Oefententamen 2014 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Een rechtsrealistische benadering van het recht leidt ertoe dat een rechtssubject:

  1. vooral geïnteresseerd raakt in de wetenschappelijkheid van het recht.
  2. vooral geïnteresseerd raakt in de onwetenschappelijkheid van het recht.
  3. vooral geïnteresseerd raakt in gerechtigheid aangaande de positie van slachtoffer in het strafrecht.
  4. vooral geïnteresseerd is in de kansberekening aangaande een mogelijke veroordeling.

Vraag 2

Lees onderstaande passage uit de tekst ‘Is Reasonable Doubt Reasonable?’ van Larry Laudan (1941-):
“These passages already hint at the conclusion that a more detailed scrutiny of Supreme Court rulings would bear out, to wit, that the Supreme Court in the last generation has attempted to disconnect the standard of proof (BARD) from that set of philosophical notions that originally provided its grounding and coherence.” (p. 300)
Op welk criterium doelt Laudan?

  1. Het criterium van morele zekerheid.
  2. De mate van waarschijnlijkheid dat de verdachte schuldig is.
  3. Het criterium van volledige zekerheid.
  4. De blijvende overtuiging dat de verdachte schuldig is.

Vraag 3

Van den Haag bespreekt het argument van Cesare Beccaria tegen de doodstraf, namelijk dat het executeren van moordenaars moord legitimeert, immers de staat doet met de moordenaar wat de moordenaar met zijn slachtoffer heeft gedaan. Wat vindt Van den Haag van dat argument?

  1. Op rechtmatige wijze het leven van een moordenaar beëindigen legitimeert op geen enkele manier de onrechtmatige beëindiging van het leven van het slachtoffer door een moordenaar.
  2. De doodstraf opleggen lijkt inderdaad op het voltrekken van een executie door de staat, maar de andere argumenten vóór de doodstraf zijn zo sterk dat men het door Beccaria bekritiseerde punt op de koop toe moet nemen.
  3. Het punt van Beccaria is een pragmatisch argument en omdat Van den Haag gelooft in de vergeldingsleer, maken dat soort argumenten geen indruk op hem.
  4. Van den Haag vindt het een doorslaggevend argument dat Beccaria presenteert en op basis daarvan is hij dan ook alleen maar voor de doodstraf in de ernstigste gevallen.

Vraag 4

Waarover gaat de correspondentietheorie zoals John Searle die presenteert?

  1. Betekenis.
  2. Waarheid.
  3. Inductie.
  4. Reductie.

Vraag 5

Welke uitspraak met betrekking tot Carel Stolkers opvattingen is onjuist?

  1. De persoon van de wetenschapper is in de rechtswetenschap van eminent belang.
  2. De persoon van de wetenschapper is in de natuurwetenschap van eminent belang.
  3. ‘Normatief’ is niet hetzelfde als ‘subjectief’.
  4. Van de rechtswetenschapper wordt het tegenovergestelde van de neutrale distantie gevraagd.

Vraag 6

Kenmerkend voor het falsificationisme is:

  1. de methode van het logisch positivisme.
  2. het inductivisme.
  3. een eventueel te weerleggen hypothese.
  4. de methode van deductie in combinatie met het verificationisme.

Vraag 7

Waarom wijst Karl Popper de theorie van Alfred Adler af?

  1. Deze theorieën zijn te complex om te kunnen verifiëren.
  2. Deze theorieën zijn te complex om te kunnen falsificeren.
  3. Deze theorieën zijn onder alle omstandigheden waar.
  4. Deze theorieën zijn onder alle omstandigheden onwaar.

Vraag 8

Wat is de methode die volgens Martin Gardner kenmerkend is voor wetenschappelijke theorieën?

  1. Speculatie.
  2. Falsificatie.
  3. inductie.
  4. Abductie.

Vraag 9

David Hume stelt dat men de relatie tussen oorzaak en gevolg vaststelt door:

  1. een analyse van de zaken die als oorzaak en gevolg worden gepresenteerd.
  2. ervaring.
  3. het inductieprobleem te identificeren.
  4. relations of ideas.

Vraag 10

Dooremalen, De Regt en Schouten beschrijven de bijdrage van Karl Popper aan de wetenschapsfilosofie. Welke stelling kan niet aan Karl Popper worden toegeschreven?

  1. Het is belangrijk zich bewust te zijn van de feilbaarheid van het menselijk denken (het zogeheten ‘fallibilisme’).
  2. Het belangrijkste demarcatiecriterium voor het scheiden van wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke theorieën is het in potentie kunnen weerleggen van de desbetreffende theorie (het zogeheten ‘falsificationisme’).
  3. Indien het in de praktijk niet mogelijk is om theorieën te falsifiëren, dient een natuurwetenschapper de theorie aan te passen en deze te verifiëren (het zogeheten ‘verificationisme’).
  4. De wetenschappelijkheid van een theorie en de zinvolheid van een theorie zijn twee verschillende zaken; zo kan een niet-wetenschappelijke theorie toch zinvol zijn.

Vraag 11

Wat is volgens Hans Reichenbach de essentie van wetenschap?

  1. Het begrijpen vanuit abstracte analyses.
  2. Generalisatie.
  3. Deductie.
  4. Het verklaren vanuit abstracte analyses.

Vraag 12

Wat is kenmerkend voor het denken van de Griekse filosoof Pyrrho van Elis (360 - 270 v.o.j.)?

  1. Idealisme.
  2. Aristotelisme.
  3. Scepticisme.
  4. Stoïcisme.

Vraag 13

Wat onderscheidt de geesteswetenschappen van de natuurwetenschappen volgens degenen die de geesteswetenschappen een zelfstandige status willen geven naast de natuurwetenschappen?

  1. Bij geesteswetenschappen is sprake van het combineren van observaties tot wetmatigheden.
  2. Bij geesteswetenschappen is geen sprake van begrijpen in de zin van het Duitse ‘verstehen’.
  3. Bij geesteswetenschappen is sprake van begrijpen in de zin van het Duitse ‘verstehen’.
  4. Bij geesteswetenschappen is geen sprake van onderzoek.

Vraag 14

Hoe verhoudt de rechtswetenschap zich volgens Carel Smith e.a. tot de geschiedwetenschap?

  1. De geschiedwetenschap heeft een normatieve component.
  2. De rechtswetenschap heeft een normatieve component.
  3. De rechtswetenschap is een empirische wetenschap en de geschiedwetenschap niet.
  4. De geschiedwetenschap is een geesteswetenschap.

Vraag 15

Welke uitspraak met betrekking tot Jasper Doomens artikel is correct?

  1. De rechtsgeleerdheid is wetenschappelijk doordat haar resultaten falsificeerbaar zijn.
  2. De rechtsgeleerdheid is een strenge wetenschap zoals wordt betoogd in Husserls filosofie.
  3. De rechtsgeleerdheid is niet gericht op empirisch onderzoek.
  4. Rechtssociologie is (grosso modo) hetzelfde als rechtseconomie.

Vraag 16

Hoe kan inductie volgens Alan Chalmers gerechtvaardigd worden?

  1. Door een beroep op wat Hume ‘matters of fact’ noemt.
  2. Door op basis van individuele gevallen een algemene uitspraak te vinden.
  3. Door op basis van een algemene uitspraak individuele gevallen kritisch te onderzoeken en eventueel te falsificeren.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is correct.

Vraag 17

Hoe zijn de opvattingen van Gustav Radbruch te typeren?

  1. Rechtspositivist na de Tweede Wereldoorlog, natuurrechtsaanhanger voor de Tweede Wereldoorlog.
  2. Rechtspositivist voor de Tweede Wereldoorlog, natuurrechtsaanhanger na de Tweede Wereldoorlog.
  3. Gedurende zijn gehele leven overwegend rechtspositivist.
  4. Gedurende zijn gehele leven overwegend natuurrechtsaanhanger.

Vraag 18

Waarom halen ‘the problems of the penumbra’ de scheiding tussen recht en moraal niet onderuit volgens H.L.A. Hart?

  1. De rechter wordt gedwongen tot het toepassen van moraal als in een bepaald geval de betekenis van de rechtsregel niet helemaal helder en duidelijk is.
  2. Ook in de grensgevallen volstaat het deductieve model van rechtsvinding nog altijd.
  3. ‘The problems of the penumbra’ zijn uitzonderingen, rechtsregels hebben over het algemeen ook een ‘core of settled meaning’ en dan kan hoe het recht is, strikt gescheiden worden van hoe het recht zou moeten zijn.
  4. Ook in de grensgevallen kan de rechter hoe het recht is, strikt gescheiden houden van de vraag hoe het recht zou moeten zijn.

Vraag 19

Van wie is de uitspraak: “It is wrong always, everywhere, and for anyone, to believe anything upon insufficient evidence”?

  1. Laudan.
  2. Hume.
  3. Popper.
  4. Clifford.

Vraag 20

Blackstone (door Hart aangehaald) zei: “no human law which conflicts with the Divine law is a law”. Wat is het bezwaar van Hart tegen een dergelijke formulering?

  1. Hart is een atheïst en hij wil geen goddelijke invloed in recht en samenleving.
  2. Hart meent dat men door een dergelijke benadering de macht van de traditie te veel mee laat wegen.
  3. Hart meent dat hiermee het recht zoals het is wordt vermengd met opvattingen over hoe het recht zou moeten zijn.
  4. Geen van deze alternatieven is juist.

Vraag 21

Wanneer werd de doodstraf in de Verenigde Staten van Amerika niet opgelegd?

  1. Alleen in de eerste tien jaar van de Amerikaanse Republiek (1787-1797) werd deze niet opgelegd als gevolg van de doorwerking van de Verlichtingsbeginselen.
  2. De doodstraf is altijd opgelegd in de Amerikaanse geschiedenis.
  3. De doodstraf werd niet opgelegd in de periode tussen 1972 en 1976.
  4. De doodstraf is in de VS pas vijf jaar afgeschaft.

Vraag 22

Als iemand er een bepaalde overtuiging op nahoudt en op grond daarvan een goede daad verricht, dan is deze overtuiging volgens William Clifford (1845-1879):

  1. alleen gerechtvaardigd als diegene zich kan beroepen op een autoriteit die door het merendeel van de mensen wordt geloofd.
  2. niet gerechtvaardigd, omdat men op grond van overtuigingen geen goede daden kan verrichten.
  3. alleen gerechtvaardigd als diegene op grond van zorgvuldig onderzoek en bewijs tot die overtuiging is gekomen.
  4. niet gerechtvaardigd, tenzij diegene oprecht in de overtuiging gelooft.

Vraag 23

In de zaak ‘Wingate’ (1970) besliste het Supreme Court dat:

  1. jury’s niet geïnformeerd mogen worden door rechters dat BARD het juiste criterium is, omdat de Amerikaanse Constitutie dat expliciet verbiedt.
  2. een uitspraak op grond van de Amerikaanse Constitutie geen kracht van gewijsde heeft als de jury niet geïnstrueerd is over BARD door de rechter.
  3. jury’s door de rechter geïnformeerd moeten worden dat BARD het juiste criterium is, omdat de Amerikaanse Constitutie dat zou eisen.
  4. een uitspraak herroepen moet worden als de rechter een onjuiste definitie van BARD instrueert aan de jury.

Vraag 24

In welke van de volgende (wetenschaps)gebieden speelt inductie geen rol?

  1. Wiskunde.
  2. Psychologie.
  3. Natuurkunde.
  4. Astronomie.

Vraag 25

In zijn artikel over de doodstraf stelt Ernest van den Haag: “Obviously, deterrence cannot be the decive issue […] since I would be for capital punishment on ground of justice alone.” Uit dit citaat blijkt dat Van den Haag een aanhanger is van de:

  1. theorie van de generale preventie.
  2. theorie van de speciale preventie.
  3. vergeldingstheorie.
  4. theorie van het abolitionisme.

Vraag 26

Voor welke rechtswetenschappelijke richting is de volgende zin kenmerkend: “no human law which conflicts with the Divine law is obligatory or binding”?

  1. Voor het rechtspositivisme.
  2. Voor het rechtsrealisme.
  3. Voor het natuurrechtsdenken.
  4. Voor het protestantisme.

Vraag 27

Plato’s theorie van de ideeën is volgens Hans Reichenbach een voorbeeld van:

  1. een wetenschappelijke theorie die op de verkeerde manier wordt uitgelegd.
  2. een pseudo-verklaring.
  3. een van Aristoteles overgenomen theorie die door Plato echter abstract wordt gemaakt.
  4. een deductieve methode.

Vraag 28

Zoals toegelicht tijdens het college begon Popper zijn colleges met “Ladies and Gentlemen, observe”. Hij deed dat om zijn gehoor ervan te doordringen dat alleen wanneer je een “point of view” hebt, je iets kunt waarnemen. Hoe zou u dit element in de filosofie van Popper kwalificeren?

  1. Als Lockeaans; immers, de nadruk ligt op de waarneming.
  2. Als Platoons; immers, de nadruk ligt op iets dat aan die waarneming voorafgaat.
  3. Als beïnvloed door Hume; immers, de nadruk ligt op inductie.
  4. Als beïnvloed door Aristoteles; immers, het nadruk ligt op de betekenis van het syllogisme.

Vraag 29

Hart citeert een klassieke denker die schreef: “the existence of law is one thing; its merit or demerit is another”. Voor wiens denken is dit citaat representatief?

  1. Kant.
  2. Radbruch.
  3. Holmes.
  4. Austin.

Vraag 30

Van den Haag citeert rechter Douglas, die zou hebben gesteld:
“A law that… said that blacks, those who never went beyond the fifth grade in school, those who made less than $ 3,000 dollar a year, or those who were unpopular or unstable should be the only people executed [would be wrong]. A law which in the overall view reaches that result in practice has no more sanctity than a law which in terms provides the same.”
Welke van de onderstaande stellingen is juist?

  1. Volgens Van den Haag heeft rechter Douglas gelijk.
  2. Volgens Van den Haag is de praktijk van het recht niet van belang.
  3. Volgens van den Haag is een wet die naar de letter niet discrimineert, maar in de praktijk wel discriminerend werkt op zichzelf niet in strijd met het veertiende amendement van de Amerikaanse Grondwet, dat stelt dat iedereen gelijk is voor de wet.
  4. Volgens Van den Haag is een wet die naar de letter niet discrimineert, maar in de praktijk wel discriminerend werkt, in strijd met het veertiende amendement van de Amerikaanse Grondwet, dat stelt dat iedereen gelijk is voor de wet.

Open vraag

Schrijf een kort betoog aan de hand van de beantwoording van de volgende vier met elkaar samenhangende vragen (maximaal 700 woorden).
In de tekst “Positivism and the Separation of Law and Morals” (Harvard Law Review, 1958) gaat H.L.A. Hart in op de controverse tussen diegenen die menen dat men recht en moraal zou kunnen en moeten scheiden en diegenen die menen dat van een dergelijke scheiding geen sprake is en ook niet moet zijn.

a. Geef aan wat de namen zijn van de twee stromingen waarop gedoeld wordt in de bovenstaande tekst. Geef ook aan welke denkers in het ene en welke denkers in het andere kamp moeten worden ingedeeld. Geef daarbij tevens een korte typering van de ideeën van de vertegenwoordigers van die twee stromingen.

b. Geef aan wat Harts kritiek is op de rechtsrealisten (die hij aanduidt als “Realists”), van wie hij Holmes in het bijzonder noemt.

c. Wie is in “Positivism and the Separation of Law and Morals” Harts belangrijkste tegenspeler? Geef ook in enkele woorden aan wat het kenmerkende was van die tegenspeler van Hart.

d. De stroming waarvan Hart een aanhanger is, is een verbijzondering voor de rechtswetenschap van een meer algemene benadering in de wetenschapsfilosofie. Geef aan wat de naam is en het centrale idee van die meer algemene benadering. Geef ook de namen van enkele vertegenwoordigers van die benadering. Ga ook kort in op het punt van kritiek dat door Karl Popper werd aangevoerd op die stroming.

Antwoordindicatie

  1. D

  2. A

  3. A

  4. B

  5. B

  6. C

  7. C

  8. C

  9. B

  10. C

  11. B

  12. C

  13. C

  14. B

  15. C

  16. D

  17. B

  18. C

  19. D

  20. C

  21. C

  22. C

  23. C

  24. A

  25. C

  26. C

  27. B

  28. B

  29. D

  30. C

Open vraag

  1. De twee stromingen waarop gedoeld wordt zijn die van (i) het rechtspositivisme en (ii) de natuurrechtsleer. Prominente vertegenwoordigers van het rechtspositivisme zijn: Bentham, Austin en Hart (en eventueel Radbruch I). Prominente vertegenwoordigers van het natuurrechtsdenken zijn: Blackstone, Radbruch II en Fuller (eventueel Plato, Thomas van Aquino en bijvoorbeeld Grotius). (Het kan zijn dat studenten met andere namen komen. Als het om juiste namen gaat, kan dat ook worden gehonoreerd.) De korte typering van hun denken is: Bentham is utilist. Hij verdedigt de rechtsstaatsidee. Hij onderschrijft de scheiding van recht en moraal. Austin is ook rechtspositivist. Hij meent dat het recht zoals het is moet worden gescheiden zoals het recht zoals dat moet zijn. Austin bouwt voort op het werk van Bentham. Blackstone is de natuurrechtsaanhanger tegen wie Bentham en Austin zich keren. Natuurrechtsaanhangers geloven in de betekenis van rechtvaardigheid als onderdeel van het rechtsbegrip. Zij hangen geen scheiding van recht en moraal aan. Integendeel: zij verbinden deze sterk.

  2. Het gaat dan om het feit dat de rechtsrealisten eenzijdig de nadruk leggen op de ‘problems of the penumbra’ en net doen alsof deze zodanig bepalend zijn dat er geen ‘core meaning’ zou zijn. Ze wijzen terecht – net als Hart zelf – op de ‘problems of the penumbra’, maar: “[…] it is good to be occupied with the penumbra. […] But to be occupied with the penumbra is one thing, to be preoccupied with it another.” (p. 615).

  3. Die tegenspeler van Hart was Fuller of Radbruch. Fuller komt indirect aan de orde in het laatste deel van de tekst van Hart. Fuller was een aanhanger van een versie van het natuurrecht. Hij was gepreoccupeerd met de notie van “doel” in het recht. Het zou een “doel” hebben: het dienen van de rechtvaardigheid, georiënteerd op “goed recht”. Ook zei Fuller dat het recht een “innerlijke moraal” heeft. Hier kunnen verschillende correcte dingen worden gezegd over Fuller die moeilijk in één standaardantwoord te vangen zijn. Radbruch is hier ook een goed antwoord. Daarbij kunnen studenten bijvoorbeeld wijzen op de verschillende oplossingen die Hart en Radbruch aandragen voor Duitsers die tijdens het Nazi-regime handelden in strijd met bepaalde ‘hogere’ normen. Voor Radbruch is duidelijk dat zij in strijd handelden met het natuurrecht en dus straf verdienen, terwijl deze optie afwezig is voor Hart – als rechtspositivist –, die voorstelt om een nieuwe wet met terugwerkende kracht te laten gelden.

  4. Die meer algemene benadering in de wetenschapsfilosofie is het positivisme of het logisch-positivisme. De kern van die meer algemene benadering (positivisme) is: de nadruk op feiten, objectiviteit, wetenschappelijkheid, afkeer van metafysica, vaagheid. Men hanteert onder andere inductie als methode en oriënteert zich op de verificatie van hypothesen. Positivisten zijn ook georiënteerd op de wetenschappelijke methode. Zij houden zich bezig met de vraag wat wetenschap van pseudo-wetenschap onderscheidt. Enkele vertegenwoordigers van die stroming zijn Comte, Hume, Russell, Reichenbach, Schlick en Carnap. Hier zijn natuurlijk vele andere vertegenwoordigers te noemen; andere namen kunnen ook goed zijn. De kritiek van Popper was: door inductie kan men niet tot algemene waarheden komen. Verificatie zou moeten worden vervangen door falsificatie. (Studenten moet dit wat uitvoeriger verwoorden/toelichten om alle punten te krijgen.)

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:
WorldSupporter and development goals:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2512