieven is juist?

a. Beide stellingen zijn juist.

b. Beide stellingen zijn onjuist.

c. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

d. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

 

10. Kleine en middelgrote ondernemers staan voor de keuze “eenmanszaak of BV?” Wat zijn de belangrijkste afwegingen in fiscaal opzicht?

a. Bij lage winsten is de BV aantrekkelijker: voor lage winsten bedraagt het tarief vennootschapsbelasting slechts 20%. Bij hogere winsten wordt het gecombineerde tarief van vennootschapsbelasting en box 2 wel erg zwaar; de ondernemer die voor de eenmanszaak kiest is dan voordeliger uit omdat hij nooit méér betaalt dan het toptarief van box 1.

b. Bij lage winsten is de eenmanszaak aantrekkelijker: de ondernemer heeft doorgaans toegang tot de ondernemersaftrek van de Wet IB 2001 en betaalt daardoor weinig inkomstenbelasting. Bij hogere winsten wordt het gecombineerde tarief van vennootschapsbelasting en box 2 aantrekkelijker, dus de BV-vorm.

c. Ondernemers die in hun mogelijkheden voor kostenaftrek worden beperkt door de aftrekbeperkingen van art. 3.14 e.v. Wet IB 2001, zijn beter af met een keuze voor de BV, want dan gelden zulke beperkingen niet.

d. Ondernemers die niet veel uren besteden aan hun ondernemerschap, kunnen het beste voor de eenmanszaak kiezen. Een ondernemer die kiest voor de BV-vorm, moet voor zichzelf én ook met zijn vennootschap aan het urencriterium voldoen.

 

 

11. Sjoerd is een vriend van u en weet dat u het vak Belastingrecht volgt. Hij komt bij u met de volgende vraag: zijn vader wil hem een bedrag van €50.000 schenken. Zijn vader heeft wat contacten op het Ministerie van Financiën en heeft even nagevraagd of over de schenking belasting verschuldigd is. Welke van de volgende uitspraken van een werknemer van het Ministerie van Financiën kunnen juist zijn:

 

I           Een dergelijke schenking is nooit belast;

II          De schenking is vrijgesteld tot een bedrag van €5.030, het meerdere is belast met schenkbelasting;

III          De schenking is volledig vrijgesteld, mist de schenking door Sjoerd wordt gebruikt voor de aankoop van een eigen woning;

IV         De schenking is volledig vrijgesteld als deze aan de Koningin zou zijn gedaan.

 

 

a. Uitspraak I en III zijn juist.

b. Uitspraak II en III zijn juist.

c. Uitspraak III en IV zijn juist.

d. Alle uitspraken kunnen juist zijn.

 

 

12. Jan begint een handeltje in de verkoop van oude meubels. De verkoop vindt plaats in een door Jan gehuurde winkelruimte. Het gaat goed met het handeltje en Jan behaalt een aardige winst. Hij besteedt inmiddels 4 dagen per week aan het handeltje en heeft een aanzienlijke klantenkring. Welke van onderstaande beweringen is juist?

a. De winst die Jan met de verkoop behaalt, kan naar keuze van Jan als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden worden belast.

b. De winst die Jan met de verkoop behaalt, moet op grond van de rangorderegeling van artikel 2.14 Wet IB 2001 als winst uit onderneming worden belast.

c. De winst die Jan met de verkoop behaalt, is niet belast want er is geen sprake van een bron van inkomen.

d. De winst die Jan met de verkoop behaalt, valt in box III.

 

13. Good Investment BV is gevestigd in Nederland. Deze BV houdt 25% van de aandelen in Workforce BV, gevestigd in België. In 2011 verkoopt Good Investment BV de aandelen in Workforce BV aan een derde, maar maakt daarbij een verlies. Is dit verlies aftrekbaar voor Good Investment BV?

a. Nee, want de aftrekbeperking van art. 10a Wet Vpb is van toepassing.

b. Nee, want Good Investment BV heeft een aanmerkelijk belang in Workforce BV; de positieve en negatieve vervreemdingsvoordelen zijn onbelast.

c. Nee, want de deelnemingsvrijstelling is van toepassing.

d. Nee, want er is sprake van een fiscale eenheid.

 

 

14. Sandra, woonachtig in Nederland, houdt 10% van de aandelen in een Duitse vennootschap (vergelijkbaar met een Nederlandse BV) die in Duitsland is gevestigd. De Duitse vennootschap is producent van schoenen. Op deze aandelen wordt aan het eind van het jaar een dividend uitgekeerd. Sandra ontvangt €5.000. De aandelen behoren niet tot haar ondernemingsvermogen. Moet zij over het ontvangen dividend inkomstenbelasting betalen?

a. Ja, zij is aanmerkelijkbelanghouder en moet over het ontvangen dividend 25% inkomstenbelasting betalen.

b. Nee, aangezien er geen sprake is van een bron van inkomen.

c. Sandra wordt belast in box 3; zodat de werkelijk ontvangen inkomsten niet ter zake doen.

d. Nee, de ontvangen bedragen zijn vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling.

 

 

15. Welke van de volgende uitspraken is juist?

a. Voor naheffing van inkomstenbelasting is een nieuw feit nodig.

b. Voor naheffing van vennootschapsbelasting is geen nieuw feit nodig.

c. Voor navordering van venootschapsbelasting is geen nieuw feit nodig.

d. Voor naheffing van loonbelasting is geen nieuw feit nodig.

 

16. De Moeder-Dochterrichtlijn:

a. voorkomt dat dubbele belasting verschuldigd is over rente betaald door een Duitse dochtervennootschap aan een Nederlandse moedervennootschap.

b. voorkomt dat dubbele belasting verschuldigd is over winstuitdelingen binnen een concern dat actief is in verschillende Europese lidstaten.

c. is een richtlijn die ziet op het fiscaal onbelemmerd laten plaatsvinden van fusies tussen moedervennootschappen en dochtervennootschappen gevestigd in Europese lidstaten.

d. zorgt ervoor dat over dividendbetalingen binnen een fiscale eenheid nooit belasting verschuldigd is.

17. Beoordeel de navolgende stellingen op hun juistheid:

Stelling I: Als een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ‘buitenlands belastingplichtige’ is, betekent dit dat die persoon c.q. die rechtspersoon inkomen afkomstig uit het binnenland ontvangt.

Stelling II: Voor natuurlijke personen en rechtspersonen die in Nederland woonachtig zijn c.q. gevestigd zijn, heft Nederland over het inkomen c.q. de winst waar ook ter wereld verdiend (het ‘wereldinkomen’), mits de activiteiten ook in dat andere land zijn uitgevoerd.

 

Welk van de volgende alternatieven is juist?

 

a. Beide stellingen zijn juist.

b. Beide stellingen zijn onjuist.

c. Stelling I is juist, stelling II  is onjuist.

d. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

 

 

18. Uit art. 3.15 lid 1, letter a, Wet IB 2001 blijkt dat de kosten en lasten die verband houden met voedsel, drank en genotmiddelen tot een bepaald bedrag niet ten laste van de winst mogen worden gebracht.

 

Geef aan welke bewering juist is:

a. Deze bepaling bevestigt dat de uitgaven voor voedsel, drank en genotmiddelen geen zakelijke kosten kunnen zijn.

b. Uit deze bepaling blijkt dat zakelijke uitgaven voor voedsel, drank en genotmiddelen tot een bepaald bedrag niet aftrekbaar zijn.

c. Door deze bepaling kunnen niet-zakelijke kosten door een ondernemer toch gedeeltelijk in aftrek worden gebracht.

d. Geen van bovenstaande beweringen is juist.

 

 

19. Geef aan welke bewering juist is:

a. Uit het arrest van de boze botenbouwer blijkt dat schadevergoedingen voor een ondernemer nooit aftrekbaar zijn.

b. Uit het arrest van de boze botenbouwer kan worden afgeleid dat uitgaven die door een ondernemer worden gedaan een zodanig privé-element kunnen hebben, dat die uitgaven niet aftrekbaar zijn.

c. Uit het arrest van de boze botenbouwer kan worden afgeleid dat uitgaven niet aftrekbaar zijn indien er een wanverhouding is tussen de hoogte van die uitgaven en het nut daarvan voor de onderneming.

d. Uit het arrest van de boze botenbouwer kan worden afgeleid dat de vraag of uitgaven zakelijk verantwoord zijn, door de inspecteur mag worden beoordeeld.

 

20. Om welke fiscale reden hebben (naar men zegt) bands als de Rolling Stones en U2 een houdstermaatschappij in Amsterdam?

a. Het lage tarief van box 3 voor niet-ingezetenen stelt het in staat om vrijwel belastingvrij vermogen op te bouwen in Nederland.

b. Door gebruik te maken van de Nederlandse successiewetgeving kent zeer ruime faciliteiten voor cultureel vermogen. Het gebruik van het Nederlandse netwerk van belastingverdragen levert een aanzienlijke besparing op van bronheffingen op royalties.

 

Open vragen

1. In 2008 heeft de heer Van Vuuren 50% van de aandelen in de in Duitsland gevestigde vennootschap Kuntz GmbH gekocht voor €150.000. De overige 50% van de aandelen wordt gehouden door de in Nederland gevestigde vennootschap Boekenhuis BV. In Kuntz GmbH wordt een boekdrukkerij geëxploiteerd. In 2009 wordt door Kuntz GmbH een dividend uitgekeerd van €30.000 aan ieder van beide aandeelhouders. Boekenhuis BV brengt in 2011 een bod uit op de aandelen van de heer Van Vuuren in Kuntz GmbH van €225.000. De aandelen worden voor dit bedrag in 2011 verkocht en geleverd aan Boekenhuis BV.

 

a) Geef aan wat de fiscale gevolgen zijn van (I) de dividenduitkering aan de beide aandeelhouders in 2009 en (II) de verkoop van de aandelen in 2011. Vermeld de relevante wetsartikelen.

 

 

De heer Van Vuuren leest in 2009 in het regionale dagblad een interview met de wethouder van de gemeente Ringdam. In het interview vertelt de wethouder dat hij op korte termijn wil beginnen met het opknappen van de dorpskern en zal het voorstel daartoe binnenkort aan de gemeenteraad voorleggen.

De heer Van Vuuren weet dat één van zijn bekenden die in het centrum van Ringdam woont, verhuisplannen heeft. Nog dezelfde dag doet de heer Van Vuuren een bod op het huis en koopt het voor €350.000. Hij vertelt daarbij niet van het interview met de wethouder in de krant. Na de renovatie van de dorpskern is het centrum van Ringdam erg populair en de heer Van Vuuren verkoopt het huis in 2011 voor €520.000.

 

b) Geef gemotiveerd aan of de winst die de heer Van Vuuren behaalt bij de verkoop van het pand kan worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

 

 

De heer Van Vuuren koopt een vakantiehuis in Scheveningen. Het huis kost €250.000. Voor de aankoop leent hij een bedrag van €200.000 bij de bank. Het huist wordt in totaal voor twee maanden aan derden verhuurd voor vakantiedoeleinden. De opbrengst van de verhuur is €5.000. Vanwege de koop van het vakantiehuis is de heer Van Vuuren in een goede bui. Hij besluit daarom een luxe horloge met bijbehorende manchetknopen aan te schaffen om zichzelf dagelijks aan zijn succes te helpen herinneren. De heer Van Vuuren heeft tevens een aandelenbelang van 4% in BV X, ter waarde van €10.000. Hij ontvangt jaarlijks een dividenduitkering ter grootte van €5.000.

 

c) Geef aan of de bovengenoemde bestanddelen tot de rendementsgrondslag ter bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen behoren? Vermeld de relevante wetsartikelen.

 

2. a) Al enige jaren speelt u samen met een zanger, gitarist en een drummer in een studentenbandje. Wekelijks treedt u op in de studentensociëteit. Hiervoor ontvangt u geen vergoeding. Steeds vaker wordt de band echter op verjaardagsfeestjes van studenten gevraagd. Inmiddels staat de band vrijwel de hele vrijdagavond op feestjes te spelen. Dit komt deels door de mond-tot-mond-reclame en deels door de advertenties die in de Mare en het Leids Dagblad zijn gezet. Het afgelopen jaar verdiende de band met die optredens €20.000. Dit bedrag is onder de bandleden verdeeld. De gitarist heeft van het geld dat hij heeft verdiend inmiddels een nieuwe gitaar gekocht.

Beargumenteer of het bedrag dat u met het spelen in de band verdient, kan worden belast als winst uit onderneming.

b) Indien u voor de inkomsten die u met de band behaalt wordt belast in box 1 van de Wet IB 2001, zult u jaarlijks aangifte inkomstenbelasting moeten doen. Over het jaar 2009 heeft u aangifte gedaan. In die aangifte heeft u een fout gemaakt. Hierdoor is de aanslag inkomstenbelasting over 2009 tot een te laag bedrag opgelegd.

Beargumenteer of het mogelijk is bij het opleggen van de navorderingsaanslag een boete aan u op te leggen.

 

 

c) Over het jaar 2010 heeft u inmiddels een aanslag inkomstenbelasting opgelegd gekregen. Het valt u meteen op dat die aanslag flink te laag is; het lijkt erop dat er een “nul” is weggevallen. Na enig spitwerk – waarbij u ook belt met de inspecteur – bent u erachter gekomen dat er bij de belastingdienst in Apeldoorn een fout is gemaakt bij het invoeren van uw gegevens in de computer. Beargumenteer of de inspecteur mogelijkheden heeft de fout te herstellen en de te weinig geheven belasting alsnog kan heffen.

 

 

d) Beargumenteer of, en in hoeverre, de volgende stelling juist is: “De overheid kan een belastingplichtige die zich schuldig maakt aan belastingontduiking bestuurlijk (via een boete) én strafrechtelijk (via strafvervolging) vervolgen. Deze twee trajecten kunnen tegelijk naast elkaar worden opgestart.”

 

 

Antwoorden tentamen maart 2012

 

1. a (Zie Paragraaf 2.2.7.)

2. d (Zie paragraaf 2.5.6.)

3. c (Zie paragraaf 4.4.1.)

4. a (Zie paragraaf 2.2.2., 2.2.3., 2.2.4., 2.2.5.)

5. b (Zie paragraaf 1.5.1., 1.5.2., 2.1.2.)

6. c (Zie paragraaf 4.1., 8.3.2.)

7. a (Zie paragraaf 2.2.3., 2.2.4, 2.2.5.)

8. d (Zie paragraaf 4.5.2.)

9. b (Zie paragraaf 9.2.2., 9.2.3., 9.3.)

10. b (Zie paragraaf 4.9.)

11. b (Zie paragraaf 5.6.1.)

12. b (Zie paragraaf 2.6.2.)

13. c (Zie paragraaf 4.5.1., 4.6.1., 2.8.1.)

14. a (Zie paragraaf 1.2.3.)

15. d (Zie paragraaf 7.3.2., 7.2.6.)

16. b (Zie paragraaf 8.3.1.)

17. b (Zie paragraaf 9.2.3., 2.3.3.)

18. b (Zie paragraaf 2.6.9.)

19. b (Zie boze botenbouwer arrest)

20. d (Zie paragraaf 2.2.5.)

 

 

Antwoordindicatie open vragen maart 2012

 

1. a) Dividenduitkering. Van Vuuren wordt belast in box 2, regulier voordeel, art. 4.12-a en art. 4.13 Wet IB 2001; tarief 25%, art. 2.12 Wet IB 2001. De deelnemingsvrijstelling geldt bij Boekenhuis BV, zie art. 13 Wet Vpb 1969.

 

Verkoop. Van Vuuren wordt belast in box 2, vervreemdingsvoordeel, art. 4.12-b en art. 4.19 Wet IB 2001, tarief 25%, art. 2.12 Wet IB 2001. Het voordeel is de overdrachtsprijs (€225.000), art. 4.20 Wet IB 2001 minus de verkrijgingsprijs (€150.000), art. 4.21 Wet IB 2001 = €75.000. (Zie paragraaf 8.3.1.)

 

b) Resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001)

Toetsen aan algemene bronvoorwaarden (uit jurisprudentie):

- arbeid

- deelname aan het economische verkeer

- voordeel beogen

- voordeel verwachten

Ook op grond van art. 2.14 nagaan of, indien er sprake zou zijn van arbeid, het resultaat niet moet worden belast als winst uit onderneming (art. 3.2 e.v. Wet IB 2001) resp. als belastbaar loon (art. 3.80 e.v. Wet IB 2001).

Toetsing motiveren; het enkel plaatsen van krulletjes levert geen punten op.

 

Arbeidsvereiste: bij arbeid van hoge kwaliteit hoeft de inspanning niet heel erg zwaar te zijn. Denk aan tipgelden, voorkennis etc.

Motivering of al dan niet sprake is van arbeid en dus van resultaat uit overige werkzaamheden (row). Mogelijke benaderingen:

- Het betreft kennis die van algemene bekendheid is. Het interview heeft in de krant gestaan. Weliswaar heeft Van Vuuren snel gehandeld, maar de verkoper heeft op zichzelf genomen over dezelfde informatie kunnen beschikken. Daarom geen row.

- Op zichzelf is sprake van voldoende arbeid. De aard van de werkzaamheden maakt dat deze in kwalitatieve zin voldoende zijn. Daarom wel row. (Zie paragraaf 2.5.6., 2.7.2.)

 

c)

- Het vakantiehuis wordt belast in box 3 op grond van art. 5.3 lid 2 sub a Wet IB 2001.

- De lening valt in box 3 op grond van art. 5.3. lid 3 sub e Wet IB 2001, voor zover de gezamenlijke waarde van de schulden meer bedraagt dan €2900.

- De huuropbrengsten worden niet belast in box 3, want de werkelijke opbrengsten worden niet belast zoals volgt uit art. 5.2 lid 1 Wet IB 2001.

- Het horloge met bijbehorende manchetknopen worden niet belast in box 3, want het betreft een roerende zaak die wordt gebruikt voor persoonlijke doeleinden, art. 5.3 lid 2 sub c Wet IB 2001.

- De aandelen worden belast in box 3, art. 5.3 lid 2 sub e.

- De dividenduitkering worden niet belast in box 3, want de werkelijke opbrengsten worden niet belast zoals volgt uit art. 5.2. lid 1 Wet IB 2001.(Zie paragraaf 2.9.)

 

 

2. a) Voor het genieten van winst uit onderneming moet sprake zijn van een onderneming, dat wil zeggen een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee door deelname aan het economische verkeer winst wordt beoogd. Die onderneming moet voor uw rekening en risico worden gedreven en u moet worden verbonden voor de verbintenissen betreffende de onderneming, zie art. 3.4 Wet IB 2001. Op een juiste wijze moet zijn gemotiveerd dat hiervan sprake is. (Zie paragraaf 2.6.)

 

b) Voor het opleggen van een vergrijpboete is grove schuld of opzet vereist. Zie art. 67e AWR (artikel 67d t/m 67f = fout). Er moet op een juiste wijze gemotiveerd zijn dat hier wel/niet sprake van is.

Bijvoorbeeld een kleine vergissing zal niet meteen opzet of grove schuld opleveren. Het enkel maken van een fout in de aangifte is onvoldoende grond voor het opleggen van een vergrijpboete. (Zie paragraaf 7.2.6.)

 

c) Er kan worden nagevorderd (“naheffing” is onjuist) op grond van artikel 16 AWR omdat sprake is van een aanslagbelasting. Motiveren dat er sprake is van een kennelijke schrijf- of tikfout. Art. 16 lid 2, letter c, AWR biedt de mogelijkheid deze fout te herstellen, in elk geval indien de afwijking tenminste 30% bedraagt. (Zie paragraaf 7.2.6.)

 

d) Deze stelling is onjuist. Op grond van het una via beginsel van art. 5:44 AWB moet de overheid kiezen: óf bestuursrechtelijk óf strafrechtelijk optreden. (Zie paragraaf 1.4.6., 7.1.2.)

 

Tentamen april 2011

 

Vraag 1

In het vakblad voor de bakkersbranche “Bakkerswereld” staat het volgende bericht:

 

Onregelmatigheden bakkersbranche

Nieuwsbericht| 22-02-2011

 

De FIOD heeft op woensdag 16 februari 5 bedrijfspanden en 3 woningen in Roermond en Eindhoven doorzocht. Het vermoeden is dat de boekhouding vervalst is en dat bij de in- en verkoop van (brood)meel geen belasting is afgedragen. Het geschatte nadeel voor de schatkist is rond de 600.000 euro.

 

Het strafrechtelijk onderzoek vindt plaats onder leiding van het Functioneel Parket. De Belastingdienst doet onderzoek naar onregelmatigheden bij bakkers die tevens een lunchroom exploiteren. Uit vooronderzoek is gebleken dat zich met name bij die bakkers onregelmatigheden voordoen. Bij 17 onderzochte ondernemingen is in totaal ruim €3 miljoen aan naheffingsaanslagen opgelegd. Ook de arbeidsinspectie, UWV en VWA constateren regelmatig overtredingen bij deze specifieke groep. Daarom is er samen met gemeenten, politie en het Openbaar Ministerie een interventieteam opgericht dat deze bakkers extra controleert. Naast belastingfraude wordt er ook gekeken naar illegaal tewerkgestelde personen, voedselveiligheid, hygiëne en uitkeringsfraude. Het doel is om, waar nodig, het gedrag te verbeteren. Naast toezicht is er ook sprake van voorlichting.

 

a. Indien een ondernemer te weinig belasting betaalt, kan hij worden bestraft. De inspecteur kan voor die bestraffing kiezen uit twee trajecten. Geef aan welk traject in het geval van de bakkers de voorkeur verdient.

 

 

b. In het krantenartikel wordt gesproken over opgelegde heffingsaanslagen. Een fiscaal advocaat die door één van de bakkers is ingehuurd, beargumenteert dat naheffing niet zo maar mogelijk is; de fiscus zou een nieuw feit moeten hebben om een naheffingsaanslag op te leggen. Beargumenteer onder verwijzing naar de wettelijke bepalingen of dit standpunt juist is en waarom de eis van het nieuwe feit bij naheffing wel of niet wordt gesteld.

 

 

Vraag 2

Op de website van www.elsevier.nl is het volgende bericht te lezen:

 

Kamer wil bankiersbonus 100 procent belasten

Alle banken die staatssteun hebben ontvangen, moeten de sinds 2008 uitgekeerde bonussen 100 procent belasten. De Tweede Kamer gaat met deze eis in tegen de wens van minister Jan Kees de Jager (Financiën, CDA). De Tweede Kamer heeft dinsdag een motie van de PVV aangenomen over dit onderwerp.

 

 

100 procent

Hierin wordt het kabinet gevraagd alle financiële bonussen die sinds 2008 bij staatsgesteunde banken als ABN, ING, SNS Reaal en Aegon zijn uitgekeerd eenmalig tegen een tarief van 100 procent te belasten in de loonheffing.

Kan dat niet, dan moet het kabinet aftrek van het hele bonusbedrag in de vennootschapsbelasting weigeren. De motie was door minister De Jager ontraden, onder meer omdat die in strijd zou zijn met de grondwet.

 

Plasterks draai

De motie werd aangenomen in de Kamer, dankzij steun van in ieder geval de PvdA en de SP. De SP vroeg onmiddellijk een brief van het kabinet over hoe het de motie denkt te gaan uitvoeren. De Jager zei vorige week over de motie dat hij langdurige slepende juridische gevechten voorzag met een negatieve uitkomst. Ook PvdA-Kamerlid Ronald Plasterk zag de motie juridisch niet zitten, maar stemde toch voor om het kabinet te dwingen iets aan de bonussen te doen.

 

a. In het bericht is te lezen dat minister De Jager de beoogde bonusbelasting van 100% in strijd met de grondwet acht. Beargumenteer met welke twee beginselen – al dan niet neergelegd in de grondwet – de beoogde bonusbelasting in strijd zou kunnen zijn.

 

 

b. Beargumenteer of het wenselijk is dat politieke doelen – in dit geval: het ervoor zorgen dat banken met staatssteun geen bonussen uitkeren – worden nagestreefd door middel van de invoering van een belasting.

 

c. Noem twee mogelijke effecten van een 100%-bonusbelasting op het vestigingsklimaat van Nederland en geef aan waarom u denkt dat deze effecten zouden kunnen optreden.

 

 

Vraag 3

Let op: voor deze vraag kan zowel de wettenbundel 2010 als 2011 worden gebruikt.

 

De heer Van den Bergh heeft een vakantiewoning in Tsjechië. De woning is op 31 december 2009 €250.000 waard en op 31 december 2010 €260.000. Verder heeft hij een prachtig zeiljacht in Cannes, waar hij regelmatig met vrienden gebruik van maakt. Dit zeiljacht heeft op 31 december 2009 een waarde van €100.000 en op 31 december 2010 €90.000. Hij heeft ook een bankrekening met daarop €300.000 gedurende heel 2010.

 

In zijn eigen woning in Amsterdam (ter waarde van €800.000, maar met hypotheekschuld van €500.000) staan dozen met oude lp’s en cd’s van Herman Brood (waarde in 2010 €2000). Van den Bergh was en is nog altijd groot fan van Herman Brood.

 

De vakantiewoning in Tsjechië gebruikt hij niet het hele jaar. Ongeveer 10 weken per jaar verhuurt hij deze woning aan toeristen. In 2010 heeft hij daarvoor €10.000 aan huur ontvangen. Hij heeft aan de vakantiewoning voor een bedrag van €2000 aan reparaties uitgevoerd.

 

 

 

 

De heer Van den Bergh is bezig met het invullen van zijn aangifte inkomstenbelasting over 2010.

 

a. Geef aan welke bestanddelen tot de rendementsgrondslag ter bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) behoren.

 

 

b. Geef aan of, en zo ja, op welke wijze de huuropbrengsten uit de vakantiewoning en de reparatiekosten in de belastingheffing worden nagetrokken.

 

 

c. Beargumenteer of de belastingheffing volgens de regels van box 3 in uw ogen “doelmatig” en “rechtvaardig” is.

 

 

Vraag 4

Beargumenteer of de volgende stellingen juist of onjuist zijn. Indien u de stelling alleen als “juist” of “onjuist” bestempelt en niet met een motivering komt, krijgt u geen punten.

a.  Op basis van de deelnemingsvrijstelling blijven door een dochtermaatschappij uitgekeerde dividenden bij de moedermaatschappij onbelast; koerswinsten die de moedermaatschappij behaalt bij de verkoop van de aandelen in de dochtermaatschappij worden echter wel belast.

 

 

b. Binnen Europa wordt door de lidstaten gestreefd naar een zo groot mogelijke belastingconcurrentie tussen de landen.

 

 

c. Nederland is voor tussenholdings en doorstroomvennootschappen een aantrekkelijk vestigingsland.

 

 

d. Het nadeel van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting is dat de inspecteur de fiscale eenheid dwingend kan opleggen aan een moeder- en dochtermaatschappij zodra de moedermaatschappij 95% van de aandelen in de dochtermaatschappij bezit.

 

 

Antwoorden tentamen april 2011

 

 

Vraag 1 (20 punten)

a. (10 punten totaal)
1. bestuurlijke boete o.g.v. artikel 67f AWR.
2. Strafrechtelijke vervolging o.g.v. artikel 68 of 69 AWR.

5 punten
 

Voorkeur aangegeven ook 5 punten afhankelijke van motivatie. Vb. Voorkeur boete omdat fiscus die zelf kan opleggen, geen strafblad. (Zie paragraaf 7.1.5.)

 

 

b. Naheffing staat in artikel 20 AWR (5 punten).

Geen nieuw feit vereiste in artikel 20, aangezien het gaat om aangiftebelasting. Inspecteur heeft niet in eerder stadium aanslag opgelegd en dient dus ruimere correctiemogelijkheden te hebben (5 punten).(Zie paragraaf 7.3.2.)

 

Vraag 2 (30 punten)
a. – Gelijkheidsbeginsel: loonheffing zou alleen voor banken gelden terwijl in andere sectoren ook met bonussen gewerkt wordt.
- Legaliteitsbeginsel: heffen over bonussen die sinds 2008 zijn uitgekeerd leidt tot terugwerkende kracht.
(5 punten per onderdeel). (Zie paragraaf 7.8.)

 

b. Instrumenteel gebruik van belastingheffing: is soms wenselijk. Pas bezwaarlijk als het niet effectief en doelmatig is of wanneer het leidt tot chaotische regelgeving door waan van de dag (10 punten).

 

c. – minder banken zullen zich in Nederland vestigen.
- Nederlandse bankiers zullen naar buitenland vluchten.
(5 punten per onderdeel). (Zie paragraaf 9.5.)

 

Vraag 3 (30 punten)
a. (10 punten totaal).
5 punten: vakantiewoning en bankrekening o.g.v. artikel 5.3 lid 2 sub a en e.

 

5 punten: niet: zeiljacht en lp’s want roerende zaken voor persoonlijk gebruik. Geen aanleiding te denken dat het om belegging gaat, want er wordt vaak gevaren en hij heeft de lp’s omdat hij fan is. Artikel 5.3. lid 2 sub c.
Eigen woning in Amsterdam ook niet want hoort in box 1. (Zie paragraaf 2.2.5.)

 

b. (10 punten totaal).
Huuropbrengsten van een pand in box 3 worden niet afzonderlijk belast. De kosten zijn niet aftrekbaar. Hangt samen met heffing d.m.v. forfaitair rendement. (Zie paragraaf 2.9.)

 

c. (10 punten totaal).
Rechtvaardiging ter discussie vanwege het forfaitaire rendement van 4%. Heffing over 4% staat vast, ongeacht het werkelijk behaalde rendement. Wanneer werkelijk behaalde rendement lager is, dan pakt afrekening over 4% pijnlijk uit.

 

Vraag 4

a. (5 punten).
Onjuist. Ook koerswinsten blijven onbelast o.g.v. artikel 13 lid 1. (Zie paragraaf 4.5.1.)

 

b. (5 punten).
Onjuist. Streven juist naar minder concurrentie omdat de race to the bottom schadelijk is voor alle lidstaten. (Zie paragraaf 8.1.)

 

c. (5 punten).
Juist. Vanwege o.a. deelnemingsvrijstelling en verdragennetwerk. (Zie paragraaf 9.5.)

 

d. (5 punten).
Onjuist. Gaat op verzoek, artikel 15 VpB. (Zie paragraaf 4.6.1., 6.4.3.)

 

                      

 

Tentamen maart 2011

 

Vraag 1 (30 punten)

Paul heeft in 2010 deelgenomen aan het televisieprogramma ‘De Gouden Kooi’. Opzet van het programma is dat een aantal deelnemers een villa bewoont. In en om de villa hangen camera’s. Winnaar is degene die in overeenstemming met de spelregels het langste weet te blijven zitten en zijn medespelers ‘wegpest’. De spelregels zijn neergelegd in een lijvig boekwerk. Daarin is onder meer bepaald dat de deelnemers verplicht zijn om de instructies van de producent van het programma op te volgen. Houdt een kandidaat zich niet aan de spelregels en/of instructies dan kan hij uit de villa worden gezet. Naast een kans op de hoofdprijs krijgen de kandidaten een vergoeding van € 2.500 voor iedere maand dat zij in het huis verblijven. Paul verlaat als derde na 10 maanden de villa en ontvangt

€ 25.000.

 

  1. Geef gemotiveerd aan of sprake is van een bron van inkomen voor Paul. U hoeft nog niet aan te geven om welke bron van inkomen het eventueel zou gaan.

 

  1. Uitgaande van de aanwezigheid van een bron van inkomen, geef gemotiveerd aan welke bron van inkomen naar uw mening van toepassing is.

 

 

Paul is na zijn verblijf in de Gouden Kooi een bekende Nederlander geworden. Om te ontsnappen aan alle drukte besluit hij zijn huurhuis in Amsterdam op te zeggen en een reis rond de wereld te maken. Ook verkoopt Paul zijn auto. De auto is volgens de garage € 17.000 waard. Uiteindelijk verkoopt Paul zijn auto via internet aan een trouwe fan van de Gouden Kooi die juist de auto van Paul graag wil hebben en daarvoor € 22.000 betaalt.

 

  1. Geef gemotiveerd aan of het voordeel in box 1 kan worden belast en, zo ja, onder welke bron van inkomen.

 

 

Vraag 2 (20 punten)

Op de internetsite van het Reformatorisch Dagblad staat het volgende berichtje:

 

Vettaks moet Roemenen van fastfood afhouden

 

BRATISLAVA (IPS) – Roemenen moeten binnenkort belasting gaan betalen op producten die veel suiker en vet bevatten, zoals hamburgers, chips en frisdrank.

Volgens de Roemeense regering moet de heffing ervoor zorgen dat mensen gezonder gaan eten. De helft van de 22 miljoen Roemenen is te dik, blijkt uit officiële cijfers. Het Roemeense parlement keurt de wet naar verwachting deze maand goed.

Voor veel Roemenen was fastfood na de val van het communisme het symbool van vrijheid en een teken van welvaart. De snelle hap is ongekend populair, net als in andere landen in Oost-Europa. Obesitas komt er steeds meer voor, zegt de Praagse hoogleraar Vojtech Hainer, voormalig hoofd van de Europese Vereniging van Onderzoek naar Obesitas. „De levensstijl wordt steeds westerser, met meer tv-kijken, meer computeren, minder bewegen, meer autorijden en meer fastfood.”

Gecombineerd met de traditionele, voedzame keuken van aardappel en vet varkensvlees zorgt dat ervoor dat meer dan de helft van de Hongaren, Tsjechen en Slovaken te zwaar is, blijkt uit onderzoek van de OESO.

Volgens veel experts is de vettaks geen wondermiddel. Voedingsdeskundige Cristian Panaite uit Boekarest: „Mensen moeten duidelijk geïnformeerd worden over wat gezond is.”

Voedingsbedrijven hebben kritiek op de heffing. Volgens hen eten Roemenen ongezond omdat ze arm zijn. De taks maakt de situatie alleen maar erger. Het gemiddelde maandloon in Roemenië bedraagt 350 euro, waarvan de helft wordt besteed aan voedsel.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hoopt dat de effecten van de belasting op armoede goed worden onderzocht. Over de taks is de organisatie voor­zichtig positief. „Als een dergelijke belasting wordt gecombineerd met een goede campagne, kan ze effectief zijn”, aldus Timothy Armstrong van de afdeling gezondheidsvoorlichting.

  1. Een lid van het Roemeense parlement stelt dat het belastingrecht bij de introductie van een vettaks ten onrechte “instrumenteel” wordt gebruikt. Geef aan wat het Roemeense parlementslid bedoelt met het “instrumenteel gebruik van het belastingrecht” en geef één bezwaar dat is verbonden aan het instrumenteel gebruik van het belastingrecht.

 

 

 

Een medewerker van het Nederlandse Ministerie van Financiën leest dit bericht, constateert dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking ook te dik is als gevolg van fastfood en besluit te gaan werken aan een wetsvoorstel voor een Nederlandse vettaks. Hij denkt dat hij een beter wetsvoorstel kan maken dan het Roemeense wetsvoorstel en komt met het plan om slechte producten niet duurder te maken maar om zwaarlijvige mensen direct te belasten met een jaarlijkse belastingheffing van € 1.000. Om de belasting goed uitvoerbaar te maken worden alle mannen die zwaarder zijn dan 90 kilo en alle vrouwen die zwaarder zijn dan 70 kilo belast. Het is de bedoeling dat de wet per 1 januari 2012 wordt ingevoerd.

  1. U bent Tweede Kamerlid en zou het Nederlandse wetsvoorstel, zoals opgesteld door de medewerker van het Ministerie van Financiën “rechtvaardiger” willen maken. In dat kader stelt u een subjectieve vrijstelling voor. Geef een voorbeeld van een subjectieve vrijstelling die het wetsvoorstel “rechtvaardiger” kan maken en beargumenteer waarom het wetsvoorstel met uw suggestie “rechtvaardiger” is.

 

  1. Uw collega Tweede Kamerlid Van Puffelen wijst erop dat de voorgestelde Nederlandse vettaks geen goede belasting is omdat mensen die in de periode vóór 1 januari 2012 als gevolg van het eten van ongezond voedsel te dik zijn geworden maar vanaf 1 januari 2012 alleen maar gezond voedsel eten, toch worden belast. Hij stelt dat deze belasting in wezen met terugwerkende kracht wordt ingevoerd. Beargumenteer of belastingen met terugwerkende kracht mogen worden ingevoerd en geef aan of daarvan naar uw mening in het onderhavige geval sprake is.

 

  1. Roemeense parlementsleden zijn bang dat als de Roemeense vettaks wordt ingevoerd, mensen die aan de grens wonen hun ongezonde producten in aangrenzende landen gaan kopen waar zo’n vettaks niet geldt. De Roemeense Minister van Financiën stelt dat er in dat geval sprake zou zijn van belastingontduiking. Beargumenteer of het juist is dit gedrag als “belastingontduiking” te kwalificeren.

 

  1. In het Roemeense parlement is er een partij die in het verkiezingsprogramma heeft staan dat belastingen zoveel mogelijk met inachtneming van het profijtbeginsel moeten worden geheven. Geef aan wat onder het profijtbeginsel moet worden verstaan en beargumenteer of de Roemeense vettaks is gebaseerd op het profijtbeginsel.

 

Vraag 3 (30 punten)

De Stichting Rythm & Blues Breda is op 13 november 1985 opgericht. De Stichting organiseert eenmaal per jaar een tweedaags muziekfestival. In de statuten van de Stichting is onder meer het volgende bepaald:
'Artikel 2
De stichting heeft ten doel:
a. het organiseren van muzikale evenementen zonder commerciële doeleinden, en voorts al hetgeen met een of ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
b. het eventueel ten gevolge van het sub a bedoelde organiseren overblijvende saldo zal worden aangewend voor een liefdadig doel, telkens vast te stellen door het bestuur.'
 

Bij het eerste festival in 1986 waren er ongeveer 700 bezoekers. In de jaren 2006 en 2007 trok het festival respectievelijk ongeveer 4500 en 5000 betalende bezoekers. Jaarlijks worden flinke winsten behaald.

Het festival wordt door de bestuurleden van de Stichting in hun vrije tijd georganiseerd. De bestuursleden ontvangen geen vergoeding voor hun werkzaamheden. Tijdens de voorbereiding van het festival, het festival zelf en na afloop maakt de Stichting gebruik van de diensten van ongeveer 450 vrijwilligers.

 

De Stichting heeft een aangiftebiljet vennootschapsbelasting ontvangen over het jaar 2005, maar dit biljet niet ingevuld en niet teruggestuurd. De inspecteur heeft daarom een ambtshalve aanslag opgelegd. Hij heeft zich bij het opleggen van die ambtshalve aanslag op het standpunt gesteld dat de Stichting belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 10.000.
 

Gevraagd:

a. Geef gemotiveerd aan of de inspecteur gelijk heeft met zijn stelling dat de Stichting belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.

 

 

b. Geef gemotiveerd aan of de inspecteur de Stichting een verzuimboete had kunnen opleggen wegens het niet-doen van aangifte.

 

 

c. Geef gemotiveerd aan of het niet-doen van aangifte ertoe kan leiden dat de bewijslast wordt “omgekeerd”.

 

 

Vraag 4 (20 punten)

Citaat uit artikel Nieuw Amsterdams Peil, februari 2009:

‘Nederland staat wereldwijd bekend als belastingparadijs. Het is aantrekkelijk voor buitenlandse bedrijven om hun hoofdkantoor in Nederland te vestigen, ook als het bedrijf niet actief is op de Nederlandse markt. Een kijkje in de Amsterdamse Parnassustoren toont waarom. De 57,5 meter hoge en 15 verdiepingen tellende toren herbergt maar liefst 346 hoofdkantoren van multinationals, zo blijkt uit gegevens van de Kamer van Koophandel (KvK).

Nederland staat onder belastingsdeskundigen wereldwijd bekend als belastingparadijs. Onlangs ontstond ophef in Schotland toen bleek dat Schotse whisky in feite Nederlands is. Diaego, de Schotse eigenaar van Johnny Walker had het merk overgedaan aan haar papieren Nederlandse dochter UDV omdat het op deze wijze 113 miljoen euro per jaar aan belastingafdracht in het Verenigd Koninkrijk kon voorkomen. IKEA, Hitachi, Easyjet en Nike hebben hun hoofdkantoor in Nederland en ook het hoofdkantoor van The Rolling Stones en U2 is in Nederland gevestigd.

  1. Geef 4 fiscale argumenten waarom vele buitenlandse bedrijven kiezen voor een hoofdkantoor (holding, houdstermaatschappij) in Nederland.

 

 

 

 

Naast het verplaatsen van een hoofdkantoor naar Nederland worden ook regelmatig Nederlandse bedrijven overgenomen door buitenlandse kopers. Zo wil de in Duitsland gevestigde en naar Duits recht opgerichte GmbH graag een in Nederland gevestigde BV overnemen. De BV maakt een winst van 300. De GmbH zal het geld voor de overname moeten lenen van een bank. De bank rekent 5% rente.

 

  1. Geef in eigen woorden weer hoe de GmbH optimaal gebruik kan maken van artikel 15 Wet op de vennootschapbelasting.
     

Antwoorden tentamen maart 2011

Vraag 1Onderdeel a (10 punten)Drie algemene bronvoorwaarden:1) deelname aan het economische verkeer2) voordeel beogen3) voordeel verwachtenLevert 5 punten op. Toetsing aan de casus levert 4 punten op.Hierbij is van belang dat Paul deel uitmaakt van een commercieel programma, recht heeft op een vaste vergoeding en kans op een hoofdprijs. Aan alle voorwaarden is voldaan.Voor de conclusie: 'ja, het is een bron van inkomen' nog 1 punt.

 

Men moet de redenering wel afmaken.

Wanneer hier al iets gezegd wordt over het arbeidselement: 2 punten aftrek.

Dat hoort namelijk niet bij de vraag naar een bron van inkomen thuis. (Zie paragraaf 2.5.6.)

 

 

Onderdeel b (10 punten)

Eerst rangorderegeling noemen (2 punten).

 

Vervolgens toetsen in juiste volgorde: geen winst (geen duurzame organisatie van kapitaal en arbeid).

Dan belastbaar loon. Noemen van de drie voorwaarden voor een dienstbetrekking.

Punt is hier het contract met instructiebevoegdheid.

Uit rechtspraak volgt ook dat hier sprake is van loon.

Dan nog even zeggen dat resultaat niet aan de orde is. In dat geval alle resterende 8 punten.

 

Als men geen loon aanneemt, maar resultaat, dan maximaal 8 punten totaal.

Zonder goede motivering geen punten.

Het simpel zetten van krulletjes achter de voorwaarden levert niet alle punten op. (Zie paragraaf 2.5.6.)

 

 

 

 

Onderdeel c (10 punten)

 Wederom rangorderegeling en toetsen (2 punten).

Alleen resultaat komt in aanmerking.

Alle voorwaarden noemen en toetsen.

Hier is het punt dat het voordeel in beginsel geen verband houdt met de meerwaarde en om die reden geen resultaat uit een werkzaamheid is (8 punten).

 

In enkele gevallen motiveren studenten riching resultaat, door te zeggen dat Paul bewust het voordeel heeft opgezocht.

 

Ook daar worden - afhankelijk van de toelichting - punten voor gegeven.

Veel studenten merken alleen op dat de verkoop van een bron niet belast is: 2 punten. (Zie paragraaf 2.5.6.)

 

Vraag 2

Onderdeel a

Hier moet instrumenteel gebruik uitgelegd worden als belastingheffing die erop is gericht om het gedrag van burgers te beïnvloeden.

Grootste nadeel van instrumentalisme is dat nooit echt duidelijk is of de maatregel ook effect zal hebben. Dit antwoord levert 4 punten op.

 

Uitleg alleen d.m.v. voorbeelden is niet genoeg. Nadelen als ‘de overheid mag zich niet met levens van burgers bemoeien’ leveren – afhankelijk van de motivering - ook punten op. (Zie paragraaf 2.1.2., 1.5.3.)

 

Onderdeel b

Vrijwel elke logische vrijstelling levert hier 4 punten op.

Het moet alleen wel duidelijk blijken dat begrepen wordt wat een subjectieve vrijstelling inhoudt. Verwijzingen in dit geval naar art 5 of 6 VpB zijn onjuist.

Suggesties om anders te gaan heffen (op basis van BMI bijv) zijn ook onjuist, daar gaat het hier niet om. De grondslag is bepaald; het gaat alleen om suggesties voor vrijstellingen. Vrijstelling voor lage inkomens kan – afhankelijk van de motivering - punten opleveren maar moet dan niet te zeer worden gepresenteerd als een tariefmaatregel.

Meeste vrijstellingen die genoemd worden: mensen met ziekte, medicijnen, of langer dan gemiddeld. Of mensen die sportabonnement hebben etc. (Zie paragraaf 1.5.1.)

 

Onderdeel c

Terugwerkende kracht bij de invoering van een belastingwet of belastingmaatregel mag in beginsel niet, want is in strijd met het rechtszekerheidbeginsel. (2 punten)

Hier is wel sprake van een vorm van terugwerkende kracht omdat de heffing vanaf 2012 ook zal gelden voor mensen die in de periode vóór die tijd – toen de belasting nog niet bestond -  door ongezond eten boven het basisgewicht zijn uitgekomen. (2 punten)

Opmerkingen dat wanneer er overgangsbeleid is en de nieuwe regel ruim van tevoren aangekondigd wordt er wel met terugwerkende kracht geheven kan worden leveren – afhankelijk van de motivering - 1 of 2 punten op. (Zie paragraaf 7.8.)

 

Onderdeel d

Dit is geen belastingontduiking (handelen in strijd met wettelijke voorschriften/verplichtingen), maar belastingontwijking (de fiscaal voordeligste weg kiezen).

Dit antwoord levert, mist voldoende gemotiveerd, 4 punten op. (Zie paragraaf 1.4.6.)

 

Onderdeel e

Profijtbeginsel: degene die gebruik maakt van overheidsdienst dient hiervoor belasting te betalen (2 punten). Iets anders gezegd: de gebruiker/vervuiler betaalt.

Hier is in de casus geen sprake van want fast food is geen overheidsdienst. (2 punten) (Zie paragraaf 1.5.1., 1.5.2.)

 

Vraag 3

Onderdeel a

Hier moet in elk geval worden geconstateerd dat stichtingen op grond van art. 2 Wet Vpb 1969 slechts belastingplichtig zijn indien en voorzover zij een onderneming drijven.

 

Voor het ondernemersbegrip kijken we naar de Wet IB 2001 (duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee door deelname aan het economische verkeer winst wordt behaald) en naar art. 4 Wet Vpb.

Of er nu wel of niet tot belastingplicht wordt geconcludeerd op basis van de feiten en omstandigheden is niet van belang. Een goede motivering is voldoende.

 

Het alleen noemen van art. 6 Wet Vpb en aangeven dat er een vrijstelling geldt is niet goed. Een goede motivering levert nog wel punten op, maar nooit meer dan 6. (Zie paragraaf 1.2.2., 4.2.2.)

 

Onderdeel b

Het gaat om een aanslagbelasting (zie art. 24 Wet Vpb), dus de verzuimboete van art 67a AWR zou aan de orde kunnen zijn.

Art 67b AWR of een andere boetebepaling noemen is dus fout.

 

Het antwoord dat geen boete mogelijk is omdat stichting niet belastingplichtig en dus niet aangifteplichtig is ook juist, maar je moet wel motiveren en nog steeds art. 67a AWR noemen omdat daarin de eisen staan vermeld. (Zie paragraaf 7.7.2.)

 

Onderdeel c

De omkering van de bewijslast is neergelegd in art 25 lid 3 AWR of 27e AWR.

Volle 10 punten bij noemen van dit artikel plus korte toelichting. Daarbij moet ook worden ingegaan op wat “omkering” inhoudt. Dit houdt in dat de belastingplichtige moet aantonen dat en in hoeverre de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. (Zie paragraaf 7.7.2.)

 

Vraag 4

Onderdeel a

-deelnemingsvrijstelling

- ruling mogelijkheid

- geen bronheffing op uitgaande rente en royalties

- groot belastingverdragennetwerk

 

Bij het noemen van deze 4 argumenten krijgt men de volle 10 punten, afhankelijk van begrip van concepten. Alleen melden ‘geen heffing op royalties’ kost een punt.

F.e. hoort er niet bij. Alle niet-fiscale argumenten leveren ook geen punten op. (Zie paragraaf 9.5.)

 

 

Onderdeel b

Ogv art 15 lid 3 sub c moet moeder in NL gevestigd zijn. Kan dus alleen gebruik maken van f.e. door oprichting van Nederlandse tussenholding. Vervolgens fe aanvragen en dan kunnen rentekosten worden verrekend met winsten van Nederlandse te kopen BV

 

Als alleen gezegd wordt dat GmbH en BV fiscale eenheid aangaan dan 0 punten. Als men constateert dat GmbH in NL gevestigd moet zijn maar men noemt niet de tussenholding dan 5 punten.

Deelnemingsvrijstelling hier niet aan de orde. Dit noemen kan punten kosten, afhankelijk van context. (Zie paragraaf 6.4.3., 4.6.1.)

 

 

 

Tentamen augustus 2010

 

Vraag 1 (36 punten):

Jacco, die in het Gooi woont, is een echte hondenliefhebber. Zelf heeft hij twee herdershonden en een poedel. Jacco woont naast een bekende volkszanger. Deze volkszanger, eigenaar van een tweetal labradors, is regelmatig hele dagen van huis. Jacco, die graag in het wereldje van BN-ers terecht zou komen, heeft de volkszanger aangeboden op dagen dat de volkszanger van huis en Jacco vrij is de honden uit te laten. Hoewel Jacco nadrukkelijk heeft gezegd dit gratis te doen, neemt de volkszanger wel eens wat mee voor Jacco. Soms zijn het hippe T-shirts uit Japan, soms CD’s, soms een fles dure champagne en laatst kreeg Jacco nog een boekenbon van € 200.

 

  1. Beargumenteer of de activiteiten van Jacco op het punt van het uitlaten van de honden van de volkszanger kunnen worden belast als belastbaar loon als bedoeld in de Wet IB 2001.
     
  2. Beargumenteer of de activiteiten van Jacco op het punt van het uitlaten van de honden van de volkszanger belast kunnen worden als resultaat uit overige werkzaamheden.

 

Jacco is zo aangestoken door de liefde die hij van honden ontvangt en hij geniet zozeer van zijn contacten met een BN-er dat Jacco besluit de volkszanger te vragen of hij ook honden van andere BN-ers zou kunnen uitlaten. Jacco vraagt de volkszanger visitekaartjes van Jacco uit te delen. Tevens schrijft Jacco zich in het handelsregister in. Al spoedig krijgt hij meerdere opdrachten van BN-ers. Het geld dat hij verdient met de hondenuitlaatservice stelt hem in staat zijn baan als loodgieter op te geven.

 

  1. Beargumenteer of de activiteiten van Jacco op het punt van de hondenuitlaatservice belast kunnen worden als belastbare winst uit onderneming.

 

Ga hierna ervan uit dat de activiteiten van Jacco kunnen worden aangemerkt als belastbare winst uit onderneming.

 

Tijdens het uitlaten van twee op het oog schattige boxers trekt een klein schoothondje, dat wordt uitgelaten door een oudere dame uit een deftige Hilversumse straat, de aandacht van Jacco en de boxers. Het schoothondje laat vijandig de tanden zien en blaft provocerend naar de boxers. Op het moment waarop de boxers passeren maakt het schoothondje zelfs een bijtende beweging. Voor de boxers – die anders nooit bijten – was dit aanleiding om door het lint te gaan. Het schoothondje raakt ernstig gewond en de oudere dame loopt schade aan haar jurk op. Enkele dagen na het incident ontvangt Jacco een brief van advocatenkantoor Moszkowicz & Moszkowicz. In de brief wordt Jacco aansprakelijk gesteld voor de schade ten bedrage van € 3.000 die door de boxers is aangericht. Angstig voor eventuele vervolgstappen betaalt Jacco de geclaimde schadevergoeding.

 

  1. Beargumenteer of Jacco de schadevergoeding ten laste van zijn belastbare winst uit onderneming kan brengen.

 

Vraag 2 (15 punten)

Marlies is eigenaar van een concern op het gebied van badmode. Zij heeft 100% van de aandelen in Marlies Holding BV. Marlies Holding BV heeft vervolgens alle aandelen in M 1 BV, M 2 BV en M 3 BV. In deze drie vennootschappen wordt badmode ontworpen, geproduceerd en verkocht.

 

Marlies

|

Beargumenteer, mede aan de hand van de wettelijke bepalingen, welke fiscale gevolgen de volgende gebeurtenissen hebben. U hoeft geen aandacht te besteden aan andere belastingen dan de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting.

 

  1. Marlies Holding BV keert in 2010 een dividend uit aan Marlies ten bedrage van € 10.000. Bespreek de fiscale gevolgen bij Marlies en bij Marlies Holding BV.
  2. M 1 BV keert in 2010 een dividend uit van € 10.000. Bespreek de fiscale gevolgen bij Marlies Holding BV en bij M 1 BV.
  3. Marlies Holding BV verkoopt de aandelen in M 2 BV voor € 70.000. Marlies Holding BV heeft de aandelen in M 2 BV een paar jaar geleden gekocht voor € 50.000. Bespreek de fiscale gevolgen voor Marlies Holding BV, M 2 BV en Marlies.

 

Vraag 3 (25 punten)

Geef gemotiveerd aan of u het eens bent met de volgende stellingen.

 

  1. De inkeerregeling is in strijd met het zwijgrecht.
  2. Indien een belastingplichtige een pleitbaar standpunt heeft, komt hij niet in aanmerking voor een vergrijpboete.
  3. Bij de toepassing van box 3 moeten antieke meubels worden meegenomen als bezittingen.
  4. Een werknemer die van zijn werkgever een abonnement op een vaktechnisch tijdschrift krijgt, wordt over de waarde van dat abonnement belast onder de Wet op de loonbelasting 1964.
  5. De omkeerregel in de Wet op de loonbelasting 1964  is nadelig voor de belastingplichtige omdat hij hierdoor eerder belasting is verschuldigd.

 

 

Vraag 4 (24 punten)

Paul is ondernemer. Hij biedt zich aan bij internationale hotelketens als interim-manager en projectleider. Zijn specialiteit is om hotels die slecht draaien door middel van ingrijpende maatregelen weer winstgevend te maken. Paul heeft een koophuis in Utrecht, waar zijn vrouw, drie kinderen en vijf honden wonen. In 2008 werd Paul ingeroepen om een slecht draaiend hotel in Spanje weer rendabel te maken. Hiervoor is hij 40 weken in Spanje geweest, waar hij een studio huurde. Af en toe kwam hij voor feest- en verjaardagen naar Nederland. In dat jaar maakte Paul nieuwe vrienden en in zijn vrije uurtjes was hij dan ook veel te vinden op de Spaanse golfbanen. Om in Spanje te mogen werken moet je aldaar ingeschreven staan in het bevolkingsregister en een lokale bankrekening hebben.

 

  1. Beargumenteer of Paul, beoordeeld naar Nederlandse wetgeving, voor fiscale doeleinden inwoner is van Nederland (met wetsartikel).

U mag het belastingverdrag tussen Nederland en Spanje en andere internationale verdragen buiten beschouwing laten.

 

Omdat er in Spanje nog veel meer noodlijdende hotels blijken te zijn, besluit Paul in 2009 om in Spanje te blijven en zijn onderneming daar voort te zetten. Hij verkoopt zijn huis in Utrecht en de hele familie emigreert naar Spanje. Om de banden met de Nederlandse klanten niet te verliezen houdt hij zijn kantoor in Amsterdam aan. Daar komen nog regelmatig opdrachten binnen voor Paul.

 

  1. Beargumenteer of Nederland op basis van de Nederlandse belastingwetgeving belasting mag heffen over de winsten behaald door het kantoor in Amsterdam als Paul kan worden aangemerkt als inwoner van Spanje.

U mag het belastingverdrag tussen Nederland en Spanje en andere internationale verdragen buiten beschouwing laten.

 

  1. Beargumenteer of de volgende stelling juist is: “Belastingverdragen beperken zich tot het voorkomen van juridisch dubbele belasting”.

 

Antwoorden tentamen augustus 2010

 

Vraag 1

Onderdeel a

Het loonbegrip Wet IB 2001 is gelijk aan loonbegrip Wet LB (2 punten)

 

Loonbelasting wordt geheven van werknemers; daarvoor moet sprake zijn van een dienstbetrekking (2 punten voor goed noemen criteria).

Dat wil zeggen:

a. gezagsverhouding

b. beloning

c. plicht om persoonlijk arbeid te verrichten

 

2 punten voor conclusie dat hier geen sprake is van dienstbetrekking. Dit kan worden gemotiveerd door erop te wijzen dat er geen gezagsverhouding is, geen afgesproken beloning en plicht arbeid persoonlijk te verrichten. Het noemen van één grond is al voldoende.

 

 

Onderdeel b

Voor resultaat uit overige werkzaamheden moet sprake zijn van:

- arbeid verrichten

- in het economische verkeer

- die is gericht op het behalen van voordeel

- welk voordeel redelijkerwijs te verwachten is.

Criteria goed genoemd: 3 punten.

 

Toepassing criteria. Probleem zit in voordeel. Was dit te verwachten? Laat de studenten dit maar motiveren. Maakt niet zoveel uit wat eruit komt. 3 punten als daar een zinnig verhaal uitrolt.

 

Onderdeel c

Hiervoor is van belang of Jacco kan worden aangemerkt als ondernemer. Er moet zijn voldaan aan de eisen van art. 3.4, te weten:

 

Er moet sprake zijn van een onderneming die voor rekening en risico van Jacco wordt gedreven en bovendien moet Jacco rechtstreeks worden verbonden voor verbintenissen onderneming. Criteria noemen: 2 punten.

 

Criteria goed uitwerken: 4 punten. 2 punten voor conclusie dat sprake is van onderneming, 1 punt voor rekening van-criterium en 1 punt voor verbonden-criterium.

 

Onderdeel d

3 punten voor theorie:

Art. 3.8: totaalwinstbegrip. Positieve en negatieve voordelen uit onderneming. Het is de vraag of hier sprake is van een negatief voordeel uit onderneming.

 

3 punten voor toepassing:

Het gaat hier om een schadeveroorzakende handeling die verband houdt met de ondernemingsactiviteiten. Dus gewoon aftrekbaar.

 

Vraag 2

Onderdeel a

Er is hier sprake van een aanmerkelijk belang (art. 4.6 Wet IB 2001), want Marlies heeft 100% aandelen. 1 punt. Het dividend is een regulier voordeel (art. 4.12 Wet IB 2001 kan worden genoemd). 2 punten

 

Bij Marlies Holding BV gebeurt er fiscaal niets. Er is niets aftrekbaar; art. 10 Vpb. 2 punten.

 

Onderdeel b

Bij M1 BV gebeurt er fiscaal niets. Er is niets aftrekbaar; art. 10 Vpb. 2 punten

Bij Marlies Holding BV is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Dat betekent dat het dividend is vrijgesteld. 3 punten.

 

Onderdeel c

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing. Dit geldt ook voor vervreemdingswinsten. (3 punten).

De omvang van het vrijgestelde bedrag is 20.000. (2 punten).

 

Vraag 3

Onderdeel a

Uitleggen inkeerregeling en uitleggen zwijgrecht (3 punten).

Conclusie dat stelling onjuist is (2 punten).

 

Onderdeel b

Bij pleitbaar standpunt is er geen grove schuld of opzet. Dus geen vergrijpboete waarbij grove schuld of opzet een criterium is. 5 punten.

 

Onderdeel c

Zie rendementsgrondslag art. 5.3, lid 2, c. Als de antieke meubels niet voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of hoofdzakelijk als belegging dienen dan behoren zij tot de rendementsgrondslag. 5 punten.

 

Onderdeel d

Hoofdregel: dit behoort tot het loon want een voordeel uit dienstbetrekking; art. 10 Wet LB (2 punten). Echter, het is een vrije verstrekking (art. 11 Wet LB of art. 17 Wet LB noemen in combinatie met art. 15a, lid 1, letter c). 3 punten

 

Onderdeel e

Onjuist. Omkeerregel is vastgelegd in art. 11 Wet LB. Het is juist zo dat loon dat nu zou worden belast wordt omgezet in in de toekomst te belasten loon. Het is dus in het algemeen voordelig voor de belastingplichtige om de omkeerregel toe te passen. 5 punten.

 

Vraag 4

Onderdeel a

Art 4 AWR, naar omstandigheden bepalen. Paul heeft twee woningen, maar zijn gezin woont in NL. Op basis daarvan kan gezegd worden dat hij nog steeds inwoner is van NL. Inschrijving bevolkingsregister en lokale bankrekening zijn dan van ondergeschikt belang.

 

Onderdeel b

Paul is nu buitenlands belastingplichtig geworden. Ogv art 7.2 lid 2 geniet hij inkomen uit werk en woning in NL, nl winst uit Nederlandse onderneming, aangezien hij zijn onderneming in spanje heeft, maar een vaste inrichting in Amsterdam.

 

Onderdeel c

Nee, verdragen bevatten ook regels ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik, van discriminatie en over uitwisseling van inlichtingen en bijstand bij invordering.

 

 

 

Tentamen juni 2010

 

Vraag 1 (12 punten)

Silvester is eigenaar van een schildersbedrijf (eenmanszaak). In die hoedanigheid wordt hij door de belastingdienst aangemerkt als ondernemer in de zin van art. 3.4 Wet IB 2001. In maart 2010 krijgt hij de opdracht het huis van een BN-er te schilderen. Terwijl Silvester de buitenkant van het huis aan het schilderen is, ziet hij in één van de kamers dingen gebeuren die niet voor zijn ogen zijn bestemd. Snel pakt Silvester zijn iPhone en maakt een aantal foto’s. Bij de laatste foto staat hij echter zo onhandig op zijn ladder dat hij ervan afvalt. In zijn val sleept hij een blik dure verf mee naar beneden. Hierdoor ligt het verfblik en de inhoud daarvan op het terras van de BN-er.

 

De foto’s worden twee maanden later – als de verfklus al lang klaar is – door Silvester verkocht aan RTL Boulevard voor € 10.000. De belastinginspecteur beweert dat deze € 10.000 moet worden belast als winst uit het schildersbedrijf van Silvester.

 

a. Geef gemotiveerd aan of de € 10.000 zou moeten worden belast als winst uit onderneming.

 

De val heeft Silvester wel wat problemen bezorgd. Om de verf te verwijderen moest een gespecialiseerd schoonmaakbedrijf worden ingehuurd. Na wat heen en weer gepraat treft Silvester met de BN-er een ‘schikking’. Daaruit vloeit voort dat Silvester de omgevallen verf niet kan doorberekenen aan de BN-er en dat hij de BN-er een schadevergoeding moet betalen in verband met het schoonmaken van het terras (€ 5.000). De belastinginspecteur weigert om de kosten van de verspilde verf en het bedrag van de schadevergoeding in aftrek op de winst van Silvester toe te laten. “Als je niet zo nieuwsgierig was en je als een nette ondernemer gedroeg, was dit nooit gebeurd”, meldde de belastinginspecteur.

 

b. Geef gemotiveerd aan of de kosten van de verf en de schadevergoeding terecht door de inspecteur niet in aftrek worden gelaten.

 

Vraag 2 (24 punten)

Silvester, de schilder uit vraag 1, neemt soms een kleine schilderklus aan waarvan hij de opbrengsten niet in zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting opneemt. In 2009 deed hij wat vaker een “zwarte klus” dan anders. Om die reden is de winst die Silvester aangeeft in box 1 als winst uit onderneming een stuk lager dan in vorige jaren. Bij het verwerken van het aangiftebiljet inkomstenbelasting over 2009 wordt geconstateerd dat de winst in 2009 een stuk lager is dan in de jaren daarvoor. De inspecteur stelt Silvester een aantal vragen over zijn schilderklussen (hoeveelheid, aard van de klussen etc.). Silvester weigert echter te antwoorden (hij is bang voor een boete) en beroept zich op zijn ‘zwijgrecht’.

 

a. Geef gemotiveerd aan of, en zo ja op grond van welke bepalingen, Silvester gehouden is deze vragen te beantwoorden.

 

Met een buurman praat Silvester nog even na over zijn problemen met de fiscus. Deze buurman stelt dat de fiscus tegenwoordig streng is en dat je al snel een boete kunt krijgen. “Een enkele fout in de aangifte inkomstenbelasting is al voldoende voor oplegging van een fiscale vergrijpboete”, zo siddert de buurman.

 

b. Geef gemotiveerd aan of inderdaad een fout in de aangifte inkomstenbelasting al voldoende is voor oplegging van een fiscale vergrijpboete.

 

c. In de AWR wordt gesproken over een navorderingstermijn van vijf jaren en een ‘verlengde’ navorderingstermijn van in totaal twaalf jaren. Over die verlengde navordering is de laatste tijd jurisprudentie gewezen. Geef aan wat het probleem met die ‘verlengde’ navorderingstermijn is.

 

Vraag 3 (32 punten)

Het supermarktconcern “Voordeelsuper”, met drie vestigingen in Leiden, heeft de volgende juridische structuur:
 

 

Voordeelsuper holding BV heeft 100% van de aandelen in de drie weergegeven BV’s.

 

Voordeelsuper Leiden-Oost BV wil haar winkel flink verbouwen. Hiervoor heeft zij financiële middelen nodig. Er zijn twee opties in beeld om die financiële middelen aan te trekken:

(1) Moedermaatschappij Voordeelsuper holding BV stort kapitaal in haar dochtermaatschappij Voordeelsuper Leiden-Oost BV;

(2) Moedermaatschappij Voordeelsuper holding BV verstrekt een lening aan Voordeelsuper Leiden-Oost BV.

 

  1. Geef gemotiveerd aan wat de fiscale gevolgen voor Voordeelsuper holding BV en Voordeelsuper Leiden-Oost BV zijn indien optie 1 wordt uitgevoerd.

 

  1. Geef gemotiveerd aan wat de fiscale gevolgen voor Voordeelsuper holding BV en Voordeelsuper Leiden-Oost BV zijn indien optie 2 wordt uitgevoerd.

 

  1. Geef gemotiveerd aan wat de fiscale gevolgen zijn indien Voordeelsuper holding BV haar aandelen in Voordeelsuper Leiden-Noord BV – die zij ooit heeft gekocht voor € 100.000 – verkoopt voor een bedrag van € 300.000.
     
  2. Het gebeurt af en toe wel eens dat de ene Voordeelsuper producten aan de andere Voordeelsuper verkoopt. Dit gebeurt op momenten waarop een product in de ene vestiging is uitverkocht en de andere vestiging de producten nog op voorraad heeft. Het nadeel is echter dat er voor fiscale doeleinden winst in aanmerking moet worden genomen bij zo’n transactie. Geef gemotiveerd aan wat een oplossing zou kunnen zijn om winstneming te voorkomen.

 

 

Vraag 4 (32 punten)

Lisa fashion BV houdt zich bezig met het ontwerpen, fabriceren en verkopen van hippe dameskleding in Nederland. Omdat Lisa fashion BV van plan is om de Belgische kledingmarkt te veroveren heeft zij contact gezocht met een belastingadviseur. Deze belastingadviseur heeft de opdracht gekregen een belastingadvies op te stellen over het zaken doen in België.

 

  1. Geef gemotiveerd aan welke belangrijke verschillen in fiscale behandeling bestaan tussen het zakendoen via een afzonderlijke, in België gevestigde BV (dochtermaatschappij van Lisa Fashion BV) en het zakendoen via een ‘vaste inrichting’ van de in Nederland gevestigde Lisa fashion BV.

 

In het belastingadvies staat het volgende stukje over de rol van belastingverdragen: “Soms leidt internationaal zaken doen tot dubbele belastingheffing. Gelukkig zijn er belastingverdragen. Die belastingverdragen zorgen ervoor dat er niet meer en niet minder dan één keer belasting wordt geheven over het inkomen.”

 

  1. Geef gemotiveerd aan of u het eens bent met deze passage uit het belastingadvies.
     
  2. Geef gemotiveerd aan wat er wordt bedoeld met de volgende uitspraak: “Belastingconcurrentie leidt tot een race to the bottom”.
     
  3. Noem twee fiscale regelingen die eraan bijdragen dat Nederland als een aantrekkelijk vestigingsland wordt gezien.

 

Antwoorden tentamen juni 2010

 Vraag 1

Onderdeel a

O.g.v. art 3.8 Wet IB zijn alle opbrengsten verkregen uit of via de onderneming vormen winst uit onderneming. De ontvangen bedragen zijn verkregen via de onderneming.

 

Evt zou aangemerkt kunnen worden als resultaat uit overige werkzaamheden.

 

Onderdeel b

Beide kosten zijn niet genoemd in art 3.14 IB. Er moet getoetst worden of het zakelijke kosten zijn. De kosten van de verf zijn gewoon aftrekbaar omdat dit zakelijke kosten vormen. De kosten van de schadevergoeding kan worden betwijfeld ivm jurisprudentie omtrent schadevergoeding (zoals bij bijv handtastelijke psychiater of de boze botenbouwer) maar in dit geval wel zakelijk en dus aftrekbaar. Vraag 2Onderdeel aO.g.v. art 47 AWR is hij verplicht tot antwoorden omdat het gaat over zijn belastingspositie. Hij kan zich niet beroepen op zijn zwijgrecht omdat nog geen sprake is van een verhoor dan wel van een handeling van de inspecteur waaruit hij redelijkerwijs zou kunnen afleiden dat een hem een boete opgelegd zal worden. Onderdeel b

Een enkele fout is niet voldoende voor het opleggen van een vergrijpboete. Het is nodig dat er sprake is van opzet of grove schuld (art 67d t/mf)

 

Onderdeel c
Het probleem zit hem in het feit dat de 12-jaarstermijn in strijd zou kunnen zijn met de vrijheden zoals gewaarborgd in het EG-verdrag (vrij verkeer van personen en diensten). Men wordt belemmerd in de keuze van bijv de plaats van het aanhouden van een bankrekening. De HR heeft hierover prejudiciële vragen gesteld. Uitkomst was dat de 12-jaarstermijn op zich niet in strijd komt met het EG-verdrag, maar voorwaarde is dan wel dat wanneer de inspecteur in een eerder stadium al aanwijzingen heeft voor een mogelijke navordering, hij zo snel mogelijk te werk moet gaan en niet de 12-jaarstermijn volledig benutten als dat niet nodig is.

 

Vraag 3Onderdeel aAls Holding BV kapitaal stort in haar dochter dan betekent dit dat de gelden die Leiden-Oost BV terugbetaalt kwalificeren als dividend. Deze dividenden zijn niet aftrekbaar bij de dochter maar worden niet belast bij de holding vanwege de deelnemingsvrijstelling. Art 13 VpB Onderdeel bBij optie 2 zal Leiden-Oost BV rente moeten gaan betalen aan de holding. Deze rentebetalingen zijn aftrekbaar bij Leiden-Oost BV maar wel belast bij de holding. Hierop is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing.  Onderdeel cDe winst die gemaakt wordt bij deze verkoop, nl 200.000, is bij holding BV niet belast in verband met de deelnemingsvrijstelling, art 13 VpB Onderdeel dOplossing is de fiscale eenheid, art 15 Vpb. Voorwaarden zijn 95% van de aandelen, zelfde boekjaar en moet aangevraagd worden. Vraag 4Onderdeel a

Zakendoen via een dochter-BV betekent dat Lisa Fashion BV zelfstandig belast is in NL en de dochter-BV zelfstandig belast in België. Hier ontstaat geen dubbele belasting.

 

Een vast inrichting is een niet-zelfstandige entiteit en vormt een onderdeel van Lisa Fashion BV. Dat betekent dat Lisa Fashion BV )die binnenlands belastingplichtig is in NL en over haar wereldwinst belasting moet betalen), ook belasting moet betalen in NL over de winst die de vaste inrichting in België maakt. België zal ook willen heffen over de winst die de vaste inrichting maakt want België ziet Lisa Fashion BV als buitenlands belastingplichtig. Dubbele belasting derhalve. Het verdrag tussen NL en België moet uitsluitsel geven.

 

 

Onderdeel b

Niet mee eens, belastingverdragen hebben als doel om dubbele belasting te voorkomen maar slagen daar niet altijd in. Soms blijft dubbele belasting bestaan of komt het voor dat er helemaal geen belasting geheven wordt, omdat de uiteindelijke heffing nog afhankelijk blijft van de nationale regelgeving.

 

Onderdeel c

Landen willen ondernemingen naar zich toe trekken en verlagen daarom steeds hun vennootschapsbelastingtarief. Dit leidt tot een neerwaartse spiraal en steeds minder opbrengsten voor alle landen.

 

Onderdeel d

-           deelnemingsvrijstelling

-           groot verdragennetwerk

-           mogelijkheid om een ruling af te sluiten met de belastingdienst

-           geen bronbelasting op uitgaande royalties en interest

  

 

Tentamen maart 2010

Vraag 1

Er wordt wel eens beweerd dat de Wet inkomstenbelasting 2001 op het draagkrachtbeginsel berust.
 

  1. Noem twee elementen die de stelling ondersteunen dat de Wet inkomstenbelasting 2001 op het draagkrachtbeginsel berust.
     
  2. Noem twee elementen die de stelling ontkrachten dat de Wet inkomstenbelasting 2001 op het draagkrachtbeginsel berust.

 

Vraag 2

Patrick B. te A. is rechtenstudent. Hoewel hij zijn best probeert te doen met de studie rechten verkeert hij sinds zijn middelbareschooltijd in ‘verkeerde kringen’. Dit heeft effect op de wijze waarop hij bijverdient. Patrick heeft ervoor gekozen op zijn studentenkamer een aantal wietplantjes te houden. Aan het einde van elke maand verkoopt hij de rookbare delen van de plantjes en ontvangt van ‘slimme Theo’ telkens € 1.000 contant. Dit bedrag gebruikt Patrick deels om zaden en materiaal te kopen en deels om te voorzien in zijn levensonderhoud. Patrick is niet ontevreden over zijn bijverdiensten; de opbrengsten zijn hoog en zijn kosten zijn laag.

 

Patrick en zijn studievriendin Loes hebben een flinke discussie over de vraag of de bijverdiensten die Patrick behaalt met het telen en verkopen van wiet belast zijn onder de Wet IB 2001.
 

a. Beargumenteer of de bijverdiensten van Patrick kunnen worden belast onder de Wet IB 2001 en zo ja onder welke bron.

 

Theo koopt maandelijks bij vele thuistelers de rookbare delen van wietplantjes op, bewerkt het ingekochte materiaal en verkoopt vervolgens zijn waren aan een groot aantal coffeeshops in de regio A. Ga ervan uit dat Theo een onderneming drijft als bedoeld in art. 3.4 Wet IB 2001 en dat hij als een brave burger zijn belasting betaalt. In 2009 krijgt Theo onenigheid met de belastinginspecteur. De belastinginspecteur wil een door Theo opgevoerde kostenpost schrappen.

Het gaat om kosten die verband houden met een vuurwapen dat Theo heeft aangeschaft om zijn cliënten op gepaste tijdstippen onder druk te zetten.

 

b. De inspecteur beweert in de eerste plaats dat de kosten die Theo in verband met het vuurwapen opvoert niet strikt nodig zijn voor het drijven van de onderneming. Geef gemotiveerd aan of de inspecteur met dit argument een kostenpost mag schrappen.
 

c. De inspecteur beweert voorts dat kosten die verband houden met vuurwapens überhaupt niet voor aftrek in aanmerking komen. Geef gemotiveerd aan of u de stelling van de inspecteur onderschrijft.
 

d. In het kader van het vak ‘Inleiding belastingrecht’ discussiëren Theo en Loes over het verschil tussen ‘echte ondernemers’ en ‘medegerechtigden’. Theo beweert dat deze belastingplichtigen allemaal winst uit onderneming genieten en dat het voor een belastingplichtige niet uitmaakt of deze in de ene of andere categorie valt. Geef gemotiveerd aan of Theo daarin gelijk heeft.

 

Vraag 3

Geef gemotiveerd aan of u het eens bent met de volgende stellingen:

a. Een belastingplichtige die een pleitbaar standpunt heeft, komt niet in aanmerking voor een vergrijpboete, ook niet als dat standpunt uiteindelijk onjuist wordt bevonden door de rechter.
 

b. In belastingzaken heeft de belastingplichtige een zwijgrecht; hij hoeft geen inlichtingen aan de fiscus te verschaffen die ertoe leiden dat hem een hogere aanslag wordt opgelegd.
 

c. Indien een inspecteur een toezegging aan een belastingplichtige doet, kan de belastingplichtige in beginsel een beroep op die toezegging doen ook indien dat ertoe leidt dat er minder belasting behoeft te worden betaald dan uit een juiste wetstoepassing zou voortvloeien.
 

d. Dat bij een navorderingsaanslag de eis van een ‘nieuw feit’ wordt gesteld laat zich verklaren door het feit dat navorderingsaanslagen worden opgelegd bij aanslagbelastingen.

 

Vraag 4

Staten beroepen zich op verschillende beginselen om hun heffingsbevoegdheid te beargumenteren. In dat kader worden genoemd: het woonplaatsbeginsel, het bronbeginsel, het nationaliteitsbeginsel en het oorsprongbeginsel.

a. Mevrouw Kroes, wonend in Hilversum, heeft een vakantiehuisje in Duitsland dat zij gedurende acht maanden per jaar verhuurt. De huurinkomsten worden door de zogenoemde Duitse ‘Einkommensteuer’ getroffen, terwijl de Nederlandse fiscus het vakantiehuisje van mevrouw Kroes belast in box 3. Beargumenteer op welke beginselen de Nederlandse en Duitse staat zich zullen beroepen om ter zake van het vakantiehuisje te kunnen heffen.
 

b. John Tiley heeft de Amerikaanse nationaliteit en woont al jaren in Amsterdam. Hij leeft van de rente die hij maandelijks in België op een spaarrekening ontvangt. De Amerikaanse, Nederlandse en Belgische overheid menen allemaal dat zij recht hebben op belastingheffing ter zake van de rente. Beargumenteer op welke beginselen de Amerikaanse, Nederlandse en Belgische staat zich zullen beroepen om ter zake van de rente te kunnen heffen

 

Vraag 5

U bent belastingadviseur van een bedrijf dat zich bezighoudt met de productie en verkoop van melkproducten. Het bedrijf is volledig gevestigd in Nederland en kent de volgende juridische structuur:

 

Geef gemotiveerd aan of u het met de volgende uitspraken van de bedrijfsfiscalist eens bent:

  1. Als M BV en D1 BV deel uit maken van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, kan D1 BV een partij melkpoeder aan M BV verkopen zonder dat dit bij haar leidt tot de heffing van vennootschapsbelasting.
  2. Als M BV de aandelen in D3 BV met verlies verkoopt, kan M BV dat verlies ten laste van haar resultaat brengen. De deelnemingsvrijstelling leidt immers ertoe dat wordt voorkomen dat winsten binnen concernverband slechts één keer worden belast, maar maakt het wel mogelijk verliezen bij de verkoop van een dochtervennootschap bij de moedermaatschappij in aftrek te brengen.

 

Antwoorden tentamen maart 2010

 

Vraag 1

a.         - heffingskortingen

- persoonsgebonden aftrekposten
- progressief tarief box 1

b.         - proportionele tarieven in box 2 en 3
- fictief rendement box 3 (de belangrijkste)

 

Vraag 2

a. Stap 1 Is er een bron?

Criteria: voordeel beogen en verwachten: ja, hij verkoopt iedere maand en voorziet ermee in zijn levensonderhoud. Dus bron van inkomen. Fiscale neutraliteit.
Stap 2 

Box 1:
-           geen winst uit onderneming: misschien wel duurzame organisatie van kapitaal

en arbeid, maar doet het naast zijn studie en verkoopt alleen aan theo.
-           geen loon uit dienstbetrekking
-           dus resultaat uit overige werkzaamheid

winst uit onderneming kan ook, tenzij voldoende onderbouwd.

b. Nee, een inspecteur mag zich niet bemoeien met de manier waarop Theo zijn onderneming drijft. Als kosten worden gemaakt die zakelijk zijn mag inspecteur zich niet met de hoogte ervan bemoeien tenzij de kosten niet gemaakt zouden zijn door een redelijk denkend ondernemer (Cessna)

c. Klopt, art 3.14f IB

d. Theo heeft geen gelijk. Ondernemers hebben recht op bepaalde ondernemersfaciliteiten waar medegerechtigden geen gebruik van kunnen maken. Niet voldoende is het verschil aangeven dat ondernemers aansprakelijk zijn voor schulden en voor eigen rekening drijven.

 

 

Vraag 3

a. Klopt, bij een pleitbaar standpunt kan niet gezegd worden dat er sprake is van opzet, zie Besluit Bestuurlijke Boeten

b. Nee, een zwijgrecht is er alleen bij boetes. Voor de inlichtingenverplichting van art 47 geldt geen zwijgrecht.

c. Dit is juist. Het vertrouwensbeginsel kan een juiste toepassing van de wet opzij zetten.

d. Ja, bij aanslagbelastingen wordt een aanslag opgelegd door de inspecteur. Er mag dan vanuitgegaan worden dat de inspecteur de aangifte heeft beoordeeld. Moeten dus hogere eisen worden gesteld aan navordering dan bij naheffing, waar geen aanslag wordt opgelegd.

 

Vraag 4

a. NL: woonplaatsbeginsel. Niet nationaliteitsbeginsel! Dts: bronbeginsel

b. US: nationaliteitsbeginsel. NL: woonplaatsbeginsel. België: bronbeginsel

 

 

Vraag 5

a. Klopt. Bij fiscale eenheid leiden transacties binnen de fe niet tot heffing van belasting. Art 15 lid 1 VpB Er wordt nergens belasting geheven, ook niet bij M BV

b. Nee, deelnemingsvrijstelling leidt ertoe dat winsten binnen concernverband niet belast worden, maar dat verliezen dus ook niet aftrekbaar zijn. Art 13 lid 1

Art 13d is hier niet van toepassing!

 

 

Tentamen juni 2009

 

Vraag 1

Bij het doen van aangifte inkomstenbelasting vult de heer Derksen opzettelijk niet in dat hij een tweede huis in Italië heeft. De inspecteur legt conform aangifte een aanslag op, aangezien de inspecteur geen reden ziet te twijfelen aan de aangifte inkomstenbelasting. Vier jaar na het opleggen van de aanslag komt de inspecteur er per toeval achter dat de heer Derksen een huis in Italië heeft. Wat kan de inspecteur doen?
 

a. hij kan een navorderingsaanslag opleggen conform art. 16 AWR en een vergrijpboete ex art. 67d AWR.

b. hij kan niet meer navorderen, aangezien de navorderingstermijn is verstreken. Wel kan hij een vergrijpboete opleggen ex art. 67d AWR.

c. De inspecteur kan een naheffingsaanslag opleggen op grond van art. 20 AWR.

d. De inspecteur kan niet meer corrigeren, aangezien hij de aangifte destijds heeft gevolgd.

 

Vraag 2

Wie van de onderstaande belastingplichtigen is in elk geval géén ondernemer in de zin van de Wet IB 2001?
 

a. Mevrouw Schwartz, een uitvinder van biochemische samenstellingen en verkoper van talrijke succesvolle toepassingen op dit gebied.

b. De heer Brood, die panden beheert en verhuurt aan studenten.

c. De heer Blaker, een zelfstandig belastingadviseur.

d. De heer Overing, een commanditaire vennoot in een besloten commanditaire vennootschap, waarin een vastgoedproject wordt ontwikkeld.

 

Vraag 3

Stelling I: Ingeval een belastingplichtige opzettelijk een onjuiste aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan, kan de inspecteur de belastingplichtige ter zake van dat feit een vergrijpboete opleggen en tegelijkertijd strafrechtelijk vervolgen.
 

Stelling II: Een belastingplichtige is niet gehouden aan de belastingdienst gegevens te verstrekken die de hoogte van de belastingschuld negatief kunnen beïnvloeden.

 

Welk alternatief is juist?

a.         Beide stellingen zijn juist.

b.         Beide stellingen zijn onjuist.

c.         Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.

d.         Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

 

Vraag 4

Welke entiteit is nooit belastingplichtig voor de Wet Vpb 1969?
a. een maatschap van belastingadviseurs.

b. een stichting.

c. een commanditaire vennootschap.

d. een naar Frans recht opgerichte vennootschap.

 

 

Vraag 5

Stelling I: Positieve en negatieve inkomsten uit de verschillende inkomensbronnen in box 1 kunnen nooit met elkaar worden verrekend.
 

Stelling II: Het voordeel uit sparen en beleggen is nooit negatief.

Welk alternatief is juist?
a.         Beide stellingen zijn juist.

b.         Beide stellingen zijn onjuist.

c.         Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.

d.         Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

 

Vraag 6

Stelling I:          Het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur is in het geding als de inspecteur bij het opleggen van aanslagen een verboden onderscheid tussen belastingplichten maakt.
 

Stelling II:         Het vertrouwensbeginsel heeft voorrang boven de letterlijke tekst van een belastingwet.
 

Welk alternatief is juist?

a.         Beide stellingen zijn juist.

b.         Beide stellingen zijn onjuist.

c.         Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.

d.         Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

 

Vraag 7

Een in Frankrijk gevestigde tulpenkwekerij, Tulipe SA, heeft een verkoopfiliaal in Nederland. Het Nederlandse filiaal maakt een winst van € 5.000.
 

Welke van de volgende alternatieven is juist:

  1. Tulipe SA is in Nederland binnenlands belastingplichtig, door de toepassing van het verdrag Nederland en Frankrijk.
  2. Tulipe SA is in Nederland buitenlands belastingplichtig, omdat zij een vaste inrichting in Nederland heeft.
  3. Het verkoopfiliaal in Nederland is in Nederland binnenlands belastingplichtig, omdat zij in Nederland is gevestigd.
  4. Het verkoopfiliaal in Nederland is in Nederland buitenlands belastingplichtig, omdat zij een vaste inrichting is.

 

Vraag 8

Stelling I: Piet woont en werkt in Nederland en hij heeft een vakantiehuis in Griekenland. Dat Piet in Nederland over zijn inkomen wordt belast is terug te voeren op het bronlandbeginsel.

Stelling II: Voor het vaststellen van de feitelijke vestigingsplaats van een vennootschap is belangrijk vanuit welk land die vennootschap wordt bestuurd.
 

Welke van de volgende alternatieven is juist?

  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Beide stellingen zijn onjuist
  3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

 

Vraag 9

John woont al jaren in Londen en heeft een Nederlandse bankrekening. John ontvangt in 2009 € 1.000 rente over zijn Nederlandse spaartegoed.
 

Welke stelling is juist met betrekking tot de Nederlandse inkomstenbelasting?

  1. John is binnenlands belastingplichtig en wordt belast voor de ontvangen rente.
  2. John is buitenlands belastingplichtig en wordt belast voor de ontvangen rente.
  3. John wordt niet in de Nederlandse heffing betrokken omdat hij in het buitenland woont.
  4. John is buitenlands belastingplichtig en wordt belast voor zijn Nederlands inkomen; daaronder valt ook het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland.

Vraag 10

Stelling I: Een vennootschap die is opgericht naar Nederlands recht maar feitelijk is gevestigd in Frankrijk, is binnenlands belastingplichtig voor de Nederlandse vennootschapsbelasting.
 

Stelling II: Het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001 geldt voor binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen bij afwezigheid van een belastingverdrag.
 

Welke van de volgende alternatieven is juist?

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

 

Vraag 11

Stelling I: De Europese Moeder-dochter-richtlijn is een voorbeeld van positieve integratie van de directe belastingen binnen de Europese Unie. 
 

Stelling II: Uitspraken van het Hof van Justitie EG op het gebied van directe belastingen leiden tot negatieve integratie van de directe belastingen binnen de Europese Unie.
 

Welke van de volgende alternatieven is juist?

  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Beide stellingen zijn onjuist
  3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

 

Vraag 12

M BV heeft de volgende activa:

25% van de aandelen in X BV
2% van de aandelen in Y BV
4,5% van de aandelen in Z BV

De aandelen in Y BV en Z BV houdt M slechts ter belegging.

Welk alternatief is juist:

  1. M BV wordt uitsluitend belast voor de voordelen die zij behaalt met de aandelen Y BV en Z BV.
  2. M BV wordt belast voor de voordelen die zij behaalt met de aandelen X BV, Y BV en Z BV.
  3. M wordt uitsluitend belast voor de voordelen die zij behaalt met de aandelen X BV.
  4. M is niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.

 

Vraag 13

M BV heeft 98% van de aandelen in D BV. Het boekjaar van M BV loopt van 1 januari tot en met 31 december. Het boekjaar van D BV loopt van 1 april tot en met 31 maart.

 

Stelling 1: M BV en D BV kunnen onder deze omstandigheden een fiscale eenheid aangaan voor de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
 

Stelling 2: Bij M BV is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op de aandelen D BV.
 

Welk alternatief is juist:

  1. Stelling 1 is onjuist; stelling 2 is juist.
  2. Stelling 1 en 2 zijn beide juist.
  3. Stelling 1 is juist; stelling 2 is onjuist.
  4. Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.

 

Vraag 14

M BV heeft 100% van de aandelen in D BV en vormen samen een fiscale eenheid voor de Wet op de vennootschapsbelasting. M BV heeft een lening verstrekt aan D BV. Op grond van de leningsovereenkomst is D BV jaarlijks € 100.000 aan rente verschuldigd aan M BV.
 

Welke van de onderstaande stellingen is het meest juist?

  1. De rente is bij D BV aftrekbaar en belast bij M BV.
  2. De rente is aftrekbaar bij D BV, maar niet belast bij M BV, aangezien de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op ontvangen rente.
  3. De rente is bij D BV niet aftrekbaar en niet bij M BV belast, aangezien M BV en D BV in een fiscale eenheid zitten.
  4. De rente is bij D BV niet aftrekbaar en bij M BV belast, aangezien betalingen aan de aandeelhouder nooit aftrekbaar zijn.

 

Vraag 15

Stichting D bezit een grote portefeuille aandelen en exploiteert daarnaast een professionele en goed lopende danssalon. De aandelen hebben niets te maken met de exploitatie van de danssalon.
 

Welke van de onderstaande stellingen is het meest juist?

  1. Stichting D wordt belast voor zowel de inkomsten uit de aandelen als voor de inkomsten uit de exploitatie van de danssalon.
  2. Stichting D wordt alleen belast voor de inkomsten behaald met de exploitatie van de danssalon.
  3. Stichting D is niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

 

Vraag 16

Welke stelling is onjuist:

  1. Verliezen die worden behaald met de verkoop van aandelen die als een deelneming worden aangemerkt zijn niet-aftrekbaar.
  2. Een VOF niet is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
  3. Verliezen die voortvloeien uit de liquidatie van een deelneming kunnen onder omstandigheden in aftrek worden gebracht bij de aandeelhouder.
  4. Een vereniging kan belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting.

 

Vraag 17

Welke van de volgende vergoedingen kunnen géén vrije vergoedingen zijn in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964?

  1. Vergoeding voor kosten van opleiding en studie.
  2. Vergoeding voor geldboeten opgelegd door de Nederlandse strafrechter.
  3. Vergoeding voor werkkleding.
  4. Vergoeding voor vakliteratuur.

 

Vraag 18

De heer Weltevree is enig aandeelhouder van Rustigan BV. Hij heeft deze aandelen ooit verkregen voor € 20.000. De aandelen zijn op 15 april 2008 € 1.000.000 waard . De heer Weltevree overlijdt op 16 april 2008. Zijn zoon, tevens enig erfgenaam, weet niet wat de fiscale gevolgen zijn van het overlijden van zijn vader en komt bij u voor advies.
 

Welk advies is het meest volledig en juist?
a. Op grond van 4.16 Wet IB 2001 heeft de heer Weltevree zijn aandelen fictief vervreemd aan zijn zoon.

b. Op grond van 4.16 jo 4.17 Wet IB 2001 is er geen sprake van een vervreemding van de aandelen door de heer Weltevree, aangenomen dat aan de voorwaarden in art. 4.17 voldaan is.

c. Op grond van 4.16 jo 4.17 jo 4.39 Wet IB 2001 is er geen sprake van een vervreemding van de aandelen door de heer Weltevree, aangenomen dat aan de voorwaarden in 4.17 voldaan is, en moet de zoon van de heer Weltevree de verkrijgingsprijs van zijn aandelen op € 1.000.000 stellen, omdat hij ze voor die waarde verkregen heeft.

d. Op grond van 4.16 jo 4.17 jo 4.39 is er geen sprake van een vervreemding van de aandelen door de heer Weltevree, aangenomen dat aan de voorwaarden in 4.17 voldaan is, en moet de zoon van de heer Weltevree de verkrijgingsprijs van zijn aandelen op € 20.000 stellen.

 

Vraag 19

Marianne is getrouwd met Ben. Marianne heeft 2% van de aandelen in Waterloo BV en 6% van de aandelen in Plein BV. De moeder van Ben heeft 6% van de aandelen in Waterloo BV en 2% van de aandelen in Plein BV.
Wat is juist?

a. Marianne heeft zowel een aanmerkelijk belang in Waterloo BV op grond van art. 4.10, als in Plein BV.

b. De moeder van Ben heeft zowel een aanmerkelijk belang in Waterloo BV, als in Plein BV op grond van art. 4.10.

c. Ben heeft zowel een aanmerkelijk belang in Waterloo BV op grond van art. 4.10, als in Plein BV, omdat hij fiscaal partner is van Marianne.
d. Marianne heeft alleen een aanmerkelijk belang in Plein BV.

 

Vraag 20

Marije is mensenrechtenjurist. Zij weet daarnaast ook het nodige van belastingrecht. aangifte. Vorige maand heeft zij de lastige aangifte inkomstenbelasting van Sonja ingevuld. Sonja is een goede vriendin van Marije en riep de hulp van Marije in omdat zij er zelf niet meer uitkwam. Als dank kreeg Marije van Sonja – onverwacht – een kledingbon ter waarde van € 100.
 

Welk alternatief is het meest juist?

  1. Er is sprake van resultaat uit overige werkzaamheden.
  2. Er is sprake van een fictieve dienstbetrekking, zodat in principe heffing van loonbelasting aan de orde is.
  3. Als er sprake is van een zuivere vriendendienst, zoals in het onderhavige geval, zal de beloning niet belast worden als resultaat uit overige werkzaamheden.
  4. Geen van de hiervoor vermelde alternatieven is juist.

 

Vraag 21

Martijn is beroepsmatig portretschilder. In december 2007 heeft een klant hem opdracht gegeven diens kinderen te schilderen. Martijn heeft aangegeven dat dit
€ 500 zou kosten. Na een aantal poseersessies was het schilderij klaar in december 2008. De klant betaalde op 12 februari 2009.
 

Welk alternatief is juist ten aanzien van de toepassing van goed koopmansgebruik op de bij de transactie behaalde winst?

  1. Op grond van het realisatiebeginsel dient de winst uiterlijk in 2007 te worden genomen.
  2. Op grond van het eenvoudbeginsel dient de winst uiterlijk in 2007 te worden genomen.
  3. Op grond van het realisatiebeginsel dient de winst uiterlijk in 2008 te worden genomen.
  4. Op grond van het voorzichtigheidsbeginsel mag de winst in 2009 worden genomen.

 

Vraag 22

1. Vermogensetikettering is een hulpmiddel in het kader van de bepaling van de totaalwinst.
 

2. Op grond van de regels van vermogensetikettering mogen zaken die volledig in gebruik zijn bij de onderneming niet als privé-vermogen worden aangemerkt.
 

Welk alternatief is juist:

  1. Stelling 1 is onjuist; stelling 2 is juist.
  2. Stelling 1 en 2 zijn beide juist.
  3. Stelling 1 is juist; stelling 2 is onjuist.
  4. Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.

 

Vraag 23

Saskia exploiteert een goedlopende Italiaanse ijssalon. Tot haar ondernemingsvermogen behoort een ijsmachine met een huidige boekwaarde van € 3.500. Ze had deze ooit aangeschaft voor € 6.000. Omdat ze graag een nieuwere versie van deze machine wil gaan aanschaffen verkoopt ze de ijsmachine voor € 5.000.
Welk alternatief is juist?

  1. Ter zake van de boekwinst kan een herinvesteringsreserve worden gevormd ten bedrage van € 2.500.
  2. Ter zake van de boekwinst kan een herinvesteringsreserve worden gevormd ten bedrage van € 1.500.
  3. Ter zake van de boekwinst kan een herinvesteringsreserve worden gevormd ten bedrage van € 1.000.
  4. Er kan geen herinvesteringsreserve worden gevormd.

 

Vraag 24

De open commanditaire vennootschap Bosch en Hei bezit drie vakantiewoningen ter belegging. De beherend vennoot is Robert en er zijn 2 commanditaire vennoten.

Welk alternatief is juist?

  1. Robert is ondernemer in de zin van art 3.4 Wet IB 2001 en de commanditaire vennoten genieten belastbare winst uit onderneming.
  2. Robert is ondernemer in de zin van art 3.4 Wet IB 2001 en de commanditaire vennoten genieten belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
  3. Voor Robert vindt belastingheffing plaats in box 1 en voor de commanditaire vennoten in box 3.
  4. Zowel voor Robert als voor de commanditaire vennoten vindt belastingheffing plaats in box 3.

 

Vraag 25

Maarten-Jan en Liane (partners in de zin van de Wet IB 2001) willen samen een woning voor eigen bewoning kopen. De koopsom bedraagt € 300.000. Liane moet haar deel van de koopsom (de helft van de totale koopsom) financieren. Zij kan bij de bank een hypothecaire lening afsluiten waarover 5% rente is verschuldigd. Zij kan echter ook van Maarten-Jan € 150.000 lenen tegen hetzelfde percentage.

Stelling  I: Welke lening Liane ook afsluit: de betaalde rente is altijd aftrekbaar in box 1.

Stelling II: Indien Liane de lening bij Maarten-Jan afsluit, vormt de ontvangen rente voor hem winst uit onderneming, aangezien de rente bij de bank ook als zodanig zou worden belast.

Welk alternatief is juist?

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

 

Vraag 26

Mevrouw Peters, ongehuwd en niet samenwonend heeft zowel op 1 januari 2008 als op 31 december 2008 de volgende bezittingen en schulden:

- een zomerhuisje in Frankrijk (tweede woning)                       € 220.000

- een hypotheekschuld (betreffende haar eigen woning)          € 100.000

- een schuld aan haar buurman                                                    € 2.000

- banktegoed in België                                                                 € 80.000

- een belastingschuld                                                                  € 10.000

Het heffingsvrijvermogen bedraagt in 2008 € 20.000. Hoeveel bedraagt de rendementsgrondslag per 31 december 2008?

 

  1. € 280.000
  2. € 270.000
  3. € 180.000
  4. € 170.000

 

Vraag 27

Peter woont met zijn gezin in de hem in eigendom behorende woning te Leiden. Om in de weekeinden en vakanties van de natuur te kunnen genieten koopt Arnold een tweede woning in Limburg. Hij financiert deze woning door het aangaan van een hypothecaire lening op de woning te Leiden. Af en toe verhuurt hij de woning in Limburg aan toeristen.

Welke van de volgende alternatieven is onjuist?

  1. De woning in Limburg valt in Box 3 en de op de hypothecaire lening betaalde rente is niet aftrekbaar.
  2. De op de hypothecaire lening betaalde rente is niet aftrekbaar omdat de woning in Limburg geen eigen woning is in de zin van de Wet IB 2001.
  3. De ontvangen huur van de toeristen wordt belast in Box 3.
  4. De ontvangen huur van de toeristen wordt niet belast.

 

Vraag 28

Stelling I: Landen sluiten onderling belastingverdragen af om hun heffingsgrondslag te harmoniseren.

Stelling II: Nederland kan door het afsluiten van belastingverdragen haar heffingsgrondslag aanzienlijk uitbreiden.
 

Welke van de volgende alternatieven is juist?

  1. beide stellingen zijn juist
  2. beide stellingen zijn onjuist
  3. stelling I is juist en stelling II is onjuist
  4. stelling I is onjuist en stelling II is juist

 

 

Vraag 29

Bart en Hans (in gemeenschap van goederen gehuwd) exploiteren een stylingsadviesbureau in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: vof). Zij hebben twee personeelsleden in dienst. In het jaar 2008 investeren Bart en Hans voor € 30.000 in bedrijfsmiddelen.

Stelling  I: De vof moet aangifte doen met betrekking tot de loonbelasting van haar      werknemers.

 

Stelling II: In verband met het feit dat Bart en Hans partners in de zin van art. 1.2 Wet IB 2001 zijn, kunnen zij kiezen aan wie van hen het recht op   kleinschaligheidsinvesteringsaftrek toekomt.

Welk van de volgende alternatieven is juist?

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

 

Vraag 30

Welke van de onderstaande alternatieven is het meest juist?

a. Op grond van het ‘Baksteenarrest’ kunnen toekomstige uitgaven in een later jaar dan in het jaar van uitgaaf in aanmerking worden genomen.

b. Op grond van het ‘Baksteenarrest’ kunnen toekomstige uitgaven in een eerder jaar dan in het jaar van uitgaaf in aanmerking worden genomen.

c. Het ‘Baksteenarrest’ speelt een belangrijke rol bij de uitwerking van art. 3.8 Wet IB 2001.

d. Door de komst van het ‘Baksteenarrest’ is het tijdstip van winstneming sterk gewijzigd.

 

Open vragen

Vraag 1

a. Wetenschappers hebben bij de invoering van de Wet IB 2001 beweerd dat de heffing in box 3 in strijd is met het draagkrachtbeginsel. Geef aan welk argument voor die stelling kan worden aangevoerd.
 

b. Geef een argument voor de stelling dat het merkwaardig is dat inkomen uit box 1 tegen een ander tarief wordt belast dan inkomen uit box 2 of box 3.

 

Vraag 2

De herinvesteringsreserve biedt uitstel en geen afstel van belastingheffing. Beschrijf langs welke twee wegen de fiscus alsnog kan heffen over de boekwinst die via de herinvesteringsreserve is doorgeschoven naar het nieuwe bedrijfsmiddel.

 

 

Antwoorden tentamen juni 2009

 

1. a      7. b      13. a    19. a/b/c/d       25. b

2. d      8. d      14. c    20. c                26. a

3. b      9. d      15. b    21. c                27. c/d

4. a      10. c    16. d    22. b                28. b

5. d      11. a    17. b    23. b                29. c

6. a      12. a    18. d    24. c/d             30. c/b

 

Antwoorden open vragen

Vraag 1

  1. In Box 3 wordt gerekend met een fictief rendement van 4%. Er wordt niet gekeken naar het werkelijke rendement van het sparen en beleggen.  Dit is gunstig wanneer je werkelijke rendement hoger is dan 4%, maar ongunstig wanneer die lager is. In feite is er sprake van een degressief tarief. Je belastingdruk neemt af naarmate je werkelijke rendement hoger is. Dit is in strijd met het draagkrachtbeginsel.
     
  2. Het is bij deze vraag niet voldoende te vermelden dat box een progressief tarief kent en box 2 en 3 niet of dat de tarieven van box 1 hoger zijn de andere twee boxen. Er moet in ieder geval bij vermeld worden dat dat onderscheid vreemd is omdat de basis van het progressieve tarief te vinden is in het draagkrachtbeginsel. En omdat je evengoed je hele inkomen zou kunnen halen uit box 2 en/of box 3 lijkt het raar dat dat beginsel daar geen rol meer speelt. Ook is er het gevaar dat mensen zullen zoeken naar manieren om inkomen onder te brengen in de andere boxen dan box 1.

Vraag 2

Door het doorschuiven van de boekwinst bij een verkocht bedrijfsmiddel komt het nieuwe bedrijfsmiddel voor een lagere waarde in de boeken. Dit heeft twee gevolgen:

  1. er kan jaarlijks minder worden afgeschreven, hetgeen leidt tot een hogere belastbare winst, en
     
  2. bij verkoop van het nieuwe bedrijfsmiddel zal de boekwinst groter zijn dan zonder gebruik van de herinvesteringsreserve en zal er dus meer belasting betaald moeten worden.

 

         

Tentamen juni 2008

 

Vraag 1

Welke van de volgende stellingen is juist? .

a.         Het object van de Wet IB 2001 is het inkomen uit box 1, 2 en 3 verminderd met de heffingskorting, op grond van art. 2.7 Wet IB 2001.

b.         Het subject van de Wet IB 2001 zijn lichamen en natuurlijke personen.

c.         Als een inkomensbestanddeel niet in box 1 valt, moet er vervolgens worden gekeken of het in box 3 valt, op grond van art. 6.2 Wet IB 2001.

d.         In het belastingrecht wordt in het algemeen over ‘subject’ gesproken daar waar het gaat om de vraag wie er belastingplichtig is.

 

Vraag 2

De heer Jansen geniet al drie jaar pensioen. Omdat hij veel vrije tijd heeft, is hij zich gaan interesseren voor antiek en curiosa. Af en toe koopt hij wat meubels en servies, om vervolgens te gebruiken in de eetkamer van zijn ‘eigen woning’.

Ook houdt de heer Jansen 2% aandelen in De Groot BV, in welke vennootschap zijn zoon Piet Jansen 4% van de aandelen houdt. Uit welke boxen en op welke gronden geniet de heer Jansen op basis van het voorgaande vermoedelijk inkomen?

 

a.         Box 1: loon uit vroegere dienstbetrekking en inkomsten uit eigen woning;

Box 2: inkomsten uit aanmerkelijk belang

Box 3: antiekcollectie

b.         Box 1: inkomsten uit eigen woning en resultaat uit overige werkzaamheden

Box 3: antiekcollectie en aandelenpakket van 2%

c.         Box 1: loon uit vroegere dienstbetrekking en inkomsten uit eigen woning

Box 3: aandelenpakket van 2%

d.         Box 1: resultaat uit overige werkzaamheden

            Box 2: inkomsten uit aanmerkelijk belang

Box 3: woning en antiekcollectie

 

Vraag 3

Johannes (50) en Tina (25) delen een appartement. In welk geval worden zij in 2008 van rechtswege voor de Wet IB 2001 als elkaars fiscale partner aangemerkt?

 

a.         Indien ze in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding voeren en ze gedurende die tijd beiden op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.

b.         Indien Johannes de vader is van Tina.

c.         Indien ze in het kalenderjaar gedurende meer dan vier maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding voeren en ze gedurende die tijd beiden op het zelfde woonadres staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en beiden voor het kalenderjaar kiezen voor fiscaal partnerschap.

d.         Indien Johannes en Tina zijn getrouwd.

 

 

Vraag 4

In 2007 heeft de heer Kimsma een ‘eigen woning’ ter waarde van € 500.000. Om dit huis destijds te kunnen betalen, heeft hij een hypothecaire lening afgesloten. In juli 2007 verkoopt de heer Kimsma zijn huis voor € 500.000. De ten tijde van de verkoop nog resterende hypotheekschuld is € 300.000; met de verkoopopbrengst van het huis wordt deze schuld afgelost. Vervolgens koopt hij een groter huis voor € 800.000. Om dit huis te financieren neemt hij opnieuw een hypotheek van € 800.000. Wat is het bedrag van de ‘eigen woningschuld’ van de heer Kimsma?

 

a.         € 1.100.000

b.         € 600.000

c.         € 800.000

d.         € 500.000

 

Vraag 5

De heer Van der Hoeven doet aangifte inkomstenbelasting. Bij het doen van aangifte vult hij – in het kader van box 3 – echter opzettelijk niet in dat hij een tweede huis op de Bahama’s bezit. De inspecteur heeft geen reden om aan de aangifte van de heer Van der Hoeven te twijfelen en legt conform aangifte een aanslag inkomstenbelasting op. Zes jaar later krijgt de inspecteur per toeval weet van het huis op de Bahama’s. Wat kan hij nog doen?

 

a.         De inspecteur kan een navorderingsaanslag conform art. 16 AWR opleggen en een vergrijpboete ex. art. 67d AWR.

b.         De inspecteur kan niet meer navorderen. De termijn hiervoor is verstreken. Wel kan hij een vergrijpboete opleggen ex. art. 67d AWR.

c.         De inspecteur kan een naheffingsaanslag opleggen op grond van art. 20 AWR.

d.         De inspecteur kan niets meer doen, aangezien hij de aangifte destijds gevolgd heeft.

 

Vraag 6

Wie van de genoemde belastingplichtigen is in elk geval géén ondernemer in de zin van de Wet IB 2001?
 

a.         De heer Puntjes, een zelfstandig gevestigd accountant.

b.         Mevrouw Schoon die diverse panden in eigendom heeft en verhuurt aan studenten.

c.         De heer Thunnissen, die uitvinder is.

d.         De stichting ‘De Goede Wil’ die in concurrentie treedt met horeca-ondernemingen in de omgeving.

 

 

Vraag 7

Jacob, ondernemer in de zin van de Wet IB 2001, heeft in 2007 voor een bedrag van

€ 39.000 geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen ter zake waarvan in beginsel kleinschaligheidsinvesteringsaftrek wordt gegeven. Gerard en Willem zijn bij Jacob in dienstbetrekking.

 

Welke stelling is het meest juist?

a.         Alleen Jacob heeft recht op kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.

b.         Jacob, Gerard en Willem hebben ieder recht op kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, tegen een percentage van 21.

c.         Jacob, Gerard en Willem hebben ieder recht op kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, tegen een percentage van 25. Gerard en Willem kunnen hun recht daarop niet overdragen.

d.         Jacob heeft recht op kleinschaligheidsinvesteringsaftrek tegen een percentage van 25, indien Gerard en Willem schriftelijk afzien van hun recht op die investeringsaftrek.

 

Vraag 8

Welke van de volgende stellingen is juist?

a.         De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek van art. 3.41 Wet IB 2001 staat slechts open voor ondernemers als bedoeld in art. 3.4 Wet IB 2001.

b.         Om in aanmerking te komen voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek van art. 3.41 Wet IB 2001 moet de ondernemer voldoen aan het urencriterium als bedoeld in art. 3.6 Wet IB 2001.

c.         De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek van art. 3.41 Wet IB 2001 staat open voor ondernemers als bedoeld in art. 3.4 Wet IB 2001 en medegerechtigden als bedoeld in art. 3.3, lid 1, letter a, Wet IB 2001.

d.         Geen van de hiervóór genoemde alternatieven is juist.

 

Vraag 9

Remko de Vries is commanditair vennoot in een besloten commanditaire vennootschap, waarin een onderneming wordt uitgeoefend. Voor welke faciliteit komt Remko in beginsel in aanmerking?

 

a.         Hij heeft in beginsel recht op toepassing van de willekeurige afschrijving.

b.         Hij heeft in beginsel recht op de zelfstandigenaftrek.

c.         Hij heeft in beginsel recht op de meewerkaftrek.

d.         Bij staking van de onderneming heeft hij recht op de stakingsaftrek.

 

Vraag 10

Timon de Graaf is scholier en volgt een technische opleiding. In het kader van een verplichte stage is Timon een half jaar in Breda werkzaam bij het bouwadviesbureau Breda Bouw BV om – zoals dat heet – vakbekwaamheid te verwerven.

 

Stelling  I:        Er is sprake van een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de

loonbelasting 1964, indien aan Timon een stagevergoeding wordt betaald.
 

Stelling II:        Breda Bouw BV is inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de

loonbelasting 1964, indien er in het geval van Timon sprake is van een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.

 

Welk alternatief is juist?

a.         Beide stellingen zijn juist.

b.         Beide stellingen zijn onjuist.

c.         Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.

d.         Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

 

Vraag 11

Welke van de volgende stellingen is juist ten aanzien van een in Nederland woonachtige pensioengenieter?

 

a.         Uitkeringen ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964, zijn op basis van de ‘omkeerregel’ niet onderworpen aan de heffing van loonbelasting of inkomstenbelasting.

b.         Uitkeringen ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964, zijn alleen onderworpen aan de in box I geheven inkomstenbelasting en niet aan de heffing van loonbelasting.

c.         Uitkeringen ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk IIB  van de Wet op de loonbelasting 1964, zijn onderworpen aan de heffing van loonbelasting en inkomstenbelasting in box I.

d.         Uitkeringen ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk IIB  van de Wet op de loonbelasting 1964, zijn alleen belast in box 3 van de Wet IB 2001.

 

Vraag 12

Koehandel BV heeft 100% van de aandelen in Vleeskeuring BV. Deze aandelen heeft Koehandel BV gekocht voor € 100.000. Vleeskeuring BV verkoopt in enig jaar een partij koeien met een boekwaarde van € 10.000 en een waarde in het economische verkeer van € 15.000 aan Koehandel BV voor € 10.000. In het jaar daarna zijn de aandelen die Koehandel BV in Vleeshandel BV heeft € 50.000 in waarde gedaald. Koehandel verkoopt de aandelen en maakt een verlies van € 50.000.
Welke stelling is juist met betrekking tot de heffing van vennootschapsbelasting ten aanzien van Koehandel BV?

a.         Omdat Koehandel BV 100% van de aandelen in Vleeskeuring BV heeft, is er sprake van een fiscale eenheid. Hierdoor is de verkapte dividenduitkering door de verkoop van de koeien voor Koehandel niet belastbaar. Het verlies bij de verkoop van de aandelen is hierdoor ook niet aftrekbaar.

b.         Koehandel BV heeft in deze casus een deelneming in Vleeskeuring BV. Het verlies bij de verkoop van de aandelen is niet aftrekbaar, want Vleeskeuring BV is niet geliquideerd. De verkapte dividenduitkering door de verkoop van de koeien is vrijgesteld vanwege de toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

c.         Koehandel BV heeft in deze casus een deelneming in Vleeskeuring BV. Het verlies bij de verkoop van de aandelen is niet aftrekbaar. De verkapte dividenduitkering door de verkoop van de koeien is wel belastbaar.

d.         Koehandel BV heeft in deze casus een deelneming in Vleeskeuring BV. Het verlies bij de verkoop van de aandelen is niet aftrekbaar, tenzij Koehandel aan de inspecteur verzoekt de deelnemingsvrijstelling niet toe te passen. De verkapte dividenduitkering door de verkoop van de koeien is ondanks dit verzoek toch belastbaar.

 

 

Vraag 13

Welke van de onderstaande entiteiten kan nooit belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting?

a.         Een BV die een bloedtransfusiedienst exploiteert en structureel verliezen lijdt.

b.         Een vereniging die zich bezighoudt met amateurvoetbal en daarnaast een sportkantine exploiteert.

c.         Een commanditaire vennootschap die een boekhandel exploiteert en waarvan in de CV-akte is vastgelegd dat voor toetreding van nieuwe commanditaire vennoten de toestemming van alle zittende commanditaire vennoten nodig is.

d.         Een coöperatie die een loterij exploiteert waarvan de opbrengst wordt besteed aan onderzoek naar de bestrijding van de ziekte AIDS.

 

Vraag 14

Mevrouw de Vries heeft in 2006 met de inspecteur gecorrespondeerd over het in aftrek mogen brengen van uitgaven wegens chronische ziekte. Uiteindelijk zegt de inspecteur toe dat De Vries € 500 als uitgaven mag aftrekken. De Vries vult op deze wijze haar aangiftebiljet in. Wanneer de aanslag volgt blijkt dat er € 5.000 in aftrek is toegelaten. Binnen drie jaar komt de inspecteur achter deze fout van de belastingdienst. Kan de inspecteur dit nog corrigeren?

 

a.         De inspecteur kan niet navorderen maar zal moeten naheffen.

b.         De inspecteur kan niet meer navorderen omdat er sprake is van een nieuw feit.

c.         De inspecteur kan wel navorderen, omdat het De Vries duidelijk moet zijn geweest dat de toezegging niet goed in de aanslag is verwerkt.

d.         De inspecteur kan noch naheffen, noch navorderen want De Vries is niet te kwader trouw geweest.

 

 

Vraag 15

Wytze heeft zijn aangifte inkomstenbelasting ingediend. De belastingdienst is het niet eens met de aangifte en verhoogt in de opgelegde aanslag inkomstenbelasting het aangegeven belastbaar inkomen met € 10.000. Welke van de volgende stellingen is juist?

a.         Wytze kan tegen deze aanslag beroep aantekenen bij de belastingkamer van het gerechtshof.

b.         Wytze kan bij de belastingdienst vragen om een voorlopige voorziening.

c.         Wytze kan tegen deze aanslag bezwaar aantekenen bij de belastingkamer van de rechtbank.

d.         Géén van de bovenstaande alternatieven is juist.

 

Vraag 16

Groot BV heeft 2% van de aandelen in Klein BV. Tevens heeft Groot BV een optie om binnen 5 jaar nog eens 4% van de aandelen in Klein BV te kopen. Klein BV is feitelijk gevestigd in België.

Welke stelling is juist?

a.         Ingeval Groot BV de opties uitoefent en daarmee in het bezit komt van nog eens 4% van de aandelen in Klein BV heeft zij een aanmerkelijk belang in de zin van art. 4.6 Wet IB 2001 in Klein BV.

b.         Groot BV heeft geen aanmerkelijk belang in de zin van art. 4.6 Wet IB 2001 in Klein BV omdat aandelen en opties voor de toepassing van de aanmerkelijkbelangregeling niet bij elkaar worden opgeteld.

c.         Groot BV heeft geen aanmerkelijk belang in de zin van art. 4.6 Wet IB 2001 in Klein BV omdat Klein BV in het buitenland is gevestigd.

d.         Geen van de hiervóór genoemde alternatieven is juist.

 

Vraag 17

Truus Geluk is van plan een kapsalon te gaan exploiteren. Truus hoort op een feestje dat een kapsalon in de vorm van een BV voor haar fiscaal voordeliger zou kunnen zijn dan een kapsalon die wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak. Daarop besluit zij om vier verschillende belastingadviseurs (Truus gaat namelijk niet over één nacht ijs) te raadplegen of het oprichten van een BV voor haar voordelig is. Alle vier de belastingadviseurs doen onafhankelijk van elkaar een uitspraak over de fiscale positie van Truus. Welke adviseur doet een fiscaal juiste uitspraak indien slechts wordt gekeken naar de fiscale aspecten van dit vraagstuk?

a.         Arend: “Truus moet kiezen voor een BV, want dat is altijd voordeliger vanwege het lagere tarief in de vennootschapsbelasting”.

b.         Bianca: “Truus doet er verstandig aan de kapsalon in de vorm van een eenmanszaak te gaan drijven indien zij verwacht relatief kleine winsten te maken, want dan kan zij gebruik maken van faciliteiten die de inkomstenbelasting wel biedt maar de vennootschapsbelasting niet”.

c.         Christa: “Truus moet altijd kiezen voor een BV, want de winst van de BV is slechts belast tegen maximaal 25,5%. Zij moet daarbij wel rekening houden met het feit dat het dividend dat de BV aan haar uitkeert voor de BV niet aftrekbaar is van de winst en bij haar nog eens belast is met 25% inkomstenbelasting.”

d.         Dirk: “Truus kan het beste kiezen voor een eenmanszaak als zij zeer grote winsten verwacht. Dan kan zij immers optimaal profiteren van het progressieve tarief in de inkomstenbelasting.”.

 

 

Vraag 18

Mark de Boer, ongehuwd en samenwonend, heeft zowel op 1 januari 2007 als op 31 december 2007 de volgende bezittingen en schulden:

 

- een vakantiehuis in Frankrijk (tweede woning)       € 100.000

- een belastingschuld                                                €   10.000

- laptop                                                                      €     1.000

- spaarrekening                                                         €   90.000

- eigen woning                                                                       € 300.000

 

Hoeveel bedraagt de gemiddelde rendementsgrondslag voor het jaar 2007? Het heffingsvrije vermogen bedraagt in 2007 € 20.000.

 

a. €     6.800

b. € 190.000

c. € 170.000

d. €     2.040

 

Vraag 19

Op 2 februari 2002 zijn Karin en Bernard getrouwd. Karin houdt 5% van de aandelen Sportauto BV. Bernard houdt 2% van de aandelen Sportauto BV. Karin heeft een aantal panden gekocht. Één van de panden verhuurt zij aan Sportauto BV. Op welke wijze wordt Karin ten aanzien van dit pand in de heffing van inkomstenbelasting betrokken?

a.         De resultaten die voortvloeien uit de verhuur van het pand aan Sportauto BV worden belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden op grond van art. 3.91 Wet IB 2001.

b.         De resultaten die voortvloeien uit het de verhuur van het pand aan Sportauto BV worden belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden op grond van art. 3.92 Wet IB 2001.

c.         Vermogensbestanddelen als een verhuurd pand worden altijd belast in box 3; er wordt een forfaitair rendement aangenomen.

d.         De voordelen die Karin geniet ter zake van het verhuurde pand worden belast in box 2 als inkomsten uit aanmerkelijk belang.

 

Vraag 20

Stelling 1:        Als een belastingplichtige niet op eigen kracht, langs de lijnen van art. 4.6 en 4.7 Wet IB 2001, een aanmerkelijk belang heeft, maar zijn schoonzoon wel, dan worden de door de belastingplichtige gehouden aandelen in of winstbewijzen van de desbetreffende vennootschap geacht tot een aanmerkelijk belang te behoren.
 

Stelling 2:        De kosten die een aanmerkelijkbelanghouder heeft gemaakt voor het verkrijgen van de aandelen, verhogen de verkrijgingsprijs van die aandelen.

 

Welk alternatief is juist?

a.         Beide stellingen zijn juist.

b.         Beide stellingen zijn onjuist.

c.         Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.

d.         Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

 

 

Vraag 21

Kees heeft 5% van de aandelen A BV. Koos, de broer van Kees, heeft 4% van de aandelen A BV. Klaas (23 jaar), de zoon van Kees, heeft 1% van de aandelen A BV.

 

Wie heeft/hebben een aanmerkelijk belang als bedoeld in de Wet IB 2001?

a. Alleen Kees.

b. Kees, Koos en Klaas.

c. Kees en Klaas.

d. Geen van allen.

 

Vraag 22 

Jan woont in Den Haag. Hij bezit 3% aandelen en 3% koopopties in een in het buitenland gevestigde vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal.

 

Welk alternatief is het meest juist?

a.         Zowel de aandelen als de opties behoren tot een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 2001 op grond van de meesleepregeling van art. 4.9 Wet IB 2001.

b.         Noch de aandelen, noch de opties behoren tot een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 2001 aangezien het gaat om een in het buitenland gevestigde vennootschap.

c.         Noch de aandelen, noch de opties behoren tot een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 2001 aangezien koopopties en aandelen niet bij elkaar mogen worden opgeteld voor de vaststelling van een aanmerkelijk belang.

d.         Zowel de aandelen als de opties behoren tot een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 2001 op grond van art. 4.6 Wet IB 2001.

 

Vraag 23

Stelling I: Belastingverdragen hebben als voornaamste doel het voorkomen van internationaal economisch dubbele belastingheffing.

 

Stelling II: Een belastingverdrag kan de heffingsbevoegdheid van een land uitbreiden. 

 

Welke van de volgende alternatieven is juist?

a.         beide stellingen zijn juist

b.         beide stellingen zijn onjuist

c.         stelling I is juist en stelling II is onjuist

d.         stelling I is onjuist en stelling II is juist

 

Vraag 24

Welke van de volgende alternatieven is het meest juist?

a.         Onder de vrijstellingsmethode heft de woonstaat belasting bij tot het eigen tarief.

b.         De vrijstellingsmethode leidt tot kapitaalexportneutraliteit.

c.         De vrijstellingsmethode is altijd voordeliger dan de verrekeningsmethode.

d.         Landen met een relatief kleine thuismarkt hanteren vaak de vrijstellingsmethode.

 

 

Vraag 25

Een in India gevestigd recyclingbedrijf, Mumbai Recycling Ltd., opent in het kader van haar groeistrategie een kantoor in de haven van Rotterdam om de logistieke processen in Europa en de Verenigde Staten te coördineren. Naast twee secretaresses en een administrateur, zijn er vier logistiek managers werkzaam bij de Nederlandse vestiging.

Welke van de volgende alternatieven is in het kader van de vennootschapsbelasting het meest juist?

a.         Mumbai Recycling Ltd. is in Nederland buitenlands belastingplichtig, omdat zij een vaste inrichting in Nederland heeft.

b.         Mumbai Recycling Ltd. is in Nederland binnenlands belastingplichtig, omdat zij een vaste inrichting in Nederland heeft.

c.         Mumbai Recycling Ltd. is in Nederland buitenlands belastingplichtig, door toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en India. 

d.         Mumbai Recycling Ltd. is in Nederland binnenlands belastingplichtig, omdat zij Nederlandse werknemers in dienst heeft.

 

Vraag 26

X SA, een in Frankrijk gevestigde vennootschap, heeft een vaste inrichting in Duitsland. De vaste inrichting ‘ontvangt’ rente uit de Verenigde Staten, waarop in de VS 30% bronbelasting wordt ingehouden. De Duitse inspecteur besluit om geen verrekening toe te staan van de 30% Amerikaanse bronbelasting met de Duitse vennootschapsbelasting, omdat de vaste inrichting geen inwoner is voor toepassing van het belastingverdrag tussen Duitsland en de VS. 

 

Geef aan welke vrijheid in het geding is.

a.         Het vrije verkeer van werknemers.

b.         De vrijheid van vestiging.

c.         De vrijheid van dienstenverkeer.

d.         De vrijheid van kapitaalverkeer.

 

Vraag 27

Welke van de volgende stellingen is juist?

a.         Een vennootschap kan in drie verschillende staten binnenlands belastingplichtig zijn.

b.         Een vennootschap kan in drie verschillende staten buitenlands belastingplichtig zijn.

c.         Wanneer een vennootschap voor toepassing van een belastingverdrag tussen staat A en staat B in staat B is gevestigd, dan kan deze vennootschap voor toepassing van het belastingverdrag tussen staat A en staat C in staat A zijn gevestigd.

d.         Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

 

 

Vraag 28

Stelling I: Kostenaftrek is een methode ter voorkoming van dubbele belastingheffing.

 

Stelling II: Omdat een vaste inrichting en het hoofdhuis onderdeel uitmaken van dezelfde juridische entiteit, doen zich geen moeilijkheden voor bij het vaststellen van onderlinge verrekenprijzen.

 

Welke van de volgende alternatieven is juist?

a.         beide stellingen zijn juist

b.         beide stellingen zijn onjuist

c.         stelling I is juist en stelling II is onjuist

d.         stelling I is onjuist en stelling II is juist

 

 

Vraag 29

Anne Ruigrok heeft bij haar huis een kas laten bouwen, waarin zij allerlei bijzondere orchideeën kweekt. Af en toe verkoopt zij deze, maar - als ze met alle relevante kosten rekening houdt - kost het kweken haar meer dan het haar oplevert. Ook op de lange termijn is niet te verwachten dat de activiteit een positief resultaat oplevert.

 

Welk alternatief is juist?

a.         Het voordeel uit de verkoop van haar orchideeën zal belast worden als winst uit onderneming en de kosten zijn aftrekbaar.

b.         Het voordeel uit de verkoop van haar orchideeën zal niet belast worden, maar zij kan wel de kosten aftrekken in box I als arbeidskosten.

c.         Het voordeel uit de verkoop van haar orchideeën zal niet belast worden en de kosten zijn niet aftrekbaar.

d.         Het voordeel uit de verkoop van haar orchideeën zal belast worden als resultaat uit overige werkzaamheid.

 

Vraag 30

Welk alternatief is het meest juist?

a.         Loonbelasting is een voorheffing op de vennootschapsbelasting.

b.         Loonbelasting en omzetbelasting zijn voorheffingen op de inkomstenbelasting.

c.         Loonbelasting en dividendbelasting zijn voorheffingen op de inkomstenbelasting.

d.         Omzetbelasting is een voorheffing op de vennootschapsbelasting.

 

 

 

Antwoorden tentamen juni 2008

 

1. d                  7. a                  13. c                19. b                25. a

2. c                  8. c                  14. c                20. a                26. b

3. d                  9. a                  15. d                21. c                27. d

4. b                  10. a                16. d                22. c                28. c

5. a                  11. c                17. b                23. b                29. c

6. d                  12. b                18. b                24. d                30. c

 

 

Tentamen maart 2008

 

Vraag 1

Klaas drijft een onderneming. In 2006 behaalt hij met deze onderneming een verlies van € 20.000. Hij heeft daarnaast echter een deeltijdbaan, waarmee hij in 2006 € 25.000 heeft verdiend. Hij heeft in 2006 ook inkomsten uit aanmerkelijk belang ten bedrage van € 5.000 genoten. Is het voor hem mogelijk om het ondernemingsverlies in 2006 te verrekenen met positieve inkomsten?

 

  1. Ja, maar in 2006 alleen met de inkomsten uit aanmerkelijk belang.
  2. Ja, maar in 2006 alleen met de inkomsten uit de dienstbetrekking.
  3. Nee, ook niet in een later jaar, want verliesverrekening tussen verschillende boxen is niet mogelijk.
  4. Nee, niet in 2006, maar de verliezen zijn wel te verrekenen met drie voorgaande jaren of in negen volgende jaren.

 

Vraag 2

Welke bewering is juist?

 

De subjectieve belastingplicht voor binnenlands belastingplichtigen voor de Wet inkomstenbelasting 2001 ontstaat door:

  1. het verkrijgen van de Nederlands nationaliteit.
  2. het gaan genieten van inkomen in Nederland dat meer bedraagt dan de algemene heffingskorting.
  3. het in Nederland gaan wonen.
  4. geboorte in Nederland en het gaan genieten van inkomen dat meer bedraagt dan de algemene heffingskorting.

 

Vraag 3

Welke bewering is juist?

De materiële belastingschuld voor de Wet IB 2001 ontstaat:

  1. bij het verzenden van het aanslagbiljet.
  2. bij het verzenden van het aangiftebiljet.
  3. bij ontvangst van het aanslagbiljet door de belastingplichtige, omdat dan pas duidelijk wordt geformaliseerd wat het te betalen belastingbedrag is.
  4. geen van bovenstaande alternatieven is juist.

 

Vraag 4

Welke van de hieronder genoemde posten kan NIET worden aangemerkt als een persoonsgebonden aftrekpost?

  1. Uitgaven voor levensonderhoud kinderen.
  2. Buitengewone uitgaven, zoals voor ziekte, ongevallen en bevalling.
  3. Uitgaven voor premies van levensverzekeringen.
  4. Aftrekbare giften.

 

Vraag 5

Wat kan een inspecteur doen wanneer hij beseft dat een belastingplichtige te weinig omzetbelasting heeft voldaan?

  1. Hij kan navorderen, maar alleen als hij een nieuw feit heeft.
  2. Hij kan naheffen, waarbij het niet nodig is dat er sprake is van een nieuw feit.
  3. Hij kan navorderen of naheffen zelfs als hij geen nieuw feit heeft doch de belastingplichtige te kwader trouw is.
  4. Hij kan niets doen indien komt vast te staan dat hij een ambtelijk verzuim heeft begaan.

 

 

Vraag 6

Cornelis de Brauw, 67 jaar oud, gepensioneerd ambtenaar, heeft over 2007 een AOW-uitkering en een aanvullend pensioen genoten tot een gezamenlijk bedrag van € 27.000. Esther de Brauw, 63 jaar oud, is als secretaresse werkzaam en verdient over 2007 € 20.000. Cornelis en Esther zijn getrouwd in gemeenschap van goederen en bezitten gezamenlijk een eigen woning waarvan de bijtelling wegens eigen woningwaarde € 900 bedraagt en de hypotheekrenteaftrek € 3000. Voor Esther bedragen de premies volksverzekeringen 31,15%, voor Cornelis als 65-plusser slechts 13,25%.

 

Welke van de onderstaande beweringen is juist?

  1. Het is fiscaal het meest voordelig en wettelijk mogelijk om het negatieve saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning toe te rekenen aan Esther.
  2. Het is fiscaal het meest voordelig en wettelijk mogelijk om het negatieve saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning toe te rekenen aan Cornelis.
     
  3. Het is fiscaal het meest voordelig en wettelijk mogelijk om het eigenwoningforfait toe te rekenen aan Esther en de hypotheekrenteaftrek aan Cornelis.
  4. Het is fiscaal het meest voordelig en wettelijk mogelijk om het eigenwoningforfait toe te rekenen aan Cornelis en de hypotheekrenteaftrek aan Esther.

 

Vraag 7

Stelling  I:  Bij het bepalen van de in een jaar in aanmerking te nemen fiscale winst spelen zowel de totaalwinstbepalingen als de jaarwinstbepalingen uit de Wet IB 2001 een rol.

 

Stelling II: Ook een natuurlijk persoon die geen ondernemer in de zin van de Wet IB 2001 is,  kan belastbare winst uit onderneming genieten.

 

Welk van de volgende alternatieven is juist?

a.         Beide stellingen zijn juist.

b.         Beide stellingen zijn onjuist.

c.         Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.

d.         Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

 

Vraag 8

Obbema is dierenarts en ondernemer in de zin van de Wet IB 2001. Hij heeft in voorgaande jaren diergeneesmiddelen verkocht en daarmee in strijd gehandeld met de Diergeneesmiddelenwet. De opbrengst van deze handel is gerekend tot Obbema’s belastbare winst uit onderneming. Hij is echter strafrechtelijk vervolgd waarbij hij onherroepelijk is veroordeeld door de rechter. Obbema heeft in deze procedure gebruik gemaakt van een advocaat. De kosten van deze advocaat wil hij in het kader van zijn fiscale winstbepaling in aanmerking nemen als aftrekbare kosten. Staat de Wet IB 2001 hem dit toe?

a.         Nee, deze kosten staan in een te ver verwijderd verband met de uitoefening van zijn beroep.

b.         Ja, want dit zijn zakelijke kosten en de inspecteur heeft slechts een marginaal toetsingsrecht.

c.         Nee, Obbema drijft geen onderneming en mag de kosten dus sowieso niet aftrekken.

d.         Nee, hoewel er sprake is van zakelijke kosten verzet de Wet IB 2001 zich tegen aftrek van deze post.

 

Vraag 9

Rogier is zelfstandig werkzaam als fysiotherapeut en is ondernemer in de zin van de Wet IB 2001. Hij oefent zijn praktijk uit in een aan hem toebehorend pand. Dit pand wordt volledig voor praktijkwerkzaamheden gebruikt.

 

Welk alternatief is het meest juist?

a.         Met betrekking tot het pand wordt Rogier op grond van art. 3.91, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 in de heffing van inkomstenbelasting betrokken.

b.         Het pand vormt keuzevermogen voor Rogier. Het staat hem in redelijkheid vrij het pand tot zijn privé-vermogen te rekenen.

c.         De inkomsten uit het pand zijn belast onder het forfaitaire regime van box 3.

d.         Het pand vormt verplicht ondernemingsvermogen voor Rogier.

 

Vraag 10

Welke van de volgende stellingen is het meest juist?

a.         Het in de Wet IB 2001 gebezigde begrip ‘werkzaamheid’ kan in beginsel niet worden omschreven als het verrichten van enige vorm van arbeid in het economische verkeer, die erop is gericht geldelijk voordeel te behalen.

b.         Een voorbeeld van een werkzaamheid is het op freelance basis lesgeven naast een dienstbetrekking als adviseur.

c.         Wanneer er arbeid is verricht in het kader van een dienstbetrekking of een onderneming en deze ook gekwalificeerd kan worden als resultaat uit overige werkzaamheden, dan moet de opbrengst ervan als resultaat uit overige werkzaamheden worden gekwalificeerd.

d.         Onder een werkzaamheid wordt niet verstaan het ter beschikking stellen van een ‘aan iemand toebehorend pand’ aan een BV, waarin deze persoon een aanmerkelijk belang heeft.

 

Vraag 11

Welke van de volgende stellingen met betrekking tot de begrippen ‘dienstbetrekking’ en ‘inhoudingsplichtige’ als gebruikt in de Wet LB 1964 is het meest onjuist?

a.         Een inhoudingsplichtige in de zin van de Wet LB 1964 is onder meer degene, tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan.

b.         De drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking zijn: een gezagsverhouding, verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid en de verplichting van de werkgever om loon te betalen.

c.         Een fictieve dienstbetrekking is een dienstbetrekking waarbij in de regel niet aan alle voorwaarden voor de privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan, maar waar bij wetsfictie toch sprake is van een dienstbetrekking.

d.         Iemand kan alleen maar werkzaam zijn in één dienstbetrekking bij één werkgever, wil er sprake kunnen zijn van een fiscale dienstbetrekking.

 

Vraag 12

Stelling  I:        Degene die op grond van een privaatrechtelijke dienstbetrekking aan

loonbelasting is onderworpen, kan altijd de door hem/haar gemaakte kosten in mindering brengen op zijn inkomen.

 

Stelling II:         Fooien worden belast met loonbelasting en behoeven derhalve niet te worden aangegeven in de aangifte Inkomstenbelasting.

 

Welk alternatief is het meest juist?

a.         Beide stellingen zijn juist.

b.         Beide stellingen zijn onjuist.

c.         Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.

d.         Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

 

 

Vraag 13

Theo (64 jaar), Maria (dochter van Theo; wonend in Apeldoorn, 20 jaar) en Gijs (zoon van Theo; wonend in Amsterdam, 22 jaar) bezitten respectievelijk 3%, 2% en 5% van het geplaatste kapitaal in Hoera B.V.

Wie heeft/hebben een aanmerkelijk belang als bedoeld in de Wet IB 2001?

  1. Alleen Gijs.
  2. Geen van allen.
  3. Maria en Gijs.
  4. Theo en Gijs.

 

 

Vraag 14

Boom BV heeft 2% van de aandelen in Gaarde BV. Tevens heeft Boom BV een optie om binnen 5 jaar nog eens 4% van de aandelen in Gaarde BV te kopen. Gaarde BV is feitelijk gevestigd in Duitsland.

 

Welke stelling is juist?

  1. Ingeval Boom BV de opties uitoefent en daarmee in het bezit komt van nog eens 4% van de aandelen in Gaarde BV heeft zij een aanmerkelijk belang in de zin van art. 4.6 Wet IB 2001 in Gaarde BV.
  2. Boom BV heeft geen aanmerkelijk belang in de zin van art. 4.6 Wet IB 2001 in Gaarde BV omdat aandelen en opties voor de toepassing van de aanmerkelijkbelangregeling niet bij elkaar worden opgeteld.
  3. Boom BV heeft geen aanmerkelijk belang in de zin van art. 4.6 Wet IB 2001 in Gaarde BV omdat Gaarde BV in het buitenland is gevestigd.
  4. Geen van de hiervóór genoemde alternatieven is juist.

 

Vraag 15

Henk de Leeuw behaalt met het exploiteren van diverse beleggingspanden, die hij aan studenten verhuurt, een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Henk wil de beleggingspanden echter liever onder de heffing van box 3 laten vallen omdat hij dan wordt belast naar een forfaitair rendement. Kan Henk ervoor kiezen om de beleggingspanden in box 3 te laten belasten?

  1. Ja, op basis van de keuzeregeling van box 3 kunnen de beleggingspanden worden ondergebracht in box 3.
  2. Nee, voor zover het exploiteren van de beleggingspanden wordt aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden valt het resultaat verplicht in box 1.
  3. Ja, mits de beleggingspanden per 1 januari tot de rendementsgrondslag van box 3 worden gerekend.
  4. Nee, want de terbeschikkingstellingsregeling zorgt voor belastingheffing in box 1.

 

Vraag 16

Bram de Hoop heeft een bedrijfspand verhuurd aan de BV waarin hij een aanmerkelijk belang houdt. Op welke wijze wordt Bram de Hoop ten aanzien van dit bedrijfspand in 2007 in de heffing van inkomstenbelasting betrokken?

  1. Vermogensbestanddelen als het bedrijfspand worden belast in box 3; er wordt een forfaitair rendement aangenomen.
  2. Door de ‘meesleepregeling’ worden de voordelen die Bram geniet ter zake van het bedrijfspand belast in box 2 als inkomsten uit aanmerkelijk belang.
  3. De resultaten die voortvloeien uit het ter beschikking stellen van het bedrijfspand worden belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden.
  4. Uitsluitend een eventueel op het bedrijfspand behaalde verkoopwinst wordt op het moment van verkoop van het pand in box 1 als inkomen uit werk en woning belast.

 

Vraag 17

Welke stelling is juist?

  1. Een personenvennootschap wordt altijd belast in de Wet Vpb 1969; het is per slot van rekening een vennootschap.
  2. In de Wet Vpb 1969 worden slechts rechtspersonen in de heffing betrokken.
  3. Indien sprake is van ‘transparantie’ worden natuurlijke personen in de heffing van vennootschapsbelasting betrokken.
  4. Een commanditaire vennootschap kan in beginsel onder de vennootschapsbelasting vallen, mits aan nadere eisen is voldaan.

 

Vraag 18

Transportbedrijf Snelweg BV is gevestigd in Rosmalen en heeft daarnaast ook nog een vestiging in Hamburg (Duitsland). Welke stelling is juist ten aanzien van de belastbaarheid van de winst behaald door Transportbedrijf Snelweg BV op grond van de Wet Vpb 1969 (de eventuele invloed van belastingverdragen dient u buiten beschouwing te laten)?

  1. De winst die Snelweg BV behaalt met beide vestigingen is belastbaar onder de Wet Vpb 1969.
  2. Slechts de winst die Snelweg BV behaalt met de vestiging in Rosmalen is belastbaar, gelet op de oprichtingsfictie.
  3. Slechts de winst die Snelweg BV behaalt met de vestiging in Rosmalen is belastbaar, gelet op de belastingplicht onder de Wet Vpb 1969.
  4. De winst die Snelweg BV behaalt met de vestiging in Hamburg is belastbaar, gelet op de buitenlandse belastingplicht onder de Wet Vpb 1969.

 

Vraag 19

Welke stelling is juist omtrent de verhouding tussen het fiscale winstbegrip (het geheel van regels dat de omvang van de te belasten winst bepaalt) in de Wet Vpb 1969 en het winstbegrip in de Wet IB 2001?

  1. De Wet Vpb 1969 bevat een geheel eigen winstbegrip, dat vrijwel geen overeenkomsten vertoont met het winstbegrip in de Wet IB 2001.
  2. Het winstbegrip uit de Wet Vpb 1969 en het winstbegrip uit de Wet IB 2001 zijn volkomen identiek.
  3. Het winstbegrip uit de Wet Vpb 1969 kent, anders dan het winstbegrip uit de Wet IB 2001, het begrip goed koopmansgebruik niet. De jaarwinst wordt in de vennootschapsbelasting immers langs bedrijfseconomische maatstaven bepaald.
  4. Een voorbeeld van een verschil tussen het winstbegrip in de Wet Vpb 1969 en het winstbegrip in de Wet IB 2001 is dat in de vennootschapsbelasting soms een uitgave niet aftrekbaar is omdat de uitgave is ingegeven door aandeelhoudersmotieven.

 

 

Vraag 20

Vermeer BV handelt in olieverfschilderijen en heeft alle aandelen in Rembrandt BV, waarin een verfhandel wordt geëxploiteerd. Vermeer BV en Rembrandt BV vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Vermeer BV draagt een originele Van Steen ter waarde van € 1 miljoen over aan Rembrandt BV. De boekwaarde van dit schilderij bedraagt ten tijde van de overdracht € 400.000. Welke stelling is juist ten aanzien van de fiscale gevolgen van deze overdracht?

  1. Vermeer BV behaalt ter zake van de overdracht een winst van € 600.000, tenzij Vermeer BV gebruik maakt van de herinvesteringsreserve.
  2. Deze overdracht leidt niet tot enige boekwinst voor Vermeer BV, maar als Rembrandt BV daarna het schilderij voor € 1 miljoen verkoopt aan een derde, zal een boekwinst van € 600.000 moeten worden aangegeven.
  3. Vermeer BV behoeft de boekwinst niet aan te geven, want Rembrandt BV handelt niet in schilderijen.
  4. De boekwinst is in beginsel wel belast, maar op gezamenlijk verzoek van Vermeer BV en Rembrandt BV van de inspecteur een vrijstelling krijgen.

 

Vraag 21

Stelling 1: het salaris van een directeur-grootaandeelhouder van een BV is voor de BV in beginsel aan te merken als een onttrekking en is derhalve niet aftrekbaar.

 

Stelling 2: indien een BV aan haar directeur-grootaandeelhouder een lening verschaft is altijd sprake van een onzakelijke uitgaaf.

 

Welke bewering is juist?

a.         Beide stellingen zijn juist.

b.         Beide stellingen zijn onjuist.

c.         Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.

d.         Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

 

Vraag 22

Tim Timmermans is directeur en enig aandeelhouder van timmerbedrijf Timmermans BV, gevestigd in Waspik. Tim wil graag het timmerbedrijf verplaatsen naar Waalwijk, waar op een industrieterrein een fraai bedrijfspand te koop staat. Het bestaande pand in Waspik staat op de balans van het timmerbedrijf voor € 50.000, en heeft een werkelijke waarde van € 150.000.

Welke stelling is juist ten aanzien van de heffing van vennootschapsbelasting bij Timmermans BV?

  1. Timmermans BV kan de afrekening over de stille reserve in het pand in Waspik uitstellen door het niet te verkopen, maar aan te houden en bijvoorbeeld te verhuren als feestlocatie voor houseparty’s. Dat het pand dan niet voor timmerwerkzaamheden wordt gebruikt is niet van belang.
  2. Indien het bedrijf wordt verplaatst naar Waalwijk zal Timmermans BV moeten afrekenen over de stille reserve ad € 100.000 in het pand in Waspik, ongeacht of dat pand wordt verkocht of niet.
  3. Indien het bedrijf wordt verplaatst naar Waalwijk zal Timmermans BV moeten afrekenen over de stille reserve ad € 100.000 in het pand in Waspik, maar dat hoeft niet als Tim Timmermans het pand in Waalwijk zelf aanschaft in plaats van het door de BV te laten aanschaffen.
  4. Als het pand in Waalwijk door de BV wordt aangeschaft vormt dat voor de BV verplicht ondernemingsvermogen, tenzij het pand ook regelmatig privé wordt gebruikt door Tim. In dat geval mag de BV het pand in Waalwijk tot het privévermogen rekenen.

 

Vraag 23

Stelling I: Een belastingverdrag beoogt de heffingsbevoegdheid tussen landen te verdelen.

 

Stelling II: Indien tussen landen geen belastingverdrag is afgesloten ontstaat er altijd dubbele heffing bij belastingplichtigen die grensoverschrijdende activiteiten ondernemen.

 

Welke van de volgende alternatieven is juist?

  1. beide stellingen zijn juist
  2. beide stellingen zijn onjuist
  3. stelling I is juist en stelling II is onjuist
  4. stelling I is onjuist en stelling II is juist

 

Vraag 24

Jeff is een Amerikaan die in Nederland woont en werkt. Jeff heeft een huis in Liechtenstein. Jeff heeft geen inkomen in de VS.

 

Welke van de volgende stellingen is onjuist?

  1. Jeff kan in Nederland worden belast op grond van het woonplaatsbeginsel.
  2. Jeff kan in Liechtenstein worden belast op grond van het bronbeginsel.
  3. Jeff kan in de Verenigde Staten worden belast op grond van het bronbeginsel.
  4. Jeff kan in de Verenigde Staten worden belast op grond van het nationaliteitsbeginsel.

 

 

Vraag 25

Welke van de onderstaande alternatieven is het meest juist?

a. Op grond van het ‘Baksteenarrest’ kunnen toekomstige uitgaven in een later jaar dan in het jaar van uitgaaf in aanmerking worden genomen.

b. Op grond van het ‘Baksteenarrest’ kunnen toekomstige uitgaven in een eerder jaar dan in het jaar van uitgaaf in aanmerking worden genomen.

c. Het ‘Baksteenarrest’ speelt een belangrijke rol bij de waardering van bedrijfsmiddelen.

d. Door de komst van het ‘Baksteenarrest’ wordt de herinvesteringsreserve bijna niet meer gebruikt.

 

Vraag 26

Een besloten vennootschap die is opgericht naar Nederlands recht, maar feitelijk is gevestigd in een land waarmee Nederland een (OESO-conform) belastingverdrag heeft gesloten, is

  1. op grond van het bronbeginsel binnenlands belastingplichtig in Nederland.
  2. op grond van het woonplaatsbeginsel buitenlands belastingplichtig in Nederland.
  3. op grond van de ‘oprichtingsfictie’ buitenlands belastingplichtig in Nederland.
  4. op grond van de ‘oprichtingsfictie’ binnenlands belastingplichtig in Nederland.

 

Vraag 27

Welke van de volgende stellingen met betrekking tot het EG-recht is het meest juist?

  1. Secundair gemeenschapsrecht kan niet strijdig zijn met primair gemeenschapsrecht.
  2. De Hoge Raad stelt in belastingzaken vrijwel nooit prejudiciële vragen.
  3. Een uitspraak van het Hof van Justitie EG in een Franse belastingkwestie heeft geen invloed op toepassing van het Nederlandse belastingrecht.
  4. Een Nederlandse rechtbank mag prejudiciële vragen stellen aan het Hof van Justitie EG.

 

 

Vraag 28

In zijn studententijd heeft Joep met drie studievrienden “Legal, Law & Life BV” opgericht, een vennootschap die bemiddelt tussen werkgevers en jong afgestudeerde juristen. Omdat Joep na zijn studie in Londen is gaan wonen en werken, heeft hij een groot deel van zijn aandelen verkocht aan zijn drie vrienden. Joep houdt nu nog maar 5% van de aandelen. Joep is gemiddeld nog één weekend per maand in Nederland. In die dagen verblijft hij in zijn eigen appartement aan de Keizersgracht in Amsterdam. De overige tijd verhuurt hij het appartement aan buitenlandse toeristen. De huuropbrengsten stort Joep op een beleggingsrekening bij een bank in Nederland. 

 

Welke van de volgende alternatieven is het meest juist?

  1. Joep is belastingplichtig in Nederland voor zijn appartement.
  2. Joep is belastingplichtig in Nederland voor zijn appartement en voor zijn 5% belang in Legal, Law & Life BV.
  3. Joep is belastingplichtig in Nederland voor zijn appartement, voor zijn 5% belang in Legal, Law & Life BV en voor zijn Nederlandse beleggingsrekening.
  4. Joep is niet belastingplichtig in Nederland, want hij woont in Londen.

 

Vraag 29

Welke bewering is juist ten aanzien van de algemene heffingskorting?

  1. De heffingskorting is een inkomensaftrek voor uitgaven die zijn gedaan in verband met de persoonlijke situatie van de belastingplichtige.
  2. De heffingskorting kan worden doorgeschoven naar een volgend jaar indien de belastingplichtige te weinig inkomen in het betreffende jaar heeft.
  3. De algemene heffingskorting krijgt de belastingplichtige alleen indien hij inkomen uit box 1 geniet.
  4. De heffingskorting is een belastingaftrek.

 

Vraag 30

Welke bewering is juist ten aanzien van de loonheffing als ‘eindheffing’?

  1. De loonheffing is nooit ‘eindheffing’ omdat het loonbegrip in de loonbelasting en de inkomstenbelasting niet precies op elkaar aansluiten.
  2. Indien de loonheffing gelijk is aan de te betalen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, dan is de loonheffing ‘eindheffing’.
  3. Een te hoge loonheffing kan worden verrekend met de inkomstenbelasting van een later jaar.
  4. De loonheffing is altijd ‘eindheffing’, omdat anders te weinig belasting wordt geheven.

 

Antwoorden tentamen maart 2008

  1. b          11. d                 21. b
  2. c          12. b                22. a
  3. d          13. d                23. c
  4. c          14. d                24. c
  5. b          15. b                25. b
  6. a          16. c                26. d
  7. a          17. d                27. d
  8. d          18. a                28. b
  9. d          19. d                29. d
  10. b          20. b                30. b

 

 

Tentamen maart 2007

 

Deel I: mc-vragen

 

Vraag 1

Welke bewering is juist ten aanzien van de algemene heffingskorting?

  1. De algemene heffingskorting krijgt de belastingplichtige alleen indien hij inkomen uit box 1 geniet.
  2. De heffingskorting is een belastingaftrek.
  3. De heffingskorting is een inkomensaftrek voor uitgaven die zijn gedaan in verband met de persoonlijke situatie van de belastingplichtige.
  4. De heffingskorting kan worden doorgeschoven naar een volgend jaar indien de belastingplichtige te weinig inkomen in het betreffende jaar heeft.

 

Vraag 2

Welke bewering is juist ten aanzien van de loonheffing als ‘eindheffing’?

  1. Indien de loonheffing gelijk is aan de te betalen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, dan is de loonheffing ‘eindheffing’.
  2. De loonheffing is nooit ‘eindheffing’ omdat het loonbegrip in de loonbelasting en de inkomstenbelasting niet precies op elkaar aansluiten.
  3. Een te hoge loonheffing kan worden verrekend met de inkomstenbelasting van een later jaar.
  4. De loonheffing is altijd ‘eindheffing’, omdat anders te weinig belasting wordt geheven.

 

Vraag 3

Welke stelling is juist ten aanzien van de fiscale behandeling van de eigen woning?

 

a.   De inkomsten uit de eigen woning worden bepaald aan de hand van het eigen woningforfait. Op deze kosten komen in mindering de rentelasten verbonden aan de eigenwoningschuld, kosten van erfpacht en kosten van groot onderhoud. Een positief resultaat behaald bij verkoop van de eigen woning blijft onbelast.

b.   De inkomsten uit de eigen woning worden bepaald aan de hand van het eigen woningforfait. Op deze kosten komen in mindering de rentelasten verbonden aan de eigenwoningschuld, kosten van erfpacht en kosten van groot onderhoud. Een positief resultaat behaald bij verkoop van de eigen woning wordt belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

c.   De inkomsten uit de eigen woning worden bepaald aan de hand van het eigen woningforfait. Op deze kosten komen in mindering de rentelasten verbonden aan de eigenwoningschuld, kosten van erfpacht. Kosten van groot onderhoud zijn niet aftrekbaar. Een positief resultaat behaald bij verkoop van de eigen woning blijft onbelast

d.   De inkomsten uit de eigen woning worden bepaald aan de hand van het eigen woningforfait. Op deze kosten komen in mindering de rentelasten verbonden aan de eigenwoningschuld, kosten van erfpacht. Kosten van groot onderhoud zijn niet aftrekbaar. Een positief resultaat behaald bij verkoop van de eigen woning wordt belast als inkomen uit werk en woning.

 

Vraag 4

De heer De Bruin heeft in 2005 met de inspecteur gecorrespondeerd over het in aftrek mogen brengen van scholingsuitgaven. Uiteindelijk zegt de inspecteur toe dat De Bruin

€ 1000 als scholingsuitgaven mag aftrekken. De Bruin vult op deze wijze zijn aangiftebiljet in. Wanneer de aanslag volgt blijkt dat er € 10.000 in aftrek is toegelaten. Binnen drie jaar komt de inspecteur achter deze fout van de belastingdienst. Kan de inspecteur dit nog corrigeren?

 

  1. De inspecteur kan niet meer navorderen omdat er sprake is van een nieuw feit.
  2. De inspecteur kan wel navorderen, omdat het De Bruin duidelijk moet zijn geweest dat de toezegging niet goed in de aanslag is verwerkt.
  3. De inspecteur kan niet navorderen maar zal moeten naheffen.
  4. De inspecteur kan noch naheffen, noch navorderen want De Bruin is niet te kwader trouw geweest.

 

Vraag 5

De Vries heeft een aanslag Inkomstenbelasting ontvangen, maar is het niet eens met de correcties die de inspecteur ten opzichte van uw aangifte heeft aangebracht bij het opleggen van de aanslag. De Vries schrijft een bezwaarschrift, maar dient dit in buiten de daarvoor geldende termijn. De inspecteur vindt de termijnoverschrijding geen ramp en beoordeelt het bezwaarschrift inhoudelijk. Hij komt echter niet tegemoet aan de bezwaren en wijst het bezwaar af. De Vries stapt vervolgens naar de rechter. De Vries dient het beroepschrift tijdig in. Zal de rechter het beroepschrift inhoudelijk beoordelen?

 

  1. Ja, het beroepschrift is immers tijdig ingediend.
  2. Dat zal afhangen van de vraag of de rechter op het eerste gezicht reden ziet om het beroep gegrond te verklaren
  3. Nee, het bezwaarschrift was te laat en de rechter zal dit bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
  4. Ja, het bezwaarschrift was weliswaar te laat, maar als partijen hierover in beroep niet klagen zal de rechter zich hier niet over uitspreken.

 

Vraag 6

Welke bewering ten aanzien van het begrip ‘bron van inkomen’ is juist?

  1. Als gevolg van het ruime inkomensbegrip in de inkomstenbelasting worden alle inkomsten uit een bron van inkomen in de heffing betrokken.
  2. De aanwezigheid van een bron van inkomen betekent niet automatisch dat alle voordelen uit die bron worden belast onder de Wet IB 2001.
  3. Omdat ook voordelen genoten uit een hobby of afkomstig uit de familiesfeer belast moeten kunnen worden, is het van belang vast te stellen of er sprake is van een ‘bron van inkomen’.
  4. Als gevolg van het draagkrachtbeginsel komt aan het begrip ‘bron van inkomen’ in de Wet IB 2001 vrijwel geen betekenis meer toe.

 

 

Vraag 7

Stelling I: Pensioenaanspraken zijn te beschouwen als een voordeel uit vroegere dienstbetrekking, maar worden op grond van de wet niet tot het loon gerekend.

 

Stelling II: Als de ‘omkeerregel’ niet van toepassing zou zijn, zouden onder de Wet op de loonbelasting 1964 pensioenaanspraken worden belast en de uitkeringen onbelast zijn.

 

Welk alternatief is juist?

a.   Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

b.   Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

c.   Beide stellingen zijn juist.

d.   Beide stellingen zijn onjuist.

 

Vraag 8

André is freelance journalist die voor verschillende tijdschriften af en toe een artikel schrijft. Met Elsevier - één van zijn opdrachtgevers -  heeft hij afgesproken dat ze opteren voor het aanmerken van de arbeidsverhouding als een dienstbetrekking. Om zijn artikelen te kunnen schrijven maakt André vaak kosten zoals reis- en verblijfskosten, maar ook met zijn laptop en telefoon maakt hij veel kosten. Wanneer deze kosten betrekking hebben op het artikel dat hij schrijft voor Elsevier, kan hij deze dan aftrekken als beroepskosten?

  1. Ja, dit kan. Hij is uiteindelijk free-lancer. De vergoeding die hij krijgt wordt belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Kosten gemaakt voor de uitvoering van de werkzaamheden zijn dan in het algemeen aftrekbaar.
  2. Nee, de kosten zijn niet aftrekbaar. Als free-lancer wordt zijn resultaat op dezelfde wijze bepaald als bij winstgenieters.
  3. Ongeacht of André resultaatgenieter of loongenieter is zullen de kosten nooit aftrekbaar zijn want de genoemde kosten horen voor eigen rekening van André te blijven.
  4. Nee, nu André en Elsevier hebben gekozen voor de fiscale behandeling als fictieve dienstbetrekking zijn beroepskosten voor Andre niet meer aftrekbaar.

 

Vraag 9

Voor naheffing wordt niet de eis van het ‘nieuwe feit’ gesteld. Het ontbreken van deze eis heeft invloed op de rechtszekerheid die bij de belastingplichtige bestaat ten aanzien van de belastingheffing in zijn geval. Welke stelling is juist?

  1. Deze verminderde rechtszekerheid bij aangiftebelastingen hangt samen met het feit dat de inspecteur niet betrokken is geweest bij de oorspronkelijke bepaling van de te betalen belasting.
  2. Deze extra rechtszekerheid bij aangiftebelastingen hangt samen met het feit dat de inspecteur niet betrokken is geweest bij de oorspronkelijke bepaling van de te betalen belasting.
  3. Deze verminderde rechtszekerheid bij aanslagbelastingen hangt samen met het feit dat de inspecteur niet betrokken is geweest bij de oorspronkelijke bepaling van de te betalen belasting.
  4. Als gevolg van de eis van het ‘nieuwe feit’ heeft de belastingplichtige de zekerheid dat er na verloop van tijd bij hem niet meer wordt nageheven.

 

Vraag 10

Angelo Mundi runt een Italiaans restaurant in de vorm van een eenmanszaak. Welke bewering is juist ten aanzien van de fiscale winstberekening van Angelo?

  1. Het begrip ‘goed koopmansgebruik’ is relevant bij de beantwoording van de vraag wanneer de voordelen uit onderneming in aanmerking moeten worden genomen.
     
  2. De parkeerboetes van in totaal € 800 voor het fout parkeren van het pizzabestelbusje zijn aftrekbaar, tenzij sprake was van een privé-ritje.
  3. Voorzover de kosten betrekking hebben op ingrediënten die niet meer kunnen worden gebruikt omdat de houdbaarheidsdatum is overschreden, zijn zij niet-aftrekbaar.
  4. Voorzover Angelo producten aan de onderneming onttrekt voor eigen consumptie, mag hij die kosten aftrekken van zijn winst.

 

Vraag 11

U heeft jarenlang een eenmanszaak gehad zonder medewerkers, partners of personeel. Omdat de zaken erg goed gaan overweegt u deze eenmanszaak om te zetten in een B.V. Hoe verandert uw inkomstenbelastingpositie bij uitvoering van uw plan?

  1. De ondernemingsactiviteiten worden ook in die situatie belast als winst uit onderneming in box 1; u heeft nog steeds recht op ondernemersfaciliteiten.
  2. U zult worden belast voor de voordelen die u geniet als aandeelhouder in box 2; het genoten loon wordt belast in box 1.
  3. Voor uw inkomstenbelastingpositie verandert er niets, tenzij er dividend wordt uitgekeerd. Daarover moet dividendbelasting worden ingehouden.
  4. De betalingen die de B.V. aan u doet, worden belast als box 2-inkomen.

 

Vraag 12

Welke entiteit is in het geheel niet belastingplichtig voor de Wet op de vennootschapsbelasting 1969?

  1. De sportvereniging, die zalen verhuurt voor optredens van artiesten.
  2. De naamloze vennootschap die als enige activiteit heeft het houden van aandelen in een andere vennootschap.
  3. Een vennootschap onder firma waarin een aantal klusjesmannen zich hebben verenigd.
  4. Een naar Duits recht opgerichte en in Duitsland gevestigde vennootschap met een goedlopend filiaal in Nederland.

 

Vraag 13

U bent enig aandeelhouder van X B.V.  Omdat u in geldnood zit besluit u bij uw eigen BV een groot bedrag te lenen. Op papier legt u vast dat de B.V. u een marktconforme rente berekent en dat u deze lening zult terugbetalen. Zelf weet u eigenlijk wel dat gezien de slechte zaken en het feit dat u al tot over uw oren in de schulden zit u hoogstwaarschijnlijk deze lening niet zult kunnen terugbetalen.

Heeft het lenen van de BV fiscale gevolgen voor u?

  1. Nee, de inspecteur mag immers niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten. U moet dit helemaal zelf weten.
  2. Ja, de inspecteur zal een lening aan de aandeelhouder altijd mogen kwalificeren als een vermomde dividenduitkering waarover belasting betaald zal moeten worden.
  3. De inspecteur zal eerst moeten aantonen dat de BV u in uw positie van aandeelhouder bewust heeft willen bevoordelen met de lening. In dat geval is sprake van een vermomde dividenduitkering.
  4. Aangezien u een marktconforme rente betaalt gaat het hier om een zakelijke lening en zijn er geen fiscale gevolgen voor u.

 

Vraag 14

Good Investment B.V. is gevestigd in Nederland. Deze B.V. houdt 25% van de aandelen in Workforce B.V., gevestigd in België. In 2006 verkoopt Good Investment B.V. de aandelen in Workforce aan een derde, maar het maakt daarbij een verlies.

Is dit verlies aftrekbaar voor Good Investment BV?

  1. Nee, want de deelnemingsvrijstelling is van toepassing.
  2. Ja, want de deelnemingsvrijstelling is van toepassing
  3. Ja, want het gaat hier om een liquidatieverlies.
  4. Nee, want er is sprake van een liquidatieverlies.

 

Vraag 15

Welke bewering is juist indien er tussen een moedermaatschappij en dochtermaatschappij een fiscale eenheid bestaat als bedoeld in art. 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969?

  1. Zolang de fiscale eenheid bestaat, moet de dochtermaatschappij zelfstandig aangifte doen voor de vennootschapsbelasting.
  2. De dochtermaatschappij is een Nederlandse rechtspersoon, want een naar buitenlands recht opgericht lichaam kan geen deel uit maken van de fiscale eenheid.
  3. De moedermaatschappij heeft meer dan 5% van de aandelen in de dochtermaatschappij.
  4. De fiscale eenheid is nadelig indien de dochtermaatschappij structureel verlies maakt.

 

Vraag 16

X BV en Y BV vormen een fiscale eenheid als bedoeld in art. 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. X BV leent geld aan Y BV maar rekent hiervoor een onzakelijke (te lage) rente van 1%. Y BV verkoopt af en toe door haarzelf geproduceerde goederen met winst aan X B.V. Wat zijn de fiscale gevolgen?

  1. De vennootschappen zullen de te lage rente moeten corrigeren naar een zakelijke rente, anders zal er sprake zijn van een kapitaalstorting in Y BV. De winst gemaakt door Y BV met de verkoop van goederen blijft voor de vennootschapsbelasting buiten beeld.
  2. Niet alleen zal de te lage rente gecorrigeerd moeten worden, Y BV zal over de gemaakte winst ook vennootschapsbelasting moeten betalen.
  3. Zowel de onzakelijke rente als de gemaakte winst op de onderlinge transactie blijft voor de vennootschapsbelasting buiten beeld.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

 

Vraag 17

Een open commanditaire vennootschap, opgericht naar Nederlands recht, houdt zich bezig met dienstverlening op IT-gebied. In 2006 is de commanditaire vennootschap zo gegroeid dat men moet verhuizen naar een nieuw pand. Het oude pand wordt verkocht met € 50.000 winst. Welke van de volgende alternatieven is het meest juist?

  1. De open commanditaire vennootschap is niet binnenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, zodat de boekwinst die is behaald met het pand niet wordt belast met vennootschapsbelasting.
  2. De open commanditaire vennootschap is binnenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting ten aanzien van al haar activiteiten.
  3. Alleen de inkomsten uit de IT-dienstverlening zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting bij de open commanditaire vennootschap; boekwinsten op onroerend goed zijn vrijgestelde beleggingswinsten.
  4. Slechts de winst behaald met verkoop van het pand is onderworpen aan de vennootschapsbelasting bij de open commanditaire vennootschap.

 

Vraag 18

Stelling I: Een aandelenbelang van 3% en een optiebelang van 3% leidt tot een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 2001.

 

Stelling II: Bij de bepaling van inkomen uit aanmerkelijk belang worden voor het vaststellen van de door een belastingplichtige genoten vervreemdingsvoordelen de aankoopkosten die de belastingplichtige heeft gemaakt voor de aankoop van zijn aandelenpakket bij de overdrachtsprijs opgeteld.

 

Welk alternatief is juist?

a.   Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

b.   Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

c.   Beide stellingen zijn juist.

d.   Beide stellingen zijn onjuist.

 

Vraag 19

Frits, woonachtig in Nederland, houdt 10% van de aandelen in een Duitse vennootschap (vergelijkbaar met een Nederlandse BV) die in Duitsland gevestigd is en producent is van schoenen. Op deze aandelen wordt aan het eind van het jaar een dividend uitgekeerd. Frits ontvangt € 5.000. De aandelen behoren niet tot zijn ondernemingsvermogen. Moet hij over het ontvangen dividend inkomstenbelasting betalen?

  1. Ja, hij is aanmerkelijk belanghouder en moet over het ontvangen dividend 25% inkomstenbelasting betalen.
  2. Nee, aangezien het gaat om een Duitse vennootschap hoeft Frits over het dividend geen belasting te betalen.
  3. Frits wordt belast in box 3, zodat de werkelijk ontvangen inkomsten niet terzake doen.
  4. Nee, de ontvangen bedragen zijn vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling.

 

Vraag 20

Marielle heeft een eigen zaak. Zij ontwerpt en verkoopt zelfgemaakte kleding. Het pand waarin haar atelier zich bevindt is van haar man Jacob. Hij verhuurt het aan haar voor het luttele bedrag van € 200 per maand. Zij is daar erg blij mee; als ze een pand had moeten huren dan had haar dat veel meer gekost. In zijn aangifte inkomstenbelasting geeft Jacob het pand aan als behorende tot box 3. Welke stelling is juist?

  1. Marielle mag de huurkosten aftrekken van haar winst en haar man Jacob wordt belast in box 3 over het fictieve rendement van het pand.
  2. De door Jacob ontvangen huurpenningen worden bij hem in box 1 in de belastingheffing betrokken.
  3. Jacob moet niet alleen over de ontvangen huurpenningen belasting betalen in box 1, maar de huur zal tevens gecorrigeerd worden tot een zakelijke huur.
  4. Jacob moet over de huurpenningen belasting betalen in box 1. Dit heeft tot gevolg dat Marielle de huurkosten niet meer van haar winst mag aftrekken.

 

Vraag 21

Welke drie heffingsbeginselen worden in het internationale belastingrecht in het algemeen aanvaard?

a.   het ne bis in idem-beginsel, het woonplaatsbeginsel en het bronstaatbeginsel.

b.   het nationaliteitsbeginsel, het situsbeginsel en het woonplaatsbeginsel.

c.   het nationaliteitsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het situsbeginsel.

d.   het bronstaatbeginsel, het vestigingslandbeginsel en het ne bis in idem-beginsel.

 

 

Vraag 22

Het nationaliteitsbeginsel en het woonplaatsbeginsel:

a.   zijn synoniem, omdat volgens het OESO-Modelverdrag de vestigingsplaats van een persoon altijd wordt afgeleid uit zijn nationaliteit;

b.   hebben beide betrekking op de vraag wie belastingplichtig is in een bepaalde staat;

c.   hebben beide betrekking op de vraag wat wordt belast in een bepaalde staat;

d.   worden tegenwoordig niet meer toegepast, omdat ze beide in strijd zijn met het non-discriminatiegebod van art. 12 van het Europees Verdrag;

 

Vraag 23

De naar Duits recht opgerichte vennootschap Trabant GmbH is feitelijk gevestigd in Arnhem. Tachtig procent van de activiteiten van Trabant GmbH vindt plaats in Duitsland. Trabant GmbH is op grond van de Nederlandse vennootschapsbelasting:

a.   buitenlands belastingplichtig;

b.   in Nederland belastbaar voor haar wereldinkomen;

c.   buitenlands belastingplichtig voor 80% van haar activiteiten;

d.   in het geheel niet belastingplichtig in Nederland;

 

 

Vraag 24

Stelling I: Indien Summo B.V. een vaste inrichting in Duitsland heeft, maken de verliezen die met die vaste inrichting worden geleden deel uit van de wereldwinst van Summo B.V.

 

Stelling II: De inhaalmethode bewerkstelligt dat Nederland in het geval van Summo B.V. met haar vaste inrichting in Duitsland niet èn verliezen uit de vaste inrichting ten laste van de wereldwinst van Summo B.V. toelaat èn winsten uit de vaste inrichting volledig bij Summo B.V. vrijstelt.

 

Welk alternatief is juist?

a.   Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

b.   Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

c.   Beide stellingen zijn juist.

d.   Beide stellingen zijn onjuist.

 

Vraag 25

Wat is de belangrijkste taak van bilaterale belastingverdragen?

a.   Om heffingsbevoegdheid te creëren.

b.   Om discriminaties op te heffen.

c.   Om heffingsrechten te verdelen.

d.   Om nationale wetgevingen te harmoniseren.

 

Vraag 26

Welke van de volgende stellingen met betrekking tot het EG-recht is het meest juist?

a.   Een belastingplichtige die meent dat een Nederlandse belastingwet in strijd is met het EG-recht kan daartegen in beroep komen bij het Hof van Justitie EG. 

b.   Het Hof van Justitie EG moet een prejudiciële vraag stellen, wanneer onduidelijk is hoe gemeenschapsrecht moet worden uitgelegd.

c.   Het Hof van Justitie EG onderzoekt de feiten van de onderliggende zaak.

d.   Indien een zaak niet een acte éclairé of een acte clair is, is de Hoge Raad verplicht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.

 

Vraag 27

Welke van de volgende stelling met betrekking tot het begrip ‘dienstbetrekking’ als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 is het meest onjuist?

  1. Een dienstbetrekking kan alleen worden aangegaan tussen een rechtspersoon als werkgever en een natuurlijk persoon als werknemer.
  2. De drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking zijn: een gezagsverhouding, verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid en de verplichting van de werkgever om loon te betalen.
  3. Een fictieve dienstbetrekking is een dienstbetrekking waarbij doorgaans niet aan alle voorwaarden voor de privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan maar die voor toepassing van de loonbelasting toch als dienstbetrekking wordt aangemerkt.
  4. Indien in de praktijk nauwelijks opdrachten en aanwijzingen worden gegeven door de werkgever, kan toch sprake zijn van een dienstbetrekking.

 

Vraag 28

Sheila, enig aandeelhouder van Rocket B.V., verkoopt haar FIAT 500 voor € 20.000 aan Rocket B.V. Ten tijde van de koop bedraagt de waarde in het economische verkeer van de FIAT 500 € 3.000.

Welke stelling is het meest juist? 

  1. Voor Sheila is sprake van een negatief resultaat uit overige werkzaamheden ten bedrage van € 17.000.
  2. Er is sprake van een dividenduitkering, die bij Sheila wordt belast in box 2.
     
  3. Er zijn geen gevolgen voor de heffing van enige belasting, aangezien Sheila en Rocket B.V. niet konden weten dat de FIAT 500 € 20.000 waard is.
  4. Er is sprake van een informele kapitaalstorting.

 

Vraag 29

Ibrahim, slager in Den Haag, verkoopt één van zijn twee bestelbussen die worden gebruikt voor het bezorgen van bestellingen. De bestelbus heeft een boekwaarde van € 20.000. Hij ontvangt bij de verkoop een bedrag van € 25.000. Het jaar daarna koopt hij een nieuwe bestelbus voor € 50.000.

 

Welke van de volgende alternatieven is het meest juist?

a.   Toepassing van de herinvesteringsreserve leidt in dit geval ertoe dat Ibrahim bij de verkoop van de bestelbus een winst behaalt die definitief onbelast blijft.

b.   Door toepassing van de herinvesteringsreserve wordt de boekwaarde van de oude bestelbus, afgeboekt op de aanschafprijs van de nieuwe bestelbus. Hierdoor wordt winstuitstel gerealiseerd.

c.   Door toepassing van de herinvesteringsreserve wordt de boekwinst die is behaald met de oude bestelbus, opgeboekt op de aanschafprijs van de nieuwe bestelbus, zodat deze niet verloren gaat. Hierdoor wordt winstuitstel gerealiseerd.

d.   Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

 

Vraag 30

Mevrouw De Nooij, ongehuwd en niet samenwonend heeft zowel op 1 januari 2007 als op 31 december 2007 de volgende bezittingen en schulden:

 

- een zomerhuisje in Italië (tweede woning)                             € 200.000

- een hypotheekschuld (betreffende haar eigen woning)          € 100.000

- een schuld aan haar buurman                                                       € 800

- diverse antieke meubels                                                         € 100.000

- banktegoed in België                                                                 € 80.000

- een belastingschuld                                                                  € 10.000

 

De antieke meubels heeft zij jaren geleden geërfd van haar ouders. Ze staan in de woonkamer en in haar slaapkamer. Mevrouw De Nooij heeft geen recht op de ouderentoeslag. Het heffingsvrijvermogen bedraagt in 2007 € 20.000. Hoeveel bedraagt de belasting die in box 3 moet worden betaald voor het jaar 2007?

  1. € 4.320
  2. € 3.120
  3. € 3.000
  4. € 2.160

 

Deel II: open vragen

 

Vraag 1:

Box 3 is bedoeld als ‘eenvoudige heffing’. Bij de invoering van box 3 is door wetenschap en praktijk gewezen op de mogelijk onredelijke gevolgen van die heffing. Geef twee voorbeelden ter ondersteuning van de stelling dat de toepassing van box 3 onredelijk kan uitwerken.

 

Vraag 2:

De advocatenmaatschap Trenckowicz & Trenckowicz heeft een peperduur bedrijfspand aangekocht. De inspecteur – die zijn ogen uitkeek bij een bezoek aan het pand - stelt zich op het standpunt dat niet alle kosten aftrekbaar zijn; hij vindt deze luxe overdreven voor deze provinciale advocatenmaatschap. Beschrijf of en zo ja, in hoeverre de inspecteur kostenaftrek ter zake van het bedrijfspand kan weigeren.

 

 

Antwoorden tentamen maart 2007

 

Antwoorden op deel I:

1.     B              11. C               21. C

2.     B              12. B               22. B

3.     B              13. C               23. C

4.     C             14. B               24. C

5.     B              15. D               25. C

6.     B              16. A               26. C

7.     C             17. B               27. D

8.     B              18. B               28. C

9.     D             19. C               29. D

10.   C             20. D               30. A

 

Antwoorden op deel II (open vragen):

 

Vraag 1.

Voorbeelden van mogelijke onredelijke gevolgen zijn:

• Er is sprake van een vast rendement van 4%. Er wordt dus niet gekeken naar het werkelijke rendement (dat lager of hoger kan zijn).

• De peildatasystematiek kan onredelijk  uitwerken. Bijvoorbeeld het tweede huis dat afbrandt op 2 januari (levert dan door gemiddelde rendementsgrondslag nog half jaar rendement op terwijl dat niet meer kan) of lotterij die wordt gewonnen op 26/12. Levert effectief maar paar dagen rendement op, maar telt wel voor de helft van het jaar mee voor box 3.

Andere voorbeelden van onredelijke gevolgen zijn mogelijk.

 

 

Vraag 2.

Hoofdregel is dat ondernemer zelf bepaalt hoe hij zijn onderneming drijft. Als uitgaven zijn gedaan met oog op zakelijke belangen van onderneming, dan mag inspecteur in beginsel zich niet bemoeien met hoogte van de uitgaven. Maar als er een wanverhouding is tussen de omvang van de kosten en het nut daarvan voor de onderneming, dan mag – kort gezegd - de inspecteur het ‘bovenmatige’ deel van de kosten schrappen. (Cessna-criterium).

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3027 1