Verbindendheid van wettelijke strafbepalingen | De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een strafbepaling moet berusten op de wet. |
Strafbepaling | Delictsomschrijving en sanctienorm. |
Delictsomschrijving | Het strafbare gedrag met objectieve en subjectie bestanddelen. |
Objectieve bestanddelen | Opzet en schuld. |
Subjectieve bestanddelen | Wederrechtelijkheid, causaliteit en bijzonderheden van de strafbaarstelling . |
Bestanddelen | De vereisten in de delictsomschrijving. |
Strafbaar feit | Indien de bestanddelen van de delictsomschrijving zijn bewezen. |
Strafrechtelijke aansprakelijkheid | Strafbaar feit, wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit en de verwijtbaarheid van de dader. |
Misdrijven | Ernstige strafbare feiten die de bestanddelen schuld dan wel opzet bevatten. |
Overtredingen | Minder ernstige strafbare feiten zonder de bestanddelen schuld of opzet. |
Krenkingsdelict | Delict waarbij een rechtsgoed wordt geschonden. |
Gevaarzettingsdelict | Delict waarbij een rechtsgoed wordt bedreigd. |
Abstract gevaarzettingsdelict | Het gedrag wordt strafbaar gesteld die in algemene zin gevaar kan veroorzaken. Het gevaar hoeft niet daadwerkelijk te zijn ontstaan. |
Concreet gevaarzettingsdelict | Het gedrag wordt strafbaar gesteld die in concrete zin gevaar kan opleveren. Het concrete gevaar moet zijn ontstaan. |
Formele delicten | Een bepaalde handeling is voor strafbaarheid voldoende. |
Materiële delicten | Het gevolg is voor strafbaarheid voldoende. |
Kwaliteitsdelicten | Gelden voor mensen in een bepaalde hoedanigheid (bijv. ouders). |
Algemene delicten | Gelden voor een ieder. |
Commissiedelicten | Delicten waarbij het handelen centraal staat. |
Omissiedelicten | Delicten waarbij het nalaten centraal staat. |
Oneigenlijk/onzuiver omissiedelict | Een commissiedelict dat door nalaten is begaan. |
Doleuze delicten | Opzet staat centraal. |
Culpoze delicten | Schuld staat centraal. |
Gekwalificeerde delicten | Gronddelicten met strafverzwarende bestanddelen. |
Objectieve strafverzwaringsgronden | Het feit/gevolg staat centraal. |
Subjectieve strafverzwaringsgronden | De persoon van de dader centraal staat. |
Geprivilegieerde delicten | Gronddelicten met straf verminderende bestanddelen. |
Aflopende delicten | Zijn op een bepaalde moment voltooid. |
Voortdurende delicten | Delicten die kunnen worden begaan zolang men niet aan een bepaalde verplichting voldoet. |
Klachtdelicten | Delicten waarbij iemand (meestal het slachtoffer) aangifte moet doen. |
Absoluut klachtdelict | Het feit kan zonder klacht niet vervolgd worden. |
Relatief klachtdelict | De verdachte kan niet vervolgd worden zonder klacht. |
Commune delicten | Delicten in het wetboek van strafrecht. |
Bijzondere strafwetgeving | Alle strafwetgeving buiten het commune strafrecht. |
Terroristische misdrijven | Met bijzonder opzetvereiste oogmerk. |
Rechtsstaatsgedachte | Iedere machtsuitoefening moet gebaseerd zijn op de wet. |
Legaliteit | Geen feit is strafbaar zonder voorafgaande wettelijke strafbepaling |
Lex certa beginsel | De scherpe normering, waaruit blijkt welk gedrag er exact onder valt. |
Taalkundige/grammaticale interpretatie | De letter van de wet wordt gevolgd. |
Wetshistorische interpretatie | De bedoeling van de wetgever staat voorop. |
Wetssystematische interpretatie | Aan de hand van de structuur van de wet wordt de bedoeling van de wetgever afgeleid. |
Analoge interpretatie | De rechter blijft buiten de tekst van de delictsomschrijving. |
Extensieve interpretatie | De rechter blijft binnen de tekst van de delictsomschrijving. |
Rechtssubjecten | De rechtspersoon en natuurlijke personen. |
Lex mitior beginsel | Het nieuwe recht is voor de verdachte van toepassing zolang dat voor hem gunstiger is. |
Materiële leer | Alle wetgeving is voor aansprakelijk van de verdachte belangrijk. |
Beperkt materiële leer | Niet alleen de wetgeving is van belang, maar ook het veranderd inzicht van de wetgever |
Verjaring | Verval van strafrechtelijke aansprakelijkheid door tijdsverloop |
Rechtsmacht | Het bereik van de strafwet naar plaats. |
Territorialiteitsbeginsel | De macht van de strafwet over alle strafbare feiten die op Nederlands grondgebied worden begaan, ongeacht de nationaliteit. |
Nederlands grondgebied | De kust, het luchtruim en de bodem. |
Extraterritoriale werking | Nederlandse strafbare feiten gepleegd door rechtssubjecten in het buitenland. |
Beschermingsbeginsel | Er worden essentiële nationale belangen aangetast waardoor de Nederlandse strafwet van toepassing is. |
Universaliteitsbeginsel | Als er nationale belangen van meerdere landen in het geding zijn. |
Waarnemingsbeginsel | Als een land op grond van een verdrag de strafvervolging overneemt van een ander land. |
Passieve nationaliteitsbeginsel | De nationaliteit van het slachtoffer bepalend voor de werking van de Nederlandse strafwet. |
Actieve personaliteitsbeginsel | De nationaliteit van de dader bepalend voor de werking van de Nederlandse strafwet. |
Beperkte actieve personaliteitsbeginsel | Het gaat hierbij om een Nederlands rechtssubject die een misdrijf naar Nederlands recht heeft begaan in het buitenland. Daarnaast moet het feit ook in het buitenland strafbaar zijn. |
Dubbele strafbaarheidsvereiste | Zie beperkte actieve nationaliteitsbeginsel. |
Add new contribution