HC-aantekeningen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


College 1 – week 36

 

Romeins Recht in Nederland – ontstaan

In het privaatrecht zit een bestendige kern en die komt vanuit het Romeinse recht. Hoe komt het dat wij die regels nog steeds gebruiken? Dat heeft te maken met de vondst van de codex Florentines (Het handschrift dat in Florence ligt). Dit is de juridische bijbel, het is het handschrift van één onderdeel van de wetgeving Justinianus, namelijk de Digesten. Dit handschrift bevat de kern van het Romeinse recht, als dit er niet was geweest (verdwenen in de oudheid) zou ons recht er heel anders uit hebben gezien. Dan hadden wij hoogstwaarschijnlijk net zo’n rechtsstelsel gehad als in Engeland (the common law); gewoonterecht dat door rechters wordt vastgesteld.

Het handschrift is echter wel gevonden, door Irnerius en hij is daaruit les gaan geven. Dat heeft geleid tot de eerste universiteit (begin 13e eeuw), het eerste vak dat hier werd gegeven was dan ook het Romeins recht. Dit werd een groot succes en op die manier heeft het recht zoals op de studie werd gegeven ook de praktijk beïnvloed in heel Europa.

 

Rechtsbronnen voor de tijd van Keizer Justinianus

Voor de tijd van Justinianus bestonden er twee rechtsbronnen:

  • De leges (bepalingen zoals die werden uitgevaardigd door de keizers, keizerconstituties). Deze leges werden bewaard in de keizerlijke archieven. Om ze toegankelijker te maken voor advocaten zijn er verzamelingen gemaakt (rond het jaar 300); de Codex Gregorianus en de Codex Hermogenianus. Deze waren privé, niet volledig. De desbetreffende advocaat koos de bepalingen die hij het belangrijkste vond, maar helemaal erop vertrouwen kon dus niet. In de 5e eeuw heeft keizer Theodosius een nieuwe codex laten maken om alle nieuwe wetten er bij in te voegen: de Codex Theodosianus (jaar 438). Deze codex bevat alle wetten vanaf het jaar 300 (dus na de andere twee codexen). Omdat deze codex door een keizer werd uitgevaardigd kon hij deze codex exclusiviteit geven, maar het bleef even behelpen met de leges van voor 300.

  • De ius (de Latijnse term voor recht, de kern van het Romeinse Recht, gehaald uit de geschriften die juristen daarover schreven). De ius bestond al voor de eerste keizer, dus ook voor de leges. De leges vormen in feite een aanvulling op de ius.

 

Keizer Justinianus

De Digesten zijn gemaakt in de 6e eeuw (533 na Christus) door keizer Justinianus (hij werd keizer in 527). Hij was de geadopteerde zoon van Justinus (in 518 werd hij keizer), Justinus kon niet lezen en schrijven maar Justinianus wel. Justinianus las alles voor aan zijn Justinus. Hierdoor kon Justinianus dus al lang nadenken over wat hij wilde doen als hij keizer zou zijn en lag er al veel klaar.

 

Het Westelijke rijk kwam ten val, het Oostelijke rijk bleef bestaan. De hoofdstad in het Oostelijke Rijk  was Constantinopel, gesticht door Constantijn. Keizer Justinianus kwam na keizer Constantijn. Hier was het Romeinse Rijk nog levend. Maar ook al was er een tweedeling (west en oost, Rome en Constantijn) het gezag was onverdeelbaar. De keizer had altijd de macht over het gehele Romeinse Rijk, Justinianus had nu dus ook het gezag over het Westelijke Rijk en kon zijn wetten ook daar invoeren.

 

Recht van keizer Justinianus

Justinianus wilde het Romeinse Recht codificeren, juridisch herstellen, dat heeft hij gedaan. Hij wilde het ook feitelijk herstellen (weer de macht over het westen krijgen) maar dat is hem niet gelukt.

Als eerste onderdeel van de wetgeving van Justinianus kwam de Codex Justinianus uit (in het jaar 529). Hij heeft gebruik gemaakt van de oude verzamelingen van de leges die er voor zijn tijd waren uitgevaardigd. Omdat dit nu de enige codex was kon hij het ook echt exclusiviteit geven.

 

Vervolgens heeft hij een commissie de opdracht gegeven de juristengeschriften samen te voegen (de ius). De oudste ius die toen nog in omloop was die van Q Mucius Scaerola, daarna zijn er weer andere juristen geweest die geschreven hebben. Het waren ius van ongeveer 100 voor Christus tot 250 na Christus, het recht heeft zich in de tussentijd natuurlijk ontwikkeld en de keizers hebben zich ermee bemoeid door wetten te gaan uitvaardigen.

 

Keizer Theodosius was ook van plan om uit al deze juristengeschriften één boek te vervatten maar dat is hem niet gelukt. Hij heeft wel de lex Citandi (citeerwet) uitgegeven in 426, deze wet zei dat uit alle juristengeschriften vijf werden aangewezen die het belangrijkste waren en gebruikt mochten worden:

  • Modestinus; meest recente

  • Ulpianus

  • Paulus

  • Papinianus; vonden ze de belangrijkste jurist.

  • Gaius; hij heeft de instituten opgesteld, dit was het boek dat door rechtenstudenten moest worden bestudeerd.

De rechter moest de boeken van deze vijf juristen bekijken en opzoeken of de juristen over een bepaalde opvatting hebben geschreven en dan de meningen tellen. Dus kijken welke opvatting de meerderheid van stemmen had. Als er geen meerderheid was moest de rechter kijken naar de mening van de belangrijkste jurist en gaf deze de doorslag (Papinianus). Als er geen meerderheid was en Papinianus niet over het onderwerp had geschreven (dus geen mening was om te tellen) dan moest de rechter zelf de knoop doorhakken.

 

Keizer Theodosius wilde na deze citeerwet de boeken van deze vijf juristen samenvoegen en tot één geldend recht maken, dat is hem niet gelukt. Het is keizer Justinianus wel gelukt, de juristengeschriften heten vanaf nu de Digesten. De commissie – opgesteld uit juristen -  (onder leiding van minister Tripolianus) moest alle juristengeschriften bij langs gaan (niet alleen die vijf die Theodosius had uitgekozen) en de stukken waarvan zij vonden dat die het geldende recht weergaven samenvoegen. Uiteindelijk is de stof gerangschikt in 50 boeken/digesten (een boek is de omvang van een boekrol). Dit is het grootste wetgevingstraject dat ooit is uitgevoerd en het resultaat is de grootste wet die ooit is gemaakt. De commissie had tien jaar de tijd gekregen van Justinianus, maar ze hebben hard doorgewerkt en waren in drie jaar klaar; de Digesten werden in 533 uitgegeven. Dit werd het enige geldende recht, keizer Justinianus heeft aan de Digesten kracht van wet gegeven (uitgegeven als één keizerlijke wet – een lege). De rest van de juristengeschriften is verdwenen. Deze wet was ook meteen de meest recente wet en had voorrang op oudere wetten die in strijd waren met deze Digesten (Lex Posterior derogat legi priori – de jongere wet gaat voor op de oudere wet). Dit is bij de Codex makkelijk toe te passen, de nieuwere wet gaat voor de oudere. Dit was bij de Digesten moeilijker, deze waren namelijk als één wet uitgegeven. Wat moet je nou doen als er in de Digesten twee meningen staan die met elkaar in strijd zijn? Dan heb je een probleem, want het ene deel is niet jonger dan het andere deel. Ze keken ook niet naar de leeftijd van de jurist, de rechter moest door middel van interpretatie de problemen zien op te lossen. Daar zijn allemaal trucs voor; je kunt bijvoorbeeld zeggen dat de ene bepaling de algemene regel is en de andere bepaling voor speciale gevallen.

 

Vanaf het moment dat de ius door Justinianus zijn samengevoegd zijn er haast geen boeken meer te vinden die juristen schreven over het recht, dat komt omdat de juristen door de keizer in dienst werden genomen en voor de keizer wetten/constituties schrijven.

 

Keizer Justinianus wilde ook een leerboek op zijn naam hebben staan en nam hiervoor de Instituten, het boek dat Gaius als 160 schreef is als een nieuw leerboek gemaakt en uitgegeven op dezelfde dag als de Digesten in 533. Het oorspronkelijke werk van Gaius is in de 19e eeuw pas weer teruggevonden.

 

Keizer Justinianus was toen echter nog niet klaar, de Codex was namelijk verouderd. De oude Codex werd afgeschaft en er werd een herziene Codex ingevoerd in 534 waarin alle nieuwe wetten waren gevoegd. Later zijn er nog Novellen gemaakt (latere wetgeving die nog niet in de Codex zit), maar deze heeft Justinianus niet samengevoegd.

 

Er zijn dan dus vier bronnen van wetgeving:

  • De Digesten

  • De Instituten

  • De Codex 534

  • De Novellen

 

Uiteindelijk is er één grote verzameling van het Romeinse Recht gemaakt: het Corpus Iuris Civilis, hierin zit al het recht van Keizer Justinianus in verwerkt (alle vier de bronnen van wetgeving). Codex Florentinus is één van de codexen die hierin is opgenomen, de codex waarin alle meningen van de juristen zijn samengevat.

 

College 2 – week 38

U moet zich bij het Romeinse procesrecht niet zoiets verwachten als het huidige procesrecht. Het recht nu bestaat voornamelijk uit materieel recht, wanneer je een materieel recht hebt wordt er vanuit gegaan dat je dit ook kunt afdwingen. Het procesrecht bepaalt alleen de manier waarop je het materiële recht geldend kunt maken.

 

Het Romeinse recht

Het Romeinse recht was omgekeerd, de redenering was concreet. De Romeinse jurist stelde zich niet de vraag: ‘wat zijn mijn rechten?’. Maar: ‘in welke gevallen kan ik procederen? Welke acties bestaan er?’. Alleen wanneer er een actie bestond die leek op jouw geval kon je gaan procederen. Die acties waren opgesomd en stonden in het edict van de praetor, dit is de magistraat belast met de rechtspraak. De praetor keek of je aan de eisen van de actie voldeed en kon je dan doorverwijzen naar de rechter waar je kon aantonen dat je gelijk had. Het Romeinse recht had dus procesrecht (de acties) waar je materieel recht van kon maken.

 

Waarom procederen?

Tegenwoordig procederen mensen om een schriftelijk stuk te ontvangen dat je ten uitvoer kunt leggen, een veroordelend vonnis, dit heet een executoriale titel. Als de rechter het vonnis heeft uitgesproken heb je zo’n titel. Met zo’n stuk in handen heb je recht op medewerking van de overheid (deurwaarders en indien nodig: politie) om datgene te krijgen waar je recht op hebt. De vraag die zich daarbij kan voordoen is of de overheid verplicht is om in alle gevallen medewerking te verlenen bij de uitvoering van zo’n titel. Er zijn gevallen waarbij de overheid dit heeft geweigerd omdat men natuurlijk ook nog het openbaar belang moet behartigen; als de inzet van de politie teveel onrust zal meebrengen kan dat belang ervoor zorgen dat de medewerking wordt geschorst tot uitvoering beter te doen is. Uit eigen beweging mag je niet halen waar je denkt recht op te hebben, met enkele uitzonderingen. De executoriale titel is dus waar alles uiteindelijk om te doen is.

 

De Legis actio

Hoe ging dat nu in het Romeinse proces? Daarvoor moeten we even de geschiedenis bij langs gaan, het Romeinse recht kent namelijk drie verschillende procedures die elkaar zo’n beetje hebben opgevolgd. Het oudste proces dat we kennen is die van de legis actio, die bestond al in de tijd van de Wet van de Twaalf Tafelen. Het bijzondere hiervan is dat deze procesvorm zich geheel mondelijk voltrok. Om te winnen was het van belang dat je de juiste mondelinge formules uitsprak. In de Instituten van Gaius wordt de legis actio beschreven. Meestal ging het hier om weddenschappen, beide partijen legden geld in sacramenten en wie won kreeg dit. Het was formeel van aard, je moest precies de juiste bewoordingen gebruiken en als je dit niet deed dan verloor je, ook al stond je qua recht in het gelijk. Opnieuw procederen kon niet volgens het ne bis in idem-beginsel. Een veroordelend vonnis dat niet werd nagekomen leidde tot een manius iniectio, hierbij werd niet het vermogen van de gedaagde geëxecuteerd, maar de persoon van de gedaagde. Dat betekende dat je hem zijn persoonlijkheid kon ontnemen en kon verkopen op de slavenmarkt en uit de opbrengst van deze verkoop kon je jouw geld halen. Bij meerdere schuldeisers mocht je de persoon in stukken zagen. Niet duidelijk is of je dit letterlijk of abstract moest zien. In de vierde eeuw is dit verboden.

 

De per formulan

Omdat dit niet altijd tot een juiste uitkomst leidde is er een ander proces ontwikkeld, het per formulan-proces, dit proces is het meest toonaangevend geweest. Per formulan is een schriftelijke procesvorm, niet afhankelijk van mondelinge formules die je moet uitspreken. Dit proces leidt er uiteindelijk toe dat er een formula moet worden opgemaakt. Een formula is een akte waarin partijen een procesovereenkomst vastleggen. In die procesovereenkomst spreken partijen af waar zij precies een geschil over hebben, wat hen gescheiden houdt, wat exact hetgeen is waar ze over procederen. Dat wordt dan vastgelegd in zo’n akte en met die akte mogen partijen naar de rechter. De rechter moet uitspraak doen op basis van deze akte.

 

Het proces wordt gekenmerkt door een tweedeling, de fase van in iure en in iudicio. Dat wil zeggen dat er twee verschillende instanties zijn die zich met het proces bemoeien. Het eerste gedeelte (de in iure) is het juridische proces, hierin wordt de akte gemaakt en worden de juridische kanten uitgezocht. Het proces iure speelt zich af bij de praetor, deze beslist of er iets in zit waarover geprocedeerd mag worden. Hij doet dit door te kijken of er een actie is die is toegespitst op dit geval, deze acties heeft hij zelf in zijn bezit, in zijn edict. De praetor heeft het imperium waarmee hij regels mag vastleggen in zijn edict, hiermee stelde hij regels vast voor het voeren van een proces. Het was zijn taak om te beslissen wanneer er een proces zou plaatsvinden, wanneer hij mensen door zou sturen naar de rechter en om die reden had hij een lijst van acties had ingevoerd in zijn edict. Deze lijst was limitatief, er zijn slechts zoveel acties als die in het edict van de praetor zitten. Soms kon de praetor een actio infactum afgeven, als jouw specifieke geval zo belangrijk was dat je toch door moest naar de rechter – een actie gericht op feiten, maar dit gebeurde niet vaak en hier konden anderen zich niet op beroepen. Als de praetor vindt dat er inderdaad iets inzit en dat er een actie mag worden ingesteld door de eiser tegen gedaagde, dan stuurt hij de partijen met de actie naar de rechter en komen we in de fase in indicio. De rechter is hierin een privépersoon, de iudex privatus. Dit waren geen beroepsrechters zoals wij die kennen, in Rome had je een privépersoon die tot rechter werd aangewezen en een oordeel mocht vellen. Deze hoefde niet over juridische kwesties te beslissen, want dat was al door de praetor gedaan, het enige dat er over blijft is de kwestie van bewijs. Wie van beide heeft gelijk, kan de eiser bewijzen of is dat niet het geval en moet gedaagde in het gelijk worden gesteld. Deze tweedeling is kenmerkend voor het in formulan-proces.

 

Procesverloop

Je moest dus uiteindelijk komen tot een formula. Hoe verliep nu zo’n proces in Rome? De eiser dagvaart gedaagde; de eerste bepaling van de wet van de twaalf tafelen gaat hierover: ‘Als iemand een ander in rechte daagt, dan moet die ander gaan.’ De eiser kan dus de gedaagde meenemen naar de praetor om het proces te beginnen. Als de gedaagde weigerde moest je alleen naar de praetor gaan en aangeven dat diegene weigerde, dan verklaarde de praetor de gedaagde in defensus; dit is iemand die zcih niet verdedigd. Als er sprake is van iemand die in defensus is geplaatst dan werd de eiser direct in het gelijk gesteld. De zaak hoefde dan ook niet meer langs de rechter en de eiser mag vervolgens zijn rechten gaan halen. De praetor kon daarvoor de missio in bona inzetten; de zending in de goederen, dat betekende dat de praetor het vermogen van de gedaagde in beslag kon nemen en dat de eiser daar het bedrag uit kon halen waar hij recht op meende te hebben. Zo’n gedaagde werd dus volledig uit zijn vermogen gezet, ook al is zijn vermogen tien keer groter dan het gedeelte waar de eiser recht op zou hebben. Dat betekende dat er dus niet veel gedaagden weigerden mee te gaan naar de praetor.

De executie verliep ook volgens de missio in bona, als de gedaagde weigerde het veroordelend vonnis te betalen dan werd hij ook uit zijn gehele vermogen gezet. Dat doen we tegenwoordig niet meer, tegenwoordig wordt er beslag gelegd op zoveel vermogensbestanddelen als nodig zijn om de eiser te helpen aan datgene waar hij recht op heeft, niet meer dan dat.

 

Rechtsbijstand eiser

De praetor zat in het tribunal in Rome, ten teken van zijn hoge ambt en daar kon je gewoon naartoe gaan. Partijen namen dan adviseurs mee, deze fase is natuurlijk de meest technische en daar heb je speciale bijstand voor nodig. Deze adviseurs waren de iuris consulti; lieden die je over het recht raadpleegt. De juridische adviseurs van partijen. Dat is eigenlijk ook min of meer de vondst geweest/het bijzondere van het Romeinse recht, dat er voor het eerst in de geschiedenis een speciale beroepsgroep ontstond die zich bezighield met het adviseren van cliënten. Het was niet zozeer een vak waar je voor betaald kreeg, als je juridisch advies wilde dan ging je naar je patroon toe. In Rome stelde je je onder bescherming van een machtig persoon (patronus) en het werd als een soort plicht gezien om je clientela (degene die zich in bescherming stelde) bij te staan. Zo’n patroon hield spreekuur, dan mocht men binnenkomen en het probleem voorleggen aan de patroon en die adviseerde dan. Zo werd er ook juridisch advies gegeven wat betekent dat de patronen zich ook moesten bekwamen in het juridische vak. Dat is later langzamerhand uitgegroeid tot een echte beroepsgroep maar dit bleef gratis. Men had er niks op tegen als de cliënt vrijwillig een bijdrage betaalde, dit was geen loon maar een honorarium (eregeld – uit dankbaarheid vrijwillig betaald).

 

Er was ook een mogelijkheid tot bijstand in de tweede fase van het proces, wat je dan moest hebben was een orator. Een orator is een redenaar, iemand die de retorica heeft bestudeerd (de leer van de welsprekendheid). Het ging hen er alleen maar om hun cliënt te laten winnen, het juridische plaatje speelde hier geen rol.

 

De praetor

De praetor bekleedde het ambt voor één jaar, elk jaar werd er een praetor gekozen door middel van verkiezingen, het ambt van praetor was het een na hoogste ambt in Rome. Het hoogste ambt was consul, om consul te worden moest je eerst praetor zijn geweest. Om praetor te worden had je eerst andere beroepen moeten hebben gedaan. De praetor waren dus mensen die carrière aan het maken waren, ze waren dus niet zozeer geïnteresseerd in het ambt maar wilden hogerop komen. Je hoefde dus geen jurist te zijn, maar meer politicus. Dat was geen probleem want de praetor liet zich adviseren door mensen die verstand hadden van het recht (iuris consulti), deze waren altijd te vinden in de buurt van het tribunaal; zijn eigen adviesraad. De praetor moest aan het begin van zijn periode een edict afgeven, maar omdat zij niet zoveel verstand hiervan hadden namen ze meestal het edict van de voorganger over. Soms voegden ze een aantal nieuwe acties toe of haalden ze een aantal weg, maar de kern van het edict ging steeds over op volgende praetoren. Omdat er gewijzigd kon worden is het edict van de praetor van groot belang geweest voor de ontwikkeling van het Romeinse recht, elk jaar werd het weer aangepast aan de nieuwe tijd. Bovendien had het edict voorrang op de wetten, de praetor beoordeelde namelijk of iemand naar de rechter kon. Het wettenrecht (ius civile) en praetorische recht (edicten) stonden naast elkaar, maar het edict had dus voorrang.

 

Op een gegeven moment waren er twee praetoren: één voor de inwoners van het Romeinse Rijk (urbanus) en één voor alle mensen die niet uit het Romeinse Rijk kwamen (peregrimus). De urbanus paste het recht toe op de Romeinse burgers, de ius civile. De peregrimus paste het recht toe op vreemdelingen, hij kon daar niet de Romeinse wetgeving (ius civile) op toepassen want die gold alleen voor inwoners. Hij moest het ius gentium toepassen; het recht dat voor alle volken geldt (geen volkenrecht). Dat waren regels die niet afhankelijk waren van formaliteiten. Langzamerhand gingen de Romeinse burgers ook gebruik maken van het ius gentium (door de grens over te gaan naar een andere praetor) en de formele rechtshandelingen verdwenen zo steeds meer naar de achtergrond.

 

Rechtsbijstand gedaagde

Wat kan de gedaagde tegen de eis van de eiser inbrengen? Hij kan twee dingen doen; ontkennen of zich beroepen op de exeplio metus cause (actie vanwege bedreiging/dwang) of exeplio doli (actie vanwege bedrog). Deze verweermiddelen ontkent dus niet de eis, de overeenkomst is gesloten door de partijen, maar er is iets anders waarom de eis toch moet worden afgewezen. De praetor gaf dan deze exeptie, zette dit in de formula en de rechter moest dan kijken of er echt bedreiging of bedrog had plaatsgevonden. Deze exeplios waren technisch gezien dus erg belangrijk en ook de gedaagde had rechtsbijstand nodig. Als de praetor de exeptie niet opneemt in de formula mag de rechter daar ook niet op testen, de gedaagde kon niet zomaar bij de rechter met excuses komen maar dat moest technisch bij de praetor al zijn genoemd.

De clausula bona fidei werd in overeenkomsten opgenomen, de rechter werd dan geïnstrueerd om ook te letten op de redelijkheid en billijkheid. Dit betekent dat de rechter dan niet zo strikt vast zat aan het strenge recht, maar ook mocht luisteren naar verweren. Het verschil met de exepties is dat deze clausula voor beide partijen geldt en niet alleen voor de gedaagde.

 

Zodra de procesovereenkomst wordt gesloten en in de formula wordt vastgelegd, als de rechter vond dat de eiser gelijk had dan moest hij een geldbedrag toewijzen aan de gedaagde. Het enige dat de rechter kon doen was een geldbedrag toewijzen, niks anders. Één van de eerste gevolgen van de procesovereenkomsten is dat alles terug te voeren is op geld. Dat stond in de instructie die de praetor meegaf aan de rechter. Het bedrag dat de rechter moest vaststellen dat deed hij nadat hij de partijen de gelegenheid had gegeven de prestatie te verrichten. De rechter deed dit door aan de eiste te vragen hoeveel hij dacht dat zijn schade waard was, de gedaagde had de mogelijkheid vrijwillig aan de schadeclaim te ontkomen door vrijwillig de prestatie alsnog te verrichten. Het feit dat de veroordeling altijd op geld te waarderen was had nog een ander aspect, namelijk het fenomeen dat plaatsvindt als de procesovereenkomst is gesloten; de novatio necessaria (de noodzakelijke schuldvernieuwing). Dit houdt in dat het recht waar eiser zich op beroept wordt omgezet in een voorwaardelijk recht uit het vonnis van de rechter. Dat wil zeggen dat je niet weet wat de rechter doet; de eiser gelijk geven of de gedaagde gelijk geven. Daarom noemen we het een voorwaardelijk recht; het kan zijn dat je een geldbedrag krijgt maar het kan ook zijn dat je niks krijgt. Maar na die noodzakelijke schuldvernieuwing bestaat het recht waar de eiser zich op beroept ten opzichte van de wederpartij in ieder geval niet meer, het gaat hier dan om de relatieve rechten (koopovereenkomsten etc.). Wanneer het gaat om een absoluut recht dan vervalt niet dat recht, maar wel de absolute aanspraak op basis van dat recht dat je tegen deze persoon inroept. Als gedaagde wordt vrijgesproken heeft de eiser niets meer tegen de gedaagde, als de eiser het er eigenlijk niet mee eens is kan hij niks meer doen. Dit brengt de regel met zich mee dat je nooit meer dan één keer tegen dezelfde partij over hetzelfde kunt procederen, de ne bis in idem-regeling. Dit beginsel kennen wij nog steeds.

 

 

 

College 3 – week 39

Vandaag gaan we het hebben over het Romeinse personen- en familierecht.

 

Het begrip ‘persoon’

Eerst gaan we kijken naar het begrip ‘persoon’. Dit is een volledig juridisch persoon, naar het Romeinse recht kun je een persoon niet gelijkstellen met een mens. Een persoon is een rechtssubject dat een vermogen heeft, daardoor wordt het persoon gekenmerkt. Alleen als je een vermogen hebt ben je een persoon. Het vermogensrecht is dus afhankelijk van het begrip ‘persoon’. Een persoon kun je niet gelijkstellen aan een mens, een rechtspersoon is namelijk ook een rechtssubject dat een vermogen heeft en is dus ook een persoon. Naar Romeins recht moet u niet denken aan rechtspersonen, die bestonden destijds nog niet. Toch kun je in het Romeinse recht ook een persoon niet gelijkstellen aan een mens, er was namelijk ook een hele groep die geen persoon waren omdat ze geen vermogen hadden; de slaven. Een slaaf is geen rechtssubject, maar een rechtsobject. Een slaaf is een vermogensbestanddeel, zit in het vermogen van een ander maar is zelf geen vermogensdrager. Een slaaf heeft geen eigendommen, geen schulden, geen vorderingen en daarom geen persoon.

 

Het begrip ‘vermogen’

Het begrip vermogen staat centraal in het personen- en familierecht en is onder te delen in drie bestanddelen:

  • Absolute rechten à goederenrecht

  • Relatieve rechten à verbintenissenrecht                  Erfrecht

  • Schulden à verbintenissenrecht

 

Het Romeinse personen- en familierecht

Als we nu kijken naar het Romeinse personen- en familierecht is het eerste dat ons opvalt dat in het Romeinse recht het begrip ‘status’ heel belangrijk was: wat is de status van een persoon? De samenleving was opgedeeld in vakjes en je kon van iedereen aanwijzen wat de status was. Er waren verschillende factoren die de status bepaalden, deze kun je onderdelen in drie categorieën.

  • De civitas; het burgerschap. Dit verschijnsel kenmerkte niet alleen de Romeinen, maar alle steden in die tijd. Als je in een stad het burgerschap verkreeg betekende dat dat je ook alle rechten kreeg die daaraan vastzaten. Omdat Rome zo groot werd was het voor burgers van andere steden aantrekkelijk om dat burgerschap te krijgen. Dat kon, de Romeinen waren daar vrij royaal mee. Rome verleende het burgerschap van Rome vaak aan onderworpen volken, dat was een kwestie van belonen. Dat burgerschap was afhankelijk van de plaats van je geboorte, niet de plaats waar je woonde. Het personaliteitsbeginsel gold dus. Eisen: ouders Romeinse burgers en gehuwd naar het Romeinse recht. Als de ouders niet allebei Romeins waren bepaalde binnen het huwelijk de vader de nationaliteit, en buiten het huwelijk bepaalde de moeder de nationaliteit. De rechten die je verkreeg bij het Romeinse burgerschap waren het recht van matrimonium: dat je eigen kinderen ook Romeinen werden en de voordelen van het burgerschap verkregen en het recht van commercium: dat je rechtshandelingen mocht verrichten die alleen voor Romeinse burgers bestond en alleen Romeinen mochten uitvoeren en officieel het Romeinse eigendom kon verkrijgen. Uiteindelijk is het zo geworden dat in het jaar 212 de keizer Caracalla iedereen die in het Romeinse rijk woonde het Romeinse burgerschap verleende. Caracalla beoogde hiermee de burgers te belasten met belastingen zodat de inkomsten van de Romeinse staat zouden stijgen. Een Romeins burger behield ook zijn vorige burgerschap, je kon meerdere burgerschappen naast elkaar hebben. Na Caracalla zijn alle inwoner van het Romeinse rijk Romeins burger geworden en gold het territoriale beginsel. Van belang is dat in beginsel het recht van Romeinen alleen gold voor Romeinen, als je geen Romein was moest er een ander recht op jou worden toegepast.

 

  • De libertas; de vrijheid. Mensen waren ofwel vrij ofwel slaaf. Vrije personen kon je weer onderverdelen in twee categorieën: personen die vrij geboren waren en personen die eerst slaaf waren en daarna vrijgelaten. Tussen deze categorieën zit een zekere hiërarchie: eerst de vrij geborenen, daarna de vrijgelatenen en daarna de slaven. In de oudheid kende je overal slavernij, de regels die hierop betrekking hadden gold voor iedereen; ius gentium. Een groot gedeelte van de slaven bestond uit krijgsgevangenen. Deze slaven probeerden natuurlijk altijd weer een weg terug te vinden, vrij de komen, ontsnappen. Maar wanneer ze dan weer terugkwamen in hun stad en hun rechten geldend wilde maken was er een probleem, zijn vermogen was alweer verdeeld. Mensen zagen hem als verloren en gingen verder, vandaar dat er een heel eigen recht bestond voor mensen die terugkeerden uit krijgsgevangenschap en zijn rechten weer geldend wilde maken; ius postlimini. Een andere manier om slaaf te worden in het Romeinse recht was als iemand veroordeeld was als schuldenaar, dit kon in het uiterste geval lijden tot slavernij. Als iemand zijn veroordelend vonnis niet nakwam moest de eiser nogmaals een procedure starten en dan vragen om een actio indicati. Als dat tot toewijzing leidde dan werd de schuldenaar veroordeeld het dubbele te betalen van wat hij in het eerste vonnis moest. Als hij dan weer niet nakwam dan kreeg de eiser automatisch het recht om de schuldenaar uit zijn vermogen te zetten. Als iemand niet in staat was om dat te doen, dan was het uiterste middel van de eiser dat hij uiteindelijk de schuldenaar mocht gaan verkopen. Dat mocht niet onmiddellijk, daar waren allemaal termijnen en regels voor. De eiser had eerste de bevoegdheid de schuldenaar op te sluiten in zijn eigen kerker, daar werd iemand in de boeien geslagen. Dat moest dan bekend worden gemaakt op de markt gedurende 60 dagen lang moest daar elke dag zo’n afkondiging plaatsvinden. Dit diende ervoor om de familie en/of vrienden van de schuldenaar in de gelegenheid te stellen de schuldenaar vrij te kopen. Deed men dat dan niet, dan mocht de eiser de schuldenaar verkopen op de vee- en slavenmarkt aan de overkant van de rivier (de Tiber). En je kon slaaf worden via geboorte, als je ouders slaaf waren werd jij dit automatisch ook.

Als je slaaf kon worden kon je daar natuurlijk ook weer uitkomen. Dit kon door vrijlating, daar had je verschillende methoden voor die verschillende rechtsgevolgen hadden. Een belangrijke vorm van vrijlating was die die je voor de praetor kon doen; dan moest je naar de praetor toegaan, deze maakte een teken met zijn staf en dan was je vrij. Dat kon overal, je hoefde er niet speciaal voor naar het tribunaal. Een andere manier die veel werd gebruikt was in testamenten, de slaven van een erflater werd vaak de vrijheid geschonken als een beloning. Wat betreft de status van de slaaf het volgende: de slaaf is geen persoon want het heeft geen vermogen en is zelfs het deel van andermans vermogen en toch is een slaaf wel een mens. Dat wil zeggen dat een slaaf dingen doet die vrije personen ook doen; een slaaf verricht handelswijzen. Hoe zit dit dan juridisch? De slaven placht men een soort handgeld mee te geven, vergelijkbaar met zakgeld, men noemde dit peculium. Dit handgeld was in technische zin geen eigendom van de slaaf omdat de slaaf geen eigendom kon hebben, maar dit was eigendom van zijn meester/eigenaar. Maar in de tussentijd betekende het feit dat zo’n eigenaar de slaaf handgeld had gegeven wel dat wanneer de slaaf schulden op zou lopen hij die schulden kon betalen van het handgeld, mocht de slaaf hiermee winst maken dan was deze winst ook automatisch voor de eigenaar. Feitelijk verrichten slaven dus wel allerlei handelingen die deel uitmaken van het rechtsverkeer. Hoe zit het daarmee? Als de slaaf rechtshandelingen verrichtte dan was hij niet juridisch aansprakelijk, maar hij kon wel een natuurlijke verbintenis krijgen. Een verbintenis die naar de natuur wel bestaat, maar niet afdwingbaar is. Zo’n verbintenis heeft echter wel rechtsgevolgen, als de slaaf vrijwillig vanuit zijn handgeld zo’n verbintenis nakomt of juist geld krijgt, dan wordt dat gezien als nakoming van een verbintenis. Dit heeft als gevolgen dat de betaling die is verricht niet onverschuldigd was, dit kon achteraf gezien dus ongedaan worden gemaakt vanuit onverschuldigde betalen (condictio in debiti). Wat gebeurt er met de schulden die de slaaf heeft opgelopen tijdens zijn slaventijd wanneer hij is vrijgelaten? Niks, als een slaaf vrij is gekomen en je hebt nog een vordering op die slaaf staan blijft dit een natuurlijke verbintenis, dit is niet ineens voor de rechter afdwingbaar geworden. Andersom kan de vrijgelaten slaaf ook niet naar de rechter stappen om geld terug te krijgen vanuit onverschuldigde betaling. Hoe zit het nu als een slaaf een onrechtmatige daad pleegde (diefstal etc.)? Hoe zit het dan met de aansprakelijkheid van de slaaf? Het blijft zo dat je een slaaf nooit in rechte kunt aanspreken want het is geen persoon. Maar het slachtoffer wil natuurlijk wel zijn schade vergoed zien en dat was wel mogelijk bij de eigenaar van de slaaf. Hoe zat het met de aansprakelijkheid van een eigenaar voor de onrechtmatige daden die zijn slaaf had gepleegd? Die bestond wel maar het was geen volledige aansprakelijkheid, de eigenaar was noxaal aansprakelijk. Dit hield in dat de eigenaar de keuze had wat hij wilde doen; de schadevergoeding betalen of de pleger van de onrechtmatige daad afstaan aan de eiser. Deze bevoegdheid kon je hem niet ontnemen, dit is een facultatieve bevoegdheid (facultas). Als deze slaaf wordt vrijgelaten betekent dit wel dat hij dan wel aansprakelijk is voor de onrechtmatige daden die hij heeft gepleegd in zijn slaventijd. Dit is een afdwingbare aansprakelijkheid.

 

  • De familia; de status binnen de familie (personen die juridisch zelfstandig waren en personen die niet juridisch zelfstandig waren). De personen die juridisch zelfstandig zijn noemen we siu iuris, de personen die niet zelfstandig zijn noemen we alieni iuris. Dit heeft uiteinlijk alles te maken met de partia potestas, dit is de vaderlijke macht. Deze vaderlijke macht was in het Romeinse recht erg belangrijk en hield in dat in een familie de familievader degene was die eigenlijk min of meer als een soort koning over die familie kon regeren. Dat betekende dat hij zeer verre bevoegdheden had, dat ging zo ver dat dat het recht om te beschikken over het recht op leven of dood van familieleden. De familievader is de oudste in leven zijnde mannelijke ascendent. Om vast te stellen wie dit dan precies is moet je een stamboom maken. De pater familias is degene die dan bovenaan staat.

De maximale leeftijd om consul te worden was 40 jaar, het was niet wenselijk om consul te worden als je nog onder de macht van je pater familias stond en dus juridisch onzelfstandig was. Dat gebeurde wel vaak want mensen werden wel ouder dan 40. Hier is toen een truc voor bedacht: de emancipatio (emancipatie). Dit betekende de kinderen buiten de vaderlijke macht brengen. Hoe kon dit nu? Dit kon door een bepaling uit de wet van de twaalf tafelen te gebruiken die eigenlijk voor een heel ander doel bedoeld was. De pater familias kon beslissen over het leven of dood van zijn kinderen, maar ook de zoons als slaaf verkopen. Dit gebeurde wel eens om het kind te straffen. In de wet van de twaalf tafelen is vast gelegd dat de vader deze bevoegdheid wel heeft, maar als een vader drie keer zijn zoon in slavernij verkoopt, hij te ver gaat en dan zal de zoon vrij zijn. Deze bepaling werd gebruikt om de zoon te emanciperen, de pater familias nam een bekende/vriend mee die meeging naar de slavenmarkt en de zoon kocht en daarna vrij liet. Daarna kocht diezelfde vriend de zoon weer en liet hem onmiddellijk daarop weer opnieuw vrij. Dan verkocht de vader zijn zoon een derde keer waardoor de zoon vrij was en niet meer onder de macht van zijn vader stond. De volgende vraag is dan natuurlijk, stel dat het nu om een dochter gaan in plaats van een zoon of een kleinzoon, is het dan ook mogelijk? Ja, maar dan kan het ook anders. De wet eist alleen maar dit hele gedoe bij zoons, in andere gevallen kan het simpeler, namelijk door één keer te verkopen.

Adrogeren; adopteren als je zoon en zo binnen de familiemacht brengen.

 

 

 

College 4 – week 40

Vanaf nu gaan we het over het verbintenissenrecht hebben, dit is een belangrijk onderdeel van het vermogensrecht. Het vermogensrecht is de kern van wat we behandelen in het boek.

 

Vermogen

Het vermogen bestaat uit drie bestanddelen, namelijk:

  • De absolute rechten (zakelijke rechten, goederenrechtelijke rechten)

  • De relatieve rechten, (persoonlijke rechten, vorderingsrechten)                  Verbintenissenrecht

  • De schulden

 

Verbintenissenrecht

De latijnse term voor verbintenissenrecht is obligatio. Ligare betekent binden, obligare betekent verbinden. Vroeger was je letterlijk gebonden als je je schuld niet kon afbetalen, je werd gevangengenomen door de schuldeiser zodat vrienden/familie je vrij konden kopen (behandeld bij het vorige college). Er waren ook gevallen geweest van schuldeisers die gebruik maakten van deze bevoegdheden op een manier die niet helemaal zuiver was. Er was bijvoorbeeld een schuldeiser die zijn schuldenaar gevangen had genomen en deze zo wreed behandelde dat deze daaraan bezweek. Hierop is de plebs in staking gegaan, toen hebben de soldaten gezegd dat als het zo moest zij niet meer zouden vechten. Toen heeft men een wet aangenomen om ervoor te zorgen dat dat in het vervolg niet meer kon, voortaan moest je de schuldenaar op zijn vermogen aanspreken in plaats van op de persoon. Dat verklaart een aantal kenmerken van het Romeinse recht die heel lang hebben doorgewerkt. De verbintenis is er een tussen deze schuldeiser en schuldenaar. A is crediteur van B maar heeft nu al behoefte aan geld en verkoopt zijn vordering aan C (cessie). Dat is naar huidig recht mogelijk, naar het Romeinse recht kon dit dus niet. Er was wel een mogelijkheid tot schuldvernieuwing; de vordering overdragen met toestemming van de schuldenaar. Iets anders wat hieruit voortvloeit is het verschijnsel dat het Romeinse recht niet de vertegenwoordiging kende die het nu kent. Bijvoorbeeld X sluit als tussenpersoon een contract voor A met Y. Dit was voor het Romeinse recht ondenkbaar, maar kan nu wel.

 

Romeinsrechtelijke bronnen

De Romeinen stelden zich niet de vraag: wat is een verbintenis nu eigenlijk? Maar wat men belangrijker vond waren de behandelingen waar die verbintenissen uit voortvloeide.

 

Verbintenis

Een verbintenis is een rechtsbetrekking tussen twee personen op grond waarvan de schuldeiser recht heeft op een prestatie die de schuldenaar moet verrichten en waartoe de schuldenaar in rechte aansprakelijk is. Kenmerken:

  • Subjecten van de verbintenis: op zijn minst twee personen; de crediteur en de debiteur.

  • Object van de verbintenis: de prestatie. Deze kan bestaan uit drie categorieën:

  1. Iets geven

  2. Iets doen

  3. Iets niet doen

  • Crediteur heeft een vorderingsrecht op de debiteur, de debiteur heeft een schuld aan de crediteur.

  • De debiteur is doorgaans aansprakelijk jegens de crediteur. Meestal heeft de crediteur een rechtsvordering (de Romeinen noemen dit een actie), er zijn verbintenissen waarbij de debiteur niet in rechte kan worden aangesproken en nakoming niet kan worden afgedwongen.  Dit is het geval bij natuurlijke verbintenissen. Hierbij is wel een vorderingsrecht, maar deze is niet af te dwingen. In de Romeinse tijd werd deze verbinding vaak gebruikt bij slaven, nu bestaat deze verbintenis nog steeds.

 

Natuurlijke verbintenissen

Wat zijn natuurlijke verbintenissen? Die verbintenissen waarbij de wet de schuldeiser weerhoudt deze in rechte af te dwingen. Nakoming vindt dus min of meer in de informele sfeer plaats, maar wanneer er is nagekomen is dat wel verschuldigd (kun je niet terugkrijgen uit onverschuldigde betaling):

  1. De verbintenis uit spel- en weddenschap is een natuurlijke verbintenis, met uitzondering van de casino’s (hierover is belastinggeld verschuldigd en dan kan wel afgedwongen worden).

  2. Morele verplichtingen, hierover is een arrest gewezen door de Hoge Raad; de Goudse Bouwmeester (1926). Een bouwmeester is een architect en de Goudse bouwmeester was de architect van Gouda. Deze bouwmeester was belast met de aanbesteding van bouwprojecten. De gemeente Gouda wilde een nieuwe woonwijk laten aanleggen, aannemers konden dan bieden en dan werd de aannemer die het voor het minste geld kon doen aangenomen. In dit arrest was er een aannemer die de bouwmeester kende en hem betaalde voor de informatie die de bouwmeester kon geven, namelijk wat de andere aannemers boden zodat deze aannemer er net onder kon gaan zitten en de baan kreeg. Toen opeens kwam dat aan het licht, de gemeente Gouda ontsloeg de bouwmeester. De bouwmeester wilde niet dat dit een oneervol ontslag zou worden en stortte het bedrag dat hij van de aannemer had gekregen in de gemeentekas in de hoop dat het een gewoon ontslag werd in plaats van oneervol. Hij beriep zich op onverschuldigde betaling en startte een proces. De zaak kwam bij de rechters/hof/HR terecht. Het hof zei dat de gemeente had gehandeld uit een verplichting van fatsoen en dat hij daardoor een natuurlijke verbintenis is nagekomen en het geld dus niet terug kon vorderen. De Hoge Raad heeft gezegd dat als er een verbintenis van moraal of fatsoen is en je deze nakomt dan kan dat het nakomen van een natuurlijke verbintenis zijn en als dat het geval is (zoals in deze zaak) kan dit niet teruggevorderd worden. In een latere zaak heeft de Hoge Raad dit aangescherpt; de zaak Harms/de Visser. Hierin heeft de Hoge Raad genoemd welke verbintenissen onder natuurlijke verbintenissen vallen. In deze casus was meneer Harms in tweede huwelijk getrouwd met mevrouw de Visser. Uit een eerder huwelijk had hij kinderen, hij wilde ervoor zorgen dat zijn vrouw na zijn dood goed verzorgd zou worden. Hij sloot daartoe een levensverzekering af en van dat geld zou mevrouw de Visser na zijn dood kunnen leven. Zo gezegd, zo gedaan, Harms ging dood en mevrouw de Visser kreeg dit geld. De kinderen zijn gaan procederen, ze vonden dat hun erfenis er teveel door werd aangetast, ze wilden dat deze schenking werd ingekort en aan hen toekwam. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het een morale verplichting is om de langstlevende echtgenoot te voorzien in geld om van te leven. Harms was dus een natuurlijke verbintenis nagekomen. Mevrouw kreeg dus haar geld.

  3. Vanuit faillissement ontstaan ook natuurlijke verbintenissen, wanneer de schuldenaar later weer aan het werk komt kan de schuldeiser opnieuw beslag leggen op zijn geld of iets dergelijks want de schuld is blijven bestaan, deze is alleen niet meer afdwingbaar vanwege het faillissement.

 

Schuldverrekening/compensatie

Als je zelf een schuld hebt tegenover iemand maar ook een vorderingsrecht, dan mag je de schuld verrekenen. Mag dat dan ook bij natuurlijke verbintenissen? Stel dat B op grond van een natuurlijke verbintenis een vordering op A heeft, mag hij deze dan verrekenen met de schuld die hij bij A heeft. In het Romeinse recht mag dit wel, in het huidige recht niet.

 

Schuldvernieuwing

Een natuurlijke verbintenis kan je met toestemming van de schuldenaar omzetten in een afdwingbare verbintenis.

 

College 5 – week 41

Vorige keer hebben we een begin gemaakt met het algemeen deel van het verbintenissenrecht.

 

Het object van de verbintenis

De prestatie is het object van de verbintenis. Wil er sprake zijn van een juridisch geldende verbintenis dan moet het duidelijk zijn of kunnen worden wat de prestatie inhoud. Soms komt men er niet uit en wat dan wel eens wordt gedaan is de bepaling van de prestatie overlaten aan het oordeel van een derde. Volgens het Romeinse recht is er al sprake van een geldige verbintenis zodra je beide hebt afgesproken dat een derde de prestatie gaat bepalen. De volgende vraag die men ging stellen was of partijen nu ook kunnen afspreken dat een van beide op een later moment de prestatie zal vaststellen. Daar zeiden de Romeinse juristen heel duidelijk dat dat niet kon: dat is immers vragen om moeilijkheden. Hier waren geen theoretische bezwaren tegen, slechts praktische bezwaren.

 

Stipulatio

Stipulatio was een soort contract waarbij je een verbintenis in het leven kon roepen, slechts één (eenzijdige overeenkomst). Er konden ook twee stipulatio’s worden gemaakt zodat er twee op zichzelf staande overeenkomsten ontstonden.

 

De alternatieve verbintenis

Je kunt wel een verbintenis aangaan waarbij één of meer van de partijen nog keuze heeft uit mogelijke prestaties, dit heeft een alternatieve verbintenis. Als de partijen hebben nagelaten duidelijk te maken wie de keuze mag maken, is de hoofdregel dat de schuldenaar mag kiezen.

Wanneer dit te lang duurt voor de schuldeiser kan hij niet zomaar nakoming vorderen. Stel A heeft een verbintenis aan B om een paard of een koe te leveren, dan kan B geen paard vorderen. Daar heeft hij namelijk geen recht op, hij heeft recht op óf een paard óf een koe. Hij heeft dan teveel geëist (plus petitio) en dat leidt ertoe dat zijn eis wordt afgewezen. Dat heeft ernstige gevolgen, er mag namelijk niet opnieuw worden gevorderd (ne bis in idem). Je kon dus alleen vorderen dat de schuldenaar zijn keuze zou maken. Het Romeinse recht zei dat wanneer je nu de debiteur in gebreke stelt: je hebt je keuze niet gemaakt, die moet je binnenkort maken en als je dat niet doet dan ben je in verzuim. Als de schuldenaar dan in verzuim was dan ging de keuze over op de crediteur. Dat betekent dat B dan wel zou kunnen kiezen en dan ook zijn paard vorderen; daar heeft hij inmiddels recht op.

 

De enkelvoudige overeenkomst

Wanneer de keuze gemaakt is gaat de alternatieve overeenkomst over in een enkelvoudige overeenkomst. Hoe kan die keuze nou gemaakt worden? Deze moet kenbaar zijn gemaakt. Het is niet voldoende als iemand in gedachten heeft bepaald wat hij wil. Je moet een mededeling doen aan de andere partij, pas als dat gebeurd is dan is er sprake van een enkelvoudige overeenkomst. Dit is van belang indien er sprake is van overmacht. Als er voor de mededeling één van beide prestaties door overmacht niet meer na te komen is, dan wordt de overeenkomst automatisch een enkelvoudige verbintenis. Dan wordt dus door de overmacht het object van de verbintenis bepaald.

 

De wederkerige overeenkomst

Een koopovereenkomst is een andere overeenkomst dan een stipulatio, dit is een wederkerige overeenkomst; een overeenkomst waarbij beide partijen een verbintenis op zich nemen.

 

Stel A en B hebben een wederkerige overeenkomst gesloten maar door overmacht kan A zijn prestatie niet meer nakomen, naar huidig recht hoef B zijn gedeelte van de overeenkomst ook niet meer na te komen; hij wordt van zijn verbintenis bevrijdt.

Maar naar Romeins recht bestond hier een uitzondering op bij een koopovereenkomst. Wanneer A een huis verkoopt aan B en door overmacht niet meer kan leveren, dan is B nog wel gehouden tot betaling. Waarom was dat? Daar zijn verschillende verklaringen voor. Een verklaring hiervoor is dat de verkoper een hele strenge bewakingsplicht heeft (custodia). De verkoper moest het te leveren object goed bewaken, diefstal is geen overmacht want dan had de verkoper beter moeten oppassen. Om die reden is aangenomen dat wanneer de verkoper aan die bewakingsplicht heeft voldaan en toch niet heeft kunnen leveren er sprake is van overmacht impossitilium; grotere overmacht, niemand heeft er iets aan kunnen doen. Bij deze grotere overmacht was het volgens de Romeinen redelijk dat de verkoper alsnog zijn geld kreeg; het risico was voor de koper.

 

Als A de koe wel kan leveren dan moet B betalen. B kan geen beroep doen op overmacht. Als B het geld had gepind, ergens neergelegd en het is gestolen; hij kan dan niet zeggen ‘sorry, het geld is gestolen, ik beroep mij op overmacht’. De verbintenis van het leveren van soortzaken (geld, aardappels etc.) gaat pas teniet op het moment dat de crediteur dit heeft ontvangen.

 

De facultatieve verbintenis

Een facultatieve verbintenis doet zich voor wanneer een schuldenaar verplicht is een bepaalde prestatie te verrichten maar hij de bevoegdheid heeft in plaats van die prestatie een andere prestatie te verrichten. Dit is een facultatieve verbintenis die de schuldenaar een bevoegdheid geeft. Bij een alternatieve verbintenis is de verbintenis nog niet duidelijk, daar moet nog een keuze in worden gemaakt. Bij een facultatieve verbintenis is de prestatie wel duidelijk, maar de schuldenaar mag ook iets anders doen om zich van de verbintenis te bevrijden.

Juridisch brengt dit ook verschillen met zich mee. Stel, A moet een paard leveren aan B maar mag ook een koe leveren om na te komen. Wanneer de bliksem inslaat op het paard dan is A niet meer verplicht tot leveren wegens overmacht. Bij een alternatieve verbintenis moet A dan alsnog de koe leveren en bij een facultatieve verbintenis niet.

 

Noxale acties: verbintenis voor de eigenaar van een dier om schade die het dier of de slaaf heeft toegebracht te vergoeden. De eigenaar had echter wel een bevoegdheid; hij kan zijn verplichting beperken door het dier dat de schade heeft toegebracht af te staan aan de schuldeiser. Dit is een facultatieve verbintenis: de eigenaar moet de schade vergoeden maar mag in plaats daarvan ook zijn dier afstaan en is dan bevrijdt van de verbintenis.

Dit kan zich naar huidig recht ook voordoen. Denk aan art. 3:122 BW; een eigenaar kan het bezit van zijn zaak kwijt zijn geraakt en kan revindicatie instellen. Stel dat die bezitter in de tijd dat hij zijn zaak onder zich heeft kosten heeft gemaakt ten behoeve van die zaak, is het dan redelijk dat de eigenaar zo’n gerepareerde zaak terug krijgt? Art. 120 en 121 BW zeggen dat als de bezitter te kwader trouw is hij alleen aanspraak kan maken op de noodzakelijke kosten voor het onderhoud, anders is de eigenaar verrijkt. Als de bezitter te goeder trouw is kan hij aanspraak maken op alle kosten. Uiteindelijk geldt dus de verplichting voor de eigenaar de kosten te vergoeden die de bezitter heeft gemaakt, het kan zich voordoen dat de kosten erg hoog zijn en dat de eigenaar dat de zaak eigenlijk niet waard vind. De eigenaar heeft dan de bevoegdheid te zeggen dat de bezitter de zaak mag houden en is zo bevrijdt van zijn verplichting. Hij moet dus de kosten vergoeden, maar heeft de bevoegdheid om de zaak af te staan; een facultatieve verbintenis.

 

De inbetalinggeving

Die facultatieve verbintenis lijkt op het in betaling geven (in solution latio): een manier van tenietgaan van verbintenissen anders dan door de te leveren prestatie van de debiteur. Je hebt het recht op het één maar de debiteur komt aanzetten met iets anders. Het verschil is dat bij een facultatieve verbintenis de debiteur de bevoegdheid heeft te kiezen, en bij inbetalinggeving mag de crediteur nog zeggen dat hij dat niet wil. Je bent dus pas van de verbintenis bevrijdt wanneer je de andere prestatie hebt aangeboden en de crediteur deze heeft geaccepteerd.

 

Het subject van de verbintenis

Het subject van de verbintenis is de hoofdelijkheid, de hoofdelijke aansprakelijkheid. Studenten A en B kopen een tv, de verkoper wil een waarborg dat deze ook betaald wordt. Dit kan door middel van een hypotheek (niet gebruikelijk voor een tv), pand (beide aansprakelijk) of borg (één aansprakelijk, tweede persoon staat borg). In het Romeinse recht werd borg het meeste gebruikt.

 

Actieve hoofdelijkheid: hoofdelijkheid aan de kant van de crediteur. Passieve hoofdelijkheid: hoofdelijkheid aan de kant van de debiteur. We zullen het voornamelijk hebben over de passieve hoofdelijkheid.

 

Ondeelbare en deelbare verbintenissen

Dit zijn verbintenissen die niet in delen kunnen worden verdeeld. Die deelbaarheid gaat een rol spelen wanneer de schuldenaar komt te overlijden. De schuldenaar heeft twee erfgenamen. Naar Romeins recht werden schulden automatisch over de erfgenamen verdeeld. Dit zou inhouden dat beide schuldenaren voor de schuld voor de helft hebben overgenomen. Hier is het van belang of het gaat om een ondeelbare of een deelbare verbintenis.

Onverdeelbaar: stel dat de schuldenaar een schuld heeft staan van een renpaard, dit paard kun je niet over de twee erfgenamen verdelen. Zo’n ondeelbare verbintenis leidt tot problemen. De regel is dat elk van beide erfgenamen kan worden aangesproken tot een volledige prestatie. Wel hoeft natuurlijk maar één te presteren. Ondeelbaarheid leidt altijd tot hoofdelijkheid.

Verdeelbaar: stel A heeft een hoofdelijke deelbare schuld van 1000 euro, deze wordt verdeeld over beide erfgenamen. De hoofdelijkheid wordt niet overgedragen, de schuld wel. Beide erfgenamen zijn dan aansprakelijk voor 500 euro – niet voor 1000.

 

Die ondeelbaarheid kan soms tot problemen leiden. Stel dat het omgekeerd is, B moet een paard krijgen van A. Beide erfgenamen van B kunnen het hele paard eisen van A. Wie wordt er dan eigenaar? Omdat het een ondeelbare verbintenis was is naar Romeins recht de regel dat je levert aan degene die eist. Dat leidt tot afrekeningsproblemen tussen die erfgenamen. Naar huidig recht is bepaald dat vorderingen niet meer verdeeld worden maar samen één gemeenschappelijk vorderingsrecht hebben. Alleen samen kunnen ze dus A aanspreken op het paard. De wetgever heeft dit in het algemeen bepaald, of ze nu ondeelbaar of deelbaar zijn.

 

College 6 – week 42

Verbintenissen hebben over het algemeen tot doel om teniet te gaan, en wel door nakoming (betaling). Betaling is het verrichten van de prestatie van de schuldenaar aan de crediteur. Daarbij moet je dus niet alleen denken aan het betalen van geld, maar het verrichten van een prestatie. Dat kan bestaan uit iets doen of iets niet doen.

 

Door wie?

De eerste vraag die we bij de betaling moeten stellen is: wie moet er precies betalen? In beginsel moet de schuldenaar betalen, hij is verplicht de prestatie te verrichten. Uitzondering: iedereen is bevoegd om de schuld van een ander te voldoen voor zover dat een schuld is die door iedereen kan worden voldaan. Er zijn gevallen waarin dat niet mag of niet mogelijk is, dat zijn de gevallen waarin de prestatie die moet worden verricht een uiterst persoonlijke is.

 

Door een derde

In het oude recht was het vaak aan de orde dat een ander voor de schuldenaar betaalde. Als de schuldenaar niet voldeed dan mocht de schuldeiser de schuldenaar in het gevang zetten en wachten tot iemand de schuldenaar los zou komen kopen. Daar wordt de schuldenaar uiteindelijk bevrijdt omdat de schuld wordt voldaan door een derde.  Dat is natuurlijk een belangrijke uitzondering op de hoofdregel en de schuldeiser of schuldenaar kan dat ook niet verhinderen. Indien een derde betaald dan komt  de schuld te vervallen en is de schuldenaar bevrijdt.

Zoals gezegd ligt dit anders wanneer de prestatie persoonlijk is. Bijvoorbeeld; u heeft een schilder ingehuurd om een portret te maken. Dan zoek je een schilder uit waarvan je denkt dat hij dat kan, een willekeurige derde kan dus niet deze verplichting nakomen. Dus daar ziet u al, het hangt van de prestatie af, maar meestal zal het gaan om prestaties die elke willekeurige andere kan verrichten.

 

Een andere vraag is: stel nu dat a schuldeiser is van b en c betaald. Dan is de schuld van b komen te vervallen, kan c het geld dan terugkrijgen van b? Het antwoord op deze vraag is niet altijd gemakkelijk te geven. De schuldenaar moet dan kunnen wijzen op een rechtsbetrekking die b verplicht om het bedrag dat c voor b heeft betaald terug te betalen.

Indien c uit eigen beweging betaald zonder dat b daarvan op de hoogte is, is er geen overeenkomst en er is geen sprake van onrechtmatige daad. Dan blijft er een derde categorie over: de rechtmatige daad. Dat zijn onverschuldigde betaling (iemand betaald iets wat hij niet had hoeven betalen) en zaakswaarneming. Dat betekent niet dat c automatisch een vordering uit zaakswaarneming heeft ten opzichte van b. Als je dit doet, ongevraagd bemoeien met de zaken van een ander, dan is er de verplichting om dit zorgvuldig te doen. Als is vastgesteld dat, wat je hebt gedaan in het belang van de ander is, dan ontstaat er een vordering jegens die ander om eventuele kosten te verhalen. C zou dus misschien een vordering hebben op b om zijn kosten te verhalen (actio negotiorum gestorium contraria). Hier hangt ook nog de eis aan dat blijkt dat deze handeling in overeenstemming is met de wil van b, als duidelijk is dat b dit niet wilde, kan c zijn geld niet terugkrijgen.

 

Aan wie?

De volgende vraag die we ons moeten stellen is, aan wie moet er precies worden betaald door de schuldenaar? Het lijkt duidelijk dat je aan de schuldeiser betaald, maar dat is lang niet altijd het geval. Tegenwoordig is het juist gebruikelijk dat je niet aan de schuldeiser betaald, maar dat je geld overmaakt en dus in feite aan de bank betaalt.

Dit was in het Romeinse Recht ook al van belang: adjectus solutionis gratia. Hiervan is sprake wanneer er is afgesproken dat de schuldenaar bevrijdend kan betalen aan een derde.

 

Problemen in de nakoming

Laten we nu verder in het verhaal uitgaan van de nakoming/betaling. Er kan van alles misgaan bij het betalen. Dat brengt ons bij de leerstukken van het schuldeisersverzuim (mora creditoris) en de wanprestatie.

 

Schuldeisersverzuim

Schuldeisersverzuim; als de schuldeiser weigert mee te werken aan de betaling komt de schuldenaar niet van zijn schuld af. Het schuldeisersverzuim heeft rechtsgevolg, maar niet dat de schuldenaar bevrijdt wordt van zijn betaling. Waarom zou een schuldeiser niet willen meewerken? Meestal is het zo dat de schuldeiser vindt dat de schuldenaar de verkeerde prestatie heeft neergezet of niet goed genoeg. Hierbij is vaak de vraag of het gaat om wanprestatie van de schuldenaar of om schuldeisersverzuim. Het risico komt altijd door schuldeisersverzuim bij de schuldeiser te liggen. Dit heeft te maken met overmacht; wanneer buiten de schuld van de schuldenaar, hij de prestatie niet kan verrichten. Bij overmacht is het risico voor rekening van de schuldeiser. Wanneer de schuldeiser weigert mee te werken kan de schuldenaar hier niks aan doen en is er sprake van overmacht.

Dat is nog altijd niet het gewenste rechtsgevolg want de schuldenaar wil natuurlijk van zijn schuld bevrijdt zijn. Een bevoegdheid die de schuldenaar dan tot zijn beschikking heeft (en in het Romeinse recht ook al bestond) was de zaak verkopen en de opbrengst te bewaren om de schuldeiser te kunnen bewaren. Als dat niet lukt (omdat het om spullen gaat die bederven) dan mag je het ook laten verlopen en moet de schuldeiser uiteindelijk nog steeds de koopprijs betalen.

Soms kan de schuldenaar beter een andere weg bewandelen: hij kan de rechter vragen hem te bevrijden van de verbintenis. Meestal gaat het om gevallen waarbij partijen over- en weer verplichtingen hebben.

 

Wanprestatie

Wanprestatie is te verdelen in drie categorieën:

  • Het niet presteren; de blijvende onmogelijkheid van nakoming. Het sturen van ingebrekestellingen is hierbij voltrekt overbodig, de prestatie is al niet meer mogelijk. Dit doet zich voor bij overeenkomsten waarbij zaken geleverd moeten worden en de te leveren zaken teniet gaan. Hier zitten twee mogelijkheden aan: de onmogelijkheid is te wijten aan de debiteur of de onmogelijkheid is te wijten aan overmacht. De debiteur maakt de nakoming zelf onmogelijk, daarmee staat zijn aansprakelijkheid vast. Je moet hierbij altijd kijken of de debiteur voldoende heet gedaan om de onmogelijkheid te voorkomen. Dat heeft te maken met de zorgplicht: welke zorg dient de schuldenaar te besteden aan de zaken die hij moet leveren?

 

Stel de debiteur frustreert de prestatie door zelf met opzet deze nakoming onmogelijk te maken (dolis) – de schuldenaar steekt het te leveren paard dood - , dat leidt natuurlijk tot aansprakelijkheid van de debiteur. Maar lang niet altijd gaat het om zulke duidelijke gevallen. Vaak heeft de debiteur geen opzet, maar is de vraag of hij door zorgvuldiger handelen het niet had kunnen voorkomen: schuld (culpa). Handelen dat zo onzorgvuldig is dat eigenlijk geen weldenkend mens dit zou hebben gedaan is dermate nalatig dat het grote schuld (culpa lata) – de schuldenaar laat na het paard te voeren - en dat zetten de Romeinen gelijk aan dolis.

 

Verder zijn er nog een aantal vormen van schuld die minder duidelijk zijn en waarbij de zorgvuldigheidsplicht/zorgplicht een rol gaat spelen. Dit werd vastgesteld door te letten op de belangen die speelden bij de overeenkomst. Het huidige recht heeft een hoofdregel die zegt dat je van de schuldenaar mag verwachten dat hij handelt als een redelijk handelend schuldenaar. Vervolgens is per geval aangegeven wat je mag verwachten van de schuldenaar. Dit zijn nog steeds vage normen die door de rechtspraak moeten worden ingevuld (redelijk bewaarnemer, redelijk huurder etc.). 

 

Wanneer er sprake is van overmacht gelden er een aantal regels:

  • Kan zich niet voordoen wanneer het gaat om een verbintenis die naar de soort is bepaald, bijvoorbeeld geld (genius non perit).

  • Wanneer het een eenzijdige overeenkomst betreft, waar dus slechts één verbintenis uit voortvloeit, dan vervalt de verbintenis door de overmacht en dat betekent dat de crediteur niks meer te vorderen heeft. De enige die de nadelige gevolgen draagt is dan de crediteur.

  • Dat is andere bij wederkerige overeenkomsten, de debiteur is bevrijdt van zijn verbintenis om te leveren aan de crediteur, dit betekent ook dat de crediteur ook bevrijdt is van zijn verbintenis. Op die regel bestaat dan weer de uitzondering naar Romeins recht, namelijk de koopovereenkomst. De koper moest wel betalen ook al was er niks meer te vorderen (periculum est.).

  • Het niet tijdig presteren; wanneer is er sprake van een verbintenis die niet tijdig wordt nagekomen? Dan komen we aan bij de regel van verzuim. De hoofdregel is dat hier een termijn aan moet zijn gesteld. Stel, de partijen hebben geen termijn in de overeenkomst opgenomen, dan kan hij niet zomaar voor het gerecht worden gesleept. Er moet dan een ingebrekestelling (interpellatio) worden gestuurd, hierin wordt de schuldenaar aangemaand om te presteren en een fatale termijn genoemd. Zodra deze termijn is verstreken is de schuldenaar aansprakelijk, niet alleen om te presteren, maar ook om alle schade die is ontstaan tijdens het te laat presteren te vergoeden. Op deze hoofdregel van de benodigde ingebrekestelling zijn uitzonderingen, namelijk:

  • Door in het contract zelf al een fatale termijn op te nemen, het moet gaan om een fatale termijn, niet zomaar een termijn (essentieel).

  • Wanneer uit de aard van de prestatie voortvloeit dat te laat nakomen zinloos is, dit kun je ook een stilzwijgende fatale termijn noemen.

  • Door een mededeling die de debiteur rechtstreeks aan de crediteur doet waarin hij weigert om te presteren. De debiteur is dan vanaf het moment van mededeling in verzuim.

  • Dit is een uitzondering die alleen naar Romeins recht bestond: de onbehoorlijke prestatie. De debiteur heeft al wel gepresteerd, maar heeft niet dat gedaan wat hij moest doen (onbehoorlijk geleverd). Daarvan zei het Romeins recht dat de schuldenaar door de onbehoorlijke prestatie automatisch in verzuim te zijn. Onze huidige wetgever heeft deze regel veranderd; nu moet je hem aanmanen om de juiste prestatie nog te verrichten (hem een tweede kans geven) en daarbij kom je bij de laatste categorie.

  • Het niet behoorlijk presteren.

 

College 7 – week 44

We gaan vandaag verder met het Romeinse verbintenissenrecht. Twee weken geleden zijn we begonnen met het kijken naar manieren van tenietgaan. We hebben gekeken naar de normale tenietgaan: het betalen, we hebben gekeken wat er allemaal mis kan gaan bij de betaling.

 

Schuldenaarsverzuim - wanprestatie

Stel nu dat een debiteur in verzuim is (hij is in gebreke gesteld en heeft niet gepresteerd voor de nieuwe datum) en vervolgens voordat hij moet presteren wordt de prestatie door overmacht onmogelijk gemaakt. Wat is dan de regel? In dat geval geldt de regel: mora perpetinat obligationem. Dat betekent dat een schuldenaar die in verzuim is en daarna wordt de prestatie onmogelijk door overmacht dan moet dit vanzelfsprekend voor rekening van de debiteur worden gebracht, was hij namelijk op tijd geweest dan had hij de prestatie al verricht.

 

Poltier

Het Engelse recht heeft, met name in de 19e eeuw, leemten in het recht ingevuld door een blik te werpen op het Romeinse stelsel. In die tijd keek men vaak naar Frankrijk, daar was in de 18e eeuw een beroemd boek over het Romeinse verbintenissenrecht geschreven door Poltier. Deze geschriften zijn door de Fransen gebruikt toen zij het Franse Code Civil maakten – dit is dus bijna volledig aan het Romeinse recht gewijd. Hier is een Engelse vertaling van gemaakt en daar keken de Engelse rechters dan naar. Potier geeft inderdaad voor dit soort gevallen een regel die vervolgens in het Franse wetboek en in het Nederlandse wetboek terecht is gekomen (ons vorige wetboek was een vrijwel volledige kopie van het Franse wetboek) en vervolgens in het Engelse wetboek terecht gekomen.

 

De zaak: Hetwich had een molen, daarin brak een krukas. Hij maalde in deze molen graan en verkocht dat later als meel. Er moest dus een nieuwe krukas komen, maar het bedrijf dat deze krukassen leverde bevond zich aan de andere kant van het land. Zij zeiden dat hij de oude krukas naar hen moest opsturen zodat zij een kopie daarvan konden maken, Hetwich zocht dus naar een vervoersbedrijf die dit kon doen en kwam uit bij Bexendale. Bexendale zou dit in twee dagen doen, maar om allerlei redenen bleek dat het bedrijf dat niet kon waarmaken en was de krukas zeven dagen onderweg. Dat betekent dus dat Hetwich vijf dagen langer dan overeengekomen zijn krukas kwijt was en niet kon werken en daardoor dus schade van 300 pond liep. Bexendale bood 25 pond aan. Hetwich ging naar de rechter. De rechter stelde de volgende regel op (met een blik naar Potier): de schade die aan de schuldenaar kan worden toegerekend is de schade die redelijkerwijze het te verwachten gevolg zou zijn (objecieve maatstaf). Of de schade die partijen bij het sluiten van de overeenkomst hebben voorzien (subjectieve maatstaf). Wat was hier nu aan de hand? Het ging hier om de vervoerder, wat had die kunnen voorzien? Niet zoveel, hij wist niet dat zonder die krukas het bedrijf stillag, hij wist niet dat door deze wanprestatie zo’n schade zou worden veroorzaakt en volgens de rechter had hij dit redelijkerwijze ook niet kunnen voorzien dus deze vordering van Hetwich werd afgewezen. Dat is de regel die we nog altijd gebruiken.

Telkens wanneer in het recht de norm redelijk of redelijkerwijs wordt gebruikt zal dat afhangen van de concrete omstandigheden van het geval, dat betekent dat de jurisprudentie nodig is om te bekijken wat de rechter als normen neemt.

 

Inbetalinggeving

Dat wat betreft de schadevergoeding die je kunt vorderen in geval van wanprestatie aan de kant van de crediteur. We gaan kijken naar andere wijzen waarop een overeenkomst teniet kan gaan: de inbetalinggeving. We hebben het hier al over gehad toen we keken naar de facultatieve verbintenis (verbintenis waar de schuldenaar gehouden is om een bepaalde prestatie af te geven, maar men heeft aan de schuldenaar de bevoegdheid te geven om zich te kwijten door een andere prestatie). Die facultatieve verbintenis die bevoegdheid van de schuldenaar bestaat op het ogenblik dat de verbintenis in het leven worden geroepen (op grond van de wet of de overeenkomst). Dat is anders dan bij de inbetalinggeving. Wat is er bij inbetalinggeving aan de hand? Dan wil de schuldenaar zich bevrijden door aan de schuldeiser een andere prestatie aan te bieden dan hij eigenlijk aan de schuldeiser moet verrichten. Dat kun je natuurlijk altijd proberen, maar het is natuurlijk duidelijk dat normaal gesproken een schuldeiser met zoiets geen genoegen hoeft te nemen. Je kunt dat als schuldeiser dus weigeren, dat is bij de facultatieve verbintenis anders dus dat is het verschil. Maar, de schuldeiser kan natuurlijk ook het voorstel accepteren. Als hij dus accepteert en de prestatie wordt onmiddellijk verricht is er sprake van inbetalinggeving. Wat is daar dan het rechtsgevolg van? Je kunt nu niet onmiddellijk de conclusie trekken dat de verbintenis teniet is gegaan. Hier is strijd geweest bij de verschillende juristenscholen in het Romeinse rijk. De ene school vond dat het van rechtswege moest zijn, de andere school vond dat het moest gaan door middel van een verweermiddel (de oude verbintenis bestaat nog wel, maar door die nieuwe afspraak kan de schuldenaar zich verweren). Dit lijkt een hoogst theoretisch debat, ware het niet dat het verschillende rechtsgevolgen met zich meebracht. In de zienswijze van het verweermiddel, blijft de oude verbintenis bestaan maar wordt deze lamgelegd door middel van een beroep op het verweermiddel. Als de inbetalinggeving niet met succes is afgerond zal het verweermiddel niet slagen en zal de schuldenaar de oorspronkelijke verbintenis na moeten komen. Bij de zienswijze dat de oorspronkelijke verbintenis van rechtswege teniet gaat bij inbetalinggeving vervalt de oorspronkelijke verbintenis. Uiteindelijk is de knoop door keizer Justinianus doorgehakt en heeft hij gekozen voor die laatste oplossing; de oorspronkelijke verbintenis gaat van rechtswege teniet, maar mocht er iets fout gaan bij de inbetalinggeving dan heb je een vordering tot schadevergoeding.

 

Schuldvernieuwing

Dat wat betreft de inbetalinggeving. Daarbij heb ik u gezegd dat het essentieel is dat die andere prestatie door de crediteur wordt geaccepteerd en onmiddellijk wordt verricht.

 

Iets anders is natuurlijk wanneer de debiteur tegen de crediteur zegt dat hij een andere prestatie wil verrichten op een toekomstig tijdstip. Dat kun je voorstellen, maar dat is geen inbetalinggeving omdat hij niet onmiddellijk presteert. Als je echter de verbintenis die je hebt wilt vervangen door een andere verbintenis, dan kan dat, maar dan komen we op het terrein van de schuldvernieuwing (novatio). Die schuldvernieuwing kon op drie manieren plaatsvinden:

  1. Schuldvernieuwing wat betreft de verbintenis; de ene verbintenis vervangen voor de andere.

Schuldvernieuwing is een wijze van het tenietgaan van een oude verbintenis, maar tegelijk ook een wijze van het ontstaan van een nieuwe verbintenis. Deze schuldvernieuwing vertrok zich volgens het Romeinse recht op een bijzondere manier, namelijk volgens een stipulatio: een mondelinge overeenkomst. Het Romeinse recht kende mondelinge overeenkomsten waarbij het er eigenlijk alleen maar om ging dat je voldeed aan de vormvereisten. Die plechtige mondelinge belofte hield in dat de debiteur beloofde aan de crediteur om een bepaalde prestatie te verrichten, die verbintenis werd in het leven geroepen door het uitspreken van bepaalde bewoordingen. Die overeenkomst was geschikt om welke verbintenis dan ook afdwingbaar te maken. De crediteur stelde een vraag aan de debiteur, de debiteur antwoordde in dezelfde bewoordingen, dit was essentieel: het moesten dezelfde woorden zijn. Hierbij werd één verbintenis in het leven geroepen, om een wederkerige overeenkomst tot stand te brengen moesten dus twee stipulaties worden afgesloten. Dit was nogal omslachtig. De schuldvernieuwing werd gesloten in de vorm van een stipulatio. Als je dat had gedaan was de verbintenis die er voorheen was, veranderd. Dat werkte – omdat het met behulp van die stipulatio ging – altijd zo, dat de oude verbintenis van rechtswege teniet ging en de nieuwe meteen goldt.

 

  1. Door middel van schuldvernieuwing de ene schuldeiser vervangen voor een andere.

Wanneer  deed zich dat voor? Wanneer de schuldeiser zelf ook een schuld had staan aan een ander. Dit kan, maar de essentie daarvan is dat wanneer je dat wil doen, dit alleen maar kan met instemming van de schuldenaar (kan naar huidig recht wel door middel van een cessie). De Romeinen hebben de overdracht van vorderingen nooit erkend vanwege het feit dat zij die verbintenissen altijd zagen als hoogstpersoonlijke betrekkingen tussen debiteur en crediteur. Maar met instemming van de crediteur kon het wel en dat betekent dat die schuldvernieuwing een drie partijen overeenkomst is (anders dan de cessie). Het is dan niet zo dat de vordering die A op B had over gaat op C, maar de oorspronkelijke vordering gaat teniet en er wordt een nieuwe geschapen tussen B en C (bij cessie gaat de oorspronkelijke vordering over op de nieuwe schuldeiser). Eventuele afspraken die gemaakt zijn tussen A en B gaan bij schuldvernieuwing teniet (dit is bij cessie niet zo, de afspraken gaan dan mee over op C).

 

  1. Door middel van schuldvernieuwing de ene schuldenaar vervangen voor een andere.

A is crediteur van B maar wil in plaats van B liever C als schuldenaar (want daar heeft hij meer vertrouwen in), zo geschiedt door middel van stipulatio. Wat gebeurt er dan? Dan gaat de schuld van B teniet en wordt vervangen door een schuld van C. Hier is een bijzonderheid aanwezig, het kan natuurlijk op dezelfde manier als bij schuldeiservervanging, maar het kan ook geheel en al zonder de medewerking van de oude debiteur. Je kunt dit hele verschijnsel in het leven roepen door een afspraak te maken tussen de crediteur en de nieuwe debiteur (dus tussen twee partijen). Dit noemen we het geval van de expromissio. Letterlijk betekent dat het uitbedingen van de oude crediteur. Vraag  die voor de hand ligt is: waarom kan dat nou? Denkt u maar terug aan het beginsel dat ook geldt voor de betaling. De betaling moet door de schuldenaar worden gedaan, maar iedere willekeurige derde is in staat de schuld voor deze schuldenaar te voldoen. Doet hij dat, dan gaat de schuld teniet ook al vindt de debiteur dat niet goed (of weet hij er niks van). Die regel heeft men hier dus ook toegepast; wat betekent dat je zonder toestemming van de debiteur ook een andere debiteur kunt aannemen. Want als een ander voor de schuldenaar mag betalen, mag je ook een ander voor de schuldenaar laten beloven dat hij zal betalen.

 

Acceptilatio

Dat wat betref de schuldvernieuwing. Hoe zit dat nu naar huidig recht? Schuldvernieuwing is niet meer apart geregeld in ons wetboek, het kan namelijk op een andere manier gebeuren. Wat je gewoon moet doen is de oude verbintenis door afstand teniet laten gaan (dus een overeenkomst aangaan waarbij crediteur en debiteur afspreken dat de oude verbintenis teniet gaat) en dan kun je gewoon een nieuwe verbintenis in stand brengen.

Dat brengt mij bij de kwijtschelding als wijze van tenietgaan van een verbintenis: de acceptilatio. Dat is een overeenkomst waarbij partijen afspreken dat voortaan de crediteur van zijn verbintenis bevrijd zal zijn. In ons wetboek wordt met name de term afstand gebruikt: de schuldeiser doet afstand van zijn vordering. Dit werd gedaan door middel van een vrom van stipulatio waarbij: hebt u van mij een prestatie ontvangen? Ja, dit heb ik ontvangen (in strijd met de waarheid). Daarna hoeft de crediteur niet meer aan de debiteur te betalen (van rechtswege). Dat is een overeenkomst. Let wel; kwijtschelden kun je dus alleen maar met instemming van de debiteur, de debiteur moet daarmee instemmen. Die acceptilatio is echter een schuldvernieuwing die geschiedt door stipulatio, dit kon alleen bij schulden die zijn ontstaan vanuit een stipulatio. Andere schulden die niet uit een stipulatio waren voortgekomen kon je op deze manier niet teniet laten gaan. Dat leverde natuurlijk een probleem op en dat is opgelost door meneer Aquilius; de Stipulatio Aquiliana. Wat wil dat nu zeggen? Wat je moet doen als je een schuld hebt die niet uit een stipulatio voortkwam en je wil die kwijtschelden, dan moet je eerst zorgen dat die schuld eerst wordt omgezet in een schuld uit een stipulatio door middel van schuldvernieuwing. Als je dat hebt gedaan kun je vervolgens die neiuwe schuld uit een stipulatio kwijtschelden door middel van acceptilatio. Maar dit kun je allemaal in één keer doen door middel van de Stipulatio Aquiliana. Het voordeel hiervan was dat het rechtsgevolg van rechtswege (ipso iure) inging. Maar het kon ook anders. Als je dus een schuld had uit bijvoorbeeld een geldlening en de crediteur wil dat kwijtschelden maar ze vinden het teveel werk om dat te doen door middel van al die handelingen dan spreken ze dat gewoon af. Ze spreken af dat de crediteur de vordering niet op de debiteur zal verhalen, zo’n afspraak noemen we een poetum donom petendo; een afspraak om de vordering niet op te eisen. Dit werkt anders, stel dat vervolgens de crediteur de vordering toch ging opeisen dan kon de debiteur niet zeggen dat hij geen vordering meer had, want die was in stand gebleven dus dan moest hij gebruik maken van het verweermiddel. Dat betekent dat je in dat geval niet bevrijd bent van de verbintenis, maar je kunt er wel tegenover stellen dat je een afspraak hebt. Het verschil zit hem dus in het feit dat je niet kunt ontkennen dat er een schuld is. Dit maakt uit voor het proces, je moet dan aan de preator een exceptie vragen; een middel waarmee je kunt ontkrachten dat de eis succes heeft. Dat moest je dan wel doen, niet vergeten, als je dat verweermiddel niet gebruikte dan kon de vordering gewoon toegekend worden door de rechter. Terwijl de vordering nooit kan worden toegewezen door de rechter wanneer deze teniet is gegaan.

 

De compensatio

Wat hebben we dan verder nog wat betreft het tenietgaan van verbintenissen? De compensatio. Tegenwoordig noemen we dat verrekening. Dat is het tenietgaan van verbintenissen door middel van verrekening wanneer er verbintenissen over en weer bestaan. Compensatie is het tegen elkaar wegstrepen van vorderingen. Verbintenissen die je in rechte nooit kon afdwingen (natuurlijke verbintenissen) kon je ook verrekenen in het Romeinse recht. Dat is nu naar het huidige recht niet meer mogelijk, natuurlijke verbintenissen kun je niet meer compenseren. Dat betekent dat je dan met het vervelende resultaat zit dat je zelf wel moet betalen maar je niet weet of je het andere ooit gaat krijgen. Bij die compensatie geldt natuurlijk ook de vraag hoe dat nou precies werkt? Werkt dat van rechtswege of met behulp van een verweermiddel? Ook daar zijn de opvattingen verschillend over geweest. Hoe is dat naar huidig recht? Art. 6:127 BW: wil dit effect hebben, dan zul je daar een beroep op moeten doen, doe je dat niet, dan werkt het ook niet. Het is niet zo dat zodra twee vorderingen tegenover elkaar komen te staan, deze vorderingen automatisch worden weggestreept. Met een uitzondering voor de rekening courant verhouding; als je een vordering op de bank hebt en de bank een vordering op u heeft dan geschiedt die compensatie automatisch.

 

Dat wat betreft de compensatie en de werking daarvan. Ten slotte wil ik het met u nog hebben over twee andere wijzen van tenietgaan van verbintenissen die in de praktijk niet heel veel voor komen: schuldvermening (confusio) en de dood van één van beide partijen.

 

Schuldvermenging

Wat is dat precies? Schuldvermenging doet zich voor wanneer zich de hoedanigheid van schuldeiser en schuldenaar in één en dezelfde persoon terecht komen. Dit kan voorkomen wanneer A een vordering heeft op B, B komt te overlijden en A is zijn erfgenaam. De erfgenaam heeft dus een vordering op zichzelf geërfd. Het zal u niet verbazen dat in dit geval de schuld teniet gaat.

 

Dood van één van de partijen

De door van één van de partijen is een uitzonderlijke manier van tenietgaan. Normaal gesproken gaat de schuld of de vordering namelijk over op de erfgenaam. Wanneer treedt het effect dat de dood van één van beide partijen de verbintenis teniet laat gaan nou wel op? Je hebt soms contracten waarbij het niet uit maakt wie de wederpartij is (bijvoorbeeld bij een geldlening, het maakt niet uit als een derde deze schuld terugbetaald), maar je hebt twee contracten waarbij dat wel uitmaakt; het geval van lastgeving (mandatum) en het geval van maatschap (societas).

 

Lastgeving; de schuldeiser geeft de schuldenaar een bepaalde opdracht (een last).

Maatschap; het doel hiervan is winst. Verschillende personen sluiten een overeenkomst om samen iets in te brengen (gebeurt vaak bij advocatenkantoren, zij brengen hun werkzaamheden in en delen de winst). Zo’n contract sluit je natuurlijk niet met de eerste de beste, maar met iemand waar je vertrouwen in hebt. Dat betekent dan ook dat de regel is dat wanneer één van de maten komt te overlijden, automatisch de maatschap is beëindigd omdat niet kan worden verwacht dat je samen hebt willen werken met de erfgenaam (die misschien geneeskunde heeft gestudeerd en geen juridische kennis heeft).

 

 

 

 

College 8 – week 45

We hebben vorige week gekeken naar de wijze waarop verbintenissen teniet gaan, deze week gaan we kijken naar de manier waarop verbintenissen ontstaan. Naar Romeins recht was het schema iets simpeler dan het huidige recht. Het Romeinse recht maakte onderscheid tussen twee soorten verbintenissen:

  • De Contractus (de overeenkomst)

  • Het delict (onrechtmatige daad)

Daarnaast waren er ook nog verbintenissen die tot stand kwamen zonder dat de partijen dat wilden en die heetten:

  • Sui generus; verbintenissen van een eigen soort. Dit zijn de verbintenissen uit rechtvaardige daad (zaakwaarneming, ongerechtvaardige verkrijging ed.). Deze categorie is later weer verdeeld in twee groepen:

  • Quasi-contract

  • Quasi-delict

 

Theorievorming 19e eeuw

Naar huidig recht is dat gebaseerd op een andere verdeling en die heeft te maken met de theorievorming die in de 19e eeuw plaatsvond en die men heeft gebaseerd op de Romeinsrechtelijke bronnen. Dat heeft te maken met de rechtsoverwegingen die destijds golden en die grotendeels gebaseerd is op de leerstukken van Savigny. Zijn theorieën zijn in het Duitse wetboek gekomen en vanuit daar weer in ons wetboek.

In de 19e eeuw stelde de rechtswetenschap zich de taak om op basis van het geldende recht daar de leidende rechtsbeginselen af te leiden. De Romeinse juristen waren praktijkmensen, niet zozeer theoretici. Savigny is begonnen met het herleiden van die rechtsbeginselen. Savigny is uiteindelijk degene geweest die de grote theorie over de rechtshandeling heeft uitgewerkt en dat is nog altijd de basis ook van ons wetboek want er is in boek drie in het algemene deel van het vermogensrecht geweid aan het begrip rechtshandeling (titel 2). U zult dit niet terugvinden in het Romeinse recht.

 

Rechtshandeling

Een rechtshandeling is een wilsverklaring met beoogd rechtsgevolg. Dat klinkt heel abstract en dat is ook de bedoeling. Dit begrip geeft aan dat soms mensen de wil hebben om een bepaald rechtsgevolg in het leven te roepen, als die wil tot een verklaring komt dan heb je een rechtshandeling. Waarom roept een rechtshandeling verbintenissen in het leven? Omdat degene dat zelf heeft gewild en als dat niet in strijd is met het recht dan heb je een beoogde rechtshandeling en is die geldig.

 

Overeenkomst

Een overeenkomst is een tweezijdig rechtshandeling; een rechtshandeling waarbij twee partijen zijn aangesloten. Eenzijdige rechtshandelingen zijn rechtshandelingen waarbij maar één persoon een verklaring aflegt (belangrijk voorbeeld is het testament). Die testamenten kenden de Romeinen (stond in de wet van twaalf tafelen al genoemd), in de 19e eeuw is vastgesteld dat deze ook gebaseerd zijn op de wil.

 

Wilsontbreken

Bij de theorievorming voer die rechtshandeling heeft men heel lang gestreden over de vraag wat nu eigenlijk het belangrijkste is in die wilsverklaring. Dit heeft twee elementen: wil en verklaring. De vraag was welke van deze twee elementen het belangrijkste was. Het is een begrip dat uiteindelijk teruggaat naar het natuurrecht, daar had men aangenomen dat het in het recht gaat om de verklaring want een wil is misschien wel mooi maar die is aan de buitenkant niet te zien. Je kunt pas ergens wat aan verbinden als die wil ook ge-uit wordt, het gaat dus eigenlijk voornamelijk om de verklaring. Maar in de 19e eeuw gingen de theoretici juist de andere kant op, de basis van de gebondenheid van personen die zo’n rechtshandeling hebben verricht kan alleen maar de wil zijn.

 

Weiler/Oppenheim

Je kunt je voorstellen dat hier twee stromingen ontstonden. Uiteindelijk moest men in praktijk daar natuurlijk ook wat mee en dit heeft geleid tot een hele beroemde zaak: Weiler en Oppenheim. Die heeft zich voorgedaan in Keulen, dit ging om meneer Weiler en die was commissionair in Frankfurt. Hij handelde in opdracht van anderen in aandelen en kreeg op een bepaalde dageen telegram in handen waarin stond dat hij 1000 aandelen van een bepaald soort moest verkopen. Deze aandelen had hij niet, dus om ze te kunnen verkopen moest hij ze eerst inkopen. Dat deed hij netjes en daar moest hij een beetje verlies voor maken dus hij sprak zijn opdrachtgever aan voor die schade: de Oppenheimbank. De Oppenheimbank wilde dat niet omdat zij de opdracht niet heeft gegeven, zij had alleen de opdracht gegeven om in te kopen, maar niet om te verkopen. De vraag hier was wat de opdracht was: kopen of verkopen? De verklaring van de bank luidde verkopen, de bank geeft aan dat hun opdracht was kopen. Het eerste dat de bank zei was dat zij de opdracht niet hebben gegeven, de gene die de telegram had gemaakt had een typfout gemaakt; daar had in moeten staan dat het ging om kopen. Als iemand gebruikmaakt voor het overbrengen van zijn boodschap van een bepaald middel en daar gaat wat mee fout dan kan de fout worden toegerekend aan de verzender; deze fout werd dus toegerekend aan de verklaring van de bank. Nog altijd zei de bank dat dit dan misschien moest worden gezien als een verklaring ,maar dat zijn wil nog altijd ontbrak en dat het recht gebaseerd is op de wil dus dat dit hem nooit kon worden toegerekend. Maar het is nu wel zo dat die meneer Weiler netjes zijn taak heeft uitgevoerd en nu met schade zit, hoe kon het nu zo gebeuren dat hij zijn schade toch vergoed kreeg? Niet op basis van de huidige wilsleer, ze hebben er destijds voor gekozen om dit te doen door middel van onrechtmatige daad; je hebt schade toegebracht aan iemand en dat moet worden vergoed. Zo is die schadevergoeding uiteindelijk toch toegewezen.

 

De uitkomst vond iedereen prachtig, maar de redenering waren de meesten niet zo over te spreken want wat is er nou onrechtmatig aan het versturen van een telegram? Een kromme redenering en die heeft er uiteindelijk toe geleid dat er een nieuwe theorie is gekomen die inhoudt dat in beginsel de wil inderdaad het belangrijkste element is, maar als de verklaring redelijkerwijze in bepaalde zin mag worden opgevat hoewel deze niet overeenkomst met de wil van de verzender dan wordt het vertrouwen van de ontvanger beschermd. Dit is de vertrouwensleer; het gaat alleen om die gevallen dat de ontvanger redelijkerwijze heeft mogen denken dat de verzender dit ook gewild heeft.

 

Wilsgebreken

Zo ziet u waar al die theorievorming aanleiding toe kan geven. Diezelfde theorievorming van de rechtshandeling heeft ons geholpen tot het komen van de theorie over wilsgebreken. Hierbij gaat het om leerstukken waarbij er wel degelijk een wil is en deze is ook verklaard, maar er is iets aan de hand met die wil. Dat is dus iets anders dan het ontbreken van een wil; een gebrekkige wil. Een wil die er niet zou zijn geweest onder andere omstandigheden en dan komen we bij de leerstukken van dwang, dwaling en bedrog. Deze hadden naar Romeins recht allemaal verschillende rechtsgevolgen, zoals dat naar huidig recht dezelfde rechtsgevolgen zijn, namelijk vernietigbaarheid van de overeenkomst (in beginsel is de rechtshandeling geldig, maar die bijzondere omstandigheden rechtvaardigen het dat achteraf de geldigheid van die wil kan worden ontnomen). Dat is dus iets heel anders dan bij de leer van de wilsontbreken; dan is de overeenkomst aanwezig of hij is nietig.

 

Dwang

Dat lag naar Romeins recht dus anders. Laten we beginnen bij de dwang. Een onder dwang tot stand gekomen rechtshandeling was in beginsel geldig, maar de gedwongene kon daar later vanaf. Vis betekent geweld en metus is angst die door de dwang teweeg wordt gebracht. Wat je terugvindt in de bronnen is het volgende; coactus tamen rolui (hoewel gedwongen, heb ik toch gewild). Ik had een keuze maar geen reële. Voorbeeld; iemand zet een pistool tegen je hoofd en geeft je de keuze om je schilderij af te geven of je leven. Je kiest dan om het schilderij af te geven, dus op dat moment maak je daar de keuze toe, maar onder andere omstandigheden had je het schilderij nooit geschonken. De rechtshandeling is in beginsel geldig, maar het zou onredelijk zijn wanneer u daar voor eeuwig gebonden aan zou zijn, dus op een later tijdstip kun je de rechtshandeling vernietigen. De gedwongene heeft dus de keuze om de rechtshandeling te vernietigen of te bekrachtigen. Met het bekrachtigen ontneem je jezelf de mogelijkheid om de rechtshandeling ooit nog te vernietigen, hoe kan dit nou? Je moet je wil kenbaar hebben gemaakt.

Men onderscheid ook het geval van de visabsoluta. Dat is absolute dwang en dit is het geval wanneer degene met het pistool jou eerst een klap geeft zodat je bewusteloos bent, een pen in de handen drukt en jouw hand beweegt om je te laten tekenen. Daar kun je natuurlijk duidelijk concluderen; de schenker heeft dit niet gewild. Op het moment dat zijn handtekening werd gezet was hij bewusteloos. Hier is helemaal geen rechtshandeling tot stand gekomen, nietigheid is het rechtsgevolg. Dit is natuurlijk geen alledaags voorbeeld.

 

De vernietigbaarheid had wel een bepaalde termijn (de dwingeland kan zich natuurlijk niet beroepen op de vernietigbaarheid). Als je zelf al hebt gepresteerd en je prestatie terug wil hebben, dan moet je op tijd komen omwille van de duidelijkheid. In het Romeinse recht had je vijf jaar om te beslissen of je de overeenkomst wilde vernietigen of niet, naar huidig recht is de termijn drie jaar. 

 

Je kunt je ook wel voorstellen dat er een rechtshandeling is geweest die nog moet worden uitgevoerd (het schenkingscontract is getekend maar er is nog niet geschonken). Een overeenkomst die gebaseerd was op dwang kende een verweermiddel in het geval dat je de overeenkomst die tot stand was gekomen onder dwang en je de prestatie nog niet had verricht, je deze ook niet hoefde te verrichten. Je had namelijk het verweermiddel Exeptio quot metus causa. Zolang er niks is gebeurd, is het aan de dwingeland om de overeenkomst af te dwingen en zodra hij dat doet heb je het verweermiddel dat je dit contract nooit zou hebben uitgevoerd als er geen dwang was geweest.

 

We gaan nu kijken naar de wijze waarop je naar Romeins recht een overeenkomst kon vernietigen wegens dwang. Daar was een bepaald rechtsmiddel voor: restitutio in integrum. Dat kunnen we vertalen als herstel in de oude toestand. De koopovereenkomst werd dan vernietigd. Dit bracht ook goederenrechtelijke verbintenissen met zich mee; de dwingeland is eigenaar geworden door middel van dwang, als de vernietiging wordt toegewezen blijkt achteraf dat die titel van eigenaar nooit geldig is geweest. De gedwongene is dus altijd eigenaar geweest en kan revindiceren (ook van een eventuele derde als de dwingeland het goed heeft doorverkocht).

 

Als nou de dwang afkomstig is van A jegens B waardoor B een overeenkomst sluit met C. Wie krijgt dan de bescherming, B of C? Naar Romeins recht kreeg B de bescherming en kon de overeenkomst tussen B en C vernietigd worden. Dat is tot 1992 ook de keuze geweest die het Nederlands recht maakte, maar naar huidig recht heeft men gezegd dat de wederpartij die te goeder trouw is beschermd wordt en dus C de overeenkomst als een geldige mag beschouwen (art. 44 BW). Naar Romeins recht had dwang dus derdenwerking, naar huidig recht niet meer. Naar huidig recht zit B dus vast aan het contract met C indien C te goeder trouw is. Wat kun je dan doen als degene die gedwongen is? Je kunt dan je schade verhalen op degene die de dwang heeft uitgeoefend, in dit geval A.

 

Bedrog

We hebben de dwang dan gehad, het eerste wilsgebrek. Dan gaan we vervolgens kijken naar bedrog. Dat heette in het latijn dolus. Boos opzet. Dat zijn de gevallen waarbij iemand wordt bewogen tot een rechtshandeling op basis van het bedrog dat een ander heeft gepleegd. Hierbij weten we precies wanneer het is ontstaan; in de tijd van de schrijver Cicero (eerste eeuw voor Christus). Een advocaat die ook consul is geweest. Hier vertelt hij een verhaal waar hij nogal lol in had; het geval van meneer gaius die wel een vakantiehuisje wilde kopen op het eiland Sicilië. Hij kwam bij een bankier terecht, die bankier vertelde dat zijn vakantiehuis niet te koop was maar dat hij wel een keer mocht komen eten. Dat deed Gaius. De bankier had afgesproken dat ’s avonds een vissersvloot zou komen met zijn verse vis zodat Gaius onder de indruk zou zijn. Aan het eind van de avond zei de bankier dat het huis wel te koop was indien Gaius direct betaalde en onmiddellijk werd geleverd. Cicero schreef dat er niks meer aan te doen was, er bestond nog geen rechtsmiddel tegen bedrog.

 

Dit rechtsmiddel is later in het leven geroepen door meneer Gaius Aquilius; de actio dedolo. In het oude wetboek moest bedrog bestaan uit verschillende kunstingrepen (één verklaring was niet genoeg) en dit werd door de rechtspraak streng uitgelegd. Één van de beroemde zaken uit die tijd was het arrest Beukinga/van der Linde. Beukinga wilde een café kopen in Zandvoort en toen dat eenmaal was gebeurd bleek achteraf dat de verkoper was vergeten te vertellen dat dat café zou worden gesloopt. Je zou denken dat dit een schoolvoorbeeld is van bedrog. Meneer Beukinga is daartegen in bezwaar gegaan en zijn advocaat zei in het proces dat de verkoper had vergeten te vertellen wat er met het café zou zijn gebeurd en op die basis werd zijn zaak afgewezen; bedrog is meer dan alleen het vergeten.

 

Bij bedrog geldt precies hetzelfde als bij dwang; je hebt op basis van verkeerde informatie de rechtshandeling teweeg gebracht. Ook dan heb je twee keuzes: het bekrachtigen van het contract of het vernietigen. Ook dan moest je je weer houden aan de termijnen. Ook hier had je een verweermiddel: eceptio doli dat ervoor zorgt dat je de prestatie niet hoeft uit te voeren als je dat nog niet hebt gedaan.

 

Hoe zit dat nou wanneer een A bedrog levert en B op grond daarvan een overeenkomst sluit met C? Hier komen het Romeinse recht en het huidige recht met elkaar overeen; dit kun je niet verhalen op C. De overeenkomst is geldig en je kunt als B slechts je schade verhalen op A.

 

Dwaling

Een onjuiste mededeling of het verzwijgen van iets waardoor een onjuiste gedachte is ontstaan (de ene partij wist wel wat er klopte en de andere partij niet). Hiervoor moest worden vastgesteld dat de ene partij met opzet iets niet heeft gezegd of iets verkeerd heeft gezegd. In het Romeinse recht zou hierbij een beroep worden gedaan op bedrog. Indien aan beide kanten dwaling was, dan kon je pas een beroep doen op dwaling.

 

Dwaling heet in het Latijns error. De gevallen van dwaling naar Romeins recht waren de error incorporre (dwaling met betrekking tot de zaak). Stel A sluit een overeenkomst met B en A denkt dat hij aan B paard X heeft verkocht en B verkeert in de veronderstelling dat hij paard Y heeft gekocht. Ze denken beiden aan een andere zaak; is er in zo’n geval sprake van wilsovereenstemming? Nee. Dat is naar huidig recht niet anders; als er geen wilsovereenstemming is dan is er geen rechtshandeling en dus nietigheid. Het rechtsgevolg van error incorporre is dus nietigheid van de overeenkomst. Dit noemen we naar huidig recht: oneigenlijke dwaling.

 

Als er geen dwaling was over de zaak zelf, maar over een eigenschap van de zaak dan kwam dit naar Romeins recht voor rekening van de koper/ontvanger. Je was het immers eens met de zaak zelf. De enige uitzondering die het Romeinse recht hierop kende was de error insubstantia; als het ging om een eigenschap van de zaak die zo belangrijk was dat het eigenlijk ging om een dwaling over de zaak zelf dan was het rechtsgevolg ook dwaling. Het enige voorbeeld dat we hiervan weten is dat iemand die een fles wijn kocht en toen hij deze later openmaakte bleek daar azijn in te zitten. Error incorporre is niet het geval; de fles was gelijk. Kun je hier een beroep doen op de substantie? Dan moet je het in twee categorieën verdelen: als wat er in de fles zit wel wijn is, maar een slechte, zure wijn, dan kun je je daar als koper niet over beklagen. Het is anders als het wel gaat om een echte anders substantie, als er echt azijn in heeft gezeten is het een hele andere substantie en is er sprake van error insubstantia.

 

Het rechtsgevolg van de dwaling is de vernietigbaarheid, net zoals dwang en bedrog tot vernietigbaarheid leidt.

 

 

 

 

 

College 9 – week 46

Vorige keer hebben we gekeken naar het leerstuk van de rechtshandeling en nu gaan we het verder hebben over de overeenkomst als bron van verbintenissen. De achtergrond daarvan is dat de overeenkomst berust op de overeenstemmende willen van partijen die zij hebben verklaard.

 

Soorten overeenkomsten

Overeenkomsten kennen wij in verschillende soorten en maten.

  • De obligatoire overeenkomsten (verbintenisscheppende overeenkomsten); overeenkomsten waar één of meer verbintenissen uit voortkomen. Deze komen in de praktijk het meeste voor.

  • De liberatoire overeenkomsten (bevrijdende overeenkomsten); overeenkomsten waardoor partijen van verbintenissen worden bevrjidt, bijvoorbeeld de kwijtschelding (door middel van de acceptilatio).

  • De neutrale overeenkomsten (hebben niet ten gevolge dat verbintenissen ontstaan of tenietgaan maar zijn gericht op een ander gevolg); overeenkomsten waarbij partijen afspraken maken waarbij men afspreekt dat ze niet naar de rechter gaan (vaststellingsovereenkomsten).

 

Obligatoire overeenkomsten

We gaan voornamelijk kijken naar de obligatoire overeenkomsten. Deze kun je ook weer onderverdelen:

  • De eenzijdige overeenkomsten; levert één verbintenis op.

Deze overeenkomsten komen (in ieder geval naar huidig recht) niet zo vaak voor. En dat is ook wel logisch, want waarom zou iemand een verplichting ten opzichte van een ander op zich nemen zonder dat de ander bereid is tot een wederprestatie? Een voorbeeld van een eenzijdige overeenkomst is de schenking. In het Romeinse recht was er een eenzijdige overeenkomst die heel vaak werd gebruikt; de stipulatio. Een plechtige mondelinge belofte waarbij de crediteur aan de debiteur vraagt: belooft u ….? En de debiteur antwoordde met ja ik beloof …. Als het fatsoenlijke prestaties waren dan had je daarmee de prestaties afdwingbaar gemaakt. Om een wederkerige overeenkomst teweeg te brengen werden er twee stipulatio’s gesloten. Hier zaten nadelen aan, de stipulatio’s waren namelijk overeenkomsten op zich. Als A zich verbind om een paard aan B te leveren en B zich verbind om 1000 sestertiën te betalen aan A zijn dat twee stipulatio’s. Wanneer A door overmacht het paard niet meer kan leveren, blijft B wel gebonden om het geld te betalen.

 

  • De wederkerige overeenkomsten; levert verbintenissen over- en weer op.

Dit is het normaaltype. Dat onderscheid is heel belangrijk. Naar Romeins recht verbond men namelijk verschillende rechtsgevolgen aan eenzijdige en wederkerige overeenkomsten. De contracten van de eenzijdige overeenkomsten noemden ze de stricti iuro: de contracten van streng recht. Hierbij was de debiteur slechts gebonden om datgene te doen dat de partijen hadden afgesproken en de rechter kon hem niet tot meer dan dat veroordelen (geen rente bijvoorbeeld).

De contracten van wederkerige overeenkomsten noemden ze contractus bena fidei; de contracten van goeder trouw. Daarbij vond men het wel goed dat de rechter rekening mocht houden met de bona fides; de goeder trouw. Dit werd naar Romeins recht anders uitgelegd dan wij nu naar huidig recht doen. De goeder trouw was naar Romeins recht in twee categorieën ingedeeld: de subjectieve en de objectieve. De subjectieve goeder trouw is zoals wij die nu nog zo uitleggen. Die wordt onder omstandigheden in bescherming genomen. Daar gaan we het nu niet over hebben, wij gaan het hebben over de objectieve goeder trouw. Deze heeft niet met de persoon te maken, maar dit zijn regels die bepalen wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is; wat de eisen van de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt; gedrag zoals het hoort tussen partijen. Dit zijn ongeschreven rechtsregels die af en toe moeten worden vastgesteld en dit gebeurd in de rechtspraak. Dat is een terrein waarbij nogal een speelrijk is. Daar ging het om ij de objectieve goeder trouw naar Romeins recht; de rechter mocht toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. Dit kennen we naar huidig recht nog, maar wordt dit in het algemeen uitgesproken en niet meer verbonden aan de wederkerige overeenkomsten. Waarom vonden de Romeinen dat dit alleen gold bij wederkerige overeenkomsten? Bij wederkerige overeenkomsten moest er een soort balans zijn tussen de partijen, bij eenzijdige overeenkomsten is er geen sprake van prestaties van beide kanten en is dus geen evenwicht bedoeld.

 

Verschil eenzijdige en wederkerige overeenkomsten

We zullen vervolgens ook zien welke overeenkomsten in de ene categorie vallen en welke in de andere. Dit maakte uit voor de actie die de Romeinen daaraan verbonden. In de actie die verbonden is aan de overeenkomsten te goeder trouw was namelijk een clausula bonae fidei opgenomen die de rechter verplichtte om ook even naar de redelijkheid en billijkheid te kijken. Wat je kunt doen als gedaagde als de crediteur zich schuldig heeft gemaakt aan praktijken tegen de redelijkheid in billijkheid, dan kun je de praetor vragen een exceptio doli op te nemen zodat de rechter mocht kijken of daar sprake van was.

 

Dat was het belangrijkste verschil tussen de verschillende overeenkomsten. Er zijn nog andere verschillen. Één daarvan is het leerstuk van overmacht en welke partij het risico draagt. Bij een eenzijdige overeenkomst draagt de crediteur de nadelige gevolgen. Dat is anders dan bij de wederkerige overeenkomsten, hierbij draagt de debiteur de nadelige gevolgen (met uitzondering van de koopovereenkomst).

 

Bij de wederkerige overeenkomst moeten beide patijen presteren. Stel nu dat iemand een zaak heeft gekocht maar de verkoper heeft nog niet geleverd en de koper heeft nog niet betaald. De koper wil levering en stelt de verkoper in gebreke met een fatale termijn erin. De verkoper zegt dat hij wil leveren, maar niet voordat er betaald is. Mag dat? Ja dat mag; de exceptio non adimpleti contractus. Het verweer van de niet vervulde overeenkomst. Dit is naar Romeins recht eigenlijk alleen bij koopovereenkomsten tot ontwikkeling gekomen. We spreken van het opschortingsrecht. Dat is iets waar je bij een eenzijdige overeenkomst helemaal niet mee te maken hebt. Naar huidig recht mag dit ook bij andere dan koopovereenkomsten worden toegepast, maar alleen wanneer er iets schort aan de hoofdverplichting (niet bij nevenverplichtingen).

 

Tussen wie geldt de overeenkomst?

Een overeenkomst geldt in beginsel slechts tussen partijen; degenen die de overeenkomst aangaan zijn aan het contract gebonden. Kan het ook zijn dat een contract in sommige gevallen ook gevolgen heeft voor derden? Stel A verplicht B op 1000 sestertiën te betalen aan C. Naar Romeins recht kon dit niet, niemand kan voor een ander iets bedingen: nemo alteri stipulari polest. Daar kijkt men tegenwoordig iets anders tegenaan. Een derdenbeding is tegenwoordig wel geldig. Dat derdenbeding krijgt pas werking als de derde die belofte accepteren (C moet dus accepteren). Wat is dan het rechtsgevolg? Dan heb j een overeenkomst tussen drie partijen, door zijn instemming is C partij geworden bij de overeenkomst en kan ook hij de overeenkomst afdwingen. Overeenkomsten binden dus partijen.

 

Wanneer zijn overeenkomsten bindend?

De vraag is of overeenkomsten in het algemeen partijen binden. Uitgangspunt volgens het huidige recht is dat zodra partijen afspraken maken die juridisch bindend bedoeld zijn is het beginsel dat consensus voldoende is. Naar Romeins recht kon je een overeenkomst alleen in rechte afdwingen als dat contract door de praetor in zijn edict van een actie was voorzien. Er is altijd een contractenrecht geweest dat uitging van bijzondere contractstypes, deze staan tegenwoordig in boek zeven. Vroeger was dit anders, dat hing af van het edict van de praetor. Dat betekent per definitie dat het Romeins recht werkt met een gesloten stelsel van overeenkomsten (het kende alleen bijzondere overeenkomsten). Dat neemt niet weg dat uit de regels van de overeenkomsten algemene kenmerken te vinden zijn. De regel van het Romeinse recht was dus dat een overeenkomst die niet valt onder de bekende soorten, niet af te dwingen was bij de rechter.

 

Wat is hier de invloed van het canonieke recht? “Laat uw ja een ja zijn en uw nee een nee”. Dit werd door de juristen geïnterpreteerd als: als je iets beloofd, dan moet je dat ook doen. Stel nu dat je dat niet doet; als je je belofte niet nakomt dan is dat een zonde. De volgende vraag van de juristen was of je dat dan ook mocht afdwingen. Die stap heeft men uiteindelijk, beetje bij beetje gezet en heeft men in het wereldlijke recht, dit recht uit het canonieke recht overgenomen.

 

Bijzondere overeenkomsten

Dan wordt het tijd dat we gaan kijken naar de bijzondere overeenkomsten zoals het Romeinse recht die kende. Men kende uiteindelijk vier categorieën van overeenkomsten:

  1. De contractus verbis; de contracten die mondeling tot stand kwamen (stipulatio).

  2. De contractus litteris; de contracten die schriftelijk tot stand kwamen (deze zijn later in het Romeinse recht verdwenen in de tijd van Justitianus).

  3. De contractus re; de reële overeenkomsten die tot stand komen doordat één van de partijen aan een andere partij een zaak heeft overhandigd.

  • Mutuum: De verbruikleen (bijvoorbeeld geldleen)

  • Commodotium: De gebruikleen

  • Depositum; de bewaargeving

  • Pigmus; de pandhouding

  1. De contractus consensu; de wilsovereenstemming is voldoende om deze overeenkomsten te sluiten.

  • De koop- en verkoop

  • Huur

  • Maatschap

  • Lastgeving

 

Innominaat contracten

Quintus Mucius Scaevola heeft de indeling van de contracten ontworpen in de eerste eeuw voor Christus en dit zijn nog altijd de overeenkomsten die in het huidig recht het meest voorkomen (staan in boek zeven). Maar in de praktijk kwamen ook overeenkomsten voor die niet onder deze contractvormen vielen; bijvoorbeeld de ruilovereenkomst. Men noemt zoiets de permutatio; stel nu dat twee boeren met elkaar afspreken dat de een een paard levert en de ander een koe. Wat nou als de een wel de koe leverde, maar het paard maar niet kreeg. Wat kon je dan doen? Je weet dat deze overeenkomst in rechte niet afdwingbaar is, maar u kunt wel uw eigen prestatie terugvorderen. Dan moest je gebruik maken van een condictio, namelijk de condictio causa data causa non secuta; de actie uit ongerechtvaardigde verrijking.

Dat was ook in andere gevallen mogelijk en men ging dit de innominaat contracten noemen. Hier waren vier types van:

  1. Do ut des; de ruilovereenkomst. Het essentiële daarvan is dat dat gebeurd op het moment dat de een al een prestatie verricht (lijkt dus op de reële overeenkomsten).

  2. Do ut facias; ik geef u iets opdat u iets voor mij doet. Iemand geeft aan een ander een zaak en die ander verkoopt de zaak door (bijvoorbeeld een makelaar).

  3. Facio ut des;

  4. Facio ut fasias; ik geef iets van mijn standpunt prijs als u dat ook doet

 

Uiteindelijk is er een actie gekomen; de praescriptie verblis. Dit was een actie om de tegenprestatie van de wederpartij af te dwingen. Je kon dan dus kiezen uit de twee acties: ofwel de prestatie vorderen of je eigen prestatie terugvorderen. Dit heeft voor het huidige recht weer gevolgen gehad; namelijk de mogelijkheid tot ontbinding van de overeenkomst. Wanneer iemand niet presteert kun je de zaak ontbinden of diegene houden aan zijn verplichting.

 

 

College 10 – week 47

We zijn vorige week begonnen met het behandelen van overeenkomsten. Ik heb toen een overzicht gegeven van de benoemde overeenkomsten en de onbenoemde overeenkomsten die onder één naam werden geschaard en slechts één actie kenden.

De benoemden werden ingedeeld in drie categorieën (eigenlijk vier maar één is al snel geschrapt dus daar gaan we het niet over hebben):

  1. De contractus re; dit waren er vier:

  • Mutuum; verbruikleen.

Dit is een contract die betrekking heeft op soortzaken. De eigenaar leent een bepaalde soortzaak uit aan een ander en de ander moet van dezelfde soort evenveel terug betalen. Dit is misschien wel de belangrijkste. De belangrijkste soortzaak die het recht kent is geld. Dit contract werd dus veel gebruikt voor het lenen van geld en alle verplichtingen die dat met zich meebrengt. Bij mutuum is het essentieel dat er altijd een eigendomsoverdracht plaatsvindt (ex meo tuurn).  Dat betekent dat dit een eenzijdige overeenkomst is. De afspraak om geld uit te lenen over een maand is geen mutuum, maar een pactum nudum (blote overeenkomst) en was dus niet afdwingbaar. Het is pas mutuum op het moment dat het geld werkelijk overgedragen wordt. De belofte om geld uit te lenen kon wel tot stand komen via een stipulatio, dit is dan een soort van voorovereenkomst. Hoe zit dat naar huidig recht? De verbruikleen kennen we nog steeds, deze staat in boek 7a. Dit is nog steeds een reële regeling. Je kunt wel een overeenkomst sluiten dat iemand over een maand geld gaat uitlenen, maar dan is het nog altijd een voorovereenkomst. De actie waarmee dat contract van mutuum werd afgedwongen is de condictio. Het is zelfs waarschijnlijk dat de condictie is begonnen als actie voor verbruikleen. Aanvankelijk heeft men zich waarschijnlijk op het standpunt gesteld dat het niet zozeer ging op het contract dat men had opgesteld, maar op het beginsel van ongerechtvaardigde verrijking; als jij iemand geld geeft en hij geeft dit niet terug dan heeft hij ten onrechte meer geld gekregen. De condictie heeft als rechtsgevolgen dat de rechter slechts mag toewijzen het bedrag dat oorspronkelijk is uitgeleend, geen rente of iets in die trant. Minder terugvorderen mocht wel, maar meer niet. Men wilde wel graag rente vragen, hoe moest dat nou? Door middel van een stipulatio (een belofte laten maken door de debiteur dat hij een bepaald bedrag aan rente zou betalen over die lening).

 

  • Commodatum; bruikleen. Hier gaat het erom dat een eigenaar zijn zaak uitleent aan een ander en die ander precies dezelfde zaak moet teruggeven.

De eigenaar krijgt geen vergoeding voor het uitlenen van zijn zaak (anders dan bij een huurovereenkomst: locatio-conductio). De eigendom gaat natuurlijk niet over, maar ook het bezit gaat niet over. De verkrijger wordt houder voor de eigenaar. Ook dit is een contract dat tot stand komt op het moment van de overdracht. Het contract van bruikleen is nog altijd een reële overeenkomst. Wat mag je van zo’n bruiklener verwachten? Hoeveel zorg mag je van hem verwachten? De uiterste zorgvuldigheid – dat betekent dat je de bruikleennemer altijd mag aanspreken op beschadiging/vermissing tenzij er sprake was van overmacht; vis maior. Bij reële overeenkomsten geldt dat het niet een zuivere eenzijdige overeenkomst is want er bestaat voor de ontvanger de verplichting het gegevene weer terug te geven. Dit noemen we onvolmaakt wederkerig. Hiervoor mag de rechter dus ook de regels van wederkerige overeenkomsten toepassen (redelijkheid en billijkheid). Wanneer degene die leent kosten moet maken om de zaak zorgvuldig te onderhouden kan het zo zijn dat de eigenaar deze kosten moet vergoeden, anders is er sprake van ongerechtvaardigde verrijking.

 

  • Depositum; in bewaargeving.

Van de bewaarnemer mag je verwachten de zorg die hij ook aan zijn eigen zaken pleegt te besteden, dus een veel minder vergaande zorgplicht dan bij de bruikleen. Ook hier kan de bewaarnemer kosten maken ten behoeve van het in bewaring gegevene en ook hier bestaat er de verplichting van de bewaargever de kosten te betalen. Bij depositum kon je wel rente bedingen.

 

  • Pigius; pandovereenkomst. Het doel hiervan is het vestigen van een pandrecht.

Wij behandelen het pandrecht in het goederenrecht, maar de Romeinen bespraken dit in het verbintenissenrecht. Het pandrecht wordt vaak gesloten in combinatie met een geldlening. Het pandrecht hoeft slechts zolang te bestaan zolang de schuld van de pandhouder bestaat. Als de schuld is afgelost dan vervalt het pandrecht. Daar is natuurlijk een actie voor; de actio pigneratitia directa en daar kan een actie van de pandhouder tegenover staan als hij kosten heeft moeten maken ter behouding van het pand. Om een geldig pandrecht te kunnen vestigen moet je beschikkingsbevoegd zijn. Om een geldige pandovereenkomst te sluiten hoef je niet beschikkingsbevoegd te zijn. Want aan de eisen voor het contract zijn er wel: wil + verklaring. Maar als je niet beschikkingsbevoegd bent, ben je welgehouden tot de overeenkomst. Er bestaat dan een actie die ervoor zorgt dat degene die het pandrecht zou verkrijgen volgens de overeenkomst.

 

  1. De contractus verbis; de mondelinge overeenkomst door middel van een stipulatio. Wat je beloofde was helemaal aan jezelf als het maar in de juiste vorm gebeurde. Van stipulatio’s werden aktes opgemaakt zodat er een bewijsmiddel was van de overeenkomst. Dat maakte dat de stipulatio praktisch vaak een schriftelijke overeenkomst was. Omdat je met de stipulatio alles kon afspreken werd deze vorm vaak gebruikt.

 

  1. De contractus consensu;

 

 

 

College 11 – week 48

Van de bijzondere overeenkomsten hebben we één categorie nog niet bij de kop gehad en daar wil ik het vandaag over hebben. De zogeheten consensuele overeenkomsten; overeenkomsten die door consensus tot stand komen; wilsovereenstemming. Dat is naar huidig recht de hoofdregel. Als er consensus is, dan heb je een afdwingbare overeenkomst.

Naar Romeins recht was dit het geval bij vier soorten overeenkomsten:

  1. Bij Emptio – venditio (koop en verkoop)

Beide partijen hebben een actie: de actio empti als koper en de actio venditi. Bij de koopovereenkomst is het essentieel dat er een prijs wordt vastgesteld. Er is een tijd geweest waarbij het geld nog niet was uitgevonden (dit is een uitvinding van koning Croesus, 6e eeuw voor Christus), in die tijd werden zaken geruild. Is een ruilovereenkomst dan ook een koopovereenkomst? Mag je dat als oorsprong van de koop zien? Ruil is een innominaatcontract; één van beide partijen moet al hebben gepresteerd, wilsovereenstemming is niet voldoende zoals dat bij een koopovereenkomst wel is, naar Romeins recht. Dat is een essentieel verschil, ruil is dus niet de oorsprong van koop.

De koopovereenkomst was wat nieuws voor de Romeinen. Ze kenden al de mancipatio; dat was een hele formele wijze van overdracht. Dit is ooit begonnen als een wijze van koop, toen het muntgeld nog niet was uitgevonden werd alles afgewogen met brons.

 

Die geldige koopovereenkomst moeten aan een aantal eisen worden voldaan:

  • Er moet sprake zijn van een pretium certum; een zekere prijs.

Dat is eigenlijk de manier waarop de koop tot stand komt, je moet de prijs weten. Wanneer is nu een prijs vastgesteld? Waar moet aan zijn voldaan? Wat er wel eens gebeurde was dat men niet helemaal uit de onderhandelingen kwam en ze de prijs overlieten aan de schatting van een derde. Dat is een geldige overeenkomst, mits die derde uiteindelijk een bedrag noemt. De volgende stap die je dan kunt zetten is natuurlijk; kunnen we ook een koopovereenkomst sluiten waarbij de koper of verkoper de prijs vaststelt? Nee, dat kan niet. Om praktische redenen; vanwege het feit dat dat vragen om moeilijkheden is. Als de koper de prijs vaststelt, weet je van tevoren dat de verkoper gaat stellen dat de prijs te laag is en andersom. Nu heeft onze wetgever besloten dat hij die stap wel wil zetten. Wat uiteindelijk een mogelijkheid is, is dat je een redelijke prijs kan laten vaststellen door de rechter.

 

  • Een prijs moest zijn een pretium verum; een werkelijke koopprijs.

Soms willen partijen het doen voorkomen dat ze een koopovereenkomst hadden gesloten terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was (bijvoorbeeld een huis voor één euro verkopen). Dat deden ze om de fiscus om de tuin te lijden. Bij een schenking moet namelijk belasting worden betaald, bij koop niet.

 

  • Een typisch Romeinsrechtelijk vereiste (kennen we naar huidig recht niet meer) het vereiste van het pretium iustum; de redelijke koopprijs.

Aan het eind van de derde eeuw heeft de keizer Diocletianus het Romeinse rijk gereorganiseerd. Om de inflatie tegen te gaan heeft hij een prijzenedict vastgelegd; maximale prijzen voor bepaalde producten. Dat heeft ook juridische consequenties gehad; hij heeft een constitutie uitgevaardigd waarin stond dat wanneer een zaak was verkocht voor minder dan de helft van de waarde van de zaak dan was er sprake van laesio enormis; buitengewone benadeling. Als iemand zich hierop beroept dan kreeg hij een actio uit buitengewone benadeling en werd te koper geroepen tot aanvulling van de koopprijs. Die regeling is in ons recht niet overgenomen, maar heeft wel eeuwenlang deel uitgenomen van het recht. Men heeft die regel later heel ruim uitgelegd; de constitutie waar het om ging ging eerst alleen over de koper, maar later ook over de verkoper (als hij veel teveel had betaald). Nu moet je, als je achteraf gezien vindt dat je bent bedrogen, je beroepen op bedrog (lastig omdat hierbij opzet moet worden aangetoond) of dwaling.

 

Ook aan de kant van de verkoper golden een aantal vereisten. Wat zijn de verplichtingen van de verkoper? In de eerste plaats is de verkoper gehouden tot levering. Wat moet hij precies leveren? Naar huidig recht zegt het wetboek; de verkoper is verplicht om de koper de eigendom te verschaffen. Dat was naar Romeins recht niet het geval. Het enig dat de verkoper moest leveren was de vacua possessio; het ongestoorde bezit van de zaak. Waarom dat verschil? Als je een verkochte zaak in eigendom wil overdragen moet er traditio plaatsvinden, bezitsoverdracht. Er zijn een geldige titel en beschikkingsbevoegdheid nodig. Die eigendom gaat over mits de verkoper eigenaar is. De Romeinen namen een vrij praktisch standpunt in; je hebt pas last van een ongeldige levering wanneer een derde (de werkelijke eigenaar) de zaak onder jou komt opvorderen. De koper kan eigenaar worden door verkrijgende verjaring, de verjaringstermijnen van het Romeinse recht was één jaar voor roerende zaken en twee jaren voor onroerende zaken. De Romeinen wachtten dus af, ze gingen geen procedures starten in de tussentijd. Daarom hielden ze zich bij de eis dat er ongestoord bezit moest zijn; zolang de verkrijger in het bezit kan blijven is er geen probleem. Maar stel nou dat de werkelijke eigenaar binnen dat jaar een actie instelt (revindicatie) dan kan de verkrijger de koper in vrijwaring roepen. Dat betekent dat de verkrijger tegen de werkelijke eigenaar kan zeggen dat hij wil dat de verkoper in het proces wordt betrokken. Dat betekent dat de verkoper verplicht is om de verkrijger in het proces bij te staan en zijn best moet doen om de verkrijger te helpen het proces te winnen. Als uiteindelijk blijkt dat de werkelijke eigenaar ook echt de eigenaar is, dan zal de rechter zeggen dat de verkrijger de zaak aan de eigenaar moet afstaan, maar zijn schade kan verhalen op de verkoper. Die procedurele verplichting kent het recht nog steeds. Als je als koper in het proces wordt getrokken kun je nog steeds de verkoper roepen in het proces.

 

Bij gekochte zaken speelt vaak ook een ander probleem; je wil niet alleen eigenaar worden van de zaak maar je wil ook een zaak geleverd krijgen die voldoet aan je verwachtingen. Wat nu wanneer achteraf blijkt dat dat niet het geval is? Dan komen we bij de feitelijke gebreken van de zaak. Daarvoor kende het Romeinse recht de regel van de verborgen gebreken; de koper moest de verkoper ook vrijwaren voor de verborgen gebreken. Het gaat dan om gebreken die de verkoper niet zelf had kunnen weten. Het gaat om gebreken die bij een normaal zorgvuldig onderzoek niet naar boven komt. De Romeinen hebben hier een speciale procedure voor ontwikkeld. Aedilis curalis; de marktmeester trad op op de vee- en slavenmarkt. Daar werden de hele dag vee en slaven verkocht, hier kon weleens wat mee mis zijn waar men achteraf achterkwam (een ziekte bijvoorbeeld). Daarom zijn er regels ontwikkeld. Wat kon je doen als je een verborgen gebrek ontdekte? Je kon de koopovereenkomst vernietigen (de actio redhibitoria), dan werd de koop ongedaan gemaakt. Dat moest wel snel; de termijn hiervoor was zes maanden. Liet je die zes maanden verstrijken dan kon dat niet meer, dat ligt ook voor de hand want na zes maanden kun je niet aantonen dat het gebrek al bestond op het moment van de koop. Je had ook nog een tweede mogelijkheid; de actio quanti minores, hiermee kon je een beroep doen op vermindering van de koopprijs; die zaak wil ik wel hebben maar hij is minder waard door het gebrek. Hier had je een jaar voor.

 

Wat is er in het huidige recht geworden van die verborgen gebreken regeling die de Romeinen kennen? Stel nu dat je een zieke koe hebt gekocht waarvan de ziekte besmettelijk is, je zet de koe bij de rest van je koeien en vervolgens zijn ze allemaal ziek. Dit was niet op te lossen met de verborgen gebrekenregeling want daarmee kun je alleen de koopprijs terugkrijgen, niet de schade van de rest van de koeien. Dat moest je dan proberen door middel van bedrog; dan moet je aantonen dat de verkoper wist dat de koe ziek was. Dat is naar huidig recht veranderd, men heeft de conformiteitsregel gemaakt. Dat verschilt inhoudelijk niet heel veel van de verborgen gebrekenregeling. Alleen de rechtsgevolgen zijn veranderd. Je kunt nu zeggen dat er sprake is van wanprestatie, dan kun je dus schadevergoeding vorderen, ongeacht of de verkoper het wist. De koper kan zeggen dat de zaak niet conform zijn verwachtingen is.

 

  1. Locatio – conductio (huur en verhuur)

De verhuurder heeft de actio locatie waarmee hij de huur kan vorderen, de huurder heeft de actio conducti waarmee hij kan vorderen dat de verhuurder de zaak beschikbaar stelt. Dat contract van huur en verhuur is van belang geweest in het Romeinse recht omdat daar meerdere contracten onder werden geschaard die nu apart zijn geregeld. Bijvoorbeeld ook de arbeidsovereenkomst; huur en verhuur van je werk. De werknemer is de locator want hij biedt zijn werk aan, de conductor is degene die daar gebruik van maakt en moet betalen. Het is dus vooral een contract geweest die gezorgd heeft voor allerlei andere overeenkomsten.

 

  1. Societas (maatschap)

Dat is de overeenkomst waarbij verschillende personen (maten) een overeenkomst aangaan waarvan het doel is dat ieder van hen een inbreng verricht en dat men met behulp van die inbreng probeert om winst te maken. Het uiteindelijke doel van de maatschap is dat de winst wordt verdeeld over de maten. Een hele bekende is de advocatenmaatschap. Als er winst wordt gemaakt moet iedere maat hierin delen, in beginsel delen ze ook het verlies, hier kun je wel een maat van uitsluiten (dat kan dus niet bij de winst). Stel nu dat een van die maten komt te overlijden? Normaal gesproken heeft het overlijden niet het gevolg dat het contract komt te vervallen; de nabestaanden kunnen het contract handhaven. Dat is niet het geval bij de maatschap, als een van de maten komt te overlijden is het niet aangenomen dat het van de overige maten de bedoeling is dat ze de maatschap doorzetten met de nabestaande. De dood van een van de maten heeft ten gevolge dat de maatschap ten einde komt. Je kunt een maatschap ook eenzijdig opzeggen. Waarom kan dat? Omdat je geacht wordt slechts die maatschap te willen aangaan zolang je het vertrouwen in je medematen hebt. Wat vervolgens nog een kwestie is, is het volgende. Een maatschap is een overeenkomst, geen rechtspersoon. Dat wil zeggen; stel nu dat er een maatschap van twee personen is: A en B. Op grond van die maatschap koopt A iets van C. Wie kan C nu aanspreken? A, B niet want daar heeft hij geen koopovereenkomst mee. Bij maatschap is in beginsel de handelende maat aanspreekbaar ten opzichte van de derde waarmee hij gehandeld heeft. A moet vervolgens maar zien dat hij dit afrekent met B, de maten moeten onderling tot verrekening komen.

 

  1. Mandatum (lastgeving)

Dat lijkt in zekere zin op de maatschap; lastgeving is het contract waarbij de mandator (lastgever) aan de andere partij; de mandatarius (lasthebber) de last geeft om voor de lastgever bepaalde rechtshandelingen te verrichten. Het gaat dus om een opdracht die de lastgever aan de lasthebber geeft om voor hem een bepaalde rechtshandeling te verrichten. De term opdracht klinkt eenzijdig, maar dat moet je er niet bij voorstellen, het is een overeenkomst. Je kunt geen last uitvoeren zonder dat die ander daarmee instemt. Pas als de opdracht wordt aanvaard door de lasthebber is er een overeenkomst tot stand gekomen.

Stel, je wil graag iets kopen van een veiling in Leiden maar dat vind plaats op een ogenblik dat hij niet in staat is daar naartoe te gaan. Dan ga je kijken of je iemand weet die te vertrouwen is, die namens jou in Leiden zo’n koopovereenkomst tot stand kan brengen. De lasthebber gaat daar dan naartoe, gaat de koop sluiten met de derde, in dit geval het veilinghuis. Je begrijpt, dat doe je alleen met iemand waarvan je vertrouwd dat die het netjes voor jou zal doen (je wil niet dat iemand absurde bedragen gaat bieden). Ook hier geldt dat die rechtshandeling die de verkoper en de koper sluiten slechts tegen elkaar geldt, niet tegenover de lastgever. Tegenwoordig kan dit wel door middel van de vertegenwoordiging; als je de koper een volmacht geeft om op jouw naam rechtshandelingen te verrichten. In dat geval, als dat wordt geaccepteerd door de verkoper, dan kan het contract rechtstreeks tussen de lastgever en de derde tot stand komen. Dat kon naar Romeins recht niet omdat in beginsel een contract slechts tot stand kon komen tussen de handelende partijen.

 

In het contract van lastgeving zitten twee acties: de actio mandati directa; is de actie die de lastgever heeft tegen de lasthebber om rekening en verantwoording van de lasthebber te vragen. Daar staat soms de actio mandati contraria tegenover die de lasthebber kan instellen tegen de lastgever wanneer hij bij het uitvoeren van zijn last kosten heeft gemaakt (bijvoorbeeld de reiskosten naar Leiden).

Dat betekent dat er sprake is van een onvolmaakt wederkerige overeenkomst. Ook dit is een contract waarbij de redelijkheid en billijkheid door de rechter mag worden betrokken.

 

Ook hier hebben we een contract waarbij het vertrouwen van de lastgever in de lasthebber van belang is en er dus eenzijdig mag worden opgezegd. Een voorwaarde hierbij is dat de opzegging niet ontijdig mag zijn; je moet netjes op tijd opzeggen zodat de lastgever een ander kan zoeken.

Een andere manier van beëindigen van een contract van lastgeving is het overlijden van een van de partijen, het contract wordt niet voortgezet met de erfgenamen. Soms wel, wanneer de lasthebber de last al heeft uitgevoerd en daar kosten bij heeft gemaakt, dan moet de lastgever deze kosten vergoeden aan de nabestaanden.

 

Dit contract heeft naar Romeins recht een belangrijke toepassing gekregen. We hebben al een aantal keren benadrukt dat de Romeinen de vertegenwoordiging niet kenden. Je kunt een vordering niet losmaken van de persoon en overdragen aan een andere persoon (de cessie). Dit kon wel met toestemming van de schuldenaar, dus wanneer de drie partijen om tafel gingen zitten en het bespreken.

Was er nu een manier waarop een overdracht van een vordering kon plaatsvinden zonder instemming van de schuldenaar? In beginsel niet. Tegenwoordig kan dat wel, door middel van cessie (Aktie opstellen en deze mededelen aan de schuldenaar). Waarom willen mensen dat? Alles wat je in je vermogen hebt heeft een geldwaarde en daar wil je mee kunnen handelen. Er is dus een economisch belang. De Romeinen zagen dit economische belang ook en hebben hier andere manieren voor verzonnen.

Procurratio in ram suarm; A geeft C de last om de vordering die hij heeft op B te gaan innen, C mag het geinde geld houden. De vordering blijft dus van A, dat is ook meteen het eerste bezwar. Als B aan A betaalt dan vist C achter het net. A kon deze overeenkomst niet eenzijdig opzeggen, deze regel is ontstaan uit de redelijkheid en billijkheid. Stel nou dat een van de partijen overlijdt? Dan vervalt de overeenkomst.

Deze problemen heeft het Romeinse recht het hoofd kunnen bieden. Stel, A wil zijn erfenis nalaten aan niet-Romein C. Dat kon niet naar Romeins recht, dat kon je alleen bewerkstelligen door je erfenis na te laten aan Romein B en er dan op vertrouwen dat deze erfgenaam B de erfenis door zal geven aan C. Maar wat nou als A schulden en vorderingen had? Deze kunnen niet worden overgedragen aan C. B blijft dan partij bij die vorderingen en schulden. B zou dan de schulden moeten betalen en de vorderingen innen en het resultaat doorgeven aan C. Je kunt je voorstellen dat hier nog wel eens wat bij mis ging en daarom is er een speciale actie voor gekomen; de actio utilis; een analoge actie, een actie met een fictie. C mocht de actie instellen als ware hij erfgenaam, dit was een actie tegen de schuldenaar van de erflater.

Je hebt nu wel een eigen actie voor de lasthebber C, maar wat nog niet is opgelost is dat B zelf nog naar de schuldenaar kan stappen. Als de schuldenaar dan betaald, dan heeft hij bevrijdend betaald. De oplossing hiervoor was dat de lasthebber een mededeling moet doen aan de schuldenaar. De schuldenaar hoeft dan niet meer aan de lastgever B te betalen. Als B dan toch naar de schuldenaar stapt, dan had de schuldenaar een actie; de exeptio doli. Daarmee voorkwam hij dat hij moest betalen aan de crediteur (B) en bevrijdend mocht betalen aan de lasthebber (C). Als hij na de mededeling toch betaalde aan de crediteur, dan was dat niet bevrijdend en kon hij dit ook niet terugvorderen uit onverschuldigde betaling (naar Romeins recht moest je uit dwaling verkeerd hebben betaald en dat was hier dus niet het geval), hij had het geschonken.

 

College 12 – week 49

We gaan vandaag kijken naar de gevallen die niet onder het contractenrecht vallen: de rechtmatige en onrechtmatige daden.

 

Rechtmatige daden

Eerst gaan we kijken naar de rechtmatige daden. Hierbij gaat het niet om rechtsgevolgen die gewild zijn door degene de een rechtshandeling verricht. Het karakter van die handelingen is niet onrechtmatig. Wat is een rechtmatige daad?

 

Zaakwaarneming

Bijvoorbeeld zaakwaarneming; dit doet zich voor wanneer iemand de belangen van een ander waarneemt zonder dat hij daartoe de opdracht heeft gegeven. Als de opdracht wel is gegeven, dan is er sprake van een contract van lastgeving (mandatum). Soms gebeurt het dat iemand op eigen initiatief de belangen van een ander waarneemt. Wat er dan gebeurt is dat er verbintenissen ontstaan uit die zaakwaarneming. De belangrijkste verbintenis die ontstaat is de verbintenis voor de zaakwaarnemer; als iemand dat doet is hij eraan gehouden dat zorgvuldig te doen. Hier bestaat ook een actie voor: de directe actie uit de zaakwaarneming. Dit is de hoofdactie die ontstaat, waarom is dat? Het klinkt allemaal heel mooi, iemand neemt de belangen van een ander waar uit menslievendheid, maar in de praktijk lig het vaak wat anders. Maar er was ook een contraire actie; de actie van de waarnemer tegen de waargenomene want als je dit allemaal goed doet, je neemt de belangen van de ander juist waar, dan kan het zijn dat je kosten maakt voor die ander. De contraire actie is een actie om ervoor te zorgen dat de waargenomene niet verrijkt wordt ten koste van de waarnemer.

 

Condicties

Dat brengt mij bij de verrijkingsacties in het algemeen. Deze noemde men condicties (condictio), deze acties gingen ervan uit dat er gevallen waren waarin iemand geld of zaken onder zich had die eigenlijk iemand anders toebehoorden en als hij die zou mogen houden dan zou dat een ongerechtvaardigde verrijking opleveren ten koste van die ander. Met deze condictie kon je ongerechtvaardigde verrijking terugvorderen. Er zijn verschillende condicties die men uiteindelijk heeft onderscheiden (processueel gezien was hij steeds hetzelfde, maar hij werd toegepast in verschillende gevallen en naar deze gevallen kreeg hij ook verschillende namen).

  1. Condictio indebiti; de actie uit onverschuldigde betaling. Iemand heeft een prestatie geleverd aan een ander zonder dat hij deze prestatie schuldig was. De verrijking treed pas op, op het moment dat de verkrijger de eigendom heeft verkregen. Als de eigendom niet is overgegaan kan je dus revindiceren en niet de condictio indebiti instellen.

  2. Condictio furtiva; wanneer je het bezit bent kwijtgeraakt heb je behalve de condictio indebiti een tweede actie tegen de dief. Hiermee vorder je de waarde van de zaak.

  3. Condictio ob turpem causum; de condictie die je gebruikt in gevallen dat de rechtshandeling in strijd is met de goede zeden (de rechtshandeling heeft een schandelijke oorzaak). Deze vind je niet meer terug in het huidige recht, dit valt nu onder de onverschuldigde betaling.

  4. Condictio causa data causa non secuta; een prestatie is verricht onder de afspraak dat er een tegenprestatie zou worden geleverd. Wanneer dit dan niet gebeurd kan iemand met deze condictie zijn eigen prestatie terugvorderen.

  5. Condictio sine causa; een soort vangnet. Als er een verrijking plaatsvond en je kon met geen van de andere condicties het geld terugvorderen, dan kon je de verrijking met deze condictie ongedaan maken.

Het punt is dus dat het Romeinse recht met verschillende condicties werkte en naar huidig recht volstaat er slechts één voor al deze gevallen; de algemene verrijkingsactie. De Hoge Raad heeft deze genoemd in de zaak Quint - Te Poel.

 

Onrechtmatig daad

Zo’n algemeen leerstuk kende de Romeinen niet. Zij kenden alleen de delicta. Er zijn een aantal kenmerken van de onrechtmatige daden in het Romeins recht te benoemen:

  1. Naar Romeins recht moet je hierbij meer in strafrechtelijke zin denken. Een onrechtmatige daad werd bestraft door middel van boetes. Het slachtoffer kreeg een poenale actie. Poenale acties; acties waarbij het slachtoffer een boete eist naar aanleiding van een onrechtmatige daad.

  2. Een tweede kenmerk is dat het aantal onrechtmatige daden limitatief is. Deze vond je in het edict van de praetor.

  3. Een derde bijzonderheid is het feit dat je zo’n actie niet kon instellen tegen de erfgenaam van de pleger van het delict. Wat je vorderde bij zo’n onrechtmatige daad was een boete, die kun je alleen vorderen van de pleger dus niet van de erfgenaam. Dat neemt niet weg dat als er andere acties waren die bedoeld waren om de schade vergoed te krijgen, deze nog wel ingeroepen konden worden.

  4. Poenale acties kunnen cumulatief worden ingesteld samen met schadevergoedingsacties. Waarom is dat? De boete is een straf en een schadevergoeding niet.

 

Diefstal: furture. Als iemand wat steelt heb je de actio furti; actie uit diefstal. Hierin werd een onderscheid gemaakt: ofwel je had de dief op heterdaad betrapt (dan kon je vier keer de waarde van de zaak vorderen) of niet op heterdaad betrapt (dan kon je twee keer de waarde van de zaak vorderen). Waar komt dit vandaan? Vroeger mocht je iemand die je op heterdaad betrapte op diefstal direct doden. Dat mocht in de Romeinse tijd niet meer, maar hij ‘koopt’ in principe zijn leven.

Naast deze actie kon je ook een schadevergoedingsactie vorderen (de boete bovenop één van de volgende acties); de reivindicatio (revindicatie) of de condictio furtiva (de waarde van de zaak vorderen).

 

Beschadiging van zaken

Die boetes waren soms bij wet vastgesteld, dit moest bijgehouden worden want dit kon na verloop van tijd wel heel weinig zijn door de inflatie. Dat was het geval bij een ander delict: iniuria (kwetsing/belediging). De boete die hierop stond was extreem laag geworden, daar werd misbruik van gemaakt.

Om dit soort dingen te voorkomen is in 286/287 voor Christus de Lex Aquilia ingesteld. Daarin ging het om een aantal bepalingen die vooral zagen op het beschadiging van zaken: vee en slaven. In datzelfde jaar is ook de Lex Hortensia uitgevoerd. Die wet heeft bepaald dat vanaf dat ogenblik de plebicitia van kracht werden (besluiten van het plebs). De Lex Aquilia is een van de eerste besluiten van het plebs. Die Lex Aquilia bestond uit drie hoofdstukken waarvan we er maar twee kennen. Het eerste hoofdstuk ging over het doden van vee of slaven; de eigenaar van het vee of de slaaf die gedood is kon de hoogste waarde die de zaak in het afgelopen jaar heeft gehad vorderen. Daar zit een zeker strafrechtelijk element in want het is geen zuivere schadevergoeding (het kan een hogere waarde zijn dan het dier op dat moment waard was). Het derde hoofdstuk ging niet over het doden, maar het toebrengen van verwondingen aan vee of slagen, dan mocht een gemiddelde genomen worden van de hoogste waarde van de afgelopen maand en de waarde na het verwonden. Twee elementen: schade die toegebracht is door een onrechtmatige daad.

Wat nou als er een zaak beschadigd is, dus geen vee of slaaf? Dan had je de actio utilis; een redenering naar analogie. Daardoor werd de Lex Aquilia uiteindelijk een actie tegen beschadiging van eigendommen. Daar zaten een aantal vereisten aan:

  1. Het moest gaan om een onrechtmatige daad.

  2. Er moet sprake zijn van een subjectief verwijtbare onrechtmatige daad (culpa).

  3. Er moet schade zijn toegebracht.

  4. Er moet tussen de onrechtmatige daad en de schade een causaal verband zijn.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
958