Oefententamen Extra: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org.

Alan Chalmers, ‘What is this thing called science?’

Vraag 1

Wat is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering?

Vraag 2

In welk opzicht vormt logica alleen geen bron van nieuwe waarheden?

Vraag 3

Waarin verschillen waarnemingsuitspraken van de algemene wetenschappelijke wetten?

Vraag 4

Waarin verschillen inductieve redeneringen van deductieve redeneringen?

Vraag 5

Welke problemen brengt het inductieprincipe met zich mee?

Vraag 6

Wat betekent het inductivisme?

Vraag 7

Wat is een manier om het inductieprobleem te vermijden?

Vraag 8

Van het basale wetenschapsbeeld van de inductivist gaat een bepaalde aantrekkingskracht uit. Wat is die aantrekkingskracht?

Vraag 9

Wat is de hoofdconclusie van dit stuk?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Zie onderstaand voorbeeld.

  1. Alle boeken over filosofie zijn saai
  2. Dit boek is een boek over filosofie
  3. Dit boek is saai.

In deze redenering zijn 1 en 2 de premissen, 3 is de conclusie. Men neemt aan dat duidelijk is dat als 1 en 2 waar zijn, 3 waar moet zijn. Dit is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering: als de premissen waar zijn, dan moet de conclusie waar zijn.

Vraag 2

De waarheid van feitelijke uitspraken die de premissen van een redenering vormen, kan niet worden vastgesteld door een beroep te doen op de logica. Logica kan alleen dat aan het licht brengen, wat volgt uit, of in zekere zin al ligt besloten in de uitspraken waarover we al beschikken. Tegenover deze beperking staat de kracht van de logica, dit is het waarheid beschermende karakter ervan.

Vraag 3

Zij vormen de feiten die het bewijs leveren van algemene wetenschappelijke wetten. Ze vormen specifieke uitspraken over de stand van zaken op een bepaald tijdstip, dit zijn enkelvoudige uitspraken.

Vraag 4

Dit zijn redeneringen die uitgaan van een eindig aantal feiten en die uitmonden in een algemene conclusie. Er is een onderscheid met logische, deductieve redeneringen. Een kenmerk van inductieve redeneringen is namelijk dat zij verder reiken dan de inhoud van de premissen. Dit is vanwege het feit dat inductieve redeneringen overgaan van uitspraken over een eindig aantal gebeurtenissen op uitspraken over alle gebeurtenissen die specifiek van aard zijn.

Vraag 5

Voorwaarde 1 betreft het probleem van de vaagheid van ´groot´. Het gaat gepaard met tal van problemen. Aan voorwaarde 2 zijn eveneens ernstige problemen verbonden. Deze vloeien voort uit de moeilijk te beantwoorden vraag wat geldt als een significante verscheidenheid aan omstandigheden. Het levert een probleem op voor een sterke versie van de uitspraak dat wetenschappelijke kennis door middel van inductie uit de feiten moet worden afgeleid. Zelfs voorwaarde 3 is problematisch, aangezien weinig wetenschappelijke kennis kan voldoen aan de eis dat uitzonderingen uitgesloten zijn.

Vraag 6

De opvatting dat wetenschappelijke kennis moet worden afgeleid uit waarnemingsfeiten door middel van een of andere inductieve afleiding noemen we inductivisme.

Vraag 7

Men zwakt de eis af dat de waarheid van wetenschappelijke kennis moet worden bewezen, en dat men genoegen neemt met de bewering als men kan aantonen dat wetenschappelijke uitspraken waarschijnlijk waar zijn, gezien het bewijs.

Vraag 8

De aantrekkelijkheid ervan is gelegen in het feit dat het op formele wijze iets lijkt te verwoorden van de algemene intuïties over de bijzondere kenmerken van wetenschappelijke kennis.

Vraag 9

Uit dit stuk blijkt vooral dat men niet bij machte is om een nauwkeurige beschrijving van inductie te geven, die helpt een onderscheid te maken tussen een verantwoorde generalisatie uit de feiten en een overhaaste of ondoordachte generalisatie. Dit is een enorme taak, gezien het vermogen van de natuur om ons te verbazen.

The philosophical works of David Hume

Vraag 1

In welke twee variaties kunnen objecten van de menselijke rede of onderzoek natuurlijk worden onderverdeeld?

Vraag 2

Waar of niet waar? Hume suggereert dat alles wat een contradictie impliceert niet duidelijk kan worden opgevat door de geest.

Vraag 3

Waarop zijn motiveringen betreffende feitelijkheden gebaseerd volgens Hume?

Vraag 4

Waar komt kennis van de relatie van oorzaak en gevolg vandaan?

Vraag 5

Kunnen we de oorzaken van de algemene, ultieme oorzaken ontdekken?

Vraag 6

Welke typen redeneringen bestaan er?

Vraag 7

Wat is verplicht voor de misvatting van een cirkelredenering?

    Vraag 8

    Wat stelt Hume betreffende conclusies uit de ervaring?

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    • Betrekkingen van ideeën
    • Feitelijke redenen

    Objecten die behoren tot betrekkingen van ideeën zijn proposities die intuïtief en demonstratief bepaald kunnen zijn.

    Vraag 2

    Waar

    Vraag 3

    Op de relatie van oorzaak en gevolg. Hij geeft zijn beroemde voorbeeld van een man die een horloge of een andere ding vindt op een onbewoond eiland, en zegt dat zo'n man zou concluderen dat er ooit mensen waren geweest op dat eiland.

    Vraag 4

    Hume zegt dat dit niet voortkomt uit een a priori redenering, maar is afgeleid uit ervaring, als een constante samenhang tussen bepaalde objecten.

    Vraag 5

    Nee, we zijn wel in staat om de vele bijzondere effecten in algemene oorzaken te verminderen, door middel van redeneringen uit analogie, ervaring en observatie." Maar wat de oorzaken van algemene oorzaken zijn, de ultieme oorzaken, kunnen we nooit ontdekken. Dus het beste wat we kunnen doen is het produceren van algemene principes om natuurlijke fenomenen te verklaren.

    Vraag 6

    Alle redeneringen zijn te verdelen in twee soorten: demonstratief redeneren (over de relaties van ideeën) en moreel redeneren (met betrekking tot het feitelijke en het bestaan​​).

    Vraag 7

    De veronderstelling van de ontbrekende schakel, om een premisse van waarschijnlijkheid te zijn, is verplicht voor de misvatting van een cirkelredenering.

    Hier volgt het gereconstrueerde argument:

    • Argumenten / redeneringen over zaken van feiten zijn gebaseerd op de relatie van oorzaak en gevolg
    • Onze kennis van de relatie van oorzaak en gevolg is gebaseerd op ervaring
    • Onze conclusies uit ervaring hangt af van vermoedelijke argumenten

    Vraag 8

    Hij concludeert dat de conclusies uit de ervaring niet zijn gevestigd in argument of een proces van begrip.

    Hans Reichenbach, ´The rise of scientific philosophy´

    Vraag 1

    Wat is de definitie van de term relevantie en wat is het belang ervan?

    Vraag 2

    Wat betekent een antropomorfisme?

    Vraag 3

    Welke vormen van valse generalisatie bestaan er?

    Vraag 4

    Wat is de geometrische waarheid?

    Vraag 5

    Wat wil Plato bereiken, met betrekking tot de wiskunde?

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    De betekenis van de term relevant wordt als volgt gedefinieerd: relevant is dat  wat wordt vermeld als het voor de generalisatie nodig is. De scheiding van relevante van irrelevante factoren is het begin van kennis.

    Vraag 2

    Dat betekent de overdracht van menselijke kwaliteiten naar fysieke objecten.

    Vraag 3

    Twee vormen: onschuldige en verderfelijke vormen van valse generalisatie. De eerste leidt gemakkelijk tot correctie en verbetering in het licht van verdere ervaringen. De tweede leidt tot gevaarlijk dogmatisme.

    Vraag 4

    De geometrische waarheid is een product van de rede, die superieur is aan empirische waarheid. Het is de veralgemening van een groot aantal gevallen. Het resultaat van deze analyse is dat de rede algemene eigenschappen lijkt te kunnen ontdekken van fysieke objecten.

    Vraag 5

    Wat Plato wil, is een uitleg over de mogelijkheden om de wiskundige waarheid te kennen. Zijn theorie van de ideeën is opgebouwd als een verklaring van kennis.

    Martin Gardner, ´A skeptical look at Karl Popper´

    Vraag 1

    Wie was Karl Popper en wat was zijn bekendste conclusie?

    Vraag 2

    Wat bedoelde Einstein met de kosmologische constante?

    Vraag 3

    Wat betekent het ‘fallibilisme van de wetenschap’?

    Vraag 4

    Wat was het meest indrukwekkende werk van Popper?

    Vraag 5

    Tussen welke werelden maakte Popper als indeterminist onderscheid?

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Karl Popper werd algemeen beschouwd als de grootste filosoof van de wetenschap van Engeland, sinds Bertrand Russell. Popper zijn bekendste conclusie was dat wetenschap niet verder gaat door inductie (door het vinden van de bevestigende voorkomendheden van een vermoeden), maar door het vervalsen van gewaagde en riskante vermoedens.

    Vraag 2

    Einstein stelde het gedurfde vermoeden voor, om een ineenstorting van het universum te voorkomen; dat het universum een geheimzinnige afstotende kracht bevatte en koesterde. Hij noemde dit de kosmologische constante.

    Vraag 3

    Wetenschap is nooit absoluut zeker. Het is altijd corrigeerbaar, en onderhevig aan voortdurende verandering. Het fallibilisme van de wetenschap gaat terug tot de oude Griekse sceptici en is als vanzelfsprekend beschouwd door bijna alle latere denkers.

    Vraag 4

    'De open samenleving en haar vijanden'. Het centrale thema was niet nieuw, dat open democratische samenlevingen veruit superieur zijn aan gesloten totalitaire regimes. Popper verdedigt zijn mening met krachtige argumenten en geweldige geletterdheid. Popper stelde dat de toekomst onvoorspelbaar is, omdat we een vrije wil hebben.

    Vraag 5

    Het externe fysieke universum, de innerlijke wereld van de geest, en de wereld van de cultuur.

    H. Dooremalen, H. de Regt & M. Schouten, ‘Exploring humans: an introduction to the philosophy of the social sciences. Hoofdstuk 7: kritisch rationalisme’.

    Vraag 1

    Waarom werd Popper geen lid van het Wiener Kreis?

    Vraag 2

    Waarom was de eerste publicatie van Popper zo bijzonder?

    Vraag 3

    Welk punt misten de positivisten over kennis en wetenschap?

    Vraag 4

    Wanneer brak Popper met het marxisme?

    Vraag 5

    Wat heeft Popper geleerd van het marxisme?

    Vraag 6

    Wie was Adler en waarom brak Popper met Adler?

    Vraag 7

    Wat betekent de vervalsing van de Newtoniaanse fysica?

    Vraag 8

    Wat zijn belangrijke kenmerken van het falsificationisme van Popper?

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Hij was nooit lid van het Wiener Kreis omdat het hoofd hem niet wilde toelaten. Een van de redenen was dat hij Wittgenstein bekritiseerde tijdens een lezing voor het zijn van een dogmaticus. Hij viel ook Schlick aan tijdens het daaropvolgende debat. Echter, dat Popper briljant was stond buiten twijfel.

    Vraag 2

    Zijn ideen waren niet bedoeld om in druk te verschijnen, tot een lid van het Wiener Kreis Popper aanmoedigde om de ideeën te publiceren. In 1934 werd de 'Logik der Forschung' geaccepteerd voor publicatie in een grote serie. Popper viel in dit werk een aantal van de positivistische doctrines aan, maar veel van de leden leken niet de verwoestende gevolgen van de kritiek van Popper op te merken. De meeste leden zagen Popper liever als een vriend in plaats van een vijand. De positivisten hebben zich zwaar vergist in het zien van Popper als een van hen. Dit werd pas duidelijk in Popper zijn boek.

    Vraag 3

    Het punt dat de positivisten misten was dat er ook een rationeel aspect aan kennis en wetenschap zit. Dit rationele aspect beschouwde Popper van fundamenteel belang. Theorie komt altijd vóór en niet na observatie. Popper is daarom de belangrijkste voorstander van het rationalisme van de twintigste eeuw.

    Vraag 4

    In 1919 brak Popper met het marxisme nadat een demonstratie van socialisten en communisten eindigde in geweld, toen 12 ongewapende demonstranten werden gedood door de politie. Op dat moment krijgt hij twijfels over de wetenschappelijke referenties van de marxistische theorie over de onvermijdelijke ontvouwing van de geschiedenis. Hij vroeg zich af ​​of het mogelijk is om de politieke en sociale theorie over Marx als een wetenschappelijke theorie beschouwen. Hij rangschikte toen al snel de marxistische theorie onder de pseudowetenschappen.

    Vraag 5

    Popper heeft twee lessen geleerd van zijn korte ontmoeting met het marxisme: Allereerst leerden deze gebeurtenissen hem dat de mens aansprakelijk is voor het maken van fouten. Er is geen ontkenning van het feit dat mensen feilbaar wezens zijn. Het tweede wat hij heeft geleerd is dat er een groot verschil bestaat tussen dogmatische theorieën (de marxistische theorie van de geschiedenis) en kritisch denken.

    Vraag 6

    Adler was een ontrouw lid van het psychoanalytische beweging van Sigmund Freud. Hij had een eigen theorie ontwikkeld; die hij individuele psychologie noemde. Adler was gericht op verschillen in de omgeving van het kind. Een van zijn meest bekende concepten is dat van het minderwaardigheidscomplex. Popper confronteerde Adler met een zaak die niet leek te passen bij de theorie van Adler. Adler was in staat om een toelichting te geven; maar zijn theorie boog niet. Popper was echter niet onder de indruk. Zijn reactie op Adler was vol ironie.

    Vraag 7

    Tijdens de zonsverduistering van 1919 ontwierp Arthur Eddington een ingenieuze test om te beslissen tussen de Newtoniaanse vervorming en de Einsteinse doorbuiging. Uit de gegevens van de foto's van Eddington bleek dat de voorspellingen die zijn gebaseerd op de theorie van Newton over het gedrag van licht in de buurt van grote objecten, onjuist waren. Dit, terwijl de voorspellingen gebaseerd op de theorie van Einstein juist waren.

    Vraag 8

    • De falsificeerbaarheid is het criterium van de afbakening.
    • Het erkent een fundamentele opmerking over mensen (hun feilbaarheid).
    • Alleen theorieën die falsifieerbaar zijn informatief.
    • Alleen door vervalsing kan wetenschappelijke kennis groeien.

    Jasper Doomen, ‘De rechtsgeleerdheid als strenge wetenschap’

    Vraag 1

    Leg de falsificatietheorie van Popper uit aan de hand van het voorbeeld van de witte zwaan.

    Vraag 2

    In welke gebieden lijkt plaats te zijn voor de rechtsgeleerdheid?

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Een theorie is alleen wetenschappelijk als deze falsifieerbaar is, dit betekent dat een theorie potentieel weerlegbaar is door een empirische observatie. Een klassiek voorbeeld is dat van de witte zwaan: het bestaan van één zwarte zwaan is al voldoende om de uitspraak te weerleggen dat alle zwanen wit zijn. Popper stelt derhalve voor om te beginnen aan de andere kant, met een eventueel te weerleggen hypothese door te stellen dat er (minstens) één zwarte zwaan is. Dit kan wel empirisch bevestigd of weerlegd worden.

    Vraag 2

    Binnen de overgeleverde categorieën waarin wetenschap wordt ingedeeld lijkt weinig plaats te zijn voor de rechtsgeleerdheid aangezien ze geen systematisch gebruik maakt van empirische gegevens. Het typische kenmerk van de rechtsgeleerdheid moet daarom waarschijnlijk gevonden worden in de poging om een eenheid te vinden in datgene wat de rechtsbronnen aanleveren.

    Ernest van den Haag, ‘The death penalty once more’

    Vraag 1

    Is de doodstraf toegestaan volgens de Supreme Court?

    Vraag 2

    Is de doodstraf afschrikwekkender dan andere straffen?

    Vraag 3

    Is de doodstraf te zwaar of te ernstig?

    Vraag 4

    Waarom is het vreemd dat veel religieuze leiders zich verzetten tegen de doodstraf?

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Sommige auteurs beweren dat de Supreme Court aangeeft dat de zich ontwikkelende fatsoensnormen rechterlijke instanties wrede straffen toelaten; gemachtigd door de grondwet. Het Supreme Court verwierp de afschaffing van de doodstraf. De Supreme Court is ervan overtuigd dat de procedure voldoet aan de constitutionele vereisten van non willekeur.

    Vraag 2

    Statistieken hebben niet duidelijk geconcludeerd dat de doodstraf wel of niet afschrikwekkender is om moorden te plegen dan andere straffen. De auteur is van mening dat de doodstraf waarschijnlijk meer dan andere straffen afschrikt, omdat mensen banger zijn voor de dood dan voor iets anders.

    Vraag 3

    De doodstraf staat in een klasse apart. Executie is onherstelbaar. Daarentegen zijn alle andere misdaden en bestraffingen herstelbaar. De doodstraf is dus harmonieus met de morele en materiële ernst van het misdrijf.

    Vraag 4

    Veel religieuze leiders verzetten zich tegen de doodstraf. Dit is verrassend, omdat er geen Bijbelse grond voor verzet bestaat. Religieuze leiders lijken rechtvaardigheid en liefde te vermengen, om te concluderen dat de doodstraf verkeerd is, omdat het is onbarmhartig is.

    Ars Aequi Taalgids voor juristen, ‘Verbeter je tekst’

    Vraag 1

    Welke vier soorten centrale vragen (probleemstellingen) bestaan er?

    Vraag 2

    In welke vier stappen kun je een tekst het beste schrijven?

      Vraag 3

      Welke standaardstructuren bestaan er voor de indeling van verschillende tekstsoorten?

        Vraag 4

        Wat is het belang van het gebruiken van titels en tussenkopjes?

        Vraag 5

        Wat zijn de kenmerken van een goed geschreven alinea?

        Vraag 6

        Wat is de klassieke indeling van een betoog?

          Vraag 7

          Wat zijn de belangrijkste redeneerfouten (drogredenen)?

            Vraag 8

            Met welke (retorische) middelen kun je je argumentatie sterker maken en de lezer overtuigen van je argumenten?

            Antwoordindicatie

            Vraag 1

            Er zijn vier soorten centrale vragen:

            1. Beschrijvend: informatie over een situatie of verschijnsel wordt geordend, beschreven en op een rij gezet.
            2. Verklarend: de oorzaken worden blootgelegd.
            3. Beoordelend: een oordeel, negatief of positief, wordt ontwikkeld. Een hypothese wordt ter discussie gesteld.
            4. Adviserend: een advies wordt gegeven, wat moet er gedaan worden om het probleem op te lossen.

            De eerste twee vragen leveren informatieve teksten op, de laatste twee leiden tot betogende teksten.

            Vraag 2

            1. Onderzoeken: het onderwerp bepalen, de literatuur verkennen en informatie verzamelen.
            2. Plannen: een globaal plan maken, wanneer wat aan de orde komt.
            3. Concepttekst schrijven: dit mag rammelen, het gaat erom dat je op papier krijg wat in je hoofd zit als concept.
            4. Herzien: de tekst herzien, nadat je deze een tijdje hebt laten liggen.

            Vraag 3

            • Methodisch onderzoeksverslag: de beschrijving volgt nauwgezet het verloop van het onderzoek, met veel aandacht voor de methode. Eerst inleiding, dan de literatuurbespreking, de methode, de resultaten, de discussie en de conclusie tot slot.
            • Informatief verslag: dit heeft tot doel iets te beschrijven, te inventariseren of op te sommen. Welke indeling geschikt is, hangt af van het onderwerp. Werk stuk voor stuk de subvragen uit die gesteld worden bij de centrale vraag.
            • Beoordelend verslag: zo een tekst werkt toe naar een onderbouwd oordeel. Start met een beschrijving van het onderwerp dat je beoordeelt, geef dan de criteria, en beargumenteer vervolgens je oordeel.
            • Adviserend verslag: dit zet een stap verder dan een evaluatie, je geeft aan wat er moet gebeuren om een probleem op te lossen. Neem de problematische situatie als uitgangspunt, inventariseer de mogelijke oplossingen en maak een beargumenteerde keuze.
            • Literatuuroverzicht: hierin breng je de actuele literatuur over een onderzoeksonderwerp in kaart. Dit kan op een informatieve, neutrale of op een kritische manier.

            Vraag 4

            Het loont de moeite om goed stil te staan bij titels en koppen. Zij maken het mogelijk om snel tot de kern van de tekst door te dringen en om de tekst selectief te raadplegen. In een langer stuk geef je elk hoofdstuk en paragraaf een zakelijke, informatieve titel. Gebruik geen titels en koppen die de lading niet dekken, omdat ze bijvoorbeeld te algemeen zijn.

            Vraag 5

            Een goede alinea bestaat uit samenhangende zinnen die alle bijdragen aan één kernpunt. Dit kernpunt moet op een prominente plaats van de tekst staan: aan het begin of aan het einde van de tekst. Het is beter om de kern van een alinea aan het begin van de tekst te zetten. Zet de kern liever niet in het midden, dit is niet duidelijk. Het onderwerp van de alinea kan ook bekend gemaakt worden door middel van een vraag die in de rest van de alinea behandeld wordt. Dit is een sterk middel.

            Vraag 6

            Een aantal stappen worden gemaakt in het schrijven van een betoog:

            1. Zet het oordeel uiteen
            2. Onderbouw dat met je eerste argument
            3. Geef een bijkomend argument
            4. Handel mogelijke tegenargumenten af
            5. Kom met de conclusie

            Vraag 7

            • Autoriteitsargument: is de autoriteit wel betrouwbaar en gaat het wel om een actueel citaat? Een bron van internet is bijvoorbeeld voor lang niet iedereen een autoriteit.
            • ‘Daarna, dus erdoor’: als A later is opgetreden dan B, betekent dit niet meteen dat B de oorzaak is van A.
            • Cirkelredenering: het standpunt wordt in andere woorden herhaald, waardoor het lijkt alsof dit elkaar ondersteunt.
            • Overhaaste generalisatie: een incident of individueel geval wordt als kenmerkend gezien voor een veel grotere kwestie.
            • Populistisch argument: een standpunt ondersteunen met ‘wat de mensen vinden’.

            Vraag 8

            • Ten eerste: voorbeelden. Om een generalisering of een abstracte gedachte overtuigend weer te geven, is het handig om voorbeelden in te zetten. Dit maakt je tekst levendiger en het betoog blijft beter hangen bij de lezer.
            • Ten tweede: herhaling. Je kunt je argumentatie overtuigender maken door herhaling. Door zo een parafrase heeft de lezer eerder het idee dat hij het helemaal begrijpt. De herformulering geeft een rustpuntje in de tekst en het geeft de lezer meer kans om de stelling op zich in te laten werken.
            • Ten derde: vergelijkingen. Een vergelijking kan de bewering verhelderen of aannemelijker maken. Het maakt de lezer vertrouwd met iets nieuws, of een abstracte gedachte kan hierdoor worden verhelderd. Een vergelijking verduidelijkt het standpunt, maar draagt ook bij aan de overtuigingskracht van een tekst.

             

            Access: 
            Public

            Image

            This content is also used in .....

            Oefententamens Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

            Oefententamen 2018 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefententamen 2018 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

            Open vragen

            Vraag 1a

            U wordt geconfronteerd met een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling. U bent dan ook niet van plan deze bepaling te gehoorzamen.

            Hoe zou u uw argument om niet te gehoorzamen kunnen vormgeven op basis van Radbruch (zoals weergegeven in de tekst van Hart)?

            Vraag 1b

            Hoe zou u uw argument om niet te gehoorzamen kunnen vormgeven op basis van Hart?

            Vraag 2a

            Hart bespreekt in zijn tekst een zaak die speelde in het naoorlogse Duitsland. Een vrouw wilde van haar man af en had hem aangegeven bij de bevoegde instanties vanwege het beledigen van Hitler. Dit was strafbaar in Nazi-Duitsland. De man werd ter dood veroordeeld (maar uiteindelijk naar het front gestuurd). Als het gaat om het bestraffen van de vrouw na de Tweede Wereldoorlog bespreekt Hart drie juridische mogelijkheden.

            Welke mogelijkheden zijn dit?

            Vraag 2b

            Welke mogelijkheid werd gebruikt in Duitsland en op welke denker was dit geïnspireerd?

            Vraag 2c

            Welke mogelijkheid heeft de voorkeur van Hart en waarom?

            Vraag 3

            Dworkin verdedigt in zijn tekst de “moral reading” van de constitutie. In de voorgeschreven teksten (inclusief die van Dworkin zelf) zijn verschillende alternatieven voor deze “moral reading” te vinden. Noem drie alternatieven en leg ze nauwkeurig uit.

            Antwoordindicatie

            Vraag 1a

            De wet is geen recht, want in strijd met fundamentele morele principes, dus ik hoef niet te gehoorzamen. 

            Vraag 1b

            De wet is wel recht, maar de gehoorzaamheidsplicht aan een wet is iets anders (namelijk: een zaak van het geweten), dus ik schort, vanwege het immorele karakter van de wet, mijn gehoorzaamheidsplicht op. 

            NB analytisch belangrijk: dit gaat over de situatie waarin je op het moment zelf – bijvoorbeeld in WOII – moet besluiten of je een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling al dan niet gehoorzaamt.

            Vraag 2a

            1. De wet op basis waarvan de vrouw de man aangaf onwettig verklaren.
            2. De vrouw ongestraft laten.
            3. Een wet met terugwerkende kracht aannemen, het feit daarin strafbaar stellen, en op basis daarvan de vrouw straffen. 

            Vraag 2b

            In Duitsland werd gekozen voor de eerste mogelijkheid. Het denken van Radbruch lag daaraan ten grondslag. 

            Vraag 2c

            De derde mogelijkheid heeft de voorkeur van Hart; het zou eerlijk het dilemma blootleggen waarmee het recht geconfronteerd wordt in deze situatie: de vrouw ongestraft laten of het offeren van een “zeer kostbaar moreel principe dat onderdeel is van de meeste rechtssystemen”. 

            NB analytisch belangrijk: dit gaat over de situatie na WOII: een persoon heeft gehandeld op basis van een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling waarvan je nu moet besluiten of je die persoon daar achteraf voor mag straffen.

            Vraag 3

            1. Learned Hand: interpretatie van de constitutie door de volksvertegenwoordiging; de rechter mag alleen ingrijpen als het nodig is
            .....read more
            Access: 
            Public
            Oefententamen 2018 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefententamen 2018 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

            MC-vragen

            Vraag 1

            Wat is volgens Hospers een wetenschappelijke vraag?

            1. De vraag: “heeft een olifant rechten?”
            2. De vraag: “wat is de massa van een gemiddelde olifant?”
            3. De vraag: “wat bedoel je met ‘olifant’?”
            4. De vraag: “wat is de definitie van een olifant?”

            Vraag 2

            Van wie is onderstaande uitspraak afkomstig en voor welke stroming in het denken over wetenschap is die karakteristiek?

            “Science is the attempt to discover, by means of observation, and reasoning based upon it, first particular facts about the world, and then laws connecting facts with one another and (in fortunate cases) making it possible to predict future occurrences.”

            1. Clifford en het falsificationisme.
            2. Radbruch en het natuurrechtsdenken.
            3. Hart en het rechtspositivisme.
            4. Russell en het logisch-positivisme.

            Vraag 3

            “De rechtswetenschap heeft een normatief karakter en is daarmee inherent subjectief.”

            Wat zou het antwoord van Stolker op deze stelling zijn?

            1. Dat is juist, maar die subjectiverende benadering is juist haar kracht.
            2. Dat is juist, maar dat hoeft geen probleem te zijn.
            3. Dat is onjuist; niet elk normatief oordeel is even goed.
            4. Dat is onjuist; de rechtswetenschap is beschrijvend van aard.

            Vraag 4

            Stolker bespreekt in zijn tekst de methode van de rechtswetenschap.

            Welke van de onderstaande stellingen is juist? 

            1. Stolker meent dat de rechtswetenschap een relatief eigen methode kan hebben en toch het predicaat wetenschap kan krijgen.
            2. Stolker stelt dat de rechtswetenschap in wezen een sociale wetenschap is; ze moet dus aansluiting zoeken bij de sociologie.
            3. Stolker meent dat de rechtswetenschap nooit het predicaat wetenschap kan krijgen vanwege haar normatieve methode.
            4. Stolker meent dat de rechtswetenschappelijke methode niet verschilt van de natuurwetenschappelijke methode.

            Vraag 5

            Welk antwoord is juist ten aanzien van de volgende stellingen?

            I. Hart onderscheidt bij de interpretatie van wettelijke bepalingen ‘core cases’ en ‘penumbra’-gevallen (‘schaduwgevallen’); om zaken uit die laatste categorie te beslissen heeft de rechter aan deductie niet voldoende.
            II. Hart meent dat een rechtssysteem als geheel geen noodzakelijke verbinding met de moraal heeft.
            1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
            2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

            Vraag 6

            Dworkin bespreekt in zijn tekst het idee van ‘constitutionele integriteit’ (constitutional integrity), wat betekent dat binnen zijn theorie van de ‘moral reading’?

            1. Dit is een vereiste dat gesteld wordt aan het handelen van rechters: ze moeten hun handelen steeds impliciet toetsen aan de moraal.
            2. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie gebonden zijn aan de dominante lijnen in de jurisprudentie.
            3. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie gebonden zijn aan de dominante lijnen in de jurisprudentie en het
            .....read more
            Access: 
            Public
            Oefententamen bij artikelen 2018/2019: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefententamen bij artikelen 2018/2019: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefenvragen bij The Ethics of Belief van Clifford - Artikel

            Vraag 1

            In welke gevallen hebben we volgens Clifford de plicht ons geloof in verhouding te laten zijn tot het bewijs?

            1. In de meeste gevallen
            2. In alle gevallen
            3. Wanneer er mensenlevens op het spel staan
            4. Deze plicht hebben we volgens Clifford niet

            Vraag 2

            Wanneer er een oprecht geloof bestaat welk tot een handeling leidt, is de houder van dat geloof volgens Clifford nog steeds schuldig wanneer:

            1. Het geloof op onjuiste gronden gebaseerd was
            2. De actie zelf fout was
            3. Er geen schade plaats heeft gevonden als gevolg van de actie
            4. Het in de praktijk toch fout gaat

            Vraag 3

            Volgens Clifford is het verwerven van geloof op basis van onvoldoende bewijs:

            1. Alleen te rechtvaardigen door externe invloeden
            2. Vooringenomen
            3. Een perceptuele fout
            4. Fout

            Vraag 4

            Wat stellen Milton en Coleridge over geloof en waarheid?

            Vraag 5

            Wat is het gewicht van autoriteit?

            Antwoordindicatie

            Vraag 1

            B

            Vraag 2

            A

            Vraag 3

            D

            Vraag 4

            Milton en Coleridge zijn beide dat geloof zondig of onjuist is als het blindelings gevolgd wordt. Men moet de waarheid zoeken.

            Vraag 5

            Men zou zich moeten laten leiden door deze regel: de gezamenlijke getuigenis van onze naasten moet voldoen aan dezelfde eisen als de getuigenis van een van hen. Kortom er is geen reden om iets te geloven omdat iedereen dat zegt, tenzij er een gegronde reden is om aan te nemen dat ten minste een persoon de waarheid kent, en deze spreekt voor zover hij die kent.

            Oefenvragen bij Rethinking the Law School van Stolker

            Vraag 1

            Wat was lange tijd de dominante visie van wetenschap op het recht?

            Vraag 2

            Wat maakt de rechtsleer kwetsbaar?

            Vraag 3

            Welke overlap bestaat er tussen juridisch onderzoek en de juridische praktijk?

            Vraag 4

            Welke drie benaderingen van de rechtsleer onderscheidt de auteur?

            Vraag 5

            De rechtsleer heeft een ietwat dubbelzinnige identiteit. Op welke wijzen kan het recht worden versterkt tot een academische discipline?

            Antwoordindicatie

            Vraag 1

            Er werd lange tijd gezegd dat universele wetten en theorieën kunnen worden gegeneraliseerd, getest en voorspeld, maar dit is niet meer het geval.

            Vraag 2

            Rechtsgeleerden moeten in staat zijn om ethische, culturele en gedragsmatige aspecten en dilemma's te herkennen. Rechtsleer is een evenwichtsoefening, ongeëvenaard door elke andere discipline in de universiteit.

            Vraag 3

            De

            .....read more
            Access: 
            Public
            Oefententamen 2016: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefententamen 2016: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

            MC-vragen

            Vraag 1

            Bertrand Russell stelt dat enkele elementen essentieel zijn voor de wetenschappelijke methode. Welke elementen zijn dit?

            1. Dogmatiek en scholastiek
            2. Observatie, algemene wetten en voorspelling
            3. deductie en axioma's
            4. observatie, scholastiek en voorspelling

            Vraag 2

            Hart beschrijft in het artikel “Positivism and the Separation of Law and Morals” drie opvattingen die aan het rechtspositivisme worden toegeschreven. Welke opvatting hoort hier niet toe?

            1. Recht kan gescheiden worden van moraal
            2. Recht bestaat in essentie uit bevelen (“commands”)
            3. Zonder gebruik te maken van andere wetenschappen, is men niet in staat het recht te bestuderen
            4. Recht is een eigen dimensie van de werkelijkheid

            Vraag 3

            Carel Stolker beschrijft in zijn artikel “Legal Scholarship: venerable and vulnerable” drie zwaktes van de rechtswetenschap. Wat behoort niet tot deze zwaktes?

            1. Rechtswetenschap is problematisch daar men vaak moet balanceren tussen what is en what ought
            2. Rechtswetenschap is problematisch daar juridisch onderzoek vaak samenvalt met de juridische praktijk
            3. Rechtswetenschap is problematisch daar zij afhankelijk is van volatiele, snel veranderende, rechtsbronnen
            4. Rechtswetenschap is problematisch daar zij taal als belangrijkste instrument heeft

            Vraag 4

            Iemand stelde dat “That the sun will not rise tomorrow” mogelijk is, maar ook: “That the sun will rise tomorrow”. Wie sprake deze woorden en wat bedoelde hij ermee?

            1. Galileo. Hij illustreerde hiermee de juistheid van het heliocentrisch wereldbeeld.
            2. David Hume. Hij illustreerde hiermee dat de empirische standen van zaken zich in de toekomst anders kunnen voordoen dan in het verleden.
            3. Russell. Hij illustreerde hiermee de waarde van het logisch-positivisme.
            4. Clifford. Hij illustreerde hiermee dat men altijd voor alles goede redenen moet aandragen.

            Vraag 5

            Welke van de volgende keuzeopties beschrijft het voordeel van Montesquieu's ideaal van de republique.

            1. Door de welomschreven wetten en het tot de letter toepassen van die wetten door de rechter is er haast volledige rechtszekerheid
            2. Rechters passen een morele interpretatie toe en gaan niet voorbij aan de opvattingen van het volk over moraal, het is dus democratischer
            3. De rechter heeft een grote interpretatieve vrijheid en staat daarmee daadwerkelijk los van de wetgevende macht; de republique benadert daarmee het dichtst het ideaal der machtenscheiding
            4. Door positief recht te laten toetsen door de rechter aan hogere normen van natuurrecht voorkom je de mogelijkheid op een gruwelijk regime zoals in Nazi-Duitsland; hetgeen in wezen al werd voorspeld door Montesquieu.

            Vraag 6

            De gangbare classificatie van politieke systemen (monarchie, aristocratie en democratie) danken we aan Aristoteles. De achttiende-eeuwse filosoof Montesquieu

            .....read more
            Access: 
            Public
            Oefententamen 2015 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefententamen 2015 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

            Let op: de open vragen van dit tentamen baseerden zich met name op het artikel van van Dooremalen, dat sind 2015 niet meer tot de voorgeschreven stof behoort.

            Open vragen

            Vraag 1

            Tot welke wetenschapsfilosofische stroming wordt Popper gerekend? Geef een (korte) omschrijving van deze stroming.

            Vraag 2

            Wat bedoelt Popper met pseudowetenschap?

            Vraag 3

            Geef drie voorbeelden van wat Popper pseudowetenschappen noemt; leg tevens uit waarom hij deze drie als pseudowetenschappen aanmerkt.

            Vraag 4

            Volgens Popper is het falsificatie-criterium slechts bedoeld om wetenschappelijke van niet-wetenschappelijke uitspraken af te bakenen, maar niet om zinvolle (meaningful) van niet-zinvolle (meaningless) uitspraken te scheiden. Leg uit wat Popper hiermee bedoelt aan de hand van de theorie van het Oedipus-complex.

            Vraag 5

            Wat is de kritiek van Gardner op de wetenschapstheorie van Popper?

            Antwoordindicatie

            Vraag 1

            Tot het kritisch rationalisme. Volgens het kritisch rationalisme beginnen we altijd met een hypothese of theorie en moeten we pas dan gaan waarnemen. Die hypothese of theorie gaat dus vooraf aan de waarneming en daarom spreken we van rationalisme (zie p. 198 van Dooremalen e.a.). Kritisch betekent hier dat de ervaring onze opvattingen/theorieën of hypotheses moet kunnen weerleggen. Wanneer de ervaring of waarneming daadwerkelijk onze theorie weerlegt, spreekt Popper van falsificatie. Hierin komt de invloed van het empirisme tot uiting.

            Vraag 2

            Theorieën die niet in strijd kunnen komen met wat de ervaring ons leert, beschouwt Popper als pseudowetenschap: wat er ook gebeurt alles kan als een bevestiging van de theorie worden aangemerkt, het gaat dus om theorieën ‘that are able to explain every possible observation/capable of explaining everything’, Van Dooremalen e.a. p. 201).

            Vraag 3

            Marxisme, astrologie, freudianisme/psychoanalyse van Freud/Adler, daarnaast kan ook nog Platonisme worden genoemd (zie dia hoorcollege). De reden dat deze theorieën door Popper als pseudowetenschappen worden aangemerkt is omdat zij altijd waar kunnen zijn, met andere woorden in de werkelijkheid kan altijd een bevestiging van de theorie worden gevonden; anders gezegd de theorie kan niet door de feiten/werkelijkheid worden gefalsificeerd. Voorbeeld. Volgens de Freudiaanse theorie denken mensen altijd aan seks, ook als ze er niet aan denken. Wat iemand ook zal zeggen deze theorie is altijd waar/wordt altijd bevestigd, kan niet worden gefalsificeerd.

            Vraag 4

            Daarmee wil Popper zeggen dat het feit dat uitspraken die op grond van de psycho-analyse of de marxistische theorie worden gedaan, weliswaar niet voor de kwalificatie wetenschappelijk in aanmerking komen nu zij niet gefalsificeerd kunnen worden, maar daarmee zijn zij niet zinloos of zonder betekenis. Zo kan de freudiaanse theorie van het Oedipus complex (dat jongetjes verliefd zijn op hun moeder en stiekem met haar naar bed willen en hun vader als een concurrent zien en hem heimelijk willen vermoorden, niet als een wetenschappelijke theorie worden aangemerkt,

            .....read more
            Access: 
            Public
            Oefententamen 2015 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefententamen 2015 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

            Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

            MC-vragen

            Vraag 1

            Wat onderscheidt volgens Hans Reichenbach een verklaring van een pseudo-verklaring? In een verklaring is sprake van:

            1. Abstractie en analogie.
            2. Observatie en kritisch denken.
            3. Deductie en kennis.
            4. Analogie en wetenschappelijke vooruitgang.

            Vraag 2

            Welke van de onderstaande stellingen is juist?

            1. Volgens Hart biedt het natuurrecht een hogere toets voor het positieve recht.
            2. Volgens Radbruch bestaat er geen verband tussen recht en moraal.
            3. Volgens Hart verdient retrospectieve strafwetgeving in geval van oorlogsmisdadigers de voorkeur boven toepassing van ongeschreven natuurrechtelijke normen.
            4. Volgens Radbruch verdient retrospectieve strafwetgeving in geval van oorlogsmisdadigers de voorkeur boven toepassing van ongeschreven natuurrechtelijke normen.

            Vraag 3

            Hart betoogt dat in het werk van Jeremy Bentham alle elementen van de rechtsstaat worden behandeld (vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering, het legaliteitsbeginsel, het schuldprincipe als vereiste voor strafbaarheid, etc.). Waarom is dat in het kader van de argumentatie van Hart van belang?

            1. Hij wil hiermee duidelijk maken dat het verlaten van de rechtsstaatsgedachte zoals die plaatsvond in Nazi-Duitsland niets te maken heeft met het rechtspositivisme van de Duitse juristen, want ook Bentham was rechtspositivist terwijl hij de rechtsstaatsidee aanhing.
            2. Hij wilde hiermee duidelijk maken dat Bentham zijn tijd ver vooruit was en niet alleen Duitse denkers verlichte opvattingen hadden, zoals Kant, maar ook Britse denkers.
            3. Bentham werd door Duitse denkers scherp aangevallen op basis van zijn anti-rechtsstatelijke ideeën.
            4. Geen van deze alternatieven is juist.

            Vraag 4

            Volgens William Clifford is er sprake van voldoende bewijs wanneer deze op ‘redelijke gronden’ gebaseerd is. Welke uitspraak met betrekking tot bewijs en redelijke gronden is juist?

            1. Volgens Clifford zijn autoriteit en traditie redelijke gronden, als de meerderheid daar in de loop der tijd overeenstemming over heeft bereikt.
            2. Redelijke gronden kunnen alleen worden gefundeerd op empirisch onderzoek en mogen nooit op basis van autoriteit of traditie worden aangenomen.
            3. Volgens Clifford is het geoorloofd om een ander te geloven op basis van diens uitmuntende morele karakter, omdat het onmogelijk is dat diegene zal liegen.
            4. Redelijke gronden betreffen de geloofwaardigheid, de kennis en het oordeel van degene die een uitspraak doet.

            Vraag 5

            Is het opleggen van de doodstraf in het Amerikaanse rechtssysteem “constitutioneel”?

            1. Voor het grootste deel van de Amerikaanse geschiedenis werd het opleggen van de doodstraf als niet verboden door de constitutie gezien.
            2. Voor het grootste deel van de Amerikaanse geschiedenis werd
            .....read more
            Access: 
            Public
            Oefententamen 2014 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefententamen 2014 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

            Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

            MC-vragen

            Vraag 1

            Een rechtsrealistische benadering van het recht leidt ertoe dat een rechtssubject:

            1. vooral geïnteresseerd raakt in de wetenschappelijkheid van het recht.
            2. vooral geïnteresseerd raakt in de onwetenschappelijkheid van het recht.
            3. vooral geïnteresseerd raakt in gerechtigheid aangaande de positie van slachtoffer in het strafrecht.
            4. vooral geïnteresseerd is in de kansberekening aangaande een mogelijke veroordeling.

            Vraag 2

            Lees onderstaande passage uit de tekst ‘Is Reasonable Doubt Reasonable?’ van Larry Laudan (1941-):
            “These passages already hint at the conclusion that a more detailed scrutiny of Supreme Court rulings would bear out, to wit, that the Supreme Court in the last generation has attempted to disconnect the standard of proof (BARD) from that set of philosophical notions that originally provided its grounding and coherence.” (p. 300)
            Op welk criterium doelt Laudan?

            1. Het criterium van morele zekerheid.
            2. De mate van waarschijnlijkheid dat de verdachte schuldig is.
            3. Het criterium van volledige zekerheid.
            4. De blijvende overtuiging dat de verdachte schuldig is.

            Vraag 3

            Van den Haag bespreekt het argument van Cesare Beccaria tegen de doodstraf, namelijk dat het executeren van moordenaars moord legitimeert, immers de staat doet met de moordenaar wat de moordenaar met zijn slachtoffer heeft gedaan. Wat vindt Van den Haag van dat argument?

            1. Op rechtmatige wijze het leven van een moordenaar beëindigen legitimeert op geen enkele manier de onrechtmatige beëindiging van het leven van het slachtoffer door een moordenaar.
            2. De doodstraf opleggen lijkt inderdaad op het voltrekken van een executie door de staat, maar de andere argumenten vóór de doodstraf zijn zo sterk dat men het door Beccaria bekritiseerde punt op de koop toe moet nemen.
            3. Het punt van Beccaria is een pragmatisch argument en omdat Van den Haag gelooft in de vergeldingsleer, maken dat soort argumenten geen indruk op hem.
            4. Van den Haag vindt het een doorslaggevend argument dat Beccaria presenteert en op basis daarvan is hij dan ook alleen maar voor de doodstraf in de ernstigste gevallen.

            Vraag 4

            Waarover gaat de correspondentietheorie zoals John Searle die presenteert?

            1. Betekenis.
            2. Waarheid.
            3. Inductie.
            4. Reductie.

            Vraag 5

            Welke uitspraak met betrekking tot Carel Stolkers opvattingen is onjuist?

            1. De persoon van de wetenschapper is in de rechtswetenschap van eminent belang.
            2. De persoon van de wetenschapper is in de natuurwetenschap van eminent belang.
            3. ‘Normatief’ is niet hetzelfde als ‘subjectief’.
            4. Van de rechtswetenschapper wordt het
            .....read more
            Access: 
            Public
            Oefententamen 2014 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefententamen 2014 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

            Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op Worldsupporter (gebruik de zoekfunctie). De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

            MC-vragen

            Vraag 1

            Welk van de onderstaande citaten komt uit “The Death Penalty Once More” van Ernest van den Haag?

            1. “All reasonings concerning matter of fact seem to be founded on relations of Cause and Effect.”
            2. “We must remember that the Utilitarians [insisted on] the important truth that a purely analytical study of legal concepts, a study of the meaning of the distinct vocabulary of the law was vital to our understanding of the nature of law as historical or sociological studies, though of course it could not supplant them.”
            3. “The majority of the people […] believe that everyone who can understand the nature and effects of his acts is responsible for them, and should be blamed and punished, if he could know what he did was wrong. Human beings are human because they can be held responsible, as animals cannot be.”
            4. “The art of discovery is therefore the art of correct generalization. What is irrelevant, such as the particular shape or size of the piece of wood used, is to be excluded from the generalization; what is relevant, for example the dryness of wood, is to be included in it. The meaning of the term “relevant” can thus be defined: that is relevant which must be mentioned for the generalization to be valid. The separation of relevant from irrelevant factors is the beginning of knowledge. Generalization, therefore, is the origin of knowledge.”

            Vraag 2

            Wat moet volgens Hans Reichenbach altijd worden vermeden in de wetenschap?

            1. Abstractie.
            2. Analytisch denken.
            3. Substantialisatie van abstracte zaken.
            4. Alle bovenstaande alternatieven.

            Vraag 3

            Wat is volgens Karl Popper het kenmerkende onderscheid tussen een wetenschappelijke theorie en een niet-wetenschappelijke theorie?

            1. Een wetenschappelijke theorie is verifieerbaar.
            2. Een wetenschappelijke theorie is falsificeerbaar.
            3. Een wetenschappelijke theorie voldoet aan het conventiecriterium.
            4. Een wetenschappelijke theorie is conform de methode van het inductivisme geformuleerd.

            Vraag 4

            Bekijk de volgende redenering.

            1. Alle bomen hebben bladeren.
            2. Een auto is een boom.

            Conclusie: Een auto heeft bladeren.
            Dit is een voorbeeld van:

            1. Een geldige deductieve redenering.
            2. Een niet-geldige deductieve redenering.
            3. Een drogreden.
            4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

            Vraag 5

            Welk van onderstaande alternatieven is juist?

            1. In een accusatoire procedure gaat het om de formele waarheid.
            2. In een inquisitoire procedure gaat het om de formele waarheid.
            3. Een
            .....read more
            Access: 
            Public
            Oefententamen Extra: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Oefententamen Extra: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

            Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org.

            Alan Chalmers, ‘What is this thing called science?’

            Vraag 1

            Wat is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering?

            Vraag 2

            In welk opzicht vormt logica alleen geen bron van nieuwe waarheden?

            Vraag 3

            Waarin verschillen waarnemingsuitspraken van de algemene wetenschappelijke wetten?

            Vraag 4

            Waarin verschillen inductieve redeneringen van deductieve redeneringen?

            Vraag 5

            Welke problemen brengt het inductieprincipe met zich mee?

            Vraag 6

            Wat betekent het inductivisme?

            Vraag 7

            Wat is een manier om het inductieprobleem te vermijden?

            Vraag 8

            Van het basale wetenschapsbeeld van de inductivist gaat een bepaalde aantrekkingskracht uit. Wat is die aantrekkingskracht?

            Vraag 9

            Wat is de hoofdconclusie van dit stuk?

            Antwoordindicatie

            Vraag 1

            Zie onderstaand voorbeeld.

            1. Alle boeken over filosofie zijn saai
            2. Dit boek is een boek over filosofie
            3. Dit boek is saai.

            In deze redenering zijn 1 en 2 de premissen, 3 is de conclusie. Men neemt aan dat duidelijk is dat als 1 en 2 waar zijn, 3 waar moet zijn. Dit is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering: als de premissen waar zijn, dan moet de conclusie waar zijn.

            Vraag 2

            De waarheid van feitelijke uitspraken die de premissen van een redenering vormen, kan niet worden vastgesteld door een beroep te doen op de logica. Logica kan alleen dat aan het licht brengen, wat volgt uit, of in zekere zin al ligt besloten in de uitspraken waarover we al beschikken. Tegenover deze beperking staat de kracht van de logica, dit is het waarheid beschermende karakter ervan.

            Vraag 3

            Zij vormen de feiten die het bewijs leveren van algemene wetenschappelijke wetten. Ze vormen specifieke uitspraken over de stand van zaken op een bepaald tijdstip, dit zijn enkelvoudige uitspraken.

            Vraag 4

            Dit zijn redeneringen die uitgaan van een eindig aantal feiten en die uitmonden in een algemene conclusie. Er is een onderscheid met logische, deductieve redeneringen. Een kenmerk van inductieve redeneringen is namelijk dat zij verder reiken dan de inhoud van de premissen. Dit is vanwege het feit

            .....read more
            Access: 
            Public
            Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
            Work for WorldSupporter

            Image

            JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

            Working for JoHo as a student in Leyden

            Parttime werken voor JoHo

            Comments, Compliments & Kudos:

            Add new contribution

            CAPTCHA
            This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
            Image CAPTCHA
            Enter the characters shown in the image.
            Promotions
            special isis de wereld in

            Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

            Check how to use summaries on WorldSupporter.org

            Online access to all summaries, study notes en practice exams

            How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

            • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
            • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
            • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
            • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
            • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

            Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

            There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

            1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
              • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
            2. Use the topics and taxonomy terms
              • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
            3. Check or follow your (study) organizations:
              • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
              • this option is only available trough partner organizations
            4. Check or follow authors or other WorldSupporters
              • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
            5. Use the Search tools
              • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
              • The search tool is also available at the bottom of most pages

            Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

            Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

            Field of study

            Check the related and most recent topics and summaries:
            Activity abroad, study field of working area:
            Institutions, jobs and organizations:
            Access level of this page
            • Public
            • WorldSupporters only
            • JoHo members
            • Private
            Statistics
            2188