Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Relatievermogensrecht - UU - Verplichte literatuur 2014/2015

Week 1

Huwelijksvermogensrecht

Algemeen

In de titels 6, 7 en 8 van het Burgerlijk Wetboek 1 worden de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk geregeld. Titel 7 ziet op de gemeenschap van goederen, Titel 8 geeft de wettelijke regeling met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden die kunnen worden overeengekomen en Titel 6 kent regels die gelden ongeacht het stelsel van huwelijksvermogensrecht dat tussen echtgenoten van kracht is. De regels uit Titel 6 zijn in beginsel dwingendrechtelijk van aard.

De onderhoudsverplichtingen die gelden tussen echtgenoten staan beschreven in de artikelen 1:81, 82 en 84. Deze zullen hier onder aan bod komen.

 

Artikel 1:81

De verplichting tot het verschuldigd zijn van getrouwheid, hulp en bijstand tussen echtgenoten is een verplichting die niet van vermogensrechtelijke aard is. Het kan niet worden afgedwongen en op de niet-naleving ervan staat geen sanctie. Onder de verplichting tot het ‘nodige te verschaffen’ valt het materieel nodige. Deze verplichting bestaat ook wanneer de andere echtgenoot in redelijkheid voldoende inkomsten tot levensonderhoud heeft. Dit is dus in tegenstelling tot de alimentatierechtverplichtingen. Artikel 1:81 vindt uitwerking in artikel 1:84, maar heeft wel zelfstandige betekenis. Van artikel 1:84 kan worden afgeweken, maar 1:81 kan niet terzijde worden gesteld.

 

Artikel 1:82

Naast een ideële betekenis, heeft artikel 1:82 ook een materiële betekenis: naast de verplichting tot het verzorgen en opvoeden van de minderjarige kinderen, moeten ook de kosten daarvan gedragen worden. ‘Tot het gezin behorend’ moet ruim worden opgevat, niet alleen eigen kinderen, maar ook adoptiekinderen, kinderen van echtgenoten en pleegkinderen vallen onder dit begrip. Gedurende het huwelijk gelden de verplichtingen van artikel 1:82 en het gaat alleen om minderjarige kinderen. Volgens de auteurs heeft artikel 1:82 een zelfstandige betekenis naast artikel 1:84; een echtgenoot kan de ander tot een bijdrage in de kosten van verzorging dwingen. Zelfs als die ander op grond van een regeling (huwelijkse voorwaarden) niet tot die bijdrage gehouden zou zijn, kan degene er dus toch tot gedwongen zijn.

 

Artikel 1:84

In artikel 1:84 staat de draagplicht tussen echtgenoten met betrekking tot de kosten van de huishouding (hieronder vallen ook de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen). In de wet staat niet wat er precies valt onder het begrip ‘kosten van de huishouding’. Volgens de auteurs valt hieronder de kosten die moeten worden gemaakt voor het fysieke en mentale welzijn van het hele gezin. De leefgewoonten zijn hierbij van belang. Je kan denken aan de kosten van voeding, kleding, huisvesting (huur/rente hypotheek), school, medische kosten, vakanties, avondjes uit. In de huwelijkse voorwaarden kan worden beschreven wat onder de kosten van de huishouding moet worden verstaan. Volgens de auteurs moet onder ‘inkomen’ worden verstaan het inkomen na inkomstenbelastingaftrek. In de wet is het niet omschreven, maar volgens de wetsgeschiedenis gaat het om het inkomen uit arbeid en vermogen.

Volgens artikel 1:84 lid 1 moet de volgende volgorde aangehouden worden over ten laste van welk inkomen/vermogen de kosten moet komen:

  1. Het gemeenschappelijk inkomen;

  2. De privé-inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid;

  3. Het gemeenschappelijk vermogen; en

  4. De privévermogens van de echtgenoten naar evenredigheid.

 

Als er in een jaar een schuld ontstaat doordat de kosten van de huishouden niet uit de inkomens of vermogens van de echtgenoten kunnen worden betaald, dan komt deze schuld ten laste van beide echtgenoten voor de helft, mits zij in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Als er geen gemeenschap van goederen is tussen de echtgenoten, dan moet je naar de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden kijken om de draagplicht te weten.

De bijdrageplicht, ook wel fourneerplicht genoemd, staat in artikel 1:84 lid 2. Deze regeling is noodzakelijk, omdat lid 1 alleen intern werkt.

Er wordt aangenomen dat lid 1 betrekking heeft op het jaarinkomen. Voor de vermogens geldt volgens de auteurs het vermogen op het moment waarop aan de bijdrageplicht moet worden voldaan.

De eerste twee leden van artikel 1:84 spreken over de kosten der huishouding, let op, de wet spreekt dus niet van een gezamenlijke huishouding. Tot 2001 bestond er een verplichting van de echtgenoten om samen te wonen. Er is nu dus geen onderscheid meer tussen samenwonen of niet bij de bijdrageplicht in de kosten van de huishouding.

Op grond van lid 3 kan er van de eerste twee leden bij schriftelijke overeenkomst worden afgeweken. Tot de inwerkingtreding van dit lid was een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden vereist.

Echtgenoten kunnen een verzoekschriftprocedure starten om de hulp van de rechter in te roepen bij geschillen die rijzen over de toepassing van de eerste drie leden van 1:84, zie 1:84 lid 4. De rechter kan een gegeven beschikking of een onderling getroffen regeling wijzigen op grond van veranderende omstandigheden, lid 5. De rechter kan op grond van dit lid bijvoorbeeld een nihilbeding tijdelijk of blijvend buiten werking stellen op grond van gewijzigde omstandigheden.

Echtgenoten zullen niet bijhouden wat ze uitgeven en zullen zich daarmee niet altijd aan de wettelijke of overeengekomen bijdrageplicht houden. De Hoge Raad heeft in 1994 beslist over een vordering die pas bij het einde van het huwelijk wordt ingesteld, het arrest Ter Kuile-Kofman. Wanneer echtgenoten niet periodiek hebben afgerekend na afloop van elk kalenderjaar, dan kan dat ook niet aan het einde van het huwelijk alsnog gebeuren. In een arrest van de Hoge Raad op 15 september 2006, NJ 2007, 217 heeft de Hoge Raad een stap terug gezet. De HR overwoog dat een beroep op het beding in strijd kan zijn met de redelijkheid en billijkheid. Als het beroep op de redelijkheid en billijkheid wordt aangenomen, zal verrekening van de kosten van de huishouding alsnog moeten plaatsvinden. Dit strookt niet met het arrest uit 1994.

 

Artikel 1:85

Artikel 1:85 regelt de hoofdelijke aansprakelijkheid van echtgenoten voor huishoudelijke schulden. Dit artikel zorgt voor een sterkere positie van derden, crediteuren. De noodzaak van dit artikel is wellicht verdwenen, het stamt nog uit de tijd dat de gehuwde vrouw nog handelingsonbekwaam was. Toch blijft het nog staan in de wet, omdat beide echtgenoten op deze manier aansprakelijk zijn voor een door een crediteur geleverde prestatie wat beide echtgenoten ten goede is gekomen.

Samenwonen is geen vereiste voor toepassing van 1:85. Wel is vereist voor de ‘gewone gang van de huishouding’ dat de uitgave min of meer regelmatig terugkeert, en hij moet op het huishouden betrekking hebben. Wat belangrijk is, is dat de uitgave redelijkerwijs gezien kon worden als een aanschaf in het kader van de gewone gang van de huishouding.

Een ontheffing van de hoofdelijke aansprakelijkheid van 1:85 kan door de rechtbank worden verleend om gegronde reden, zie 1:86. Hierbij kan je denken aan een echtgenoot die meer uitgaven doet dan verantwoord, kijkend naar het gezinsinkomen. Wanneer de echtgenoten in gemeenschap van goederen getrouwd zijn, bereikt het de andere echtgenoot alleen dat zijn privévermogen niet kan worden aangesproken. De opheffing of wijziging van deze beschikking vind je in lid 2. Lid 3 stelt de eisen van derdenbescherming tegen deze beschikking.

 

Artikel 1:83

Artikel 1:83 kent een informatieverplichting over het gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden. Een vordering tot nakoming is mogelijk wanneer een echtgenoot zijn verplichting tot het geven van informatie niet nakomt. Let op dat het in dit artikel om een informatieplicht gaat, geen rekening en verantwoording over het gevoerde beleid. Als er geen inlichtingen worden verschaft, heeft een echtgenoot het recht om opheffing van de gemeenschap te vorderen, zie 1:109.

 

Hoofdstuk 3. Het begin van de gemeenschap

Krachtens artikel 1:94 bestaat tussen echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen van het ogenblik der voltrekking van het huwelijk. Door het ontstaan van de wettelijke gemeenschap worden de vermogens en goederen van de echtgenoten gemeenschappelijk. In lid 2 staan enkele uitzonderingen hierop. Bovendien kan de algehele gemeenschap ontstaan tijdens het huwelijk, als tijdens het huwelijk de huwelijkse voorwaarden (die algehele gemeenschap uitsloten) ongedaan worden gemaakt.

De aard van de huwelijksgemeenschap

Goederen behoren aan twee deelgenoten toe, dus de algehele gemeenschap van goederen is een gemeenschap als artikel 3:166. Beide echtgenoten zijn gerechtigd tot de helft van de goederen. Na ontbinding van de algehele gemeenschap gelden de regels van de titel gemeenschap (titel 7), zie artikel 3:189. Gedurende het bestaan van de algehele gemeenschap van goederen gelden de regels van Boek 1 Titel 6 en 7.

Rechtspersoonlijkheid van de algehele gemeenschap lijkt een aantrekkelijke gedachte, maar mag niet worden aangenomen. Echtgenoten moeten vermogensrechtelijke zelfstandigheid behouden, ook wanneer zij in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Een rechtspersoon kan ook geen vordering op zichzelf hebben, dus vorderingen en schulden tussen de echtgenoten zouden bij de rechtspersoonlijkheid van algehele gemeenschap niet kunnen bestaan. Toch heeft de Hoge Raad in het Dwangsom-arrest aanvaard dat het bestaan van deze onderlinge vorderingen en schulden wel mogelijk is. Een dwangsom werd opgelegd ten laste van de ene echtgenoot, ten behoeve van de andere echtgenoot. Deze dwangsom heeft in de praktijk echter weinig betekenis. De algehele gemeenschap van goederen is een gemeenschap van eigen aard. Het is geen rechtspersoon. Als er vragen rijzen over de betekenis van de gemeenschap kijk je eerst in de wet. Geeft de wet geen oplossing, dan kijk je naar de aard van de gemeenschap en de rechtsverhouding tussen de deelgenoten.

 

Hoofdstuk 10. Wat huwelijkse voorwaarden zijn

De vermogensrechtelijke gevolgen van een huwelijk kunnen worden geregeld in een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden. Huwelijkse voorwaarden kunnen krachtens 1:114 voor en tijdens het huwelijk worden gemaakt. In de artikelen 1:115 en verder vind je vereisten waaraan huwelijkse voorwaarden moeten voldoen. Elke door echtgenoten overeengekomen afwijking houdt een afwijking van de wettelijke regel van huwelijksvermogensrecht (algehele gemeenschap) in. Dan is er dus sprake van huwelijkse voorwaarden. Je kan het begrip ook iets ruimer omschrijven: door echtgenoten gesloten overeenkomsten met het oog op hun huwelijk, met eisen die volgen uit de wet. Maar let bij deze ruimere beschrijving op, want als echtgenoten een maatschap aangaan met het oog op het huwelijk is het toch geen huwelijkse voorwaarde. De materiële eis van huwelijkse voorwaarden is dat de overeenkomst moet worden aangegaan met het oog op het huwelijk. De formele eis es dat de overeenkomst moet zijn vastgelegd in een notariële akte om rechtskracht te hebben.

Enkele voorbeelden waarbij er sprake is van huwelijkse voorwaarden of niet:

  • Als huwelijkse voorwaarden nietig blijken te zijn, moeten echtgenoten opnieuw (wel geldige) huwelijkse voorwaarden maken.

  • Nietige huwelijkse voorwaarden kunnen wel alsnog bekrachtigd worden, 3:58. Het voordeel van dit ten opzichte van het opnieuw maken van huwelijkse voorwaarden is de gelding van terugwerkende kracht. Vanaf het maken verkrijgen de huwelijkse voorwaarden hun werking bij bekrachtiging. Bij opnieuw opstellen heeft het pas gelding vanaf de dag na het verlijden van die nieuwe akte.

  • Een verblijvensbeding (dat is een overeenkomst die de gemeenschap toedeelt aan de langstlevende echtgenoot) moet als een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden worden beschouwd.

  • Verrekenbedingen zijn ook overeenkomsten van huwelijkse voorwaarden. De wet geeft geen definitie van het begrip ‘verrekenbeding’. Wat hieronder kan vallen is een afspraak tussen echtgenoten die niet in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, maar bij ontbinding van het huwelijk af zullen rekenen alsof er een gemeenschap van goederen heeft bestaan. Een Amsterdams verrekenbeding is ook een verrekenbeding. Hierover later meer.

  • Het afwijken van een in Titel 6, 7 of 8 opgenomen regeling (bijvoorbeeld 1:84 lid 3 of 1:87 lid 4) is geen huwelijkse voorwaarde.

 

Hoofdstuk 24. Een geregistreerd partnerschap en het ongehuwde samenwonen

Het geregistreerd partnerschap is vergelijkbaar met het huwelijk. De Titels 6, 7 en 8 zijn er ook grotendeels op van toepassing, 1:80b. De wet wijdt geen aandacht aan het ongehuwde samenwonen.

Het ongehuwd samenwonen

Geen enkele bepaling van het huwelijksvermogensrecht is rechtstreeks op de rechtsverhouding van samenwoners van toepassing. Ondanks dat de wet niks regelt, is het toch van belang om vast te stellen of er van ongehuwd samenwonen kan worden gesproken. De onderlinge verhouding tussen de samenwoners is van belang voor eventuele vermogensrechtelijke gevolgen die verbonden moeten worden aan bepaalde feitelijke gedragingen. Er kunnen twee vragen rijzen over de onderlinge vermogensrechtelijke verhouding:

 

  1. Is er een onderhoudsverplichting tussen de samenwoners?

    Een verplichting tot levensonderhoud vindt men niet in de wet. Het zou wel indirect kunnen worden aangenomen, als men betoogt dat artikel 1:81 analoog van toepassing is op ongehuwd samenwoners. Dat dit artikel niet analoog van toepassing is, heeft de Hoge Raad beslist in HR 9 januari 1987, NJ 1987, 927. Hoe je het ook kan bewerkstelligen, is via een onrechtmatige daad, 6:162; het niet verschaffen van levenshoud wordt dan als onrechtmatig gedrag gezien. De onderhoudsverplichting kan in een (stilzwijgende) overeenkomst worden neergelegd. Zo’n overeengekomen onderhoudsverplichting eindigt in beginsel bij het einde van de samenwoning, tenzij ze anders zijn overeengekomen. Analogie van artikel 1:85 lid 1 geldt ook niet, ieder van de samenwoners kan slechts worden aangesproken voor de schulden die hij zelf is aangegaan.

  2. Wie is eigenaar van goederen die door gemeenschappelijke bijdragen zijn verkregen voor de gemeenschappelijke huishouding?

    Bij verbreking van de samenwoning kunnen problemen ontstaan over de nog aanwezige goederen waarover niks is afgesproken. De rechter kan verschillende oplossingen vinden; hij kan een rechtsfiguur zoeken die lijkt op het ongehuwd samenwonen (maatschap of huwelijksvermogensrecht) en deze analoog van toepassing verklaren. Daarnaast kan de rechter het oplossen door toepassing van het algemene verbintenissen- en goederenrecht.

 

Maatschap

De omschrijving van de maatschap in artikel 7A:1655 raakt wel min of meer aan het ongehuwd samenwonen. De Hoge Raad heeft echt in het arrest HR 8 juli 1985, NJ 1986, 358 verworpen dat het ongehuwd samenwonen een maatschap op zou leveren. De Hoge Raad stelde vast dat partijen vermogensvoordeel moeten beogen door met hun inbreng actief deel te nemen aan het economisch verkeer. Dat is niet het geval wanneer samenwoners een huis inbrengen, omdat het leven in één huis voordeliger is dan in twee.

 

Huwelijksvermogensrecht

De vraag aan wie goederen toekomen bij het einde van de samenwoning kan de rechter ook beantwoorden met het huwelijksvermogensrecht. De jurisprudentie verschilt per geval hoe er invulling wordt gegeven aan de samenleving. Er is enkele malen aangenomen dat tussen samenwoners een gemeenschap van goederen bestond. Maar de gedachte dat tussen samenwoners van rechtswege een gemeenschap van goederen kon ontstaan is in het arrest Bruinsma/Erven Smit afgewezen. Hierin besliste de Hoge Raad dat de samenwoning op zich niet leidt tot een vermoeden van gemeenschap tussen de samenwoners. Het is beslissend wat de samenlevende partners hierover uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn overeengekomen. Gemeenschap van één of meer vermogensbestanddelen is mogelijk op grond van die overeenkomst, ook al hadden de samenwoners aparte rekeningen en betaalden zij apart bepaalde kosten. In het arrest Kermisklanten heeft de Hoge Raad over verrekening geoordeeld. Gezamenlijke investeringen door ongehuwd samenwoners kan leiden tot verrekening bij het einde van deze samenwoning. Het kan dan namelijk worden afgeleid dat de partijen een (stilzwijgende) overeenkomst zijn aangegaan bij de aankoop van deze (on)roerende zaken. Overeenkomstig het arrest Modehuis Nolly kan ook bij samenwoners een goed op naam van de ene samenwoner worden gekocht, terwijl de ander heeft gefinancierd. Dit geval dit zich bij Modehuis Nolly tussen echtgenoten voor. Een verblijvensbeding is ook mogelijk tussen samenwoners, HR 1 oktober 1993, NJ 1994, 257.

 

Pensioenrechten

Omdat er niet van rechtswege een goederengemeenschap ontstaat tussen ongehuwd samenwoners, komen pensioenrechten ook niet voor verrekening in aanmerking. Ook de Wet VP is op samenwoners niet van toepassing. Het pensioen dat een samenwoner heeft opgebouwd, blijft onder hem. Een pensioenverrekening is wel overeen te komen.

 

De overeenkomst tussen samenwoners

Een samenwoningsovereenkomst wordt steeds gebruikelijker. Het kan bij de notaris worden aangegaan, dit vereisen bijvoorbeeld pensioenfondsen. Inhoudelijk lijkt een samenwoningsovereenkomst veel op de huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, maar gemeenschappelijk eigendom kan worden bedongen. Daaromtrent vind je vaak regelingen over bijdrages in de kosten van de huishouding, een bewijsovereenkomst en een verrekenbeding. Om een samenlevingsovereenkomst uit te leggen moet het Haviltex-criterium worden aangehouden; de rechter dient rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het geval.

 

Derden

De juridische positie van derden, zoals bijvoorbeeld een verzekeraar, kan een onverwachte betekenis krijgen. Als er bijvoorbeeld een ongeluk gebeurt met een auto waarin samenwoners zitten kan de verzekeringsmaatschappij de schade van de verzekerde samenwoner in beginsel verhalen op de besturende samenwoner. De Hoge Raad heeft echter beslist in HR 25 januari 1991 dat bij een gemeenschappelijke huishouding die wordt gevoerd tussen samenwoners de verzekering geen verhaalsrecht heeft, omdat daardoor het slachtoffer in feite zou worden verstoken van een uitkering.

 

Hoofdstuk 25. Geregistreerd partnerschap

Er is een lange discussie geweest over de vraag of personen van hetzelfde geslacht met elkaar in het huwelijk konden treden. Dit resulteerde in het invoeren van de mogelijkheid tot een geregistreerd partnerschap in Titel 5A in 1998. Sinds 2000 kunnen ook personen van hetzelfde geslacht een huwelijk aangaan, zie artikel 1:30.

Er bestaan drie burgerlijke staten: gehuwd, ongehuwd en als partner geregistreerd. Verder zegt de wet niet wat een geregistreerd partnerschap is. Zowel Nederlanders als buitenlanders kunnen een geregistreerd partnerschap aangaan, zie 1:80a voor de vereisten.

 

Registratie

In 1:80a lid 1 en 2 staan de belangrijkste eisen (er wordt vanaf nu beperkt tot Nederlanders die een geregistreerd partnerschap aangaan): een persoon kan slechts met één ander persoon een geregistreerd partnerschap aangaan en zij mogen niet gehuwd zijn. 1:80b lid 6 verklaart nog enkele losse artikelen van het huwelijksvermogensrecht van overeenkomstige toepassing en 1:80b de titels 6, 7 en 8 grotendeels. De registratie geschiedt bij een akte van registratie door een ambtenaar van de burgerlijke stand, 1:80a lid 3.

 

Goederenrecht

Zoals gezegd zijn de Titels 6, 7 en 8 grotendeels van overeenkomstige toepassing op het geregistreerd partnerschap. De gezinsbeschermende bepalingen uit Titel 6 gelden dus, en krachtens Titel 7 is er een gemeenschap van geregistreerd partnerschap, tenzij voorwaarden van geregistreerd partnerschap zijn overeengekomen. Het kan zo zijn dat geregistreerd partners voor de registratie een samenlevingsovereenkomst hadden. De samenlevingsovereenkomst verliest zijn betekenis door de partnerschapsregistratie, ook al was hij aangegaan bij notariële akte. Als in de samenlevingsovereenkomst een verblijvensbeding stond, moeten zij die opnieuw bij de partnerschapsvoorwaarden aangaan. Het vervalt anders door de gemeenschap van goederen, want het is een afwijking van 1:100 lid 1.

Uit het geregistreerd partnerschap vloeit een recht op pensioenverevening voort, zie de Wet VP. De Pensioen- en spaarfondsenwet, AOW en de Algemene nabestaandenwet zijn gewijzigd: geregistreerde partners worden met echtgenoten gelijk gesteld.

 

Erfrecht

In artikel 4:8 worden met echtgenoten gelijkgesteld geregistreerde partners. Het belangrijkste gevolg is de erfopvolging bij versterf, een geregistreerd partner is dan een erfgenaam in de eerste groep.

 

Kinderen

Een geregistreerd partner komt pas in familierechtelijke betrekking te staan met het kind na erkenning of adoptie. Is een kind tijdens het geregistreerd partnerschap geboren, dan kunnen beide partners vanaf de geboorte het gezag hebben, mits de vader het kind voor de geboorte heeft erkend. Voor het belastingrecht en de erfbelasting is het van belang dat tussen een geregistreerd partner en de bloedverwanten van de ander aanverwantschap ontstaat.

 

Fiscale gevolgen

De rechtsgevolgen van de fiscale wetgeving voor gehuwden, geldt ook voor het geregistreerd partnerschap.

 

Einde van het partnerschap

Artikel 1:80c geeft de gevallen waarin een geregistreerd partnerschap eindigt: door, vermissing, beëindiging, ontbinding en omzetting. Is er sprake van een ontbinding, 1:80c lid 1 sub d, dan geeft 1:80e verschillende artikelen uit Titel 9 die van overeenkomstige toepassing zijn.

 

Verklaring omtrent beëindiging, 1:80c lid 1 sub c jo 1:80d

De geregistreerd partners kunnen de partnerschap laten eindigen zonder tussenkomst van de rechter. Zij moeten dan uit een verklaring laten blijken dat ze dit zijn overeengekomen. Binnen 3 maanden moet deze verklaring de ambtenaar van de burgerlijke stand hebben bereikt, 1:80d lid 3.

 

Overeenkomst tot beëindiging, 1:80c lid 1 sub c jo 1:80d

De overeenkomst hoeft niet aan de ambtenaar van de burgerlijke stand te worden gezonden. 1:80d lid 1 geeft eisen wat de verklaring moet inhouden en waaraan de overeenkomst moet voldoen, op straffe van nietigheid. De ambtenaar krijgt de overeenkomst niet te zien, daarom kan het zo zijn dat hij een verklaring inschrijft die berust op een nietige overeenkomst. De advocaat/notaris controleert het echter wel. De advocaat/notaris moet zich er van vergewissen dat de overeenkomst aan de eisen voldoet.

 

Omzetting in een huwelijk, 1:80c lid 1 sub e

Een geregistreerd partnerschap kan worden omgezet in een huwelijk, 1:80c lid 1 sub e. Een huwelijk kan niet meer worden omgezet in een geregistreerd partnerschap sinds 2009. Alle gevolgen van de registratie herleven, 1:80f, niet alleen bij het omzetten in een huwelijk, maar ook bij het opnieuw aangaan van een geregistreerd partnerschap met elkaar

Onderscheid tussen een samenlevingsovereenkomst en het geregistreerd partnerschap

  1. Afspraken uit een samenlevingsovereenkomst hebben geen externe werking. Bij het geregistreerd partnerschap wordt deze externe werking in de wet geregeld.

  2. Het ongehuwd samenwonen kan vormvrij worden beëindigd. De beëindiging van een geregistreerd partnerschap is wel aan formaliteiten onderworpen.

  3. De onderhoudsverplichting geldt wel van rechtswege tijdens/na geregistreerd partnerschap en niet bij samenlevers.

  4. De geregistreerd partner wordt met een echtgenoot gelijk gesteld bij het versterferfrecht, een ongehuwd samenlever niet.

 

Onderscheid tussen het huwelijk en een geregistreerd partnerschap

In vermogensrechtelijk opzicht is er geen verschil tussen deze twee regimes. Maar er is wel onderscheid:

  • Registratie heeft andere gevolgen voor geboren kinderen.

  • Beëindiging van het geregistreerd partnerschap kan in onderling overleg, beëindiging van het huwelijk niet.

  • Het geregistreerd partnerschap kent geen scheiding van tafel en bed, het huwelijk wel.

  • Een huwelijk wordt overal erkend, het geregistreerd partnerschap wellicht niet.

Relatievermogensrecht geschetst

Hoofdstuk 17. Een geregistreerd partnerschap

Inleiding

Het geregistreerde partnerschap is een burgerlijke staat geregeld in Boek 1 Titel 5A. Het is grotendeels gelijk aan het huwelijk, uitzonderingen doen zich voor in het afstammingsrecht, het internationale recht en de beëindigingswijze.

 

Gevolgen

Algemeen

De Titels 6, 7 en 8 zijn grotendeels van toepassing verklaard op het geregistreerde partnerschap in artikel 1:80b.

 

Voorwaarden

Net als huwelijkse voorwaarden kunnen geregistreerde partners ook voorwaarden maken, deze worden partnerschapsvoorwaarden genoemd.

 

Einde van het geregistreerde partnerschap

Het huwelijk kan alleen worden ontbonden door de tussenkomst van een rechter, artikel 1:149. Bij het geregistreerde partnerschap hoeft dit niet altijd het geval te zijn, zie artikel 1:80c lid 1 sub c jo lid 3. Er moet dan een verklaring zijn die duidelijk maakt dat en wanneer de partners een overeenkomst met elkaar hebben gesloten. Deze moet worden ondertekend door beide partners en minstens een advocaat of notaris. Deze overeenkomst krijgt verdere vereisten in artikel 1:80d. Hierin moet een verklaring van de partners staan dat hun partnerschap duurzaam is ontwricht en dat zij de partnerschap willen eindigen. In deze overeenkomst kunnen verschillende bepalingen staan over bijvoorbeeld partneralimentatie, woonruimte of de verdeling en verrekening van vermogen. Artikel 1:80e verklaart nog meerdere artikelen (buiten die wat al van overeenkomstige toepassing zijn verklaard) van toepassing op de ontbinding als in 1:80c lid 1 sub d. Artikel 1:80d doet hetzelfde voor een ontbinding als in 1:80c lid 1 sub c.

 

Omzetting

Krachtens artikel 1:80g kan het geregistreerd partnerschap worden omgezet in een huwelijk. Het geregistreerd partnerschap eindigt en het huwelijk vangt aan op het tijdstip dat de akte van omzetting in het register van huwelijken is opgemaakt, zie artikel 1:80g lid 3.

Geen scheiding tafel en bed

Voor het geregistreerd partnerschap geldt hetgeen omtrent de scheiding van tafel en bed niet. Artikel 1:80b verklaart het niet van overeenkomstige toepassing.

 

Herregistratie

Op grond van artikel 1:80f herleven alle gevolgen van het geregistreerd partnerschap van rechtswege alsof er geen beëindiging heeft plaats gehad, als partners opnieuw een geregistreerd partnerschap willen aangaan of met elkaar in het huwelijk treden.

 

Hoofdstuk 18. Ongehuwde samenlevers

Inleiding

Er is geen wettelijke regeling voor paren die informeel samenleven. Het huwelijksvermogensrecht is niet van toepassing op ongehuwd samenlevers. Wel zijn er in de jurisprudentie regels toegepast en ingekleurd voor hun.

Iets meer dan 50% van de mensen die ongehuwd samenleven hebben een notarieel samenlevingscontract. Het is een contract sui generis, een onbenoemd, niet in de wet opgenomen contract.

De meest voorkomende wijze van beëindiging van het ongehuwde samenleven is dat de relatie eindigt door een scheiding. Deze scheiding verloopt op informele wijze. Er is geen registratie, er hoeft geen rechter aan te pas te komen, geen advocaat hoeft worden ingeschakeld. Dit is allemaal omdat er geen wettelijke regeling, zoals die van het ontbinden van een huwelijk, van toepassing is. Wat wel een grote rol speelt is de redelijkheid en billijkheid.

 

Rechten en plichten

Een wettelijke regeling als de wettelijke rechten en plichten is er niet voor ongehuwd samenlevers. Het algemene vermogensrecht van Boek 3, 5, 6 en 7 zijn van toepassing op de inhoud van de rechtsbetrekkingen tussen de partners. Van belang hierbij zijn het contract en de redelijkheid en billijkheid.

 

Artikel 1:81

Het algemene vermogensrecht kent geen bepaling als die van de hulp en bijstand van artikel 1:81, dus dit is niet van toepassing op ongehuwd samenlevers. Het zou wel in het samenlevingscontract kunnen worden opgenomen, maar dat gebeurt bijna nooit.

 

Artikel 1:84

Artikel 1:84 regelt de interne verhouding tussen partners met betrekking tot de kosten van de huishouding; wie draagt de kosten? Wat er precies onder de kosten van de huishouding, hangt af van of er een contract is. Zo ja, dan staat daar vaak een definitiebepaling in. Als er geen contract is, of wel een contract, maar geen definitiebepaling, dan is het niet duidelijk wat er wel en wat niet onder de kosten vallen. Een maatstaf hierbij is het karakter van de kosten: is het een investering- of een gebruikskarakter? Een investering valt er niet onder, gebruik (huur, boodschappen, vakanties) wel.

 

Expliciet contract

Het is belangrijk of er een expliciet contract is met een regeling over de huishoudkosten. Staat er iets in het contract over de verdeling van de kosten van de huishouding, dan moet die worden aangehouden. Drie vragen kunnen hierbij van belang zijn:

  1. Wat moet gelden als de overeenkomst niet wordt nageleefd in de praktijk?

    Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. Er wordt vrij veel ruimte toegekend aan de structurele gang van zaken, dan wordt aangenomen dat er impliciet een nadere overeenkomst tot stand is gekomen. Vaak staat ook in een bepaling in het contract dat er van de regelingen kan worden afgeweken. Is er niet zo een regeling, of is expliciet genoemd dat afwijking alleen bij later notarieel contract kan, dan is de ruimte beperkter.

  2. Wat moet er gebeuren als er tijdens de relatie niet is verrekend?

    Deze vraag komt in de praktijk vaak voor. De Hoge Raad heeft zich hier nog niet over uitgesproken, maar in lagere rechtspraak wordt dit soms afgewezen met een beroep op rechtsverwerking, zie het arrest Aannemen impliciete overeenkomst bij samenwoners.

  3. In hoeverre kan aan de gemaakte afspraken worden gehouden als de omstandigheden zijn gewijzigd?

    Ook hier ontbreekt jurisprudentie, dus moet men voorzichtig zijn. Het is echter denkbaar dat bij ingrijpende wijzigingen het onaanvaardbaar kan zijn om een beroep op de gemaakte afspraken te doen.

 

Impliciet contract

Er kan worden aangenomen dat partners een impliciet contract over de draagplicht hebben als er een op rechtsgevolg gerichte wil zich door een verklaring heeft geopenbaard, zie artikel 3:33 jo 6:213. Ook hier geldt weer dat het belangrijk is om te kijken naar de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft zich hier niet over uitgelaten, maar de lagere rechtspraak wel. Daarin is bepaald dat een bepaalde jarenlange gang van zaken kon leiden tot een impliciet contract over de draagplicht en verrekening van deze huishoudkosten. Door de invulling van de omstandigheden van het geval en de interpretatie van de rechter is er rechtsonzekerheid.

 

Geen contract

Als er geen expliciet of impliciet contract is, geldt het algemene vermogensrecht over de draagplichtverdeling. Dan is het de vraag hoe het handelen gekwalificeerd kan worden. Er kan sprake zijn van een volmacht, artikel 3:60. Ook kan er sprake zijn van een onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, respectievelijk artikel 6:203 en 6:212. Deze kwalificaties leiden er meestal toe dat de huishoudkosten door beide partners voor de helft moet worden gedragen. Voorzichtig kan worden gezegd (jurisprudentie ontbreekt grotendeels ook hier) dat een verdeling naar rato van inkomsten het meest voor de hand ligt. Dit gebeurt dan op grond van de redelijkheid en billijkheid.

 

Bewijs

Het procesrecht moet niet worden onderschat. De eiser heeft een stelplicht, de vordering moet voldoende worden onderbouwd met feiten en omstandigheden. De tegenpartij kan eventueel betwisten. Wat niet wordt betwist, staat vast. Het bewijs is geen probleem indien er een notariële akte is of een ander schriftelijk contract. Problematisch wordt het meestal pas wanneer er een mondelinge of impliciete afspraken zijn.

 

Natuurlijke verbintenis

Artikel 6:3 stelt dat een natuurlijke verbintenis een rechtens niet-afdwingbare verbintenis is. Wanneer hier sprake van is hangt onder andere af van de welstand en behoeften van de partners, de mogelijkheid om te voorzien in eigen levensonderhoud en de duur van de samenleving. Als er sprake van is, dan is er geen verplichting tot terugbetaling voor de partner voor wie te veel huishoudkosten zijn voldaan.

 

Bescherming

De beschermingsbepalingen van artikel 1:88 en 1:89 zijn niet van toepassing op ongehuwd samenlevers. Partners kunnen over hun eigen vermogen beschikken. Toch kan het in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid om een partner op korte termijn het huis uit te zetten. Met betrekking tot een woning heeft de andere partner een tijdelijk voortgezet gebruiksrecht, zo is in de jurisprudentie met enige regelmaat beslist.

 

Goederenrecht

Geen goederenrechtelijk effect

Het goederenrecht beheerst de verhouding tussen partners en goederen, zoals bijvoorbeeld houderschap, bezit en bestuur. Dit is in tegenstelling tot het verbintenissenrecht, waarbij de rechtsverhouding tussen partners centraal staat. De formele verkrijgingsleer geldt voor ongehuwd samenlevers. Het ongehuwd samenleven heeft geen goederenrechtelijk effect.

 

Verkrijging

Welke ongehuwd samenlevende partner rechthebbende is van welke goederen wordt bepaald door de regeling over de verkrijging en het verlies van goederen. De belangrijkste verkrijgingswijzen zijn verkrijging door overdracht, artikel 3:84, en verkrijging door erfopvolging onder algemene titel, artikel 3:80 lid 2. De vereisten voor overdracht vind je in artikel 3:84, let daarbij op de verschillende regelingen per bepaald goed met betrekking tot de levering. Met betrekking tot goederen die tijdens de relatie van de ongehuwd samenwoners zijn verkregen kunnen problemen rijzen. In welke hoedanigheid heeft de ene partner het roerende goed namelijk verkregen: voor zichzelf, voor hun samen of voor de ander?

 

Gemeenschap

Wanneer beide partners een koopovereenkomst sluiten en een goed aan hen samen wordt geleverd, is een goed gemeenschappelijk verkregen, er is in dit geval sprake van gemeenschap, artikel 3:166. Ook wanneer een van de partners handelt mede namens de andere partner wordt een goed gemeenschappelijk verkregen. Er is nog een derde manier om een goed gemeenschappelijk te verkrijgen, namelijk als de handelende persoon een aandeel in het goed overdraagt aan de andere persoon. In dit geval is er sprake van een overeenkomst tot mede-eigendom of schenking. In het arrest Bruinsma/Smit oordeelde de Hoge Raad dat de vraag of er een gemeenschap bestaat moet worden beantwoord aan de hand van wat partijen daarover zijn overeengekomen, uitdrukkelijk of stilzwijgend.

 

Bewijsrechtelijke aspecten

Het bezit is het houden van een goed voor zichzelf, artikel 3:107. De bewijsvermoedens zijn bij de bewijsrechtelijke aspecten van de goederenrechtelijke verhouding van belang: artikel 3:109 bepaalt dat wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden. Daarnaast bepaalt artikel 3:119 dat de bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn. Dit is de processuele functie van bezit. In principe maken beide partners gebruik van de goederen totdat ze scheiden. De feitelijke macht wordt dus door beide uitgevoerd. Feitelijke machtsuitoefening wordt door houderschap en bezit vereist. Voor goederen van een partner die enig eigenaar is, is hij de bezitter en de andere oefent er wel de feitelijke macht over uit, maar is houder voor de ander. Voor gemeenschapsgoederen zijn ze allebei medebezitter. In sommige situaties is de feitelijke macht, houderschap, bezit en eigendom moeilijk uit elkaar te houden. Feitelijke macht is in verband met de processuele functie van bezit erg belangrijk in een geding. Duidelijk moge zijn dat goederenrechtelijke vraagstukken in de praktijk soms erg lastig zijn.

De lagere rechtspraak kan drie oplossingen hanteren:

  • Formele verkrijgingsleer; er wordt aangeknoopt bij de levering van het goed.

  • Processuele functie van bezit; degene met de feitelijke macht over het goed, wordt vermoed rechthebbende te zijn.

  • Een gemeenschap wordt aangenomen; dit gebeurt wel eens bij gebrek aan bewijs van privé eigendom.

 

Verbintenissenrecht

Met betrekking tot verbintenisrechtelijke aspecten doet zich de vraag voor hoe met vermogensverschuivingen moet worden omgegaan. Bestaan er rechten en plichten na scheiding? Maak onderscheid tussen de gevallen waarin wel en waarin geen contract is.

 

Expliciet contract

Op een expliciet contract kan een vermogensverschuiving tussen de vermogens van de partners worden gebaseerd. Het vermogensrechtelijk handelen kan bij een groot aantal contracten ondergebracht worden, zoals onder andere bij een schenking, opdracht en de arbeidsovereenkomst. Als er een overeenkomst is, dient de afwikkeling volgens de overeenkomst plaats te vinden. Een samenlevingsovereenkomst dient te worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-norm. Dit houdt in dat de rechter rekening moet houden met alle omstandigheden van het geval. Ook de redelijkheid en billijkheid moeten in aanmerking worden genomen.

 

Impliciet contract

Er zou ook sprake kunnen zijn van een stilzwijgend contract. De Hoge Raad heeft in het arrest Kermisexploitanten geoordeeld over een impliciete verrekenovereenkomst; het samenvoegen van inkomsten is niet noodzakelijk voor het bestaan van een verrekenovereenkomst.

Hoe kwalificeer je het handelen van een geldschietende partner voor de aanschaf van een woning die op naam van de ander wordt gesteld? Je kan stellen dat er een impliciete wilsovereenstemming is dat teruggave van het geld wordt verplicht, maar ook dat er sprake is van schenking. Er bestaat op dit punt onduidelijkheid en er is niet duidelijk wat in die situaties moet gelden. Voor het overige is het gewone bewijsrecht van toepassing; de eiser heeft een stelplicht, de tegenpartij kan betwisten en voor de betwisting is bewijs nodig.

 

Geen contract

Als er geen contract is, kan de vraag rijzen of de vermogensverschuiving weer ongedaan kan worden gemaakt? Dit kan op vier grondslagen, maar ook hier is weer sprake van rechtsonzekerheid:

  1. Redelijkheid en billijkheid.

  2. Ongerechtvaardigde verrijking.

  3. Onrechtmatige daad.

  4. Onverschuldigde betaling.

 

Conclusie

Duidelijk moge zijn dat er veel onduidelijkheid heerst op een groot aantal vermogensrechtelijke vraagstukken als ongehuwd samenlevers gaan scheiden. Er heerst grote rechtsonzekerheid. Het ongehuwd samenleven is geen formele relatie en daarmee zullen er altijd grensgevallen en daardoor onzekerheid zijn. In opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is er onderzoek uitgevoerd naar de rechtspositie van ongehuwd samenwoners. Het is afwachten wat de wetgever gaat besluiten.

 

Hoofdstuk 19. Wetsvoorstel 28 867

Inleiding

Het wetsvoorstel, zoals het in 2003 werd ingediend, beoogt om als wettelijk basisstelsel de beperkte gemeenschap van goederen te nemen, in plaats van de huidige wettelijke gemeenschap van goederen. Tweede Kamerlid Anker heeft een amendement ingediend waardoor de wettekst echter slechts voorzag in een aangepaste wettelijke gemeenschap van goederen. Zo is het ingediend bij de Eerste Kamer.

 

Literatuur

Verschillende auteurs hebben zich uitgelaten over het wetsvoorstel, waaronder Nuytinck, Verstappen, Van der Burght, Stollenwerck, Lieber en Perrick.

Tekst wetsvoorstel

Het hele dossier met betrekking tot wetsvoorstel 28 867 kan men vinden op de volgende website:

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/28867

Week 2

Huwelijksvermogensrecht

Hoofdstuk 2. Artikelen 1:88 en 1:89

Een aantal rechtshandelingen is zo belangrijk voor een gezin, dat de wetgever heeft bepaald dat die handelingen niet kunnen worden verricht door een echtgenoot zonder toestemming van de andere echtgenoot. Deze bepalingen zijn van dwingend recht, bij huwelijkse voorwaarden kan hier niet van worden afgeweken. In artikel 1:88 lid 1 vind je de beschermde rechtshandelingen.

Artikel 1:88 lid 1 sub a

1:88 lid 1 sub a ziet op de overeenkomsten over de woning. Maak onderscheid tussen een eigen woning (van één of van beide echtgenoten) en een huurwoning.

 

Koopwoning

Er zijn in het geval van een koopwoning drie gevallen denkbaar:

  1. De woning is in privé eigendom van een van de echtgenoten (denkbaar bij uitsluiting van gemeenschap van goederen).

  2. Éen der echtgenoten heeft het bestuur over de woning, de woning behoort tot een al dan niet beperkte gemeenschap.

  3. De woning is gezamenlijk eigendom van beide echtgenoten, zonder dat het valt in een huwelijksgemeenschap.

 

In beginsel kan een echtgenoot in de eerste twee gevallen alleen handelen, 1:90, maar artikel 1:88 lid 1 sub a vereist een toestemming van de andere echtgenoot. In het derde geval kunnen beide echtgenoten over hun aandeel in de woning beschikken, 3:175 lid 1, maar ook hier is weer een toestemming vereist van de andere echtgenoot. Het artikel spreekt niet letterlijk over de overeenkomst tot vervreemding va neen aandeel in de woning, toch brengt de strekking van dit artikel, het beschermen van de echtgenoten tegen elkaar) de vereiste toestemming met zich mee.

Artikel 1:88 lid 1 sub a spreekt over ‘overeenkomsten strekkende tot’; het gaat dus om het aangaan van de overeenkomst.

Onder het begrip ‘woning’ valt het huis waar de echtgenoten gewoonlijk verblijven, het permanente verblijf (woonwagen/stacaravan) valt hier ook onder. Een vakantiehuis daar verschillen auteurs over, maar voor de zekerheid wordt het toestemmingsvereiste daarvoor in acht genomen. Rechtshandelingen die betrekking hebben op een deel van de woning (bijvoorbeeld een kamer verhuren / deel van de tuin verkopen) vallen ook onder de reikwijdte van lid 1 sub a. Een toekomstige woning valt ook onder het begrip van lid 1 sub a. Als een echtgenoot alleen in een woning woont en de andere echtgenoot wil die woning verkopen, dan is de toestemming slechts vereist als de echtgenoot de woning bewoont krachtens ‘eigen recht’. Een woning waarvan een echtgenoot (mede)gebruik heeft krachtens een door een derde verschaft recht behoeft dus geen toestemming, HR 4 januari 1974, NJ 1974, 515. In het geval dat echtgenoten buiten gemeenschap van goederen zijn getrouwd en een echtgenoot een woning huurt van de andere echtgenoot is de toestemming soms vereist bij verkoop van de verhuurde woning. De koper verkrijgt de woning met rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst, 7:226. Wanneer de koper de intentie heeft om de huur op te zeggen om zelf in de woning te gaan wonen, dan is er wel toestemming nodig, want de verkoop kan in dat geval een bedreiging inhouden voor het woongenot van de echtgenoot die er woont.

 

Huurwoning

Het aangaan van een huurovereenkomst valt niet onder artikel 88 lid 1 sub a, maar het opzeggen wel, want dat is een rechtshandeling die strekt tot beëindiging van het gebruik van de woning.

 

Indirecte eigendom

Bij indirect eigendom kun je denken aan een woning waarvan een BV eigenaar is, waarin een echtgenoot alle aandelen heeft en enige bestuurder van is. Voor vervreemdings- en bezwaringshandelingen is geen toestemming nodig, want dat hoort tot het beleid van de BV. De beëindiging van de overeenkomst met de BV behoeft de echtgenoot (aandeelhouder) wel toestemming.

 

Economisch eigendom

Een koper van een woning is economisch eigenaar als hij heeft gekocht, betaald, maar de woning nog niet is geleverd. Het economisch belang berust bij de koper. De koper heeft een volmacht ontvangen om de woning met hypotheek te bezwaren, aan zichzelf of een derde te leveren. Toestemming is hier wel voor nodig.

 

Het testament als rechtshandeling?

Het testament kan niet worden gezien als rechtshandeling krachtens 1:88 lid 1 sub a, het is in strijd met de testeervrijheid en het testament heeft pas werking na ontbinding van het huwelijk.

 

Inboedel

Het begrip inboedel vind je in artikel 3:5. De inboedel van een woning en zaken die daarbij horen zijn onderworpen aan het toestemmingsvereiste.

 

Artikel 1:88 lid 1 sub b en 1:88 lid 4

Voor ongebruikelijke en bovenmatige giften (dubbele eis) is ook toestemming benodigd. Onder het begrip ‘giften’ vallen de schenking, artikel 7:175, en de gift, artikel 7:186 lid 2. Geen toestemming is nodig bij een schenking die pas opeisbaar is na het overlijden van de schenker, lid 4.

 

Artikel 1:88 lid 1 sub c en 1:88 lid 5

Krachtens 1:88 lid 1 sub c is toestemming nodig voor het geval een echtgenoot een persoonlijke of zakelijke zekerheid verleent voor de schuld van een derde. Volgens de wetsgeschiedenis valt ook de positieve hypotheekclausule hieronder; een overeenkomst waarbij toegezegd wordt op eerste vordering van een crediteur hypothecaire zekerheid te geven en de bankgarantie.

Ook wanneer de echtgenoot zich verbindt tot toekomstige borgstelling, is toestemming nodig. Dit kan wel als het tot stand komt nadat het huwelijk is ontbonden.

Toestemming is krachtens lid 5 niet vereist indien de rechtshandeling is geschied ten behoeve van de normale uitoefening van het beroep/bedrijf. De HR legt dit lid streng uit (arrest Fiets-O-Fit/Mr. Knook q.q.). Bovendien is geen toestemming volgens dit lid vereist als de rechtshandeling geschiedt door een bestuurder van een NV/BV, mits:

  1. De rechtshandeling geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.

  2. De bestuurder alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt.

Ad a. Dit kent geen verschil met artikel 88 lid 1 sub c: ‘ten behoeve van’ en ‘in’, daarmee wordt hetzelfde bedoeld. Bij een levering waarbij een bestuurder zich persoonlijk voor betaling garant stelt gaat het erom of het verband houdt met de normale uitoefening van het bedrijf voor het toestemmingsvereiste.

Ad b. Bedenk hierbij dat er zekerheid wordt gegeven voor een eigen schuld, niet die van een derde. Het slechte van dit artikel is de meerderheidseis; het kan dus voorkomen dat een bestuurder 1 aandeel heeft, een medebestuurder 50 en een derde bestuurder 49. Bestuurder en medebestuurder voldoen aan de meerderheidseis, terwijl de bestuurder slecht een zeer bescheiden zeggenschap heeft.

Artikel 1:88 lid 5 en 1:88 lid 1 sub a kunnen beide van toepassing zijn op één geval. Wanneer niet beide artikelen een toestemming vereisen, maar wel één, dan blijft het toestemmingsvereiste van kracht.

 

Balansgarantie

Een balansgarantie geeft aan de koper bepaalde garanties met betrekking tot de toestand in de vennootschap. Dit heeft betrekking op een verplichting van de koper door de koopovereenkomst. Daarom is artikel 1:88 lid 1 sub c hierop niet van toepassing.

 

Hoofdelijk medeschuldenaar

De toestemmingseis uit 1:88 lid 1 sub c voor een echtgenoot die zich als hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, geldt alleen als de draagplicht voor de schuld niet bij de verbindende echtgenoot ligt.

 

Economische eigendom

Bij het verkopen en economisch leveren van een woning aan een BV geldt het toestemmingsvereiste niet, omdat de verkoper geen nadeel meer kan ondervinden aan uitwinning.

Artikel 1:88 lid 1 sub d.

Onder een overeenkomst van koop op afbetaling valt ook een huurkoop, deze zijn onderworpen aan het toestemmingsvereiste. Er is een uitzondering voor zaken welke kennelijk uitsluitend of hoofdzakelijk ten behoeve van de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf strekken. Hierbij kan je denken aan een auto door een huisarts om patiënten te bezoeken, dan is toestemming niet nodig. Wel is toestemming nodig wanneer goederen zijn gekocht op afbetaling (of huurkoop) die zijn bestemd voor de huishouding. Let op artikel 7A:1576 lid 3, dit is een absorptiebepaling waardoor allerlei overeenkomsten onder de werking van dit artikel kunnen vallen, bijvoorbeeld leaseovereenkomst waarbij het geleasede goed uiteindelijk gekocht kan worden.

 

Toestemmingsvorm

Het vormvoorschrift vind je in artikel 1:88 lid 3; het moet schriftelijk indien de rechtshandeling aan een vorm verbonden is. Dit kan in een onderhands geschrift. Wanneer de toestemming schriftelijk moet, maar mondeling wordt gedaan, dan is het nietig op grond van artikel 3:39, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

 

De beslissing van de kantonrechter

De beslissing van de rechtbank kan worden ingeroepen op grond van artikel 1:88 lid 6. Een beslissing zou kunnen zijn dat geen toestemming vereist is, waar dat wel in de wet staat (zonder toestemming zou dat zonder de beslissing leiden tot vernietigbaarheid). Wanneer een echtgenoot een wettelijk vertegenwoordiger heeft (bijvoorbeeld een curator) dan zal deze de toestemming moeten geven, niet de rechter.

 

Artikel 1:89

Als het toestemmingsvereiste niet in acht is genomen, is de rechtshandeling vernietigbaar door de echtgenoot wiens toestemming was vereist, zie artikel 1:89 lid 1. Bij een wederpartij te goeder trouw geldt lid 1 niet, tenzij er sprake was van een gift, zie lid 2. Deze wederpartij moet informeren. De vordering tot vernietiging moet worden ingesteld binnen de in 3:52 bepaalde termijn. Daarnaast voorkomt 1:89 lid 3 dat een echtgenoot als rechtsopvolger van de ander meer rechten tot vernietiging krijgt dan hij anders zou hebben gehad.

Een vernietiging kan geschieden door het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring of door om een rechterlijke uitspraak te vragen.

Na vernietiging zijn geleverde prestaties blijkbaar zonder rechtsgrond verricht. Een woning die alweer is doorverkocht aan een derde te goeder trouw, blijft onder deze derde wegens de beschermingsbepaling 3:88.

 

Hoofdstuk 21. Rechtshandelingen

Artikel 1503 (oud) en 7A:1715 (oud)

Een verbod op rechtshandelingen tussen echtgenoten bestaat niet meer sinds de afschaffing in 1992 van deze artikelen.

 

Algehele gemeenschap van goederen en koop en verkoop tussen deze echtgenoten

In principe kunnen echtgenoten een koopovereenkomst met elkaar aangaan. Maar kan dit ook als ze in algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd? Deze koopovereenkomst kan dan geen vermogensverschuiving bewerkstelligen. Maar, zoals uit het genoemde Dwangsom-arrest bleek, er kunnen vorderingen en schulden bestaan tussen echtgenoten die in algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Wanneer het gaat om goederen die op naam (komen te) staan van één van de echtgenoten en waarvan degene dan ook het bestuur krijgt, moet de koopovereenkomst tussen echtgenoten die in algehele gemeenschap van goederen getrouwd zijn kunnen. Wanneer beide echtgenoten het bestuur hebben over zaken, is een koopovereenkomst zinloos.

 

Huwelijkse voorwaarden wijzigen en schenken

Wanneer echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd, hebben beide echtgenoten geen eigen vermogen dat hij het zijne kan noemen. Een vermogensverschuiving vindt niet plaats wanneer huwelijkse voorwaarden worden gewijzigd in een algehele gemeenschap van goederen, in het geval één van de echtgenoten vermogend is en de ander niet. Sprake van een schenking is er in dit geval niet.

Wanneer het huwelijksgoederenregime andersom wordt gewijzigd (van algehele gemeenschap van goederen naar uitsluiting van elke gemeenschap van goederen), dan kan er wel sprake zijn van een schenking. Beide echtgenoten zijn namelijk gerechtigd tot de helft van de ontbonden gemeenschap. Wanneer het ongelijk wordt verdeeld kan dat een schenking inhouden, want dat kan vrijgevigheid van de ene echtgenoot zijn.

Relatievermogensrecht geschetst

Hoofdstuk 1. Inleiding en de kosten van de huishouding

Artikel 1:81

Boek 1 Titel 6 bevat bepalingen die gelden voor alle huwelijkregimes. De kern van de betrekking tussen echtgenoten die door het huwelijk in het leven wordt geroepen, wordt in artikel 1:81 gekarakteriseerd. Dit artikel ziet alleen op de huwelijkse periode, het geldt niet meer als één van de echtgenoten overlijdt of wanneer het huwelijk is ontbonden door echtscheiding. De verzorgingsplicht van artikel 1:81 is niet specifiek. Echtgenoten moeten elkaar het nodige verschaffen. Wat hieronder wordt verstaan is levensonderhoud in natura of in geld. Er wordt per geval gekeken naar wat mogelijk en gebruikelijk is in de huwelijkse situatie. De verplichting van artikel 1:81 blijft bestaan, zelfs wanneer een echtgenoot redelijkerwijs zou kunnen voorzien in zijn of haar eigen levensonderhoud met voldoende inkomsten. Zie hier een verschil met het alimentatierecht.

 

Artikel 1:82

Artikel 1:82 geeft een verplichting tot verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen voor beide echtgenoten en deze kosten te dragen. Wellicht is het een herhaling voor gehuwde ouders van de artikelen 1:247 en 1:404. Artikel 1:82 moet je ruim opvatten: het is ruimer dan alleen eigen kinderen. Ook stief- en pleegkinderen behoren tot het gezin. Het hiervoor genoemde artikel 1:81 en dit artikel 1:82 zijn beide dwingendrechtelijk van aard. Toch lijkt het wel mogelijk om bij huwelijkse voorwaarden deze artikelen uit te werken en een invulling geven aan de normen.

 

Artikel 1:84

Artikel 1:84 geeft een regeling hoe de kosten van de huishouding moeten worden gedragen. Onder het begrip huishouding moet worden begrepen de organisatie die de materiële en geestelijke levensbehoeften van de echtgenoten bevredigt. De hoofdregel ten laste van welk inkomen/vermogen deze kosten moeten komen staan in artikel 1:84 lid 1: gemeenschappelijk inkomen, als dat ontoereikend is de privé inkomens naar evenredigheid, als dat ontoereikend is het gemeenschappelijk vermogen en als dat ontoereikend is de privé vermogens naar evenredigheid. Het inkomens- en vermogensbegrip wordt door de Hoge Raad ruim geïnterpreteerd. Uit 1:84 lid 3 blijkt dat een afwijkende regeling kan worden getroffen. In zo’n afwijkende regeling zou kunnen worden bepaald wat precies onder de kosten van de huishouding valt en wat niet. Ook kan er in worden gezet uit welke geldbron(nen) deze kosten moet(en) worden betaald. Tot slot kunnen echtgenoten ook in zo’n regeling aanvullingen op de fourneerplicht van 1:84 lid 2 overeenkomen.

 

Begrip ‘kosten van de huishouding’

Artikel 1:84 is een uitwerking van artikel 1:81, het nodige verschaffen. Grenzen kunnen niet worden getrokken met betrekking tot wat precies onder het begrip valt. In elk geval is duidelijk dat de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen hier onder vallen, dit is genoemd in lid 1. Wat er nog meer op kan zien: levensmiddelen, huisvesting, vakantie, ontspanning en medische behandeling.

 

Samenwoningsverplichting

Er is geen samenwoningsverplichting voor echtgenoten meer sinds 2001. Artikel 1:84 geldt dus gewoon voor echtgenoten die niet samenwonen.

 

Begrip inkomen

Ziet artikel 1:84 op het bruto- of netto-inkomen? Er bestaat geen eenstemmigheid over, maar aangenomen moet worden dat het gaat om het netto-inkomen, omdat het gaat om de daadwerkelijk ter beschikking staande inkomens.

 

Fourneerplicht

De fourneerplicht staat in artikel 1:84 lid 2; echtgenoten moeten voldoende gelden ter beschikking stellen voor de in lid 1 genoemde kosten. Lid 1 kent dus een draagplichtverdeling, lid 2 een bijdrageplicht. Bijzondere omstandigheden kunnen zich hier tegen verzetten.

 

Termijn van verrekening

De wet geeft geen tijdstip waarop of periode waarbinnen echtgenoten moeten verrekenen. De Hoge Raad (arresten Ridder te voet en Doktersvrouw) heeft zich er over uitgelaten en oordeelde dat wegens de redelijkheid en billijkheid een echtgenoot zijn vorderingsrecht verliest indien niet periodiek na afloop van elk kalenderjaar is verrekend. De verrekentermijn omvat aldus één kalenderjaar na afloop van het kalenderjaar wanneer de verrekenverplichting is ontstaan. Ook oordeelde de Hoge Raad (arrest Kosten van de huishouding) dat een vervalbeding dat in de huwelijkse voorwaarden staat met betrekking tot de verrekening van te veel betaalde huishoudkosten geldig is.

 

Verworven goederen

Wanneer goederen zijn betaald met gelden op grond van 1:84 lid 2, leidt dat niet dat het verworven goed onder het bestuur van beide echtgenoten valt. Het goed valt onder het bestuur van degene die het heeft verkregen. Wanneer echtgenoten in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, valt het weer wel in de gemeenschap.

 

Geschil

Op grond van 1:84 lid 4 en 5 kunnen echtgenoten zich tot een rechter wenden wanneer ze een geschil hebben.

 

Artikel 1:85

Onderscheid artikel 1:85 van 1:84; 1:85 spreekt van de kosten van de gewone gang van de huishouding. Artikel 1:84 is ruimer dan artikel 1:85, omdat de gewone gang van de huishouding een uitwerking is van de kosten van de huishouding. Toepassing van artikel 1:85 leidt tot hoofdelijke aansprakelijkheid. Voor toepassing van dit artikel moet je kijken naar de levenswijze en draagkracht van het gezin. Beslissend is of de crediteur redelijkerwijs mocht aannemen dat het een schuld is die is aangegaan voor de gewone gang van de huishouding. Ook dit artikel geldt, net als artikel 1:84, indien echtgenoten niet samenwonen.

 

Artikel 1:86

De aansprakelijkheid van artikel 1:85 kan door de rechter worden aangetast op grond van gegronde redenen, zie artikel 1:86. Het wegvallen van deze aansprakelijkheid heeft alleen betrekking op verbintenissen die na de uitspraak van de rechter tot stand komen. Voor vooraf voortvloeiende verplichtingen blijven beide echtgenoten hoofdelijk aansprakelijk.

 

Effect 1:86

De maatregel van artikel 1:86 heeft slechts een beperkt effect. De draag- en fourneerplicht uit artikel 1:84 blijven immers in stand. Bovendien zijn schulden steeds verhaalbaar op de gemeenschap als echtgenoten in gemeenschap van goederen zijn getrouwd.

 

Hoofdstuk 2. Echtgenoten en hun handelingsbevoegdheden; artikelen 1:88 en 1:89

Doel

Onder omstandigheden heeft een echtgenoot bescherming nodig tegen bepaalde rechtshandelingen van de andere echtgenoot. De bescherming van artikel 1:88 en 1:89 is in het belang van het gezin en de echtgenoten.

 

Bevoegdheidsbeperking

Artikel 1:88 biedt een bevoegdheidsbeperking. Bepaalde rechtshandelingen zijn vernietigbaar. Artikel 1:88 beperkt de handelingsbevoegdheid door voor bepaalde rechtshandelingen een toestemming te vereisen. Wordt er gehandeld in strijd met het toestemmingsvereiste, dan is de sanctie vernietigbaarheid, zie artikel 1:89.

 

Bescherming

Het gaat in artikel 1:88 om rechtshandelingen, niet om feitelijke handelingen.

 

Toestemming

De toestemming van de andere echtgenoot is vereist, niet de medewerking. Een medewerking zou namelijk leiden tot het partij worden bij de rechtshandeling door de andere echtgenoot. Zolang niet wordt vernietigd krachtens artikel 1:89, blijft de rechtshandeling geldig, ook al is hij in strijd met artikel 1:88.

 

1:88 lid 1 sub a

Hier gaat het over overeenkomsten en rechtshandelingen die ertoe leiden dat de echtgenoten (of echtgenoot) de woning moet verlaten. Wat valt er onder andere onder overeenkomsten strekkende tot vervreemding: koopopties, voorovereenkomsten, koop, ruil, verdeling van een gemeenschap, inbreng in een maatschap en vennootschap. Ook overeenkomsten en rechtshandelingen die betrekking hebben op een deel van de woning vallen er onder, denk hierbij aan een tuin(huisje), garage, planten en een hekwerk.

 

Zaken en goederen

De wet spreekt in artikel 1:88 alleen van zaken, maar daarnaast moeten ook goederen onder de reikwijdte van het artikel vallen.

 

Inboedel

De inboedel van een woning, zie voor het begrip inboedel artikel 3:5, valt ook onder artikel 1:88.

 

Woning

Een vakantiewoning valt ook onder het begrip van artikel 1:88. De wet spreekt van een woning, niet de woning. Er moet dan wel met zekere regelmaat in de vakantiewoning worden vertoefd. Voor het begrip woning hoeft het niet een onroerende zaak of registergoed te zijn, een woonboot, woonwagen of caravan kan er ook onder vallen. Er moet sprake zijn van bewoning van de andere of van beide echtgenoten, daarbij wordt aangesloten bij artikel 1:10. Een woning die is bestemd voor (toekomstig) gezamenlijk gebruik valt ook onder het toestemmingsvereiste, als de woning bijvoorbeeld nog verbouwd wordt. De aankoop zelf daarentegen niet.

 

1:88 lid 1 sub b

Het begrip gift en andere giften vind je in artikel 7:175 en 7:186. Naast schenking moet ook worden gedacht aan een verkoop tegen een te hoge of te lage prijs en andere bevoordelingen. Een gift moet niet gebruikelijk en bovenmatig zijn, om toestemming te vereisen, zie 1:88 lid 1 sub b. Dit wordt bepaald door verschillende factoren, er wordt bijvoorbeeld gekeken naar het vermogen, het inkomen en de omstandigheden. Toestemming is nodig als aan beide eisen is voldaan.

 

1:88 lid 1 sub c

Garantieovereenkomsten vallen onder overeenkomsten strekkende tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde. Ook het verstrekken van pand of hypotheek valt hier onder. Wanneer de overeenkomst niet strekt tot een borgstelling, zekerheidsstelling, hoofdelijk schuldenaarschap of voor een derde sterk maken, dan kan het, indien het gaat om de woning, misschien wel onder 1:88 lid 1 sub a vallen.

 

Uitzonderingen

In artikel 1:88 lid 1 sub c en lid 5 worden uitzonderingen op het toestemminsvereiste gemaakt indien er sprake is van een rechtshandeling in de normale uitoefening van het bedrijf. Ook in lid 2 staat er nog een uitzondering op het toestemmingsvereiste.

 

Uitzondering van 1:88 lid 5

Deze uitzonderingsgrond is ruimer dan die van 1:88 lid 1 sub c, want er wordt gesproken van ten behoeve van, in plaats van in de normale bedrijfsuitoefening. Het gaat om borgtochten aangegaan voor de normale uitoefening van een beroep of bedrijf. Enkel verband houden met een beroep of bedrijf is onvoldoende.

 

Uitzonderingen krachtens de wet of voorafgaande rechtshandeling

Artikel 1:88 lid 2 ziet op gevallen waarin geen toestemming nodig is. Het gaat om rechtshandelingen die zijn te beschouwen als een verplichting krachtens de wet, zoals bijvoorbeeld 3:86, 6:103 en 6:271. Wanneer een woning in een openbare wordt verkocht, is ook geen toestemming vereist, 3:268. Ook bij een gift is soms geen toestemming nodig: als een gift pas na het overlijden van de schenker wordt uitgevoerd, zie 1:88 lid 4. Als die gift in de aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering bestaat, lid 5, is toestemming wel nodig. Als deze begunstiging reeds aanvaard is, kan de andere echtgenoot vernietigen op grond van 3:50 lid 1.

 

Huurkoop

Alle vormen van koop op afbetaling van zaken en goederen aangegaan door de ene echtgenoot, behoeft de toestemming van de andere echtgenoot. Koop op afbetaling van zaken ten behoeve van de normale uitoefening van het beroep of bedrijf vallen niet onder het toestemmingsvereiste. Bij een aankoop met een creditcard of winkel- of betaalpas is er geen toestemming vereist, omdat dan niet op afbetaling wordt gekocht.

 

Vorm

Artikel 7:2 geeft een schriftelijk vormvereiste voor de koop van een woning. De toestemming voor artikel 1:88 lid 1 sub a moet dan ook schriftelijk worden gegeven. Als niet wordt voldaan aan een vormvereiste, is de toestemming nietig en de rechtshandeling vernietigbaar, zie artikel 3:39.

 

Vervangende toestemming door de rechter

Als een echtgenoot zijn toestemming niet geeft of zich er niet over uitspreekt, kan de beslissing van de rechter worden ingeroepen. Deze beslissing dient voor de beoogde rechtshandeling te worden gegeven, anders kan er geen beroep meer worden gedaan op artikel 1:89.

 

Vernietigbaarheid

De bescherming van artikel 1:88 kan door de vernietiging van artikel 1:89 worden gerealiseerd.

 

Andere echtgenoot

De andere echtgenoot kan de rechtshandeling vernietiging op grond van artikel 1:89. Zolang geen vernietiging plaatsvindt, blijft de rechtshandeling geldig, ook al is hij in strijd met artikel 1:88. Als een niet beschikkingsbevoegde echtgenoot iets vervreemd heeft, kan de andere echtgenoot (die wel beschikkingsbevoegd is) het bovendien revindiceren.

 

Vernietigingswijze

De vernietigingswijze is het uitbrengen van een verklaring of een vordering bij de rechtbank tot vernietiging. Het is voldoende dat de ene echtgenoot zich verklaart tegen de derde. Ook kan de ene echtgenoot zich daarop in rechte tegen de derde beroepen. Het is aan te bevelen om de verklaring middels een deurwaardersexploot of aangetekende brief te doen. Dit is niet vereist, maar handig ten opzichte van het procesrechtelijke bewijs. Een beroep op vernietiging in rechte wordt schriftelijk gedaan en vastgelegd. In de praktijk zal dit bijna nooit voorkomen, omdat artikel 3:50 lid 2 vereist dat alle partijen instemmen met de vernietiging.

 

Verjaring

Wanneer een rechtshandeling in strijd met artikel 1:88 is verricht, kan worden vernietigd op grond van artikel 3:52. Krachtens artikel 3:52 lid 1 sub d moet van de mogelijkheid tot vernietiging binnen drie jaren gebruikt worden gemaakt. Als de verjaringstermijn is aangevangen, geeft artikel 3:55 de mogelijkheid aan de ene echtgenoot om een redelijke termijn te stellen aan de andere echtgenoot waarin hij zich moet uitspreken over de rechtshandeling, bevestigt of vernietigt hij hem? Is de termijn vervallen, dan kan de andere echtgenoot geen beroep meer doen op artikel 1:89. Als rechtsgevolgen van een rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt worden, kan de rechter aan de vernietiging haar werking ontzeggen, artikel 3:53. De rechter kan dan de bevoordeelde partij verplichten tot een uitkering in geld aan de benadeelde partij. Daarnaast kan er ook een onmogelijkheid zijn om de rechtshandeling ongedaan te maken, dan kan een beroep worden gedaan op artikel 6:203 en 6:210, de onverschuldigde betaling.

 

Goede trouw

Artikel 1:89 lid 2 vereist goede trouw van de wederpartij. De wederpartij wist niet en behoefde niet te weten dat toestemming vereist was. Het begrip moet ruim worden uitgelegd. Er mag niet te snel van worden uit gegaan. Er moet een onderzoek naar of de echtgenoot gehuwd of geregistreerd is worden gedaan. Wanneer er ook maar enige twijfel is over de toestemming, wordt in de notariële praktijk voor de zekerheid al toestemming gevraagd.

 

Einde van het huwelijk of geregistreerd partnerschap

Artikel 1:88 lid 3 zegt dat het einde van een huwelijk geen invloed heeft op de bevoegdheid tot vernietiging. Het huwelijk kan eindigen door het overlijden van de handelende of de andere echtgenoot. In het eerste geval treedt vermenging op die door artikel 1:89 lid 3 gerelativeerd wordt. In het tweede geval is het nog maar de vraag of een beroep op vernietiging toekomst aan de langstlevende echtgenoot en de (eventuele) overige erfgenamen. Lid 3 ziet niet op deze situatie. Het is aannemelijk dat de handelende echtgenoot (als langstlevende) geen beroep toekomt op artikel 1:89, maar de rechtsopvolgers onder algemene titel van de andere echtgenoot wel.

 

Schadevergoeding

Uit de vernietiging van een rechtshandeling vloeit geen verplichting tot schadevergoeding voort. Onder omstandigheden kan er echter wel een recht op schadevergoeding zijn krachtens 6:162. De vraag is echter of dit slim is, in verband met de goederen van de gemeenschap; een schadevergoeding is in beginsel verhaalbaar op de gemeenschap. Maar er wordt wel betoogd dat een schadevergoeding een verknochte schuld in de zin van artikel 1:94 lid 3 oplevert.

 

Hoofdstuk 3. Bestuur

Privé- en gemeenschapsgoederen

Een huwelijk kan een wettelijke gemeenschap van goederen bevatten, een beperkte gemeenschap van goederen of een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Gemeenschapsgoederen behoren aan beide echtgenoten toe, daarvan is in de eerste twee gevallen sprake. Naast het gemeenschapsvermogen kunnen beide echtgenoten een eigen vermogen hebben. In het derde geval zijn er uitsluitend eigen vermogens. Als zij dan toch iets samen kopen, is er ten aanzien van dat goed een eenvoudige gemeenschap. De vragen met betrekking tot het bestuur over de goederen worden beantwoord door artikel 1:90 en artikel 1:97.

 

Begrip bestuur

Artikel 1:90 lid 2 geeft de inhoud van het begrip bestuur over een goed. Voor dit artikel maakt het niet uit of het gaat om gemeenschaps- of privégoederen, zie lid 1. Krachtens lid 2 blijkt dat het bestuur inhoudt het verrichten van beschikkingshandelingen. Obligatoire handelingen vallen hier niet onder, al is de wet daar niet duidelijk over.

 

Artikel 1:97

Artikel 1:97 gaat over de gemeenschapsgoederen. Het artikel maakt een onderscheid tussen goederen op naam van een echtgenoot en niet op naam. Een goed op naam staat onder diens bestuur, een goed niet op naam kan door beide echtgenoten worden bestuurd. Een registergoed (goed op naam) die door echtgenoten tezamen is verkregen, moet in zijn geheel tezamen door hen bestuurd worden. Een goed niet op naam die door echtgenoten tezamen is verkregen, mag in zijn geheel door ieder van hen worden bestuurd. Echtgenoten kunnen van de bestuursregel afwijken in huwelijkse voorwaarden, artikel 1:93. In lid 1 wordt artikel 3:170 van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond van dat artikel kunnen beide echtgenoten over gemeenschapsgoederen die onder het bestuur van de andere echtgenoot staan toch zelfstandige handelingen verrichten indien dit dient tot gewoon onderhoud, behoud van een gemeenschappelijk goed of die geen uitstel kunnen lijden.

 

Erfenis/schenking

Op welke wijze een goed is verkregen of gefinancierd, maakt niet uit voor de vraag wie het bestuur heeft. Naast een goed op naam, staan ook een goed dat de ene echtgenoot krachtens erfopvolging bij versterf of gift heeft verkregen alleen onder zijn bestuur.

 

Artikel 1:97 lid 2

Een wijziging in de bestuursbevoegdheid kan plaatsvinden op grond van artikel 1:97 lid 2. Als een gemeenschapsgoed dat onder bestuur van de ene echtgenoot staat, dienstbaar is aan een beroep of bedrijf van de andere echtgenoot is, dan kan (mits toestemming is gegeven) een wijziging in de bestuursbevoegdheid plaatsvinden. Over handelingen die als normale uitoefening van dat beroep of bedrijf zijn te beschouwen, heeft dan die ondernemende echtgenoot het bestuur erover. Bij een goed op naam is de ondernemende echtgenoot bestuursbevoegd. Bij een goed niet op naam zijn de echtgenoten tezamen bevoegd.

 

Bestuursovereenkomsten

Artikel 1:97 is geen dwingend recht, bij huwelijkse voorwaarden kan er van worden afgeweken. Bedenk wel dat het gaat om gemeenschapsgoederen. De volgende afwijkende overeenkomsten zijn denkbaar:

  1. Privatieve bestuursovereenkomst, dan is slechts één van de echtgenoten bestuursbevoegd ten aanzien van een of meer gemeenschapsgoederen niet op naam.

  2. Cumulatieve bestuursovereenkomst, echtgenoten zijn slechts gezamenlijk tot het bestuur van alle gemeenschapsgoederen bevoegd.

  3. Alternatieve of facultatieve bestuursovereenkomst, beide echtgenoten zijn zelfstandig bestuursbevoegd over goederen op naam.

 

Een volmacht kan nagenoeg hetzelfde resultaat opleveren als een alternatieve of facultatieve bestuursovereenkomst.

 

Rechterlijke bestuursopdracht

De rechtbank kan op verzoek van een echtgenoot het bestuur over (een deel van de) goederen aan hem toedragen. De andere echtgenoot moet dan in de onmogelijkheid verkeren goederen te besturen, of in ernstige mate tekortschieten in het bestuur. Het besturen is onmogelijk indien de echtgenoot afwezig of feitelijk onbekwaam is. Als een echtgenoot niet de noodzakelijke zorgvuldigheid betracht, schiet hij tekort. Dit artikel is niet van toepassing op een echtgenoot die onder curatele is gesteld, want de curator voert dan het bewind. Een echtgenoot kan feitelijk het bestuur over laten aan de andere echtgenoot, in dat geval verklaart artikel 1:90 lid 3 artikel 7:400 e.v. van toepassing.

 

Bestuursovertreding

Beide echtgenoten kunnen een goed op naam dat onder bestuur van de andere echtgenoot staat verkopen. De levering is echter een probleem, want dat moet de bestuursbevoegde echtgenoot doen. Als hij toch wil leveren, omdat anders schadevergoeding moet worden betaald en dat duurder is, moet er een nieuwe obligatoire overeenkomst met de wederpartij worden aangegaan. De overeenkomst tussen de niet bevoegde echtgenoot en de wederpartij moet worden ontbonden. Dit is voor de wederpartij wellicht onzeker. Daarom kent de wet artikel 1:90, de bevoegde echtgenoot kan tot de overeenkomst toetreden. De bestuursbevoegde echtgenoot wordt aan de bestaande overeenkomst gebonden. Er hoeft in dat geval dus geen nieuwe overeenkomst te worden gesloten.

 

Bescherming van derden

Een derde hoeft zich bij roerende gemeenschapszaken in het algemeen niet te verdiepen tot wie tot het bestuur bevoegd is, want in beginsel zijn beide echtgenoten bevoegd. Op grond van artikel 1:92 wordt een derde beschermd; hij heeft geen onderzoeksplicht en mag er vanuit gaan dat degene die een zaak (een roerende zaak geen registergoed of een recht aan toonder) onder zich heeft bevoegd achten. Het moet dan niet kenbaar zijn aan wie het bestuur toekomt. De goede trouw van artikel 3:86 is dan aan voldaan. De levering is geldig, maar toch stelt artikel 1:92 lid 2 dat de bestuursbevoegde echtgenoot het goed terug kan vorderen als hij in zijn recht is gestoord. De bescherming van 1:92 is dus beperkt.

 

Informatieplicht

Op grond van artikel 1:83 hebben de echtgenoten een plicht om elkaar desgevraagd inlichtingen te verschaffen. Dit kan leiden tot een verzoek tot opheffing van de gemeenschap, artikel 1:109. Als de inlichtingen niet worden verschaft, schept dat een grond voor die opheffing van artikel 1:109.

(Hoofdstuk 5) Schulden en afstand

Inleiding

Maak bij schulden steeds onderscheid tussen:

  • Aansprakelijkheid; dit ziet op de verbintenisrechtelijke band tussen de crediteur (schuldeiser) en debiteur (schuldenaar). De debiteur verbindt zichzelf, de andere echtgenoot is niet verbonden, ook niet als zij in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Hoofdelijkheid is er alleen als de crediteur het verlangt of de wet het oplegt (bijv. 1:85).

  • Verhaalsaansprakelijkheid; op welk vermogen kan de crediteur de vordering verhalen? Het privévermogen van een echtgenoot kan dienen tot verhaal, maar ook de gemeenschap indien die er is.

  • Draagplicht; dit is het rechtsgevolg van het voldoen van de schuld. Ten koste van wie gaat het verhaal? Als een crediteur zich op de gemeenschap verhaalt, voelen beide echtgenoten het in hun portemonnee voor de helft.

 

Schulden krachtens 1:84 en 1:85

Artikel 1:84 regelt de draag- en fourneerplicht van de kosten van de huishouding en artikel 1:85 regelt de (externe) aansprakelijkheid. Het staat in Titel 6, dus geldt voor alle huwelijksregimes. Artikel 1:85 stelt dat de ene echtgenoot naast de andere voor het geheel aansprakelijk is voor deze huishoudkosten. Deze aansprakelijkheid weegt zwaar.

 

1:86 lid 1 en 2

Wegens deze zware aansprakelijkheid is er een mogelijkheid tot opheffing van de aansprakelijkheid van artikel 1:85 geregeld in artikel 1:86. De rechtbank kan bepalen dat een echtgenoot niet aansprakelijk is voor de door de andere echtgenoot in het vervolg aangegane verbintenissen.

 

1:86 lid 3 en 4

Artikel 1:86 lid 3 is geschreven voor derdenbescherming. Krachtens lid 4 kan de rechter bepalen dat de beschikking wordt gepubliceerd. Als het is gepubliceerd, werkt de beschikking niet ten nadele van derden die het niet wisten.

 

Hoofdelijkheid

Wanneer echtgenoten in (beperkte) gemeenschap van goederen zijn gehuwd, dan kan de gemeenschap voor verbintenissen worden uitgewonnen, artikel 1:85 jo 1:96 lid 1.

 

Gemeenschaps- en privéschulden

In dit geval gaat het dus om schulden van echtgenoten die in enige huwelijksgemeenschap zijn gehuwd. Krachtens artikel 1:94 lid 5 omvat de gemeenschap van goederen ook alle schulden. Hiermee wordt bedoeld dat alle schulden op de gemeenschapsgoederen verhaalbaar zijn en in beginsel komt elke verplichting ten laste van de gemeenschap.

 

Uitgesloten schulden

Schulden betreffende van de gemeenschap uitgezonderde goederen vallen niet in de gemeenschap, zie artikel 1:94 lid 5 sub a. Bovendien valt de schuld tot nakoming van een gift of beding buiten de gemeenschap, zie artikel 1:94 lid 5 sub b.

 

1:94 lid 3

Verknochtheid kan bij goederen, maar ook bij schulden, artikel 1:94 lid 3. Deze schulden vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet, zie lid 3. Als een schuld verknocht is, dan kan het zo zijn dat de echtgenoot aan wie die schuld verknocht is, die alleen moet dragen (draagplicht), maar dat de schuld wel kan worden verhaald op de gemeenschap (verhaalsaansprakelijkheid).

 

Verhaalsaansprakelijkheid

Artikel 1:96 regelt de verhaalsaansprakelijkheid: een schuld van een echtgenoot kan op gemeenschapsgoederen en zijn eigen goederen worden verhaald. Naast een wettelijke gemeenschap kan ook privé vermogen voorkomen, krachtens artikel 1:94 lid 2, 3 en 4. Artikel 1:96 is een uitwerking van artikel 3:276, wat inhoudt dat het hele vermogen van de schuldenaar kan dienen tot verhaal. Artikel 1:96 is wellicht wat gevaarlijk voor de andere echtgenoot, maar artikel 1:96 lid 2 geeft hem een kans om de schuld niet uit de gemeenschap te laten verhalen.

 

Draagplicht

Gemeenschapsschulden worden door de echtgenoten voor hun aandeel in de gemeenschap gedragen. Artikel 1:96 lid 3 biedt een reprise (recht op vergoeding) als correctie. Artikel 1:96 lid 4 biedt een récompense (plicht tot vergoeding) voor herstel van de interne verhouding.

 

Speciale récompense

Artikel 1:96a ziet op een speciale récompense; een echtgenoot heeft een gift gedaan aan een derde ten laste van de gemeenschap. De echtgenoot moet dan vergoeden aan de gemeenschap. Wat hier merkwaardig aan is, is dat bij zo’n gift toestemming nodig is op grond van 1:88 lid 1 sub c.

 

Artikel 1:87 toegepast op reprise en récompense

Artikel 1:87 is van toepassing op de besproken reprises en récompenses en artikel 1:96a is ongeveer gelijk. Op grond van artikel 1:96b kunnen echtgenoten overeenkomen dat ze afwijken van de vergoedingen die voortvloeien uit de artikelen 95, 96 en 96a.

 

Ontbinding en verdeling gemeenschap

De ontbinding van de gemeenschap is geregeld in artikel 1:99. Het kan onder andere worden ontbonden door een verzoek tot echtscheiding tot opheffing van de gemeenschap, zie artikel 1:99 lid 1 sub b. Na ontbinding van de gemeenschap kan de verdeling gaan plaatsvinden.

 

Ontbinding en derden

De ontbinding van de gemeenschap werkt tussen echtgenoten en tegen derden die van het verzoek tot ontbinding op de hoogte zijn. Bovendien kan het werking hebben tegen derden die er onkundig van zijn, als het is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, artikel 1:99 lid 2.

 

Herstel

Het verzoek kan worden ingetrokken en inschrijving in de registers van de burgerlijke stand vindt dan niet plaats. Van rechtswege herleven dan alle gevolgen van de gemeenschap, zie artikel 1:99 lid 3. De laatste zin van lid 3 ziet op de situatie van een handeling tussen een derde en een echtgenoot, die derde ging er vanuit dat de gemeenschap ontbonden was.

 

Oordeel over de regeling

Praktische toepassing zal niet eenvoudig zijn.

 

Verdeling van de gemeenschap die ontbonden is

Verdeling kan pas plaatsvinden nadat de gemeenschap is ontbonden. Verdeling is niet altijd nodig: het kan zo zijn dat de gemeenschap door de dood is ontbonden en de langstlevende echtgenoot de enige erfgenaam is. Ook bij afstand, artikel 1:103, is geen verdeling nodig.

Gevolgen van de ontbinding en verdeling van de gemeenschap voor privé- en gemeenschapsschulden. Artikel 1:102 geeft een regeling betreffende de aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden na ontbinding van de gemeenschap.

 

Privéschulden

Na ontbinding en na verdeling van de gemeenschap blijft de betrokken echtgenoot aansprakelijk. Op grond van artikel 1:100 lid 2 kan de privé schuldeiser zich na ontbinding (voor verdeling) nog verhalen op de gemeenschapsgoederen. Na verdeling heeft de privé schuldeiser een slechtere positie, want hij heeft dan nog alleen de mogelijkheid tot verhaal op het privé vermogen van de schuldenaar, plus hetgeen erbij is gekomen door de verdeling.

 

Gemeenschapsschulden

Na de ontbinding blijven beide echtgenoten voor het geheel aansprakelijk voor gemeenschapsschulden die er al waren, artikel 1:102. In combinatie met artikel 1:96 leidt dit ertoe dat het privé- en gemeenschappelijke vermogen kunnen worden uitgewonnen voor de verdeling. Nadelig is dit voor de andere echtgenoot; hij was voor de ontbinding niet aansprakelijk en nu medeaansprakelijk. Het privé vermogen wat hij al had voor ontbinding niet kon dienen tot voldoening van de schuld van de andere echtgenoot, dan kan dat na ontbinding ook niet worden uitgewonnen.

 

Hoofdelijke schulden

Artikel 1:85 is een voorbeeld van een schuld waarvoor de echtgenoten beide hoofdelijk aansprakelijk, voor het geheel. Ontbinding brengt geen wijziging in de aansprakelijkheid, de crediteur kan het verhalen op de privé vermogens van de echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen als dat nog niet verdeeld is, 1:100 lid 2.

 

Schulden die zijn ontstaan na ontbinding

Als er een schuld na de ontbinding is ontstaan, is die betrokken echtgenoot aansprakelijk. De vordering is niet verhaalbaar op zijn aandeel in een goed die tot het gemeenschappelijke vermogen hoort (voor verdeling), tenzij er wordt ingestemd krachtens 3:190 lid 1.

 

Afstand

Zoals hierboven al beschreven, is soms de verdeling van de ontbonden gemeenschap niet mogelijk. Dit is onder andere het geval als een echtgenoot afstand doet, artikel 1:103.

Samenvatting wettelijke regel

  1. Artikel 1:103 lid 1 bepaalt dat het een regel van dwingend recht is.

  2. De echtgenoot wordt ontheven van de aansprakelijkheid en de draagplicht voor de gemeenschapsschulden, waarvoor hij voor de ontbinding niet aansprakelijk was, artikel 1:103 lid 4.

  3. Door boedelmenging krijgt de andere echtgenoot het hele actief van de gemeenschap, artikel 1:103 lid 2.

  4. Artikel 1:103 lid 3 geeft enkele uitzonderingen voor persoonlijke goederen.

  5. Artikel 1:103 lid 5 geeft de aansprakelijkheid voor al bestaande gemeenschapsschulden; die blijft bestaan.

  6. De aansprakelijkheid van de andere echtgenoot verandert niet. De draagplicht wel; zelf aangegane gemeenschapsschulden draagt hij in zijn geheel, de gezamenlijke gemeenschapsschulden (bijvoorbeeld artikel 1:85) voor de helft. Dit volgt uit artikel 1:102.

  7. Artikel 1:103 lid 6 kent een regresrecht.

 

Afstand na ontbinding door de dood van een echtgenoot

Op grond van artikel 1:105 kan er ook afstand worden gedaan als de gemeenschap is ontbonden door de dood van een echtgenoot. De termijn hiervoor is drie maanden, artikel 1:105 jo 1:104. Als erfgenamen afstand doen is dat een daad van zuivere aanvaarding als in artikel 4:192 lid 1. Partiële afstand is mogelijk, in het geval dat er geen eenstemmigheid bestaat tussen meerdere erfgenamen over de afstand.

 

Afstandsvorm

In artikel 1:104 staat de wijze en de termijn waarop afstand moet worden gedaan. Een akte van afstand moet in het huwelijksgoederenregister worden ingeschreven binnen drie maanden.

Verlenging van de termijn

De rechtbank kan de voor de inschrijving geldende termijn één keer of vaker verlengen op grond van bijzondere omstandigheden, artikel 1:106.

 

Verlies van het recht

Op grond van artikel 1:107 gaat het afstandsrecht verloren, indien degene die het recht heeft de gemeenschapsgoederen aantrekt of deze (geheel of gedeeltelijk) wegmaakt of verduistert. Zich aantrekken houdt in dat de echtgenoot na de ontbinding zich nog gedraagt alsof hij de enige rechthebbende van die goederen is. Door wegmaking of verduistering verliest degene die het recht heeft op het doen van afstand de mogelijkheid tot ontheffing van de aansprakelijkheid van artikel 1:103 lid 4 op grond van artikel 1:107 lid 2.

 

Dubbele afstand

Deze figuur staat in artikel 1:108. Beide echtgenoten zijn in het geval van wederzijdse afstand aansprakelijk voor de schulden, waarvoor hij voor de ontbinding al aansprakelijk was. Hij draagt deze schulden in zijn geheel, tenzij het een gezamenlijke gemeenschapsschuld betreft, dat wordt gedragen door beide voor de helft.

 

Nut van het afstandsrecht

Iemand die onnodige schulden heeft gemaakt, bedenkt zich wel bij het doen van afstand wegens de regeling van artikel 1:103 lid 5; de schulden blijven voor zijn rekening. Het is een goede regeling volgens de auteur.

 

De positie van crediteuren

De positie van gemeenschapscrediteuren wordt niet geschaad door het doen van afstand. Er blijft een verhaalsmogelijkheid bestaan op de privé vermogens van de echtgenoten en op de onverdeelde gemeenschap.

 

Afstand van een gemeenschap met een positief saldo

De wet schrijft geen voorwaarde als ‘negatief saldo’ voor het doen van afstand. Het kan dus ook wanneer de gemeenschap een positief saldo heeft, en dit gebeurt dan ook wel eens. Het positieve saldo komt dan ten goede aan de andere echtgenoot.

Week 3

Huwelijksvermogensrecht

Hoofdstuk 4. Gemeenschapsactiva

De algehele gemeenschap van goederen kan aan het begin van het huwelijk ontstaan, of tijdens het huwelijk, doordat gemaakte huwelijkse voorwaarden ongedaan worden gemaakt. In beginsel maken alle goederen van de echtgenoten deel uit van de gemeenschap; tegenwoordige en toekomstige goederen. Door het huwelijk komt de eigendom bij beide echtgenoten te liggen door boedelmenging, artikel 3:80 lid 2. Er zijn vier uitzonderingen op deze hoofdregel dat alle goederen in de gemeenschap vallen:

  • Goederen waarop de uitsluitingsclausule van toepassing is.

  • Verknochte goederen, als de verknochtheid zich er tegen verzet.

  • Pensioenrechten waarop de Wet VP van toepassing is.

  • Bepaalde vruchtgebruiken, krachtens 4:29, 30 en 34.

 

Uitsluitingsclausule, 1:94 lid 2 sub a.

Artikel 1:94 lid 2 sub a doorbreekt de boedelmenging in het geval bij uiterste wilsbeschikking door de erflater of bij de gift door de schenker is bepaald dat hun goederen buiten de gemeenschap zullen vallen. Onder het begrip gift vallen schenkingen en andere giften dan schenkingen, artikel 7:175 en 186. De boedelmenging wordt door een erflater eenzijdig verbroken, in het geval van een schenking is er wilsovereenstemming tussen schenker en begiftigde. De uitsluitingsclausule moet bij de gift worden gemaakt. Gelden voor de gift vormvoorschriften, dan gelden deze ook voor de uitsluitingsclausule. Voor een schenking gelden geen vormvoorschriften, al biedt een notariële akte soms wel voordelen, zie bijvoorbeeld artikel 7:177. Uit artikel 1:94 lid 2 sub a kun je naast de doorbreking van de boedelmenging afleiden dat de waarde van de goederen niet kunnen worden betrokken bij verrekening, zie arrest De uitsluitingsclausule dwingt. Bij een uitsluitingsclausule gaat het niet alleen om een verkrijging zonder tegenprestatie. Het kan ook gaan om een verkrijging krachtens een in het testament neergelegde titel. Het is niet belangrijk in hoeverre een tegenprestatie verschuldigd is en uit welk vermogen dit komt.

 

Legitieme portie

De legataris is degene die een legaat verkrijgt. De verkrijging onder uitsluitingsclausule is niet een vrij en onbezwaarde verkrijging. Dit betekent dat de legitimaris (degene die moet kunnen erven) niet een beroep kan doen op zijn legitieme portie tegenover de verkrijging onder een uitsluitingsclausule.

 

Toekomstige opbrengst

Op grond van artikel 1:94 lid 4 vallen vruchten van goederen die niet in de gemeenschap vallen ook niet in de gemeenschap. Een bepaling over de toekomstige opbrengsten van de verkrijging is dus niet nodig.

 

Uitsluitingsclausule voorwaardelijk

Denkbaar is dat ouders een uitsluitingsclausule willen laten afhangen van de manier van ontbinding van het huwelijk. De clausule zou dan gelden als het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding, maar niet als het huwelijk wordt ontbonden doordat een echtgenoot overlijdt. De auteur van het boek acht deze ontbindende voorwaarde geldig. Ook de Hoge Raad heeft zich hier niet tegen verzet in het arrest HR 21 januari 1944, NJ 1944, 120.

 

Schenking en gift

Een uitsluitingsclausule gemaakt bij schenking of gift waarbij een vermogenswaarde overgaat in het vermogen van de begiftigde is mogelijk. Denk hierbij aan een kwijtschelding of een verkoop tegen te lage prijs. Wanneer het gaat om een verkoop tegen een te lage prijs, moet men onderscheid maken tussen het geval dat de verkoopprijs te laag, maar wel reëel is en het geval dat de verkoopprijs zo lang is dat de koopsom niet als een werkelijke tegenprestatie kan worden beschouwd. In het eerste geval is de gift het verschil tussen waarde en tegenprestatie. In het tweede geval ziet men het verkochte goed als geschonken.

 

Onveranderlijkheid

Wanneer de uitsluitingsclausule is gemaakt, kunnen echtgenoten het niet buiten werking stellen. In het eerder genoemde arrest De uitsluitingsclausule dwingt is bepaald dat in huwelijkse voorwaarden niet kan worden opgenomen dat er kan worden verrekend met betrekking van de erfenissen en schenkingen die onder uitsluitingsclausule zijn verkregen.

 

Zaaksvervanging, artikel 1:95

De uitsluitingsclausule maakt het mogelijk dat een echtgenoot die in gemeenschap van goederen is gehuwd toch een eigen vermogen heeft. Een goed behoort tot een echtgenoot zijn privé vermogen wanneer hij voor de tegenprestatie van dat goed meer dan de helft uit zijn privé vermogen haalt, krachtens artikel 1:95. Er kunnen vergoedingsrechten ontstaan tussen het gemeenschappelijk en privé vermogen, artikel 1:95, 96 en 87 zijn hierop van toepassing. Wanneer echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn getrouwd een goed kopen en deze beide voor meer dan de helft met geld dat tot zijn of haar privé vermogen behoort betalen, dan kun je uit artikel 1:95 lid 1 afleiden dat het goed aan beide echtgenoten in een eenvoudige gemeenschap in privé toebehoort.

 

Voor het huwelijk

Een uitsluitingsclausule die is gemaakt voordat een verkrijger is gehuwd, krijgt pas werking nadat de verkrijger in gemeenschap van goederen is gehuwd. Bij die persoon zijn dan dus voor het huwelijk al twee ‘soorten’ vermogens aanwezig.

 

Verknocht

Artikel 1:94 lid 3 bepaalt dat goederen en schulden die verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover de verknochtheid zich daar niet tegen verzet. Een goed is verknocht als tussen de echtgenoot en het goed een band is dat de gemeenschapsregels niet (geheel) kunnen worden toegepast.

De twee categorieën van verknochte goederen die de auteur aanduidt, zijn:

  • Een goed blijft buiten de gemeenschap zonder waardeverrekening.

  • Een goed blijft buiten de gemeenschap, maar de gemeenschap krijgt een aanspraak op de waarde ervan.

Een inkomen uit arbeids- of pensioenregeling valt volgens de hoofdregel in de algehele gemeenschap.

 

Smartengeld

In het Whiplash arrest bevestigde de Hoge Raad dat een aanspraak op schadevergoeding naar zijn aard op bijzondere wijze is verknocht aan degene die de schade heeft geleden. Deze aanspraak moet bij ontbinding van de gemeenschap buiten de gemeenschap vallen. Onderscheid bij het smartengeld materiële en immateriële schade (onder andere gederfde inkomsten). De Hoge Raad lijkt sinds 1997 een uitkering wegens smartengeld altijd als verknocht aan te merken, terwijl de uitkering wegens materieel nadeel slechts verknocht is voor zover deze schade na de huwelijksontbinding wordt geleden. Volgens de auteur is het een betere oplossing om de uitkering in zijn geheel wel tot de gemeenschap te rekenen en bij de verdeling te bekijken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid welk deel alleen aan de getroffen echtgenoot toekomt.

Uit het arrest Whiplash II, blijkt dat de HR aansluit bij een deel vergoeding bij materiele schade, namelijk het deel wat ziet op het nadeel dat na de ontbinding van het huwelijk wordt geleden. Dat deel is verknocht, het deel voor de ontbinding niet. In het Whiplash II arrest oordeelde de Hoge Raad dat voor de redelijkheid en billijkheid geen plaats is, dit zit namelijk al in de regel dat de verknochtheid wordt bepaald door de aard van het goed zoals die aard door maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. De conclusie moet dan ook zijn dat immateriële schade volgens de Hoge Raad altijd verknocht is, materiele schade is verknocht voor zover de vergoeding ziet op schade geleden na ontbinding van de gemeenschap.

 

Beëindiging van de arbeidsovereenkomst en schadevergoeding

Bij een ontbinding van een arbeidsovereenkomst kan aan de werknemer een bedrag worden uitgekeerd bij wijze van schadeloosstelling. De rechter kan dit ook toekennen op grond van artikel 7:677. Zo’n schadeloosstelling valt in de gemeenschap, HR 22 maart 1996, NJ 1996, 640. De Hoge Raad oordeelt anders als het gaat om aanspraken uit een stamrechtverzekering (geen bedrag in één keer). De Hoge Raad maakte onderscheid tussen aanspraken en uitkeringen voor en na ontbinding van de gemeenschap. Na de ontbinding vallen deze aanspraken en uitkeringen niet in de gemeenschap, voor ontbinding wel.

 

Alimentatie

In HR 26 januari 1933, NJ 1933 oordeelde de Hoge Raad dat een onderhoudsaanspraak en onderhoudsplicht niet in de scheiding van een gemeenschap kan worden betrokken. Alimentatierecht en plicht tot alimentatiebetaling vallen niet in de huwelijksgemeenschap. Het bedrag zelf is niet verknocht (actief en passiefzijde).

 

Goodwill

Maak een onderscheid tussen belichaamde goodwill (meerwaarde van een onderneming als geheel) en onbelichaamde goodwill (winstcapaciteit van een vrij beroep). Wanneer de onderneming in de gemeenschap valt, valt de belichaamde goodwill dat ook, HR 9 maart 1951, NJ 1952, 46.

Kan een echtgenoot aanspraak maken op deze onbelichaamde goodwill bij echtscheiding? Bij verknochtheid gaat het erom of er een zodanige band is tussen het goed en de rechthebbende echtgenoot, waardoor boedelmenging niet kan worden toegepast. Deze band is er niet volgens de auteur bij onbelichaamde goodwill. In het arrest van de Hoge Raad op 31 mei 2002, NJ 2003, 342 werd de vraag beantwoord of sprake was van goodwill bij een advocatenmaatschap. De Hoge Raad oordeelde dat er geen sprake was van een goed, artikel 3:1, en het eventuele vermogen van de man viel niet in de gemeenschap. De vrouw kon er geen aanspraak op maken.

 

Aandeel in VOF of maatschap

De aard van een VOF verzet zich ertegen dat een aandeel in een VOF in de gemeenschap van de getrouwde vennoot valt. Het aandeel valt in zijn privé vermogen, maar in de gemeenschap zit een vordering op de vennoot ter grootte van de waarde wat zijn aandeel omvat. De grootte van de vordering van de gemeenschap op de echtgenoot-vennoot moet worden vastgesteld aan de hand van de aanspraak die de vennoot heeft op zijn medevennoten bij het uittreden. Het buiten de gemeenschap laten vallen van een aandeel in een VOF geldt in gelijke mate voor de openbare maatschap.

 

Pensioenrechten

Ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen zijn een soort van uitgesteld loon. In de pensioenovereenkomst zit een kanselement, de uitkering is afhankelijk van het in leven zijn van een werknemer op een bepaalde datum. Er bestaat ook een invaliditeitspensioen en er zijn aanspraken die berusten op wettelijke regelingen, zoals de AOW en de WAO. Wanneer op één van bovengenoemde regelingen of aanspraken een uitkering plaatsvindt tijdens het bestaan van een gemeenschap, dan valt de uitkering in de gemeenschap. Er moet onderscheid gemaakt worden, in verband met de rechtsverhouding waaruit die bate voortvloeit:

  • Pensioenrechten die onder de werking van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VP) vallen en de daarmee verband houdende nabestaandenpensioenaanspraken. Deze vallen niet in de huwelijksgemeenschap, artikel 1:94 lid 2 sub b.

  • Aanspraken waarop de Wet VP niet van toepassing is en niet op grond van 1:94 lid 2 aanhef in de huwelijksgemeenschap vallen.

  • Rechten op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen (niet vallende onder de Wet VP). In beginsel vallen zij in de huwelijksgemeenschap.

In het arrest Boon/Van Loon heeft de Hoge Raad pensioenverrekening gebaseerd op het bestaan van een huwelijksgemeenschap die pensioenrechten kan omvatten. Wanneer de echtgenoten niet in gemeenschap van goederen zouden zijn getrouwd, dan zou het pensioenrecht niet verrekend moeten worden, krachtens de Hoge Raad op 5 oktober 1990, NJ 1991, 576. Volgens het Boon/Van Loon arrest moet pensioenverrekening plaatsvinden als de huwelijksgemeenschap is ontbonden (tot inwerkingtreding Wet VP). Voorzieningen die lijken op pensioenrechten vallen niet onder het bereik van de Wet VP en die vallen dus volgens de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 in de gemeenschap.

 

Huurrecht

Het huurrecht valt in de gemeenschap, HR 9 mei 1952 en HR 14 december 2007. In het laatste arrest oordeelde de Hoge Raad dat niet alleen het huurrecht in de gemeenschap valt, maar dat het huurrecht tot een beperkte gemeenschap behoort.

In dat geval waren de echtgenoten buiten gemeenschap van goederen getrouwd. Deze beslissing van de rechter merkt de Hoge Raad aan als verdeling.

 

Bewind

Volgens de auteur van het boek valt het bewind als bedoeld in artikel 4:153 in de algehele gemeenschap. Als de gemeenschap wordt ontbonden, terwijl het bewind bestaat, en goederen worden toebedeeld aan de andere echtgenoot, dan komt het bewind tot zijn einde.

 

Fideï-commissair vermogen

Het fideï-commis de residuo is een beschikking waaraan de bezwaarde als de verwachter een recht ontlenen. De erflater legt een verplichting op aan de erfgenaam om hetgeen resteert van de nalatenschap bij overlijden van de erfgenaam aan de ander (verwachter) uit te keren. Is de bezwaarde echtgenoot getrouwd in gemeenschap van goederen, dan maakt het bezwaarde vermogen deel uit van de gemeenschap. Na ontbinding door overlijden van deze echtgenoot valt het hele fideï-commissaire vermogen toe aan de verwachter.

 

Aandeel in een BV

Een aandeel in een BV is niet verknocht. Het valt in de algehele gemeenschap. Ook lidmaatschappen die een waarde vertegenwoordigen vallen in de gemeenschap. Bij verdeling moeten aandelen en lidmaatschappen in de verdeling worden betrokken en kunnen beide deelgenoten aanspraak maken op toedeling.

 

Overeenkomst van levensverzekering

Een levensverzekering is de in verband met het leven of de dood gesloten sommenverzekering, artikel 7:975. De rechten uit deze overeenkomst vallen niet altijd in de algehele gemeenschap. Het hangt af van de positie van de verzekeringnemer en de begunstigde. Als één van de echtgenoten als verzekeringnemer is opgetreden, vallen de rechten uit deze overeenkomst in de gemeenschap. De begunstiging kan herroepelijk (valt niet in de gemeenschap) of onherroepelijk (valt wel in de gemeenschap) zijn.

 

Zaaksvervanging

Zoals eerder beschreven, hangt de verknochtheid af van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvatting wordt bepaald. Uit het arrest Verknochtheid en zaaksvervanging bleek dat niet elk goed dat in de plaats treedt van een verknocht goed ook verknocht is. Verknochtheid van het vervangende goed kan alleen indien de aard en de band tussen de echtgenoot en het goed hetzelfde zijn als bij het verknochte eerdere goed. De Hoge Raad zag in dit arrest op zich wel de geldsom (immateriële schadevergoeding) als verknocht, maar niet de goederen die met dit geld worden verkregen.

 

Hoofdstuk 5. Gemeenschapsschulden, privéschulden en vergoedingsrechten

Alle schulden van beide echtgenoten vallen krachtens artikel 1:94 lid 5 in de gemeenschap. Dit omvat schulden die bij de aanvang van het huwelijk al bestaan en die tijdens het huwelijk zijn aangegaan. Uit artikel 3:174 en 192 blijkt dat een gemeenschap ook schulden kan omvatten, ondanks dat een schuld geen goed is.

Onder de eerste uitzondering, artikel 1:94 lid 5 sub a, vallen schulden die zijn aangegaan/opgelegd met betrekking tot privé goederen. Premies voor pensioenrechten waarop de Wet VP van toepassing is, een schuld over lid 2 sub b, vallen hier ook onder.

Aansprakelijk is de echtgenoot die de schuld is aangegaan, niet allebei vanwege het feit dat een schuld in de gemeenschap valt. Na ontbinding breidt de aansprakelijkheid zich uit op grond van artikel 1:102; de andere echtgenoot wordt dan hoofdelijk aansprakelijk. Verhaal kan worden gehaald op de gemeenschapsgoederen en daarnaast op de privé goederen van de echtgenoot die de schuld aan is gegaan, artikel 1:96 lid 1. Deze verhaalsmogelijkheid geldt voor zowel gemeenschapsschulden als privé schulden. De schuld kan op de gemeenschap en beide privé vermogens worden verhaald indien beide echtgenoten schuldenaar zijn. Uit artikel 1:96 lid 2 kan je afleiden dat een privé schuld alleen kan worden verhaald op het privé vermogen van de schuldenaar, indien dat voldoende is. De draagplicht ligt bij gemeenschapsschulden bij beide echtgenoten voor de helft en privé schulden draagt de echtgenoot die de schuld is aan gegaan in zijn geheel.

Schulden die verknocht zijn

Als een schuld zodanig aan een van de echtgenoot verknocht is, valt deze slechts in de gemeenschap voor zover de verknochtheid zich daar niet tegen verzet, artikel 1:94 lid 3. Een verplichting tot het betalen van alimentatie leverde zo geen gemeenschapsschuld op. Over gemeenschapsschulden legt de Hoge Raad de verknochtheidsregel eng uit. In verschillende arresten is ‘geen verknochtheid’ het eindoordeel geweest (HR 27 mei 1983 en HR 25 juni 1993). De vraag of een schuld uit onrechtmatige daad leidt tot een verknochte schuld, blijft nog onbeantwoord. Wanneer iemand een goed heeft verkregen krachtens artikel 1:94 lid 2 sub a, bijvoorbeeld een geërfd goed, dan is de erfbelasting die daar over moet worden betaald een privé schuld. Dit kan je baseren op artikel 1:94 lid 5 sub a of eventueel artikel 1:94 lid 3.

Beide echtgenoten zijn bevoegd om schulden ten laste van de gemeenschap aan te gaan. Als een echtgenoot het gemeenschappelijk vermogen aanzienlijk vermindert, kan de gemeenschap worden beëindigd, artikel 1:109.

Echtgenoot die niet de schuldenaar is

Deze echtgenoot is niet aansprakelijk, maar de draagplicht leidt ertoe dat hij de schuld voor de helft draagt.

Reprises en récompenses

Naast een gemeenschap kunnen echtgenoten ook privé vermogen hebben. In de praktijk doen zich gemakkelijk vermogensverschuivingen voor tussen dit gemeenschappelijke en het privé vermogen. Door middel van vergoedingsrechten moeten deze verschuivingen in beginsel ongedaan worden gemaakt:

  • Reprise. Het privé vermogen van een echtgenoot is verdwenen in de gemeenschap of ten bate van de gemeenschap aangewend. Hij heeft een vordering op het gemeenschappelijk vermogen.

  • Récompense. Het gemeenschappelijk vermogen kan een vordering op het privé vermogen van een echtgenoot hebben omdat andersom het geval is geweest.

Wanneer een privé- of gemeenschapsgoed geheel of gedeeltelijk wordt gefinancierd met geld dat niet tot dat vermogen behoort, gebruik je artikel 1:95 lid 1 en 2 en artikel 1:96 lid 3 en 4.

Artikel 1:96 gebruik je bijvoorbeeld in het geval dat een schuldeiser zich verhaalt op het vermogen dat de schuld niet hoeft te dragen. Artikel 1:95 en 96 zijn subsidiair, want echtgenoten kunnen anders bepalen krachtens 1:96b. Wanneer er niets anders is bepaald, gelden deze artikelen pas.

De regeling over vergoedingsrechten is gewijzigd per 1 januari 2012. Vergoedingsvorderingen die voor dit tijdstip zijn ontstaan, gelden volgens het oude recht.

 

Verhaal

Een vergoedingsrecht kan een aanspraak geven op een nominaal bedrag of een deel van de waarde van een goed. De opeisbaarheid is niet geregeld in de wet, maar uit hun aard vloeit voort dat zij een te allen tijde opeisbare vordering oplevert.

 

Hoofdstuk 6. Bestuur over gemeenschaps- en privé goederen

Over goederen rijst de vraag welke rechtshandeling een echtgenoot kan verrichten. Je kan een regeling vinden in Titel 7 Boek 3, bijvoorbeeld artikel 3:170, maar deze hele Titel geldt pas als de huwelijksgemeenschap ontbonden is, krachtens artikel 3:189. De bevoegdheid van een echtgenoot over gemeenschapsgoederen wordt aangeduid met het begrip bestuur. In de Titels 6 en 7 van Boek 1 vind je regels met betrekking tot het bestuur over privé- en gemeenschapsgoederen.

 

Begrip bestuur

Bij het bestuur van goederen van de gemeenschap moet een onderscheid worden gemaakt tussen goederen op naam en niet op naam en tussen goederen die wel en die niet krachtens erfrecht en schenking zijn verkregen. Artikel 1:97 maakt hiertussen namelijk onderscheid en dat leidt tot een ander antwoord op de vraag wie bevoegd tot het bestuur is. Onder het begrip bestuur valt niet het aangaan van verbintenisrechtelijke handelingen, zie artikel 1:90 lid 2.

 

Bestuur over goederen van de gemeenschap

Met betrekking tot de gemeenschapsgoederen wordt cumulatief (of alternatief) bestuur gevoerd. De echtgenoot op wiens naam een gemeenschapsgoed staat (of het goed dat krachtens erfrecht of schenking is verkregen) voert alleen het bestuur daar over. Voor andere goederen voeren beide echtgenoten het bestuur, maar let op de uitzondering van artikel 1:97 lid 2. Welke goederen vallen onder het begrip goederen op naam? Registergoederen en vorderingen op naam (bankrekening of aandelen op naam). Wat er bijvoorbeeld onder het bestuur van de erfgenaam valt, is het aanvaarden of de verdeling van de nalatenschap. In artikel 1:97 wordt artikel 3:170 van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent dat handelingen die dienen tot gewoon onderhoud/behoud van een goed/die geen uitstel kunnen leiden, door de echtgenoot die niet het bestuur heeft kunnen worden gepleegd.

 

Zaaksvervanging

De grondslag voor de exclusieve bestuursbevoegdheid ligt in de band tussen de gever en begiftigde, volgens de minister. Hieruit kan je afleiden dat de exclusieve bestuursbevoegdheid ook geldt ten aanzien van zaaksvervanging.

 

Uitzonderingen

Er zijn drie uitzonderingen mogelijk op de bestuursbevoegdheid van artikel 1:97:

  1. Bestuursovereenkomst krachtens artikel 1:93 (bij huwelijkse voorwaarden).

  2. Rechter heeft anders bepaald krachtens artikel 1:91.

  3. Een goed is dienstbaar aan een beroep of bedrijf waarop artikel 1:97 lid 2 van toepassing is.

 

Bestuursovereenkomst

Echtgenoten kunnen drie soorten afspraken maken bij huwelijkse voorwaarden:

  1. Privatieve bestuursovereenkomst (ook wel overdracht van bestuursbevoegdheid). Echtgenoten komen dan overeen dat slechts een van hen alleen bestuursbevoegd is ten aanzien van alle gemeenschapsgoederen.

  2. Cumulatieve bestuursovereenkomst. Echtgenoten komen dan overeen dat zij alleen tezamen het bestuur over alle goederen van de gemeenschap voeren.

  3. Alternatieve / facultatieve bestuursovereenkomst (wetgever spreekt onjuist van een cumulatieve bestuursovereenkomst). Echtgenoten komen dan overeen dat naast de bestuursbevoegde echtgenoot ook de ander het bestuur over alle gemeenschapsgoederen heeft. Dit lijkt op een volmacht.

Deze bestuursovereenkomsten kunnen alleen worden gesloten met betrekking tot de goederen van de gemeenschap. De bestuursbevoegdheid over privé goederen kan niet worden beperkt of uitgesloten.

 

Bestuursopdracht

Op grond van artikel 1:91 kan de rechter ingrijpen bij het bestuur over privé- en gemeenschapsgoederen. Een echtgenoot moet afwezig zijn, er moet een andere oorzaak zijn in de onmogelijkheid of hij moet in ernstige mate tekortschieten tot bestuur. Feitelijke onbekwaamheid leidt tot onmogelijkheid tot bestuur. Wanneer een echtgenoot onder curatele is gesteld, vindt dit artikel geen toepassing. De curator zou dan namelijk het bewind voeren.

 

Een goed is dienstbaar aan een beroep of bedrijf

Goederen die dienstbaar zijn aan een beroep of bedrijf staan niet altijd alleen onder het bestuur van de echtgenoot die dit beroep of bedrijf uitoefent. Niet op naam staande goederen die behoren tot het beroep of bedrijf is daar een voorbeeld van. Dit leidt tot de onwenselijke situatie dat de echtgenoot die niks met de modezaak van de andere echtgenoot te maken heeft, toch de inventaris van een modezaak kan verkopen en leveren. Op grond van artikel 1:97 lid 2 kan het bestuur worden gesplitst. Bestuurshandelingen in de normale uitoefening van het bedrijf worden gepleegd door de echtgenoot die onderneemt. Andere bestuurshandelingen moeten door beide echtgenoten tezamen worden gepleegd. Dit houdt in dat de inrichting van het bedrijfspand in opdracht van de ondernemende echtgenoot kan plaatsvinden, maar de vervreemding van het pand moet door beide echtgenoten tezamen worden gedaan.

 

Bestuursovertreding

Het begrip bestuur staat in artikel 1:90 lid 2. Het aangaan van obligatoire rechtshandelingen valt niet onder dit begrip. Een echtgenoot kan dus prima een koopovereenkomst aangaan met betrekking tot een goed dat niet onder zijn bestuur staat. Die koopovereenkomst is niet aan te tasten en de verkoper (niet bestuursbevoegde echtgenoot) moet leveren. Daar komt het probleem: de niet bestuursbevoegde echtgenoot kan niet leveren, want leveren is een beschikkingshandeling. De wederpartij kan schadevergoeding vorderen bij de ontbinding van de koopovereenkomst, tot nakoming dwingen kan hij niet. De wel bestuursbevoegde echtgenoot zal in dat geval toch wel meewerken aan de koopovereenkomst, want als het om een gemeenschapsgoed gaat, is de schadevergoeding die moet worden betaald een gemeenschapsschuld. Hij draagt dan alsnog de helft, dus zal hij liever aan de koopovereenkomst meewerken. Op grond van artikel 1:90 lid 4 kan de bestuursbevoegde echtgenoot toetreden tot de overeenkomst. Dan wordt hij naast de niet bevoegde echtgenoot partij. Hij is de enige die kan leveren. De toetreding kan niet alleen bij de obligatoire overeenkomst, maar ook bij de zakelijke overeenkomst (bijvoorbeeld medewerking aan een akte van levering).

Artikel 1:92 geeft aan een derde bescherming, indien niet kenbaar was wie van de echtgenoten bevoegd was. De derde mag dan de echtgenoot die het goed onder zich heeft bevoegd achten. Door artikel 3:86 is een levering van een roerende zaak door een niet bevoegde echtgenoot toch geldig. De derde is te goede trouw, indien hij niet weet wie bevoegd is. De goede trouw heeft echter weinig te betekenen, op grond van artikel 1:92 lid 2 kan de bestuursbevoegde echtgenoot de zaak terugvorderen. Opmerkelijk is dat lid 2 niet alleen kan worden ingesteld tegen de derde met wie de niet bevoegde echtgenoot heeft gehandeld, maar tegen iedere derde.

Relatievermogensrecht geschetst

Hoofdstuk 4. Gemeenschap van goederen

Inleiding

Op grond van artikel 1:94 lid 1 wordt het tegenwoordige en toekomstige vermogen van echtgenoten verenigd tot een gemeenschappelijk vermogen. Dit vindt plaats op het moment van de voltrekking van het huwelijk. Als partijen deze samensmelting niet willen, moeten zij huwelijksvoorwaarden aangaan. De gemeenschap van goederen is dus het wettelijk stelsel waarvan bij contract kan worden afgeweken.

 

Bijzondere gemeenschap

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen eenvoudige en bijzondere gemeenschappen. Op een eenvoudige gemeenschap is Boek 3, Titel 7, afdeling 1 van toepassing. Op de bijzondere gemeenschap is Boek 3, Titel 7, afdeling 2 van toepassing. Bij een eenvoudige gemeenschap hoeft geen bijzondere rechtsband tussen partijen te bestaan, zie artikel 3:166. Deze band is er wel bij de bijzondere gemeenschap. De bepalingen van Titel 3.7 zijn niet toepasselijk wanneer de gemeenschap nog niet ontbonden is, zie artikel 3:189 lid 1. De bijzondere gemeenschappen kennen bovendien nog een eigen regeling; artikelen 1:93-113 voor de huwelijksgemeenschap, artikelen 7A:1655-1688 voor de maatschap en artikelen 5:106-147 voor de appartementengemeenschap.

 

Huwelijksgemeenschap

Gedurende het huwelijk bestaat de gemeenschap van goederen in beginsel. Ontbinding van de gemeenschap gedurende het huwelijk kan op grond van artikel 1:99 sub b-e en artikel 1:120. De term gemeenschap moet worden verstaan als gemeenschappelijk vermogen (artikel 1:95 en 97) en soms als de vermogensrechtelijke band (1:94 en 99).

 

Samenstelling van de gemeenschap

Goederen en schulden

Op grond van artikel 1:94 lid 2 omvat de gemeenschap, wat haar baten betreft, alle goederen van de echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, verkregen. Onder tegenwoordige en toekomstige goederen verstaat men alle zaken en vermogensrechten, artikel 3:1. De definitie van een ‘zaak’ vindt men in artikel 3:2, de definitie van ‘vermogensrechten’ vindt men in artikel 3:6. Vermogensrechten zijn op geld waardeerbaar en vatbaar voor overdracht en verevening. Hier bestaan natuurlijk uitzonderingen op, zoals bijvoorbeeld het recht van vruchtgebruik, artikel 3:203 lid 2. Tot de gemeenschap behoren ook schulden, op grond van artikel 1:94 lid 5. Daar is meer over te vertellen, in het volgende hoofdstuk wordt dit besproken.

 

Rechtsverhouding
Er bestaan rechtsverhoudingen die een bron kunnen vormen voor het ontstaan van vermogensrechten (en schulden), zonder dat de rechtsverhouding zelf als vermogensrecht wordt bestempeld. Dit komt vooral voor als de rechtsband van zeer persoonlijke aard is, zoals een lidmaatschap van een vereniging of een arbeidscontract. De contributie die een lid moet betalen kan men aanmerken als een gemeenschapsschuld.

 

Uitgezonderde goederen en schulden

Twee categorieën goederen vallen buiten de gemeenschap: de uitgesloten goederen en de verknochte goederen voor zover hun verknochtheid zich tegen het vallen in de gemeenschap niet verzet, artikel 1:94 lid 2 en 3. Verknochte schulden vallen buiten de gemeenschap voor zover hun verknochtheid zich ertegen verzet dat zij deel uitmaken van de gemeenschap. Daarnaast is er een categorie van privé schulden die niet in de gemeenschap vallen, artikel 1:94 lid 5 sub a. In artikel 1:94 lid 2 vindt men bovendien nog speciale van de gemeenschap uitgezonderde goederen:

  • Pensioenrechten (ouderdoms- en nabestaandenpensioen) waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is, artikel 1:94 lid 2 sub b.

  • Rechten op het vestigen van vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 4:29 en 30, vruchtgebruik dat op grond van die bepalingen is gevestigd, alsmede hetgeen wordt verkregen ingevolge artikel 4:34, artikel 1:94 lid 2 sub c.

 

In artikel 1:94 lid 5 vindt men bovendien nog andere van de gemeenschap uitgezonderde schulden:

  • Schulden betreffende van de gemeenschap uitgezonderde goederen, artikel 1:94 lid 5 sub a.

  • Schulden uit door een der echtgenoten gedane giften, gemaakte bedingen en aangegane omzettingen als bedoeld in artikel 4:126 lid 1 en 2 sub a en c, artikel 1:94 lid 5 sub b. Dit zijn giften die pas na het overlijden van de gever worden uitgevoerd.

 

Artikel 1:94 lid 2 sub a en lid 5 sub a

Bij uiterste wilsbeschikking of bij de gift kan een erflater of schenker bepalen dat de vermaakte of geschonken goederen niet in de gemeenschap zullen vallen, dat kan je afleiden uit artikel 1:94 lid 2 sub a. Dit wordt de uitsluitingsclausule genoemd. Deze goederen hoeven niet specifiek omschreven te worden, het kan ook bijvoorbeeld gelden voor alle geërfde goederen. Voor deze uitsluitingsclausule geldt hetzelfde vormvereiste als voor de rechtshandeling benodigd is. Over de vruchten van deze goederen bepaalt artikel 1:94 lid 4 dat deze ook niet in de gemeenschap vallen. Volgens de auteur kan er geen voorwaarde worden verbonden aan de uitsluitingsclausule, omdat er dan onzekerheid bestaat over de status van het goed totdat de voorwaarde is vervuld. De schulden die zien op een uitgesloten goed, zoals bijvoorbeeld kosten die zijn verbonden aan de reparatie van een geschonken goed, zijn ook privé vanwege artikel 1:94 lid 5.

 

Verknochtheid

Op grond van artikel 1:94 lid 3 vallen verknochte goederen en schulden slechts in de gemeenschap voor zover hun verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Soms is een verknochtheid sterk, soms zwak. Rechtsgevolgen zijn daarom ook soms sterk, soms zwak.

Het aandeel in het vermogen van een VOF maakt geen deel uit van een huwelijksgemeenschap, zo oordeelt de Hoge Raad al sinds het arrest van 2 februari 1877, W. 4082. De heersende leer brengt met zich mee dat het aandeel in de gemeenschap valt, maar de bijzondere aard van de daaraan verbonden rechten brengen met zich mee dat de meeste gevolgen van het gemeenschappelijk zijn niet intreden. Bij ontbinding van de gemeenschap zal het aandeel uitsluitend aan de ondernemende echtgenoot kunnen worden toebedeeld.

 

Zaaksvervanging bij uitsluitingsclausule/verknochtheid

Zaaksvervanging ziet op de situatie waarin een bepaald goed vervangen wordt door een ander goed, het nieuwe goed komt in de positie van het oude goed. Zaaksvervanging is alleen mogelijk bij goederen. Het kan dus niet op schulden worden toegepast. De uitsluitingsclausule strekt zich uit over goederen die door (weder)belegging voor het oorspronkelijk verkregene in de plaats zijn getreden. De mogelijkheid van zaaksvervanging wordt in artikel 1:94 lid 4 aanvaard met betrekking tot een uitsluitingsclausule.

Zaaksvervanging bij verknochtheid is niet vanzelfsprekend. De Hoge Raad oordeelde op 26 september 2008, NJ 2009, 40 dat het nieuwe goed ook verknocht moest zijn. In de literatuur werd anders bepleit. Men kan aannemen dat op grond van artikel 1:94 lid 4 dat ook bij verknochtheid plaats is voor zaaksvervanging.

 

Zaaksvervanging bij gedeeltelijke belegging van privé vermogen

Wanneer de opbrengst van een privé goed net onvoldoende is voor de aanschaf van een ander goed, kan de gemeenschap het resterende bedrag betalen. Welke status heeft dit nieuwe goed dan? Artikel 1:95 geeft hier een regeling voor. Het nieuwe goed is privé indien het voor meer dan de helft is betaald met de opbrengst van een privé goed. Wanneer het nieuwe goed voor meer dan de helft uit het gemeenschapsvermogen is betaald, valt het in de gemeenschap. Wanneer voor de verwerving van een privé goed een deel uit de gemeenschap is betaald (minder dan de helft), dan ontstaat een reprise. Er is een schuld aan de gemeenschap ontstaan. Andersom kan ook het geval zijn, dan spreekt men van een récompense; het nieuwe goed behoort tot de gemeenschap, en er is privé geld in gestoken, dan heeft de verkrijger een vordering tot vergoeding ten laste van de gemeenschap.

Sinds 1-1-2012 geldt niet meer het nominaliteitsbeginsel voor deze reprise en récompense, maar de beleggingsleer uit artikel 1:87. Een voorbeeld van toepassing van artikel 1:87:

Marcel en Vera zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Vera heeft een huis onder uitsluitingsclause geërfd. Het huis wordt verkocht voor 200.000 euro en er wordt een nieuw huis gekocht van dit geld plus geld wat ze hebben gespaard. Dat wordt hun echtelijke woning. Wanneer de 200.000 meer is dan het gespaarde geld wat in het nieuwe huis wordt gestopt, valt de nieuwe echtelijke woning in het privé vermogen van Vera, maar zij in privé een schuld aan de gemeenschap. Stel dat Vera een récompense van 50.000 euro heeft; 1/5 van de koopprijs van het huis is gefinancierd uit het gemeenschapsvermogen. Stel dat ze verhuizen en de huizenprijzen zijn gedaald: het huis brengt 200.000 op. Dan hoeft Vera slechts 40.000 euro te betalen aan de gemeenschap. Stel dat ze verhuizen en de huizenprijzen zijn gestegen: het huis brengt 300.000 op. Dan moet Vera 60.000 vergoeden aan de gemeenschap. Dit verschil komt door de beleggingsleer. Deze bepaling vloeit voort uit een tijd waarin huizenprijzen stegen. De vraag is of in tijden van crisis men wel zo blij is met deze bepaling.

 

Hoofdstuk 6. Beschikking die de gemeenschap opheft

Gronden voor de opheffing van de gemeenschap

Op grond van artikel 1:109 kan een echtgenoot de rechter verzoeken tot het opheffen van de huwelijksgemeenschap. Volgens het artikel kan dit wanneer de andere echtgenoot:

  • Op lichtvaardige wijze schulden maakt,

  • De goederen der gemeenschap verspilt,

  • Handelingen verricht, die kennelijk indruisen tegen het bestuur van de andere echtgenoot over goederen der gemeenschap,

  • Of weigert de nodige inlichtingen te geven omtrent de stand van de goederen der gemeenschap en van de daarop verhaalbare schulden en het over die goederen gevoerde bestuur.

Bij de eerste grond gaat het ook over privé schulden, naast de schulden waarvoor beide echtgenoten draagplichtig zijn. Deze zijn namelijk op grond van artikel 1:96 ook verhaalbaar op de gemeenschap. De overige gronden betreffen alle de gemeenschap.

 

Conservatoire maatregelen

Artikel 1:110 verwijst door naar het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bijvoorbeeld maatregelen zoals artikel 768 Rv valt hier onder.

 

Publiciteit

Op grond van artikel 1:99 lid 1 sub d wordt de gemeenschap ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot opheffing van de gemeenschap. Deze ontbinding kan aan derden worden tegengeworpen, als zij hiervan onkundig waren en het verzoek was ingeschreven in het huwelijksgoederenregister van artikel 1:116, op grond van artikel 1:99 lid 2.

 

Rechtsgevolgen

Zoals hierboven is beschreven, wordt de gemeenschap ontbonden op het tijdstip van het indienen van het verzoek tot opheffing van de huwelijksgemeenschap bij beschikking, artikel 1:99 lid 1 sub d. De gedachte hierachter is dat de solidariteit op dat moment niet meer aanwezig is. Als de rechter vervolgens de opheffing uitspreekt bij beschikking, dan is het tijdstip van de ontbinding definitief. Als de rechter de opheffing niet toewijst, dan herleven van rechtswege de gevolgen van de gemeenschap alsof er geen verzoek was ingediend, artikel 1:99 lid 3. Dit geldt natuurlijk niet als er een andere grond tot ontbinding zich heeft voortgedaan. Niet ondenkbaar is een verzoek tot echtscheiding, artikel 1:99 lid 1 sub b. Rechtshandelingen die zijn verricht tussen de indiening van het verzoek en de afwijzing van het verzoek door de rechter worden beoordeeld naar het tijdstip van de rechtshandeling.

 

Vergoeding van schade

Naast de artikelen 1:164 en 174 is er in de wet geen sprake tot verplichting tot schadevergoeding doordat een van de echtgenoten schade heeft toegebracht aan de gemeenschap.

Artikel 1:164 en 174 zorgen ervoor dat er een schadevergoedingsplicht is voor een echtgenoot die tijdens het geding of zes maanden ervoor lichtvaardig schulden heeft gemaakt, gemeenschapsgoederen heeft verspild of zonder het toestemmingsvereiste van 1:88 heeft gehandeld.

 

Derdenwerking

Het verzoek tot opheffing van de gemeenschap bij beschikking moet worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister van artikel 1:116. Dan kan het worden ingeroepen tegen derden die van de opheffing onkundig waren. Dit staat in artikel 1:99 lid 2. De rechterlijke beschikking die het verzoek toewijst, hoeft niet ook in het register te worden ingeschreven voor derdenwerking.

In combinatie met artikel 1:99 lid 3 kan het tot onduidelijkheden leiden. Het is namelijk niet in alle gevallen duidelijk dat de gemeenschap (nog) is opgeheven.

 

Einde van de opheffing

Alleen doordat echtgenoten huwelijkse voorwaarden aangaan, kunnen zij opnieuw een gemeenschap overeenkomen. De regelingen die gelden voor het maken van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk gelden hier dan voor.

Week 4

Huwelijksvermogensrecht

Hoofdstuk 7. Ontbinding van de gemeenschap

De gemeenschap wordt ontbonden in de volgende gevallen, artikel 1:99:

  • Eindigen van het huwelijk door overlijden.

Op het tijdstip van het overlijden worden het huwelijk en de gemeenschap ontbonden. Er kan een onverdeeldheid ontstaan tussen de erfgenamen en de langstlevende echtgenoot. De nalatenschap bestaat dan uit de helft van de algehele gemeenschap.

  • Eindigen van het huwelijk door echtscheiding.

Het moment van ontbinding is het indienen van het verzoek tot echtscheiding. Achterliggende gedachte is dat op dit moment

de onderlinge solidariteit eindigt. De boedelmenging is daarop gebaseerd en die dient dan te vervallen. Bovendien is het een bescherming voor de echtgenoten, omdat er geen gemeenschappelijke schulden meer kunnen ontstaan vanaf de ontbinding. Beide echtgenoten zijn tot de helft van de ontbonden gemeenschap gerechtigd, ze kunnen tot verdeling overgaan. Wanneer het verzoek niet tot een echtscheiding leidt, herleven van rechtswege alle gevolgen, alsof er geen verzoek was ingediend, artikel 1:99 lid 3.

  • Scheiding van tafel en bed.

De gemeenschap wordt ontbonden op het moment van het indienen van het verzoek tot scheiding van tafel en bed. Artikel 1:99 lid 2 en 3 zijn hier ook op van toepassing, deze gaan over de positie van derden. Artikel 1:176 is van toepassing bij een verzoening en doet alle gevolgen van het huwelijk herleven als het verzoek is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.

  • Opheffing van de gemeenschap door een beschikking.

Artikel 1:109 is zo’n beschikking. Er is een verschil tussen de grond “informatieplicht” uit artikel 1:109 en 1:83. Deze plicht van artikel 1:109 omvat niet het verstrekken van informatie over privé vermogens. Als daar geen informatie over wordt gegeven, levert dat geen grond voor opheffing op krachtens artikel 1:109.

De ontbinding is op het moment van indienen van het verzoek. Ook met betrekking tot de positie van derden gelden hier artikel 1:99 lid 2 en 3 weer.

  • Huwelijkse voorwaarden maken tijdens het huwelijk.

Tijdens het huwelijk kan het huwelijksgoederenregime worden gewijzigd. Bij huwelijkse voorwaarden kan de gemeenschap worden opgeheven, artikel 1:99 lid 1 sub g. De gemeenschap eindigt op het moment wanneer de huwelijkse voorwaarden in werking treden.

  • Vermissing en een daarop gevolgd huwelijk of geregistreerd partnerschap.

  • Beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden.

 

Gevolgen van de ontbinding

Op grond van artikel 3:189 is Boek 3 Titel 7 van toepassing op een ontbonden huwelijksgemeenschap.

 

Vaststellen omvang van de gemeenschap

Bepalend voor de omvang van de gemeenschap is het tijdstip van ontbinding. Echtgenoten kunnen een ander tijdstip afspreken, maar dit beperkt de omvang van de gemeenschap tegenover derden niet. Ook een ontbonden gemeenschap kent een zaaksvervangingsregeling, 3:167.

Wanneer een vordering tot schadevergoeding wordt ingesteld tijdens het huwelijk, behoort het uitgekeerde bedrag (uitkering is niet verknocht in beginsel) tot de (later ontbonden) huwelijksgemeenschap. Als de vordering wordt ingesteld na de ontbinding, dan valt de uitkering er niet in.

Baten die al bestaan op het moment van ontbinding, maar pas na ontbinding worden uitgekeerd vallen in de gemeenschap, denk bijvoorbeeld aan vakantiegeld. Ook schulden die bestaan op het moment van ontbinding en later moeten worden voldaan, vallen in de gemeenschap, denk bijvoorbeeld aan rente van de hypothecaire lening of vervallen huurtermijnen.

 

Beschikkingsbevoegdheid

Deelgenoten zijn niet alleen beschikkingsbevoegd na ontbinding over zijn aandeel in een tot de gemeenschap behorend goed, artikel 3:190 lid 1. Strijd hiermee levert nietigheid op. Privé schuldeisers kunnen dit aandeel dan ook niet uitwinnen zonder toestemming van de andere echtgenoot. Een deelgenoot kan wel zijn hele aandeel in de ontbonden gemeenschap verkopen (en leveren). Dit zal niet vaak voorkomen, want als je al één klein dingetje vergeet is de overdracht nietig (want álle tot de gemeenschap behorende zaken moeten overgedragen worden).

 

De positie van de schuldeisers

Privé- en gemeenschapsschuldeisers van voor de ontbinding kunnen op de gemeenschapsgoederen verhalen, artikel 3:192 jo 1:100 lid 2. Gaat een deelgenoot na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap een schuld aan ten behoeve van de bijzondere gemeenschap, bijvoorbeeld zoals 3:170 lid 1, dan geldt de regeling van artikel 3:172. Wordt een schuld aangegaan na de ontbinding die niet als gemeenschapsschuld kan worden aangemerkt, dan kan de schuldeiser zich niet op de gemeenschap verhalen. Deze schuldeiser kan wel de verdeling van de gemeenschap vorderen, artikel 3:180.

 

Beheer over en het gebruik van de gemeenschapsgoederen

Het beheer en gebruik komt toe aan beide deelgenoten tezamen, artikel 3:169. Als één van de deelgenoten alleen het gebruik heeft van een goed dat tot de ontbonden gemeenschap behoort, dan zal hij op grond van de redelijkheid en billijkheid zijn gehouden tot een gebruiksvergoeding. Het beheer en gebruik komt aan de deelgenoten samen toe, maar er bestaan uitzonderingen: ze kunnen er afspraken over maken krachtens artikel 3:168 en artikel 3:170 geeft uitzonderingen als bijvoorbeeld geen uitstel kan worden geleden.

 

Innen van vorderingen die behoren tot de gemeenschap

Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties, zo luidt artikel 3:170 lid 2. Tot de gemeenschap behorende vorderingen moeten dus gezamenlijk worden geïnd. De wederpartij moet wel weten dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden, anders betaalt hij alsnog bevrijdend alleen aan zijn contractuele wederpartij. De en/of bankrekening valt ook onder deze regeling: als het huwelijk is ontbonden door overlijden van de echtgenoot, kan de langstlevende echtgenoot slechts gezamenlijk met de erfgenamen over de rekening beschikken.

 

Verdeling

Verdeling van de gemeenschap kan te allen tijde worden gevorderd, zie artikel 3:178 lid 1. Normaal gesproken wordt deze vordering tegelijk met het verzoek tot echtscheiding ingediend, artikel 1:99 lid 4 biedt de mogelijkheid hiertoe.

 

Begrip en tijdstip

Artikel 3:182 geeft het begrip van verdeling. Het feitelijk opheffen van onverdeeldheid valt hier niet onder. De overeenkomst tot het opheffen van de onverdeeldheid wel. Het tijdstip van waardering is de waarde die het goed heeft op het moment van verdeling. Als er in een echtscheidingsconvenant echter een verdeling wordt overeengekomen met een opschortende voorwaarde van ontbinding, dan is echter pas de dag van ontbinding (niet convenant!) de peildatum voor waardering, zie HR 6 oktober 2000, NJ 2001, 147. Als de rechter de verdeling vaststelt of er over beslist, geldt als tijdstip van waardering de datum van de uitspraak.

 

Waarde van de woning

De waarde van de echtelijke woning is de leegwaarde of waarde vrij te aanvaarden.

 

Karakter

De verdeling werkt niet terug tot het moment waarop de onverdeeldheid is ontstaan, maar pas vanaf het moment dat deze feitelijk tot stand is gekomen. Er moet aan de vereisten van levering zijn voldaan krachtens artikel 3:186, anders is er aan de gemeenschappelijke gerechtigheid geen einde gekomen.

 

Redelijkheid en billijkheid

Tussen de deelgenoten gelden de beginselen van redelijkheid en billijkheid. Uit het arrest Katwijkse boedelscheiding leidt men af dat het wel om zeer bijzondere omstandigheden moet gaan.

 

Verdeling bij helfte

De echtgenoten hebben een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap als er niet van is afgeweken, zie artikel 1:100. Beide echtgenoten kunnen in beginsel een aanspraak maken op de toedeling van alle goederen die in de ontbonden gemeenschap vallen, met uitzondering van de in artikel 1:101 genoemde goederen. De redelijkheid en billijkheid kunnen in zeer uitzonderlijke gevallen meebrengen dat een echtgenoot geen aanspraak kan maken op zijn aandeel in de gemeenschap, zie HR Moord en de algehele gemeenschap.

 

Nietigheid en vernietigbaarheid

We zagen al dat een verdeling nietig is als hij in stand is gekomen zonder medewerking van degene van wie de medewerking vereist is. Het is slechts vernietigbaar in dat geval als de verdeling in een notariële akte staat, zie artikel 3:195. Andere gronden voor vernietigbaarheid zijn bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling. Voor de vernietiging op grond van dwaling, artikel 3:196, gelden niet de eisen van artikel 6:228 lid 1 sub b.

 

Verkoop met toestemming van de rechter

Aan de rechter kan worden gevraagd om een machtiging te geven om een gemeenschappelijk goed te mogen verkopen. Het is geen gewichtige reden om tot een behoorlijke verdeling te komen. De rechter kan wel zelf beslissen dat verkoop de weg is om uit de verdelingsproblemen te komen, artikel 3:185 lid 2 sub c.

 

Artikel 1:102

De ontbinding brengt een wijziging in de aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden met zich mee. De echtgenoot die deze schuld is aangegaan, blijft uiteraard aansprakelijk. De andere echtgenoot wordt hiernaast na de ontbinding voor deze schulden hoofdelijk verbonden. De schuldeiser kan zich op deze laatstgenoemde echtgenoot slechts verhalen op datgene die echtgenoot bij de verdeling heeft verkregen. Bij de schuldenaar kan de crediteur zich verhalen op zijn hele privé vermogen, naast het gemeenschapsvermogen. De schuld kan dus niet op het privé vermogen van de echtgenoot die niet de schuld is aangegaan worden verhaald.

De draagplicht van gemeenschapsschulden ligt bij beide echtgenoten voor de helft.

In het Leegwaarde-arrest aanvaardde de Hoge Raad dat een gemeenschappelijke schuld na ontbinding van de gemeenschap door de echtgenoot moet worden gedragen die alleen het genot van die zaak heeft, in het geval van een onroerende zaak.

 

Vereffening

Vereffening van de ontbonden huwelijksgemeenschap is mogelijk, artikel 3:193. De regels over de vereffening van een nalatenschap, artikel 4:202 t/m 4:226, zijn (van overeenkomstige) toepassing. Dit verzoek kan worden gedaan door een schuldeiser wiens vordering op de gemeenschapsgoederen kan worden verhaald (3:193 lid 1) of door een schuldeiser van een deelgenoot (lid 2). Lid 1 geeft de gronden wanneer de crediteur vereffening kan vorderen.

 

Hoofdstuk 8. Afstand

De algehele gemeenschap van goederen brengt met zich mee dat tijdens haar bestaan beide echtgenoten gemeenschapsschulden kunnen aangaan. Aansprakelijkheid berust bij degene die de schuld is aangegaan. Verhaald kan worden op het gemeenschapsvermogen en op het privé vermogen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan. De gemeenschapsschulden worden door beide echtgenoten voor de helft gedragen. Na ontbinding komt de hoofdelijke aansprakelijkheid van de niet handelende echtgenoot erbij, artikel 1:102. Verhaal kan bij deze echtgenoot alleen op hetgeen hij bij de verdeling heeft verkregen. Deze echtgenoot kan tóch in zijn privé vermogen worden geraakt, indien er een tekort in de gemeenschap is. Daarvoor zijn beide echtgenoten voor de helft draagplichtig.

Er kan afstand worden gedaan van de gemeenschap binnen drie maanden na de ontbinding, artikel 1:103 en 104. De rechter kan deze termijn verlengen op grond van artikel 1:106.

Het gevolg van afstand doen is dat degene die afstand doet zijn aandeel in de activa van de gemeenschap kwijtraakt aan de ander, artikel 1:103 lid 2. De echtgenoot die voor ontbinding niet aansprakelijk was voor gemeenschapsschulden, is door de afstand ontheven van zijn aansprakelijkheid en draagplicht. Echtgenoten kunnen allebei afstand doen, artikel 1:108, maar dat zal niet vaak voorkomen in verband met de aansprakelijkheidsregel van artikel 1:102.

Het afstandsrecht is bedoeld om een echtgenoot te beschermen die de gemeenschap niet met schulden heeft belast. Dit recht is een voorrecht en daarom verlies je het als je gemeenschapsgoederen aantrekt, wegmaakt of verduistert, artikel 1:107.

 

Vergoedingsrechten

Vergoedingsrechten kunnen een rol spelen bij het doen van afstand. Een echtgenoot kan een vordering hebben op de gemeenschap die is ontstaan in zijn persoon of in de persoon van de andere echtgenoot. Daarnaast kan de gemeenschap een vordering hebben op beide echtgenoten apart.

Krachtens artikel 1:105 kunnen ook alle erfgenamen afstand doen van de gemeenschap waartoe de overleden echtgenoot was gerechtigd. Het deel waarvan afstand wordt gedaan, wast aan bij de langstlevende echtgenoot.

 

Hoofdstuk 9. Faillissement of schuldsanering

Een faillissement leidt niet tot ontbinding van de gemeenschap. Het faillissement omvat echter wel de gehele gemeenschap, artikel 63 Fw. Hetzelfde geldt voor de schuldsanering op grond van artikel 313 Fw. Naast de gemeenschap, treft het faillissement ook het privé vermogen van de failliet. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen privé- en gemeenschapsschuldeisers in artikel 63 Fw.

Op grond van artikel 61 kan de echtgenoot van de failliet zijn privé goederen terugnemen. Hij moet uiteraard bewijzen dat deze goederen tot zijn privé vermogen behoren.

Artikel 63 Fw geldt niet voor een ontbonden gemeenschap. Als een gemeenschap is ontbonden, omvat het faillissement slechts het aandeel van de gefailleerde in de ontbonden gemeenschap.

 

Hoofdstuk 22. Samenwerking

Arbeidsovereenkomst

Kan een meewerkende echtgenoot aanspraak maken op een beloning als daarover niets is overeengekomen? Deze vraag speelt vooral bij echtscheiding. Deze werkzaakheden worden vaak gezien als het verschaffen van hulp en bijstand, krachtens artikel 1:81. Dit oordeelde het Hof ook in arrest Modehuis Nolly I. Daarnaast rijst de vraag waarop de vordering moet worden gebaseerd als er geen overeenkomst is? Verdedigbaar is een stilzwijgende overeenkomst waarbij de ene echtgenoot zich verbindt om mee te werken en de ander een beloning dient te betalen. Probleem hierbij is dat gedurende het huwelijk geen bedrag wordt gevorderd, maar na echtscheiding wel.

 

Maatschap of VOF van man en vrouw

Er kan tussen de man en vrouw een maatschap of VOF ontstaan als de ene echtgenoot een beroep of bedrijf uitoefent, en de ander in het bedrijf meewerkt. Er moet voldaan zijn aan de eisen van artikel 7A:1655. De VOF komt vaak voor, omdat een fiscaal voordeel is dat de winst over beide echtgenoten wordt verdeeld. Drie situaties kunnen zich dan voordoen met betrekking tot hun huwelijksvermogensrechtelijke situatie:

  1. Zij zijn getrouwd in algehele gemeenschap van goederen.

  2. Zij zijn getrouwd in een beperkte gemeenschap van goederen.

  3. Zij zijn getrouwd buiten iedere gemeenschap van goederen.

Ad a. Echtgenoten moeten iets afstaan ter bereiking van het gemeenschappelijke doel, artikel 7A:1655 jo. 1662. Deze inbreng is ook met een gemeenschap van goederen mogelijk, omdat het niet gaat uit wiens vermogen de inbreng afkomstig is. Een eenmanszaak valt in een gemeenschap van goederen, maar na de inbreng in de VOF behoren de aandelen in deze VOF tot hun privé vermogen, wegens de verknochtheidsregel; de Hoge Raad rekent het aandeel van een echtgenoot in een VOF tot een echtgenoot zijn privé vermogen. De inbreng moet worden gezien als een privé schuld.

Een einde van de gemeenschap van goederen en de VOF wordt ontbonden, welke consequenties heeft dat? In de ontbonden gemeenschap valt een vordering op beide echtgenoten ter grootte van de waarde van hun aandeel in de VOF. Goederen die tot de VOF behoren zijn gemeenschappelijk, net zoals goederen die behoren tot het vermogen van de ontbonden huwelijksgemeenschap.

Een einde van de gemeenschap van goederen zonder dat de VOF wordt ontbonden, welke consequenties heeft dat? Alleen de vorderingen die de gemeenschap heeft op de echtgenoten die de vennoten zijn komen in aanmerking voor verdeling.

Ad b. Als de echtgenoten voor 1 januari 2012 in een beperkte gemeenschap, zoals de gemeenschap van vruchten en inkomsten, zijn getrouwd en zij beginnen een VOF, dan hoort het vermogen van de VOF aan de ondernemende echtgenoot in privé toe.

Ad c. Door het oprichten van een vennootschap ontstaan geen vergoedingsrechten tegenover een gemeenschap. Tussen de privé vermogens van de echtgenoten kunnen wel vergoedingsrechten en -plichten ontstaan.

 

Hoofdstuk 23. Wet VP

De Wet VP is op 1 mei 1995 in werking getreden. Deze wet is alleen van toepassing op scheidingen die na deze datum zijn uitgesproken. Deze wet heeft als doel de verevening van het ouderdomspensioen los te maken van het huwelijksgoederenregime. Op grond van de uitspraken HR 31 mei 1996 en HR 28 maart 1997 moet men aannemen dat, ook al bevat de Wet regels verrekenbedingen hierover geen bepaling, de pensioenrechten die onder de Wet VP vallen buiten de werking van elk verrekenbeding vallen.

De Wet VP kent verevening van het ouderdomspensioen, artikel 1 lid 1 sub d. In artikel 1 lid 4 vindt men welke pensioenen er onder de Wet VP vallen. De meeste ouderdomspensioenen vallen er wel onder. Oudedagsvoorzieningen die niet als een pensioen worden aangemerkt, vallen er niet onder.

Goederenrecht, deel 3 (Pitlo)

Hoofdstuk 9 Gemeenschap

Rechtsregels zijn in het algemeen opgesteld met het oog op enkelvoudige rechtsbetrekkingen. De praktijk is echter vaak gecompliceerder. Zaken kunnen bijvoorbeeld in mede-eigendom toebehoren aan meerdere personen. Men kan ook bewust voor die pluraliteit kiezen. De wetgever heeft daar rekening mee gehouden.

 

Bij gemeenschap gaat het om goederenrechtelijke pluraliteit, dat wil zeggen de onderlinge verhouding tussen gezamenlijke rechthebbenden op één of meer vermogensbestanddelen. Die rechthebbenden zijn bijvoorbeeld mede-eigenaren (van een zaak) of medegerechtigden (tot een beperkt recht). Rechthebbenden noemt men ook wel deelgenoten. Gemeenschap heeft steeds betrekking op goederenrechtelijke verhoudingen. Als die gemeenschap betrekking heeft op een vordering, dan heeft de schuldeiser met meerdere schuldenaren te maken en kunnen er op grond van het verbintenissenrecht nadere regels toepasselijk zijn. Die verbintenisrechtelijke bepalingen vallen verder buiten beschouwing van het boek.

 

In de wet zijn meerdere vormen van gemeenschap geregeld. De gemeenschap kan bijvoorbeeld ontstaan, doordat de wet dat gevolg verbindt aan een bepaald rechtsfeit (zoals de gemeenschap van goederen die ontstaat door huwelijk of de nalatenschap na overlijden), doordat de deelgenoten dat overeenkomen (zoals ten aanzien van een caravan) of een derde kan het zo hebben gewild (zoals een legaat aan meerdere personen). Het is dus niet altijd noodzakelijk dat er een rechtshandeling aan vooraf gaat. Verder kan het ook zo zijn dat tussen deelgenoten ook een andere band bestaat dan alleen de gemeenschap, bijvoorbeeld als ze echtgenoten zijn of vennoten in een maatschap.

 

In Boek 3 BW zijn bepalingen vastgesteld die in beginsel op alle gemeenschappen toepasselijk zijn (art. 3:166 e.v.). Er zijn ook gemeenschappen die een volledig eigen regeling hebben (art. 3:189), zoals bijvoorbeeld de niet ontbonden huwelijksgemeenschap (art. 1:93), maatschap (art. 7A:1655), vennootschap (art. 15 WvK) en de gemeenschap tussen appartementseigenaren (art. 5:106 WvK). Deze gemeenschappen kenmerken zich door een bijzondere band tussen de deelgenoten.

 

Deelgenoten zijn als medegerechtigden tot één of meer goederen rechthebbenden op een aandeel in die goederen. Dat aandeel is een vermogensbestanddeel en kan aan derden worden overgedragen. Aandelen van deelgenoten zijn gelijk, tenzij uit de rechtsverhouding anders voortvloeit (art. 3:166 lid 2). De onderlinge verhouding tussen deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid (art. 3:166 lid 3). Deelgenoten zijn vrij om die onderlinge verhouding zelf te regelen (art. 3:168). Een dergelijke overeenkomst is niet verbintenisrechtelijk, maar goederenrechtelijk. Hun juridische aandeel in het goed wordt niet aangetast. Het kan dus voorkomen dat deelgenoten met gelijke aandelen in een gemeenschappelijke zaak geheel verschillende gebruiksbevoegdheden hebben, zelfs zodanig dat de ene deelgenoot het volledige gebruik krijgt en daartegenover bijvoorbeeld een bedrag in geld aan de andere(n) betaalt.

 

Deelgenoten kunnen ook de rechter verzoeken een regeling te treffen (art. 3:168). Dat kan van pas komen in situaties waarin de gemeenschap buiten de deelgenoten om is ontstaan, bijvoorbeeld door erfopvolging. De deelgenoten kunnen de rechter verzoeken een regeling te treffen als een overeenkomst (gedeeltelijk) ontbreekt of de deelgenoten het niet eens worden over de uitleg van de overeenkomst. Als de meerderheid van de deelgenoten een bepaalde mening hebben, dan zal de rechter dat oordeel zwaarder laten wegen bij zijn eigen oordeel (art. 3:168 lid 3). De rechter kan ook goederen onder bewind stellen. Het beheer van die goederen wordt dan opgedragen aan de bewindvoerder. De rechter kan de regeling ook wijzigen of buiten werking stellen op grond van onvoorziene omstandigheden (art. 3:168 lid 3), ook als het gaat om een regeling die op grond van art. 3:168 door de rechter is vastgesteld. Deze bevoegdheid lijkt enigszins op het verbintenisrechtelijke art. 6:258 (het wijzigen van overeenkomsten wegens onvoorziene omstandigheden). Een belangrijk verschil is echter dat de rechter bij toepassing van art. 3:168 meer vrijheid heeft.

 

De deelgenoot die wordt belast met het beheer moet aan het einde van zijn beheer rekening en verantwoording afleggen. Het beheer kan eindigen doordat de gemeenschap eindigt doordat bij regeling een andere deelgenoot als beheer wordt aangewezen of doordat de rechter een andere deelgenot aanwijst dan wel de goederen onder bewind stelt.

 

In de wet staan ook regels over het gebruik en beheer van gemeenschappelijke goederen (art. 3:169). Deze regels gelden voor zover een overeengekomen of door de rechter vastgestelde regeling niet anders bepaalt. Deelgenoten hebben in beginsel allen het volledige recht van gebruik, terwijl ze slechts tezamen bevoegd zijn tot beheer (art. 3:170 lid 2) alsmede tot beschikken of verrichten van eventuele andere handelingen ten aanzien van het goed (art. 3:170 lid 3). De deelgenoten zijn wel ieder afzonderlijk bevoegd tot het verrichten van handelingen dienende tot gewoon onderhoud en tot behoud van het gemeenschappelijk goed. Bovendien is iedere deelgenoot in het algemeen bevoegd tot het verrichten van handelingen die geen uitstel kunnen lijden. Deelgenoten kunnen van die regels afwijken middels een overeenkomst of een door de rechter vastgestelde regeling.

 

Voor het optreden in rechte is een afzonderlijke regeling gegeven (art. 3:171). Behoudens andersluidende regeling is iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van vorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Een voorbeeld van een dergelijke procedure is de revindicatie. De gedaagde kan zich in dat geval dus niet erop beroepen dat niet alle deelgenoten in het geding zijn.

 

Alle deelgenoten moeten bijdragen in de kosten van beheer, procedures en dergelijke, mits die handelingen bevoegdelijk zijn verricht. Andere uitgaven, zoals belastingen of kosten ter voorkoming van uitwinning moeten zij gezamenlijk dragen. Voor hun onderlinge draagplicht geeft de wet de grootte van hun aandelen als maatstaf (art. 3:172). In een regeling kan echter hiervan worden afgeweken.

 

Deelgenoten hebben ten aanzien van het gemeenschappelijk goed de positie van medegerechtigde. Hij kan over het gemeenschappelijk goed beschikken, maar alleen samen met de overige deelgenoten. Een aandeel in een gemeenschappelijk goed kan wel alleen door de deelgenoot worden vervreemd of bezwaard. Deelgenoten hebben vaak ook een andere band dan alleen het medegerechtigd zijn tot een goed. In een huwelijksgoederengemeenschap zijn de deelgenoten bijvoorbeeld ook gehuwd. Daarom is de beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van aandelen in gemeenschappelijke goederen in bepaalde gevallen beperkt.

 

De beperking van de beschikkingsbevoegdheid van aandelen in gemeenschappelijke goederen is het meest uitgebreid bij bijzondere gemeenschappen van art. 3:189 lid 1. Bij deze gemeenschappen is de band tussen deelgenoten zodanig bijzonder, dat de vervreemding van het aandeel en het verhaal van schuldeisers op een dergelijk aandeel geheel wordt beheerst door eigen regels. Het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat door vervreemding van een aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap een derde de vermogensrechtelijke positie van één van de echtgenoten inneemt. Indien aan de bijzondere band van art. 3:189 lid 1 tussen de deelgenoten een einde is gekomen, dan betekent dat nog niet het einde van de gemeenschap. In de praktijk zal beëindiging van de bijzondere band echter vaak wel betekenen dat ook de gemeenschap door verdeling zal eindigen. Deze gemeenschappen hebben ook als overeenkomst dat zij uit veel verschillende soorten goederen bestaan. Indien een deelgenoot zijn aandeel in ieder goed afzonderlijk zou kunnen vervreemden, dan zou hij dus per goed steeds iemand anders deelgenoot kunnen maken en daardoor per goed een andere gemeenschap in het leven roepen. Daarom is in de wet vastgesteld dat deelgenoten niet bevoegd zijn over een aandeel in een afzonderlijk goed te beschikken zonder toestemming van overige deelgenoten. Ook is het niet mogelijk dat aandeel zonder hun toestemming uit te winnen.

 

Verkrijgers van aandelen in gemeenschappelijke goederen kunnen zich onder voorwaarden op derdenbescherming beroepen bij beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder (art. 3:24 e.v., 3:36, 3:86 en 3:88). Bij gemeenschappen is het zo dat men in het algemeen op de hoogte is van het bestaan van de gemeenschap. Daardoor ligt het voor de hand om contact te hebben met andere deelgenoten. Een beroep op derdenbescherming bij gemeenschappen speelt vooral een rol als de overige deelgenoten een onderlinge afspraak tot beperking van de bevoegdheid om te vervreemden verzwijgen. Bij een geldige overdracht moet de verkrijg na verwerving van het aandeel daarvan mededeling doen aan de overige deelgenoten of, indien een beheersregeling van kracht is, aan de beherende deelgenoot of aan de derde die met het beheer is belast (art. 3:176). De verkrijger is in principe gebonden aan een beheersregeling tussen de deelgenoten (art. 3:168 lid 4). Eventuele financiële verplichtingen met de gemeenschap die de vervreemder had gaan met het aandeel over op de verkrijger.

 

Het is mogelijk beperkte rechten op een aandeel in een goed te vestigen (art. 3:98 jo. 3:84 en 3:96). Als een gemeenschappelijk goed door de gezamenlijke deelgenoten wordt overgedragen, dan blijft een daarop gevestigd beperkt recht erop rusten (net als wanneer het goed één eigenaar heeft). Als het beperkte recht niet rust op een gemeenschappelijk goed maar op een aandeel van één deelgenoot, dan ligt het ingewikkelder. Als het goed wordt verworven door de deelgenoot die het beperkte recht heeft gevestigd, dan groeit dat recht uit en komt het te rusten op het gehele goed. Als het goed wordt verworven door een andere deelgenoot of door een derde, dan vervalt het beperkte recht.

 

Door verdeling van het gemeenschappelijk goed(eren) kunnen de deelgenoten de goederenrechtelijke band verbreken. Meestal eindigt daarmee ook de gemeenschap. De verdeling van de goederenrechtelijke gemeenschap is een rechtshandeling waaraan alle deelgenoten meewerken en waardoor één of meer deelgenoten één of meer goederen met uitsluiting van overige deelgenoten verkrijgen (art. 3:182). Naast deelgenoten kunnen ook schuldeisers en beperkt gerechtigden op aandelen verdeling van de goederenrechtelijke gemeenschap vorderen (art. 3:178 en 3:180). Deelgenoten zijn in beginsel vrij in de wijze waarop en vorm waarin zij de gemeenschap verdelen. Daarbij moeten wel alle betrokkenen partij zijn, dus ook beperkt gerechtigden (art. 3:177 lid 2) en schuldeisers die verdeling van de gemeenschap hebben gevorderd (art. 3:180 lid 2).

 

Het kan voorkomen dat sommige deelgenoten wel een verdeling willen en andere deelgenoten juist niet. Ook kan het voorkomen dat derden (bijvoorbeeld schuldeisers) belang hebben bij een verdeling. Zo kan een pand-of hypotheekhouder van een aandeel of een schuldeiser verdeling wensen, omdat er geen vooruitzichten zijn op een goede opbrengst bij executie van het desbetreffende aandeel. Daarom kunnen niet alleen deelgenoten, maar ook schuldeisers verdeling vorderen (art. 3:178 en 3:180). Schuldeisers mogen dat echter slechts doen voor zover dat voor het verhaal van hun vordering noodzakelijk is (art. 3:180 lid 1). Bij toewijzing van de vordering zal de echter verdeling bevelen; zijn vonnis zal de deelgenoten dus tot verdeling dwingen. Niet van iedere gemeenschap kan verdeling worden gevorderd, zoals bijvoorbeeld van de gemeenschappen als bedoeld in art. 3:189 lid 1. Ook kan de rechter bepalen dat de aard van de gemeenschap zich tegen verdeling van de vordering verzet (art. 3:178 lid 1). Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan de gemeenschap tussen ongehuwd samenwonenden of aan roerende zaken die door deelgenoten met aangrenzende erven bestemd zijn tot gemeenschappelijk nut van deze erven. Verder kunnen deelgenoten bij overeenkomst een vordering tot verdeling gedurende een bepaalde tijd uitsluiten (art. 3:178 lid 5). De rechter kan ook de vordering tot verdeling uitsluiten op grond van een belangenafweging (art. 3:178 lid 3). Daarbij beoordeelt hij of de belangen van één of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend. Daarnaast kan de rechter ook aanvullende maatregelen treffen. Zo kan hij bijvoorbeeld bepalen dat gemeenschapsschulden worden voldaan vóór de verdeling (art. 3:178 lid 2). Een deelgenoot die tegen zijn zin door een rechterlijke uitspraak in een verdeling wordt betrokken kan een weerspannige houding aannemen en de verdere gang van zaken geheel belemmeren. Daarom kan de rechter een onzijdig persoon benoemen die de belangen van de desbetreffende deelgenoot bij de verdeling behartigt. De onzijdige persoon is vertegenwoordigingsbevoegd en voert het bewind over de goederen van de deelgenoot voor zover deze in de verdeling zijn betrokken.

 

De deelgenoten zijn in beginsel vrij in de wijze waarop zij hun gemeenschap verdelen. Ook de vorm van de verdeling is vrij: men kan dus volstaan met een informele aanpak. Daarbij moeten wel alle betrokkenen partij zijn, dus ook beperkt gerechtigden (art. 3:177 lid 2) en schuldeisers op wiens vordering de verdeling is bevolen (art. 3:180 lid 2). Problemen kunnen ontstaan als bepaalde deelgenoten handelingsonbekwaam zijn of niet het vrije beheer over hun goederen hebben. Bij handelingsonbekwaamheid moet naast de voogd of curator ook de toeziend voogd of curator bij de verdeling aanwezig zijn; bij bewind over het recht van een deelgenoot handelt in beginsel diens bewindvoerder (art. 3:183 lid 1 en 3). Daarbuiten kan de verdeling slechts geschieden bij notariële akte en moet zij worden goedgekeurd door de kantonrechter (art. 3:182 lid 2). In dat geval gelden wel vormvereisten. Ook bij de verdeling zelf kunnen moeilijkheden ontstaan. Dat ligt ook voor de hand, omdat de verdeling voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak en de deelgenoten dus zijn gedwongen tot verdeling. De rechter kan een bepaalde wijze van verdeling gelasten of hij kan zelf de verdeling vaststellen (art. 3:185 lid 1). In het eerste geval moet de verdeling met inachtneming van de uitspraak geschieden, in het tweede geval vervangt de uitspraak de verdeling. Als de rechter de verdeling of de wijze van verdeling vaststelt dan doet hij dat rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang (art. 3:185 lid 1). De rechter heeft bij de verdeling de nodige vrijheid. Hij is bij het vaststellen van de verdeling niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd. In de wet staan ook een aantal mogelijke wijze van vaststelling van de verdeling (art. 3:185 lid 2). De verdeling levert een titel tot levering op; zij brengt nog geen verkrijging van het toegedeelde met zich mee. Voor verkrijging van het toegedeelde moet de verdeling worden gevolgd door een levering, maar de verkrijger houdt het toegedeelde onder dezelfde titel als waaronder de gezamenlijke deelgenoten het hielden.

 

Doordat verdeling van de goederenrechtelijke gemeenschap een rechtshandeling is, is zij aantastbaar (zoals bijvoorbeeld te vernietigbaar, art. 3:34 lid 2) als iedere rechtshandeling. Ten aanzien van de verdeling gelden daarnaast een aantal aanvullende bepalingen op grond waarvan de verdeling nietig of vernietigbaar is. Voorbeelden van een nietige verdeling zijn de verdeling waarbij een vormvereiste niet is nageleefd (art. 3:183 jo. 3:39), als er bij de verdeling een vergissing of misverstand is opgetreden (art. 3:33 en 3:35) of als niet alle betrokkenen partij zijn bij de verdeling (art. 3:195 lid 1). Voorbeelden van een vernietigbare verdeling zijn de verdeling door een handelingsonbekwame (art. 3:32) of een geestelijk gestoorde (art. 3:34 en 3:35). In geval van aanwezigheid van een vernietigingsgrond kan men aan degene die de bevoegdheid tot vernietiging heeft vragen de verdeling te bevestigen. Als er wordt bevestigd (of verloopt de termijn die men heeft gesteld om zich uit te spreken), dan kan de vernietigingsgrond niet meer worden ingeroepen. Ook kan de rechter de gevolgen van de vernietiging verzachten door de terugwerkende kracht aan te ontnemen (art. 3:53 lid 2). Bij verdeling van de goederenrechtelijke gemeenschap kan men zich slechts beroepen op dwaling voor zover art. 3:196 dat toelaat.

Relatievermogensrecht geschetst

Hoofdstuk 12. Ontbinding en verdeling

Wijzen van ontbinding van de huwelijksgemeenschap

Door de ontbinding van de huwelijksgemeenschap wordt het gemeenschappelijke vermogen gefixeerd. Het moment van ontbinding van de gemeenschap geldt als peildatum voor de samenstelling van de gemeenschap. Zo wordt bepaald welke passiva en activa een gemeenschap bevat. Een andere peildatum geldt voor het vaststellen van de waarde van de bestanddelen waaruit de ontbonden gemeenschap is samengesteld. De wet regelt waarop een huwelijksgemeenschap wordt ontbonden in artikel 1:99.

 

Artikel 1:99 lid 1 sub a, b, e en f

Door het eindigen van een huwelijk of geregistreerd partnerschap kan een huwelijksgemeenschap worden ontbonden. Artikel 1:99 lid 1 sub a, b, e en f geven het moment waarop de ontbinding plaats vindt:

  • Sub a: op het tijdstip van het overlijden.

  • Sub b: op het tijdstip van de indiending van het verzoek tot echtscheiding of ontbinding van het geregistreerd partnerschap.

  • Sub e: op het tijdstip waarop de overeenkomst tot beëindiging wordt gesloten, artikel 1:80c lid 1 sub c.

  • Sub f: dit is een wat bijzondere regeling. Krachtens artikel 1:413 kan een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden worden verzocht aan de rechtbank. Dan is het huwelijk ontbonden door overlijden, op de dag die in de beschikking is genoemd. Het kan ook zo zijn dat de overblijvende partner/echtgenoot opnieuw in het huwelijk treedt of een nieuw geregistreerd partnerschap aangaat. Als dan de vermiste echtgenoot nog in leven blijft te zijn, dan eindigt het wanneer het huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt aangegaan.

 

Artikel 1:99 lid 1 sub c

De regeling omtrent scheiding van tafel en bed vindt men in artikel 1:169 en verder. De scheiding van tafel en bed is niet het feitelijk gescheiden wonen van echtgenoten. Het wijkt af van een echtscheiding doordat het huwelijk formeel blijft bestaan. Op het tijdstip van het indienen van het verzoek, wordt de gemeenschap ontbonden.

 

Artikel 1:99 lid 1 sub d

De rechter kan worden verzocht op grond van artikel 1:109 om een gemeenschap van goederen op te heffen. Het artikel geeft de gronden waarop dat kan. Het tijdstip van ontbinding is de indiening van het verzoek tot opheffing van de gemeenschap.

 

Artikel 1:99 lid 1 sub g

Een bestaande huwelijksgemeenschap kan worden opgeheven door het maken van huwelijkse voorwaarden gedurende het huwelijk. Het tijdstip van ontbinding is dan de dag volgende op de dag waarop de akte van huwelijkse voorwaarden is verleden. Een later tijdstip kan worden aangegeven, artikel 1:120.

 

Overgangsrecht

Artikel 1:99 is alleen van toepassing op verzoeken die na de inwerkingtreding van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen zijn ingediend.

 

Derdenbescherming

Het is heel goed denkbaar dat derden niet op de hoogte zijn van een echtscheidingsverzoek, of andere verzoeken van artikel 1:99. Daarom is in lid 2 bepaald dat het slechts tegenover derden werkt indien het is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, artikel 1:116. Als het verzoek geen gevolg krijgt (bijvoorbeeld een echtscheidingsverzoek is ingediend, maar er komt geen echtscheiding), dan herleven alle gevolgen van de gemeenschap alsof er geen verzoek was ingediend, zie lid 3.

 

Gevolgen van ontbinding

Na de ontbinding bestaat er geen gemeenschap meer. Mutaties die optreden in de ontbonden gemeenschap worden beheerst door de bepalingen van Boek 3, zoals artikel 3:167. Daarnaast eindigt de bestuursregeling van artikel 1:90 en 1:97 en worden deze vervangen door artikel 3:168-170. In Boek 1 staan wel een aantal regelingen over een ontbonden gemeenschap, zoals artikel 1:100. De redelijkheid en billijkheid is van toepassing, 3:166 lid 3 jo 6:2.

 

Einde boedelmenging

De datum van ontbinding is de peildatum met betrekking tot de passiva en activa die in de ontbonden gemeenschap vallen. De ontbonden gemeenschap is een afgescheiden vermogen, wat erg belangrijk is voor schuldeisers. Een peildatum voor fixatie van de samenstelling van de gemeenschap kan door echtgenoten worden gekozen, maar deze datum heeft alleen intern effect.

 

Vatbaar voor verdeling

Na de ontbinding is de huwelijksgemeenschap vatbaar voor verdeling. Voor ontbinding kan er geen verdeling plaatsvinden. Een vordering tot verdeling kan tegelijk met het verzoek tot echtscheiding worden ingediend, zie artikel 1:99 lid 4.

 

Bevoegdheden over goederen van de ontbonden gemeenschap

De bestuursregeling van artikel 1:90 en 1:97 eindigt, zoals gezegd, na ontbinding. Na de ontbinding zijn de echtgenoten samen bevoegd tot het bestuur en hebben zij gelijke rechten op genot en gebruik. Over het genot en gebruik zal wel een regeling via de rechter kunnen worden getroffen, artikel 3:168. Bij het overdragen van de gemeenschap, moeten echtgenoten dat samen doen, artikel 3:170 lid 3. Op grond van artikel 3:191 kan een echtgenoot over zijn aandeel in de hele gemeenschap beschikken.

 

Uitbreiding van de aansprakelijkheid

De aansprakelijkheid van de echtgenoten wordt door de ontbinding van de gemeenschap uitgebreid, artikel 1:102. Het doen van afstand is een manier om hier aan te ontkomen, artikel 1:103 en verder.

 

Verdeling

Na de ontbinding is een huwelijksgemeenschap vatbaar voor verdeling. Deelgenoten hebben recht op een verdeling, artikel 3:178. Het kan zijn dat een ontbonden gemeenschap jaren onverdeeld blijft. De wetgever heeft met artikel 3:194 lid 2 er voor gezorgd dat er op het zoekmaken van tot de ontbonden gemeenschap behorende goederen een sanctie staat. Beide echtgenoten kunnen een vordering tot verdeling instellen, artikel 1:99 lid 4 jo 827 Rv en artikel 3:178 jo 677 lid 4 Rv. Op de verdeling zijn de artikelen 3:177 en verder van toepassing, naast artikel 1:100 en 101.

 

Boedelbeschrijving

Na de ontbinding moet worden vastgesteld wat tot de gemeenschap behoort. Een boedelbeschrijving is een beschrijving van de samenstelling. Echtgenoten zullen dit vaak uit eigen beweging doen, artikel 671 Rv, maar kunnen dit ook vorderen, artikel 3:194.

 

Verdeling in onderling overleg

Artikel 3:182 geeft de definitie van een verdeling. Er wordt bepaald op welke waarde de echtgenoten recht hebben en wie welke goederen krijgt toegedeeld en welke schulden voor wiens rekening worden genomen. Het is in beginsel een vormvrije rechtshandeling, artikel 3:183, maar soms is een notariële akte vereist, zie artikel 3:183 lid 2.

 

Effectueren van de verdeling

Een verdeling wordt geëffectueerd door middel van levering, artikel 3:186. Dit geschiedt volgens de bepalingen van Boek 3 over levering. Het is afhankelijk van de aard van het goed. Voor de levering van een onroerende zaak heb je een notariële akte plus inschrijving daarvan in de openbare registers nodig, artikel 3:89.

 

Verdeling door rechter

Als er geen overeenstemming over de verdeling kan worden bereikt, dan kunnen de partijen naar de rechter gaan. Hij kan het op twee manieren oplossen volgens artikel 3:185; hij kan de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen. Als hij het zelf vaststelt, moet hij rekening houden met de belangen van partijen en ook het algemeen belang.

 

Maatstaf bij de verdeling

Echtgenoten hebben op grond van artikel 1:100 een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap. Dit kan anders zijn als het in de huwelijkse voorwaarden staat, of bij echtscheidingsconvenant is overeenkomen. Hier kunnen fiscale consequenties aan kleven, want het kan zijn dat het wordt gezien als schenking als de ene echtgenoot minder toekomt. Maar in beginsel zal de verdeling dus bij helfte geschieden. De rechter hanteert ook altijd de 50/50 regel in beginsel. Slechts in uitzonderingsgevallen wijkt hij hiervan af, zoals in het geval de ene echtgenoot de ander heeft vermoord.

 

Peildatum en maatstaven voor waardering van de goederen

De peildatum voor de samenstelling van de gemeenschap is de datum van de ontbinding. De datum waarop de gemeenschapsgoederen moeten worden gewaardeerd, is lastiger. De feitelijke verdeling van de goederen is hierbij het uitgangspunt. Wanneer de rechter de verdeling vaststelt, geldt als datum van feitelijke verdeling de datum van de uitpraak.

 

Een nietige of vernietigbare verdeling

Een verdeling is een rechtshandeling. Het is dus aan te tasten op de gronden waarop rechtshandelingen in het algemeen aan te tasten zijn. Alleen dwaling kent een eigen regeling in artikel 3:199. Boek 3, Titel 7, afdeling 3 kent speciale bepalingen over nietigheid en vernietigbaarheid van de verdeling. Zij zijn van toepassing op de ontbonden huwelijksgemeenschap.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1483