Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Dopamine kan overgestimuleerd of verminderd geactiveerd zijn:
In het brein moet er een balans tussen de mesolimbische en mesocorticale dopaminerge activiteit zijn:
Deze balans is delicaat.
Dopamine is 1 miljoen jaar geleden als neurotransmitter een belangrijke rol gaan spelen bij het ontstaan van de graslanden in Afrika. Het kwam vrij als diersoorten voedsel vonden, dit was namelijk in graslanden lastiger dan in het oerwoud. Hier ontstond de recht-opstaande-gang, nieuwsgierigheid en de handfunctie → motivatie.
Er zijn veel dopaminerge systemen en kernen van dopamine:
Bij dopaminerge overstimulatie gebeurt het volgende:
Bij dopaminerge remming gebeurt het volgende:
Bij de ziekte van Parkinson is er met name een degeneratie van de nigrostriatale systemen, waardoor er bewegingsarmoede en rigiditeit ontstaan. Echter ontstaan er in de loop van de ziekte ook problemen in de emotionele en cognitieve circuits. De neuro-endocriene circuits blijven gespaard.
Neuroleptica is een oude beschrijving voor antipsychotica, ofwel anti-dopaminerge middelen. Schizofrene patiënten werden vaak behandeld met neuroleptica → ontwikkelden een Parkinson-achtig beeld.
Bij schizofrenie is er dus 1 hersengebied met een verhoogde dopaminerge functie, terwijl het andere hersengebied een verlaagde dopaminerge functie heeft. Dit heeft te maken met de ontwikkeling van gebieden van de hersenen, die onder invloed staan van dopamine/D2, glutamaat/NMDA en serotonine/5HT2a:
Bij schizofrenie is er een afname van de prefrontale organisatie en vindt de dopaminerge-mesocorticale remming niet plaats → de mesolimbische overactivatie blijft aanwezig. Schizofrenie is dus een stoornis in de informatieverwerking:
Psychomimetica zijn drugs die hallucinaties kunnen veroorzaken. Ze geven een vergelijkbaar beeld als de positieve symptomen van schizofrenie, en op den duur door prefrontale downregulatie zelfs ook negatieve symptomen. Deze drugs kunnen als volgt werken:
Er ontstaat een versterkte connectiviteit tussen de precentrale gyrus met het sensomotorische netwerk → vertekening van informatie, waardoor positieve symptomen ontstaan.
Antipsychotica werken precies het tegenovergestelde als psychomimetica:
Partiële D2-agonisten kunnen D2-activatie dus zowel remmen als stimuleren. D2-antagonisten zijn de sterkste antipsychotica.
Antipsychotica zijn eigenlijk nooit alleen maar dopamine antagonisten → hebben ook secundaire farmacologische activiteit. Zo zijn antipsychotica vaak ook 5HT2a-antagonisten → zijn anti-serotonerg. Echter blijkt dat 5HT2a-activatie de D2-activatie enigszins remt, dus het effect hiervan is discutabel. Bovendien zorgen alle andere farmacologische effecten, en ook het anti-dopaminerge effect zelf, van antipsychotica voor bijwerkingen:
Met name onverschilligheid is een heftige bijwerking. Patiënten proberen dit vaak te compenseren door te gaan roken of door drugs te gebruiken.
Door de bijwerkingen kunnen op den duur extrapyramidale syndromen ontstaan:
Acute extrapyramidale syndromen worden behandeld met β-blokkers, tardieve extrapyramidale syndromen met 5HT2a-remming. Echter is dit niet bewezen.
Bij het stoppen met antipsychotica kan het maligne neuroleptica syndroom ontstaan. Dit kan optreden bij patiënten met schizofrenie die starten met dopamine-antagonisten of de dosis verhogen, maar ook bij verlaging van de dopamine-agonisten bij Parkinson patiënten. De verschijnselen van het maligne neuroleptica syndroom lijken op die van Parkinson. Daarnaast ontstaat er maligne hyperthermie, dat op sepsis lijkt. Voor het maligne neuroleptica syndroom moet het volgende gelden:
Ook moeten andere oorzaken zijn uitgesloten en mag er geen verandering zijn in eventuele serotonerge medicatie.
De DSM-5 kenmerken voor anorexia nervosa zijn:
Volgens de criteria is de ernst aan de BMI gerelateerd. Er zijn 2 subvormen van anorexia nervosa:
De DSM-5 kenmerken voor boulimia nervosa zijn:
De ernst van boulimia nervosa is afhankelijk van de frequentie.
De DSM-5 kemerken van Binge Eating Disorder (BED) zijn:
Overige gespecificeerde en ongespecificeerde voedings- en eetstoornissen zijn:
Eetstoornissen ontstaan vooral rond de adolescentie. Anorexia nervosa komt op wat jongere leeftijd voor, boulimia nervosa juist bij wat oudere adolescenten. Eetstoornissen hebben de volgende prevalentie:
De incidentie van anorexia en BED is toegenomen, waarschijnlijk doordat de criteria zijn veranderd. Het gedeelte in de restgroep is namelijk afgenomen. In de gemiddelde huisartsen praktijk is er eens per 2-5 jaar een nieuwe anorexia nervosa patiënt. Volgens de WHO criteria ziektelast heeft 12 op de 300 anorexia nervosa.
De mortaliteit van anorexia nervosa is 6 keer zo hoog in vergelijking met de normale populatie. De kans op overlijden is 0,5% per jaar:
Het beloop van anorexia nervosa is als volgt:
De prognose bij adolescenten met anorexia nervosa is mogelijk beter.
Somatische complicaties bij anorexia nervosa zijn:
Bij boulimia nervosa zijn er elektrolytstoornissen.
Somatische diagnostiek van eetstoornissen bestaat uit:
SCOFF is een methode die de huisarts kan helpen met het diagnosticeren van een eetstoornis:
Bij 2 of meer punten is nader onderzoek geïndiceerd.
Indicaties voor een ziekenhuisopname zijn:
Het ziekenhuis is er niet om patiënten te leren eten, hiervoor is de psychiatrie.
Verschillende factoren spelen een rol in het ontwikkelen van een eetstoornis:
De behandeling van eetstoornissen is geïntegreerd:
De behandeling van eetstoornissen bestaat uit:
Verslavingsmiddelen worden in 3 klassen verdeeld:
Het farmacologische effect van een drug is onlosmakelijk verbonden aan de persoon en de setting → “drug, set and setting”:
De setting bepaalt voor een groot deel hoe de drug ervaren wordt. Zo verschilt de ervaring bij het nemen van morfine in het ziekenhuis met gebruik van morfine voor genot.
In de DSM-IV criteria werd er onderscheid gemaakt tussen misbruik en afhankelijkheid, terwijl in de DSM-V alle criteria gecombineerd zijn:
Op basis van de hoeveelheid aanwezige criteria wordt de ernst van de verslaving bepaald:
In 2015 waren er 65.000 patiënten in de verslavingszorg. Hiervan heeft veruit het grootste deel een alcoholverslaving.
Het beloop van verslaving verschilt per persoon, type problematiek en setting:
De genetische kwetsbaarheid hangt af van het middel en de leeftijd van het cohort:
Moleculair genetisch onderzoek laat echter zien dat SNP’s typisch <2% van de variatie in het verslavingsfenotype verklaren. Er zijn meerdere SNP’s betrokken en er is een sterke wisselwerking tussen genen en de omgeving.
De “incentive-sensitication” theorie van verslaving was een baanbrekende theorie. De theorie zegt dat het beloningssysteem vooral gesitueerd is in het mesolimbisch dopaminesysteem, waar alle psychoactieve stoffen zorgen voor een acute verhoging van de dopamineconcentratie in met name de nucleus accumbens → beloning en motivatie:
Bij langdurig gebruik zorgt het innemen van een drug dus voor een tijdelijke compensatie van het dopaminetekort, maar niet meer voor het bevredigende effect. Aanvankelijk is er drug “liking”, maar gaandeweg het verslavingsproces wordt het drugsgebruik beheerst door stress, negatieve bekrachtiging en compulsieve “wanting”. Drugs worden dus eerst gebruikt als genotsmiddel, wat uiteindelijk steeds meer een verslaving wordt door het wegnemen van vervelende gevoelens.
Volgens het I-RISA model van verslaving moet niet alleen de emotionele waarde ofwel de “salience attribution” toegekend worden, maar ook de “impaired response inhibition”.
Ook conditionering speelt een rol bij verslaving, bijvoorbeeld bij cocaïne:
Volgens het Bio-psychosociale model van verslaving ontstaat verslaving door een combinatie van:
Verslaving is dus afhankelijk van de sociale omgeving, ervaringen en verwachtingen, leerprocessen en stressvolle of traumatische gebeurtenissen.
De behandeling van verslaving kan psychologisch of farmacologisch zijn. Principes voor verantwoord medisch handelen zijn:
Psychologische behandelingen voor verslaving zijn:
Farmacologische behandelingen voor verslaving zijn:
Er is een wederzijdse beïnvloeding van verslaving en psychiatrische comorbiditeit, maar in de ontstaansgeschiedenis gaat een psychische stoornis vaker vooraf aan een verslaving dan andersom. Psychiatrische comorbiditeit wordt geassocieerd met:
Ook gaat psychiatrische comorbiditeit vaak gepaard met systeemproblemen → vaak is er onderdiagnostiek of onvoldoende behandeling van de andere problematiek. Bij langdurige verslaving en dubbele diagnose is bijkomende problematiek zo belangrijk, dat aandacht voor sociale en maatschappelijke problemen nooit mag ontbreken. Wel is er t.g.v. de classificatiesystemen vaak excessieve comorbiditeit.
Persoonlijkheidsstoornissen beginnen niet in de vroege jeugd, dan zijn het ontwikkelingsstoornissen. Een persoonlijkheidsstoornis verdwijnt als mensen niet in contact zijn met anderen. Stabiele mentale patronen zijn onderdeel van de persoonlijkheid en zijn sinds de jonge volwassenheid aanwezig:
Begrippen die veel bij persoonlijkheidsstoornissen worden gebruikt zijn:
Met deze begrippen wordt vanuit de psychologie en psychiatrie naar de persoonlijkheid gekeken.
Vanuit de psychologie wordt naar met het OCEAN model naar de persoonlijkheid gekeken. Dit model bestaat uit de zogenaamde “big 5”:
Humorenleer is een psychologische benadering uit de middeleeuwen om persoonlijkheid te omschrijven:
Er zijn verschillende psychodynamische, psychiatrische modellen om persoonlijkheid te omschrijven:
Deze theorieën spelen in de praktijk geen grote rol meer → er wordt meer gebruik gemaakt van de beschrijvende diagnoses van de DSM-V. Wel worden de theorieën gebruikt voor het samenstellen van een behandelplan.
Volgens DSM-V is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis bij de volgende criteria:
Het patroon van een persoonlijkheidsstoornis is egosyntoon → de patiënt vindt zelf dat het bij hem past.
Grofweg zijn er 3 groepen persoonlijkheidsstoornissen:
Persoonlijkheidsstoornissen in hetzelfde cluster hebben de neiging te overlappen.
De prevalentie van alle stoornissen bij elkaar is ongeveer 13,5%. Gemiddeld komt een stoornis voor bij 1-2% van de bevolking voor. Van de psychiatrische patiënten heeft 60% last van een persoonlijkheidsstoornis, waarbij Borderline het meeste voorkomt.
Een Borderline persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door:
Een Borderline stoornis moet gedifferentieerd worden van:
Een histrionische persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door:
Een histrionische persoonlijkheidsstoornis moet gedifferentieerd worden van:
Een narcistische persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door:
Een narcistische persoonlijkheidsstoornis moet gedifferentieerd worden van andere cluster B stoornissen.
Een persoonlijkheidsstoornis ontstaat volgens het bio-psychosociaal model:
De behandeling van een persoonlijksheidsstoornis is lastig omdat het gaat om stabiele patronen → er kan weinig veranderd worden. De algemene behandeling van een persoonlijkheidsstoornis bestaat uit:
Psychiatrisch onderzoek is de manier waarop een onderzoeker psychiatrische stoornissen onderzoekt:
De kans op het krijgen van een psychiatrische stoornis wordt bepaald door:
Van de bevolking heeft 1 op de 4 een psychiatrische stoornis. Er is veel negatieve aandacht voor psychiatrische stoornissen in de media en daarom hebben artsen de verantwoordelijkheid om dit stigma tegen te gaan.
Bij het ontwikkelen van een psychiatrische stoornis spelen 2 soorten factoren een rol:
Biologische programmering vindt plaats in de vroege jeugd. Stress is een belangrijke factor voor het ontwikkelen van psychiatrische ziektes en kan een trigger zijn voor het ontwikkelen van psychiatrische symptomen. Stress is niet voorspelbaar en niet controleerbaar. Bij stress gebeurt er heel veel in de hersenen. Het heeft invloed op zowel herinneringen als biologische processen → het zijn vaak de meest intense ervaringen die gepaard gaan
.....read moreBij een psychiatrisch event moet de patiënt eerst naar de eerste hulp gebracht worden, niet naar de politiecel. Er moet eerst gekeken worden naar:
De crisisdienst is geen behandelorganisatie, maar beoordeelt en probeert te kijken waar de persoon heen moet.
Op de crisisdienst vinden tweedelijns spoedeisende consulten plaats, waarbij het volgende van belang is:
De crisisdienst is er niet om iemand van het dak te halen. Dit wordt gedaan door de politie, die de patiënt vervolgens naar de crisisdienst kan brengen. Ook is de crisisdienst er niet voor om te controleren of mensen nog leven of om juridische zaken op te lossen.
Na verwijzing van de huisarts, politie of ambulancedienst kan iemand op de crisisdienst belanden. Hier vindt triagering, onderzoeken en interveniëren in uitdagende omstandigheden plaats:
Gevaar speelt bij de crisisdienst een grote rol → er wordt vooraf en tijdens de consulten veel tijd bestaat aan risicotaxatie. Vooraf wordt dan gebruik gemaakt van risicotaxatie checklists zoals hierboven. Zowel persoonsgebonden als omgevingsfactoren spelen hierbij een rol.
Een grote uitdaging is gebrek aan informatie voor de beoordeling. Dit kan meerdere oorzaken hebben:
In deze gevallen loont het om creatief te werk te gaan om de puzzel op te lossen. Zo weten buren, de woningbouw of de apotheek vaak meer.
Een andere uitdaging in de crisis is dat dit altijd leidt tot blikvernauwing, ofwel kokervisie → mensen zijn gefixeerd op het probleem en kunnen het niet meer in perspectief zien. Dit gaat meestal gepaard met catastrofaal denken:
Men komt hierdoor zo “klem” te zitten dat ze alle geboden hulp afwijzen omdat het “toch niet helpt”. Vervolgens raken patiënten steeds meer geïsoleerd met hun probleem. Goede crisisinterventie is erop gericht te isolement te doorbreken en het probleem in ruimere context te plaatsen:
Kokervisie kan ook bij de behandelaar of verwijzer optreden.
Depressie valt onder stemmings- of emotionele stoornissen:
Soorten depressieve stoornissen zijn:
Depressie is een ziekte van de geest en van de hersenen. Het is voor mensen die het hebben doorgemaakt lastig om
.....read moreDopamine kan overgestimuleerd of verminderd geactiveerd zijn:
In het brein moet er een balans tussen de mesolimbische en mesocorticale dopaminerge activiteit zijn:
Deze balans is delicaat.
Dopamine is 1 miljoen jaar geleden als neurotransmitter een belangrijke rol gaan spelen bij het ontstaan van de graslanden in Afrika. Het kwam vrij als diersoorten voedsel vonden, dit was namelijk in graslanden lastiger dan in het oerwoud. Hier ontstond de recht-opstaande-gang, nieuwsgierigheid en de handfunctie → motivatie.
Er zijn veel dopaminerge systemen en kernen van dopamine:
Bij dopaminerge overstimulatie gebeurt het volgende:
Bij dopaminerge remming gebeurt het volgende:
Bij de ziekte van Parkinson is er met name een degeneratie van de nigrostriatale systemen, waardoor er bewegingsarmoede en rigiditeit ontstaan. Echter ontstaan er in de loop van de ziekte ook problemen in de emotionele en cognitieve circuits. De neuro-endocriene circuits blijven gespaard.
Neuroleptica is een oude beschrijving voor antipsychotica, ofwel anti-dopaminerge middelen. Schizofrene patiënten werden vaak behandeld met neuroleptica → ontwikkelden een Parkinson-achtig beeld.
Bij schizofrenie is er dus 1 hersengebied met een verhoogde dopaminerge functie, terwijl het andere hersengebied een verlaagde dopaminerge functie heeft. Dit heeft te maken met de ontwikkeling van gebieden van de hersenen, die onder invloed staan van dopamine/D2, glutamaat/NMDA en serotonine/5HT2a:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution