Hoorcollege- en werkgroepaantekeningen t/m week 7

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege Europees Recht 2 - week 1

 

Bronnen en instellingen Europese Unie
Een rechtsorde betekent dat het politieke spel in de Europese Unie wordt geregeld door het recht. Het recht schept orde. Sinds 1951 heeft de Unie een rechtsorde. Een rechtstaat heeft een meer morele lading. Een rechtsorde moet voldoen aan meerdere kwalificaties: legaliteitsbeginsel (5 VEU), grondrechtelijke bescherming (6 VEU), en een onafhankelijke rechter met verplichte rechtsmacht (344 Werkingsverdrag). Het enige terrein waar het Hof van Justitie van de Europese Unie onbevoegd is, is het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Verder heeft er een verschuiving plaatsgevonden van intergouvernementeel naar supranationaliteit. Intergouvernementeel betekent dat het zwaartepunt van de macht ligt bij de regeringen van de lidstaten en niet bij een overkoepelend Europees orgaan. Deze institutionele ontwikkeling van de Europese Unie kan worden bewerkstelligd door verdragswijzigingen, wetgeving, rechtspraak en door de praktijk. Dit zijn bronnen van institutionele ontwikkeling. Er zijn drie typen verdragen: de oprichtingsverdragen, toetredingsverdragen en wijzigingsverdragen. Bij wijziging van verdragen moeten alle lidstaten ratificeren. Er bestaan twee manieren om verdragen te wijzigen: de gewone wijzigingsprocedure van artikel 48 leden 2 en 4 VEU, en de vereenvoudigde wijzigingsprocedure (artikel 48 lid 6 VEU).
Unierecht
Het primaire recht is: oprichtingsverdragen, wijzigingsverdragen toetredingsverdragen en ook de algemene beginselen van Unierecht (6 lid 3 VEU). Al het overige recht moet binnen het kader van het primaire recht zijn. Secundair recht vormt het Acquis Communautaire. Secundair recht bestaat onder andere uit: verordeningen, richtlijnen en besluiten (288 Wv).
Tertiair recht bevat de niet-wetgevingshandelingen. Het lijkt op ministeriele regelingen. Het zijn uitvoerende wetgevingshandelingen, die handen en voeten geven aan secundair recht. Zelfs het tertiaire unierecht heeft voorrang boven het nationale recht.
Soft-law is niet juridisch bindend. Het zijn bijvoorbeeld aanbevelingen.
Europese Raad
De Europese Raad maakt geen recht maar maakt beleid. Het zorgt voor de politieke beleidslijnen bij de Europese Unie. Artikel 48 lid 6 bevat een juridische bevoegdheid van de Europese Raad. Dit is de enige uitzondering op de politieke bevoegdheid van de Europese Raad. De Europese Raad besluit altijd met unanimiteit (15 lid 4 VEU). Uit bijvoorbeeld artikel 83 lid 3 Wv, blijkt dat knopen lastig worden doorgehakt.
De Raad van ministers maakt vervolgens, binnen de politieke beleidslijnen van de Europese Raad, Europese wetgeving. De Raad deelt zijn wetgevingsbevoegdheid van het Europees Parlement.
Als je in een artikel niet ziet staan hoe de Europese Raad stemt, dan wordt er gestemd met gekwalificeerde meerderheid. Het puntensysteem wordt gevonden in protocol 36. De uitzondering is eenparigheid van stemmen.
Europees Parlement
Dit parlement heeft 751 leden. Het heeft een degressief vertegenwoordigingssysteem. Dit systeem werkt ter bescherming van de kleinere lidstaten. Verkiezingen voor het Europees Parlement wordt per lidstaat georganiseerd (artikel 20 Wv).
Wetgevingshandelingen
Besluiten die worden tot stand gebracht door de gewone of een bijzondere wetgevingsprocedure, worden wetgevingshandelingen genoemd (artikel 289 lid 3). Dit is een formeel wetsbegrip. Niet-wetgevingshandelingen zijn te vinden in artikel 290 en 291 Werkingsverdrag. Dit is tertiaire wetgeving.
In beginsel stemt het parlement met meerderheid van stemmen (artikel 231 Wv). Dit is de helft plus één, van de leden die in de ruimte aanwezig zijn. De uitzondering is meerderheid van leden (de helft van 751 plus 1). Dit laatste is lastig te bereiken.

 

Werkgroep Europees Recht 2 - week 1

 

Betekenis en belang van de preambule
De preambule van een verdrag bevat de doelstellingen van de verdragen.
De casus bij Van Gend en Loos ging over importheffingen. In de EU mag het niet worden verhoogd. Van Gend en Loos gaat naar de Nederlandse rechter. De rechter vraagt een prejudiciële vraag: is er sprake van directe werking? De verdragsbepaling mag worden ingeroepen voor de nationale rechter, waarbij de geest bewoording en inhoud van het verdrag belangrijk is. Directe werking mag, want er is een nieuwe (autonome) rechtsorde gecreëerd. Staten hebben hun soevereiniteit al overgedragen. Het ECJ zegt: ook onderdanen zijn gerechtigd tot het verdrag tussen de staten en de EU. Deze onderbouwing is te vinden in de preambule van het verdrag. Een bepaling leent zich voor directe werking als het voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is. Dit moet zo zijn omdat anders de rechter op de stoel van de wetgever gaat zitten. Ook kan een individu zich rechtstreeks beroepen op richtlijnen.
Harmonisatie heeft altijd betrekking secundaire regelgeving.
De invloed van nationale parlementen op de Europese wetgevingsprocedure:
- protocol 1 en 2: rode en gele kaart
- artikel 4 goedkeuringswet verdrag van Lissabon.
Costa ENEL:
Dit arrest gaat over voorrang. ENEL werd genationaliseerd door een nationale regel van Italië. Die regel was in strijd met het Europese recht. Meneer Costa was aandeelhouder van ENEL en kwam in verweer bij de Italiaanse rechter. Als argument gebruikt hij de directe werking uit Van Gend en Loos. De Italiaanse rechter vraag een prejudiciële vraag aan het Europese Hof, waaruit blijkt dat Europees recht voorrang heeft voor strijdig nationaal recht.
Bij het sluiten van een verdrag, treedt het in werking voor een staat op het moment dat het wordt geratificeerd. Als een staat niet ratificeert, dan heeft dat geen effect voor het verdrag. Dit is normaal het geval bij internationale verdragen. In EU gaat het er anders aan toe. Elke lidstaat moet ondertekenen en ratificeren voordat een verdrag in werking kan treden. (artikel 48 lid 4)
Antwoorden op vragen uit de studieleidraad:
1a. de Nederlandse grondwet artikel 94.
1b. de Europese rechtsorde bepaalt dat, niet de Nederlandse
1c. antwoord staat in de tekst hierboven.
2a. Het gaat om het wijzigen van een verdrag. Hierbij moet je de ordinary revision procedure gebruiken (artikel 48 TEU). Alle lidstaten moeten ratificeren. Dus de Goedkeuringswet zou dan niet in werking zijn getreden.
2b. Instemming is vereist voor de totstandkoming van een besluit. De tweede kamer wil extra democratische controle op wetgeving van de genoemde beleidsterreinen. In artikel 77 Werkingsverdrag staat de bijzondere wetgevingsprocedure, dus enkel raadpleging van Europees Parlement. Hierdoor wil de tweede kamer een instemmingsrecht voordat de regelgeving tot stand komt.
2c. Artikel 4: behandelingsvoorbehoud en instemmingsvoorbehoud. De Tweede Kamer wil eerst even een behandelingsvoorbehoud maken, dan pas naar Brussel. De overlegfora zijn: Raad voor Financiële aangelegenheden; COREPER.
3a. simplified revision procedure artikel 48 lid 6 TEU. Advies van het Europees Parlement en de Commissie.
3b. Ja, de beslissing zal niet tot stand komen totdat het goedgekeurd is door de lidstaten. 48 lid 6 TEU.
Casus
1. De EU verordening heeft voorrang (Simmenthal; Costa ENEL). De nationale regel wordt simpelweg buiten toepassing gelaten.
2a. Artikel 17 lid 3 artikel 245 TFEU: commissaris is onafhankelijk. Commissie handelt in Europees belang. De commissieleden treden niet op voor de belangen van de lidstaten. Het is een supranationaal orgaan. De commissie bevordert het algemeen belang van de Unie (artikel 17 VEU).
2b. Besluiten van de Commissie worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen van haar leden (artikel 250 Wv).
2c. een gekwalificeerde meerderheid (260 zijn dat er). 16 lid 3 jo. Protocol 36.
2d. 13 stemmen
Discussievraag
1. Het attributiebeginsel geeft wél duidelijkheid hierover (artikel 5 TEU). De
352 TFEU is een tegenargument. Tabaksreclame heeft artikel 114 verruimd.
Vaardighedenvraag
1. Dit is te vinden in de concordantietabellen
 

Hoorcollege Europees Recht 2 - week 2

 

Achtergrond van de interne markt
In 1957 werd besloten dat er een interne markt moest worden gevormd, met vrij verkeer (artikel 26 lid 1, sinds het verdrag van Maastricht). Doelen van economische integratie zijn: vrede, welvaart en welzijn. Deze begrippen zijn opgenomen in artikel 3 VEU. Het dient dus om oorlog te voorkomen en de economie te stimuleren. Het verminderen van handelsbarrières leidt tot specialisatie. Dit leidt uiteindelijk tot innovatie en lagere prijzen, vervolgd door een betere concurrentiepositie ten opzichte van staten buiten de EU.
marktintegratie als doel is opgenomen in artikel 3 lid 3 VEU. Artikel 26 bevat een definitie van marktintegratie en hoe dit wordt bewerkstelligd. De opvolgende artikelen bevatten specifieke bepalingen over het vrije verkeer.
Het bereiken van een interne markt
De interne markt wordt bereikt door middel van negatieve en positieve integratie. Negatieve integratie omvat verboden. Er zijn twee soorten negatieve integratie, namelijk: verkeersvrijheden en het mededingingsregime. Deze dienen beide de interne markt. Verkeersvrijheden richten zich tot de lidstaten. Het zijn wetten die verboden zijn om het vrije verkeer te belemmeren. De verschillende verkeersvrijheden zijn: goederen (artikel 28-37 Wv), personen (werknemers: artikel 45-48 Wv. Zelfstandigen vallen uiteen in vestiging artikel 49-55 Wv en diensten artikel 56-62 Wv), diensten (artikel 56-62 Wv), kapitaal (artikel 63-66 Wv) en vestiging (artikel 49-55 Wv). De zaak Gebhard geeft antwoord op de vraag wat het verschil is tussen vestigingen en diensten: als je je duurzaam hebt gevestigd in een andere lidstaat is er sprake van vestiging en in andere gevallen is er sprake van diensten. De dienstenrichtlijn is van toepassing op diensten en vestigingen. Het mededingsregime richt zich op ondernemingen. Het zijn verboden die worden opgelegd aan ondernemingen: kartelverboden, verbod om misbruik van machtsposities, fusiecontrole, verbod op staatssteun en een verbod met betrekking tot openbare bedrijven. Positieve integratie gebeurt door middel van harmonisatie van nationale wetgeving. Als er een regel is die belemmerend werkt voor de interne markt dan valt die regel óf onder de verkeersvrijheden óf onder het mededingingsregime.
Nationale regelgeving die een probleem vormt voor de werking van de interne markt
Zaken van het Europese Hof die te maken hebben met deze nationale regelgeving die conflicteert met het vrije verkeer zijn:
- Cassis de Dijon gaat over een belemmering van het vrij verkeer van goederen.
- ook het Reinheitsgebot gaat over een belemmering van het vrij verkeer van goederen.
- Calfa gaat over het vrij verkeer van personen. Er was een Griekse regel die zei dat onderdanen die strafrechtelijk zijn veroordeeld, kom je het land nooit meer in. Dit is een belemmering van het vrij verkeer van personen.
Het systeem van het vrij verkeer
De stappen die moeten worden belopen om te kijken of een nationale regel mag blijven bestaan zijn:
1. Valt de regel onder een verbodsbepaling (de vrijheden)? Het gaat hier om het verbod van belemmeringen van het vrij verkeer van goederen, personen, diensten of kapitaal. Artikel 28 stelt bijvoorbeeld dat in- en uitvoerheffingen tussen lidstaten verboden zijn. Artikel 34 stelt dat kwantitatieve regels verboden zijn, en ook regels die daarop lijken. Artikel 45 bevat het vrij verkeer van personen. De reikwijdte van het verbod is afhankelijk van de vraag of een product een voorwerp kan zijn van een handelstransactie (in dat geval is er sprake van een ‘goed’). Verder is de reikwijdte afhankelijk van directe werking van de verdragsbepalingen. Het is nu duidelijk dat alle bepalingen over het vrije verkeer directe werking hebben (voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk, Van Gend en Loos). Er moet sprake zijn van een verband tussen de regel en belemmering: het mag niet te indirect, onzeker of hypothetisch zijn. De zaak Spaanse Aardbeien gaat over Spanje die haar aardbeien overal in Europa wilde verhandelen. Franse boeren waren hier niet blij mee. Franse boeren blokkeerden de weg, waardoor het vrij verkeer werd belemmerd. De Franse overheid greep niet in. Dit niet-handelen van de Franse overheid kan een inbreuk vormen op het vrij verkeer van goederen. Het feitelijk handelen van lidstaten valt dus ook onder de reikwijdte van de verboden.
- De verboden die gelden ‘tussen de lidstaten’. Dat wil zeggen dat een zuivere interne situatie niet geldt onder de verboden van het verdrag. Als alle feiten van de situatie zich afspelen in één lidstaat, dan is het Europese recht niet van toepassing. Die interne situaties belemmeren het internationale verkeer niet. Het kan zijn dat de nationale regels minder gunstig uitvallen voor een persoon of instelling, dan het Europese recht. Dit heeft tot gevolg dat er manieren worden bedacht om onder het Europese recht te vallen (U-bocht constructie). Deze constructies worden vaak gebruikt bij het vrije verkeer van personen. Zeker op het gebied van immigratie zijn Europese regels soepeler dan nationale regels. Het interstatelijk element wordt snel aangenomen (Jersey Potatoes) door het Hof. Het Europese recht is dan wél van toepassing.
- discriminatie of belemmeringstoets: is een regel verboden als die discrimineert, of als het louter belemmert? Bij het vrij verkeer van personen (artikel 45). Het idee is dat de nationale regel niet een werknemer uit een andere lidstaat slechter mag behandelen. De regel moet precies op dezelfde manier worden toegepast als op een werknemer uit de eigen lidstaat. Er is dus een verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. Voorbeelden van indirecte discriminatie zijn woonplaatsvereisten en taalvereisten. Ook regels die helemaal niet discrimineren maar wel het vrije verkeer belemmeren, zijn in sommige gevallen verboden. Het Hof heeft in Dassonville uitgemaakt dat ook niet discriminerende maatregelen (louter belemmerend), ook onder het verbod kunnen vallen. Dus elke belemmerende maatregel is in strijd met artikel 34 Wv.
2. Toch zijn er ook gevallen waarin de nationale regel in strijd is met de bovengenoemde vrijheden, maar toch mag blijven voortbestaan. Het gaat hier om de zogenaamde rechtvaardigingsgronden. De belangrijkste rechtvaardigingsgronden zijn: publieke belangen van lidstaten zoals openbare orde, milieu, volksgezondheid en consumentenbescherming. Dit is een niet limitatieve lijst, gebruikt door lidstaten om hun regels te rechtvaardigen. De rechtvaardigingsgronden zijn deels te vinden in het verdrag en gedeeltelijk in de jurisprudentie. Bij het vrij verkeer van goederen (artikel 36) staan gerechtvaardigde verboden en beperkingen van het vrije verkeer van goederen. Hoe kom je er nu achter of een nationale regel mag voortbestaan? Dat los je op met de proportionaliteitstoets/ evenredigheidstoets. Dit is een toets van de rechter. De rechter kijkt of de regel geschikt is en noodzakelijk om het doel te dienen (in Cassis de Dijon was dit consumentenbescherming en volksgezondheid. Waren de regels in deze zaak geschikt en noodzakelijk om de consumenten te beschermen en volksgezondheid? Nee, er zou volgens het Hof een minder ingrijpende regel geschikt zijn om de doelen te bereiken, die het vrije verkeer minder zou belemmeren).
3. Voor de handel is het veel handiger dat nationale regels van de lidstaten overeenkomen. Dit heet harmonisatie. Verschillende nationale regels, ook al kunnen ze worden gerechtvaardigd, leveren alsnog belemmeringen voor de interne markt op .
Vrij verkeer van goederen
Bij het vrije verkeer van goederen is er sprake van een verbod op tarifaire belemmeringen en non-tarifaire belemmeringen. Er is een verbod van in- en uitvoerrechten en heffingen van gelijke werking (artikel 28 en 30 Wv). Dit zijn de tarifaire belemmeringen. En invoerheffing lijkt vaak op een belastingmaatregel. Interne belastingen behoren nog steeds bij de soevereiniteit van de lidstaten. Uit artikel 110 Wv blijkt dat niet alle belastingmaatregelen van lidstaten geoorloofd zijn. Deze belastingmaatregelen mogen niet discrimineren. Ook mag er geen sprake zijn van indirecte discriminatie van belastingmaatregelen. Outokumpu Oy is een Finse zaak over de belasting op energie. Er was een verschillend tarief op groene stroom en normale stroom. Voor stroom uit het buitenland gold één tarief. Dit bleek volgens het Hof in strijd met artikel 110 Wv, directe discriminatie.
Non-tarifaire belemmeringen werken belemmerend voor het vrije verkeer. Dit valt uiteen in regels die de uitvoer beperken en regels die de invoer beperken. Artikel 34 (Dassonville) gaat over invoerbeperkingen. Artikel 35 Wv gaat over een verbod op uitvoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking. De zaak Gysbrechts gaat over artikel 35 Wv: voortaan is artikel 35 een belemmeringstoets en niet langer louter een discriminatietoets. Ook niet-discriminerende exportbelemmeringen zijn verboden.
Artikel 34 Wv is niet heel duidelijk. De toets die wordt gebruikt bij dit artikel is een belemmeringentoets. Quota is een kwantitatieve importbeperking. Een ‘maatregel van gelijke werking’ zijn maatregelen die kosten met zich meebrengen wanneer import plaatsvindt. Het volume wat handelaren in andere landen kunnen verkopen worden beperkt door ‘maatregelen van gelijke werking’. Dassonville heeft de reikwijdte van artikel 34 verruimd: niet alleen discriminerende nationale regels kunnen eronder vallen, maar ook maatregelen die een belemmering vormen voor het vrije verkeer kunnen in strijd zijn met artikel 34 Wv. Discriminerende en non-discriminerende belemmeringen zijn bij de invoer van producten in beginsel verboden. Het gevolg was dat ondernemers zich massaal gingen beroepen op artikel 34 Wv. De reactie van het Hof hierop is te vinden in de zaak Keck. De ruime reikwijdte van Dassonville is met Keck teruggebracht in gevallen van verkoopmodaliteiten. Verkoopmodaliteiten zijn nationale regels die geen producteis bevatten, maar het gaat over de manier van verkopen (bijvoorbeeld tijd van verkopen, of reclamevereisten). Verkoopmodaliteiten mogen in stand blijven als er aan de volgende vereisten is voldaan: van toepassing zijn op alle marktdeelnemers, en die nationale regel heeft rechtens en feitelijk dezelfde invloed op nationale producten en producten uit andere lidstaten. Verkoopmodaliteiten mogen in stand blijven als er aan de bovenstaande vereisten is voldaan. In andere woorden, er wordt in Keck weer gebruik gemaakt van een discriminatietoets bij verkoopmodaliteiten.
Rechtvaardigingsgronden
Het vrij verkeer is geen absoluut recht. Als er inbreuk op het vrije verkeer wordt gemaakt, kan het alsnog in stand blijven door een succesvol beroep op een rechtvaardigingsgrond. Een rechtvaardigingsgrond van een nationale regel die in strijd is met het vrije verkeer, is het beschermen van publieke belangen. Deze rechtvaardigingsgronden zijn te vinden in het verdrag (limitatief) en op grond van jurisprudentie (Rule of Reason). Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een rechtvaardigingsgrond is, dat de betreffende nationale regel evenredig moet zijn: geschikt en noodzakelijk.
 


Werkgroep Europees Recht 2 - week 2

 

Keck-arrest
Waarom worden rechtvaardigingsgronden in dit arrest niet beproken? Omdat de verkoopmodaliteit niet in strijd is met artikel 34 Wv. Daarom zijn we nog niet toegekomen aan het rechtvaardigen van een nationale regel.
Reinheitsgebot
Dit arrest gaat over de Commissie tegen Duitsland, over regels van productie van bier. De handelsbelemmering (Duitse regel over het produceren van bier) is niet discriminerend geformuleerd, want het geldt voor alle lidstaten op precies dezelfde manier. De rechtvaardigingsgronden die Duitsland aanvoerde zijn: volksgezondheid en consumentenbescherming. Duitsland wil liever een beroep doen op volksgezondheid. Dit weegt zwaarder want het staat in het verdrag. Consumentenbescherming is een rechtvaardigingsgrond gebaseerd op de jurisprudentie. Een verdragsuitzondering kan een directe discriminerende regel rechtvaardigen, dit kan met een jurisprudentiële rechtvaardiging niet. Er zijn voorbeelden van zaken waar dit vereiste bij jurisprudentie begint te vervagen (voorbeeld Waalse Afvalstoffen).
Het Hof toetste de Duitse regel aan de evenredigheid: is de regel een geschikt en noodzakelijk middel om het doel te dienen? In dit geval diende de regel de consumentenbescherming, maar gaat te ver. Het alternatief van het Hof is nieuwe etiketten.
Stappenplan bij rechtvaardigingsgronden
1. Vrij verkeer van … ?
2. Tarifair of non-tarifaire belemmeringen (bij vrij verkeer van goederen)?
3. Invoer of uitvoer belemmering (bij vrij verkeer van goederen)?
4. -> artikel?
5. Producteis (DassonVillle) of verkoopmodaliteit (Keck)? (bij vrij verkeer van goederen)
6. Arrest? Dassonville; Keck
7. Evenredigheidstoets: geschikt (causaal verband; consistentie) en noodzakelijk/proportioneel?
Economische belangen zijn nooit een rechtvaardigingsgrond.
Verschillen tussen de Rule of Reasn en een verdragsuitzondering
Rule of Reason: geen discriminerende regel kan worden gerechtvaardigd.
Verdragsuitzondering: wel mogelijk om een discriminerende regel te rechtvaardigen.
Antwoorden
Bronnenanalyse
1. Buitenlands bier (wat niet voldoet aan het Reinheitsgebot) kan niet worden verhandeld op de Duitse markt en is dus niet stimulerend voor de interne markt van EU, maar juist een belemmering voor interstatelijke handel (artikel 26 Wv).
Het is niet discriminerend omdat ook het bier dat in Duitsland is geproduceerd aan het Reinheitsgebot moet voldoen.
2. Argumenten Duitsland: bescherming van de volksgezondheid en bescherming van de Duitse consumenten.
3. Winkelsluitingstijden behoren tot de verkoopmodaliteiten (zie Keck-arrest)
4. Toepassingsvoorwaarden voor rechtvaardigingen op grond van het Verdrag: Een voorwaarde voor het toepassen van de Rule of Reason is dat de nationale maatregel als ‘zonder onderscheid’ is geformuleerd, dat wil zeggen dat hij geen formeel verschil maakt tussen goederen, diensten, mensen van binnenlandse en van buitenlandse herkomst. Dit is niet zo bij de verdragsuitzonderingen. De nationale maatregelen die daaronder vallen moeten alleen ‘geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten’ vormen (artikel 36 Wv). Dat is een lichtere toets. Bij de toepassing van verdragsrechtelijke uitzonderingsgronden acht het Hof het in beginsel dus wel mogelijk dat de nationale maatregel een onderscheid maakt naar de herkomst van het goed of de persoon. Tegenwoordig zijn er aanwijzingen dat het Hof toepassing van de Rule of Reason soms ook mogelijk vindt bij maatregelen met onderscheid. Maatregelen die een onderscheid maken tussen buitenlandse en binnenlandse goederen kunnen toch met behulp van de Rule of Reason worden gerechtvaardigd.
5. Ga het bovenstaande stappenplan af. We hebben te maken met een tarifaire belemmering bij het vrij verkeer van goederen (artikel 34 Wv) -> artikel 30 (‘grens’) of artikel 110 (directe en niet-directe discriminatie door belasting mag allebei niet). Outokumpu Oy is een Finse zaak over de belasting op energie. Er was een verschillend tarief op groene stroom en normale stroom. Voor stroom uit het buitenland gold één tarief. Dit bleek volgens het Hof in strijd met artikel 110 Wv, directe discriminatie. De belasting hoef niet weg, maar de discriminatie moet worden opgeheven.
Casus:
1a. producteis (dassonville). De Italiaanse regeling is een belemmering (artikel 36). Het publieke belang van de Italiaanse regel is bescherming van het commerciële eigendom (verdragsrechtvaardigingsgrond). De Italiaanse vrouw wint. Artikel 36 is de rechtvaardiging.
1b. Gebruik hierbij wederom het bovenstaande stappenplan: vrij verkeer van goederen -> non-tarifair -> invoer -> verkoopmodaliteit -> Keck-arrest -> discriminatietoets rechtsoverweging 16 -> vereisten in rechtsoverweging 16. Donatella heeft niet gelijk.
Vaardigheden:
1. Europees Parlement en de Raad samen hoort bij de ordinary legislative procedure 294 Wv. De rechtsbasis van deze richtlijn is artikel 114 TFEU: het witwassen van geldt is een distortion of competition (tobacco advertising). En artikel 47 TFEU.
 

Hoorcollege Europees Recht 2 - week 3

 

Rechtvaardigingsgronden
Rechtvaardigingsgronden zijn publieke belangen die een lidstaat kan inroepen om de nationale regel die het vrij verkeer belemmert, te rechtvaardigen. Ze zijn te vinden in het verdrag en in de jurisprudentie. Bij goederen moet je altijd kijken of er sprake is van een tarifaire of een non-tarifaire belemmering. Als het een interne belasting is, moet je artikel 110 gebruiken. Een discriminerende belasting kan nooit een rechtvaardiging genieten. Als een nationale bepaling onder artikel 30 of onder artikel 110 valt, dan is een rechtvaardiging nooit mogelijk. De toets van nationale belastingen vindt dus altijd plaats door middel van artikel 110 Wv (zaak: Outokumpu).
Bij een jurisprudentiële rechtvaardiging moet het gaan om een nationale maatregel zonder onderscheid. De nationale regel mag dus niet discrimineren. Bij verdragsuitzonderingen mag er enkel geen rechtvaardiging zijn van verkapte discriminatie. Een direct discriminerende maatregel kan niet worden gerechtvaardigd met de Rule of Reason.
Zaak: Bosman
In deze zaak ging het om een overduidelijk direct discriminerende maatregel. Het uitgangspunt van een jurisprudentiële rechtvaardiging is dat het niet betrekking heeft op direct discriminerende nationale maatregels. Toch werd in Bosman geprobeerd een direct discriminerende maatregel door middel van de Rule of Reason te rechtvaardigen. Dit lukte niet. De reden dat het niet lukte was niet omdat de jurisprudentiele rechtvaardigingsgrond niet werd geaccepteerd, maar omdat de nationale maatregel niet als proportioneel werd gezien (bij de evenredigheidstoets). Er zijn dus indicaties van zaken waarbij een direct discriminerende maatregel kan worden gerechtvaardigd door een rechtvaardiging anders dan een verdragsrechtvaardiging. Ook in de zaak Waalse Afvalstoffen is dat het geval.
Proportionaliteit (evenredigheid)
Het gaat bij de evenredigheidstoets om de vraag of de nationale regel die het publieke belang dient, echt geschikt is om dat doel te dienen en gaat die regel niet verder dan nodig? Deze toets is er om te achterhalen of de regel niet alsnog een protectionistische maatregel is. Consistentie en causaal verband zijn dus vereist. Is er een alternatieve wet die het doel net zo goed kan dienen? (Reinheitsgebot dient als voorbeeld voor deze vraag).
Vrij verkeer
Met uitzondering van het vrij verkeer van kapitaal, is er bij alle vrijheden sprake van een belemmeringen toets.
Vrij verkeer van werknemers is vastgesteld in artikel 45 Wv. Wanneer is iemand een werknemer? Het moet gaan om reële en daadwerkelijke arbeid, tegen een bepaalde vorm van beloning. De verdragsexepties bij werknemers staan in artikel 45 lid 3, verdragsexepties bij vrij verkeer van vestiging staan in artikel 52 Wv, en die van diensten staan in artikel 52 jo. 62 Wv. Direct discriminerende maatregelen mogen ook bij deze overige vrijheden worden gerechtvaardigd door een verdragsrechtvaardiging.
Zaak: Josemans
Deze zaak gaat over drugs. Drugs worden niet gekwalificeerd als goed en kan dus niet vallen onder het vrij verkeer van goederen (rechtoverweging 42). Het gaat hier om het vrij verkeer van diensten in deze zaak. Dit is de vrijheid die in deze zaak wordt geanalyseerd. De nationale regel is in strijd met het vrij verkeer van diensten. Het gaat om indirecte discriminatie (woonplaatsvereiste). Deze inbreuk kan eventueel worden gerechtvaardigd. Het publieke belang is openbare orde: het tegengaan van drugstoerisme. De evenredigheidstoets worden gebruikt. De regel blijkt wel geschikt te zijn, en de regel blijkt niet verder dan nodig te gaan (rechtoverweging 79).
Zaak: Omega spielhallen
Het ging hier om een Duitse regel: het is verboden om lasergames te houden. Het gaat hier om een belemmering van vrij verkeer van diensten en goederen. Het publieke belang was menselijke waardigheid. Er wordt een belemmeringentoets gehouden. Kan Duitsland de regel rechtvaardigen op grond van menselijke waardigheid en openbare orde? De regel moet ook geschikt en noodzakelijk zijn om het doel te dienen.
Zaak: Calfa
Deze zaak gaat over de ontzegging van toegang tot een lidstaat. Er was sprake van een belemmering van het vrij verkeer. Het was een direct discriminerende maatregel van Griekenland. De betreffende regel kon niet worden gerechtvaardigd met een beroep op de openbare orde. Een burger kan alleen de toegang tot een land worden geweigerd als hij/zij een daadwerkelijke bedreiging is voor de openbare orde op dát moment. Dit soort specifieke gevallen moeten worden getoetst aan de Burgerschapsrichtlijn.
Harmonisatie
Harmonisatie betekent positieve integratie. Het middel die wordt gebruikt om harmonisatie te bereiken is vaak een richtlijn, gebaseerd op een rechtsbasis. Vaak is artikel 114 Wv de gebruikte rechtsgrondslag.
Vormen van harmonisatie
Een voorbeeld van volledige harmonisatie is te vinden in de Tabaksrichtlijn: een sticker met ‘roken is dodelijk’ op ieder pakje sigaretten. Bij volledige harmonisatie hebben lidstaten geen vrijheid om eigen regels te maken. Minimumharmonisatie komt het meest voor. Er is in dat geval een minimum niveau waar een regel aan moet voldoen, echter lidstaten mogen ervoor kiezen om strengere regels vast te stellen. Producten die conform de regels van een lidstaat zijn geproduceerd, ook al zijn er op grond van minimumharmonisatie strengere regels in Nederland, moeten door iedere lidstaat toch worden toegelaten. Ook al voldoen de producten niet geheel aan de nationale regels van Nederland. Door deze bepaling wordt duidelijk dat het vrije verkeer hoog in het vaandel staat. Minimumharmonisatie kan leiden tot u-bochtconstructies.
Zaak: Aher Waggon
Als er richtlijnen op een bepaald gebied zijn aangenomen, moeten nationale regels die daar betrekking op hebben, daaraan worden getoetst. Valt een nationale regel niet onder de werkingssfeer van een richtlijn, dan moet die nationale regel worden getoetst aan het verdrag. Duitsland had in Aher Waggon regels aangenomen die verder gingen dan nodig (minimumharmonisatie).
Niet iedere vorm van minimumharmonisatie kent een vrij verkeersclausule. Aher Waggon is hier een voorbeeld van. Het ging hier om een nationale regel die verder gaat dan een Europese Richtlijn (rechtsoverweging 15). Hier is dus sprake van minimumharmonisatie. Dergelijke nationale regels moet worden getoetst aan het verdrag. In rechtsoverweging 24 en 25 staat de conclusie: de Duitse regel is niet onevenredig.
 

Werkgroep Europees Recht 2 - week 3

 

Vrijheidsclausule
Indien er in een Europese richtlijn bij minimumharmonisatie geen vrij verkeersclausule is opgenomen, dan worden maatregels getoetst aan het verdrag of de jurisprudentie. Als een richtlijn is gebaseerd op artikel 114 Wv, en het minimumharmonisatie behelst, dan moet het een vrij verkeersclausule bevatten.
Vrij verkeer
Bij alle soorten van vrij verkeer, behalve bij vrij verkeer van kapitaal, is er sprake van een belemmeringentoets. Een belemmeringentoets is breder dan een disciminatietoets.

Bronnenanalyse
1. Duitsland vindt dat er een verkeerde rechtsgrondslag door de EU wetgever gebruikt is. Volksgezondheid had moeten worden gebruikt, maar interne markt was gebruikt door EU.
2. Als interne markt gebaat is. Rechtsoverweging 95.
3. Vrij verkeersclausule = wordt gebruikt bij minimumharmonisatie: vrije markt toegang bij producten die zijn geproduceerd onder de minimum harmonisatie. Rechtsoverweging 103 en 104. Geen vrij verkeersclause in Tabaksreclame. Als je een richtlijn aanneemt op 114, dan moet het eigenlijk een vrij verkeersclausule bevatten. Dit is de reden waarom er eigenlijk geen richtlijn op grond van 114 in Tabaksreclame was
4. Ja dat is mogelijk, zolang het ook maar interne markt bevorderd, dan mag de volksgezondheid doorslaggevend zijn. Rechtsoverweging 88.
5. Vrijheid van goederen wordt verhinderd, en vrijheid van diensten wordt verhinderd bij een algeheel rookverbod. Harmonisatie mag niet op het gebied van volksgezondheid. Artikel 114 als rechtsgrondslag kan niet: het rookverbod haalt geen belemmeringen weg voor de interne markt. Artikel 168 kan ook niet worden gebruikt als rechtsgrondalg, evenals artikel 352 Wv. Het gaat dus niet lukken.
Casus
1a. Met artikel 34 Wv over vrijheid van goederen. Het is een kwantitatieve invoer beperking, want er mag niet altijd reclame worden gemaakt. Het gaat om een ‘maatregel van gelijke werking’. De regel discrimineert niet. Je moet hier een discriminatietoets toepassen want het gaat om een verkoopmodaliteit (Keck). Ro 16 lezen! Voor verkoopmodaliteiten wordt er een belemmeringentoets gebruikt (niet indirect en direct discrimineren: ‘rechtens en feitelijk’). Bij een producteis moet Dassonville worden toegepast (belemmeringentoets).
1b. Ja voor Frankrijk bestaan rechtvaardigingsgronden: via artikel 36 Wv. Proportionaliteitstoets. Op basis van het verdrag kunnen direct discriminerende maatregelen worden gerechtvaardigd.
3a. De zaak Josemans is hier van belang. Indien prostitutie (net als drugs) illegaal is valt het onder geen een vrijheid. Als het niet illegaal is valt het onder het vrije verkeer van diensten. Het is gedoogd. Een woonplaatsvereiste is vaak indirecte discriminatie. Het is een belemmeringentoets: belemmering van vrij verkeer van diensten. In strijd met artikel 56.
Prostitutie is net wat anders dan drugs. Ondanks dat drugs gedoogd is, wordt het alsnog gezien als illegaal. Er zijn allerlei Europese verdragen om drugs te verbieden. Bij prostitutie is dat niet het geval.
3b. nee, direct discriminerende maatregelen kunnen worden gerechtvaardigd met verdragsrechtvaardigingen. Rechtvaardigingsgrond: verstoring openbare orde (verdragsuitzondering). Het maakt niet uit of het indirect of directe discriminatie was want het gaat om een verdragsuitzondering. Vervolgens moet de proportionaliteitstoets worden toegepast:
- niet geschikt: causaal verband. Er komt misschien dan illegale handel.
- noodzakelijk: je kan toch ook mensen in aanmerking laten komen voor een pasje.
3c. Het gaat hier waarschijnlijk om een interne situatie. Dus de vlieger gaat niet op. Nationaal recht is gewoon van toepassing omdat het om een interne situatie gaat. Europees recht is pas van toepassing als er een grensoverschrijdend aspect is. Je zou kunnen betogen dat er wel sprake is van een grensoverschrijdend aspect doordat de prostituees misschien niet allemaal uit Valois komen. Het wordt door het Hof snel aangenomen dat er niet sprake is van louter een interne situatie, dan valt het geval toch onder het Europees recht en zijn de regels van het verdrag van toepassing.
Discussievraag
I. minimumharmonisatie is in het belang van Nederland zodat het genoeg ruimte krijgt om eigen (strengere) regels te stellen op gebieden waar Nederland dat nodig vindt. Nederland behoudt meer soevereiniteit. (in geval van zonder vrij verkeersclausule is dit positief).
II. De vrij verkeersclausule: strengere norm mag, maar andere producten moeten gewoon binnen worden gelaten. Nederland krijgt een slechtere concurrentiepositie, omdat producten die onder minder strenge regels worden geproduceerd in andere lidstaten, alsnog (door de vrij verkeersclausule) tot Nederland moeten worden toegelaten.
Ook is volledige harmonisatie voordelig voor NL indien het kan bepleiten dat er strengere regels overal worden ingeschakeld. De interne markt is ook in het belang van Nederland, want dit is goed voor de economische groei van heel Europa.

 

Hoorcollege Europees Recht 2 - week 4

Het Europees mededingingsrecht

Het mededingingsregime is onderdeel van negatieve integratie van de Europese interne markt. Deze regels zijn gericht op ondernemingen. Het belang van mededinging is groot: het zorgt voor lagere prijzen, betere kwaliteit, meer keuze tussen verschillende producten, innovatie en betere concurrenten. Concurrentie leidt tot meer welvaart. Het mededingingsrecht heeft als doel dat alle ondernemingen op gelijke wijze kunnen concurreren. De doelstelling is niet het beschermen van ondernemingen. Het gaat om het bevorderen van de concurrentie. Dit leidt tot een goede prijs-kwaliteit verhouding en diversiteit van het aanbod op de markt. De doelstellingen van het mededingingsrecht zijn onder andere te vinden in artikel 3 (3) VEU en in protocol 27 betreffende de interne markt en de mededinging. Het Europese mededingingsrecht is tweeledig: het is een instrument om de interne markt te bereiken en het wil de concurrentievoorwaarden gelijk trekken.

Artikel 101 VWEU: Kartelverbod

Dit gaat over afspraken tussen ondernemingen. De vereisten voor dit artikel zijn in het kort: het moet gaan om een onderneming (het uitoefenen van een ‘economische activiteit’). Overheidsbedrijven komen dus niet zomaar onder dit artikel uit. Ook ondernemingsverenigingen kunnen afspraken maken die mededinging beperkt. Een tweede vereiste is: het gaat om een overeenkomst, besluit of ‘onderling afgestemd feitelijke gedraging’. Dit laatste is bepaald gedrag dat mededinging kan beperken. De zaak T-Mobile gaat over de invulling van het begrip ‘onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Rechtsoverweging 41 is belangrijk. Het ging over het bijeenkomen van bedrijven. Dat is in principe niet verboden. Echter tijdens die vergadering kwamen prijsafspraken wel aan de orde. Niet elk parallel gedrag is verboden maar als je informatie met elkaar uitwisselt, die onzekerheid over de wijze van concurreren kan wegnemen, dan is het een onderling afgestemde feitelijke gedraging. Er werd informatie uitgewisseld over bepaalde prijzen van afnemers. Door het ter sprake stellen van deze informatie werd onzekerheid in de markt weggenomen. Het derde vereiste is: een grensoverschrijdend aspect. Als het alleen interne gevolgen heeft, dan is nationaal mededingingsrecht van toepassing. Tussenstaatse handel moet ongunstig zijn beïnvloed. In consten-grundig is uitgemaakt dat dat grensoverschrijdend aspect heel snel wordt aangenomen. Ook bevat deze zaak veel informatie over het verband tussen vrij verkeer en mededinging. De zaak Bagnasco heeft Grundig-Consten gedeeltelijk ontkracht. Het laatste vereiste voor artikel 101 VEU is: de mededinging moet worden beperkt. Er zijn twee varianten: afspraak die ertoe strekt om de mededinging te beperken (hard core afspraken: opgesomd is artikel 101 VEU), en afspraken die tot gevolg hebben dat de mededinging wordt beperkt. Ondernemingen kunnen zichzelf dus niet beschermen door te zeggen dat ze geen idee hebben dat een afspraak de concurrentie beperkt. Bij de laatste twee voorwaarden moest het gaan om ‘merkbare effecten’ op de tussenstaatse handel en op de mededinging. Deze merkbaarheid wordt een de minimis bepaling genoemd. Het laatste aspect dat betrekking heeft op artikel 101 VEU, is het verschil tussen inherente beperking en nevenrestrictie. Het gaat erom dat er bepaalde overeenkomsten kunnen zijn die een publiek doel dienen, wel beperkend maar inherent aan de overeenkomst zijn. Een voorbeeld van een nevenrestrictie is een non-concurrentiebeding in een overeenkomst. Die bepaling is mededingingsbeperkend. Echter, deze is geaccepteerd omdat de overeenkomst ander niet zou worden gesloten. De bepaling is inherent aan de overeenkomst. De zaak Brentjes is een voorbeeld van een zaak over beperkingen die een bepaald publiek belang dienen. In deze zaak werd een cao-overeenkomst gesloten, met een bepaling waarin stond dat elke werknemer zich verplicht moest aansluiten bij een pensioenfonds. Brentjes was hier niet blij mee. Hij wilde ergens anders zich aansluiten bij een pensioenfonds. Deze beperking is inherent aan het doel van de overeenkomst. Er wordt in deze zaak geconcludeerd dat deze beperkingen nodig waren om het doel van de overeenkomst te bereiken. Het diende een sociaal doel. Om die doel te bereiken moest iedereen bij het pensionfonds aangesloten zijn. Brentjes gaat over vier prejudiciële vragen. De eerste vraag gaat over de inherente beperking. Vraag twee gaat over het algemeen verbindend verklaren van een CAO: de nuttig effect doctrine. Is dit in strijd met het mededingingsrecht? De derde prejudiciële vraag in deze zaak gaat over: is het pensioenfonds een ‘onderneming’? De conclusie is dat het wél een onderneming is, ook al heeft het fonds geen winstoogmerk. De vierde prejudiciële vraag gaat over artikel 106 VWEU: wordt er een specifiek publiek doel gediend, waardoor er onder de werking van het mededingingsrecht kan worden uitgekomen?

Artikel 101 lid 2 gaat over nietigheid. Een inbreuk op artikel 101 leidt tot automatische nietigheid van de overeenkomst of het besluit tussen de betreffende ondernemingen.

Artikel 101 lid 3 gaat over uitzonderingen op artikel 101 lid 1 VWEU. De uitzondering van lid 3 dient een economisch doel. Als je onder de werking van lid 1 wilt uitkomen, kan dat door een bepaald economisch doel te dienen. Denk bijvoorbeeld aan een overeenkomst over research en development. Deze overeenkomst kan beperkend werken op de mededinging, maar wordt nuttig gevonden in belang van de economie. Deze overeenkomst kan dan gewoon in stand blijven. De voorwaarden het slagen van lid 3 zijn:
- verbetering van de productie of technische of economische vooruitgang
- billijk aandeel voor gebruikers ten goede komen
- noodzakelijk (de afspraak moet onmisbaar zijn; proportioneel; nodig om het doel te bereiken) (onder A)
- er mag geen te grote marktmacht ontstaan: voldoende restconcurrentie (onder B)

Er zijn bepaalde typen overeenkomsten, die eigenlijk altijd voldoen aan de bovenstaande voorwaarden. Hiervoor zijn groepsvrijstellingen aangenomen. De werking van lid 1 strekt dan niet tot die groepen. Deze doen meestal meteen aan de voorwaarden van lid 3. Dit is nooit het geval bij hard core overeenkomsten. Ook specialisatieovereenkomsten vallen vaak onder artikel 101 lid 3 VWEU.

Artikel 102 VWEU: Misbruik van machtspositie (en fusiecontrole)

Het eerste vereiste is dat het moet gaan om één of meer ondernemingen. Het begrip ‘onderneming’ dient hetzelfde te worden uitgelegd als in artikel 101 VWEU. Daarnaast moet de handel tussen de lidstaten ongunstig zijn beïnvloed (grensoverschrijdend aspect). Verder moet het gaan om een machtspositie. Een machtspositie is in principe niet verkeerd, alleen als er misbruik wordt gemaakt van de machtspositie kan er strijd zijn met artikel 102 VWEU. Misbruik gedrag mag indien geen sprake is van een machtspositie. Voorbeelden van gedrag dat onder artikel 102 VWEU valt zijn: misbruik tegen de marktstructuur, misbruik door anti-concurrentieel gedrag en toetredingsbarrières creëren. De zaak United Brands gaat over dit soort misbruik: leveringsweigering en prijsdiscriminatie. Koppelverkoop is ook een voorbeeld van misbruik die valt onder artikel 102 VWEU. Om te bepalen wanneer er sprake is van een machtspositie, is afbakening van de relevantie markt noodzakelijk (United Brands, rechtsoverweging 10). Op een grote markt is er minder snel een machtspositie aan te nemen. Wat is de relevante productmarkt? (United Brands, rechtsoverweging 12-35). Zijn producten onderling substitueerbaar? En wat is de geografische markt? (United Brands, rechtsoverweging 36-57). De machtspositie wordt dus bepaald door de relevante markt. Marktaandeel op zich is nog niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van een machtspositie. Rechtsoverwegingen 108-129 van United Brands bevatten de bijkomende factoren die hierbij van belang zijn.

Artikel 106 VWEU: Openbare bedrijven

Dit gaat over toezicht op ondernemingen die een publieke taak hebben. Het gaat dus om toezicht op ondernemingen en lidstaten. Lid 1 is gericht tot lidstaten, het vereist verantwoordelijkheid van lidstaten: ze moeten de mededingingsregels respecteren. Het tweede lid gaat over ondernemingen die belast zijn met het beheer van DAEB (dienst van algemeen economisch belang). In beginsel zijn de mededingingsregels van toepassing op deze ondernemingen. Het derde lid geeft een taak aan de commissie. Zij moeten de werking van dit artikel bewaken.

Die diensten van algemeen economisch belang staan ook in artikel 14 VWEU en protocol 26. Het moet een beslissing van de lidstaat zijn om bepaalde taken als een dienst van algemeen economisch belang te kwalificeren. De zaak Brentjes gaat over een daad van de overheid die een uitsluitend recht aan een pensioenfonds had verleend om in een bepaalde bedrijfstak een aanvullende pensioenregeling te beheren. Het werd gezien als een dienst van algemeen economisch belang (rechtsoverweging 104). En het pensioenfonds kon uiteindelijk een beroep doen op het tweede lid van artikel 106 VWEU.

Artikel 107-109 VWEU: staatssteun

Staatssteun aan ondernemingen is verboden. Dit is hetzelfde als subsidie, waardoor het level playing field wordt verstoord en bedrijven dan niet op hetzelfde niveau kunnen concurreren. Het gaat hier dus om toezicht op ondernemingen en lidstaten.

Nuttig effect doctrine: artikel 4 (3) VEU jo. 101 of 102

Deze doctrine gaat over: als lidstaten bepaalde regelgevingen aannemen, mag daarmee het mededingingsrecht niet worden gefrustreerd. Lidstaten mogen niet in strijd handelen met artikel 101 en 102. Met het loyaliteitsbeginsel (artikel 4 (3) VEU), moeten lidstaten zich gedragen naar het verdrag. Van deze doctrine is geen rechtsbasis in het verdrag maar in de jurisprudentie. Als een lidstaat een prijsafspraak accordeert, dan handelt die lidstaat niet in strijd met artikel 101 VWEU. Er is strijd met 101 VWEU, en een lidstaat heeft dit vervolgens gefaciliteerd, dan kan een lidstaat in strijd handelen met het verdrag op basis van artikel 4 lid 3 VEU (loyaliteitsbepaling) jo. 101 of 102 VWEU. Ook de zaak Brentjes heeft betrekking op de nuttig effect doctrine: is de CAO in strijd met artikel 101 VWEU? Het resultaat was dat het ging om een inherente beperking. Zo’n inherente beperking valt buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU.

Zaak: Consten en Grundig

Deze zaak gaat over artikel 101 VWEU. Door exportverboden tussen ondernemingen wordt het voor andere ondernemingen veel lastiger om handel te drijven in andere delen van Europa. De rest van deze zaak is al aan de orde gekomen onder het kopje ‘Artikel 101 VWEU: Kartelverbod’.

Zaak: Brentjens

Deze zaak gaat over een pensioenfonds, die uiteindelijk kwalificeerde als ‘onderneming’ (artikel 101 VWEU). Hierbij is het niet van belang of die onderneming winst maakt. Alle onderdelen (prejudiciële vragen) zijn al opgeschreven in de bovenstaande tekst.

Het procedurele kader: artikel 105 VWEU en Verordening 1/2003

Het toezicht op het mededingingsrecht wordt voornamelijk gedaan door de Commissie. Vervolgens toetst het Hof de handelingen van de Commissie. Met ingang van de verordening 1/2003 hebben er verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden: artikel 101 (3) VWEU kreeg directe werking. Het werd direct toepasselijk op ondernemingen. Ondernemingen moesten zelf bepalen of het onder de werking van lid 3 valt: self-assessment van ondernemingen. De tweede ontwikkeling door de verordening is: handhaving van het mededingingsrecht is gedecentraliseerd. Nationale mededingingsautoriteiten en nationale rechters hebben de mogelijkheid om mededingingsrecht te handhaven. Zij handhaven dan Europees recht.

De clementie-regeling is een manier om kartels op te sporen. Als er een kartel afspraak is, en één van de deelnemers zegt tegen de commissie dat hij een dergelijke afspraak heeft gemaakt, dan kan dat bedrijf clementie krijgen. Dat betekent dat zij dan geen boete krijgen. Dit maakt kartels veel instabieler.

 

Werkgroep Europees Recht 2 - week 4

Zaak: Grundig en Consten

Deze zaak gaat over het verband tussen vrij verkeer en mededinging. Het ging in de casus om een exclusief distributie contract. Andere distributeurs hadden hier last van: dit betekende een belemmering om de markt toe te treden.
Zaak: T-Mobile
In deze casus zijn mobiele providers waren samengekomen voor fraudebestrijding. Het ging hier in die vergadering tussen de providers eigenlijk niet meteen over prijsafspraken. Er werd informatie uitgewisseld over prijzen die werden betaald aan dealers. Er wordt hierdoor onzekerheid weggenomen. Er was geen wens tot kartelafspraken maar toch blijkt de onderling overdragen van informatie tot het wegnemen van onzekerheid. Dit is onderling afgestemd feitelijk gedrag in de zin van artikel 101 VWEU. Elk parallel gedrag is niet meteen een onderling afgestemde feitelijke gedraging.
Zaak: Brentjes
Alle aspecten die met publieke belangen te maken hebben komen hier aan de orde. In beginsel gaat mededinging over ondernemingen. Toch kunnen ondernemingen een publiek doel hebben. De uitzonderingen van 101 lid 3 VWEU hebben puur economische doelen. Dit is het grote verschil met het vrij verkeer, waarbij uitzonderingen gebaseerd zijn op publieke doelen. Bij artikel 106 VWEU moet je denken aan oude nutssectoren. Bedrijven hebben nu een rol gekregen met publieke doelen. Het zijn ondernemingen, en in beginsel is het mededingingsrecht van toepassing, behalve als ze kunnen aantonen als ze hun publieke taak niet kunnen vervullen als het mededingingsrecht van toepassing is.
Meneer Brentjes krijgt te maken met een algemeen verbindend verklaring van een cao-overeenkomst. Brentjes moest bij dat pensioenfonds verplicht aangesloten zijn. Hij wilde niet verbonden zijn aan de cao. Het pensioenfonds zegt dat zij een publiek doel dienen. Diensten van algemeen economisch belang mogen lidstaten zelf beslissen welke diensten hieronder vallen. Maar ze moeten wel door de molen van artikel 106 VWEU. Lid 1 creëert verplichtingen voor de lidstaten: nuttig effect doctrine. Een lidstaat mag het nuttig effect van 106 niet ondermijnen. De zaak Brentjes gaat over lid 2 van 106.
In beginsel mag de lidstaat zelf beslissen wat een ‘dienst van algemeen economisch belang’ is (rechtsoverweging 104).
A: BRONNENANALYSE
1a. De relatie tussen marktintegratie (realisatie van interne markt) en mededingingsrecht is: als je de interne markt wil realiseren moeten er geen belemmeringen voor de concurrentie zijn. Eerlijke concurrentie leidt tot makkelijkere handel tussen staten. De vrij verkeer regels zijn er om belemmeringen weg te halen, en mededingingsrecht heeft hetzelfde doel: ervoor zorgen dat ondernemingen geen regels kunnen opwerpen die markt kunnen frustreren.
‘De handel tussen lidstaten beïnvloeden’: p. 4 onderaan. (vergelijk met Dassonville ro. 5: deze rechtsoverweging lijkt erop. Maar het verschil is: in Dassonville gaat het om een handelsregeling, bij Gründig en Consten gaat het om een overeenkomst die de handel kan belemmeren.)
1b. Doelen van het Europees mededingingsrecht: voltooiing interne markt en het level playing field; effectieve concurrentie; meer innovatie; lagere prijzen. Het mededingingsrecht is gericht tot ondernemingen (en 106 tot lidstaten; 107 gericht tot lidstaten).
1c. De alleen alleenverkoopovereenkomst is in strijd met artikel 101 VWEU, omdat de overeenkomst het doel heeft om de mededinging te vervalsen. Het beperkte de mededinging omdat: (beperking van de mededinging wordt in deze zaak geanalyseerd).
- absolute gebiedsbescherming
- exportverbod
2a. ‘Onderling afgestemde feitelijke gedragingen’ staat in rechtsoverweging 41 van T-Mobile.
2b. Er was geen rechtstreeks verband met de verbruikersprijzen. Onderling afgestemd feitelijk gedrag hoeft geen rechtstreeks gevolg te hebben met de verbruikersprijzen voor de consument. Het mededingingsrecht gaat dus niet altijd alleen maar om bescherming van de consument, maar het gaat ook vooral om de bescherming van de marktstructuur. T-Mobile zegt dat er geen nadeel was voor de consument, maar dit verweer gaat dus niet op. Volgens het Hof is er dus wel degelijk een nadeel voor de marktstructuur door het onderling afgestemd feitelijk gedrag van de mobiele providers.
3a. In beginsel hebben de fondsen een machtspositie gekregen (102), behalve als ze zich met succes kunnen beroepen op artikel 106 lid 2. Artikel 102 is niet van toepassing als je je kan beroepen op artikel 106 (2). Als het mededingingsrecht op het pensioenfonds succesvol zou zijn, dan zou het pensioenfonds niet meer tegen aanvaardbare kosten een pensioen kunnen aanbieden. Het hof zegt dat dit niet moet voorkomen en dat het mededingingsrecht (102) dus niet van toepassing moet zijn. Meneer Brentjes moet dus gewoon aangesloten zijn bij het specifieke pensioenfonds.
Het pensioenfonds werd wél gezien als een onderneming, dat valt sowieso wel onder de artikel 102: verricht het een economische activiteit? Er moet een relevante markt zijn waarop ook andere aanbieders aanwezig zijn (rechtsoverweging 84 en 85). Dat het pensioenfonds geen winst maakte is niet van belang. Einde van rechtsoverweging 79 staan vereisten. Waar het om gaat: het pensioenfonds verrichtte een economische activiteit. Het pensioenfonds concurreerde op een markt samen met andere fondsen. Het betreffende pensioenfonds komt dus niet onder het mededingingsrecht uit door te betogen dat ze geen onderneming zijn. Artikel 106 VWEU slaagt daarentegen wel. Rechtsoverweging 61: het gaat hier om een inherente beperking, dus het valt buiten de werking van artikel 101 VWEU. Er is geen strijd met artikel 101 VWEU mogelijk. De beperkingen in de cao waren inherent aan de overeenkomst.
De nuttig effect doctrine (vraag 2 in Brentjes): (rechtsoverweging 66) het feit dat je geen inbreuk maakt op artikel 101 VWEU, zorgt ervoor dat er ook geen strijd is met de nuttig effect doctrine.
De vierde prejudiciële vraag in Brentjes gaat over artikel 106 VWEU: wordt er een specifiek publiek doel gediend, waardoor er onder de werking van het mededingingsrecht kan worden uitgekomen?
3b. Artikel 106 VWEU is gericht tot lidstaten, commissie en ondernemingen belast met DAEB.
3c. De derde prejudiciële vraag in deze zaak gaat over: is het pensioenfonds een ‘onderneming’? De conclusie is dat het wel een onderneming is, ook al streeft het fonds niet naar winst.
B: CASUS
1. - De derde optie: deze optie beperkt de mededinging niet.
- De tweede optie: het gaat hier om een onderneming, de overeenkomst heeft tussenstaatse effecten en het beperkt de mededinging.
- De derde optie: Het is een onderneming, er zijn tussenstaatse effecten, de mededinging wordt beperkt en er is een hardcore kartelafspraak gemaakt. Het gaat hier om een prijsafspraak. Dit is een overeenkomst tussen ondernemingen die onzekerheid en concurrentie wegneemt. Het maakt het voor de consument waarschijnlijk duurder want concurrentie leidt vaak tot een lagere prijs. Deze afspraak valt onder 101 (1) sub a.
- De vierde optie: er is sprake van een onderneming, een overeenkomst, een geografische beperking van de mededinging, en er is een tussenstaats effect.
2. Dat is verboden. Het valt onder artikel 102 Wv. Ze maken misbruik van hun machtspositie. 60% van een marktaandeel duidt overduidelijk op een machtspositie. Misbruik is er ook, want het gaat om koppelverkoop (zaak: United Brands).
C: DISCUSSIEVRAAG
I. Mededingingsrecht is door verordening 1/2003 een wezenlijk onderdeel geworden van de ondernemersethiek. Ondernemingen worden geacht in mededingingsrechtelijke zin hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en kunnen deze niet langer afschuiven op de commissie in haar rol van toezichthouder.
II. Het nadeel is dat er minder uniformiteit is in de handhaving van het mededingingsrecht. Minder eenvormige uitleg van artikel 101 VWEU.
 


Hoorcollege Europees Recht 2 - week 5

Burgerschap en rechtsruimte
De economische onderwerpen die in de voorgaande weken besproken zijn hadden betrekking op de economische integratie. Deze integratie is onder te verdelen in negatieve (de vier vrijheden: artikel 30, 34, 45, 49, 56, 63 Wv) en positieve integratie (harmonisatie van de interne markt: artikel 114 Wv). Negatieve integratie betekent integratie door middel van verboden. De grens aan negatieve integratie is vastgelegd in de Verdragen en in de Rule of Reason. De onderwerpen van deze week zijn niet economisch. Rechtsruimte betekent de ruimte voor vrijheid, veiligheid en recht (RVVR: strafrecht, civiel recht, immigratie en asiel). Het ‘spill over effect’ betekent dat integratie in ‘één bepaalde sector leidt tot integratie op andere gebieden. Een voorbeeld hiervan is: het opheffen van economische grenzen (artikel 26 Wv) leidt tot het opheffen van niet-economische grenzen (artikel 67 Wv).
RVVR: Ruimte voor Vrijheid, Veiligheid en Recht (artikel 67-89 Wv)
De onderwerpen in de RVVR zijn veel gevoeliger dan de onderwerpen van de interne markt. De besluitvorming op deze terreinen was vooral intergouvernementeel. Pas sinds het Verdrag van Lissabon is de RVVR een volledig Europees terrein geworden. Het is dus nu onderhevig aan de gewone wetgevingsprocedure. In artikel 76 staat dat lidstaten bij de RVVR het recht van initiatief hebben. De gewone wetgevingsprocedure is wel van kracht, maar als een individuele lidstaat het echt niet aan staat waar de besluitvorming dreigt naartoe te gaan, dan kan een nationale minister in de Raad aan de noodrem trekken. Vervolgens schuift de besluitvorming van de Raad van ministers één niveau omhoog: richting de Europese Raad. Hier moet dan consensus worden bereikt.
In de RVVR is het vrij verkeer van personen gewaarborgd (artikel 3 lid 2 VEU en 67 lid 1 VWEU). Ook de interne markt heeft onder andere betrekking op het vrij verkeer van personen (artikel 26 lid 2 VWEU). In de RVVR gaat het niet om de vraag of personen economisch actief of non-actief is. Het gaat primair om ‘EU burgers’. De RVVR bestaat uit het opheffen van binnengrenzen (artikel 77 lid 1 sub a VWEU). Dit opheffen gebeurde door middel van het verdrag van Schengen (1981 en 1990). Schengen is nu EU recht geworden. Het opheffen van de binnengrenzen betekent ook criminaliteitsbestrijding. Deze bestrijding wordt gemeenschappelijk georganiseerd (door middel van EUROJUST en EUROPOL). Verder bestaat de RVVR uit het versterken van buitengrenzen van de lidstaten (artikel 77 lid 1 sub b en c VWEU: Visabeleid 77 VWEU, legale immigratie 79 lid 2 sub a en b VWEU, illegale immigratie 79 lid 2 sub c VWEU, en asielbeleid 78 VWEU. De RVVR is gelinkt met burgerschap door artikel 3 lid 2 VEU: de Unie biedt haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen.
- Vrijheid: het bereiken van een grote bewegingsvrijheid van burgers van de Unie. Dit begon door Schengen.
- Veiligheid: het bereiken van bescherming tegen criminelen en gezamenlijke aanpak van asiel en immigratie. Het gaat hier om samenwerking op het gebied van strafrecht. Één van de belangrijkste bouwstenen van de interne markt is ook een hoeksteen geworden van de RVVR: wederzijdse erkenning. Bij de interne markt werd deze wederzijdse erkenning vastgelegd door Cassis de Dijon. Door de vastlegging van wederzijdse erkenning in de RVVR moeten lidstaten het strafrecht van andere lidstaten erkennen: vertrouwen in elkaars rechtsstelsels. Ook binnen het asielrecht moet er sprake zijn van wederzijdse erkenning. Wederzijdse erkenning kan alleen als er vertrouwen is in elkaars rechtsstelsels. Grote verschillen tussen de rechtsstelsels van lidstaten is niet handig. Er is sprake van een harmoniserende werking van het EVRM (bijvoorbeeld artikel 6 EVRM), er is harmonisatie van het strafprocesrecht (artikel 82 VWEU) en er is sprake van harmonisatie van het strafrecht (artikel 83 VWEU). Er is dus een stukje van harmonisatie op het gebied van de RVVR, echter de verschillen tussen lidstaten zijn nog groot. Misschien te groot om elkaars rechtsstelsels op die gebieden te aanvaarden. Het belangrijkste instrument van de EU is het Europees Arrestatiebevel 2002/584. Dit bevel betekent dat rechters, wanneer ze een bepaalde persoon in een andere lidstaat zou willen uitleveren, dan hoeven ze alleen maar een Europees Arrestatiebevel uit te vaardigen om daar die persoon op te pakken. De originele ‘uitlevering’ wordt hierbij gemakkelijk gemaakt, door middel van ‘overlevering’. Overleveren gaat van rechter naar rechter. Eigen onderdanen moeten gewoon worden uitgeleverd als er door een andere rechter een arrestatiebevel wordt verzonden. In dit arrestatiebevel komt de wederzijdse erkenning duidelijk naar voren. Er bestaan twee soorten van overlevering: overlevering wegens vervolging en overlevering wegens strafoplegging. Er zijn twee gronden in het EAB waarop overlevering wordt beperkt: artikel 5 lid 3 EAB en artikel 4 lid 6 EAB (Zaak Wolzenburg over het uitzitten van een buitenlandse straf in de eigen lidstaat). Dit zijn uitzonderingen waaraan je kan zien dat eigen onderdanen een speciale status hebben.
- Recht: het waarborgen van veiligheid en inperkingen van vrijheid.
Een volgend onderdeel van de RVVR is zoals genoemd de: visa, asiel en immigratie. Deze onderwerpen hebben betrekking op de externe veiligheid. Er bestaat een klein Europees asielbeleid (artikel 77 e.v. VWEU). Het instrument dat hier wordt gebuikt is de Dublin Verordening (zoals de EAB bij het strafrecht). Het gaat hier om wederzijdse erkenning van elkaars asielstelsels. De Dublin Verordening coördineert het asielbeleid in Europa: er wordt een verantwoordelijke staat aangewezen die een asielaanvraag in behandeling moet nemen. Dit is meestal het land waar de eerste aanvraag tot asiel is geweest. De verantwoordelijke staat moet de asielzoeker verder gaan bedienen, volgens de Dublin Verordening. Er moet dus vertrouwen zijn dat de verantwoordelijke staat een deugdelijk asielstelsel heeft. De Dublin Verordening is dus gebaseerd op wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning. De zaak MSS ging over een Afghaanse vluchteling die door België werd gesnapt. In Griekenland overschreed de vluchteling voor het eerst de Europese grenzen. België stuurde de vluchteling naar Griekenland. In Griekenland bleek het asielstelsel mensonterend te zijn. België had nooit de persoon naar Griekenland mogen sturen. Er was dus sprake van een veroordeling van Griekenland én België, terwijl zij simpelweg de Dublin Verordening toepasten. De mate van buitengrensbewaking van lidstaten heeft effect in alle andere lidstaten van de Europese Unie.
Door de RVVR zijn nationale rechtsordes dus gekoppeld aan elkaar. In een schema ziet het er zo uit:
- grenscontroles: koppeling via Schengen; verkleining van verschillen door artikel 77 VWEU; verkleining van verschillen bij immigratiebeleid door artikel 79 VWEU.
- strafrecht: koppeling via het Kaderbesluit EAB; verkleining van verschillen door artikel 83; verkleining van verschillen bij strafvordering door artikel 82 VWEU.
- civielrecht: koppeling via EEX verordening (goed uitgelegd in het boek).
- asielrecht: koppeling via de Dublin verordening; verkleining van verschillen door artikel 78.
Het Europese Burgerschap (artikel 18-25 VWEU)
Het burgerschap is vooral ontstaan bij het Verdrag van Maastricht. Het Burgerschap is een bundeling van rechten die een EU burger heeft. De definitie staat in artikel 20 VWEU: de burgers van de Unie zijn de burgers van de lidstaten, het is een aanvulling op het nationale burgerschap. Het burgerschap biedt:
- politieke en diplomatieke rechten (artikel 20 VWEU): het gaat hier bijvoorbeeld om actief en passief kiesrecht en diplomatieke bescherming in niet-Europese staten.
- reis- en verblijfsrechten (artikel 21 VWEU): beperkingen hierop staan in artikel 45 VWEU, 49 VWEU 56 VWEU (betrekking op economisch actieve burgers) en Burgerschapsrichtlijn 2004/38 (betrekking op niet-economisch actieve Unieburgers). In de Richtlijn wordt een onderscheid gemaakt tussen drie categorieën: artikel 6 Burgerschapsrichtlijn, artikel 7 Burgerschapsrichtlijn, en artikel 16 Burgerschapsrichtlijn.
- sociale rechten (via het non-discriminatiebeginsel artikel 18 VWEU jo. 21 VWEU): er is niet zomaar recht op studiefinanciering of kinderbijslag bijvoorbeeld. Het Hof van Justitie heeft uitspraken gedaan op het gebied van sociale rechten: hij heeft het burgerschap gekoppeld aan het verbod op discriminatie naar nationaliteit (artikel 21 jo. 18 VWEU). De Unieburger die legaal in een andere lidstaat verblijft (artikel 21 VWEU), dan mag hij niet gediscrimineerd worden op grond naar nationaliteit (artikel 18 VWEU). In andere woorden: een EU burger die legaal in een andere lidstaat verblijft, valt binnen de werkingssfeer van het Unierecht in de zin van artikel 18 VWEU en mag dus niet gediscrimineerd worden naar nationaliteit. Er moeten gegronde redenen door een staat worden gegeven waarom hij een andere EU burger wél zou mogen discrimineren. De zaak Förster gaat hierover: een Duitse student die in Amsterdam studeert (niet economisch actief), wilde graag studiefinanciering. In principe kwam zij niet in aanmerking voor de studiefinanciering omdat zij die rechten niet ontleende aan haar unieburgerschap. Zij pleitte dat zij werd gediscrimineerd op grond van haar nationaliteit. Het Hof zegt: mevrouw Förster werd gediscrimineerd op grond van haar nationaliteit (artikel 18 jo. 21 VWEU). Nederland probeerde hieronder uit te komen door te zeggen dat er sprake moet zijn van een bepaalde mate van integratie van de burger uit een andere lidstaat, om de last op het systeem van studiefinanciering te beperken (lijkt op een soort Rule of Reason, maar dan op het gebied van Unieburgerschap). Het Hof accepteerde het excuus van Nederland, maar keek of het een evenredig middel was om de last op het stelsel van studiefinanciering te bewerkstelligen. Het Hof vond dat het een geschikt en evenredig middel was. Mevrouw Förster verloor dus de zaak.
De zaak Wolzenburg gaat over een Duitse man in Nederland. Hij was in Duitsland veroordeeld voor drugssmokkel. Hij moest naar Duitsland om zijn Duitse straf te gaan uitzitten. De man wilde zijn straf graag in een Nederlandse gevangenis gaan uitzitten. Nederland zegt dat ze dit pas doen indien hij vijf jaar in Nederland zou hebben gewoond: discriminatie naar nationaliteit is dit. Deze discriminatie werd gerechtvaardigd door: de eis van vijf jaar is nodig voor integratie. Het Hof gaat hiermee akkoord. Ze vinden het niet onevenredig.
‘De Europaroute’
Unieburgers moeten altijd kunnen reizen en verblijven in een andere lidstaat, hiermee moeten ze hun familie kunnen meenemen. De nationaliteit van de familie is irrelevant. De Burgerschapsrichtlijn zegt dat in artikel 7 lid 2. Dit recht is er alleen maar als je jouw Unieburgerschap ‘activeert’, door te gaan reizen binnen de Unie. Dit wordt de Europaroute genoemd. De gedachte hierachter is dat je met je familie naar een andere lidstaat moet kunnen gaan. In de zaak Metock staat er een vraag centraal: wat als de Unieburger haar partner rechtstreeks uit een derde land haalt, zonder dat de derde 5 jaar legaal in een andere lidstaat heeft gewoont? Bij de zaak Ruiz Zambrano zijn er zelfs situaties dat unieburgers zich kunnen laten vergezellen door hun niet-Europese familie, zónder dat ze hun unieburgerschap hebben geactiveerd. Dit kan slechts in zeer uitzonderlijke situaties.
 

 

Werkgroep Europees Recht 2 - week 5

De Verordening 1/2003 heeft twee veranderingen teweeg gebracht: ten eerste de decentralisatie van handhaving van het Europese mededingingsrecht, en ten tweede krijgt artikel 101 lid 3 directe werking. Het doel van deze veranderingen is het ontlasten van de commissie, door nationale autoriteiten te laten handhaven.
Discussievraag van week 4:
I. Het was een wijs besluit om de handhaving van het Europese mededingingsrecht te decentraliseren omdat voorheen de commissie de besluiten moest nemen. Dit is een ontzettend complexe taak en niet efficiënt. Nationale mededingingsautoriteiten kunnen de lokale situatie beter inschatten en hierdoor is het gemakkelijker om het mededingingsrecht in concrete situaties toe te passen. Tot slot sluit de gedachte van het subsidiariteitsvereiste op deze decentralisatie goed aan. Artikel 101 lid 3 VWEU heeft nu directe werking.
II. Het was een onverstandig besluit om de handhaving van het Europese mededingingsrecht te decentraliseren. Verschillen tussen lidstaten worden groter, want alle mededingingsautoriteiten passen 101 lid 3 op een andere manier toe. Het is lastig te vermijden dat de lidstaten het mededingingsrecht op hun eigen manier zullen handhaven en toepassen.
Zaak: Metock
Een burger moet zich altijd hebben verplaatst om burgerschapsrichtlijn van toepassing te laten zijn. Mevrouw Metock had al gebruik gemaakt van haar recht van vrij verkeer: ze had haar burgerschapsrecht geactiveerd. De derdelanders waren uitgeprocedeerde asielzoekers die illegaal in de Europese Unie woonden. Mevrouw Metock trouwde als Unieburger met een illegale asielzoeker. Deze asielzoeker voldeed dus niet aan de (voormalige) eis van vijf jaar legaal in een Europese lidstaat wonen. Legaal verblijf van een derdelander blijkt niet meer nodig in deze zaak. Het Hof van Justitie stelt dat het voldoende is als de derdelander familielid is, om een verblijfsvergunning te krijgen. De derdelander was familielid van Mevrouw Metock geworden door met haar te trouwen.
Zaak: Zambrano
Zelfs wanneer een Unieburger zijn Europese rechten niet activeert, kan hij toch een derdelander laten overkomen. In deze zaak ging het om een kind die in een lidstaat van Europa geboren was. De vader was geen Unieburger, maar een derdelander. De vader wilde aan het kind het recht ontlenen om in Europa een verblijfsvergunning te krijgen. Het kind had de Belgische nationaliteit gekregen, mag de vader dan ook blijven? De Burgerschapsrichtlijn is volgens het Hof niet van toepassing zegt, want het kind heeft de rechten niet geactiveerd, maar er is een verdragsbepaling waarop Zambrano zich kan op beroepen: artikel 20 VWEU (rechtsoverweging 40). De enige reden dat de vader mag blijven is, omdat het kind dan niet kan genieten van haar Europese Burgerschap (rechtsoverweging 43 en 44). De vader heeft enkel een afgeleid recht.
A. Bronnenanalyse
1a. De gedachte van de lidstaten was dat een derdelander eerder al legaal in een andere lidstaat van Europese Unie moet hebben gewoond. Lidstaten zijn bevoegd voor de eerste toetreding van een derdelander. In rechtsoverweging 44 staat: er bestaat een verdeling van bevoegdheden tussen de lidstaten en de Gemeenschap, op grond waarvan de lidstaten bevoegd zijn ter zake van de toelating in een lidstaat van personen met de nationaliteit van derde landen die van buiten het communautaire grondgebied komen, terwijl de Gemeenschap bevoegd is regels te stellen voor het verkeer van de burgers van de Unie en hun familieleden binnen de Unie. Rechtsoverweging 66: lidstaten vinden dat zij als enige bevoegd blijven om regels te stellen voor de eerste toegang tot het communautaire grondgebied van de familieleden van een burger van de Unie die de nationaliteit van een derde lang bezitten.
1b. De richtlijn is van toepassing want de vrouw heeft haar rechten op vrij verkeer geactiveerd. Zij kan nu gebruik maken van de rechten die worden ontleend aan de Burgerschapsrichtlijn. In de richtlijn staat niet dat de derdelander al eerder legaal in een lidstaat moet hebben geleefd om in de Europese Unie te mogen wonen. Dit staat in rechtsoverweging 49 en 50 van het arrest.
1c. Omgekeerde discriminatie betekent dat nationale lidstaten strengere regels kunnen stellen dan het Europese recht. Het Hof zegt dat deze omgekeerde discriminatie geoorloofd is naar vaste rechtspraak. Het leidt misschien wel tot gelijke behandeling, maar het Europese recht is simpelweg niet van toepassing. Rechtsoverweging 76 bevat het volgend: de ongerechtvaardigde omgekeerde discriminatie houdt in dat personen met de nationaliteit van de gastlidstaat die nooit gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer, aan het gemeenschapsrecht geen rechten van binnenkomst en verblijf zouden ontlenen voor hun familieleden die de nationaliteit van een derde land bezitten.
Een voorbeeld van omgekeerde discriminatie: als een Nederlander de in Nederland woont, trouwt met iemand uit een derde land, is het verblijfsrecht van zijn of haar partner afhankelijk van het Nederlandse recht. Hij bevindt zich immers in een zuiver interne situatie. Als een Belg in Nederland hetzelfde doet, ontleent zijn of haar partner het recht op familiehereniging aan de burgerschapsrichtlijn. De Belg bevindt zich immers door zijn verblijf in een andere lidstaat binnen de reikwijdte van het vrij verkeer van personen. Het is vaste jurisprudentie dat wanneer eenmaal het Unierecht is geactiveerd, de Unieburger bij terugkeer in zijn thuislidstaat nog altijd mag worden vergezeld door zijn derdelandse familielid op basis van de richtlijn. Dit heeft aanleiding gegeven tot de veelbesproken Europa-route waarbij Unieburgers bewust naar een andere lidstaat verhuizen om hun derdelandse familielid naar de Unie te kunnen laten komen en vervolgens met hem/haar naar de thuislidstaat terug te keren. Dit kan worden gezien als omzeiling van strengere nationale regels op het gebied van gezinshereniging.
2. Metock over het vrij verkeer van de Unieburger: een burger van de Unie moet zijn recht op vrij verkeer hebben gebruikt (door zich te vestigen in een lidstaat waarvan hij niet de nationaliteit bezit) om rechten te kunnen ontlenen aan de Burgerschapsrichtlijn. Hierdoor ontstond het fenomeen de Europa-route. Ruiz Zambrano over het vrij verkeer van de Unieburger: het activeren van de Burgerschapsrichtlijn blijft een vereiste om een derdelander over te laten komen, echter als aan dit vereiste niet voldaan is, bestaan er andere wegen om alsnog het beoogde doel (rechten ontlenen aan de Burgerschapsrichtlijn) te bereiken. Namelijk door het toepassen van artikel 20 VWEU.
B. Casus
1a. Een weigeringsgrond om Barbara over te leveren is: artikel 1 lid 3 EAB (Europees Arrestatiebevel) Het is onwaarschijnlijk dat zij een eerlijk proces zal hebben. Hoe de Dublin verordening is geïnterpreteerd, sluit hier goed op aan. Artikel 11(2) EAB: er is voor Barbara recht op een tolk.
1b. artikel 1(3) EAB.
2. De zaak Wolzenburg: de man in deze zaak woont nog geen 5 jaar in Nederland. Moet hij gelijk worden behandeld als een Nederlander? De Nederlandse regel luidt: pas gelijke behandeling na 5 jaar legaal verblijven in Nederland. Is deze nationale bepaling in strijd met het Europees recht? Kan Meneer Wolzenburg aantonen dat hij wordt aangemerkt als goed geïntegreerde? Dit antwoord beantwoordt het Hof ontkennend.
C. Discussievraag
I. Dat onderscheid is makkelijk te maken als je kijkt naar het Metock arrest. Ruiz Zambrano is enkel in heel uitzonderlijke gevallen van toepassing. Het maken van dat onderscheid is het doel van de Richtlijn 1/2003, het onderscheid dient de interne markt. Pas als je de interne markt een dienst bewijst, val je onder het Europese recht.
II. Het maken van dergelijk onderscheid leidt tot onrechtvaardigheden. Sinds Ruiz Zambreno is het lastiger om daar onderscheid tussen te maken, het onderscheid is niet meer zo relevant. Artikel 3 lid 1 Richtlijn 1/2003 is een achterhaald aspect, zie Zambrano. Het wordt steeds sneller aangenomen dat het geen interne situatie is.
 

Hoorcollege Europees Recht 2 - week 6

Doorwerking van Europees recht in nationaal recht
Juridische effecten van het Europees recht op nationaal niveau is het onderwerp van deze week. Het gaat hier om:
- voorrang en rechtstreekse werking van het Europees recht (Costa/ENEL). De voorrang is erg vergaand.
- rechtstreekse/ directe werking van de verschillende bronnen van het Europese recht. De vraag is: kan een burger zich voor de nationale rechter beroepen op het Europese recht (Van Gend en Loos)? Het maakt niet uit wat de grondwet zegt, onder voorwaarden kunnen burgers zich op EU recht beroepen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen rechtstreekse werking van verdragsbepalingen, secundair Europees recht, en bijvoorbeeld algemene rechtsbeginselen. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen verticale, omgekeerd verticale werking en horizontale rechtstreekse werking.
- EU-conforme interpretatie betekent dat de nationale rechter zoveel mogelijk de nationale wetgeving leest conform het Europees recht. (Faccini Dori en Dominguez). Deze conforme interpretatie wordt gebruikt indien er geen sprake van rechtstreekse werking kan zijn.
- een burger kan een Francovich-actie beginnen om zijn EU recht te effectueren (als de bovenstaande middelen niet van toepassing kunnen zijn). Dit is een actie waarbij een burger zijn lidstaat aansprakelijk stelt voor de schade die hij heeft geleden, doordat jouw lidstaat het EU recht heeft geschonden.
Voorrang en rechtstreekse werking van het Europese recht
Al het gemeenschapsrecht heeft voorrang op het nationale recht van de lidstaten (inclusief de grondwet). Dit blijkt uit Costa/ENEL. Voorrang volgt uit de Europese rechtsorde zelf. Van Gend en Loos gaat over de directe werking van het EU recht. Een particulier kan zich voor de nationale rechter rechtstreeks op het Europese recht beroepen: indien het voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is geformuleerd. Al het Europees recht heeft voorrang op nationale bepalingen, maar niet alle Europese wetgeving heeft directe werking. Uit Simmenthal II blijkt dat de rechter strijdig nationaal recht buiten toepassing dient te laten in geval van een conflict tussen het nationaal recht en Unie recht.
Verticale en horizontale rechtstreekse werking
Van Gend en Loos ging om een verticale rechtstreekse werking van een verdragsbepaling (artikel 30 VWEU). De zaak Reyners ging ook over verticale rechtstreekse werking (artikel 49 VWEU). De zaak Defrenne II gaat over horizontale rechtstreekse werking (artikel 157 lid 1 VWEU: gelijk loon voor mannen en vrouwen). Ook in Angonese en Bosman ging het om horizontale rechtstreekse werking (artikel 45 VWEU).
Algemene rechtsbeginselen
In de zaken Mangold en Kücükdeveci heeft het Hof gezegd: bepaalde algemene beginselen (verbod van discriminatie op grond van leeftijd), zijn beginselen die rechtstreekse werking hebben. Niet alleen verticaal maar ook horizontaal. Artikel 19 VWEU is een voorbeeld van een verdragsbepaling die geen rechtstreekse werking heeft. Richtlijnen hebben geen horizontale rechtstreekse werking.
De rechtstreekse werking verdragen met derde landen
Bij dit kopje gaat het om directe werking van verdragen die de EU met derde landen sluit. De bepalingen moeten voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn om rechtstreekse werking te kunnen hebben. Een extra vereiste is dat het algemeen doel en de aard van de betrokken overeenkomst tussen de EU en een derde staat zich niet verzetten tegen rechtstreekse werking. Het zijn veelal bilaterale verdragen. Hier staan ook vrij vaak regels in over behandelingen van burgers. De zaak Jany gaat over prostitutie. In deze zaak wordt prostitutie gezien als economische activiteit. Er is recht van vrije vestiging. Dit impliceert ook een verblijfsrecht om als zelfstandige te werken.
Rechtstreekse werking van secundair Unierecht
Uit artikel 288 VWEU blijkt dat secundair Unierecht in ieder geval voorrang heeft ten opzichte van nationale bepalingen en het kan rechtstreekse werking hebben. Secundair recht omvat onder andere verordeningen, besluiten en richtlijnen. Een verordening is een rechtsinstrument met algemene strekking, bindend in alle onderdelen en het is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat (het hoeft niet te worden omgezet in nationale bepalingen). In andere woorden, verticale en horizontale rechtstreekse werking is mogelijk. Een richtlijn kan nooit plichten opleggen, maar enkel rechten verschaffen voor burgers. Een richtlijn is bindend wat betreft het te bereiken resultaat voor de geadresseerde lidstaten. Een richtlijn moet wel worden omgezet/geïmplementeerd in nationale regelgeving. Een beroep op een richtlijn is dan dus niet nodig. Een richtlijn heeft nooit horizontale rechtstreekse werking (faccini Dori en Dominguez) (want richtlijnen bevatten geen plichten voor particulieren), en ook nooit omgekeerde verticale werking (want richtlijnen bevatten geen plichten, maar enkel rechten, voor particulieren). Een richtlijn heeft alleen verticale rechtstreekse werking (Ratti), indien er voldaan is aan het vereiste van voldoende duidelijke en onvoorwaardelijke formulering en het omzettingstermijn moet zijn verstreken. De implementatie termijn is gegeven in de richtlijn.
Conforme uitleg
In Faccini Dori zegt het Hof dat er nooit direct beroep op een richtlijn mogelijk is in geschillen tussen burgers (horizontale directe werking). In rechtsoverweging 26 en 27 staan alternatieven voor de gedupeerde uit deze zaak: richtlijnconforme uitleg van nationaal recht. Indien de conforme uitleg niet lukt, dan de gedupeerde de staat aansprakelijk stellen: staatsaansprakelijkheid (Francovich-actie tegen de staat). Dit betekent dat je de staat aansprakelijk stelt voor de schade die je hebt geleden omdat de staat de richtlijn niet correct heeft geïmplementeerd (Dominguez en Faccini Dori).
Richtlijnconforme uitleg: de nationale rechter is verplicht om al het nationale recht, zoveel mogelijk uit te leggen in overeenstemming met de bewoordingen en doelstellingen van richtlijnen. Het Hof zegt dat het gaat om al het nationale recht. Het gaat hier in principe om EU-conforme interpretatie, niet enkel richtlijnconform. De begrenzingen aan de plicht tot conforme uitleg zijn: er wordt van de nationale rechter niet verlangd dat hij een contra legem uitleg van het nationale recht geeft. Dit betekent dat als er een grote tegenstrijdigheid bestaat tussen de richtlijn en nationale wetgeving, of dat er nationale wetgeving op het zelfde aspect ontbreekt. In die gevallen kan er geen sprake zijn van conforme uitleg. Ten tweede mag conforme uitleg niet leiden tot het ontstaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid, en ook niet tot verzwaring van die aansprakelijkheid. Dit heeft te maken met legaliteitsbeginsel.
De plicht tot conforme uitleg ontstaat pas na het einde van het omzettingstermijn van de richtlijnen. Omzetting wordt gedaan door de nationale wetgever. Lukt conforme uitleg niet, dan kan er nog een Francovich-actie worden begonnen. Aansprakelijkheid van lidstaten staat niet in het verdrag. Wel bestaat er een algemene samenwerkingsplicht in het verdrag (artikel 4 lid 3 VEU). Verder moet er bij staatsaansprakelijkheid sprake zijn van een schending van het Unierecht die aan de lidstaat kan worden toegerekend. De voorwaarden voor een Francovich-actie zijn:
1) de richtlijn moet beogen rechten toe te kennen aan particulieren;
2) de inhoud van die rechten moet de nationale rechter kunnen vaststellen op basis van de richtlijn zelf;
3) er moet een causaal verband bestaan tussen de schade bij de burger en de schending door de lidstaat.
In de zaak Brasserie du Pêcheur geeft een meer algemene formulering van de voorwaarden. Deze moet je gebruiken op de tentamens:
1) de geschonden Europese rechtsregel beoogt de rechten aan particulieren toe te kennen;
2) er moet sprake zijn van een voldoende gekwalificeerde schending;
3) er moet een direct causaal verband bestaan tussen de schade bij de burger en de schending door de lidstaat.
Köbler-arrest
In beginsel is de staatsaansprakelijkheid ook van toepassing op schendingen van het EU-recht door nationale hoogste rechters. Het gaat hier dus expliciet om de hoogste rechters. De voorwaarden voor deze aansprakelijkheid zijn: de Brasserie-voorwaarden, maar de tweede voorwaarde is aangescherpt (voldoende gekwalificeerde schending). Het moet gaan om een kennelijke schending van het EU-recht door de hoogste rechter.

 

Werkgroep Europees Recht 2 - week 6

Conforme interpretatie
Nadat de omzettingstermijn bij een richtlijn verstreken is, dan pas kan er sprake zijn van conforme interpretatie en rechtstreekse werking.
Zaak: Faccini Dori
In de zaak Faccini Dori staan twee vragen centraal:
- is er sprake van rechtstreekse werking? (onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig)
- is er sprake van horizontale rechtstreekse werking? Er is geen horizontale werking want de richtlijn is gericht aan lidstaten (rechtsoverweging 22).
Zaak: Dominguez
Volgorde door nationale rechter:
1. Conforme interpretatie (rechtsoverweging 23-31 Dominguez): minder ingrijpend middel; buiten toepassing laten, niet ongeldig verklaard.
2. Rechtstreekse werking (rechtsoverweging 33-41 Dominguez)
3. Staatsaansprakelijkheid (rechtsoverweging 43 e.v. Dominguez)
Bronnenanalyse
1a. Er is sprake van rechtstreekse werking, want er is voldaan aan de vereisten: onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig (rechtsoverweging 18). Echter, er is echter geen horizontale directe werking omdat de maatregelen niet tijdig zijn omgezet. Een beroep op de richtlijn is niet mogelijk want een richtlijn heeft nooit horizontale rechtstreekse werking.
Europese minimumnormen hebben rechtstreekse werking. (rechtsoverweging 17).
1b. Er is geen horizontale werking want de richtlijn is gericht aan lidstaten (rechtsoverweging 22). Een andere reden waarom het niet kan is omdat maatregelen tot omzetting van de richtlijn niet tijdig zijn vastgesteld (rechtsoverweging 25). Rechtsoverweging 24: ‘zou deze rechtspraak worden uitgebreid tot de betrekkingen tussen particulieren (horizontale werking), dan zou dit erop neerkomen, dat aan de gemeenschap de bevoegdheid wordt toegekend met onmiddellijke werking de particulieren verplichtingen op te leggen, terwijl zij dit alleen kan wanneer haar de bevoegdheid is toegekend om verordeningen vast te stellen.
1c. Artikel 288 Wv. In dat geval zou er wel rechtstreekse werking zijn. Want verordeningen zijn rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.
1d.
Rechtsoverweging 33: onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig
Rechtsoverweging 35: minimumbescherming, en voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk.
Rechtsoverweging 36: wat voor een rechtsrelatie? Horizontaal of verticaal: is de werkgever privaat of publiek? (rechtsoverweging 39). Het was onduidelijk of mevrouw Dominguez onder ‘dienst van openbaar belang’ viel.
2a. artikel 18 jo. 21 (objectief gerechtvaardigd onderscheid zorgt dat de discriminatie gerechtvaardigd is; arrest Wolzeburg); artikel 53 Wv; artikel 56 Wv: Hier deed Josemans beroep op.
Gemeente deed beroep op: 36 Wv; 52 jo. 62 Wv. (openbare orde en openbare veiligheid).
Rechtbank: onderscheid naar ingezetenschap komt neer op indirect onderscheid naar nationaliteit, in strijd met artikel 1 GW opgenomen discriminatieverbod.
Reactie verweerder: (rechtsoverweging 2.5) de burgemeester heeft aangevoerd dat artikel 1 GW niet aan de tijdelijke sluiting van de coffeeshops in de weg staat, omdat dit artikel niet strekt tot bescherming van aanspraken op illegale producten, zoals softdrugs.
RvS: artikel 56 Wv over vrij verkeer van diensten; artikel 18 Wv over indirecte discriminatie op grond van nationaliteit in samenhang met artikel 21 Wv.
2b. Inbreuk op openbare orde en veiligheid
2c. Als unierecht niet van toepassing is, is de GW nog steeds van toepassing. Vandaar de toegevoegde waarde van artikel 1 GW.
Rechtsoverweging 2.4: het indirect onderscheid naar nationaliteit acht de rechtbank in strijd met artikel 1 GW discriminatieverbod. Daarom wordt de bepaling in de APV onverbindend verklaard. (artikel 120 GW)
2d. Als er een specifieke bepaling is, wordt die toegepast in plaats van artikel 18. (rechtsoverweging 53 Josemans).
2e. Ja de RvS is de hoogste rechter. Hoogste rechters zijn verplicht prejudiciële vragen te stellen als er een vraag van Europees recht rijst: verwijzingsplicht (artikel 267 Wv, 3e alinea). Uitzonderingen zijn gegeven in de zaak Cilfit, begrenzingen:
- als het hof al eerder over het onderwerp uitspraak heeft gedaan (acte éclairé)
- niet noodzakelijk voor het geschil om een vraag te stellen
- norm is al duidelijk genoeg, geen twijfel over de toepassing/uitleg (acte clair)
Casus
a. Na 1 augustus moet het conform worden geïnterpreteerd. Er is pas een plicht tot richtlijn conforme uitleg wanneer de omzettingstermijn verstreken is. In dit geval dus op 5 augustus. Op 28 juli 2013 is de richtlijn echter al in werking getreden. Voordat het termijn in verstreken mag Nederland geen maatregelen nemen, waardoor ze verder verwijderd raken van het doel van de richtlijn (Adeneler-arrest)
b. De plicht tot conforme interpretatie is begrensd door contra legem. Contra legem interpretatie mag niet. Conforme interpretatie is niet mogelijk want 130 dB is niet hetzelfde als 80 dB. Richtlijn conforme interpretatie kan wel horizontaal zijn.
c. Nee, want implementatietermijn is nog niet verstreken. De richtlijn kan nog niet worden ingeroepen. Omgekeerde verticale werking kan niet. Op basis van nationaal recht kan het wel, maar niet op basis van de richtlijn.
d. Er is hier sprake van een Francovich-actie. De zaak Brasserie du Pêcheur geeft een meer algemene formulering van de voorwaarden.
1) de geschonden Europese rechtsregel beoogt de rechten aan particulieren toe te kennen: klopt
2) er moet sprake zijn van een voldoende gekwalificeerde schending (pagina 301) (niet-tijdige implementatie is sowieso een voldoende gekwalificeerde schending): klopt
3) er moet een direct causaal verband bestaan tussen de schade bij de burger en de schending door de lidstaat (hieronder valt een plicht tot schadebeperking): klopt? Hij had zelf zijn iPod misschien wel op 80 decibel kunnen zetten.
De kans dat Cock succes heeft is redelijk groot want aan de vereisten van de Francovich-actie is voldaan.
Discussievraag
Structuur bij beantwoording van deze vraag:
- wat is rechtelijk activisme?
- wat deed het Hof in Van Gend en Loos?
- was dat rechtelijk activisme?
I. Het Hof is activistisch: het wordt een soort verbreding van de eigen bevoegdheden en dat mag niet.
II. Zonder overmacht en directe doorwerking, kan elke lidstaat het EU recht naast zich neerleggen. Het is effectief.
Vaardigheden
1. Francovich action -> compensation; money from the state.
Legal action -> not appicable; national rule is set aside.
 

 

Hoorcollege Europees Recht 2 - week  7

Rechtsgangen/juridische procedures om materiele EU rechten te handhaven
De bevoegdheden van het Hof bij juridische procedures kunnen worden ingedeeld in drie groepen:
- geschillen beslechten: inbreukprocedure (Reinheitsgebot is een voorbeeld over inbreuk op artikel 34 Wv) (een ander voorbeeld is Spaanse Aardbeien 258 Wv: Commissie daagt Frankrijk voor het Hof); beroep tot nietigverklaring 263 Wv (nietigverklaring van Europese besluiten) (Tabaksreclame is een voorbeeld van een nietigverklaring: Duitsland tegen Parlement en Raad). Ook een Europese burger kan een nietigverklaring instellen, maar de ontvankelijkheidsvoorwaarden worden dan een stuk strenger (263 alinea 4 Wv). De inbreukprocedures en beroep tot nietigverklaring zijn directe beroepen.
- prejudiciële beslissingen: hierbij is geen directe toegang tot het Hof, maar moet je bij de nationale rechter zijn. Het geschil moet worden beslecht voor de nationale rechter. Die rechter mag en soms moet een prejudiciële vraag stellen (Cilfit-arrest). De toegang tot de nationale rechter is hierbij van groot belang. Soms is het lastig om een bevoegde rechter te vinden.
- overige bevoegdheden
Rechtsmacht van het Hof van Justitie van de Europese Unie
Artikel 5 VEU bevat het attributiebeginsel. Ook het Hof heeft alleen maar die bevoegdheden die in de verdragen aan het Hof zijn toegekend. De bevoegdheden van het Hof zijn onder te verdelen in drie categorieën: geschillen beslechten tussen twee partijen, prejudiciële beslissingen en overige bevoegdheden. Deze driedeling staat duidelijk in artikel 19 lid 3 VEU
Hierbij zijn drie categorieën:
1) rechtstreekse beroepen: hier gaat het om geschillen beslechten door het Hof van Justitie en het Gerecht tussen twee partijen. Hierbij hoeven partijen niet eerst naar de nationale rechter, maar direct naar het Hof in Luxemburg. Het kan gaan om verschillende soorten partijen:
- Europese instelling tegen een Europese instelling: bijvoorbeeld een geschil tussen het Europees Parlement en de Raad.
- een lidstaat tegen een instelling of andersom: een voorbeeld van een geschil tussen een lidstaat en een instelling is Tabaksreclame.
- een lidstaat tegen een lidstaat: de ene lidstaat mag een inbreukprocedure beginnen tegen een andere lidstaat, maar dit komt niet vaak voor.
- een particulier (burger of bedrijf) tegen een Europese instelling: het gerecht moet worden gebruikt voor de eerste aanleg.
wat is de bedoeling van de directe actie? Er zijn vier belangrijke directe beroepen:
1a) infractie/inbreukprocedure 258-260 Wv: hierbij is het de bedoeling dat de lidstaten aan hun verplichtingen worden gehouden. Het kan op initiatief van de Commissie (258) of op verzoek van een lidstaat (259).
1b) Beroep op nietigverklaring: is altijd gericht op een Europese instelling (263). Een andere instelling, een lidstaat of particulieren (onder strikte voorwaarden) mogen dus het nietigheidsberoep instellen tegen een Europese instelling.
1c) Beroep wegens nalaten: (265) de bedoeling is dat het Hof wil laten zeggen dat een Europese instelling een bepaald besluit had moeten nemen. Dit heeft alleen maar nut als er een verplichting is tot handelen.
1d) beroep tot schadevergoeding (268 jo. 340 Wv): dit is de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie. Het gaat om een onrechtmatige daad van EU instellingen. Het is een geschil tussen een particulier en een instelling. Dit moet niet worden verward met de Francovich-actie (actie tot schadevergoeding met Brasserie-voorwaarden). Deze zijn gericht tegen de lidstaten, en niet gericht tegen de Europese instellingen. De voorwaarden voor aansprakelijkheid verschillen niet: de regel beoogt rechten toe te kennen aan particulieren; een voldoende gekwalificeerde schending; er moet een direct causaal verband bestaan tussen schade en schending.
2) indirect beroep: prejudiciële beslissingen (267). Deze procedure gaat via de nationale rechter. Het geschil kan plaatsvinden tussen een particulier en een lidstaat = verticale geschillen (strafrechtelijk (Ratti); bestuursrechtelijk) of tussen twee particulieren (civielrechtelijk: de richtlijn oneerlijke bedingen moet door de nationale rechter worden toegepast). Het type geschil bepaald de bevoegde rechter, niet of er al dan niet op Europees recht wordt beroepen.
3) Overige bevoegdheden zoals adviezen over ontwerpakkoorden (218 lid 11 Wv)
De verschillende inbreukprocedures in detail
Artikel 258 Wv: de Commissie kan een lidstaat voor het Hof dagen indien de Commissie meent dat deze lidstaat een van zijn EU-verplichtingen niet is nagekomen. Een voorbeeld hiervan is de zaak Reinheitsgebot. Deze zaak ging over de Commissie tegen Duitsland. De Commissie vond dat Duitsland artikel 34 Wv had geschonden. Ook de zaak Spaanse Aardbeien gaat over artikel 258 Wv: de Commissie start een procedure tegen Frankrijk wegens niet-optreden van de Franse politie tegen boze Franse boeren die Spaanse aardbeien vernielden. Dit werd in strijd geacht met artikel 34 Wv jo. artikel 4(3) Wv. Ook kan de Commissie een lidstaat voor het Hof dagen omdat de lidstaat een richtlijn te laat heeft omgezet. Dit komt ontzettend vaak voor. De inbreukprocedure van artikel 258 Wv bestaat uit twee fasen: de administratieve fase en de rechterlijke fase. De administratieve fase bestaat uit het bezwaar van de commissie. De lidstaat mag opmerkingen maken hierop. Tijdens de rechtelijke fase wordt de zaak aangebracht bij het Hof. Deze fasen staan in de tweede alinea van artikel 258. Particulieren kunnen de Commissie niet dwingen.
Artikel 259 Wv: lidstaten kunnen een inbreukprocedure starten tegen een andere lidstaat. Zij moeten eerst hun klacht voorleggen aan de Commissie. Deze procedure wordt in de praktijk weinig gedaan.
Artikel 260 lid 1: de uitspraak van het Hof is een juridisch bindende uitspraak voor de veroordeelde lidstaat.
Artikel 260 lid 2: de commissie kan een boete eisen als de lidstaat niet voldoende heeft gedaan bij het uitvoeren van het arrest van het Hof. Het Hof beslist uiteindelijk over de boete.
Artikel 260 lid 3: als een lidstaat niet aan de Commissie heeft medegedeeld hoe de richtlijn werd omgezet. Dan kan het Hof de eerste keer al een boete opleggen.
Het nietigheidsberoep in detail
Artikel 263 Wv: het doel is om secundair en tertiair EU recht (lager Europees recht) weg te krijgen, vanwege strijd met het hogere EU recht. Het gaat om schending van het hogere EU recht. Het beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden na de bekendmaking in het publicatieblad. Wordt dit niet gedaan, dan is het beroep niet-ontvankelijk. Er zijn drie groepen die een nietigheidsberoep kunnen instellen tegen juridisch bindende besluiten van de genoemde Europese instellingen: de meest bevoorrechte groep omvat de lidstaten (tegen Parlement en Raad in Tabaksreclame), Raad, Commissie en het Europees Parlement. De semi-bevoorrechte groep omvat de Rekenkamer, de ECB en het CvdR. Zij moeten wel hun eigen belang bij dit beroep aantonen. De minst bevoorrechte groep zijn de particulieren (263 alinea 4). Zij kunnen enkel een nietigheidsberoep instellen tegen drie soorten handelingen: handelingen van EU-instellingen die is gericht tot de klager, als de handeling niet gericht is tot de klager, moet de klager rechtstreeks én individueel geraakt zijn (om toch een beroep tot nietigverklaring te kunnen doen), en tot slot kan een burger een nietigheidsberoep instellen tegen regelgevingshandelingen die de klager rechtsreeks raken (niet individueel) en die geen uitvoering behoeven. Onder particulieren vallen burgers, bedrijven, NGO’s, en ook decentrale overheden.
‘Individueel’ raken: dit begrip wordt uitgelegd in de arresten Plaumann en UPA. Er is een zeer strenge uitleg aan gegeven in deze rechtspraak. In de zaak Plaummann werd besloten dat als je zomaar een mandarijnen-importeur bent, dat je niet individueel geraakt kan zijn, waardoor het beroep op niet nietigheidsverklaring niet-ontvankelijk werd beoordeeld. Door deze niet-ontvankelijkheid van het beroep, hoefde het Hof niet meer na te gaan of de importeur in de casus rechtstreeks geraakt was. Het zijn cumulatieve eisen.
‘Rechtstreeks’ raken: dit betekent dat als je het besluit van de EU moet uitvoeren, dan mag je geen beleidsvrijheid hebben.
Het begrip ‘regelgevingshandelingen’: dit begrip moet worden uitgelegd als ‘niet-wetgevingshandelingen met een algemene strekking’ (tertiair niveau). Besluiten van Europees Parlement en de Raad vallen hier niet onder.
Prejudiciële procedure in detail
Artikel 267: het Hof geeft uitleg over primair en secundair EU recht en over de geldigheid van secundair EU-recht. Een lagere rechter mag vragen stellen. Uitzonderingen hierop zijn: als de rechter ernstig twijfelt over de geldigheid van secundair EU-recht, dan moet de rechter alsnog een prejudiciële vraag stellen. De nationale rechter mag niet zelf besluiten ongeldig verklaren (Foto-Frost). De tweede uitzondering is: concrete leer versus abstracte leer. Soms is er bij een kantonrechter geen hoger beroep mogelijk bij een uitspraak. In dit soort concrete gevallen, moet er worden verwezen naar het Hof (indien zij dus in het concrete geval uitspraak doen in de hoogst mogelijke instantie, ontstaat een verwijzingsplicht).
Hoogste rechters moeten in beginsel een prejudiciële vraag stellen. Ook hier bestaan uitzonderingen op. Deze zijn geformuleerd in de zaak Cilfit: de hoogste rechter hoeft niet te verwijzen (geen verwijzingsplicht) indien een prejudiciële beslissing niet noodzakelijk wordt geacht, indien eenzelfde vraag al beantwoord is (acte éclairé), of als er in redelijkheid geen twijfel kan ontstaan over de uitleg van een bepaling (acte clair).
Toegang tot de nationale rechter
Zaak Rewe/Comet:
In beginsel is toegang tot de nationale rechter een bevoegdheid van de lidstaten. Dit past namelijk in het beeld van het beginsel van nationale procesautonomie. Echter, er zijn twee randvoorwaarden:
- gelijkwaardigheidsbeginsel: de procesregels voor het handhaven van een EU-verordening mogen niet minder gunstig zijn dan voor soortgelijke puur nationale verordeningen.
- effectiviteitsbeginsel: het mag niet onmogelijk of zeer lastig zijn om EU-rechten voor de nationale rechter te handhaven.

 

Werkgroep Europees Recht 2 - week 7

267 Wv: prejudiciële procedure
Indien de nationale regel het probleem is, wordt er een interpretatievraag gesteld. Indien de EU-regel het probleem is, wordt er een geldigheidsvraag gesteld.
Zaak: Tabaksreclame
Deze zaak ging over Duitsland tegen het Parlement en de Raad op grond van 263 alinea 2.
Zaak: UPA
Beroepsrecht particulieren 263 alinea 4, drie categorieën:
- beschikking/besluit
- besluit van algemene strekking moet rechtstreeks en individueel raken
- (na Lissabon toegevoegd) regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken n die geen uitvoeringsmaatregelen met zich mee brengen: het zijn geen RL of verordeningen.
In de zaak UPA wordt niet voldaan aan de vereisten van rechtstreeks en individueel raken.
Rechtstreeks raken = (Plaumann) alleen als er geen beleidsvrijheid voor de lidstaten is overgebleven, kunnen particulieren rechtstreeks worden geraakt. Worden ze rechtstreeks geraakt door het commissiebesluit of door het besluit van de Duitse overheid? De Europese instelling moet de ‘boosdoener’ zijn.
A. Bronnenanalyse
1a. het individueel raken moet worden uitgelegd in het licht van het beginsel van daadwerkelijke rechtsbescherming (ro. 44). In Plaumann staat: er is sprake van individuele geraaktheid indien de beschikking hen betreft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressant. Nee er wordt volgens mij niet van de plaumann formule afgeweken want in rechtsoverweging 36 van de zaak UPA staat precies hetzelfde.
1b. Het betekent niet hetzelfde. Het betekent namelijk: de regelgevingshandeling moet rechtstreeks gevolgen hebben voor de rechtspositie van de particulier en aan degenen tot wie het gericht is en die met de uitvoering ervan belast is, geen beoordelingsbevoegdheid laten.
Rechtstreekse werking = particulier kan zich beroepen voor de nationale rechter op EU recht.
1c. Het Hof vindt dat er wel degelijk een volledig stelsel is. Particulieren hebben nog meer mogelijkheden zoals de prejudiciële geldigheidsvraag (ro. 40). Of je hier echt wat aan hebt, is nog maar de vraag. Een ander alternatief is exceptie van onwettigheid 277 Wv. Je gaat hierbij het onderliggende besluit aanvechten, doordat er bijvoorbeeld geen juiste rechtsgrondslag is gebruikt (vereisten: aan de voorwaarden van 263 voldoen, er moet een besluit zijn, de twee maanden termijn van 263 geldt hierbij niet bij).
B. Casus
1a. Is artikel 110 geschonden? Is de regel discriminerend naar nationaliteit? Ook is er misschien wel een 34 Wv probleem (een non-tarifair probleem)?
Het is een particulier die maatregelen wilt nemen tegen de lidstaat. De enige remedie is de prejudiciële procedure 267. Deze procedure gaat via de nationale rechter. Vervolgens kan de nationale rechter een prejudiciële vraag stellen aan het Hof. Het gaat hier over geldigheidsvraag.
- als eerste wil je dat de nationale rechter direct artikel 110 en 34 toepast. Dan hoef je niet naar het Hof toe. Als het oordeel is dat de Nederlandse wet in strijd daarmee is, dan laat je gewoon de Nederlandse wet buiten toepassing. (directe werking).
- stel dit lukt niet, dan ga je de rechter verleiden om een prejudiciële vraag te stellen over de interpretatie van het EU recht.
- hoe komt Bovag bij de nationale rechter? Door de wet te overtreden.
- een andere mogelijkheid om NL de wet aan te laten passen is: via de Commissie 258. Inbreukprocedure op initiatief van de Commissie. Dus door bij de Commissie te klagen.
2a. Artikel 263: Beroep tot nietigverklaring door lidstaat tegen de raad en EP. Dit zal waarschijnlijk niet lukken want de twee maanden zijn verstreken. Nederland is te laat. Dat staat in de laatste alinea.
2b. - 263 alinea 4. Nietigverklaringsberoep kan ook door particulieren, echter onder strenge voorwaarden. Hij is te laat. (Plaumann en UPA).
- Ongeldigverklaring kan misschien via 267. Je kan bij de rechter komen door burgerlijk ongehoorzaam te zijn.
- Hij kan een beroep op schadevergoeding proberen 268 jo. 340. Dit zal waarschijnlijk niet lukken.
D. Discussievraag
1. – wat het Hof in UPA zegt: 263 kan je gebruiken.
- je kan 267 gebruiken
- 277 zou kunnen
- 268 jo. 340 is mogelijk
Al met al zijn er dus genoeg mogelijkheden om je als particulier te beroepen.
2. - Nietigheidsberoep bevat strenge voorwaarden voor particulieren: rechtstreeks en individueel raken.
- 263 is lastig
- 267 moet je eerst nog bij de nationale rechter komen, en je kan hem niet verplichten een prejudiciële vraag te stellen
- 258 kan alleen maar door de Commissie te overtuigen.

 

 

 

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1950