Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Samenvatting Basisboek bedrijfseconomie (de Boer)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

In deel 1 worden een aantal zaken beschreven die te maken hebben met de onderneming en de bedrijfseconomie. Zo bespreken we de functie van de onderneming in de economie, de bedrijfseconomische vakgebieden en functies, de financiële overzichten en het ondernemingsplan.

In deel 2: financiering, bespreken we investeringsprojecten, het werkkapitaalbeheer, het eigen vermogen en het vreemd vermogen, de beoordeling van de financiële structuur en de financiële markten.

In deel 3 bespreken we de kosten en de kostprijs aan de hand van de kostenstructuur, de kostencalculaties, indirecte kosten en budgettering en verschillenanalyse.

In deel 4 gaan we kijken naar de externe verslaggeving, de jaarrekening, het kasstroomoverzicht en de concernverslaggeving.

Deel 1 De onderneming en de bedrijfseconomie

In deel 1 worden een aantal zaken beschreven die te maken hebben met de onderneming en de bedrijfseconomie. Zo bespreken we de functie van de onderneming in de economie, de bedrijfseconomische vakgebieden en functies, de financiële overzichten en het ondernemingsplan.

Een onderneming is een organisatie die als hoofddoel heeft winst te maken. De economie houdt zich bezig met vraagstukken die te maken hebben met de mens en haar hang naar welvaart. De algemene economie kijkt naar de relaties tussen consumenten en producenten en tussen producenten onderling. Er kan hierbij onderscheid worden gemaakt tussen micro - en macro economie. De micro economie houdt zich bezig met de theorie van de marktvorming. De macro economie houdt zich bezig met economische problemen van de maatschappij zoals inflatie en werkloosheid.

De bedrijfseconomie is bezig met het economische handelen binnen de productieorganisaties. Bij productie gaat het om het vervaardigen van producten, maar ook over dienst verlenen en handel. Ondernemingen zijn productieorganisaties die erop gericht zijn om op de markt inkomen te generen. In een productieorganisatie worden producten bij elkaar gebracht en vervolgens in een productieproces omgezet in producten. Er zijn twee markten waar een productieorganisatie zich mee bezig houdt: De inkoopmarkt van grondstoffen en de verkoopmarkt waar de goederen die zijn geproduceerd verkocht worden.

De grootte van de winst van een onderneming is afhankelijk van de efficiency en de effectiviteit van het proces. De efficiency is de doelmatigheid van het productieproces, de effectiviteit de doelgerichtheid van het productieproces. Kenmerkend is dat het winstcijfer voor de onderneming een maatstaf is voor de efficiency en de effectiviteit. De winst vormt het doel, de activiteiten het middel.

Een onderneming die naar winst streeft, is een zogeheten profit organisatie. In Nederland zijn daarnaast ook non-profit organisaties. We kunnen hierbij een onderscheid maken tussen de overheidssector en de particuliere non-profit organisaties. De overheidssector bestaat uit het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen en levert met name collectieve goederen zoals infrastructuur en veiligheid. Er is hier geen sprake van het maken van winst. Er wordt gebruik gemaakt van budgetmechanisme. Dit budget komt uit belastingen. De particuliere non-profitorganisaties zijn bijvoorbeeld de goede doelen en hebben als doel een bepaald maatschappelijk van belang geachte voorzieningen en diensten te leveren. Ze zijn afhankelijk van donaties en bijdrages als subsidies en contributies.

De activiteiten van een onderneming zijn er zoals gezegd op gericht om winst te behalen. We kunnen een globale indeling maken naar de aard van het omzettingsproces:

  • Landbouw en extractie

  • Industrie

  • Handel

  • Dienstverlening

Landbouw en extractie

In deze sector wordt er voornamelijk gebruik gemaakt van de natuurlijke grondstoffen die ze tot hun beschikking hebben. Met relatief weinig grondstoffen kan er een grote hoeveelheid producten worden verkregen. Extractie bedrijven houden zich bezig met het winnen van delfstoffen, hierbij wordt dus geen enkel gebruik gemaakt van grondstoffen.

Industrie

Bij industriële bedrijven wordt een fysiek product gemaakt wat voor de productie nog niet bestond. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen massaproductie en stukproductie. Bij massaproductie wordt één soort product gemaakt in grote hoeveelheden. Bij stukproductie wordt maatwerk geleverd. Het product dat wordt gemaakt is afgestemd op de specifieke wensen van de klant. Tussen stukproductie en massaproductie wordt vaak nog een tussenvorm genoemd. Zo is er de serie stukproductie en de serie massaproductie. Bij de eerste wordt vastgehouden aan de gedachte dat de klant zijn eigen individuele product krijgt, maar door kosten te besparen worden componenten in groten getale geproduceerd. Bij serie massaproductie worden vanaf het standaardproduct varianten geproduceerd. Een voorbeeld is een suikerfabriek die naast suikerkorrels ook suikerklontjes produceert. Het belang van de grondstof, duurzame productiemiddelen en menselijke arbeidskracht hangt af van wat voor soort industriële onderneming het is.

Handel

Handelsondernemingen ontlenen hun bestaansrecht aan het feit dat er geen gelijkheid is tussen productie en consumptie. Handelsondernemingen produceren zelf geen nieuwe producten. De ongelijkheid tussen de productie en consumptie hangt af van bijvoorbeeld: de grootte van de productie en consumptie, de samenstelling, het tijdstip en de plaats van de productie en consumptie.

Dienstverlening

In de dienstverlening draait het erom dat ondernemingen prestaties verrichten zonder dat zij daar nieuwe producten voor maken. We kunnen denken aan de horeca, transport, ict, financiële en facilitaire dienstverlening. Grondstoffen worden niet ingekocht. de arbeidskosten vormen de voornaamste kostenpost in deze sector.

Een onderneming heeft een rechtsvorm. De rechtsvorm bepaald de juridische relaties binnen de onderneming en tussen de onderneming en de buitenwereld. Er zijn een aantal punten die worden bepaald door de rechtsvorm: Wie is de baas in de onderneming, hoe trekt de onderneming financieringsmiddelen aan, wat is de fiscale positie van de onderneming, maakt een onderneming haar financiële gegevens openbaar en welke waarborgen zijn er voor de langere termijn. Er kan een indeling worden gemaakt waarbij een onderneming rechtspersoonlijkheid heeft en waarbij dit niet het geval is. Wanneer een onderneming als rechtspersoon wordt beschouwd is zij zelf partij in de juridische overeenkomsten die het zakendoen met zich mee brengt. Denk aan personeel aannemen, een lening afsluiten bij een bank of een verkoopovereenkomst sluiten.

Eenmanszaak

Bij een eenmanszaak is de exploitant zowel leider als eigenaar. Hij heeft het vermogen verstrekt waarbij de onderneming wordt geleid. Een eenmanszaak kan worden gefinancierd worden door het eigen vermogen en het vreemd vermogen( eigen geld en leningen). De winst die wordt gemaakt bij een eenmanszaak wordt belast met inkomstenbelasting. Daarnaast is er een wettelijk verplichting om een administratie bij te houden: de boekhoudverplichting. Er is geen publicatieplicht.

Personenvennootschap

Wanneer twee of meer personen een onderneming opstarten heet dit in de rechtsvorm een personenvennootschap. Er bestaan drie varianten hierop: De niet-openbare vennootschap, er is geen gemeenschappelijke naam, de openbare vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, er is een gemeenschappelijke naam, er is geen sprake van een rechtspersoonlijkheid. De openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid, er is een gemeenschappelijke naam en er kunnen verbintenissen worden aangegaan onder de naam van de vennootschap.

Kapitaalvennootschap

Een kapitaalvennootschap kan zich voordoen in een bv of een nv. Er is een scheiding tussen eigendom en leiding. De gemeenschappelijke kenmerken van kapitaalvennootschappen zijn dat het eigen vermogen verdeeld is in aandelen, de dagelijkse leiding is in handen van een directie. Bij belastingheffing wordt er belasting geheven bij de vennootschap en bij de aandeelhouders. Zowel de bv als de nv vallen onder de wettelijke publicatieplicht.

De belangrijkste verschillen tussen bv en nv zijn:

  • Bij een bv staan de aandelen op naam, bij een nv kan een aandeel ook op een aan toonder uitstaan. Juridisch kan dit aandeel van eigenaar wisselen.

  • bij een bv kan een blokkeringclausule zijn opgenomen welke beperkingen oplegt aan de aandeelhouder bij de verkoop van zijn of haar aandelen. Bij een nv mag dit niet.

  • Bij een nv is het minimum beginkapitaal gesteld van 45.000 euro. De bv heeft geen vereiste van een minimumkapitaal.

Coöperatie

Bij een coöperatie is sprake van bedrijfsvoering met haar leden. Deze doen zaken met de coöperatie. Dit kan op een aantal punten verschillen: een productiecoöperatie zijn de leden leverancier van grondstoffen voor het productieproces, bij een inkoopcoöperatie nemen leden producten af en bij een coöperatieve bank lenen de leden geld aan en van de bank.

De leden vormen de hoogste macht binnen de coöperatie en zijn vooral te vinden in de financiële en agrarische sector. Er zijn drie juridische vormen wat betreft de aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van de coöperatie: De Wettelijke aansprakelijkheid(WA), hier zijn de leden aansprakelijk voor de schulden, De uitgesloten aansprakelijkheid(UA), hier zijn de leden niet verplicht om de schulden te betalen. De beperkte aansprakelijkheid(BA), de leden zijn voor een deel(maximumbedrag per lid) aansprakelijk voor de schulden.

Ondernemingen kunnen op verschillende manieren samenwerken met elkaar. De zelfstandigheid wordt geheel of gedeeltelijk opgeheven. We bespreken drie vormen van samenwerking: Fusie en overname, franchising en kartelvorming.

Fusie en overname

Bij een overname spreken we vaak van een onderneming die aandelen van een ander bedrijf opkoopt. De term fusie wordt gebruikt als twee bedrijven volwaardig met elkaar samenwerken. Een overname is vaak een redmiddel, terwijl een fusie een bewuste keus kan zijn om te groeien als een groot bedrijf. We onderscheiden de volgende soorten overnames en fusies: De overnemers en overgenomene werken in de dezelfde bedrijfstak. De concurrentie kan hierdoor worden verminderd. Overnemer en overgenomene opereren in opvolgende schakels van dezelfde bedrijfskolom. We spreken hier van integratie. Overnemer en overgenomene opereren in dezelfde schakel van verschillende bedrijfskolommen. We spreken van een parallellisatie. En overnemer en overgenomene opereren in verschillende schakels van verschillende bedrijfskolommen. We noemen dit conglomeraten.

Franchising

Franchising is de formule waarbij een zelfstandig ondernemer zich aansluit bij een keten. Hierdoor wordt er gebruik gemaakt van faciliteiten zoals inkoop, marketing en winkelinrichting.

Kartelvorming

Bij kartelvorming maken zelfstandige producenten afspraken die de vrije concurrentie moeten beperken. Het is afhankelijk van de marktvorm waarin dit gebeurd. Een marktvorm is bijvoorbeeld volledige mededinging. Hierbij zijn veel ondernemingen en klanten in de bedrijfstak en het product is gestandaardiseerd. Dit leidt tot scherpe concurrentie. Het andere uiterste is het monopoly. Hierbij is er slechts één aanbieder. Als laatste is er het oligopolie. Hier is sprake van een gering aantal aanbieders. Voorbeeld is de wegenbouw.

De bedrijfseconomische vakgebieden en functies

De bedrijfseconomische vakgebieden kunnen we opdelen in:

  • Financiering

  • Accounting

Ondernemingsfinanciering houdt zich bezig met de vraag hoe de ¨productiemiddelen gefinancierd worden en hoe deze het beste kunnen worden geïnvesteerd. We kunnen de ondernemingsfinanciering op delen in financiering en investering. Per sector zal de investering uiteraard verschillen. Een industrieel bedrijf zal investeren in duurzame productiemiddelen zoals machines. Dit is bij de dienstverlenende sector niet aan de orde. Bij de investeringen zal een bijpassende financiering worden gezocht. Huren of leasen is een alternatief om kosten te besparen op de investering.

Accounting houdt zich bezig met het verschaffen van financiële informatie van de onderneming. Er wordt onderscheid gemaakt tussen management accounting en Financial accounting. Management accounting bevat de verschaffing van informatie aan de leiding van de onderneming. In Nederland noemen we dit de interne verslaggeving. Een belangrijk deel van deze interne verslaggeving zijn de kostprijsberekeningen. Financial accounting is de externe verslaggeving. Het verstrekken van informatie door de leiding van de onderneming aan de andere belanghebbenden van de onderneming. Dit kunnen zijn aandeelhouders, werknemers, de overheid en kredietverstrekkers zoals banken. Financial accounting vindt vaak plaats in de vorm van het publiceren van een jaarverslag. Beide vormen van accounting zijn beslissingsondersteunende functies. Daarnaast is er sprake van verantwoordingsfunctie± de eigenaren van de onderneming gebruiken de cijfers om een oordeel te vellen over de afgelopen periode en het beleid hierop.

Er zijn een aantal verschillen tussen managent accounting en finacial accounting. De eerste is toekomstgericht omdat het een beslissingsondersteunende functie heeft. De finacial accounting is vooral gericht op het verleden: hoe is het gegaan de afgelopen periode. Een ander punt van verschil is de regelgeving op beide vormen van accounting. Financial accounting is onderworpen aan wettelijke bepalingen, terwijl management accounting gestoeld is op eigen inzichten en ervaringen. Als laatste is er het verschijnsel creative accounting. Dit is bijvoorbeeld gekleurde informatie verstrekken, door een winstcijfer te publiceren dat hoger is dan de werkelijke winst.

De financiering en accounting staan in relatie met vakgebieden zoals boekhouden, ondernemingsrecht, belastingrecht en organisatiekunde.

De bedrijfseconomische functies die deze taken uitvoeren zijn onder te verdelen in een administrateur, die zich bezig houdt met de boekhoudkundige verwerking van aan- en verkopen, salarissen, afschrijvingen. De Interne accountant die zich bezig houdt met de controle over het boekhoudkundige systeem. De Controller houdt zich bezig met de financiële sturing van een organisatie en de Treasurer. Deze zorgt voor een optimaal verloop van de geldstromen binnen een onderneming.

De financiële overzichten

Investering en financiering

Binnen een onderneming dient men te beschikken over productiemiddelen. Deze middelen hangen af van de activiteit een onderneming uitoefent. Deze productiemiddelen worden de activa genoemd. Er is onderscheid te maken tussen de vaste activa en de vlottende activa.

Vaste activa zijn voor langere tijd verbonden aan een onderneming zoals een bedrijfsgebouw of transportmiddelen. Vlottende activa zijn verbruikt binnen een jaar. Bijvoorbeeld vorderingen op afnemers aan wie al wel geleverd is, maar die nog niet betaald hebben. De activa moet gefinancierd worden, Dit gebeurd met eigen vermogen en vreemd vermogen. Het eigen vermogen is het vermogen dat beschikbaar is gesteld door de eigenaren van de ondernemingen zoals spaargeld of door stortingen van aandeelhouders. Het vreemd vermogen komt van schuldeisers of kredietverstrekkers zoals banken. Door middel van een lening komt dit eigen vermogen vrij. Er wordt hier wel een rentepercentage betaald aan de bank.

De activa is de waarde van de productiemiddelen waarin de onderneming in heeft geïnvesteerd. De passiva is de wijze waarop deze investeringen zijn gefinancierd. Dit wordt weergegeven op een balans met aan de linkerkant de debetzijde en aan de rechterkant de creditzijde. Een resultatenrekening is een balans over een dergelijke periode waarin de opbrengsten en kosten staan vermeld.

Het ondernemingsplan

De basis voor een succesvolle onderneming is een ondernemingsplan. De ondernemer wordt in de eerste plaats gedwongen om na te denken over de vraag of het realistisch is om een onderneming op te zetten. Daarnaast moet er inzicht in worden verkregen in het aantal stappen dat gezet moeten worden voordat de onderneming kan starten. Men kan denken aan vergunningen, de keuze van een rechtsvorm, de investeringen. Een belangrijk onderdeel is hoe de onderneming gefinancierd gaat worden. Dit kan met eigen vermogen en met vreemd vermogen. Startende ondernemingen worden vaak gefinancierd met achterstelde leningen. Dit zijn leningen waarop de interest en aflossing pas voldaan worden als de verplichtingen tegenover schuldeisers zijn nagekomen. Er zijn een aantal punten die thuis horen in een ondernemingsplan:

  • De kwalificaties van de ondernemer

  • Markt en marketingmix

  • De juridische aspecten

  • Organisatie

  • Financiën

De kwalificaties van de ondernemer

De startende ondernemer geeft een beschrijving van zijn achtergrond, opleiding en werkervaring. Ook de motivatie tot het opzetten van de onderneming wordt hier vermeld.

Markt en marketingmix

Onder markt en marketingmix worden de activiteiten belicht waarop de onderneming zich gaat richten, de manieren om zich te onderscheiden van haar concurrenten: de zogeheten Unique selling points En de resultaten van het marktonderzoek. De marketingmix bepaalt de aantrekkelijkheid van de onderneming voor de eventuele klanten. Er wordt gesproken van de vier P´s:

  • Product. De basis voor een succesvolle onderneming

  • Prijs. De prijsstelling in verhouding met concurrenten

  • Promotie. Hoe wordt het op de markt gebracht.

  • Plaats. Plaats van verkoop en welk distributiekanaal wordt gebruikt.

Juridische aspecten

In dit aspect moet de keuze van de rechtsvorm voor de onderneming naar voren komen. Dit heeft gevolgen voor de aansprakelijkheid van de eigenaar, de fiscale positie en de verplichtingen tot publicatie van een jaarverslag. Daarnaast moeten hier de vergunningen en diploma´s worden vermeld die nodig zijn voor de onderneming.

Organisatie

De structuur van de organisatie van de onderneming hangt af van de omvang. Hoe wordt de taak -en bevoegdheidsverdeling toegepast.

Financiën

In het overzicht van de financiën zal een investeringsplan en een financieringsplan moeten worden beschreven. De investeringen in de productiemiddelen die nodig zijn en de financiering hiervan.

Deel 2 Financiering

In het deel financiering bespreken we investeringsprojecten, het werkkapitaalbeheer, het eigen vermogen en het vreemd vermogen, de beoordeling van de financiële structuur en de financiële markten.

Investeringsprojecten

Investeren betekent dat het vermogen wordt vastgelegd in activa. We kunnen denken aan gebouwen en machines, de duurzame activa. Er kan ook worden geïnvesteerd in de vlottende activa zoals voorraden. Investeringen hebben als doel om de levensvatbaarheid van de onderneming te behouden of te vergroten. We kunnen hierbij een onderscheid maken tussen vervangingsinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen.

Een investeringsproject is het geheel van investeringen in bij elkaar horende duurzame en vlottende activa. Wanneer met begint met een investeringsproject zal dit leiden tot een aantal uitgaven die nodig zijn voor aanschaf en /of vervanging van productiemiddelen. Om een investering zinvol te laten zijn dient er een voldoende hoge inkomstenpost tegenover te staan. We noemen dit de cashflows.

Onder cashflows verstaan we het verschil tussen de bruto ontvangsten uit de verkoop van de producten en de uitgaven van de aanschaf en/of vervanging van productiemiddelen. Kort gezegd: ontvangsten min de uitgaven. Er wordt bij investeringen gelet op de cashflow en niet zozeer op de winst omdat de winstbepaling een subjectief karakter heeft. Daarnaast wordt er bij de winstbepaling slechts beperkt rekening gehouden met het tijdstip waarop een betaling wordt gedaan of ontvangen. De cashflow is onder hevig aan de tijdvoorkeur van betaling. Hoe vroeger de betaling, hoe meer waarde eraan wordt gehecht. Op deze manier kan een investering sneller winstgevend worden. Het missen van bepaalde opbrengsten omdat de betaling later wordt ontvangen noemen we de opportunity costs.

De cashflow in een bepaalde periode is het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven in de betreffende periode. Een bedrijf baseert haar succes op basis van de winst die wordt gemaakt. Dit wordt per periode bekeken. De periodewinst wordt berekend als het verschil tussen de opbrengsten en de kosten in de betreffende periode. Cashflow is periodewinst plus afschrijvingen.

Bij de beoordeling van een investeringsproject moet rekening worden gehouden met zogenoemde desinvesteringen. Dit is vermogen dat vrijkomt wat in de vaste activa vastligt. Denk bijvoorbeeld aan de restwaarde van duurzame activa. Deze desinvesteringen vormen een extra ontvangst in het laatste jaar van het project. In deze periode kunnen we dan spreken van Cashflow is periodewinst plus afschrijvingen plus desinvesteringen.

Beoordelingscriteria

We bespreken een aantal vormen van beoordelingscriteria. De criteria is bedoeld om te kijken of een project winstgevend kan zijn of worden. Zo is er de beoordeling op basis van periodewinst, beoordeling op basis van cashflow en beoordeling op basis van cashflow met tijdsvoorkeur.

Beoordeling op basis van periodewinst.

Deze beoordeling gaat allereerst uit van de rentabiliteit. Hiermee worden de algemene verhoudingen tussen winst en het vermogen dat de winst voortbrengt. De rentabiliteit wordt berekend door de jaarlijkse winsten op te tellen en de uitkomst te delen door de looptijd van een project. Op deze manier kan de jaarlijkse winst worden berekend. Dit noemen we de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit(GBR)

Beoordeling op basis van cashflow

Op basis van deze beoordeling wordt allereerst de terugverdienperiode bepaald. Dit is de periode die verloopt tot het investeringsbedrag geheel is terugverdiend uit de cashflows. De uitgaven die worden gedaan om te investeren moeten tijdens de periode worden terugverdiend door jaarlijks cashflows te genereren. In de eerste fase of aanloopfase is er een negatief saldo omdat er productiemiddelen moeten worden aangeschaft. Tijdens het project moetende ontvangsten groter zijn dan de uitgaven. De oorspronkelijke investeringen dienen worden terugverdiend. Deze periode, de terugverdienperiode,loopt totdat het project het resultaat heeft behaald van een positief saldo.

Beoordeling op basis van cashflow met tijdsvoorkeur

De uitgaven en ontvangsten zijn moeilijk te vergelijken omdat tijdens een project de tijdstippen kunnen verschillen wat betreft de aanschaf van de activa en de ontvangsten uit de verkoop. Om deze bedragen op verschillende tijdsmomenten vergelijkbaar te maken worden er enkele principes uit de financiële rekenkunde gehanteerd. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen enkelvoudige en samengestelde interest. Bij de eerste wordt de interest berekend over het oorspronkelijke bedrag. Bij de samengestelde interest is de berekening over het totaal van de lening plus de interest. Het doel is om de eindwaarde te berekenen. Het tegenovergestelde van het begrip eindwaarde is de contante waarde. Dit is de huidige waarde van in de toekomst vervallende bedragen. Beoordelingscriteria die zich bezig houden met tijdvoorkeur vallen onder de discounted cashflow - methoden. Deze maken gebruik van intrestberekeningen. Er zijn twee methoden die veel worden gebruikt: de nettocontantewaardemethode en de interne rentabiliteit. De eerste methode behandeld de contante waarde van de cashflows die worden verwacht, inclusief het investeringsbedrag.

De interne rentabiliteit meet de rentabiliteit van een investering door het bepalen van de disconteringsvoet. Hierbij is de contante waarde van de cashflows die worden verwacht gelijk aan het bedrag dat is gebruikt voor de investering.

Leasing

Wanneer een onderneming niet het bedrag beschikbaar heeft om grote aanschaffen te doen met betrekking tot duurzame productiemiddelen om het investeringsproject te doen opstarten, bestaat er de mogelijkheid om te leasen. Dit is in feite het huren van duurzame activa. Er zijn twee vormen van leasen: Financial lease en Operational lease.

Financial lease

Hier is sprake van een huurcontract dat niet opzegbaar is. Het heeft een lange looptijd en er is vaak een koopoptie bij opgenomen. Het risico ligt volledig bij de gebruiker van het object. Dit risico bestaat bijvoorbeeld uit het economisch eigendom. Hierbij is sprake van economische veroudering, tegenvallende kosten van het onderhoud. Het object dat wordt geleased wordt vermeld op de debetzijde van de balans.

Operational lease

Er is sprake van operational lease wanneer er een op korte termijn opzegbaar huurcontract is. Het onderhoud komt voor de rekening van de verhuurder. De risico's liggen in dit geval bij de leasemaatschappij.

Het beheer van het werkkapitaal

Het werkkapitaal is een andere naam voor de vlottende activa. Het is belangrijk voor een onderneming om de vermogensbehoefte van deze activa in stand te houden zodat het efficiënt wordt gebruikt. We onderscheiden drie vormen van beheer: Het voorraadbeheer, Het debiteurenbeheer en het liquiditeitsbeheer.

Voorraadbeheer

Het aanhouden van voorraden brengt kosten met zich mee zoals opslagkosten in de vorm van magazijnkosten, financieringskosten en kosten van veroudering of bederf. Hier moet iets tegenover staan omdat de voorraad anders enkel geld kost. Het belangrijkste voordeel is de ontkoppelingsfunctie. Door voorraden aan te houden bij aanvoer, doorvoer en afvoer wordt de stagnatie in de productieketen voorkomen. Een ander voordeel is de korting op de inkoopprijs wanneer er grotere of meerdere aankopen worden gedaan in één keer. De kosten die het met zich mee brengt om een voorraad aan te leggen en aan te houden zijn bestelkosten en opslagkosten. Een optimale ordergrootte is er wanneer het totaal van bestelkosten en opslagkosten minimaal zijn.

Debiteurenbeheer

Debiteuren in een onderneming zijn er als de onderneming leverancierskrediet verleent aan haar afnemers. De goederen worden niet direct betaald bij de levering. De ondernemer krijgt op deze manier een vordering op haar afnemer. Deze post staat op de balans onder debiteuren. De vermogensbehoefte wordt vergroot bij het leveren van leverancierskrediet, maar brengt wel kosten met zich mee in de vorm van administratiekosten en incassokosten. De koop nu, betaal later werking moet voor een positieve uitstraling zorgen bij de klant en een onderneming kan op deze manier haar concurrentiepositie verbeteren.

Bij het verlenen van een leverancierskrediet zijn betalingsvoorwaarden van toepassing in de vorm van krediettermijnen of betalingstermijnen.

Een onderneming moet activiteiten ondernemen om het debiteurensaldo in de hand te houden en wanbetaling te voorkomen. Dit kan in de vorm van een kredietwaardigheidbeoordeling van de afnemer. Dit heeft als doel inzicht te krijgen in het gedrag van de afnemer wat betreft betalingen. Dit kan in de vorm van een persoonlijk bezoek aan de afnemer, vertegenwoordigers, jaarrekeningen van de afnemer in te zien.

Een onderneming kan gebruik maken van factoring. Bij factoring neemt een factoorbedrijf alle vorderingen over. Zo heeft de onderneming geen omkijken naar de administratie en de incasso. Het debiteurenbeheer wordt op deze manier uitbesteed. Dit kan in sommige gevallen goedkoper zijn voor de onderneming dan het zelf te doen.

Liquiditeitsbeheer

Liquide middelen binnen een onderneming dienen om betalingen te kunnen doen. Er kunnen drie motieven zijn voor het aanhouden van liquide middelen:

  • Het transactiemotief. Er wordt een voorraad liquide middelen aangehouden om uitgaven te kunnen doen voor de continuïteit van het productieproces. Denk aan betalen van salaris, belastingen en grondstoffen.

  • Het voorzorgsmotief. Er worden extra liquide middelen aangehouden voor onzekere uitgaven en de grootte en tijdstip van inkomsten.

  • Het speculatiemotief. Er worden extra liquide middelen aangehouden om te kunnen profiteren van prijsveranderingen van productiemiddelen.

Veel ondernemingen hebben een rekening-courantkrediet bij een bank. Ze kunnen vrij beschikken over dit krediet, waar echter wel rente over betaald moet worden. Daarnaast heeft de onderneming een liquiditeitsbegroting waarin de ontvangsten en uitgaven van de liquide middelen in kaart zijn gebracht.

Het eigen vermogen en het vreemd vermogen

Wanneer we het hebben over het eigen vermogen van een onderneming zijn er een aantal punten van belang om te behandelen. Zo is er het eigen vermogen bij ondernemingen zonder en met rechtspersoonlijkheid, de waarden van aandelen, reserves en aandelenemissie.

Het vermogen van een onderneming is, zoals al eerder gesteld, onder te verdelen in het eigen vermogen en het vreemd vermogen. In persoonlijke ondernemingsvormen zoals een eenmanszaak, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap bestaat het eigen vermogen uit de stortingen die de eigenaren hebben gedaan vanuit hun privévermogen. Daarnaast is er een gedeelte van de winst dat niet aan eigenaren is uitgekeerd. Bij een naamloze vennootschap (nv) en de besloten vennootschap(bv) bestaat het eigen vermogen uit het aandelenvermogen en de reserves.

Een aandeel is een bewijs van dat de aandeelhouder deelneemt in het maatschappelijke kapitaal van een nv. Dit is het maximale bedrag aan aandelen dat de nv kan uitgeven. De gezamenlijk aandeelhouders zijn de eigenaren van de onderneming. Op een aandeel staat de nominale waarde vermeld. Deze waarde kan door de nv vrij worden gekozen. We onderscheiden twee soorten aandelen:

  • Klassiek aandeel. Dit aandeel bestaat uit een mantel(aandeel) en een blad met genummerde dividendbewijzen. Tegen inlevering van dit bewijs ontvangt de aandeelhouder zijn dividend of winstuitkering.

  • CF - aandelen. Dit zijn aandelen die bedoeld zijn om het de uitkering van dividend te vereenvoudigen. Het gaat hier om digitale vorderingen. het wordt uitgekeerd door het Centrum voor Fondsenadministratie. Deze vorm van aandelen komt veruit het meeste voor.

Voor een nv zijn aandelen een manier om eigen vermogen aan te trekken. Het aandeel heeft een financieringsfunctie. Een aandeelhouder heeft naast zeggenschap in de nv recht op een deel van de dividenduitkering. In een nv kunnen de volgende soorten aandelen voorkomen:

  • Gewone aandelen

  • Prioriteitsaandelen

  • preferente aandelen

Gewone aandelen

Gewone aandelen hebben geen bijzondere rechten apart van het recht van zeggenschap en dividend.

Prioriteitsaandelen

De houder heeft bij deze aandelen bijzondere zeggenschapsrechten, ook wel beheerpreferente aandelen. Doel hiervan is om de zeggenschap over de onderneming binnen een beperkte kring van aandeelhouders te houden. De houders van prioriteitsaandelen hebben zeggenschap over grote beslissingen zoals een overname, een uitbreiding over verplaatsing van de vestigingsplaats.

Preferente aandelen

Bij het uitkeren van dividend hebben houders van preferente aandelen voorrang op de gewone aandeelhouders. Preferente aandelen kunnen het zogeheten cumulatierecht hebben. Dit houdt in dat als de nv in een bepaald jaar geen dividend uitkeert, de preferente aandeelhouders hun recht op dividend dat jaar behouden. Zij krijgen dan alsnog voorrang op

de uitkering van dividend wanneer de winst van de nv een uitkering toelaat. Soms delen de houders van preferente aandelen ook mee in de overwinst. De overwinst is de winst die overblijft na aftrek van het normale preferente dividend en het normale dividend van de gewone aandeelhouders. Deze aandelen noemen we preferent winstgevend. Onder de boekhoudregels staan preferente aandelen bekend onder de afkorting IFRS( International Financial Reporting Standards). Deze aandelen moeten voor beursgenoteerde ondernemingen tot het vreemd vermogen worden gerekend.

De waarde van een aandeel

De nominale waarde van een aandeel is het bedrag dat is vermeld op het aandeelbewijs.

Naast de nominale waarde van een aandeel zijn er andere vormen van waarde die aan een aandeel kunnen worden gekoppeld. We bespreken hier drie waarden:

  • Intrinsieke waarde

  • Rentabiliteitswaarde

  • Rendementswaarde

Intrinsieke waarde

De intrinsieke waarde van een aandeel is gelijk aan het eigen vermogen per geplaatst aandeel. In formulevorm kan de intrinsieke waarde als volgt worden bepaald:

Totaal eigen vermogen/Nominaal geplaatst aandeelvermogen x nominale waarde van het aandeel.

Rentabiliteitswaarde

De rentabiliteitswaarde is gebaseerd op de winstgevendheid van een onderneming. Het wordt bepaald aan de hand van de contante waarde van de toekomstige winsten. In de berekening wordt gesteld dat de winsten steeds gelijk zullen zijn en gegarandeerd blijven komen. In formulevorm ziet de rentabiliteitswaarde er als volgt uit:

Rentabiliteitswaarde = jaarlijkse winst na aftrek van belasting/percentage van de marktrente x 100.

Rendementswaarde

De rendementswaarde van het aandeel gaat uit van de toekomstige dividenduitkeringen. De rendementswaarde wordt op een zelfde manier berekend als de rentabiliteitswaarde. Er is alleen een verschil dat er nu wordt uitgegaan van het deel van de winst dat in de vorm van dividend is uitgekeerd aan de aandeelhouders. er wordt de volgende formule gebruikt om de rendementswaarde van het aandeel te bepalen:

Rendementswaarde = Percentage van het uitgekeerde dividend/ Percentage van de marktrente x nominale waarde per aandeel.

De bovenstaande methodes zijn pogingen om de waarde van een aandeel te bepalen. Er zijn echter nog een aantal factoren van belang wanneer aandelen worden verhandeld op de effectenbeurs. Dit zijn onder meer de toekomstverwachtingen van beleggers, de verwachtingen met betrekking tot de winstgevendheid van de nv, de algemene economische situatie, de politieke situatie en de verwachtingen met betrekking tot de algemene economische ontwikkelingen.

De reserves

Samen met de nominale waarde van de geplaatste aandelen vormen de reserves het eigen vermogen van de nv. We kunnen drie oorzaken noemen van het ontstaan van reserves:

  • Het niet uitkeren van een gedeelte van de winst aan de aandeelhouders. Dit zijn reserves die voortkomen uit winst en leidt tot het ontstaan van winstreserve. Dit wordt vaak de algemene reserve genoemd.

  • Het plaatsen van aandelen tegen een prijs die boven de nominale waarde van het aandeel ligt. Een aandeelhouder is bereid een hogere prijs te betalen voor een aandeel als een nv zeer winstgevend is. De reserve die hierbij ontstaat, noemen we de agioreserve.

  • Het opnemen van activa op de balans tegen de vervangingswaarde. Dit wordt een herwaarderingsreserve genoemd. Er kan worden gedacht aan duurzame productiemiddelen en aan voorraden grondstoffen en eindproducten.

Daarnaast kunnen reserves gevormd worden om een aantal redenen:

  • Het opvangen van tegenvallers in de toekomst. We hebben het dan over een vergroting van het weerstandsvermogen van de onderneming.

  • Een uitbreiding financieren.

  • Het vervangen van vreemd vermogen door eigen vermogen.

De bovengenoemde reserves worden de formele reserves genoemd. Deze staat credit op de balans. Er kunnen echter ook materiële reserves op de balans staan. Deze staan debet op de balans. Waar de activa staan. We kunnen hier denken aan een voorraad liquide middelen die groter is dan noodzakelijk, effecten die snel kunnen worden verkocht of een depositorekening bij de bank.

Materiële reserves vormen een buffer van liquide middelen om problemen die hiermee kunnen ontstaan, op te vangen. We kunnen de reserves als volgt indelen:

  • Open reserves. De omvang en het bestaan van deze reserves zijn af te lezen uit de balans van de onderneming.

  • Stille reserves. Het is niet mogelijk om deze vorm van reserves exact af te lezen op de balans.

  • Geheime reserves. Dit zijn reserves waar van het bestaan en de omvang niet kunnen worden gelezen op de balans.

Emissie van aandelen en theoretische claimwaarde

We spreken van emissie als een nv nieuwe aandelen wil uitgeven om extra eigen vermogen aan te trekken. Dit gebeurt via advertenties waarin beleggers op de hoogte worden gebracht van het voornemen van de nv om nieuwe aandelen uit te geven of te emitteren. De medewerking van banken speelt hierbij een cruciale rol.

Banken fungeren hier als een tussenschakel tussen de nv en de beleggers. De bank verleent loketdienst. We noemen dit guichetemissie Het risico voor het wel of niet slagen van de emissie komt op rekening van de nv die de aandelen op de markt brengt. De bank speelt hier een passieve rol.

De bank kan echter ook een actieve rol vervullen, door de emissie geheel of gedeeltelijk over te nemen. We spreken dan van een overgenomen emissie. Het risico van wel of niet slagen van de emissie ligt nu volledig bij de banken.

We kunnen bij een aandelenemissie onderscheid maken tussen een vrije emissie en een voorkeursemissie. De inschrijving op een vrije emissie is toegankelijk voor iedereen. Een voorkeursemissie is alleen toegankelijk voor bestaande aandeelhouders van de nv. De aandeelhouders kunnen hun recht van voorkeur bij de emissie kenbaar maken met behulp van een dividendbewijs met een bepaald nummer. Dit wordt een claim genoemd. We spreken dan ook van een claimemissie.

De claim bevat een theoretische waarde en wordt als volgt bepaald:

Theoretische waarde van de claim = Kn -/- Ke / n

Kn = verwachte koers na emissie

Ke = emissiekoers

n = aantal claims dat nodig is om te kunnen inschrijven op een nieuw aandeel

Het aantal benodigde claims (n) wordt bepaald door de verhoudingen tussen het aantal oude aandelen en het aantal nieuwe aandelen. De verwachte koers na de emissie(Kn) hangt af van de verwachtingen die de beleggers hebben van het aandeel.

Het bepalen van de waarde van de claim in theoretische waarde heeft twee redenen:

  • De benadering die wordt gehanteerd voor de koers na emissie(Kn) is theoretisch

  • De werkelijke koers na emissie kan afwijken

  • De waarde van de claim heeft een bepaalde verwachtingswaarde. De berekening houdt hier geen rekening mee

Herkapitalisatie

De samenstelling van het eigen vermogen van de onderneming verandert bij een herkapitalisatie. Dit komt doordat het geplaatste aandelenvermogen wordt vergroot te koste van de reserves. Een herkapitalisatie heeft echter geen invloed op de omvang van het totale eigen vermogen van een onderneming. Het aandelenvermogen wordt vergroot, maar de reserves worden met het zelfde bedrag verlaagd.

Het vreemd vermogen

Het vreemd vermogen is al het vermogen dat niet tot het eigen vermogen behoort. Voor vreemd vermogen wordt ook wel de term 'krediet' gebruikt. Vreemd vermogen heeft als kenmerk dat het op een bepaald moment moet worden terugbetaald aan degene die het vermogen heeft verstrekt. De zogeheten schuldeisers. Naast het bedrag van het vreemd vermogen, wordt er ook vaak rente in rekening gebracht die betaald dient te worden. Het vreemd vermogen kan worden ingedeeld in kortlopend vreemd vermogen en langlopend vreemd vermogen).

Daarnaast kan het vreemd vermogen worden verdeeld in gedekt krediet en ongedekt krediet. Bij gedekt krediet wil de kredietgever een bepaalde zekerheid aangaande aflossingen en rentebetalingen. Bijvoorbeeld een hypotheek.

Wanneer vreemd vermogen wordt geleend via de openbare kapitaalmarkt spreken we van een openbare lening. Een voorbeeld van een openbare lening is de obligatielening. Daarnaast zijn banken een belangrijke bron van vreemd vermogen voor ondernemingen.

Een bank beoordeelt een kredietaanvraag volgens de fiatteringprocedure. Deze procedure hanteert de beoordeling van een kredietaanvraag op de volgende punten: De kredietnemer, het marketingplan, het investeringsplan, de cijfermatige onderbouwing en de buffer in het bedrijf.

De obligatielening

Een obligatielening is een geldlening die is verdeeld in een aantal schuldbekentenissen, ook wel obligaties genoemd. Obligaties kunnen worden uitgegeven door een nv, bv, coöperatieve verenigingen, eenmanszaken, stichtingen en de overheid. De omvang van een obligatie is altijd een rond bedrag. De nominale waarde van een obligatie is vergelijkbaar met de nominale waarde van een aandeel. De rente wordt vaak achteraf betaald. Deze vindt plaats tegen inlevering van een coupon. Elke obligatie is voorzien van een couponblad, waarbij het aantal coupons overeenstemt met de looptijd van de lening. De looptijd van een obligatie ligt tussen de 5 en 20 jaar. We spreken van een bulletlening als de aflossing van de lening in zijn geheel plaatsvindt aan het einde van de looptijd. De voorwaarden van obligatieleningen bevatten soms een clausule waarin staat dat een vervroegde aflossing mogelijk is. Naast een nominale waarde bevat een obligatie ook een beurswaarde. Deze waarde is afhankelijk van de hoogte van de rente die op de obligatie wordt uitgekeerd, de actuele marktrente en de resterende looptijd van de lening.

We onderscheiden een aantal obligaties:

  • Gewone obligaties

  • Pandbrieven

  • Inkomstenobligaties

  • Winstdelende obligaties

  • Achtergestelde obligaties

  • Premieobligaties

  • Converteerbare obligaties

Gewone obligaties

De gewone obligaties hebben een vaste looptijd en een periodieke vaste rentevergoeding.

Pandbrieven

Dit zijn gewone obligaties die worden uigegeven door hypotheekbanken. De opbrengsten worden door deze banken gebruikt om hypothecaire leningen te verstrekken. De winst bestaat onder meer uit de rente die in rekening wordt gebracht op de leningen.

Inkomstenobligaties

De rente bij inkomstenobligaties wordt alleen vergoed als de winst van de onderneming dit toelaat. De aandeelhouder loopt hier het risico dat de rente niet geheel wordt vergoed. Inkomstenobligaties kunnen ontstaan bij bijvoorbeeld financiële reorganisaties wanneer een onderneming het moeilijk heeft.

Winstdelende obligaties

De houders van deze obligaties hebben recht op een vaste rentevergoeding en delen mee in de overwinst van de onderneming. De inkomsten zijn net als bij de inkomstenobligaties afhankelijk van de resultaten van de onderneming. Ze worden ook wel aandeelachtige obligaties genoemd.

Achtergestelde obligaties

De achterstelling van deze obligaties houdt in dat de aandeelhouders pas geld zien nadat de schuldeiser(s) zijn betaald. De aandeelhouders vragen voor het extra risico een hogere rentevergoeding dan de aandeelhouders van gewone obligaties. De achtergestelde obligaties worden ook wel kapitaalobligaties genoemd.

Premieobligaties

Onder obligaties die op een bepaald moment moeten worde afgelost, geldprijzen verloot. Een premieobligatie is een soort loterij waarbij het inleggeld niet verloren gaat, omdat de lening uiteindelijk wordt afgelost. De rente kan wel lager uitvallen voor de aandeelhouder. Er zijn echter wel geldprijzen te winnen.

Converteerbare obligaties

Converteerbare obligaties kunnen in de eerste plaats alleen worden uitgegeven door een nv, omdat de obligaties kunnen leiden tot een vrije emissie van aandelen. De obligaties geeft de houder ervan het recht om de obligatie gedurende een bepaalde periode(de conversieperiode) om te wisselen tegen aandelen van de nv. Dit wordt gedaan tegen vooraf gestelde voorwaarden(de conversiekoers). De conversiekoers wordt als volgt bepaald:

Conversiekoers = nominale waarde in te leveren obligaties + bijbetalingen in contanten/ aantal bij conversie te ontvangen aandelen.

De financiële structuur van de nv verandert bij een conversie omdat een obligatielening tot het vreemd vermogen behoort en het aandelenkapitaal deel uitmaakt van het eigen vermogen. Obligaties worden ingewisseld tegen aandelen. Hierdoor neemt het vreemd vermogen af en het eigen vermogen neemt toe. De nv heeft er voordeel bij door converteerbare obligaties uit te geven. Zo zijn er de volgende voordelen te noemen:

  • De rentevergoeding op converteerbare obligaties is lager dan die op gewone obligaties. De rentelasten zijn hierdoor laag.

  • Door het conversierecht kunnen converteerbare obligaties tegen de nominale waarde worden geplaatst. Dit scheelt op de rentelasten en op het af te lossen bedrag.

  • De rentekosten van de converteerbare obligatielening zijn fiscaal aftrekbaar

Ook voor de belegger heeft een converteerbare obligatie lening de volgende voordelen:

  • De belegger haalt voordeel als de koers van het aandeel zich gunstig ontwikkelt

  • Koersdalingen bij converteerbare obligaties zijn minder heftig als bij vergelijkbare gewone obligaties.

Kortlopend vreemd vermogen

Kortlopend vreemd vermogen is vermogen dat binnen een jaar moet worden terugbetaald. Er zijn een aantal vormen van vreemd vermogen te noemen:

  • Het leverancierskrediet

  • Het afnemerskrediet

  • Het rekening- courantkrediet

  • Overige vormen van kortlopend krediet

Het leverancierskrediet

Dit is een krediet dat wordt verstrekt in de vorm van goederen. De leverancier levert de goederen. De afnemer hoeft pas na een bepaalde periode te betalen. Dit is een middel voor ondernemingen om hun voorraden te financieren.

Het afnemerskrediet

Dit is een krediet dat de afnemer van de goederen verstrekt aan de leverancier door vooraf te betalen. Vooral in de dienstsector wordt hiervan gebruik gemaakt. Voorbeelden van afnemerskrediet zijn treinkaartjes, postzegels, voetbalkaartjes en bioscoopkaartjes. Ook in de scheepsbouw, de woningbouw en de machine - industrie word het afnemerskrediet regelmatig toegepast.

Het rekening- courantkrediet

Handelsbanken verstrekken rekening- courantkredieten aan het bedrijfsleven. Het is een soort overeenkomst tussen onderneming en banken over de maximaal op te nemen krediet, het zogeheten rood staan. Het afgesproken maximum wordt het kredietplafond genoemd. Het is een kortlopende schuld omdat het op korte termijn opzegbaar is. Het staat credit op de balans van de onderneming.

Overige vormen van kortlopend krediet

Tijdelijke financieringsbronnen zoals uitgestelde betalingen van belasting, dividend, rent, etc. zijn voor een ondernemingen een bron van kort vreemd vermogen.

Voorzieningen

Voorzieningen noemen we de toekomstige plichten die samenhangen met de bedrijfsvoering en waarvan nog niet vaststaat op welk tijdstip ze moeten voldaan. Er zijn een aantal voorzieningen zoals de voorziening voor garantieverplichtingen, de voorziening voor groot onderhoud, de voorziening van dubieuze crediteuren, de voorziening van incourante voorraden en de voorziening assurantie eigen risico. De voorzieningen worden in een onderneming tot vreemd vermogen berekend aangezien het om toekomstige verplichtingen gaat.

De financiële structuur

De financiële structuur van een onderneming wordt bepaald door de samenstelling en de omvang van de investeringen in kapitaalgoederen en de manier waarop de vermogensbehoefte wordt voorzien welke voortvloeit ui de investeringen. We bekijken de financiële structuur van een onderneming op basis van de ratioanalyse, rentabiliteitskengetallen, solvabiliteitskengetallen en liquiditeitskengetallen.

Ratioanalyse

Het belangrijkste onderdeel van het jaarverslag van een onderneming is de jaarrekening. Om deze te analyseren wordt vaak gebruik gemaakt van kengetallen of ratio's. De zogenaamde ratioanalyse. De kengetallen die worden berekend worden ingedeeld in rentabiliteitskengetallen, solvabiliteitskengetallen en liquiditeitskengetallen. Er zijn echter ook enkele bezwaren te benoemen over de beoordeling van de financiële structuur door middel van kengetallen: Er zijn geen normen aan te geven waaraan de verschillende waarden van de kengetallen moeten voldoen, de cijfers in de balans geven enkel een momentopname weer en de balans kan een bepaald beeld geven van de structuur dat window dressing wordt genoemd. Onder window dressing verstaan we alle activiteiten voor het moment van het opmaken van de balans die als doel hebben de financiële structuur gunstiger voor te stellen dan deze in werkelijkheid is.

Rentabiliteitskengetallen

Een belangrijk kengetal voor een onderneming is rentabiliteit. Aan de hand van de rentabiliteit kan worden beoordeeld hoe goed of hoe slecht de onderneming draait. De verhouding tussen het inkomen en het vermogen waarmee dit inkomen is verkregen is de rentabiliteit, uitgedrukt in een percentage.

Een onderneming beschikt over een eigen vermogen als ook een vreemd vermogen. Dit vormt samen het totale vermogen van een onderneming. Bij dit vermogen zijn verschillende partijen betrokken zoals de verschaffers van het eigen vermogen in de vorm van eigenaren en aandeelhouders en de verschaffers van het vreemd vermogen zoals een bank. Voor de verschaffers van het eigen vermogen bestaat het inkomen uit de winst die de onderneming maakt. De verschaffers van het vreemd vermogen genereren inkomsten uit een rentevergoeding. Het ondernemingsinkomen is dus grofweg te verdelen in winst wat bestemd is voor het eigen vermogen en rente wat bestemd is voor het vreemd vermogen.

Met behulp van het inkomen uit de onderneming kunnen we de rente van het totale vermogen(RTV) bepalen. Dit noemen we de economische rentabiliteit van de onderneming.

RTV = winst voor aftrek van belasting + interestkosten/ gemiddeld totaal vermogen x 100 %

De rentabiliteit van het eigen vermogen(REV) ziet er als volgt uit:

REV = winst na aftrek van belasting / gemiddeld eigen vermogen x 100 %

Kostenvoet van het vreemd vermogen(KVV)

Het inkomen dat naar de verschaffers van het vreemd vermogen gaat, bestaat uit rentekosten(interestkosten) van de onderneming. Voor de onderneming is rente een kostenpost. We gebruiken dan ook het begrip kostenvoet van het vreemd vermogen(KVV). Schematisch ziet dat er als volgt uit:

KVV = interestkosten/gemiddeld vreemd vermogen x 100 %

Het financiële hefboomeffect

Het financiële hefboomeffect is het verband dat er bestaat tussen het eigen vermogen, de rentabiliteit van het totale vermogen en de kostenvoet van het vreemd vermogen. Het financiële hefboomeffect is het verschil tussen de RTV en de REV van de onderneming. Het verschil tussen de kosten van het vreemd vermogen(KVV) en het inkomen dat het vreemd vermogen oplevert bij investering door de onderneming(RTV), komt ten gunste of ten laste van de rentabiliteit van het eigen vermogen(REV) Dit laatste is dus te bepalen aan de hand van het financiële hefboomeffect. Dit wordt gedaan aan de hand van een formule. De zogeheten hefboomformule:

REV= RTV + (RTV -/- KVV) x VV/EV

REV = Rentabiliteit van het eigen vermogen

RTV = Rentabiliteit van het totale vermogen

KVV = Kostenvoet van het vreemd vermogen

VV = Gemiddeld vreemd vermogen

EV = Gemiddeld eigen vermogen

De formule van de financiële hefboomwerking kan worden opgesplitst in de volgende onderdelen:

(RTV -/- KVV) Dit wordt de rentemarge genoemd. De rentemarge bepaalt of er sprake is van een hefboomeffect is en of dit positief of negatief is.

VV/EV. Dit wordt de hefboomfactor genoemd en is bepalend voor de hoogte van het verschil tussen de REV en de RTV.

(RTV -/- KVV) x VV/EV. Dit geeft aan hoe groot het totale hefboomeffect is.

Solvabiliteitskengetallen

Wanneer een onderneming in staat is om al haar schulden af te lossen, noemen we een onderneming solvabel. De liquiditeit is groot op lange termijn. De moeilijkheid is echter dat liquiditeit op de lange termijn moeilijk te bereken is. Onder lange termijn verstaan we vaak de gehele levensduur van een onderneming. Aan de hand hiervan wordt er meestal een statische solvabiliteit bepaald. Dit is de verhouding tussen het totale vermogen en het vreemd vermogen.

Om de solvabiliteit van een onderneming te beoordelen, worden vele kengetallen gebruikt. Zo zijn er twee kengetallen die veel worden gebruikt: de 'overwaarde ratio' en de 'debt ratio'

De overwaarde ratio geeft aan welke overwaarde er resteert nadat uit de liquidatieopbrengst van de activa alle schulden zijn voldaan. De debt ratio geeft de schuldverhouding weer.

De berekening van de liquiditeit en de solvabiliteit die wordt gedaan aan de hand van de besproken kengetallen kent twee bezwaren: De kengetallen worden berekend op basis van de balans van een bepaald moment, een momentopname. Er kunnen dus snelle wisselingen zijn in de balans. Een tweede bezwaar wat wordt genoemd is om de balans mooier voor te stellen dan dat het werkelijk is. We spreken dan van window dressing. De balans geeft een gunstiger beeld, als er bijvoorbeeld kort voor de balansdatum kortlopende schulden worden afgelost dan ziet de liquiditeit er beter uit. Vanwege deze bezwaren is het beter om de liquiditeit te beoordelen volgens een liquiditeitsbegroting.

Activiteitskengetallen

Deze hangen samen met de operationele activiteiten van een onderneming. Er wordt een verband gelegd met de omzet, de voorraden, het totale vermogen, het debiteuren saldo en het crediteurensaldo. De omzetsnelheid van de voorrad geeft aan hoeveel keer de gemiddelde voorrad per periode wordt omgezet. Hiermee kan de gemiddelde opslagduur of omzetduur van de voorraad worden berekend.

Kredietduur van debiteuren en crediteuren

Uit gegevens die te maken hebben met de omzet waarover krediet is verleend en het gemiddelde debiteurensaldo kan bepaald worden hoelang het gemiddeld duurt voordat de afnemers hun schuld voldoen.

Kredietduur debiteuren = gemiddelde debiteurensaldo / verkopen op rekening x 365 dagen.

Wanneer leveranciers krediet verstrekken aan een onderneming, is er sprake van inkopen op rekening. Er kan hierbij worden bepaald hoelang het duurt voordat de onderneming zelf haar schuld voldoet

Kredietduur crediteuren = gemiddeld crediteurensaldo / inkopen op rekening x 365 dagen.

Liquiditeitskengetallen

Liquiditeit is de mate waarin een onderneming in staat is om uit lopende ontvangsten haar kortlopende verplichtingen te voldoen. Er zijn een aantal vormen voor het beoordelen van de liquiditeit.

  • Dynamische liquiditeit. Deze geeft aan of er in een bepaalde periode de binnenkomende geldstromen de uitgaande geldstromen overtreft. Dit wordt voor de periode vastgesteld door het opstellen van een liquiditeitsbegroting.

  • Statische liquiditeit. Deze geeft aan of de onderneming op korte termijn aan de opeisbare verplichtingen kan voldoen. Deze beoordeling wordt gemaakt op een moment aan de hand van de gepubliceerde balans. De activa worden ingedeeld naar de omlooptijd van het vermogen en de passiva naar de beschikbaarheidduur.

De liquiditeit kan op de balans worden afgeleid door gebruik te maken van kengetallen.

Kengetallen ter beoordeling van de liquiditeit ziet er schematisch als volgt uit:

Current ratio = vlottende activa/kort vreemd vermogen

Quick ratio = vlottende activa -/- voorraden/ kort vreemd vermogen

De kengetallen leggen een relatie tussen de vlottende activa en het kort vreemd vermogen. De op deze manier bepaalde liquiditeit wordt de statische liquiditeit genoemd. Dit komt omdat deze wordt bepaald aan de hand van een balans die betrekking heeft op één specifiek tijdstip. De meest voorkomende vlottende activa op een balans zijn: voorraden grondstoffen, voorraden eindproducten, debiteuren, nog te ontvangen bedragen, vooruitbetaalde bedragen, liquide middelen. De current ratio en de quick ratio leggen een relatie tussen de vlottende activa en het kort vreemd vermogen. De vlottende activa moeten voor een stroom liquide middelen zorgen. Dit kan worden gebruikt om lopende verplichtingen te voldoen.

Financiële markten

We gaan in deze paragraaf wat dieper in op de verschillende financiële markten zoals beleggen, opties, futures en beleggingskengetallen. Een financiële markt vormt een ontmoetingsplaats tussen vraag en aanbod van vermogen. De effectenbeurs faciliteert de contacten tussen de vragers en aanbieders van vermogens. De aanbieders van vermogens kunnen verschillende partijen zijn zoals banken, institutionele beleggers, particuliere beleggers en bedrijven.

De effecten welke het meest verhandeld worden zijn aandelen, obligaties, opties op aandelen en futures.

Een optie geeft de koper ervan het recht om gedurende een vastgestelde termijn een vaste hoeveelheid van een bepaalde onderliggende waarde tegen een overeengekomen prijs te kopen, de zogeheten callopties, of te verkopen, de putopties. De uitoefenprijs is de prijs waartegen de houder van de optie een aandeel kan verkopen of kopen. De waarde op de beurs van een optie wordt bepaald door twee factoren: de beurswaarde van het aandeel en de lengte van de looptijd van de optie. Het verschil hiertussen bepaalt de intrinsieke waarde van een optie en is gelijk aan het financiële voordeel dat de houder van de optie behaalt.

Een belegger kan verschillende motieven hanteren op te beleggen in opties. Ondanks de risico's van koersschommelingen kunnen we de volgende vier doelstellingen concluderen:

  • Het behalen van een hoge koerswinst. Wanneer er een koersverandering wordt verwacht kan een belegger opties kopen en zo profiteren van de verandering in de koers.

  • Extra inkomen.

  • Bescherming tegen koersdaling. Door een putoptie te kopen kan een belegger zich beschermen tegen koersdalingen. Deze putoptie geeft de belegger het recht om de aandelen tegen de uitoefenprijs te verkopen. Op deze manier wordt het beleggingsrisico verkleind.

  • Vastleggen van de aankoopprijs van aandelen. Door een calloptie te kopen kan de maximale prijs van de aandelen vastgelegd worden. Bij een sterke koersstijging van het aandeel wordt de optie uitgeoefend en betaalt de belegger de uitoefenprijs.

Futures

Een future of termijncontract is een overeenkomst tussen een koper en verkoper om in de toekomst een hoeveelheid van een onderliggende waarde te kopen tegen een prijs die vooraf is afgesproken. het verschil met een optie is dat er sprake is van een plicht tot verkopen of kopen en niet een recht. De koper neemt een long positie in en de verkoper een short positie om de onderliggende waarde te leveren. Futures worden op aandelen toegepast, maar ook valuta en producten zoals suiker, koffie, etc. Dit noemen we commodities.

Met aandelenfutures kunnen beleggers inspelen op koersdalingen en koersstijgingen. Een aandelenfuture heeft altijd betrekking op 100 aandelen. De prijs voor futures op aandelen kan als volgt worden berekend: De renten en het dividend zijn van invloed op de prijs. De rente omdat men minder geld nodig heeft om een future te kopen dan de aandelen. Op deze manier spaart men rente uit. Dit bedrag dat uitgespaard word, word wel bij de waarde van de future opgeteld. Hoe langer de afloopdatum is, hoe hoger de rentestand en dus noteert de future zich hoger ten opzichte van het aandeel. Het dividend is van belang omdat het onderliggende aandeel, in tegenstelling tot de future, wel dividend uitkeert. De futureprijs is gelijk aan de prijs van de onderliggende waarde plus de rente van de looptijd min de dividenden die uitgekeerd worden.

Beleggingskengetallen

Om een keuze te maken tussen de vele aandelenfondsen kan een belegger gebruik maken van kengetallen. Deze worden ingedeeld in twee categorieën:

  • Dividendgerichte kengetallen. Dit bestaat uit rendement en pay-out ratio

  • Koersgerichte kengetallen. Dit bestaat uit koers-winstverhouding, koers-cashflowverhouding en koers- intrinsiekewaardeverhouding.

Het rendement wordt berekend als de verhouding tussen het uitgekeerde dividend en de beurswaarde per aandeel aan het eind van het boekjaar. Rendement is uitgekeerde dividend/ beurswaarde einde boekjaar x 100 procent. De pay-out ratio is bedoeld om aan te geven wel deel van de winst wordt uitgekeerd als dividend. Pay-out ratio is dividend per aandeel/ winst per aandeel x 100 procent.

De koers - winstverhouding is de beurswaarde/winst per aandeel. Dit is van belang om te kijken of een aandelenfonds aantrekkelijk is om in te beleggen en of er in de toekomst een kans bestaat dat de warde kan stijgen. De koers - cashflowverhouding is er om als indicator te dienen voor een mogelijke koersstijging. De cashflow bestaat uit winst en de afschrijvingen. Op deze manier wordt de netto ontvangsten van de onderneming weergegeven die zij kan besteden aan activiteiten. De koers-intrinsiekewaardeverhouding tenslotte dient om te kijken of er waardevolle activa is. Wanneer de intrinsieke waarde van de onderneming hoog is in verhouding met de beurswaarde kan dit voor een onderneming aantrekkelijk zijn voor een overname of op winst op de lange termijn.

Deel 3 Kosten

In deel 3 bespreken we de kosten en de kostprijs aan de hand van de kostenstructuur, de kostencalculaties, indirecte kosten en budgettering en verschillenanalyse.

De kostenstructuur

Indeling van de kosten

Om de vele mogelijke soorten kosten te groeperen, worden er twee hoofdindelingen gebruikt.

  • Constante en variabele kosten

  • Directe en indirecte kosten

Constante en variabele kosten

We kijken naar veranderingen in het totale bedrag van de kosten wanneer de hoeveelheid van de productie veranderd of wanneer het niveau van de activiteiten veranderd. Dit is nodig om te bepalen of de kosten constant of variabel zijn. Constante kosten reageren niet als de productiehoeveelheid toe - of afneemt. De kosten van de huur van een gebouw veranderd bijvoorbeeld niet als er meer of minder wordt geproduceerd. De variabele kosten zijn wel afhankelijk van de geproduceerde hoeveelheden. Grondstoffen zijn hier een voorbeeld van. Deze raken op wanneer er geproduceerd wordt.

Er worden drie verschillende soorten variabel kosten onderscheiden. Het onderscheid wordt bepaald door het verloop van de kosten als de omvang van de productie verandert:

  • proportioneel variabele kosten

  • progressief variabele kosten

  • degressief variabele kosten

Proportioneel variabele kosten

Dit zijn kosten die rechtevenredig met de bedrijfsdrukte veranderen. Bij een toename van de productie, neemt ook het totale bedrag van de variabele kosten toe.

Progressief variabele kosten

Wanneer de kosten bij een toename van de bedrijfsdrukte meer dan evenredig toeneemt, spreken we van progressief variabele kosten. De kosten per eenheid worden steeds hoger. Dit kan komen doordat de productie alleen worden uitgebreid als mensen overwerken. De extra loonkosten die hiermee gemoeid zijn progressief variabel. Bij een uitbreiding van de productie is het soms nodig om het werktempo op te voeren, er wordt dan minder efficiënt gewerkt en er meer afval wordt geproduceerd. Bij een hoog productietempo nemen de onderhoudskosten van machines toe, vanwege de extra reparaties en onderhoud.

Degressief variabele kosten

Wanneer er een minder dan evenredige toename is van de kosten bij de toename van bedrijfsdrukte, spreken we van degressief variabele kosten. Dit leidt tot lagere variabele kosten per eenheid. Deze kosten ontstaan vooral door de voordelen van productie op grote schaal, ook wel schaalvoordelen genoemd. Ondernemingen zijn goedkoper uit wanneer ze bijvoorbeeld grondstoffen in grote partijen inkopen.

Directe en indirecte kosten

Deze indeling is gebaseerd op het verband tussen de kosten en de producten. Directe kosten staan in direct verband met een bepaald product. De kosten van grondstoffen zijn directe, de kosten van een gebouw zijn indirect omdat deze kosten worden gemaakt voordat er ook maar iets wordt geproduceerd.

De berekening van de kostprijs wordt ook wel calculatie genoemd. We onderscheidden hier twee mogelijke calculaties:

  • De voorcalculatie

  • De nacalculatie

De voorcalculatie is de bepaling van de kostprijs vooraf, voor het begin van het productieproces. De voorcalculatie wordt opgesteld met behulp van standaardhoeveelheden en standaardprijzen.

Wanneer het productieproces is voltooid kan de kostprijs worden berekend. We spreken dan van een nacalculatie. Dit dient vooral om vast te stellen of de productie volgens de normen heeft plaatsgevonden en om de eventuele verschillen ten opzichte van de voorcalculatie te analyseren.

De berekening van de kostprijs en dan met name de voorcalculatie heeft een aantal functies:

  • De kostprijs kan dienen als basis voor het vaststellen va n de verkoopprijs.

  • De kostprijs kan worden gebruikt om een offerte op te stellen

  • De ondernemer heeft meer zicht in zijn voorrad wanneer de kostprijs van een product kan worden berekend

  • Het berekenen van de kostprijs kan als doel hebben om te beoordelen of de productie voldoende doelmatig is geweest.

De break - even analyse

Op het punt waarop alle constante kosten zijn terugverdient in een onderneming, lijdt een onderneming geen verlies of winst. Dit punt wordt het break - even -punt genoemd. Op dit punt zijn de totale opbrengsten van de verkochte producten gelijk aan de totale kosten van de onderneming. In formulevorm wordt het break - even - punt als volgt bepaald:

Break - even - afzet = C/ p-/-v

C= totale constante kosten

p= verkoopprijs per eenheid

v= variabele kosten per eenheid

De break - even -omzet is te berekenen door de afzet te vermenigvuldigen met de verkoopprijs per eenheid.

In een handelsonderneming die meerdere soorten producten verhandelt, is het break -even - punt te bepalen met behulp van de gemiddelde brutowinstmarge van de producten die worden verhandeld. De brutowinst per product is het verschil tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs. Op het break - even - punt is de brutowinst van alle verkochte producten gelijk aan de totale verkoopkosten. In formulevorm ziet dit er als volgt uit:

Brutowinst -/- variabele kosten -/- constante kosten = nettowinst.

Op de break - even - punt is de nettowinst nul.

Het bedrag van de variabele verkoopkosten is afhankelijk van de gerealiseerde omzet. Bij elke omzet hoort een bepaald bedrag bij de variabele verkoopkosten. Het bereken van de break - even - omzet gaat als volgt:

Break - even - omzet = constante verkoopkosten/ BW % -/- VVK % x 100

BW % = brutowinstmarge in procenten van de omzet

VVK % = variabele verkoopkosten in procenten van de omzet.

Een voorbeeld van bovenstaande formule is als volgt:

In een onderneming bedraagt de gemiddelde brutowinstmarge 30 % van de omzet.

De variabele verkoopkosten bedragen 10 % van de omzet.

De vaste verkoopkosten bedragen €200.000

Gevraagd wordt op de break - even - omzet te bepalen en hoe groot de omzet moet zijn om een winst van € 500.000 te realiseren.

De uitwerking gaat als volgt:

We gaan als eerste de formule gebruiken die de nettowinst berekent om op deze manier de break - even - omzet te bepalen.

Brutowinst(marge) -/- variabele verkoopkosten -/- constante verkoopkosten = nettowinst

30 % -/- 10 % -/- € 200.000 = € 0

20 % van de omzet = € 200.000

Break - even - omzet 100/20 x € 200.000 = € 100.000

De omzet waarbij een winst van € 500.000 wordt behaald, bereken we op dezelfde manier. In plaats van € 0 in te vullen, vullen we in de formule de nettowinst van € 500.000 in.

Door steeds verder gaande automatisering neemt het aandeel van de variabele kosten in de totale kosten af en het aandeel van de vaste kosten toe. Bij een verandering van de afzet en productie nemen de totale kosten minder toe of af. De hoogte van de winst verandert daardoor sneller als gevolg van veranderingen in productie en afzet. Dit noemen we de hefboomwerking van de kostenstructuur.

Het indifferentiepunt

Als een onderneming slechts uit twee productietechnieken kan kiezen, zal er een productieomvang zijn waarbij beide technieken even duur zijn. Dit omslagpunt wordt het indifferentiepunt genoemd. Het maakt niet uit welke techniek er wordt gekozen. Het indifferentiepunt wordt op de volgende manier bepaald:

Het verschil in totale constante kosten wordt gedeeld door het verschil in variabele kosten per product. Dit levert uiteindelijk het indifferentiepunt op. De keuze voor een productietechniek en de bepaling van het indifferentiepunt moet steeds plaatsvinden op basis van de normale bezetting.

Uitbesteding

  • Een onderneming kan de volgende redenen hebben om een activiteit uit te besteden:

Er is niet de kennis aanwezig binnen de eigen onderneming om de activiteit uit te voeren. We spreken hier van een 'specialisatie - uitbesteding'

  • De onderneming die in de activiteit gespecialiseerd is, kan deze goedkoper uitvoeren.

  • Er is onzekerheid over de toekomstige afzet van een bepaald product. Wanneer de afzet harder groeit dan de productiecapaciteit kan en onderneming de overweging maken om dit uit te besteden. Vooral wanneer er schommelingen zijn in de afzet, is een capaciteitsuitbreiding minder relevant dan een ( tijdelijke) uitbesteding.

Kostencalculaties

Direct costing

De integrale kostprijscalculatie of absorption costing is een methode die zich enkel bezig houd met de integrale kostprijs, op basis van alle kosten. Zowel de variabele als de constante kosten zijn hierin opgenomen

Het is mogelijk om bij het bepalen van de kostprijs van een product alleen rekening te houden met de variabele kosten. We spreken dan van de variabele kostprijscalculatie of direct costing.

De eenvoudigste vorm van direct costing gaat uit van een verdeling van kosten in periodekosten en productkosten. De eerste zijn de constante kosten die ontstaan in een bepaalde periode van het productieproces. Kosten die op korte termijn niet of nauwelijks te beïnvloeden zijn. Direct costing stelt dat het niet nodig is om de constante kosten per eenheid product te berekenen zoals bij absorption costing. De uitgangspunten van direct costing zijn bruikbaar als een onderneming korte termijnbeslissingen moet nemen omdat de constante kosten vast liggen. Op lange termijn is het handiger om uit te gaan van absorption costing omdat de constante kosten wel te beïnvloeden zijn en daarmee betrokken moeten worden in de besluitvorming.

Bij direct costing wordt de winst bepaald door de verkoopprijs te vergelijken met de variabele kosten van het product. Het verschil hiertussen wordt de 'contribution margin' genoemd of de dekkingsbijdrage. Dit verschil dient als eerste tot dekking van de constante kosten. Nadat de constante kosten zijn terugverdient wordt er pas winst gemaakt. Het deel van de dekkingsbijdrage, dat overblijft na de dekking van de constante kosten is de winst. De totale dekkingsbijdrage van de verkochte producten worden als volgt berekend:

Totale dekkingsbijdrage = dekkingsbijdrage per product x afzet(aantal verkochte producten) De winst is te berekenen door de totale dekkingsbijdrage te verminderen met de totale constante kosten.

Periodewinst volgens absorption costing en volgens direct costing

Direct costing en absorption costing hanteren een verschillend begrip voor de kostprijs van een product. Zo is bij direct costing alleen de variabele kosten van toepassing en bij absorption costing de variabele kosten plus de constante kosten. De voorraden zullen door beide methoden dus verschillend gewaardeerd worden op de balans. Wanneer een onderneming een deel van de producten niet verkoopt, zal zij deze producten als een voorraad opnemen in de balans. Bij absorption costing wordt deze voorraad gewaardeerd inclusief de constante fabriekskosten. Een deel van de constante kosten komt op deze manier als bezit op de balans terecht. Direct costing zal dezelfde voorraad producten waarderen tegen alleen de variabele kosten. De constante kosten worden bij direct costing niet onder voorraad gezien maar als een kostenpost, dus een verlies. De winst is dus lager bij direct costing dan bij absorption costing. Bij een vermindering van de voorraad zal de winst bij direct costing weer hoger zijn dan bij absorption costing omdat een deel van de constante kosten van de voorgaande periode worden aangemerkt als kosten van de huidige periode. Het verschil in winst tussen beide methodes kan als volgt worden bepaald:

Voorraadmutatie(kosten van de voorgaande periode) x constante fabricagekosten per eenheid product.

De economische levensduur en vervanging van duurzame productiemiddelen

Het gebruik en de aanschaf van duurzame productiemiddelen kosten geld. Vanaf het moment van de aanschaf totdat het versleten is. Er zijn een aantal keuzes van belang gedurende dit proces. Zo is er het vaststellen van de 'rationele capaciteit' dit is de capaciteit die het meest doelmatig is economisch gezien. Een tweede is het uitkiezen van de machine/productie-installatie. Een derde keuze is het vaststellen van de economische levensduur van de gekozen machine op basis van de afschrijvingskosten(zoals slijtage) per periode(een periode is meestal een jaar) en een vierde keuze het vaststellen van de interestkosten per periode.

Een duurzaam productiemiddel kan worden beschouwd als een grote voorraad prestaties die een onderneming in een keer koopt. De totale aantal werkeenheden dat een duurzaam productiemiddel in de loop van de tijd kan leveren is de capaciteit van dit productiemiddel. Deze capaciteit kunnen vanuit twee gezichtspunten worden benaderd:

  • De capaciteit per tijdseenheid(gelijktijdige capaciteit)

  • De capaciteit gedurende de gehele levensduur(volgtijdige capaciteit)

Aan de hand hiervan bespreken we de volgende onderwerpen in dit hoofdstuk:

  • De rationele capaciteit

  • De capaciteit en incidentele orders

  • Initiële capaciteit

  • Economische levensduur

  • Afschrijfkosten

  • Interestkosten

De rationele capaciteit

We spreken van en rationele capaciteit wanneer een onderneming een capaciteit kiest die in economisch opzicht verantwoord is. Dit betekent dat de capaciteit niet te groot mag zijn i.v.m. verspilling, wat verlies oplevert en dat de capaciteit ook niet te klein mag zijn omdat er een tekort kan ontstaan. Het vaststellen van de rationele capaciteit is lastig omdat berekeningen moeten worden gemaakt op onzekere toekomstverwachtingen. Aan de hand van de verwachtte afzet stelt de onderneming de verwachte productie vast. De productie die gemiddeld gedurende een reeks van aren wordt verwacht, noemen we de normale productie.

Er moet tijdens het vaststellen van de rationele capaciteit rekening worden gehouden met schommelingen in de afzet en productie binnen een jaar. We spreken dan van seizoensinvloeden. Daarnaast moet worden bepaald welke reservecapaciteit aanwezig dient te zijn. Deze reserves zijn nodig voor bijvoorbeeld onderhoud en reparaties.

Er moet tot slot rekening worden gehouden met het feit dat machines niet deelbaar zijn. Om een machine optimaal te gebruiken moet er rekening worden gehouden met de productie van de onderneming en de productie die een machine doet. Wanneer een ondernemer 20 producten in een uur wil maken, maar de langzaamste machine produceert 40 producten moet de ondernemer een afweging maken of hij 40 producten in een uur wil maken. Hij kan geen halve machine aanschaffen.

We kunnen stellen dat de rationele capaciteit uit vier onderdelen bestaat: de capaciteit die nodig is voor de normale productie, extra capaciteit door seizoensinvloeden, reservecapaciteit en extra capaciteit die wordt veroorzaakt door de ondeelbaarheid van duurzame productiemiddelen. Wanneer een onderneming meer capaciteit heeft dan voor de vier bovengenoemde onderdelen spreken we van irrationele overcapaciteit welke kan leiden tot ondernemersverlies.

De capaciteit en incidentele orders

Wanneer een onderneming producten afzet die seizoensgebonden zijn, heeft zij in het laagseizoen te maken met overcapaciteit. Ondernemingen proberen door middel van aanbiedingen en kortingen gebruik te maken van deze overcapaciteit. Dit kan ontstaan doordat de kosten van de capaciteit al volledig zijn opgenomen in de kostprijs van de normale productie. Er wordt een methode gehanteerd, de zogeheten differentiële kostprijscalculatie. De extra productie die verkocht word buiten het hoogseizoen heeft een kostprijs die gelijk is aan de bijkomende kostprijs, waardoor de verkoopprijs van deze extra verkopen lager kan zijn dan de reguliere verkoopprijs. De andere kant is dat er in de piekperiode de productie te laag ligt waardoor er een onderbezetting van de productiecapaciteit is. Hiervoor geldt ook een differentiële kostprijscalculatie die er als volgt uit ziet:

De differentiële kostprijs bestaat uit de toename van de kosten door de incidentele order en het aantal producten van de incidentele order. Dit is gebaseerd op het feit dat constante kosten binnen de capaciteit niet veranderen als de omvang van de productie verandert. Wanneer er niet word geproduceerd gaan de constante kosten verloren. We kunnen dus stellen dat incidentele orders worden beoordeeld op de extra uitgaven die ze veroorzaken. Als de extra opbrengsten hoger is dan de extra uitgaven, is het aantrekkelijk om de order uit te voeren. Hier zijn echter wel een aantal voorwaarden aan verbonden:

  • De producten mogen niet op de eigen markt terecht komen omdat de onderneming dan zichzelf beconcurreerd.

  • De orders moeten een incidenteel karakter hebben. Als ze steeds terugkomen, behoren ze tot de normale productie en moet de kostprijs ook capaciteitskosten bevatten.

Initiële capaciteit

Wanneer er een nieuw product op de markt wordt gebracht door een onderneming, dan kunnen de productie en de afzet van het nieuwe product in de aanloopperiode lager zijn dan de normale hoeveelheid. Het product dient 'ontdekt' te worden. In de aanloopperiode kan het zijn dat er meer capaciteit beschikbaar is dan op dat moment nodig is. Dit noemen we Initiële capaciteit.

Economische levensduur

Een belangrijk aspect van duurzame productiemiddelen is de levensduur. We maken een verdeling tussen de technische levensduur en de economische levensduur.

Technische levensduur

Dit is de periode waarover een productiemiddel in staat is om prestaties te leveren. Na verloop van tijd zal het middel slijten en onbruikbaar worden

Economische levensduur

Dit is de periode waarin het in economisch opzicht rationeel is om het middel te blijven gebruiken. Dit heeft te maken met de kosten, onderhoud. Wanneer dit hoger uitvalt dan het maken van de productiemiddelen is het niet meer rationeel om de machine te blijven gebruiken. Oorzaken voor het feit dat de kosten hoger worden kunnen zijn dat de onderhoudskosten dus hoger worden, de machines slijten en het energieverbruik toeneemt en de prestaties minder worden.

De levensduur bij minimale gemiddelde kosten.

Het kiezen voor de levensduur waarbij de gemiddelde kosten per eenheid product het laagst zijn is een veelgebruikte methode om de economische levensduur van een duurzaam

productiemiddel te bepalen. Dit is gebaseerd op de stelregel dat de productie volgens de meest doelmatige methode moet plaatsvinden. Dit is vaak de goedkoopste methode. De kosten worden verdeeld in afschrijvingskosten en complementaire kosten. De laatste zijn alle andere bijkomende productiekosten.

De technische ontwikkeling en economische levensduur

De economische levensduur wordt beïnvloed door technische ontwikkelingen. In de meeste gevallen leid dit tot productiemiddelen waarmee eindproducten beten en goedkoper kunnen worden geproduceerd. De kostprijs daalt hierdoor. De economische levensduur van een product wordt korter. Dit komt doordat het punt waarop de complementaire kosten van de bestaande middelen hoger worden dan de kostprijs bij de meest doelmatige productietechniek, eerder wordt bereikt. Door de invoering van de nieuwe verslaggevingregel voor beursgenoteerde ondernemingen(IFRS) is de bepaling van verliezen door economische slijtage weer actueel. De productiemiddelen moeten op basis van marktprijzen op de balans worden gewaardeerd. Voor productiemiddelen waarvoor geen marktprijzen bestaan, moet de onderneming zelf de marktwaarde bepalen. Dit wordt de fair value genoemd. Het verlies door economische slijtage heet bij fair value een impairment charge. Het vaststellen van de waarde van een productiemiddel, wordt een impairment genoemd.

Afschrijfkosten

Er zijn een aantal veelgebruikte afschrijfmethodes die we benoemen in deze paragraaf. We benoemen deze methoden met een voorbeeld: het afschrijven van een duurzaam productiemiddel. Bij iedere methode wordt ook de boekwaarde van het productiemiddel aangegeven.

De boekwaarde is het bedrag waarvoor het productiemiddel op een bepaald moment op de balans wordt opgenomen. De boekwaarde daalt elk jaar doordat de voorraad werkeenheden die het middel vertegenwoordigd, afneemt. De boekwaarde is te berekenen door de aanschafprijs te verminderen met het totale bedrag dat tot dat moment is afgeschreven. We kunnen twee methodes gebruiken om de boekwaarde te bepalen:

  • De boekwaarde is de som van de toekomstige afschrijvingen plus de restwaarde

  • De boekwaarde is de aanschafwaarde plus een eventuele restwaarde

Interestkosten

Een deel van het vermogen dat beschikbaar is in een onderneming wordt vastgelegd voor een bepaalde tijd wanneer er een aanschaf wordt gedaan van een duurzaam productiemiddel. Naast afschrijvingskosten brengt dit ook interestkosten met zich mee. Er zijn drie verschillende methoden om de interestkosten van duurzame productiemiddelen te bepalen:

  • Interestkosten over het gemiddeld geïnvesteerde vermogen. Hierbij wordt ieder jaar hetzelfde bedrag aan interestkosten gecalculeerd en is bruikbaar in situaties waarin de productie op een constant niveau ligt met betrekking op de economische levensduur.

  • Interestkosten over het gemiddelde van de boekwaarde aan het begin en aan het einde van het jaar. Deze methode leidt tot jaarlijkse daling van de interestkosten omdat de boekwaarde van het product afneemt. Wanneer de productie daalt zullen de kosten ook lager uitvallen

  • Interestkosten over de boekwaarde aan het begin van het jaar. Ook bij deze methode vertonen de jaarlijkse interestkosten een dalend verloop. De boekwaarde neemt jaarlijks af en dus ook de interestkosten. Deze methode wordt voornamelijk toegepast in situaties waarin de productie ieder jaar afneemt.

Indirecte kosten

Indirecte kosten hebben te maken met ondernemingen die verschillende producten maken en verkopen. De kosten staan hier niet rechtstreeks in verband met een specifiek product. Er zijn dan kosten die gemakt worden van alle producten.

Een aantal voorbeelden van directe kosten zijn: grondstofkosten, kosten van verpakkingsmateriaal, afschrijvingskosten en loonkosten. Indirecte kosten zijn bijvoorbeeld de huur van een gebouw, bankkosten, verwarmingskosten.

Deelcalculatie en equivalentiecijfermethode

Deelcalculatie is een methode om de totale kosten van een productieproces te delen door het aantal producten om zo de kostprijs te verkrijgen. Dit gebeurt vooral bij homogene massaproductie waarin de berekening van de kostprijs hetzelfde is. Een variant op de deelcalculatie is de equivalentiecijfermethode. Wanneer er sprake is van niet homogene productieprocessen is de deelcalculatie niet of minder bruikbaar. De diverse producten kunnen wat betreft soort gelijk zijn, maar verschillen in formaat, inhoud en gewicht. Bij deze methode worden de productsoorten tot één noemer herleid door met equivalente eenheden de totale productie in één productsoort uit te drukken. Cijfermatig wordt op deze manier een homogene productie verkregen om zo de kostprijs te berekenen door middel van de deelcalculatie.

Opslagmethoden

Kostenplaatsenmethode

Het is van belang om de indirecte kosten goed te bewaken wanneer er sprake is van een grote verscheidenheid aan indirecte kosten en dat deze kosten zeer hoog zijn. Dit zijn problemen die kunnen worden opgelost met De kostenplaatsenmethode. Indirecte kosten worden gesplitst naar de activiteiten of functies die tijdens het productieproces worden uitgevoerd. Er ontstaat een functionele kostenindeling. Voorbeelden hiervan zijn: huisvesting, magazijn, verkoop, productie en productieplanning en inkoop.

In het kader van de kostenprijsberekening worden voor al deze functies kostenplaatsen gemaakt. Dit zijn verzamelingen van kosten die worden gemaakt in de desbetreffende functie die nodig is om een product te maken. Kostenplaatsen kunnen samenvallen met bestaande afdelingen of zijn soms alleen een verzameling kosten.

We onderscheiden allereerst drie soorten kostenplaatsen:

  • Hulpkostenplaatsen

  • Zelfstandige kostenplaatsen

  • Hoofdkostenplaatsen

Hulpkostenplaatsen

Het gaat hierbij om bedrijfsfuncties waar geen afzonderlijke afdeling bestaat binnen een onderneming. Deze functies dienen enkel om de indirecte kosten te kunnen verdelen zoals huisvesting en algemeen beheer.

Zelfstandige kostenplaatsen

Dit zijn functies die worden gedaan binnen bestaande afdelingen zoals inkoop, planning, administratie en magazijn.

Hoofdkostenplaatsen

Dit zijn bestaande afdelingen die rechtstreeks prestaties leveren aan de eindproducten. In de meeste gevallen gaat het hier om de afdelingen productie en verkoop van de onderneming.

Naast de kostenplaatsen zijn er ook kostendragers. Dit zijn eindproducten die een onderneming maakt. Deze eindproducten moeten alle kosten dragen die in de onderneming zijn gemaakt. De kosten moeten worden opgenomen in de kostprijs.

De kostenplaatsenmethode biedt de mogelijkheid om de indirecte kosten nauwkeurig te verdelen. Dit wordt ook wel 'verbijzonderen' genoemd. De indirecte kosten van een onderneming worden verdeeld over de verschillende kostenplaatsen. Op deze manier worden de kosten toegewezen aan de functies die de kosten veroorzaken. De kosten per kostenplaats worden vervolgens doorberekend aan de andere kostenplaatsen en de kostendragers. Elke kostenplaats levert elk 1 soort prestatie aan een of meer andere kostenplaatsen. Er worden interne producten geleverd. Het product van de kostenplaats huisvesting is 'vierkante meter ruimte'. Het product 'vierkante meter ruimte' wordt vervolgens door de kostenplaats huisvesting doorverkocht of doorbelast aan de kostenplaatsen die van ruimte in gebouwen gebruik maken. Juist omdat elke kostenplaats maar 1 soort prestatie levert, spreken we over homogene massaproductie. We hoeven hier niet na te gaan of kosten direct of indirect zijn. Alle kosten zijn immers direct. De kostprijs van het interne product 'vierkante meter ruimte' is te bepalen via de delingscalculatie. De interne kostprijs noemen we ook wel tarief en wordt doorbelast aan de andere kostenplaatsen.

De kostenplaatsenmethode is zoals gezegd een mogelijkheid om de indirecte kosten beter te beheersen. Dit komt ook omdat er aan het hoofd van iedere kostenplaats een verantwoordelijke staat die kan worden aangesproken op eventuele kostenoverschrijding.

De kostenplaatsmethode komt tevens met twee hulpmiddelen:

  • De kostenverdeelstaat

  • De kostenverrekenstaat

De kostenverdeelstaat

Hierin worden alle indirecte kosten van een onderneming verdeeld over de diverse kostenplaatsen. De totale kosten die aan iedere kostenplaats wordt toegerekend noemen we de eerstverdeelde kosten of eigen kosten.

De kostenverrekenstaat

Hierin worden de kosten van de verschillende kostenplaatsen vervolgens doorbelast aan de andere kostenplaatsen en de kostendragers. Dit gebeurd op basis van de prestaties die de kostenplaatsen leveren aan andere kostenplaatsen. Op deze manier geeft de kostenverrekenstaat een overzicht van de dekking van de kosten per kostenplaats. De dekking ontstaat door de doorbelasting van de kosten aan andere kostenplaatsen en kostendragers.

Als we een overzicht opstellen van de manier waarop de verschillende kostenplaatsen hun kosten doorbelasten aan andere kostenplaatsen en aan de kostendragers, ontstaat de kostenverrekenstaat. De totaaltelling van de kostenverdeelstaat is hier het uitgangspunt. De totalen staan op de eerste regel van de kostenverdeelstaat.

Activity based costing

Een geschikt instrument om de kosten van een onderneming te beheersen is Activity Based Costing(ABC). Hierbij wordt een relatie gelegd tussen enerzijds de activiteiten die nodig zijn om producten te maken en te verkopen, en anderzijds de kosten van deze activiteiten. De ABC - methode gaat uit van cost drivers en cost pools.

Cost drivers zijn activiteiten die kosten veroorzaken, zoals het huren van een pand. We kunnen de kosten van de activiteit huren of huisvesting in kaart brengen en deze kosten toedelen op basis van het gebruik dat andere activiteiten hiervan hebben gemaakt.

Cost pools is een verzameling van verschillende soorten kosten die kunnen toegerekend worden aan een kostenplaats of activiteit. De cost pool van het huren van een pand of huisvesting zijn huur, verwarming, verlichting, onderhoud en belastingen. Er wordt een kostensoort verdeeld over verschillende kostenplaatsen.

De ABC - methode legt sterk de nadruk op de mogelijkheden die zij biedt om de kosten van de onderneming te beheersen. In hoofdstuk 9 wordt Activity Based Budgetting(ABB) besproken, welke is gekoppeld aan de ABC - methode.

In een kleine onderneming zullen methoden die in hoofdstuk 7 zijn beschreven(direct en indirect costing) goed van toepassing zijn. Dit gaat echter niet meer op voor middelgrote ondernemingen die een grotere variëteit aan producten produceert en verkoopt. Er zijn hiervoor een aantal redenen voor te noemen:

  • Door de grote verscheidenheid aan indirecte kosten is het onmogelijk om voldoende samenhang te vinden tussen de directe en indirecte kosten. Het bepalen van een correct opslagpercentage is hierdoor veel moeilijker te bepalen.

  • Het totaalbedrag van de indirecte kosten is vaak veel hoger in een grote onderneming dan het totaalbedrag van directe kosten. Hierdoor moeten er zeer hoge opslagpercentages worden uitgewerkt.

Budgettering en verschillenanalyse

Om de kostprijs te berekenen is er vaak sprake van voorcalculatie. Dat wil zeggen dat de berekening van de kostprijs plaats vond voordat er een begin was gemaakt met het productieproces. Er zijn een aantal redenen te noemen waarom er gebruik is gemaakt van voorcalculatie:

  • De voorcalculatie kan dien om de aanbiedingsprijs of offerteprijs vast te stellen. De prijs waartegen een bepaalde opdracht kan worden uitgevoerd.

  • Aan de hand van de voorcalculatie kan de leiding van een onderneming een beoordeling maken of een bepaald productieproces tegen de geldende prijs kan worden uitgevoerd.

Met andere woorden is de voorcalculatie van belang om te kijken of het zinvol is om een bepaalde activiteit uit te voeren. Dit is in een bepaald opzicht een betere optie dan een nacalculatie omdat men een beter overzicht heeft over de kosten en het rendement van een product. Er is echter wel de mogelijkheid om na afloop van het productieproces de kostprijs van een product te bepalen. Dit noemen we de nacalculatorische kostprijs. Aan de hand hiervan kan een onderneming beoordelen of de productieafdeling zich tijdens het proces heeft gehouden aan de normen die zijn vastgesteld bij de voorcalculatie.

Het is van belang om de verschillen tussen de voorcalculatie en de nacalculatie te analyseren. Aan de hand hiervan kunnen er maatregelen worden genomen die ervoor kunnen zorgen dat de verschillen in de voor- en nacalculatie in de toekomst zo klein mogelijk zijn. Bij grote en dure projecten worden er tussentijds nacalculaties gedaan die betrekking hebben op een bepaald deel van het project dat is afgerond. We spreken hier ook wel van tussencalculaties.

Van belang is ook om de verschillende oorzaken in kaart te brengen wanneer er afwijkingen zijn in de voor- en nacalculaties. Zo kunnen er een aantal oorzaken worden genoemd:

  • Medewerkers die tijdens het proces niet efficiënt werken.

  • De voorcalculatie bevat een of meer normen die niet realistisch zijn. Dit kan bijvoorbeeld van toepassing zijn over de gewerkte uren(tijd) wat er nodig is om een product te maken.

Prijsverschillen en efficiencyverschillen

De normen voor prijzen en hoeveelheden zijn bij een voorcalculatie altijd schattingen omdat er vooraf niet volledig te bepalen is hoeveel eenheden productiemiddelen worden gebruikt. Bij de nacalculatie wordt pas duidelijk hoeveel er is gebruikt en hoeveel het heeft gekost. Er wordt om deze reden een analyse gemaakt van de verschillen die er zijn tussen de schattingen uit de voorcalculatie en de werkelijke cijfers uit de nacalculatie. Dit is nodig om de processen beter aan te sturen. De verschillen tussen de voor- en de nacalculatie bestaan uit:

  • De verschillen tussen de geschatte en de werkelijke prijzen van de bij het proces gebruikte productiemiddelen. Dit zijn de prijsverschillen.

  • De verschillen tussen de geschatte en de werkelijke hoeveelheden van de productiemiddelen die bij het proces worden gebruikt. Dit zijn de efficiencyverschillen of hoeveelheidverschillen.

De prijsverschillen tussen de voor- en nacalculatie kunnen als volgt worden bepaald:

Werkelijk verbruik x standaardprijs

Werkelijk verbruik x werkelijke prijs

-/-

Prijsverschil

Het prijsverschil kan ook volgens de volgende formule worden bepaald:

Prijsverschil = (SP -/- WP) x WH

SP = Standaardprijs. De prijs die wordt gebruikt bij de voorcalculatie

WP= Werkelijke prijs. De prijs die wordt gebruikt bij de nacalculatie

WH= Werkelijke hoeveelheid. De totale hoeveelheid die volgens de nacalculatie is verbruikt.

De efficiencyverschillen tussen de voor- en nacalculatie kunnen als volgt worden bepaald:

Standaardverbruik x standaardprijs

Werkelijk verbruik x standaardprijs

-/-

Efficiencyverschil

Of volgens de volgende formule:

Efficiencyverschil = (SH -/- WH) x SP

SH= De totale standaardhoeveelheid van een bepaald productiemiddel die volgens de voorcalculatie nodig zou zijn geweest om het werkelijke aantal producten te maken.

WH= De werkelijke hoeveelheid. Deze wordt achteraf bepaald door de nacalculatie.

SP= De standaardprijs per eenheid productiemiddel.

Planning en budgettering

Een onderneming zal plannen moeten opstellen om haar continuïteit te blijven waarborgen. In deze plannen zal moeten worden aangegeven langs welke weg en inzet van middelen de doelstellingen wil realiseren. De plannen kunnen worden onderverdeeld aan de hand van de lengte van de periode waarop de plannen betrekking hebben. We komen dan tot drie soorten planningen:

  • De langetermijnplanning. Deze wordt ook wel strategische planning genoemd. De plannen hebben vooral betrekking op beslissingen die de onderneming voor een langere termijn binden. Voorbeelden zijn een vestingplaats, de keuze voor welke markt(en), de keuze voor producten.

  • De middellangetermijnplanning. Hier gaat het vooral om beslissingen die worden genomen door het middelmanagement van de onderneming. Voorbeelden hiervan zijn besluiten over investeringen, de keuze voor een productietechniek, personeelsbeslissingen.

  • De kortetermijnplanning. Deze wordt ook wel uitvoeringsplanning genoemd. De planning heeft betrekking op de daadwerkelijke uitvoering van de productie- en verkoopactiviteiten.

Het budget is de financiële vertaling van alle ondernemingsplannen. Het is een leidraad voor de onderneming om het bedrijfsproces te beheersen. Het budget geeft ook de realisatie van een de plannen en de kosten. Het budget vervult binnen een onderneming vier functies:

  • Communicatiemiddel. In de plannen en in het budget wordt aangegeven welke activiteiten er moeten plaatsvinden om de doelstellingen te bereiken. Het is een instrument van het management om hun beleid te vertalen naar de medewerkers.

  • Taakstellende functie. Op basis hiervan kunnen medewerkers vaststellen wat het management van hun verwacht.

  • Autorisatiefunctie. Het budget machtigt de medewerkers tot het doen van bepaalde uitgaven. Welke middelen worden er gebruikt om de doelstelling te behalen.

  • Evaluatiefunctie. Een onderneming kan een verantwoord oordeel vellen over de uitvoering van de activiteiten door de werkelijke resultaten te vergelijken met het vooraf opgestelde budget.

Masterbudget

Een budget waarin het totaal van alle activiteiten is opgenomen, noemen we het masterbudget of generaalbudget. Vanuit dit budget worden de deelbudgetten van de verschillende afdelingen bepaald. Een aantal van deze deelbudgetten zijn: het verkoopbudget, het investeringsbudget, het inkoopbudget, het liquiditeitsbudget en het productiebudget.

Bij het vaststellen van het totaalbedrag van het budget, moet er rekening worden gehouden met de meetbaarheid van de prestaties en de variabele kosten. Er zijn vier methodes om het totaalbedrag van een afdelingsbudget vast te stellen:

  • Vast budget. Dit is een vast bedrag per periode. Dit budget wordt toegepast als de kosten constant van aard zijn of als de prestaties moeilijk te meten zijn.

  • Variabel budget. Dit wordt toegekend als de prestaties goed meetbaat zijn en de kosten afhankelijk zijn van het aantal prestaties.

  • Gemend budget. Hier bestaat het budget deels uit een vast bedrag en deels uit een bedrag dat afhankelijk is van de geleverde prestaties.

  • Flexibel budget. Wanneer een afdeling te maken heeft met niet-proportionele variabele kosten wordt er een flexibel budget toegekend. Dit bestaat uit een vast bedrag om de kosten te dekken en een variabel bedrag dat afhangt van de geleverde prestaties.

Activity Based Budgetting

Ondernemingen dienen hun producten zeer doelmatig te produceren. Dit houdt in dat de producten tegen zo laag mogelijke kosten moeten worden geproduceerd, zonder dat de kwaliteit verloren gaat. Bij de methode Activity Based Budgetting staat de activiteiten of prestaties die met de ingezette middelen moeten worden gerealiseerd centraal(de output). Het budget wordt opgesteld op basis van de gewenste activiteiten of prestaties. Aan de hand daarvan wordt aangegeven hoeveel deze activiteiten en prestaties in de budgetperiode mogen kosten.

Omzetanalyse

Dit is een analyse die wordt gebruikt om de verschillen aan te tonen tussen de gebudgetteerde en de werkelijke omzet. We kunnen de verschillen uitsplitsen in verkoopprijsverschillen en hoeveelheids- of volumeverschillen.

Deel 4 Winst en verslaggeving

In deel vier gaan we kijken naar de externe verslaggeving, de jaarrekening, het kasstroomoverzicht en de concernverslaggeving.

Een onderneming heeft als een van hun verplichtingen verantwoordelijkheid af te leggen aan belanghebbende van de onderneming. Dit gebeurt doorgaans op jaartermijn. Belanghebbende zijn bijvoorbeeld aandeelhouders, banken, afnemers en leveranciers. We noemen dit de externe jaarverslaggeving. Dit jaarverslag bestaat uit de volgende onderdelen: De jaarrekening, hierop staat de balans met een winst - en - verliesrekening, een toelichting hierop, het jaarverslag of directieverslag, het verslag van de Raad van Commissarissen en de overige gegevens zoals een kasstroomoverzicht.

Op de externe verslaggeving is een aantal wettelijke regels van toepassing. De wet legt aan het bestuur van de rechtspersonen( de persoon die de jaarrekening publiceert) drie verplichtingen op: De boekhoudplicht, de jaarrekeningopmaakplicht en de bewaarplicht.

Het financieel verslag

De financiële stukken die jaarlijks worden opgesteld, bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Het jaarverslag

  • Het verslag van de Raad van Commissarissen

  • De jaarrekening

  • De overige gegevens

Samen vormen deze onderdelen het financieel verslag en is bedoeld om verantwoording af te leggen over het gevoerde bestuur. Vaak wordt dit gedaan op de algemene ledenvergadering van een onderneming.

Het jaarverslag wordt schriftelijk opgesteld. Het wordt ook wel het bestuursverslag genoemd. In dit verslag moet een beeld geschetst worden waarin de toestand op de balansdatum en de gang van zaken tijdens het boekjaar van de rechtspersoon. Het verslag moet overeenkomen met de jaarrekening. Verder wordt er aandacht geschonken aan gebeurtenissen van bijzondere betekenis die zich in deze periode hebben voorgedaan. Dit wordt ook wel de gebeurtenissen na balansdatum genoemd. Tenslotte geeft het bestuur in het verslag aan wat de verwachtingen zijn met betrekking tot toekomstige ontwikkelingen. De belangrijkste punten zijn de financiering, onderzoek en ontwikkeling, personeelsbezetting en omstandigheden waarvan de toekomstige ontwikkeling van de omzet en de rentabiliteit afhankelijk is.

De jaarrekening bestaat uit een balans met een toelichting en een staat van baten en kosten met een toelichting.

De overige gegevens horen bij het jaarverslag en de jaarrekening, maar kunnen niet in deze stukken worden opgenomen. Het kan gaan om bijvoorbeeld de volgende zaken: De winstverdeling van het boekjaar, de accountantsverklaring, het aantal uitstaande winstbewijzen, de namen en bevoegdheden van houders van prioriteitsaandelen, een opgave van gebeurtenissen na de balansdatum die belangrijke financiële gevolgen hebben voor de rechtspersoon.

De indeling van de rechtspersoon

De rechtspersoon kan worden ingedeeld in drie categorieën: De kleine rechtspersoon, de middelgrote rechtspersoon en de grote rechtspersoon.

De kleine rechtspersoon moet tenminste voldoen aan twee van de volgende drie voorwaarden:

  • De waarde van de activa volgens de balans met toelichting is niet groter dan 4,4 miljoen euro.

  • De netto - omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan 8,8 miljoen euro, exclusief btw en kortingen.

  • Het gemiddelde aantal werknemers over het boekjaar is niet meer dan 50.

Middelgrote rechtspersonen moeten aan ten minste twee van de volgende drie voorwaarden voldoen:

  • De waarde van activa op de balans met toelichting is niet groter dan 17,5 miljoen euro.

  • De netto - omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan 35 miljoen euro, exclusief btw en kortingen.

  • Het gemiddelde aantal werknemers over het boekjaar is niet meer dan 250.

Grote rechtspersonen moeten aan ten minste twee van de volgende drie voorwaarden voldoen:

  • De waarde van de activa volgens de balans met toelichting is niet groter dan 17,5 miljoen euro

  • De netto - omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan 35 miljoen euro, exclusief btw en kortingen.

  • Het gemiddelde aantal werknemers over het boekjaar is niet meer dan 250.

Grote rechtspersonen moet hun volledige jaarrekening gedetailleerd inrichten volgens de eisen van de wet. Voor hun geldt ook een volledige publicatieverplichting voor het jaarverslag, de gedetailleerde jaarrekening en de overige gegevens.

De jaarrekening

De jaarrekening bestaat uit een balans met toelichting en een winst - en - verliesrekening met toelichting. Er zijn in de wet een aantal algemene bepalingen opgenomen waaraan een jaarrekening aan moet voldoen. Deze bepalingen bestaan uit normen en waarderingsgrondslagen. Bij het opstellen van de jaarrekening moeten er normen in acht worden genomen die in de samenleving als algemeen aanvaardbaar worden gezien. De belangrijkste regel is:

'De jaarrekening heeft tot doel, volgens normen die in het maatschappelijke verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht te geven, dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede, voor zover de aard van de jaarrekening dit toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon'

De aard van de jaarrekening laat echter niet altijd toe in de praktijk om een zo goed mogelijk inzicht te geven in de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon. Dit komt bijvoorbeeld doordat een onderneming solvabel is als bij opheffing alle schulden kunnen worden voldaan uit de opbrengst van de bezittingen. De jaarrekening wordt echter opgesteld op basis van voortzetting van het bedrijf.

De liquiditeit van de onderneming kan niet uit de jaarrekening worden afgeleid omdat de hiervoor gegevens nodig zijn over de inkomsten en uitgaven.

Een andere norm die zeer belangrijk is bij het opstellen van de jaarrekening is dat de balans, de winst - en - verliesrekening en de toelichting hierop getrouw, duidelijk en stelselmatig opgegeven moeten worden. Met getrouw wordt bedoeld dat de stukken een nauwkeurige weergave moeten zijn van de werkelijkheid. Stelselmatig betekent dat er continuïteit moet zijn in de wijze waarop de onderneming de jaarrekening opstelt en de activa waardeert.

Een rechtspersoon moet uitgaan van deze normen wanneer het een keuze maakt van de grondslagen voor de waardering. Als grondslagen komen in aanmerking de verkrijging - of de vervaardigingprijs en voor materiële vaste activa en voorraden, tevens de actuele waarde. Een onderneming moet bij de waardering van de posten op de balans en winst/verliesrekening rekening houden met de volgende beginselen:

  • voorzichtigheidsbeginsel.

  • realisatiebeginsel

  • continuïteitsbeginsel

  • bestendigheidbeginsel

Daarnaast gelden afschrijvingen onafhankelijk van het jaarresultaat en waardeverminderingen van activa die onafhankelijk van het resultaat van het betreffende jaar in aanmerking genomen als regels.

De balans met toelichting

De activa op de balans in onder te verdelen in twee categorieën: De vaste activa en de vlottende activa. Het onderscheid wordt bepaald door het feit of de activa bestent is om de werkzaamheden van de rechtspersoon te dienen op een duurzame manier. Per categorie zijn er bepaalde subcategorieën te noemen: Onder de vaste activa worden de immateriële, de materiële en de financiële activa afzonderlijk opgenomen. Onder de vlottende activa worden de voorraden, de vorderingen, de effecten, de liquide middelen afzonderlijk opgenomen.

Onder immateriële vaste activa kunnen we de volgende onderdelen verstaan: de kosten die zijn verbonden aan de uitgifte van aandelen, de kosten van onderzoek en ontwikkeling. Onder materiële vaste activa verstaan we de bedrijfsgebouwen, machines, inventaris, transportmiddelen en computers. Financiële vaste activa kunnen zijn deelnemingen, vorderingen op deelnemingen en overige effecten. We spreken van een deelneming als een rechtspersoon rechtstreeks of via een dochtermaatschappij kapitaal verschaft aan een andere rechtspersoon. Van deelnemingen moeten in de toelichting op de balans de volgende zaken worden vermeld: de naam en de vestigingsplaats, het aandeel in het geplaatste kapitaal van elke maatschappij, het eigen vermogen en het resultaat van het laatste boekjaar.

De vlottende activa zijn niet bestemd om duurzaam de werkzaamheid van de onderneming te dienen. Deze activa worden in een omzetcyclus in geld omgezet. Het eigen vermogen moet worden uitgesplitst naar gestort en opgevraagd kapitaal, agio, herwaarderingsreserves en overige reserves.

Voorzieningen worden op de balans opgenomen om de volgende redenen: gelijkmatige spreiding van lasten over een aantal jaren, op de balansdatum bestaande risico's met betrekking tot bepaalde verwachtingen aangaande verplichtingen of verliezen en verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, maar wel redelijk is in te schatten.

De schulden op de balans moeten worden uitgesplitst naar kortlopend en langlopend.

De winst/verliesrekening bestaat uit de volgende indeling: De baten en lasten uit gewone bedrijfsvoering, de belastingen gaan hier vanaf, het resultaat uit gewone bedrijfsuitvoering na belastingen. De buitengewone baten en lasten, ook hier gaat de belasting af waardoor je vervolgens de buitengewoon resultaat krijgt na belastingen. Verder worden er de overige belastingen in opgenomen en uiteindelijk het resultaat na belastingen.

Gegevens die niet in een jaarrekening worden opgenomen, maar wel betrekking hierop hebben zijn: winstverdeling, informatie over prioriteitsaandeelhouders, belangrijke financiële gebeurtenissen na de balansdatum, accountantsverklaring en informatie over houders van winstbewijzen.

Resultatenrekening

Een onderneming stelt met enige regelmaat een zogeheten resultatenrekening en een balans op. Dit heeft als doel om op bepaalde tijden te kunnen vasttellen of het doel van de onderneming wordt bereikt. Dit is vaak geld verdienen. Op de resultatenrekening is te zijn of het bedrijf in de periode winst of verlies heeft gemaakt. En hoeveel. De balans geeft een beeld van de bezittingen, de schulden en het eigen vermogen. In dit hoofdstuk bekijken we de verschillende methoden die er zijn om de winst en het vermogen van een onderneming te berekenen.

Wanneer een balans wordt opgesteld worden de bezittingen als eerste gewaardeerd, vervolgens worden de hoogte van de schulden vastgesteld. Het eigen vermogen is een restpost die berekent kan worden door de bezittingen te verminderen met de schulden. Het eigen vermogen en winst hangen nauw met elkaar samen. De omvang van de winst is van invloed op het eigen vermogen. De winst of verlies is dus af te lezen aan de resultatenrekening en uit het eigen vermogen. We hanteren de methode 'winstbepaling via vermogensvergelijking'. Door aan de hand van de balans het eigen vermogen te berekenen kan worden vastgesteld met welk bedrag het eigen vermogen is toegenomen of is afgenomen.

Vermogensvergelijking geeft de totale mutatie van het eigen vermogen weer in een bepaalde periode. De resultatenrekening geeft een specificatie van de afzonderlijke mutaties van het eigen vermogen in deze periode.

We bespreken een paar methodes van winstbepaling. We onderscheiden hier de volgende stelsels:

Het fifo - stelsel(nominalistisch)

Het ijzeren voorraadstelsel ( substantialistisch)

Het lifo - stelsel ( substantialistisch)

Het klassieke vervangingswaardestelsel (substantialistisch)

Nominalisme

We gaan uit van de vermogenstoename die plaats vindt tussen het begin en het einde van een periode. De winst wordt bepaald volgens het nominalisme.

Substantialisme

Het bepalen van de winst volgens deze manier gebeurt aan de hand van de toename van de hoeveelheden(de substantie) van de activa tussen het begin en het einde van de periode

Het fifo - stelsel

Fifo staat voor first in first out. Dit betekent dat de goederen die als eerste gekocht zijn, ook als eerste worden verkocht. Belang hiervan is dat de kostprijs wordt bepaald van de verkochte goederen. Bij het vaststellen van de kostprijs wordt er uitgegaan van de prijs die daadwerkelijk voor de oudste aanwezige goederen is betaald. De oudste inkoopprijs van de goederen komt als eerste in aanmerking om als kostprijs van de verkopen te dienen. Er is nog een regel die van belang is bij de methoden die de winst en vermogen bepalen. Dit is de minimumwaarderingsregel. Deze is gebaseerd op het voorzichtigheidsprincipe. Verliezen dienen onmiddellijk worden geboekt op het moment dat ze worden geconstateerd.

Het ijzeren voorraadstelsel

Dit is een substantialistisch methode van winstbepaling die is ontwikkeld om prijsstijgingen van de voorraad buiten de winst te houden. De voorraden die in geld zijn uitgedrukt worden door inflatie meer waard zonder dat dit leidt tot uitkeerbare winst. Het vermogen neemt toe, maar de voorraad of de substantie zelf niet. De ijzeren voorraad is een vaste voorraad goederen die tegen een vaste prijs wordt opgenomen op de balans. Het is de hoeveelheid goederen die nodig is voor een ongestoorde bedrijfsvoering. De ijzeren voorraadprijs wordt niet aangepast bij een prijs van de goederen op de inkoopmarkt. Wanneer de werkelijke voorraad kleiner is dan de ijzeren voorraad, spreken we van een manco. het manco wordt omgerekend op de balans tegen de op dat moment geldende prijs op de inkoopmarkt, en in mindering gebracht op de waarde van de ijzeren voorraad. Wanneer de werkelijke voorraad groter is dan de ijzeren voorraad, spreken we van een surplus.

Het lifo - stelsel

Het lifo - stelsel is net als het ijzeren voorraadstelsel bedoeld om de inflatie buiten de winst te houden. Lifo betekent Last in First out. De goederen die als laatste zijn ingekocht, worden als eerste verkocht. Er zijn twee varianten van het lifo - stelsel:

  • individueel lifo

  • collectief lifo

Individueel lifo

Wanneer het individueel lifo wordt toegepast houdt dit in dat bij elke verkoop wordt nagegaan hoe de voorraad op dat moment is opgebouwd. De kostprijs van de verkoop wordt bepaald op basis van de opbouw van de voorraad.

Collectief lifo

Bij collectief lifo wordt de winst op de verkochte goederen bepaald zonder rekening te houden met de tijdstippen waarop de verschillende partijen goederen zijn ingekocht of verkocht. Er wordt verondersteld dat aan het einde van een periode de eindvoorraad nog altijd bestaat uit de goederen die aan het begin aanwezig waren.

Het klassieke vervangingswaardestelsel

Dit stelsel gaat bij het waarderen van de activa en bij het bepalen van de winst uit van de geldende vervangingswaarde van de activa. Dit is de actuele prijs op de inkoopmarkt. De winst wordt bepaald op basis van de vervangingswaarde van de opgeofferde productiemiddelen. De balans op basis van de vervangingswaarde geeft een goed beeld van het vermogen van de onderneming. Het klassiek vervangingswaardestelsel houdt niet alleen rekening met de prijsveranderingen van de voorraden, maar ook met de prijsstijgingen van de duurzame activa zoals gebouwen, machines en inventaris.

In tijden van prijsstijgingen is er meer vermogen nodig om de normale voorraden van de activa te kunnen aanhouden. De normale voorraad is de voorraad die nodig is om het bedrijf haar activiteiten ongestoord te kunnen voortzetten.

Wanneer de werkelijke voorraad afwijkt van de normale voorraad is er sprake van speculatie. Hiermee wordt bedoeld dat een onderneming probeert te profiteren van de prijsveranderingen die zich tussen de verschillende tijdstippen kunnen voordoen. Een onderneming kan ook speculeren op een verwachte prijsstijging, door extra producten te kopen als men verwacht dat de prijzen van deze producten gaan stijgen.

Het kasstroomoverzicht

Het kasstroomoverzicht(KSO) is een onderdeel van de toelichting van de jaarrekening. Naast de balans en de winst en verliesrekening wordt dit steeds vaker opgenomen in het jaarverslag. Het geeft een inzicht in de mutatie van de liquide middelen die gedurende een jaar zijn opgetreden. Het KSO maakt onderscheid tussen drie soorten kasstromen

  • De kasstroom uit operationele activiteiten

  • De kasstroom uit investeringsactiviteiten

  • De kasstroom uit financieringsactiviteiten

De kasstroom uit operationele activiteiten

Deze bestaan uit de kasstromen die ontstaan door verkopen, inkopen, salarisbetalingen en overige operationele uitgaven. Het saldo wordt ook wel aangeduid met kasstroom uit bedrijfsoperaties. Daarnaast bestaat het uit de kasstromen die ontstaan door betaalde en ontvangen interest, ontvangen dividend en betaalde winstbelasting.

De kasstroom uit investeringsactiviteiten

Deze kasstroom ontstaat uit investeringen en desinvesteringen(verkoop) van materiële, immateriële en financiële vaste activa.

De kasstroom uit financieringsactiviteiten

Dit is een kasstroom die ontstaat uit het aantrekken van terugbetalen of aflossen van het eigen vermogen en het vreemd vermogen.

De kasstroom uit operationele activiteiten kunnen worden bepaald volgens de directe methode en de indirecte methode. Bij de eerste, de directe methode, worden de operationele ontvangsten en uitgaven weergegeven. Bij de indirecte methode wordt de kasstroom uit operationele activiteiten bepaald door uit te gaan van een winstbegrip. Dit kan de nettowinst zijn of het bedrijfsresultaat. Hierop worden vervolgens correcties op toegepast voor posten uit de resultatenrekening die niet tot een operationele kasstroom leiden. Dit kunnen zijn afschrijvingen en de mutaties van voorzieningen. Het gaat hierbij om mutaties die direct samenhangen met de omzet. Dit zijn mutaties in de posten voorraden, debiteuren en crediteuren.

Ten aanzien van mutaties in de voorraden, debiteuren en crediteuren kunnen we het volgende opmerken:

  • De kasstroom van deze posten worden opgenomen onder de operationele activiteiten omdat deze posten samenhangen met bedrijfsoperaties.

  • Er vindt een desinvestering plaats als de post voorraden afneemt. Hierdoor komen geldmiddelen vrij die in de voorraden is geïnvesteerd. Dit is een positieve kasstroom.

  • Wat ook een positieve kasstroom is, is de toename van de post crediteuren. Dit komt omdat via het inkoopproces extra geldmiddelen beschikbaar zijn gekomen in de vorm van extra leverancierskrediet.

Concernverslaggeving

Er zijn twee punten te benoemen die van belang zijn wanneer een onderneming aandelen krijgt in een andere onderneming. Het aandelenpakket dient te worden opgenomen in de balans van de koper. Het tweede betreft de geconsolideerde jaarrekening(consolidatie)

We spreken van een aandelenfusie als de aandeelhouders van de fuserende ondernemingen hun aandelen over dragen aan een nieuw op te richten bv of nv. In ruil daarvoor krijgen ze aandelen van deze nieuwe bv of nv. Het is ook mogelijk dat één van de fuserende ondernemingen gaat optreden als moedermaatschappij.

Als er bij een overname een bedrag wordt betaald dat hoger is dan de intrinsieke waarde van de onderneming dan spreken we van goodwill. De goodwill wordt bepaald door het verschil te nemen tussen de verkrijgingsprijs en de intrinsieke waarde van de onderneming dat wordt overgenomen. Goodwill wordt bij een overname betaald omdat de over te nemen onderneming een meer dan normaal rendement heeft. Goodwill kan ook worden omschreven als een vergoeding die naast de intrinsieke waarde wordt betaald voor de extra winstgevendheid van de onderneming.

Onderneming kunnen aandelen bezitten in andere ondernemingen. Redenen hiervoor kunnen verschillend zijn. We kunnen een indeling maken in deelnemingen en beleggingen. Bij deelnemingen wil de houder van de aandelen een voordeel halen voor zijn eigen bedrijfsvoering. Bij beleggingen gaat het om het directe financiële voordeel dat het aandeel oplevert zoals koerswinst en dividend.

Voor de waardering van beleggingen zijn er twee methoden die gebruikt kunnen worden:

De aanschafprijs, de belegging wordt op deze manier gewaardeerd op het aankoopbedrag. En de beurswaarde waarin de beleggingen worden gewaardeerd op de beurswaarde per balansdatum. Dat wil zeggen: de winst uit beleggingen bestaan uit ontvangen dividend plus de koerswinst. Naast deze twee methoden is er nog een derde methode die gebruikt kan worden: de nettovermogenswaarde. De deelneming wordt gewaardeerd op basis van de waarde van de activa en passiva. Winst van de deelneming worden door de deelnemer als eigen winst genomen.

Consolidatie

Bij consolidatie worden de maatschappijen die een groep vormen als een economische eenheid gezien. Een geconsolideerde jaarrekening ontstaat als de jaarrekeningen van de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij worden samengevoegd. Onderlinge schulden en vorderingen moeten worden geëlimineerd, net als de winsten die ontstaan tussen onderlinge leveringen

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
4168