Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

TentamenTests bij Statistical Methods for Psychology van Howell - 8e druk

Welke begrippen zijn belangrijk bij correlationeel en experimenteel onderzoek? - TentamenTests 1

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 1

Vraag 1

Er wordt een steekproef getrokken uit een kleine stad in Nebraska om het percentage Spanjaarden in de Verenigde Staten te schatten. Waar ontbreekt het hier aan?

  1. Interne validiteit
  2. Willekeurige toewijzing
  3. Externe validiteit
  4. Niet willekeurige toewijzing

Vraag 2

Een onderzoek bestaat uit 20 vrouwen en 20 mannen. Er wordt gekeken naar het verband tussen hun gewicht en lengte. Daarbij worden ook de mannen en de vrouwen met elkaar vergeleken. Wat voor type variabelen worden hier gebruikt?

  1. Discrete variabelen
  2. Continue variabelen
  3. Allebei
  4. Geen van beide

Vraag 3

Een onderzoeker wil nagaan of er een verband is tussen extraversie en zelfvertrouwen. Hij laat 100 kinderen een vragenlijst invullen over extraversie, waarbij een score behaald kan worden tussen de 1 en 10. 1 betekent ‘introvert’ en 10 ‘heel extravert’. Daarna moeten de kinderen op een schaal van 1 tot 10 aangeven hoeveel zelfvertrouwen ze hebben. De onderzoeker verwacht dat kinderen die hoger scoren op de extraversie vragenlijst, ook aangeven meer zelfvertrouwen te hebben. Welke meetschaal is hier van toepassing?

  1. Nominale schaal
  2. Ordinale schaal
  3. Interval schaal
  4. Ratio schaal

Vraag 4

Bij een onderzoek aan de Universiteit van Leiden wordt het BMI berekend van 50 studenten. Dit wordt gedaan aan de hand van het gewicht en de lengte en wordt vergeleken over meerdere leeftijdsgroepen. Welke meetschaal is hier van toepassing?

  1. Nominale schaal
  2. Ordinale schaal
  3. Interval schaal
  4. Ratio schaal

Vraag 5

Welke term voor een maat wordt gebruikt die verwijst naar de volledige populatie?

  1. Een statistiek
  2. Een parameter
  3. Een variabele
  4. Een sample

Vraag 6

Iemand beweert over een bepaalde variabele dat de score van Elise twee keer zo groot is als die van Adriaan. Welk meetniveau moet de variabele ten minste hebben om deze uitspraak te kunnen doen?
Nominale schaal

  1. Nominale schaal
  2. Ordinale schaal
  3. Interval schaal
  4. Ratio schaal

Vraag 7

In een onderzoek wordt de variabele Intelligentie op de volgende manier gemeten:
1 = IQ lager dan 70
2 = IQ tussen 71 en 90
3 = IQ tussen 91 en 110
4 = IQ tussen 111 en 120
5 = IQ hoger dan 120

Welk meetniveau heeft deze variabele?

  1. Nominale schaal
  2. Ordinale schaal
  3. Interval schaal
  4. Ratio schaal

Open vragen bij hoofdstuk 1

Vraag 1

Wat houdt correlationeel onderzoek in?

Vraag 2

Een onderzoeker wil nagaan in welke mate hoogbegaafdheid bij kinderen op de basisschool samengaat met gedragsproblemen in de klas. Welk soort onderzoek is geschikt om deze vraagstelling te onderzoeken?

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 1

Vraag 1

C. De steekproef geeft geen goede reflectie van de populatie.

Vraag 2

C. Geslacht is een discrete variabele; lengte en gewicht zijn continue variabelen.

Vraag 3

B. Er is wel een ordening, maar er zijn geen legitieme verschillen tussen de schaalpunten en er is geen absoluut nulpunt.

Vraag 4

C. Er zijn legitieme verschillen tussen de schaalpunten, maar er is geen absoluut nulpunt.

Vraag 5

B. Een parameter.

Vraag 6

D. Ratio schaal

Vraag 7

B. Ordinale schaal

Antwoordindicatie Open vragen bij hoofdstuk 1

Vraag 1

Bij dit soort onderzoek wordt de relatie tussen variabelen bestudeerd. Met correlationele onderzoeken kunnen echter geen uitspraken gedaan worden over oorzaak-gevolgrelaties.

Vraag 2

Correlationeel onderzoek.

Hoe werkt het beschrijven en verkennen van data? - TentamenTests 2

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 2

Vraag 1

Stelling 1: Een normaal curve houdt rekening met het gemiddelde en de standaarddeviatie van de data

Stelling 2: De kernel dichtheidsplot houdt rekening met het gemiddelde en de standaarddeviatie van de data

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

Eigenschappen van een normaal curve zijn: (meerdere antwoorden mogelijk)

  1. Een symmetrische verdeling
  2. Een bimodale distributie
  3. Positieve scheefheid
  4. Mesokurtisch

Vraag 3

Welke centrale tendentie maat kan gebruikt worden bij een variabele van nominaal meetniveau?

  1. Variantie
  2. Mediaan
  3. Modus
  4. Gemiddelde

Vraag 4

Bekijk de volgende scores: 11 15 19 26 37

Welke onderstaande uitspraak is onjuist?

  1. De mediaan is 19
  2. Het eerste kwartiel is 15
  3. De verdeling is scheef naar rechts
  4. De interkwartiel range is gelijk aan 26

Vraag 5

Er wordt een onderzoek gedaan naar het gemiddelde IQ van kinderen op een school in Leiden. Er wordt een steekproef van 6 kinderen genomen. Hieronder staan hun scores.

Leerling

1

2

3

4

5

6

IQ-score

110

105

80

85

90

100

Bereken de variantie.

  1. 140
  2. 10,95
  3. 120
  4. 11,83

Vraag 6

Bekijk de volgende scores: 3 4 6 8 19

Stelling 1: De binnen afrastering loopt van -2 tot en met 14

Stelling 2: De score van 19 is een uitbijter

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 7

De verzamelde data wordt vermenigvuldigd met 3. De oude standaarddeviatie is 1,41. Floor’s score is 5. Bereken de nieuwe variantie.

  1. 15
  2. 18
  3. 36
  4. 45

Open vragen bij hoofdstuk 2

Vraag 1

Van elf willekeurig gekozen studenten is direct na afloop van tentamen M&T nagegaan hoeveel van de 40 vragen zij goed beantwoord hebben. Deze scores zijn weergegeven in onderstaande stemplot.

0

2

6

6

 

1

0

8

9

 

2

1

   

3

4

6

8

9

Bepaal de waarde van de mediaan.

Vraag 2

Wat is de mediaan van de scores 4-6-8-10-18?

Vraag 3

Wat is de mediaan van de volgende rij getallen: 8, 9, 14, 15?

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 2

Vraag 1

A. Alleen stelling 1 is juist

Vraag 2

A. Een symmetrische verdeling en D. Mesokurtisch

Vraag 3

C. Modus

Vraag 4

D. De interkwartiel range is 26.

Vraag 5

A. 140

Vraag 6

C. Beide stellingen zijn juist

Vraag 7

C. 36

Antwoordindicatie Open vragen bij hoofdstuk 2

Vraag 1

19

Vraag 2

8

Vraag 3

11.5

Wanneer en hoe wordt de normaalverdeling gebruikt? - TentamenTests 3

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3

Vraag 1

Stelling 1: De normaal verdeling is een symmetrische, unimodale verdeling

Stelling 2: T-scores werken met een gemiddelde van 0 en een standaarddeviatie van 1

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

Bij een onderzoek naar het IQ van basisschoolkinderen behaalt één kind een bijzondere score: 145. Het gemiddelde IQ is 100 met een standaarddeviatie van 15. Hoeveel standaarddeviaties wijkt de score van het kind af van het gemiddelde?

  1. 45
  2. 3
  3. 1.96
  4. -3

Vraag 3

Hoe groot is het gebied onder de normaal curve vanaf z = 1,5

  1. 0,4394
  2. 0,9394
  3. 0,0606
  4. 0,1200

Vraag 4

Aan 20 vrouwen uit Groningen wordt hun gewicht gevraagd. Het gemiddelde gewicht van vrouwen in Groningen is 87 kilo, met een standaarddeviatie van 5. Tussen welke waarden zal 95% van de vrouwen zitten qua gewicht?

  1. 77,2 - 96,8
  2. 82,3 - 91,8
  3. 72,5 - 101,5
  4. 74,5 - 99,5

Vraag 5

Wat geeft de ordinaat (een van de assen van een histogram) aan?

  1. De verschillende waarden van X
  2. De dichtheid van X
  3. De frequentie van X
  4. De kans op X

Open vragen bij hoofdstuk 3

Vraag 1

Je vergelijkt de grootten van mossels in de zee in twee mosselpopulaties middels een z-test; de toetsingsgrootheid heeft de waarde z = 3.5. Wat is de meest correcte conclusie?

Vraag 2

Een beroepskeuzebureau hanteert een genormeerde IQ-test voor HAVO-leerlingen uit de hoogste klas. Deze test heeft een variantie van 225. De scores die hiermee verkregen worden, zijn normaal verdeeld. Een steekproef van 25 leerlingen uit de groep die zich bij dit bureau voor advies heeft aangemeld, scoort op deze test gemiddeld 119. Wat is het 95% betrouwbaarheidsinterval van het populatiegemiddelde?

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3

Vraag 1

A. Alleen stelling 1 is juist

Vraag 2

B. 3

Vraag 3

C. 0,0606

Vraag 4

A. 77,2 - 96,8

Vraag 5

B. De dichtheid van X

Antwoordindicatie Open vragen bij hoofdstuk 3

Vraag 1

Omdat er een z-test is gebruikt mag je ervan uitgaan dat de schelpgrootten normaal verdeeld zijn en dat het hier gaat om het verschil in gemiddelde schelpgrootte tussen de twee populaties (de mediaan wordt gebruikt voor niet-normaal verdeelde grootheden). De overschrijdingskans voor s = 3.5 is 0.00023, en dit is veel kleiner dan 0.05; er is een significant verschil in gemiddelde schelpgrootte tussen de twee populaties.

Vraag 2

113.12 ≤ mu ≤124.88

Hoe werkt het testen van hypothesen? - TentamenTests 4

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 4

Vraag 1

Stelling 1: Met een steekproefverdeling van verschillen tussen gemiddelden toetsen we de kans dat de data voorkomt, aangenomen dat de nulhypothese juist is.

Stelling 2: Als de nulhypothese verworpen wordt, betekent dit dat de populatiegemiddelden gelijk zijn

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

Stelling 1: Een type I fout is de kans dat H0 verworpen wordt, terwijl H0 eigenlijk waar is

Stelling 2: Door het verhogen van α wordt de kans op type II fouten minder

  1. Alleen stelling 1 is juist
  2. Alleen stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 3

Waarom wordt er in onderzoek vaak gebruik gemaakt van tweezijdig toetsen?

  1. Omdat het vaak onduidelijk is wat de richting van het effect zal zijn
  2. Omdat onderzoekers zo conservatief mogelijk willen testen
  3. Allebei de bovenstaande mogelijkheden zijn juist
  4. Allebei de bovenstaande mogelijkheden zijn onjuist

Vraag 4

Vul de onderstaande zin aan:

Een steekproefverdeling is de verdeling van … bij … steekproeven.

  1. Gemiddelden; herhaalde
  2. Variantie; herhaalde
  3. Gemiddelden; replicaties van
  4. Variantie; replicaties van

Open vragen bij hoofdstuk 4

Vraag 1

Welke stappen worden doorlopen bij het hypothesetesten?

Vraag 2

In een rechtszaak wordt een persoon berecht en schuldig bevonden. Na een paar maanden blijkt dat deze persoon onschuldig is en wordt vrijgesproken. Is hier een fout gemaakt, en zo ja, welke fout is hier gemaakt?

Vraag 3

De statistical power van een test om in een experiment een bepaald verschil van minstens 50% tussen controlegroep en behandelde groep aan te tonen is 0.4. Wat betekent dit?

Vraag 4

Voor een steekproef van 134 studenten is de affiniteit met vlees eten onderzocht. Aan de helft werd voorafgaande aan het onderzoek filmpjes getoond over hoe vlees wordt gemaakt. De andere helft keek naar een comedy film. De volgende gegevens zijn bekend: Het gemiddelde de eerste groep is 4.78 met een standaarddeviatie van 1.61.Het gemiddelde van de tweede groep bedraagt 4.54 met een standaarddeviatie van 1.56. Voer de geschikte t-toets uit op deze gegevens. Kun je de nulhypothese verwerpen wanneer je eenzijdig toetst met a = 0.05?

Vraag 5

Een bepaalde matched pairs t-toets levert een significant resultaat bij een significantieniveau van 5%. De power van deze toets bij een inhoudelijk redelijke effect-grootte 0.12. Wat is de kans op het onterecht verwerpen van de nulhypothese?

Vraag 6

De tijd die studenten nodig hebben om een tentamenvraag op te lossen is normaal verdeeld met een gemiddelde van 30 seconden en een standaarddeviatie van 3 seconden. Je wilt onderzoeken of de gemiddelde tijd mu verandert na oefening. Je doet dit door 9 aselect geselecteerde studenten 30 minuten te laten oefenen met de tentamenvraag. Vervolgens laat je hen de specifieke vraag maken en meet je de tijd, X, die het kost om deze vraag op te lossen. Veronderstel dat de standaarddeviatie 3 seconden blijft. Voor welke waarden van x verwerp je de nulhypothese dat mu gelijk is aan 30 seconden, bij een tweezijdige toets met a = 0.01?

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 4

Vraag 1

A. Alleen stelling 1 is juist.

Vraag 2

C. Beide stellingen zijn juist.

Vraag 3

C. Allebei de bovenstaande mogelijkheden zijn juist.

Vraag 4

A. Gemiddelden; herhaalde

Antwoordindicatie Open vragen bij hoofdstuk 4

Vraag 1

Stel een onderzoekshypothese op, bijvoorbeeld: Mensen doen er langer over om te vertrekken als iemand op hun parkeerplek wacht.
Verzamel steekproeven van beide condities (tijd met wachtende mensen/ geen wachtende mensen)
Stel een nulhypothese (H0) op, dat de steekproeven uit populaties komen met eenzelfde gemiddelde: vertrektijden hangen niet af van het feit of iemand staat te wachten.
Stel een steekproefverdeling van verschillen tussen gemiddelden op, aangenomen dat H0 waar is.
Bereken de kans van een gemiddelden verschil minstens zo groot als die we hebben gevonden in de steekproef.
Beslis op basis van die kans of we H0 kunnen verwerpen of behouden. Als we H0 verwerpen, houdt dat in dat de populatiegemiddelden niet gelijk zijn.

Vraag 2

Er is een Type-I fout gemaakt. Hij is beschuldigd, terwijl hij niet schuldig was. De nulhypothese gaat uit van ons rechtssysteem. Deze stelt: ‘Je bent onschuldig totdat je schuld is bewezen’.

Vraag 3

Dit betekent dat als er werkelijk een verschil van 50% is, de test in 40% van de gevallen een significant resultaat geeft. De nulhypothese H0 in deze test is: er is een verschil van minder dan 50% tussen controlegroep en behandelde groep; de alternatieve hypothese zegt dat er minstens een verschil van 50% is tussen beide groepen. Een power van 0.4 betekent dat de kans op het verwerpen van een incorrecte H0 gelijk is aan 0.4. Om H0 te verwerpen moet er een significant resultaat gevonden worden. Omdat de kans hierop 0.4 is, gebeurt dit naar verwachting in 40% van de gevallen.

Vraag 4

Nee, P > 0.05

Vraag 5

5%

Vraag 6

Voor alle x-waarden kleiner dan 27.424 of groter dan 32.576

Welke basisconcepten van kansberekening zijn belangrijk? - TentamenTests 5

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 5

Vraag 1

Er zitten 100 smarties in een zak: 20% is bruin, 19% is geel, 12% is groen, 9% is rood en 25% is blauw en 15% is oranje. Hoe groot is de kans dat ik, ongeacht de volgorde, een rode en een gele smartie pak?

  1. 0.034
  2. 0.280
  3. 0.090
  4. 0.191

Vraag 2

3000 studenten schrijven zich in aan Universiteit Leiden. 40% daarvan is man. 800 studenten schrijven zich in bij psychologie, waaronder 45 mannen. 1) Wat is de gezamenlijke (joint) kans dat iemand vrouw is en psychologie gaat studeren p(V en Psy), en 2) Wat is de voorwaardelijke kans dat een man iets anders (dan psychologie) gaat studeren p(And|M)?

  1. p(V en Psy) = 0.57; p(And|M) = 0.99
  2. p(V en Psy) = 0.25; p(And|M) = 0.96
  3. p(V en Psy) = 0.57; p(And|M) = 0.96
  4. p(V en Psy) = 0.25; p(And|M) = 0.99

Vraag 3

  • De kans dat patiënt kanker heeft p(Y+): 15%
  • De kans dat patiënt geen kanker heeft p(Y-): 85%
  • De kans op positieve diagnose gegeven dat patiënt kanker heeft p(X+|Y+): 95%
  • De kans op positieve diagnose gegeven dat patiënt geen kanker heeft p(X+|Y-): 5%

Bereken de kans dat de patiënt kanker heeft gegeven dat patiënt positieve diagnose heeft gekregen p(Y+|X+).

  1. 0.52
  2. 0.65
  3. 0.77
  4. 0.90

Vraag 4

Wat is het gemiddelde en de standaarddeviatie van een binomiale verdeling met n =12 en p = 0.30?

  1. Gemiddelde: 6 - standaarddeviatie: 1,59
  2. Gemiddelde: 3,6 - standaarddeviatie: 1,59
  3. Gemiddelde: 6 - standaarddeviatie: 1,73
  4. Gemiddelde: 3,6 - standaarddeviatie: 1,73

Vraag 5

Welke van de onderstaande stellingen is juist?

Stelling 1: Als het gaat om kansberekening bij discrete variabelen, spreken we van de kans op een uitkomst binnen een interval.

Stelling 2: Bij combinaties is de volgorde van objectselectie meer van belang dan bij permutaties.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 5

Vraag 1

A. 0.034

Vraag 2

B. p(V en Psy) = 0.25; p(And|M) = 0.96

Vraag 3

C. 0.77

Vraag 4

B. Gemiddelde: 3,6 - standaarddeviatie: 1,59

Vraag 5

D. Beide stellingen zijn onjuist

Wanneer en hoe wordt de chi-kwadraat test gebruikt? - TentamenTests 6

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 6

Vraag 1

 

Man

Vrouw

A

34

51

B

23

67

C

87

43

Wat zijn de verwachtte frequenties bij de mannen?

  1. 50,83 voor alle drie
  2. 40,13 - 42,49 - 61,37
  3. 48 voor alle drie
  4. 42,35 - 43,02 - 59,28

Vraag 2

Er wordt onderzocht of de ‘man/vrouw’-verhouding onder studenten verschilt tussen de rechten-, sociale wetenschappen- en kunst faculteit. De proportie mannen is bij rechten 0.37, bij sociale wetenschappen 0.18 en bij kunst 0.24. Bij rechten en sociale wetenschappen is elk 100 studenten onderzocht en bij kunst 50 studenten. Kan de H0 verworpen worden met a = .05?

  1. Nee, P > .05
  2. Ja, .025 < P < .05
  3. Ja, .01 < P < .025
  4. Ja, P < .01

Vraag 3

Er wordt gekeken naar de samenhang tussen mate van extraversie en zelfvertrouwen (respectievelijk vier en drie categorieën) bij 30 proefpersonen. De x kwadraat-waarde is 12,01. Hoeveel vrijheidsgraden zijn er?

  1. 5
  2. 6
  3. 7
  4. 8

Vraag 4

Stelling 1: Een assumptie van de chi-kwadraat test is dat de variabelen onafhankelijk van elkaar zijn.

Stelling 2: De verwachtte frequenties zijn de frequenties, die je zou verwachten als de nulhypothese waar is.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 5

Er wordt gezegd dat cholesterol de kans op hart- en vaatziekten enorm verhoogd. Cholesterol zit bijvoorbeeld in eieren. In dit onderzoek wordt gekeken hoe vaak mensen die vier keer per week een ei eten later hart- en vaatziekten krijgen en hoe vaak mensen die nooit eieren eten hart- en vaatziekten krijgen.

 

Hart- en vaatziekte

Geen hart- en vaatziekte

Totaal

Wel eieren

520

390

910

Geen eieren

410

625

1035

Totaal

930

1015

1945

Wat is het risico ratio op een hart- en vaatziekte?

  1. 1,23
  2. 1,35
  3. 1,43
  4. 1,56

Open vragen bij hoofdstuk 6

Vraag 1

Een onderzoeker bekijkt de samenhang tussen mate van alcoholgebruik en studieresultaat (beide variabelen hebben drie categorieën). Hij heeft 15 personen onderzocht, en vindt een chi-kwadraat waarde van 1.3. Met hoeveel vrijheidsgraden moet hij toetsen?

Vraag 2

Om te toetsen of er een associatie is tussen sexe en rook gedrag (wel of niet roken) tel je in een groep van 75 mannen en 69 vrouwen het aantal rokers en niet-rokers. Vervolgens voer je een chi-kwadraat test uit. Wat is het aantal vrijheidsgraden?

Vraag 3

Men wil weten of de ‘man/vrouw’-verhouding onder de werknemers van bedrijf A en B van elkaar verschillen. Op steekproefbasis stelt men vast dat de proportie man in van bedrijf A 0.40 en in bedrijf B 0.52 bedraagt. In beide gevallen zijn 100 studenten onderzocht. Toets de nulhypothese met de chikwadraattoets. Welke waarde heeft de toetsstatistiek?

Vraag 4

Een onderzoeker gaat na of het moment van geboorte van invloed is op of iemand een professionele turner wordt. Hiervoor zijn random 220 turners geselecteerd die de afgelopen 10 jaar hebben geturnd. Het kwartaal waarin ze geboren zijn is bepaald: eerste kwartaal 62, tweede kwartaal 69, derde kwartaal40 en het vierde kwartaal 49. Toets de nulhypothese met de chi-kwadraat-toets. Wat is de waarde van de toetsstatistiek?

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 6

Vraag 1

B. 85 x 144/305 = 40,13; 90 x 144/305 = 42,49; 130 x 144/305 = 61,37

Vraag 2

D.

 

Man

Vrouw

Totaal

Rechten

37 (50)

63 (50)

100

Sociale wetenschappen

18 (50)

82 (50)

100

Kunst

12 (25)

38 (25)

50

Totaal

67

183

250

χ² = ∑ (O-E)2/E = 61,24. df = 2. P < .01

Vraag 3

B. (R-1)(C-1) = (4-1)(3-1) = 6

Vraag 4

B. Alleen stelling 2 is juist. De Chi-kwadraat test onderzoekt de onafhankelijkheid van variabelen. Een belangrijke assumptie om de test uit te mogen voeren is dat de observaties onafhankelijk zijn.

Vraag 5

C. 520/910 = .57; 410/1035 = .40; RR = .57/.4 = 1.43

Antwoordindicatie Open vragen bij hoofdstuk 6

Vraag 1

4

Vraag 2

De variabele geslacht heeft 2 klassen (man, vrouw), en de variabele blowen eveneens 2 (wel blowen, niet blowen). Het aantal vrijheidsgraden is dan (2 - 1) x (2 - 1) = 1. (Anders gezegd: er zijn vier mogelijke combinaties met de 2 x 2 klassen: vrouw en blowen, vrouw en niet blowen, man en blowen, en man en niet blowen. Als je de aantallen in een van de vier klassen kent, dan liggen de aantallen in de overige drie klassen vast, omdat je weet hoe groot de aantallen mannen en vrouwen zijn die je voor je toets hebt ondervraagd. Vandaar is het aantal vrijheidsgraden 1.

Vraag 3

2.899
Chi2 = (40-46)2/46 + (52-46)2/46 + (60-54)2/54 + (48-54)2/54
Chi2 = 36/46 + 36/46 + 36/54 + 36/54 = .782 + .782 + .667 + 667 = 2.889

Vraag 4

9.20

Welke hypothese testen voor gemiddelden zijn er? - TentamenTests 7

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 7

Vraag 1

In een onderzoek met 120 mensen is het populatiegemiddelde 35 met een standaarddeviatie van 3. Wat is het gemiddelde en de variantie van de steekproefverdeling van het gemiddelde?

  1. 35 en 0,075
  2. 30 en 0,274
  3. 35 en 0,274
  4. 30 en 0,075

Vraag 2

Stel we hebben een t-waarde van 1,965 in een onderzoek met 40 personen. Is dit een significant resultaat bij eenzijdige toetsing met a = 0.05?

  1. Nee, P > .05
  2. Ja, .025 < P < .05
  3. Ja, .01 < P < .025
  4. Ja, P < .01

Vraag 3

Stel we hebben = 5, s = 1,3 en n = 20. We toetsen tweezijdig met a = .05. Wat is het 95% betrouwbaarheidsinterval?

  1. 4,23 - 5,45
  2. 4,34 - 5,54
  3. 4,39 - 5,61
  4. 4,43 - 5,65

Vraag 4

Er wordt een onderzoek uitgevoerd bij 30 kinderen naar het aantal uur televisiekijken per dag. In Amerika ligt het gemiddelde op 4,5 uur. Er wordt gedacht dat het gemiddelde in Nederland lager ligt. Het blijkt dat mu = 3,5 uur en s2 = 1,2. Kan de H0 verworpen worden met a = 0.05 als er linkszijdig getoetst wordt?

  1. Nee, P > .05
  2. Ja, .025 < P < .05
  3. Ja, .01 < P < .025
  4. Ja, P < .01

Vraag 5

Er wordt onderzocht of twee populaties een verschillend gemiddelde hebben. Men weet dat n1 = 35 en n2 = 43 en s1 = 3 en s2 = 4,5. Deze hypothese kan het best getoetst worden met een:

  1. Z-toets voor twee onafhankelijke steekproeven
  2. T-toets voor twee afhankelijke steekproeven
  3. T-toets voor twee onafhankelijke steekproeven met gepoolde varianties
  4. T-toets voor twee onafhankelijke steekproeven met aparte varianties

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 7

Vraag 1

A. 32/120 = 0,075

Vraag 2

B. Ja, 0.025 < P < 0.05.

Vraag 3

C. 4,39 - 5,61

Vraag 4

D. Ja, P < .01

Vraag 5

C. T-toets voor twee onafhankelijke steekproeven met gepoolde varianties

Wat is de power van een statistische test? - TentamenTests 8

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 8

Vraag 1

Bij 40 mensen wordt gekeken hoeveel uren rijles zij gehad hebben voordat ze slaagden. Volgens het CBR is de verdeling n (50,5), maar de rij-examinatoren denken dat dit hoger ligt. Met een a van 0.05, H0: mu = 80 en Ha: mu = 90, wat is de effectgrootte (Cohen’s d)?

  1. -3
  2. -2
  3. 1
  4. 2

Vraag 2

We voeren een één steekproef t-toets uit op 30 cliënten met psychische problemen. We zoeken minstens acht punten verschil tussen de algemene populatie en deze groep. Bekend is dat mu0 = 120, sigma = 23, mu1 = 130 en a = 0.05 (tweezijdig). Wat is de kans dat de nulhypothese ten onrechte aangehouden wordt?

  1. 0,35
  2. 0,41
  3. 0,45
  4. 0,52

Vraag 3

We willen een power van .80 met a = .05. Hoeveel participanten moeten er dan meedoen aan het onderzoek met mu0 = 52, mu1 = 48 en sigma = 4,5?

  1. 7
  2. 8
  3. 9
  4. 10

Vraag 4

Wat is d in een onderzoek met mu0 = 10, mu1 = 8 en signa = 0,5 met twee onderzoeksgroepen van 20 participanten?

  1. 11,23
  2. 12,65
  3. 13,78
  4. 14,25

Vraag 5

Welke van de onderstaande variabelen heeft geen invloed op de power van een toets?

  1. Het alfaniveau
  2. De alternatieve hypothese
  3. De steekproefgrootte
  4. De effectgrootte

Open vragen bij hoofdstuk 8

Vraag 1

De scores van een bepaalde variabele zijn in de populatie normaal verdeeld met een standaarddeviatie van 12. Stel er wordt rechtseenzijdig getoetst met de nulhypothese dat het populatiegemiddelde gelijk is aan 80. Bekend is dat de nulhypothese verworpen wordt vanaf een steekproefgemiddelde van 82.5. Wat zal de power zijn wanneer het populatiegemiddelde 86 zou zijn?

Vraag 2

Een bepaalde matched pairs t-toets levert een significant resultaat bij een significantieniveau van 5%. De power van deze toets bij een inhoudelijk redelijke effect-grootte 0.12. Wat is de kans op het onterecht verwerpen van de nulhypothese?

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 8

Vraag 1

B. -2

Vraag 2

A. 0,35

Vraag 3

D. 10

Vraag 4

B. 12,65

Vraag 5

D. De effectgrootte.

Antwoordindicatie Open vragen bij hoofdstuk 8

Vraag 1

0.99

Vraag 2

5%

Hoe wordt de relatie tussen variabelen berekend? - TentamenTests 9

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 9

Vraag 1

Stelling 1: Als er gekeken wordt naar een correlatie zijn er twee random variabelen bij betrokken.

Stelling 2: Bij regressie voorspellen we Y op basis van X.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

In een onderzoek naar het verband tussen extraversie en zelfvertrouwen doen 6 mensen mee. De scores op beide variabelen nemen waarden aan tussen 1 en 10.

 

1

2

3

4

5

6

Extraversie (X)

6

2

7

9

10

5

Zelfvertrouwen (Y)

5

4

9

6

7

4

Wat is de covariantie?

  1. 2,5
  2. 3,5
  3. 4,5
  4. 5,5

Vraag 3

De correlatie tussen X (opleidingsniveau) en Y (inkomen) is 0,65. Daarnaast is bekend dat sx = 1,00 en sy = 1,50. Wat is de regressievergelijking?

  1. = 1,950X + 0,675
  2. = 2,035X + 0,755
  3. = 2,050X + 0,835
  4. = 2,075X + 0,975

Vraag 4

We vinden een correlatie van r = 0,67 in een onderzoek met 20 participanten. Wat is de correlatiecoëfficiënt van de populatie?

  1. 0,59
  2. 0,61
  3. 0,63
  4. 0,65

Vraag 5

De regressievergelijking is = 3,55X + 1,30. Wat is de verwachte score van een individu die 10 scoort op de X-variabele?

  1. 33,25
  2. 36,80
  3. 40,35
  4. 43,90

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 9

Vraag 1

C. Beide stellingen zijn juist.

Vraag 2

B. 3,5

Vraag 3

D. 2,075X + 0,975

Vraag 4

D. 0,65

Vraag 5

B. 36,80

Welke andere correlatietechnieken zijn er? - TentamenTests 10

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 10

Vraag 1

In een onderzoek met 15 participanten wordt een punt-biseriële correlatie gevonden van .45 tussen economische status en lichamelijke gezondheid. We testen de nulhypothese (ρ = 0). Is de t-waarde significant bij een a = 0.05?

  1. Nee, P > .05
  2. Ja, .025 < P < .05
  3. Ja, .01 < P < .025
  4. Ja, P < .01

Vraag 2

We onderzoeken twintig mannen en twintig vrouwen op alcoholconsumptie. Er wordt gekeken of ze meer dan twee glazen alcohol per dag drinken (veel) of minder (weinig). De hypothese is dat vrouwen minder drinken dan mannen. De x2 en wu worden bepaald. Wat is juist bij een a = .05?

 

Vrouw (X=0)

Man (X=1)

Weinig (Y=0)

13

9

Veel (Y=1)

7

11

  1. X2 significant en = 0,22
  2. X2 significant en = 0,32
  3. X2 niet significant en = 0,22
  4. X2 niet significant en = 0,32

Vraag 3

Land

Whisky (1)

Wijn (2)

Rang 1

Rang 2

Omzettingen

A

3,21

4,78

1

2

 

B

4,33

5,83

2

4

 

C

4,56

3,98

3

1

 

D

6,07

5,66

4

3

 

Bereken Kendall’s Tau coëfficiënt (t).

  1. 0,00
  2. 0,10
  3. 0,15
  4. 0,20

Vraag 4

Welke soort correlatie wordt er gebruikt als een van de twee variabelen dichotoom is?

  1. Pearson’s R
  2. De punt-biseriële correlatie
  3. De Phi-coefficiënt
  4. Spearman’s rho

Vraag 5

Anne doet onderzoek naar probleemgedrag bij kinderen. Om dit te bestuderen heeft ze acht observatoren het probleemgedrag van de kinderen laten rangschikken. Welke maat kan Anne het beste gebruiken om vast te stellen in hoeverre de observatoren het met elkaar eens zijn?

  1. Kendall’s tau
  2. Kendall’s W
  3. Spearman’s rho
  4. Spearman’s Rs

Open vragen bij hoofdstuk 10

Vraag 1

De (Pearson's) correlatiecoëfficiënt voor twee variabelen x en y is 0.7. Wat is het percentage variabiliteit in y dat door variabele x wordt verklaard?

Vraag 2

Voor de volgende drie paren waarnemingen (x, y) bepaal je de Spearman rang-correlatiecoëfficiënt: (1, 1), (2, 2) en (3, 3). Wat gebeurt er met deze correlatie-coefficient als je het laatste paar verandert in (3, 25)?

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 10

Vraag 1

A. Nee, P > .05

Vraag 2

C. X2 niet significant en = 0,22

Vraag 3

A. 0,00

Vraag 4

B. De punt-biseriële correlatie

Vraag 5

B. Kendall’s W.

Open vragen bij hoofdstuk 10

Vraag 1

49%. Het percentage variabiliteit in de ene variabele dat verklaard wordt door de andere variabele is gelijk aan (kwadraat correlatiecoëfficiënt) x100%.

Vraag 2

De Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt verandert niet, omdat de verandering van y = 3 in 25 geen invloed heeft op de verschillen in de rangnummers waarmee de correlatiecoëfficiënt berekend wordt.

Hoe werkt de analyse van variantie? - TentamenTests 11

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 11

Vraag 1

Stelling 1: Een assumptie van ANOVA is dat de varianties homogeen zijn

Stelling 2: Als de grootste variantie niet meer dan vier keer zo groot is als de kleinste, is de ANOVA nog valide

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

Er wordt een onderzoek uitgevoerd met 120 mensen die verdeeld worden over drie groepen. Vul onderstaande tabel verder in en bekijk of F significant is met a = .05

Bron

Df

SS

MS

F

Behandeling

 

23,45

  

Error

 

56,12

  

Totaal

 

79,57

  
  1. Nee, P > .05
  2. Ja, .025 < P < .05
  3. Ja, .01 < P < .025
  4. Ja, P < .01

Vraag 3

Stelling 1: Logaritmische transformaties reduceren standaarddeviaties meer bij grote steekproeven dan bij kleine steekproeven

Stelling 2: Vierkantswortel transformaties zorgen dat uitbijters minder effect hebben op de grootte van de standaarddeviatie

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 4

We onderzoeken de invloed van drie verschillende antidepressiva op de mate van depressie en vinden de volgende gemiddelden en standaarddeviaties:

Conditie

 

si

ni

1

2,8

0,9

10

2

3,5

1,2

10

3

5,1

1,5

10

 

Voer de ANOVA uit (SStotaal = 120,3). Kan H0 verworpen worden met α = .05 en wat is de effectgrootte?

  1. F is significant en n2 is 0,31
  2. F is significant en n2 is 0,69
  3. F is niet significant en n2 is 0,31
  4. F is niet significant en n2 is 0,69

Vraag 5

Welke effectgrootte is het meest geschikt voor variantieanalyses met een gebalanceerd design?

  1. Eta-squared
  2. Percent Reduction in error (PRE)
  3. Omega-squared
  4. Root-mean-square standardized effect (RMSSE)

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 11

Vraag 1

C. Beide stellingen zijn juist

Vraag 2

D. Ja, P < .01

Vraag 3

A. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

Vraag 4

B. F is significant en n2 is 0,69

Vraag 5

C. Omega-squared

Hoe kunnen gemiddelden van behandelgroepen vergeleken worden? - TentamenTests 12

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 12

Vraag 1

Stelling 1: Lineaire contrasten zijn over het algemeen priori vergelijkingen

Stelling 2: De Bonferroni t-toets is een a priori vergelijking

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

We onderzoeken twee medicijnen die gebruikt worden in de behandeling van psychoses. Er zijn vier condities:

  1. Groep 1 krijgt medicijn A in lage dosis
  2. Groep 2 krijgt medicijn A in hoge dosis
  3. Groep 3 krijgt medicijn B is lage dosis
  4. Groep 4 krijgt medicijn B is hoge dosis

Er wordt onderzocht of medicijn A beter is dan medicijn B en of een hoge dosis van medicijn A beter is dan een hoge dosis van medicijn B. Stel de twee contrasten op.

Vraag 3

Stelling 1: Orthogonale coëfficiënten zijn onafhankelijk van elkaar, omdat geldt ∑ajbj = 0

Stelling 2: Door de Bonferroni correctie te gebruiken wordt de kans op type I fouten kleiner

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 4

We doen een onderzoek met 30 mensen. De standaardfout is 4,5. = 25, = 20. Wat is de studentized range (q)?

  1. 11,50
  2. 12,30
  3. 12,90
  4. 13,40

Vraag 5

Bron

Df

SS

MS

F

Behandeling

4

35,67

8,92

12,93

Error

25

17,13

0,69

 

Totaal

29

52,80

  

Er zijn vijf condities met de volgende gemiddelden:

1 = 1,23 - 2 = 1,30 - 3 = 0,80 - 4 = 0,95 - 5 = 1,11

Is de lineaire component significant met α = .05?

  1. Nee, P > .05
  2. Ja, .025 < P < .05
  3. Ja, .01 < P < .025
  4. Ja, P < .01

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 12

Vraag 1

A. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

Vraag 2

B. = 1/21 + 1/22 + (-1/2)3 + (-1/2)4 en = 01 + 12 + 03 + (-1)4.

Vraag 3

C. Allebei de stellingen zijn juist.

Vraag 4

C. 12,90

Vraag 5

A. Nee, P > .05

Hoe gebruik je de ANOVA bij twee of meer onafhankelijke variabelen? - TentamenTests 13

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 13

Vraag 1

Stelling 1: een simpel effect is het effect van één variabele op één niveau van een andere variabele

Stelling 2: een significant interactie-effect betekent dat het effect van de ene variabele afhangt van het niveau van de andere variabele

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

Er wordt onderzoek gedaan naar de reactiesnelheid bij twee leeftijdsgroepen. Wanneer er een blauw getal in beeld komt moeten ze op de linker toets drukken en bij een geel getal op de rechter toets. Hoeveel vrijheidsgraden wordt er gebruikt bij het interactie-effect?

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Vraag 3

Stelling 1: Bij willekeurige factoren wordt steeds dezelfde F-waarde berekend

Stelling 2: Een fixed effect verandert de test voor het random effect

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 4

Een 2 x 5 factoriaal design heeft … factoren met respectievelijk ... niveaus.

  1. 7; 7
  2. 2; 7
  3. 5; 2
  4. 2; 7

Vraag 5

Een combinatie van de niveaus van de variabelen wordt ook wel een … genoemd.

  1. Factor
  2. Cel
  3. Mixed model
  4. Conditioneel effect

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 13

Vraag 1

C. Beide stellingen zijn juist

Vraag 2

A. 1

Vraag 3

D. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 4

B. 2; 7

Vraag 5

B. Cel

Hoe werkt de variantieanalyse bij herhaalde metingen designs? - TentamenTests 14

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 14

Vraag 1

Stelling 1: bij herhaalde-metingen ontwerpen zijn de verschillende scores onafhankelijk van elkaar

Stelling 2: within subjects variantie bestaat uit variantie door behandelingen en errorvariantie

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

We onderzoeken het effect van psychotherapie op de ernst van een depressie bij tien participanten. We hebben vier meetmomenten. Het eerste meetmoment is de baseline, het tweede is direct na de psychotherapie sessies, het derde is twee weken na de psychotherapie sessies en het laatste meetmoment is een follow-up een half jaar na de sessies. We vergelijken het eerste meetmoment met de laatste drie meetmomenten. MSerror = 8,20. Is de t-waarde significant?

 

Moment 1

Moment 2

Moment 3

Moment 4

Gemiddelde

12,50

25,33

23,60

19,45

  1. Nee, P > .05
  2. Ja, .025 < P < .05
  3. Ja, .01 < P < .025
  4. Ja, P < .01

Vraag 3

Bron

Df

SS

MS

F

Between subjects

7

50,230

7,176

 

Within subjects

12

14,667

1,222

 

Beoordelaar

4

13,900

3,475

36,20

Beoordelaar x participant

8

0,767

0,096

 

Totaal

19

64,897

  

Wat is de betrouwbaarheid?

  1. 0,54
  2. 0,62
  3. 0,73
  4. 0,79

Vraag 4

Onder welke naam staat de voorwaarde bekend die stelt dat er sprake is van compound symmetrie?

  1. Heteroscedaciteit
  2. Sphericiteit
  3. Homogeniteit van varianties
  4. Multicollineariteit

Vraag 5

De interclass correlatie kan gebruikt worden om te controleren of een meting … is.

  1. Betrouwbaar
  2. Inhoudsvalide
  3. Predictief valide
  4. Convergent valide

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 14

Vraag 1

B. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

Vraag 2

D. Ja, P < .01

Vraag 3

C. 0,73

Vraag 4

B. Sphericiteit

Vraag 5

A. Betrouwbaar

Wat is de procedure bij multipele regressie? - TentamenTests 15

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 15

Vraag 1

 

B

Standaardfout

Beta

t

Sig.

Constante

35,00

2,30

 

26,00

,000

Variabele 1

13,45

1,50

,350

4,56

0,040

Variabele 2

11,13

0,96

,420

37,20

,010

Wat is de regressievergelijking?

  1. = 35,00 + 13,45X1 + 11,13X2
  2. = 2,30 + 1,50X1 + 0,96X2
  3. = 35,00 - 13,45X1 - 11,13X2
  4. = 2,30 - 1,50X1 - 0,96X2

Vraag 2

We onderzoeken hoe het komt dat sommige mensen met een depressie er eerder bovenop komen dan anderen. We nemen bij 30 participanten een vragenlijst af om de ernst van de depressie te meten. Dit doen we op twee momenten, om de vooruitgang of achteruitgang te kunnen achterhalen. We denken dat er drie dingen belangrijk zijn: psychotherapie, medicatie en sociale steun. Deze drie variabelen nemen we mee in onze analyse. De multipele correlatie coëfficiënt is .85. Is het effect van deze drie variabelen op de ernst van een depressie significant?

  1. Nee, P > .05
  2. Ja, .025 < P < .05
  3. Ja, .01 < P < .025
  4. Ja, P < .01

Vraag 3

Stelling 1: De mate van onderlinge correlatie tussen predictoren heet multicollineariteit

Stelling 2: Bij een regressie analyse willen we een zo laag mogelijke tolerantie

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 4

Kijk naar de onderstaande tabel. Welk punt zouden we het liefst willen verwijderen?

 

Observatie

X

Y

Residu

Afstand

Hefboom

Cook's D

A

1

1

2

2,30

1,63

0,10

0,99

B

2

3

3

1,25

1,56

0,11

0,25

C

3

4

5

-3,50

1,89

0,34

1,13

D

4

5

6

0,89

1,22

0,08

0,04

  1. Punt A
  2. Punt B
  3. Punt C
  4. Punt D

Vraag 5

Stelling 1: Bij een mediatie moet de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele significant zijn

Stelling 2: Een mediator beïnvloedt de directe relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 15

Vraag 1

A. = 35,00 + 13,45X1 + 11,13X2

Vraag 2

D. Ja, P < .01

Vraag 3

A. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

Vraag 4

C. Punt C.

Vraag 5

A. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

Op welke manier kunnen variantie- en covariantieanalyse gezien worden als General Linear Models? - TentamenTests 16

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 16

Vraag 1

Stelling 1: De rijen, kolommen en interactie-effecten in een design matrix zijn altijd onafhankelijk van elkaar

Stelling 2: Een design matrix geeft aan tot welke groep elke participant behoort

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

We hebben een 2x3 factoriaal design met 30 participanten. Vul onderstaande tabel aan en kijk of de F-waarden significant zijn met a = .05.

Bron

Df

SS

MS

F

A

 

34,67

  

B

 

120,20

  

AB

 

29,16

  

Error

    

Totaal

 

238,94

  
  1. Alleen effect A is significant
  2. Alleen effect B is significant
  3. Alleen effect A en B zijn significant
  4. Zowel effect A, B als AB zijn significant

Vraag 3

Behandelmethode

Gemiddelde

Standaarddeviatie

N

A

9,30

2,50

20

B

7,15

1,34

20

C

13,45

3,24

20

Totaal

9,97

2,36

20

Is het nuttig om bovenstaande variabele als covariaat te gebruiken?

  1. Nee, want de standaarddeviaties verschillen weinig van elkaar
  2. Nee, want er is sprake van gelijke groepsgroottes
  3. Ja, want de gemiddelden verschillen van elkaar
  4. Ja, want het is altijd nuttig om een covariaat in de studie op te nemen

Vraag 4

Wanneer gebruik je de true-score covariantieanalyse?

  1. Als de covariaat met error gemeten is.
  2. Als participanten niet random zijn toegewezen aan groepen.
  3. Als de participanten niet random geselecteerd zijn.

Vraag 5

Welke procedure kan gebruikt worden als alternatief voor het omgaan met data die een covariaat bevat? (meerdere antwoorden mogelijk).

  1. Stratificatie
  2. Sequentialisatie
  3. Verschilscores
  4. Stochastisatie

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 16

Vraag 1

B. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

Vraag 2

D. Zowel effect A, B als AB zijn significant

Vraag 3

C. Ja, want de gemiddelden verschillen van elkaar

Vraag 4

A. Als de covariaat met error gemeten is.

Vraag 5

A en C. Stratificatie en verschilscores.

Op welke manier kun je analyses over meerdere studies tegelijk doen? - TentamenTests 17

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 17

Vraag 1

Wat is een meta-analyse?

  1. Een vergelijking tussen de gemiddelden van twee onderzoeken
  2. Een samenvoeging van vele onderzoeken
  3. Een bepaald type variantie analyse
  4. Bepaald type correlatie analyse

Vraag 2

We doen een onderzoek met een controle groep en een behandelgroep. Het gemiddelde van de controlegroep is 8 en het gemiddelde van de behandelgroep is 5. De standaarddeviatie is 1,50. In beide groepen zitten 15 participanten. Wat is de standaardfout van d?

  1. 0,266
  2. 0,356
  3. 0,516
  4. 0,676

Vraag 3

Hoe … het interval van een bosplot is, hoe … betrouwbaar de schatting is.

  1. Smaller, meer
  2. Smaller, minder
  3. Breder, meer
  4. Breder, minder

Vraag 4

Wat kan heterogene effectgroottes veroorzaken?

  1. Participanten die verschillend reageren op interventies
  2. Parameters die anders zijn geschat in de verschillende studies
  3. Allebei de bovenstaande mogelijkheden zijn juist
  4. Allebei de bovenstaande mogelijkheden zijn onjuist.

Open Vragen bij hoofdstuk 17

Vraag 5

Noem de twee methodes om veranderingen te meten in single-case designs.

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 17

Vraag 1

B. Een samenvoeging van vele onderzoeken

Vraag 2

C. 0,516

Vraag 3

A. Smaller, meer.

Vraag 4

C. Allebei de bovenstaande mogelijkheden zijn juist.

Antwoordindicatie Open Vragen bij hoofdstuk 17

Vraag 5

In een single case design zijn er twee belangrijke methoden om verandering te meten. De eerste is het vergelijken van de gemiddelde prestatie per fase in de studie. De tweede methode is het vergelijken van de helling van de lijnen tussen de meetmomenten in de studie.

Welke technieken worden gebruikt bij resampling en non-parametrische databenaderingen? - TentamenTests 18

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 18

Vraag 1

Wat is GEEN eigenschap van een non-parametrische test?

  1. Er is geen verdeling van deze test te maken
  2. Het heeft algemene voorwaarden over de steekproefverdeling
  3. Het is geschikt bij onderzoek naar gemiddelden
  4. Het heeft lagere power dan parametrische testen

Vraag 2

Welk van de onderstaande antwoorden is NIET juist?

  1. Bootstrapping wordt vooral gebruikt bij onderzoek naar de mediaan
  2. Bij bootstrapping maken we geen gebruik van teruglegging bij het trekken van steekproeven
  3. Wanneer de populatie niet normaal verdeeld is, is bootstrapping een goede oplossing
  4. Bootstrapping wordt vaak gebruikt bij het schatten van parameters

Vraag 3

Welke van de onderstaande uitspraken is juist?

  1. In tegenstelling tot bootstrapping, trekken permutatie testen steekproeven zonder teruglegging.
  2. Evenals bootstrapping, trekken permutatie testen steekproeven zonder teruglegging.
  3. Evenals bootstrapping, trekken permutatie testen steekproeven met teruglegging.

Vraag 4

De Wilcoxon’s Rang-Som test is vrijwel analoog aan de

  1. F-test
  2. T-test
  3. Z-test
  4. B-test

Antwoordindicatie Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 18

Vraag 1

C. Het is geschikt bij onderzoek naar gemiddelden.

Vraag 2

B. Bij bootstrapping maken we geen gebruik van teruglegging bij het trekken van steekproeven.

Vraag 3

A. In tegenstelling tot bootstrapping, trekken permutatie testen steekproeven zonder teruglegging.

Vraag 4

B. De t-toets.

 

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1697 1 1