![Image](https://www.worldsupporter.org/sites/default/files/styles/medium/public/bundle/wereldbol_summaries_joho_single_boek_1_150x190px_0.png?itok=PgQm9J5z)
Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering
Tot de klassieke uitgangspunten behoren onder meer:
Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter
Beroepsrechters
Het vervolgingsmonopolie van het OM
Het opportuniteitsbeginsel
Strafvorderlijke legaliteitsbeginsel (art. 1 Sv)
Presumptio Innocentiae
Hoor en wederhoor (6 lid 1 EVRM en 14 lid 1 IVBPR)
Recht op rechtsbijstand, vertolking en vertaling
Zwijgrecht (verdachte is niet verplicht om te antwoorden)
Interne openbaarheid
Externe openbaarheid
Het onmiddellijkheidsbeginsel
Opsporingsambtenaren komen uiteenlopende discretionaire bevoegdheden toe ten einde hun taken uit te kunnen voeren. Dit brengt met zich mee dat deze ambtenaren zelf enige vrijheid hebben om te beoordelen of zij wel of niet gebruik zullen maken van een bevoegdheid. Beginselen van behoorlijk strafprocesrecht dienen een juiste uitoefening van bevoegdheden te waarborgen.
Beginselen van behoorlijk procesrecht zijn onderverdeeld in materiële rechtsbeginselen en formele rechtsbeginselen. Formele rechtsbeginselen zijn van toepassing op de totstandkoming en uitvoering van een vonnis. Materiële rechtsbeginselen zijn van toepassing op de inhoud van een besluit of een handeling. Voorbeelden hiervan zijn:
vertrouwensbeginsel,
gelijkheidsbeginsel,
beginsel van zuiver oogmerk (détournement de pouvoir), en
beginsel van redelijke en billijke afweging.
Art. 27 lid 1 Sv brengt aldus 3 criteria met zich mee, waaraan voldaan moet worden voordat iemand aangemerkt kan worden als verdachte:
Er moet sprake zijn van een strafbaar feit
Hier komt het materieelrechtelijke legaliteitsbeginsel (art. 1 lid 1 Sr) naar voren; er staat alleen straf op feiten die daarvoor uitdrukkelijk door de wetgever zijn aangemerkt.
Er moet een redelijk vermoeden van schuld zijn
Het vermoeden moet redelijk op zich zijn, en dus niet slechts rusten op een subjectief vermoeden van de opsporingsambtenaar. De rechter zal dan ook toetsen of de opsporingsambtenaar inderdaad tot een redelijk vermoeden van schuld kon concluderen.
NB: Schuld houdt in dit geval simpelweg in: ‘het gedaan hebben’. Specifieke betekenissen van schuld als ‘culpa’ of ‘verwijtbaarheid’ dienen in dit verband buiten beschouwing te worden gelaten.
Het redelijk vermoeden moet voortvloeien uit feiten of omstandigheden
Zoals: getuigenverklaringen en ervaringen van opsporingsambtenaren.
Wanneer iemand als verdachte aangemerkt wordt, brengt dit enerzijds met zich mee dat tegen die persoon allerlei bevoegdheden en dwangmiddelen kunnen worden toegepast. Anderzijds komt de verdachte ook allerlei rechten toe. Zo is de verdachte niet verplicht te antwoorden en dient hem cautie te worden verleend (art. 29 Sv). Ook heeft de verdachte op grond van art. 35 Sv het recht om gehoord te worden.
Een andere belangrijke deelnemer aan het strafproces is de raadsman. De verdachte heeft namelijk altijd recht op rechtsbijstand van een raadsman. Dit grondrecht staat in art. 18 GW en ook in art. 6 lid 3 sub c EVRM en art. 14 lid 3 sub d IVBPR. De raadsman is degene die de verdachte juridisch bijstaat en die de vertrouwensman is van de verdachte. Om de vertrouwensband tussen de verdachte en de raadsman te bevorderen, heeft de raadsman een geheimhoudingsplicht en een verschoningsrecht. Veelal is de raadsman tevens de woordvoerder van de verdachte. Deze taak is gebaseerd op het bovengenoemde vertrouwen en de juridische deskundigheid van de raadsman.
De taken van de politie (art. 3 Politiewet) bestaan uit handhaving van openbare orde en veiligheid, het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten en directe hulpverlening. De politie staat onder het gezag van de burgemeester en van de OvJ.
Het OM heeft een centrale rol binnen de strafvordering. Het OM beschikt over het gezag over de politie, het vervolgingsmonopolie, het opportuniteitsbeginsel en is belast met de tenuitvoerlegging van de beslissingen van de strafrechter. Enige relativering is wel op zijn plaats, het OM is namelijk afhankelijk van de politie voor wat betreft de informatievoorziening. Het OM kan aanwijzingen ontvangen van de minister van Justitie op grond van art. 127 Wet RO.
De rechterlijke macht draagt zorg voor de berechting van strafbare feiten op grond van art. 113 lid 1 GW. Het gaat hier om het opleggen van vrijheidsbenemende straffen die de rechter kan opleggen (art. 113 lid 3 GW). Ook moet de rechter op basis van het onderzoek ter terechtzitting, de tenlastelegging en de vragen van artt. 348 en 350 Sv beslissen of de verdachte het strafbaar feit begaan heeft.
Een getuige is iemand die voor de rechter een verklaring aflegt voor of tegen een beklaagde over het strafbare feit. De rechter-commissaris verhoort de getuige en de rechter of OvJ kan bevelen tot het verhoor van een getuige op grond van art. 210 Sv. De regeling voor getuigen is te vinden in artt. 210-226f Sv.
Om de vraag te beantwoorden welke rechter bevoegd is om van een bepaald geschil kennis te nemen, wordt onderscheid gemaakt tussen de absolute competentie en de relatieve competentie. De regels van de absolute competentie staan beschreven in de Wet RO. De regels voor de relatieve competentie zijn te vinden in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De absolute competentieverdeling beantwoordt de vraag wat voor soort gerecht de zaak moet behandelen. De afdeling kanton oordeelt in eerste aanleg over overtredingen. De rechtbanken oordelen over misdrijven. De hoven nemen kennis van overtredingen en misdrijven in hoger beroep en de Hoge Raad oordeelt over beroepen in cassatie (artt. 45 lid 1, 60 lid 1, 78 lid 1 Wet RO). De kantonrechter kan ook oordelen over het misdrijf stroperij (art. 314 Sr). Dit is een uitzondering.
Met relatieve competentie wordt bedoeld in welke regio het geschil voor de rechter gebracht moet worden. De hoofdregel is dat de woonplaats van de gedaagde bepalend is (art. 2 Sv). Ook is de rechtbank bevoegd als de verdachte het feit binnen het rechtsgebied van de rechtbank heeft begaan of als de verdachte zich ten tijde van de vervolging binnen het rechtsgebied van de rechtbank bevindt. Tot slot is de rechtbank bevoegd als binnen zijn rechtsgebied een vervolging ter zake van een ander feit tegen de verdachte is ingediend.
Ook de rechter heeft beleidsvrijheid bij de straftoemeting. De rechter mag een straf opleggen als aan de voorwaarden van art. 348 Sv voldaan is of hiervan afzien op grond van art. 9a Sr. Ook de rechter heeft dus twee keuzemomenten.
De functionaris dient op een gedegen manier om te gaan met zijn beleidsvrijheid. Er mag niet willekeurig opgetreden worden. Er moet immers op een stelselmatige manier gehandeld worden.
De criminele politiek moet binnen de grenzen van de normatieve en factische vereisten werken. De grenzen worden mede vormgegeven door de ongeschreven rechtsbeginselen, de (grond)wet en internationale verdragen. Er bestaat een spanning tussen de rechtsbescherming van personen en de doelmatigheid van de criminele politiek. Hoe doelmatiger de criminele politiek, hoe geringer de rechtsbescherming van de burger. De criminele politiek is ook afhankelijk van wat de wetgever beslist.
In Nederland geeft men de voorkeur aan het rationele stuursysteem. In dit systeem moeten de doeleinden vastgesteld worden en de middelen om deze doeleinden te bereiken. Dit gebeurt op het niveau van de wetgever, het OM, de politie en de rechter.
Wanneer een burger aangifte doet van een bepaald misdrijf zal de politie actie ondernemen. Op dat moment reageert de politie reactief. De politie komt dus pas in actie als er daadwerkelijk iets gebeurd is of er een redelijk vermoeden bestaat dat er misdrijf zal gaan worden gepleegd.
Tegenover reactief optreden staat pro-actief optreden. Hierbij gaat de politie zelf op zoek naar informatie (bijvoorbeeld een alcoholcontrole). Pro-actief handelen van de politie wordt mogelijk gemaakt door handhavings- en controlebevoegdheden. Deze zijn in het leven geroepen om te controleren of mensen zich aan de wet houden. Ze worden dus alleen door een specifieke wet en voor een specifiek doel in het leven geroepen. De politie mag dit nagaan zonder dat er sprake is van een verdenking. Daarnaast mag er nooit sprake zijn van détournement de pouvoir (het gebruik van bevoegdheden voor een doel waarvoor deze niet bedoeld zijn).
Eén van de meest bekende opsporingstechnieken is het verhoor van de verdachte. Dit is niet hetzelfde als het verhoor van de verdachte tijdens het proces (waarin hij zijn standpunt mag verduidelijken). In de opsporingsfase is de verdachte het object van het onderzoek. Een verhoorsituatie kan worden gecreëerd door gebruik te maken van een dwangmiddel (bijvoorbeeld ophouden van de verdachte, inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis). Vaak is dit echter niet noodzakelijk en is de dreiging hiermee al voldoende.
Tijdens dit verhoor heeft de verdachte een zwijgrecht, hetgeen duidelijk staat vermeld in art. 29 lid 1 Sv. In dit artikel staat dat de verdachte niet onder druk mag worden gezet om op vragen te beantwoorden (bijvoorbeeld door het gebruik van een dwangmiddel). Een verdachte mag nooit worden gedwongen tegen zichzelf een verklaring af te leggen (het nemo-tenetur beginsel). Voorts moet de verdachte op de hoogte worden gebracht van het feit dat hij het recht heeft om te zwijgen. Tot slot geldt er ook het pressieverbod. Dit betekent dat alle verklaringen van de verdachte in vrijheid moeten zijn afgelegd en dat de verdachte niet onder druk mag worden gezet om een verklaring af te leggen.
Een tweede opsporingstechniek is het verhoor van de getuige door de politie. Dit is echter niet neergelegd in de wet. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen getuigen die gehoord worden door de politie en getuigen die gehoord worden door de r-c of de rechter. In het eerste geval mag er geen gebruik worden gemaakt van dwangmiddelen. Een getuige kan door de politie dan ook alleen vrijwillig worden verhoord. Voor een getuige is het echter, sinds de invoering van de de auditu-jurisprudentie, aantrekkelijker geworden wel in te gaan op de vragen van de politie, omdat de getuige dan niet meer op het proces zelf hoeft te getuigen. In dit geval is het proces-verbaal het formele bewijsmiddel en de getuigenverklaring het materiële bewijsmiddel.
De rechter of de OvJ kan op grond van de art. 150 Sv een deskundige benoemen in het belang van het onderzoek. Hij kan daarbij kiezen uit deskundigen die zijn ingeschreven in een bepaald register, namelijk het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (het deskundigenregister, vgl. art. 150 lid 1 Sv). Van personen in dit register kan de deskundigheid en kwaliteit worden aangenomen. Naast personen uit het register mogen er ook andere personen worden gehoord. Hiervoor zal echter wel inschakeling van de r-c noodzakelijk zijn (artt. 176 en 227 Sv). De rechtspositie van de verdachte bij inschakeling van een deskundige is geregeld in art. 150a en verder Sv.
De OvJ heeft de mogelijkheid om te weigeren een deskundige te benoemen in het geval dat de verdachte hier om verzoekt (art. 150b lid 1 Sv). De verdachte kan in reactie hier op de r-c vragen om toch een deskundige te benoemen.
Dwangmiddelen kunnen op verschillende manieren worden onderverdeeld, bijvoorbeeld naar de bevoegde autoriteit, naar object, of naar volgorde van de wet. Een meer bruikbare hoofdindeling is de indeling van dwangmiddelen naar:
personen (vrijheidsbenemende dwangmiddelen);
voorwerpen, gegevens en vorderingen;
plaatsen.
Staande houden, het aanspreken en eventueel aanklampen van verdachten teneinde zijn/haar personalia (voornaam, naam, geboorteplaats en –datum, woon-/verblijfplaats) te vragen, is een vrijheidsbeperkend dwangmiddel. Het niet overdragen van personalia en het onttrekken aan de staande houding, bijvoorbeeld door weg te lopen, is niet strafbaar, mits er geen geweld aan te pas komt. Het opgeven van een valse naam is wel strafbaar (art. 435 sub 4 Sr). Staande houding kan eventueel voorafgegaan worden door het verzoek een voertuig te stoppen. Probleem hierbij is dat de bestuurder op dat moment niet ziet of het een verplichte staande houding betreft krachtens art. 160 WVW of een aanmaning met betrekking tot personalia die straffeloos genegeerd mag worden. Ook de wet schept geen duidelijkheid in deze situatie.
Het beroven van vrijheid, desnoods door aangrijpen en vasthouden (met gebruik van proportioneel geweld) teneinde de verdachte naar een plaats van verhoor te (doen) leiden, valt onder aanhouding (artt. 53 en 54 Sv). Staande houding hieraan voorafgaand is mogelijk, maar niet noodzakelijk. Echter, net als bij staande houding, is weglopen (wanneer dit lukt zonder gebruik van geweld of dreiging daarmee) niet strafbaar (art. 184 Sr).
Ophouden voor onderzoek omvat meer dan ophouden voor verhoor (zoals het voorheen genoemd werd); het geeft aan dat er in deze fase van vrijheidsbeneming meer legitieme onderzoeksdoelen zijn dan alleen verhoor (zoals bijvoorbeeld een getuigenconfrontatie, onderzoek aan kleding en lichaam etc.)(art. 56a Sv). Het onderzoek dient door een (hulp)officier te worden bevolen, waarbij de daadwerkelijke uitvoering meestal wordt uitbesteed.
Inverzekeringstelling geschiedt op bevel van de (hulp)officier en mag alleen tegen verdachten ingezet worden (diegenen op wie de vervolging is gericht). Over de verlenging van inverzekeringstelling beslist alleen de OvJ. Dit heeft te maken met het algemene uitgangspunt dat naarmate de bevoegdheid ingrijpender is, een hogere autoriteit ingeschakeld dient te worden.
Art. 133 Sv stelt de formele definitie van voorlopige hechtenis als: ‘vrijheidsbeneming ingevolge enige bevel van bewaring, gevangenneming of gevangenhouding’. Het gaat hierbij om een vrijheidsbeneming door de strafrechter die voorafgaat aan de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van een veroordeling.
Voorlopige hechtenis maakt een zware inbreuk op het recht op fysieke vrijheid van een persoon, te meer de lange maximale duur ervan. Dit terwijl er nog geen schuld van enig strafbaar feit bewezen is. Indien iemand (achteraf) ten onrechte vast heeft gezeten, kan dit niet meer worden teruggedraaid, maar hoogstens financieel worden gecompenseerd.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende participanten aanwezig:
De rechter
Het OM (in de vorm van de OvJ)
De verdachte en diens raadsman.
De OvJ bepaalt of een zaak bij de rechter komt. Is dit eenmaal besloten dan heeft de rechter de leiding tijdens het onderzoek ter terechtzitting. De OvJ en de verdachte zijn de procespartijen. Tijdens het voorbereidend onderzoek is de verdachte meer voorwerp van onderzoek en heeft hij inbreuken op zijn rechten te dulden. Zodra het onderzoek ter terechtzitting aanvangt staat de verdachte echter meer op gelijke voet met het OM.
De rechter moet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Onpartijdigheid volgt onder andere uit artt. 268 en 271 Sv. Om dit aspect te benadrukken, mogen behalve de rechters en de griffier niemand anders plaatsnemen aan de tafel van de rechtbank. Zie art. 278 lid 3 Sv. Verder heeft de rechter een leidende rol, hij bepaalt de gang van zaken tijdens het proces en is verantwoordelijk voor het verloop van het proces.
Alles wat er tijdens de zitting gebeurt, wordt door de griffier vastgelegd in een proces-verbaal (art. 326 lid 1 Sv). Van dit proces-verbaal wordt in beginsel aangenomen dat het juist is. Wat er niet in staat, wordt geacht niet plaats te hebben gevonden. Wanneer de verdachte of zijn raadsman dan ook zeker willen zijn dat iets wordt opgenomen in het proces verbaal, dan kunnen zij dit schriftelijk bij de griffier inleveren met het verzoek dit op te nemen in het proces-verbaal (art. 326 lid 4 Sv). De voorzitter kan dit ook doen op grond van art. 326 lid 3 Sv. Als er een contradictie is tussen het proces-verbaal en het vonnis, dan heeft tegenwoordig het proces-verbaal voorrang. Het vaststellen van het proces-verbaal gebeurt door de griffier én een van de rechters/voorzitter (art. 327 Sv). Het gaat hier dus om een gedeelde verantwoordelijkheid.
Met uitzondering van gevallen die bij de wet zijn bepaald, vinden de zittingen in het openbaar plaats. Deze eis is neergelegd in art. 121 Gw. Art. 4 lid 1 RO herhaalt de grondwet, maar art. 4 lid 2 RO geeft de rechter de mogelijkheid om het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren te laten plaats vinden. Dit kan de rechter beslissen om gewichtige redenen. Dit is nader uitgewerkt in art. 269 lid 1 Sv. Alle procesdeelnemers kunnen om zo een bevel verzoeken als de rechter hier niet ambtshalve toe beslist. Dit verzoek dient in openbaarheid te gebeuren. De rechter kan niet tot dit besluit over gaan voordat hij de overige procesdeelnemers heeft gehoord volgens art. 269 lid 2 Sv. Het horen van de procesdeelnemers mag wel achter gesloten deuren plaats vinden. Wanneer er eenmaal een beslissing is genomen omtrent het wel of niet achter gesloten deuren plaatsvinden van een proces, staat hier geen beroep meer voor open.
Een algemene aanwezigheidsplicht voor de verdachte geldt niet in het Nederlandse strafprocesrecht. Wanneer de verdachte (om welke reden dan ook) besluit niet op te komen dagen, dan wordt zijn zaak bij verstek behandeld, tenzij de rechter van mening is dat het noodzakelijk is dat de verdachte alsnog verschijnt. Hij kan de verdachte dan nogmaals oproepen of zelfs zijn medebrenging bevelen (art. 279 lid 2 Sv). Wanneer de verdachte er niet is maar zijn raadsman wel aanwezig en gemachtigd is om namens de verdachte op te treden, dan kan de zaak wel worden behandeld.
Eerst wordt de verdachte verhoord (art. 286 Sv). Dit is niet verplicht, maar wel aan te raden. Wanneer men namelijk weet welk standpunt de verdachte inneemt, kan het verdere proces hierop worden aangepast. Als een verdachte het strafbare feit namelijk direct bekend, is het bijvoorbeeld niet nodig nog heel veel andere getuigen te horen.
De getuigen worden opgeroepen door het OM volgens art. 260 lid 1 Sv. Daarnaast kan de voorzitter een bevel geven aan de OvJ tot het oproepen van getuigen ex. art. 263 lid 4 en 5 Sv of kan de verdachte de OvJ verzoeken art. 260 lid 1 en 5 Sv. De OvJ kan het bevel of verzoek weigeren onder omstandigheden. De weigering moet dan wel op grond zijn van een van de onderstaande punten:
De getuige zal niet binnen een bepaalde termijn (kunnen) verschijnen. Redenen hiervoor kunnen zijn: onvindbaarheid of opsluiting (getuige zal niet verschijnen, art. 264 lid 1 sub a Sv);
De gezondheidstoestand van de getuige is dusdanig dat getuigen voor hem een groot risico oplevert. Hierbij wordt een afweging gemaakt met het belang om de getuige wél te ondervragen (gezondheidsschade, art. 264 lid 1 sub b Sv);
De getuige is niet relevant voor deze rechtszaak. De relevantie wordt bekeken aan de hand van de vragen in art. 348 en 350 Sv (overbodigheid/weinig belang voor de verdediging, art. 264 lid 1 sub c Sv);
Het gaat om een bedreigde getuige (art. 136c Sv), een anonieme getuige of een afgeschermde getuige (art. 136d Sv).
In het onderzoek ter terechtzitting is ook ruimte voor de benadeelde partij en/of het slachtoffer. De rechter bezit de bevoegdheid om deze partij te bevelen om op te komen dagen op de zitting op grond van art. 332 Sv. Het slachtoffer kan gebruik maken van het spreekrecht op basis van art. 302 lid 1 Sv. Het slachtoffer wordt nader ondervraagd en wordt door de voorzitter in de gelegenheid gesteld te spreken (art 51e Sv). Door gebruik te maken van zijn spreekrecht, kan het slachtoffer een zogenaamd victim impact statement maken, waarin hij aangeeft wat de gevolgen van het strafbare feit voor hem zijn geweest. Is er twijfel of het slachtoffer de waarheid spreekt of is het relevant voor de bewijsvraag, dan kan het slachtoffer alsnog beëdigd worden (om nadien als getuige te spreken). Daarnaast kan het slachtoffer een vordering tot schadevergoeding indienen. Het slachtoffer mag hierbij stukken overleggen, maar geen deskundigen op getuigen aanbrengen ex. art. 334 lid 1 Sv. Ook mag het slachtoffer de vordering toelichten ex. art. 334 lid 2 Sv.
De voorvragen van art. 348 Sv met hun mogelijke rechtsgevolg zijn hieronder weergegeven:
Is de dagvaarding geldig? Zo niet, dan volgt nietigheid van de dagvaarding
Is de rechter bevoegd? Zo niet, dan volgt onbevoegdheid van de rechter
Is de OvJ ontvankelijk in zijn vervolging? Zo niet, dan volgt niet ontvankelijkheid van het OM
Zijn er redenen de vervolging te schorsen? Zo ja, dan volgt schorsing van de vervolging
Wanneer de rechter blijft steken bij het beantwoorden van één van deze vragen, kan de zaak opnieuw worden berecht. Hetzelfde geldt niet na beantwoording van de hoofdvragen van art. 350 Sv. Deze vragen gaan namelijk inhoudelijk op de zaak in en vanaf dat moment is dus het ne bis in idem (art.68 Sr) beginsel van toepassing.
Ook de vragen van art. 350 Sv moeten in vaste volgorde worden beantwoord:
Is de tenlastelegging bewezen? Zo niet, dan volgt vrijspraak
Is het feit strafbaar? Zo niet, dan volgt ontslag van alle rechtsvervolging
Is de dader strafbaar? Zo niet, dan volgt ontslag van alle rechtsvervolging
Welke straf of maatregel moet worden opgelegd? Strafoplegging
Naast een goede motivatie, moet de rechterlijke beslissing aan nog een aantal andere voorwaarden voldoen. Zo moet de beslissing binnen de grenzen van de wet zijn genomen, moet de rechter aangeven hoe hij van zijn beoordelingsvrijheid gebruik heeft gemaakt en welke belangen hij heeft afgewogen.
Om er voor te zorgen dat de verdachte komt opdagen bij het proces en zich dus ook kan verdedigen, dient in de dagvaarding aangegeven te zijn waar en wanneer de verdachte ergens moet zijn. Ook moet duidelijk zijn voor welke rechter hij moet verschijnen. Daarnaast dient de dagvaarding op de juiste wijze te worden betekend. Dit is geregeld in artt. 258 lid 1 en 586 lid 1 Sv. Concreet betekent dit dat een gerechtelijk stuk wordt uitgereikt.
Deze uitreiking (die meestal per post geschiedt) moet zo veel mogelijk in persoon gebeuren. De postbode kan dit doen door bij het betreffende adres aan te bellen, te vragen naar de persoon in kwestie en het stuk aan hem te overhandigen. Als het gaat om een appelzaak, dan kan het ook voorkomen dat de raadsman van de verdachte het stuk (eveneens) krijgt uitgereikt.
Het begrip bewijzen is het ‘aantonen dat in redelijkheid niet kan worden getwijfeld aan de juistheid van het verwijt dat aan de verdachte wordt gemaakt’. Omdat het gaat om een gedraging die zich in het verleden heeft afgespeeld, is het bijna nooit mogelijk om te spreken van onweerlegbaar bewijs. De rechter zal daarom moeten afgaan op bijvoorbeeld de verklaringen van anderen en diverse alternatieve bronnen, eventueel aangevuld met de kennis van een specialist. Er hoeft geen absolute zekerheid uit deze bronnen te volgen, maar er moet wel sprake zijn van meer dan waarschijnlijkheid!
Wanneer er eenmaal is vastgesteld dat bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen, dan kan ook het bewijsmateriaal dat daaruit voorkomt ‘ besmet’ zijn. Dit is het leerstuk van ‘fruits of the poisonous tree’. Er kan op vier manieren op deze situatie worden gereageerd:
De rechter kan vaststellen dat er inderdaad een fout is gemaakt, maar daar verder geen rechtsgevolg aan verbinden;
De rechter kan tot strafvermindering besluiten als hiermee het nadeel dat de verdachte heeft ondervonden, kan worden weggenomen;
De rechter kan het OM niet-ontvankelijk verklaren;
De rechter kan het desbetreffende bewijs uitsluiten.
Als is aangetoond dat de verdachte de feiten heeft begaan, moet worden gekeken of dit ook een strafbaar feit oplevert. Dit wordt ook wel de kwalificatie genoemd. Een wetsbepaling heeft een aantal bestanddelen waaraan het moet voldoen, voordat het tot een strafbaar feit komt. Als in de bewezenverklaring slechts aandacht is gespendeerd aan bijvoorbeeld 3 van 4 bestanddelen, dan zal de kwalificatie mislukken. Dan kan de rechter niet alle bestanddelen bewezen verklaren; er is sprake van een incomplete bewezenverklaring.
Als het feit bewezen is verklaard en ook nog eens een strafbaar feit is, dan zal gekeken worden of de verdachte zich kan beroepen op een strafuitsluitingsgrond. De verdachte hoeft slechts aannemelijk te maken dat er een strafuitsluitingsgrond is. De rechter heeft hierbij ook een ambtshalve plicht tot onderzoek verrichting.
Hoewel de begrippen vonnis en uitspraak veelal door elkaar gebruikt worden, dient er een onderscheid te worden gemaakt. In bovenstaande is reeds besproken wat allemaal in het vonnis opgenomen dient te zijn (zoals bijvoorbeeld de namen van rechters, personalia van de verdachte en de dag van het wijzen op grond van art. 357 Sv). Na het vaststellen van het vonnis, dient dit op een openbare terechtzitting te worden uitgesproken. Dit laatste betreft de uitspraak die altijd openbaar is (art. 362 lid 1 Sv, art. 121 Gw, art. 6 lid 1 EVRM en art. 14 lid 1 IVBPR) en uiterlijk 14 dagen na de terechtzitting hoort plaats te vinden.
De belangrijkste bijkomende beslissing betreft de vordering van de benadeelde partij (art. 361 lid 4 Sv). De rechtbank dient hierbij ten eerste vast te stellen of de vordering ontvankelijk is. Hierbij gelden drie criteria: de behandeling mag het strafgeding niet onevenredig belasten, de verdachte dient een straf of maatregel te worden opgelegd of art. 9a Sr moet van toepassing zijn en aan de benadeelde partij dient rechtstreeks schade te zijn toegebracht.
Gewone rechtsmiddelen zijn te verdelen in:
Verzet (artt. 399-403 Sv)
Hoger beroep (art. 60 RO en artt. 404- 426 en 445- 448 Sv)
Cassatie (art. 78 RO en artt. 427 e.v. en 445-448 Sv)
Bijzondere rechtsmiddelen zijn te verdelen in:
Cassatie in het belang der wet (art. 78 RO en art. 456 Sv)
Herziening (artt. 457-481 Sv)
Bij hoger beroep wordt de zaak voorgelegd aan een hogere instantie (de appelrechter) voor een nieuw feitenonderzoek. Het karakter van het hoger beroep heeft een voortbouwend aspect; in hoger beroep wordt het vonnis in eerste aanleg als start genomen. De zaak wordt wel volledig opnieuw bekeken, maar de appelrechter is dus wel bevoegd om informatie uit de eerste zaak te gebruiken. De hoofdregel hierbij is dat hoger beroep van een vonnis van de rechtbank moet worden ingesteld bij het hof (art. 60 RO en art. 404 e.v. Sv). Het voordeel hiervan is dat de leden van het hof veelal meer ervaring hebben dan de feitenrechter en hierdoor wellicht een meer volledige waarheid boven tafel kunnen krijgen. Een nadeel dat aan het hoger beroep kleeft, is dat de zaak ouder is geworden en de herinneringen van de betrokkenen nog meer zijn vervaagd.
Beroep in cassatie wordt ingesteld bij de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege van Nederland (art. 78 RO). De Hoge Raad heeft ten doel eenheid in de rechtspraak te creëren. De wetgever kan niet in alles voorzien en laat de rechters de wetsbepalingen verder interpreteren. Daarnaast heeft het een controle functie ten opzichte van lagere rechters. De Hoge Raad beoordeelt of lagere rechters het recht juist hebben toegepast.
Partijen kunnen in cassatie gaan als er geen andere rechtsmiddelen open staan of hebben gestaan ex art. 78 lid 5 RO. Zoals eerder gezegd gaat het in cassatie om rechtskwesties en geen feitenkwesties. Art. 79 RO geeft aan dat het moet gaan om verzuim van vormen of schending van het recht. De vormverzuimen worden omschreven in art. 431 Sv. De vormverzuimen kunnen zich voordoen in het vonnis of arrest zelf, maar ook in de loop van het rechtsgeding. Het loop van het rechtsgeding omvat meer dan alleen het onderzoek ter terechtzitting. Deze bepaling ziet alleen op formele nietigheden (bepalingen op straffe van nietigheid).
Iedere rechtbank dient een enkelvoudige kamer in te stellen voor de beslissing van strafzaken niet zijnde kantonzaken op grond van art. 51 lid 1 RO. Dit betreft de politierechter, aldus lid 2. De politierechter is bevoegd om eenvoudige zaken te berechten, waarbij geen zwaardere straf dan maximaal 1 jaar gevangenisstraf mag worden opgelegd (art. 369 lid 2 Sv).
Ten aanzien van de procedure voor de politierechter zijn dezelfde regels van toepassing, tenzij de aparte regelingen met betrekking tot de politierechter hiervan afwijken. De afwijkende regelingen staan in artt. 369-381 Sv.
De kantonrechter is (op enkele uitzonderingen daargelaten) bevoegd te oordelen ten aanzien van overtredingen. De gewone procedure regels uit het wetboek van strafvordering zijn ook van toepassing op de kantonrechter tenzij er in specifieke regels iets anders is bepaald. De afwijkende regels staan in artt. 383-398 Sv.
De transactie is een buitengerechtelijke afdoening van strafzaken. Het voordeel is dat het veel tijd bespaart voor alle deelnemers in het strafproces. De transactie laat zich kenmerken als twee eenzijdige rechtshandelingen namelijk: de aanbod (van het OM niet verder te vervolgen) en de acceptatie (van de verdachte om in ruil hiervoor een geldbedrag/ boete/ transactie te betalen).
De strafbeschikking wordt opgelegd door de OvJ aan de verdachte. De verdachte die het daar niet mee eens is, kan hiertegen verzet doen bij de rechter. Doet de verdachte echter niks, dan wordt de strafbeschikking onherroepelijk. Dit laatste aspect van een actieve houding van de verdachte is een groot verschil met dat van het transactieaanbod. Indien de verdachte niet reageert op een transactieaanbod, komt de zaak namelijk gewoon voor de rechter.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Add new contribution