Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht - Kronenberg & De Wilde - 5e druk - BulletPoints


Hoofdstuk 1

  • Het strafrecht heet een zogenaamde “verticale” verhouding (Staat-Burger) in tegenstelling tot het civiele recht wat een “horizontale” verhouding heeft (burgers onderling)

  • Straffen heeft over het algemeen twee doelen, vergelding (het kwaad van de dader wordt vergolden door leed) en preventie. Preventie bestaat in speciale (de dader zelf te weerhouden van opnieuw plegen) en generale zin (de gemeenschap in het algemeen te weerhouden van het plegen van delicten)

  • Strafrecht kan opgedeeld worden in een materieel aspect (voornamelijk in Sr.), wat gaat over welke gedragingen strafbaar zijn (zoals moord) en een formeel aspect (voornamelijk in Sv.), welke de strafprocedure regelt. Deze vormen het zogenaamde klassieke (of commune) deel, daarnaast is er ook zogenaamd bijzonder strafrecht (geregeld in aanvullende wetten, bijv. Opiumwet)

Hoofdstuk 2

  • Om van strafbaarheid te spreken moeten 4 componenten aanwezig zijn: menselijke gedraging, wettelijke delictsomschrijving, wederrechtelijkheid, schuld/verwijtbaarheid

  • Wetten zijn algemeen en moeten soms geïnterpreteerd worden middels de volgende methoden: wetshistorisch, grammaticaal, systematisch, teleologisch.

  • Wederrechtelijkheid (altijd een voorwaarde voor strafbaarheid) en verwijtbaarheid zijn de “elementen” van een strafbaar feit , de verschillende onderdelen van de delictsomschrijving zijn de “bestanddelen”. Soms is wederrechtelijkheid ook een “bestanddeel”, bijv. als het in de delictsomschrijving staat.

  • Er is verder een verschil tussen misdrijven (Sr. boek 2) en overtredingen (Sr. boek 3), het verschil ligt tevens in de ernst van het delict. Er zijn ook commissiedelicten (een “doen”, of handeling) en omissiedelicten (een “niet-doen”, of nalaten)

  • Causaliteit (oorzaak-gevolg) is van belang bij materiële delicten en de door het gevolg gekwalificeerde delicten, 4 casualiteitstheorieën bestaan hiervoor: CSQN (conditio sine qua non), causa-proxima, voorzienbaarheidsleer, redelijke toerekening (Letale Longembolie)

Hoofdstuk 3

  • Opzet en schuld kunnen subjectieve bestanddelen zijn (opgenomen in de delictsomschrijving), het gaat hier om de intentie van de dader (vooral van belang bij misdrijven).

  • Opzet kenmerkt zich door “willens en wetens” handelen. Dit bestaat in graduele vormen: opzet met bedoeling, voorwaardelijke opzet, opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn. In de wet te herkennen door de woorden “opzettelijk”, “wist”, “oogmerk”, enz.

  • Schuld is onder te verdelen in schuld als element (verwijtbaarheid) en schuld als bestanddeel (“culpa”, omvat onvoorzichtigheid en wederrechtelijkheid). Culpa is verder onder te verdelen in een bewust en onbewust aspect. In de wet is schuld vaak te herkennen door een vorm van het woord “schuld”.

  • Het verschil tussen culpa en voorwaardelijk opzet is moeilijk te bepalen maar ligt vaak in het feit dat er bij culpa sprake is van “niet willens, wel wetens”

Hoofdstuk 4

  • Rechtvaardigingsgronden nemen de wederrechtelijkheid weg en zijn: noodweer (41 lid 1 Sr.), overmacht als noodtoestand (40 Sr.), bevoegd ambtelijk bevel (43 lid 1), wettelijk voorschrift (42 Sr.), en Veearts (ontbreken materiële wederrechtelijkheid)

  • Schulduitsluitingsgronden nemen de verwijtbaarheid weg en zijn: noodweerexces (41 lid 2 Sr.), (psychische) overmacht (40 Sr.), onbevoegd ambtelijk bevel (43 lid 2 Sr.), ontoerekeningsvatbaarheid (39 Sr.), en Melk-en-Water (AVAS)

  • De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit spelen bij vele strafuitsluitingsgronden een grote rol, als deze eisen overschreden worden is er vaak geen sprake van strafuitsluiting.

Hoofdstuk 5

  • Alleen poging tot misdrijf is strafbaar, poging tot overtreding niet (art. 45 Sr.). Er zijn hier twee theorieën over, de subjectieve (intentie, zie Cito) en objectieve (gedraging, zie Eindhovense Brandstichting)

  • Voorbereiding is anders dan poging, het criterium is of de dader al begonnen is met de uitvoering (zie art. 46 Sr.). Er bestaat ook zoiets als een absoluut ondeugdelijke poging (i.e. het slagen van de poging is onmogelijk)

  • Een dader kan vrijwillig een poging opgeven (art. 46b Sr.), dit is niet strafbaar

Hoofdstuk 6

  • Er kunnen ook meerdere daders een delict plegen, er is dan sprake van deelneming. De vormen hiervan zijn medeplegen (art. 47 jo. 48 Sr.), uitlokking (art. 46a Sr.), doen plegen, medeplichtigheid (de laagste variant, art. 48 Sr.).

  • Medeplegen gaat om twee personen die nauw samenwerken en allebei (min of meer) een even groot aandeel hebben bij het plegen van een delict (zie ook Wormerveerse-brandstichting)

  • Uitlokken gaat over aanzetten tot een bepaald strafbaar feit (poging tot uitlokking is ook strafbaar)

  • Medeplichtigheid gaat over behulpzaam zijn aan een delict

  • Bij alle deelnemingsvormen is “dubbel opzet” vereist. Dit houdt in dat de dader opzet moet hebben om het delict te plegen/uit te lokken en opzet hebben om mede te plegen, het gaat dus om bewust samenwerken en hetzelfde delict voor ogen te hebben.

Hoofdstuk 7

  • Het rechtsgebied van een rechtbank is een arrondissement (welke eigen bureaus bij het OM hebben, zogenaamde “parketten”), grotere rechtsgebieden (i.e. meerdere arrondissementen) heten ressorten. Rechtbanken kunnen enkelvoudige en meervoudige kamers hebben.

  • De leiding van het OM is in handen van het college van procureurs-generaal (art. 130 RO)

  • Wie een verdachte is mede bepaalt in jurisprudentie (Hollende Kleurling en Stormsteeg)

  • Art. 348/350 bepaalt hoe de beraadslaging plaats moet vinden (de bewijsvraag)

  • Belangrijke beginselen zijn het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr. en art. 10 lid 1 GW, alsmede verdragen), de bevoegdheidsverlenende norm (welke handeling, door wie, en onder welke voorwaarden?) en de beginselen van behoorlijke procesorde (redelijke/billijke belangenafweging, zuiverheid van oogmerk/détournement de pouvoir, vertrouwensbeginsel, verbod van willekeur, gelijkheidsbeginsel)

Hoofdstuk 8

  • Opsporingsonderzoek (art. 132 Sv. e.v.) start over het algemeen naar aanleiding van een verdenking, maar kan ook zonder (een “proactief” onderzoek, zie artt. 126o-126z Sv.)

  • Opsporingsambtenaren hebben speciale opsporingsbevoegheden zoals aanhouding (art. 53 Sv.), inverzekeringstelling (art. 57 Sv.), en het betreden van plaatsen en woningen. Voor veel van deze bevoegdheden zijn toestemming van een OvJ vereist.

  • Er is de mogelijkheid tot ophouding, hierna kan inverzekeringstelling volgen indien de (hulp)OvJ dit nodig acht (57 Sv). Hierna kan vervolgens voorlopige hechtenis (63 jo. 67 lid 2 Sv.) geacht worden. Als de OvJ daarna nog voldoende gronden aanwezig acht kan er gevangenhouding gevorderd worden (66 Sv.)

  • De totale periode van vrijheidsberoving tot aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting kan aldus oplopen tot maximaal 110 dagen en 15 uur: ophouden voor onderzoek (6 + 9 = 15 uur) + inverzekeringstelling (3 + 3 = 6 dagen) + bewaring (14 dagen) + gevangenhouding (30 + 30 + 30 = 90 dagen).

  • In complexe zaken vordert de OvJ een GVO (gerechtelijk vooronderzoek), waarin de rechter-commissaris centraal staat en een zogenaamde “onderzoeksrechter” is (zie art. 181 Sv.)

Hoofdstuk 9

  • Alleen het OM is bevoegd in het initiëren van strafzaken

  • De OvJ heeft de keuze om van vervolging af te zien (opportuniteit art. 167), het zogenaamde sepot. Er bestaat ook een beleidssepot (afzien om beleidsmatige redenen). Verder kan de OvJ ook een voorwaarde aan het sepot verbinden (de transactie art. 74 Sr).

  • Tegen sepot bestaat ook de mogelijkheid tot schriftelijk beklag (art. 12 Sv)

  • Er bestaan ook vervolgingsbeletselen: rechtsmacht, leeftijd, verjaring, overlijden, klacht, immuniteit (i.g.v. overheidsorganen), ne bis in idem

  • Art. 167 Sr. regelt het vervolgingsbeleid van het OM, waaruit de discretionaire bevoegdheid voortvloeit

  • Er is rechterlijke controle op vervolging middels de bezwaarschriftprocedure (artt. 250, 250a jo. 262 Sv.).

  • Er is ook controle vanuit het MvJ middels art. 127 en 128 RO

Hoofdstuk 10

  • De terechtzitting moet openbaar zijn (art. 121 GW), hier zijn uitzonderingen voor (art. 269 Sv). Zelfs dan moet de uitspraak openbaar geschieden (art. 362 Sv)

  • De fase waarin de verdachte voornamelijk het voorwerp van onderzoek (tijdens het voorbereiden onderzoek) is heet “inquisitoir”. De fase waarin de verdachte en de OvJ min of meer gelijkwaardig zijn heet “accusatoir” (tijdens de terechtzitting).

  • De rechter gaat tijdens de terechtzitting op zoek naar de waarheid, hierin speelt het onmiddelijkheidsbeginsel een grote rol (in principe dus de meest betrouwbare bron raadplegen)

  • Een tenlastelegging kan enkelvoudig (één feit) zijn of meervoudig (meerdere feiten). Hierin staan dan primaire en subsidiaire feiten. Er bestaat ook nog de alternatieve tenlastelegging, waarin de rechter de keuze heeft tussen één van de twee feiten.

  • De raadsman van de verdachte kan een preliminair verweer invoeren (art. 283 Sv), deze kan de rechtbank accepteren of verwerpen.

  • Verder kunnen er onderbrekingen plaatsvinden (art. 277 Sv), tenlasteleggingen wijzigen (art. 312 Sv), en andere mogelijkheden

Hoofdstuk 11

  • Art. 348 duidt op de formele vragen (de vragen omtrent het proces):

    1. Dagvaarding geldig? Nee, dan nietig

    2. Is rechter bevoegd? Nee, dan rechter onbevoegd

    3. Is OvJ ontvankelijk? Nee, dan OvJ niet-ontvankelijk

    4. Reden tot schorsing van vervolging? Ja, dan schorsing

    5. Alle bovenstaande n.v.t? Dan volgt er vervolging
       

  • Art. 350 duidt op de materiële vragen:

    1. Bewijsvraag? Nee, dan vrijspraak

    2. Kwalificatievraag? Nee, dan OVAR

    3. Wederrechtelijkheidvraag? Nee, dan OVAR

    4. Verwijtbaarheidvraag? Nee, dan Ovar

    5. Ja op alle bovenstaande? Dan veroordeling

 

  • Als het woord ‘wederrechtelijkheid’ of ‘schuld’ niet in de delictsomschrijving staat, leidt een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond tot ontslag van alle rechtsvervolging

  • Als de wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving is opgenomen, leidt een geslaagd beroep op een rechtvaardigingsgrond tot vrijspraak. De rechtvaardigingsgrond neemt immers de wederrechtelijkheid weg

  • Als een culpoos delict ten laste is gelegd maken de wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid onderdeel uit van de tenlastelegging. Daarom leidt een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond altijd tot vrijspraak

Hoofdstuk 12

  • De eerste vraag van art. 350 Sv. is de bewijsvraag:

  1. Is er bewijsmateriaal?

  2. Is dit bewijsmateriaal toelaatbaar als bewijsmiddel?

  3. Zijn er voldoende bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring te kunnen komen?
    a. Voldoet de bewezenverklaring als geheel aan de bewijsminimumregels?
    b. Wordt een ieder onderdeel van de bewezenverklaring door ten minste één bewijsmiddel bewezen?

  4. Is de rechter overtuigd dat de verdachte het ten laste gelegde strafbare feit heeft begaan?
     

  • Voorbeelden van bewijs zijn: algemeen bekende feiten (art. 339 lid 2 Sv), wettelijke bewijsmiddelen (artt. 338-344 Sv), bewijsmateriaal ter terechtzitting (waarnemingen, verklaring van verdachte, verklaring door getuige, verklaring door deskundige)

  • Het schriftelijk bescheiden is het dossier aan bewijsmateriaal wat voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting is verzameld (art. 301 lid 4 Sv)

  • Er zijn ook wettelijk eisen aan bewijsmiddelen, onbetrouwbaar of (indirect) onrechtmatig verkregen bewijs kan niet meegenomen worden in het proces

  • Er zijn ook bewijsminimumregels, er moeten minimaal twee bewijsmiddelen beschikbaar zijn (art. 341 lid 4 jo. 342 lid 2 Sv)

Hoofdstuk 13

  • Straffen doelt op vergelding, speciale preventie en generale preventie

  • Het doel van maatregelen is de samenleving beveiligen of rechtsherstel bewerkstelligen

  • De hoofdstraffen zijn gevangenisstraf, hechtenisstraf, geldboete en taakstraf.

  • De bijkomende straffen zijn ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • Hoofdstraffen:

1. Gevangenisstraf en hechtenis (worden beide in de gevangenis uitgezeten maar een gevangenisstraf heeft een meer open regime)

2. Taakstraf

3. Geldboete

Minimum bedrag is €3,-

 

  • Bijkomende straffen:

1. Verbeurdverklaring

2. Ontzetting van rechten

3. Openbare uitspraak door de rechter

 

  • Maatregelen:

1. Onttrekking aan het verkeer

2. Ontnemen van het wederrechtelijk verkregen voordeel

3. Schadevergoeding

4. plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of terbeschikkingstelling

5. plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

 

  • Om de straftoemeting te bepalen, beantwoordt de rechter de volgende vier vragen:

1. Moet er een sanctie worden opgelegd?

2. Welke soort sanctie moet worden opgelegd?

3. Wat is een passende strafmaat?

4. Welke sanctiemodaliteit wordt toegepast?

Hoofdstuk 14

  • Het gebruik van een rechtsmiddel houdt in dat een hogere overheidsinstantie de beslissing van een lagere overheidsinstantie gaat beoordelen. Dit leidt dan tot vernietiging of bevestiging van de beslissing.

  • Controle en rechtsgelijkheid zijn twee voordelen van de rechtsmiddelen

  • De twee gewone rechtsmiddelen zijn hoger beroep en cassatieberoep: (art. 404-455 Sv).

1. Een strafzaak wordt voor het eerst bij de rechtbank behandeld. Bijna in alle gevallen staat hoger beroep bij een gerechtshof open (art. 60 lid 1 RO). Dit is echter niet altijd het geval.

2. Het hoger beroep beperkt zich niet tot een gedeelte van het vonnis. In hoger beroep zal de hele zaak opnieuw worden bekeken.

3. Als het hof uitspraak heeft gedaan, dan kunnen de partijen cassatieberoep instellen bij de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in Nederland.

4. De Hoge Raad houdt zich niet meer bezig met het beoordelen van de feiten (zoals de rechtbank en het hof doen), maar bekijkt of de rechtsregels correct zijn toegepast.

5. De Hoge Raad heeft twee mogelijke einduitspraken: verwerping van het cassatie beroep of (gedeeltelijke) vernietiging van het arrest (art. 440 Sv).
 

  • De twee buitengewone rechtsmiddelen zijn cassatieberoep in het belang der wet en herziening (art. 456-481 Sv).

1. Dit cassatieberoep kan slechts door de procureur-generaal bij de Hoge Raad worden ingesteld (art. 465 Sv). Hij zal dit slechts doen indien er belangrijke rechtsvragen in het arrest aan de orde komen.

2. Het doel van dit buitengewone rechtsmiddel is rechtseenheid en rechtsvorming

3. Herziening kan worden aangevraagd door de verdachte of het openbaar ministerie in geval van rechterlijke dwalingen (art. 458 Sv).

4. Er zijn drie limitatieve gronden waarop herziening kan worden aangevraagd (art. 457 Sv):

De bewezenverklaringen van verschillende arresten of vonnissen zijn niet met elkaar in overeenstemming (conflictrechtspraak)

Hoofdstuk 15

  • De meeste mensenrechten zijn terug te vinden in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de Grondwet.

  • Mensenrechten hebben verticale werking.

  • Een beperking aan een mensenrecht is volgens het EHRM slechts toegestaan indien is voldaan aan de volgende drie eisen:

1. Wet of ‘in accordance with the law’. Er moet een wettelijke regeling zijn die een beperking toestaat. De Grondwet stelt de eis dat het een wet in formele zin moet zijn. Deze eis geldt niet bij het EVRM. Verder zijn hier nog twee subeisen te onderscheiden:

a. Toegankelijkheid (de wet moet gepubliceerd zijn)

b. Voorzienbaar (de burger moet op de hoogte zijn van de mogelijke inbreuk op zijn grondrechten)

2. Noodzakelijkheid. Hier moet de vraag worden beantwoord of de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. De proportionaliteitseis is hier van belang.

3. Legitiem doel. De inbreuk moet een legitiem doel hebben. In het EVRM staan de doelen meestal in het tweede lid opgesomd (zie bijv. art. 8 lid 2 EVRM).
 

  • Het EHRM houdt zich bezig met de handhaving van de mensenrechten uit het EVRM.

  • Een klacht bij het EHRM wordt in eerste instantie behandeld door de alleensprekende rechter. Indien de klacht ontvankelijk wordt verklaard, gaat de zaak naar het Comité (art. 27 EVRM). Het Comité bestaat uit drie rechters. Het Comité kan de zaak zelf beoordelen of eventueel doorverwijzen naar een Kamer (zeven rechters). Alleen bij uitzondering komt een zaak bij de Grote Kamer (zeventien rechters).

  • Er zijn een aantal ontvankelijkheidseisen waaraan moet worden voldaan in geval van individueel klachtrecht (art. 34 en 35):

1. De klager moet klagergerechtigd zijn (art. 34 EVRM)

2. De nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput (art. 35 lid 2 EVRM)

3. De klacht bij het EVRM is binnen 6 maanden na de nationale einduitspraak

ingediend (art. 35 lid 1 EVRM)

4. De in het verzoekschrift geuite klacht mag een niet al eerder door het Hof

behandelde klacht van dezelfde klager zijn (art. 35 lid 2 EVRM)

5. De klacht mag niet tegelijktertijd bij een andere internationale instantie

aanhangig zijn (art 35 lid 2 EVRM).

6. De klager heeft een aanzienlijk nadeel geleden door een beslissing van een nationale rechter (art. 35 lid 3 EVRM).

Hoofdstuk 16

  • Het proces waarbij de strafrechter zoekt naar een juist antwoord op een rechtsvraag wordt rechtsvinding genoemd.

  • De rechter zoekt naar een antwoord in wetsteksten, parlementaire geschiedenis, jurisprudentie en literatuur.

  • Om een rechtsvraag te beantwoorden kan het volgende stappenplan worden gehanteerd:

Stap 1: Wat is de rechtsvraag die moet worden beantwoord?

Stap 2: Welke rechtsregel moet bij het beantwoorden van de vraag gehanteerd worden?

a) Wat kan uit de wetgeving worden afgeleid?

b) Wat kan uit de jurisprudentie worden afgeleid?

c) Wat kan uit verdragen worden afgeleid?

d) Zegt de literatuur iets dat voor de beantwoording van de rechtsvraag van belang kan zijn?

Stap 3: Hoe moet de gevonden rechtsregel worden toegepast op de feiten in de casus?:

Check page access:
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Follow the author: Law Supporter
Check more of topic:
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.