Art. 349 Strafvordering maakt duidelijk wat er met de antwoorden van art. 348 moet gebeuren.
Om te kunnen spreken van een strafbaar feit moet worden voldaan aan de volgende 4 voorwaarden:
Er moet een menselijke gedraging zijn
Deze gedraging moet voldoen aan een geldige wettelijke delictsomschrijving.
Deze gedraging, die aan de delictsomschrijving voldoet, moet wederrechtelijk zijn.
Deze gedraging, die aan de delictsomschrijving voldoet en wederrechtelijk is, moet aan de schuld van de verdachte te wijten zijn.
De vier voorwaarden voor een strafbaar feit zijn cumulatief.
Onder een gedraging wordt niet verstaan een gedachte.
Onder een menselijke gedraging wordt niet verstaan een gedraging van een dier.
Een delictsomschrijving omschrijft gedrag dat van een norm afwijkt (1) en bepaalt dat het plegen daarvan strafbaar is (2). Vaak wordt er ook een sanctienorm genoemd (3).
Wederrechtelijkheid betekent: in strijd met het recht.
Onder schuld wordt verstaan: verwijtbaarheid.
Een dagvaarding heeft een viertal functies: persoonsaanduidingsfunctie, oproepingsfunctie, informatiefunctie en beschuldigingsfunctie.
Een dagvaarding is nietig als zij in een van de functies grovelijk tekortschiet.
Met de grondslagleer wordt bedoeld: het feit zoals dat ten laste is gelegd. Dus de grondslag voor de terechtzitting en voor het beslissingsschema is niet het werkelijk gebeurde, maar het feit zoals dat ten laste is gelegd.
Een strafbaar feit moet worden bewezen zoals het ten laste is gelegd.
Een tenlastelegging is meestal meervoudig.
De tenlastelegging is zowel gericht aan de verdachte als aan de rechter.
Een tenlastelegging moet zo specifiek mogelijk zijn.
De rechter beantwoordt de vragen van art. 348 en 350 Sv aan de hand van feiten en omstandigheden.
Er bestaat een verschil tussen een cumulatieve tenlastelegging en een primaire en subsidiaire tenlastelegging.
Er wordt gebruik gemaakt van een primaire en subsidiaire tenlastelegging om ervoor te zorgen dat verdachte niet vrijuit gaat indien het primaire tenlastegelegde niet bewezen kan worden.
De regels over absolute competentie zijn te vinden in de Wet op Rechterlijke Organisatie. De regels over relatieve competentie zijn te vinden in de artikelen 2 t/m 6 van het Wetboek van Strafvordering.
Aantal voorbeelden van beginselen van behoorlijke procesorde: vertrouwensbeginsel, gelijkheidsbeginsel, beginsel van zuiverheid van oogmerk, beginsel van redelijke en billijke belangenafweging.
Een niet-ontvankelijkheidsverklaring van het OM is geen uitspraak over het feit als bedoeld in art. 68 Sr, maar houdt in de regel wel in dat er geen recht tot strafvervolging meer is.
Art. 69 Sr bepaalt dat indien verdachte is overleden, het OM niet ontvankelijk meer is.
Als een tenlastelegging is toegesneden op een delictsomschrijving waarin wederrechtelijkheid als bestanddeel is opgenomen, zal in de tenlastelegging moeten worden vermeld dat de gedraging van de verdachte wederrechtelijk was.
Een voorbeeld is de opzettelijke vrijheidsberoving, die in artikel 282 Sr strafbaar is gesteld. Zonder wederrechtelijkheid als voorwaarde, richt de delictsomschrijving zich ook tot degene die een rechtsgeldige titel tot vrijheidsberoving heeft.
Culpa kan worden bewezen indien de verdachte kan worden verweten dat hij/zij zich ten onrechte heeft gedragen in een bepaalde situatie
Indien de verwijtbaarheid niet wordt bewezen, bijvoorbeeld door een geslaagd beroep op een schulduitsluitingsgrond, volgt er vrijspraak. Een dergelijk verweer is een bewijsverweer, aangezien het ter sprake komt bij de eerste vraag van art. 350 Sv.
Bij culpoze delicten kan ook een beroep worden gedaan op een rechtvaardigingsgrond; deze rechtvaardigheidsgrond sluit het kunnen verwijten van de gedraging uit.
Bij culpoze delicten volgt bij zowel een geslaagd beroep op schuduitsluiting- als een rechtvaardigingsgrond vrijspraak.
Add new contribution