Samenvatting verplichte stof Management Accounting

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Chapter A: Het Bedrijf

Wat is een bedrijf?

Een bedrijf produceert goederen en/of diensten om daarmee in de behoefte van zijn afnemers te voorzien. Hierbij heeft een bedrijf te maken met stakeholders, dit zijn alle partijen die een belang hebben bij of een relatie hebben met het bedrijf. Het bedrijf koopt inputs (veroorzaakt kosten), gebruikt deze om producten en/of diensten te produceren en te verkopen (veroorzaakt opbrengsten). Dit wordt het productieproces van een bedrijf genoemd.

 

Allereerst kan je bedrijven indelen in publieke en private bedrijven. Publieke bedrijven leveren goederen of diensten waarvan de overheid of de maatschappij het van belang vindt om deze niet door een op winst gericht bedrijf te laten produceren. Redenen hiervoor zijn toegankelijkheid, kwaliteit, betaalbaarheid en gelijkheid. Ze zijn eigendom van de overheid of staan onder rechtstreekse controle van de overheid. Private bedrijven zijn echter eigendom van personen of andere bedrijven die eigen vermogen in het bedrijf hebben geïnvesteerd en zijn meestal gericht op het behalen van winst. Dit soort bedrijven noemen we ondernemingen.

 

Daarnaast zijn bedrijven ook in te delen in vier sectoren, namelijk: de primaire sector (land- en mijnbouw), de secundaire sector (industrie), de tertiaire sector (commerciële dienstverlening) en de quartaire sector (gesubsidieerde of door de overheid gefinancierde dienstverlening).

 

Visie, missie en doelstellingen

De keuzes welke goederen en/of diensten worden geproduceerd en aan welke afnemers deze worden geleverd worden product-marktcombinaties genoemd. De keuze die een bedrijf maakt is de belangrijkste doelstelling, de missie, van het bedrijf. Deze missie wordt aangevuld door de visie, het beeld dat het bedrijf wil uitstralen. Bedrijfsdoelstellingen zijn doelstellingen die betrekking hebben op stakeholders. Een noodzakelijke voorwaarde voor een onderneming om doelstellingen blijvend te kunnen realiseren is continuïteit, de onderneming moet blijvend kunnen voorzien in een maatschappelijke behoefte door het leveren van een product of dienst.

 

Doelstellingen kunnen verdeeld worden in drie niveaus: strategische doelen (lange termijn), tactische doelen (middellange termijn) en operationele doelen (korte termijn). Om te kunnen beoordelen of de nagestreefde doelstellingen zijn behaald moeten de doelstellingen specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden geformuleerd worden (SMART).

 

Een gedragscode is een weerspiegeling van de bedrijfscultuur (de overtuigingen en waarden die gedeeld worden door de mensen die werken in het bedrijf) waarin beschreven wordt welke waarden leidend zijn voor het handelen van het bedrijf en zijn werknemers.

 

De geformuleerde doelstellingen worden uitgewerkt in het beleid (hoe en met welke middelen worden doelstellingen nagestreefd). Het algemeen beleid geeft de kaders waarbinnen het afdelingsbeleid wordt vormgegeven.

 

Strategie

Het vaststellen van de doelstellingen, evenals het aangeven van de wegen waarlangs en de voornaamste middelen waarmee de organisatie zal trachten haar doelstellingen te verwezenlijken wordt de strategieformulering genoemd. Dit is een voortdurend herhalend proces. De ondernemingsstrategie betreft ondernemingsactiviteiten over een langere periode. Regelmatige evaluatie van de ondernemingsstrategie moet vaststellen of de strategie de gewenste resultaten levert.

 

Het proces van strategiebepaling kan in drie fasen worden ingedeeld: de strategieanalyse, de strategieontwikkeling en de strategie-implementatie. De strategische analyse richt zich op de evaluatie van de gebruikte strategie. Hierbij kan een onderneming zich richten op interne (interne analyse, gegevens uit het bedrijf zelf) en externe factoren (externe analyse, gegevens van buiten het bedrijf) of een combinatie daarvan. Op basis van de uitkomsten van de analyse kunnen in de fase strategieontwikkeling alternatieve strategieën ontwikkeld worden. De laatste fase houdt in dat de gekozen strategie naar de organisatie wordt gecommuniceerd en vervolgens wordt uitgevoerd.

 

Planning en controle

Planning is het vaststellen van de in de toekomst te bereiken doelen, evenals het aangeven van de activiteiten die nodig zijn om de doelen te bereiken. Ook hierbij kunnen we planning indelen in strategische planning (lange termijn, vastleggen van hoofddoelen), tactische planning (middellange termijn, vaststellen benodigdheden) en operationele planning (korte termijn, concrete uitwerking op het laagste niveau). Beheersing houdt in dat de geplande activiteiten worden gemeten, vergeleken met de beoogde doelen en zo nodig worden bijgestuurd.

 

Feedback is het na afloop van een proces meten en vergelijken van de uitkomsten met de norm. Bij feedforward vindt deze meting en het bijsturen van het proces al tijdens het proces plaats. Dit soort permanente bewaking of een beoogd resultaat ook daadwerkelijk bereikt wordt staat bekend als de regelkring. De PDCA-cyclus (plan, do, check, act) behoort hier ook toe.

 

Controlesystemen

Management control is een verzameling procedures en technieken waarmee geprobeerd wordt een effectieve en efficiënte inzet van mensen en middelen te realiseren.

 

Budgettering is een middel om de beheersing van de activiteiten vorm te geven. Hierdoor vindt coördinatie en autorisatie plaats. De balanced scorecard is een instrument om een vertaling te bieden van de missie en visie van een organisatie in meetbare indicatoren. Hiervoor worden vier perspectieven gebruikt: klant, interne processen, financiën en innovatie-/lerend vermogen. Hierbij is een kritieke succesfactor (KSF) een factor die van essentiële betekenis is voor de resultaten, verdere ontwikkeling en het voortbestaan van het bedrijf. Prestatie-indicatoren zijn meeteenheden die een indicatie geven van de mate waarin aan een kritieke succesfactor wordt voldaan en wordt meestal uitgedrukt in een getal of een percentage. Op een managementdashboard komen de kritieke succesfactoren en prestatie-indicatoren terug om een beeld te geven van de huidige prestatie van het bedrijf.

Bij het EFQM-model streeft men naar voortdurende kwalitatieve groei en het balanceren van diverse stakeholders en het balanceren van de resultaten en de inspanningen. Het model onderscheidt vijf ontwikkelingsfasen om tot volwassenheid te komen: activiteitgeoriënteerde, procesgeoriënteerde, systeemgeoriënteerde, ketengeoriënteerde en transformatiegeörienteerde fase.

 

Benchmarking is een systematisch proces om de prestaties te verbeteren door de eigen bedrijfsfuncties, procedures of werkwijzen te vergelijken met die van andere bedrijven, die op het desbetreffende gebied het best weten te presteren. Bij interne benchmarking wordt vergeleken met andere onderdelen binnen de eigen organisatie. Bij concurrentie benchmarking wordt daarentegen vergeleken met concurrenten. Bij best practice benchmarking wordt vergeleken met één of meerdere bedrijven uit de eigen sector die uitblinken in het betreffende onderwerp.

 

Risicomanagement

Risicomanagement is het identificeren, kwantificeren en het beheersen van risico’s. In een risicocontrolmatrix kan een bedrijf relevante risico’s opsporen en adequate beheersmaatregelen treffen. De RISMAN-methodiek bestaat uit het vaststellen van het doel van het project, het in kaart brengen van risico’s, het vaststellen van de belangrijkste risico’s en het in kaart brengen van beheersmaatregelen.

 

Chapter B: Kosten en Kostensoorten

Gelduitgaven en kosten

Kosten zijn aan perioden, functies of producten toegerekende gelduitgaven, die verband houden met de opoffering van productiemiddelen. Het verschil tussen kosten en uitgaven is dat bij uitgaven het eigen vermogen afneemt en bij kosten niet.

 

Volgens het enge kostenbegrip leiden alleen gelduitgaven in verband met de doelmatig opgeofferde productiemiddelen tot kosten. Het ruime kostenbegrip stelt daarentegen dat zowel de uitgaven in verband met doelmatig als de uitgaven in verband met ondoelmatig opgeofferde productiemiddelen tot kosten moeten worden gerekend. Kosten die onvermijdelijk zijn, noemen we toegestane kosten (standaardkosten).

 

Een voorziening is een grootboekrekening waar bedragen op worden gestort om toekomstige periodieke uitgaven te kunnen dekken, zoals onderhoudskosten.

 

Kosten van een product

De kosten van een product zijn gelijk aan de waarde van de productiemiddelen die zijn opgeofferd voor het produceren en verkopen van het product (waarde = hoeveelheid x prijs). De waarde van deze productiemiddelen kan gewaardeerd worden tegen een van de volgende prijzen.

 

  1. Historische uitgaafprijs

De prijs die oorspronkelijk (bij aanschaf) voor het productiemiddel betaald is.

  1. Vervangingswaarde

De prijs die voor het productiemiddel betaald moet worden op het moment dat de kosten van het product worden berekend.

  1. Opbrengstwaarde

De prijs die ontvangen zou worden als het productiemiddel op het moment dat de kosten worden berekend, verkocht zou worden.

 

Over het algemeen wordt de laagste van de hierboven genoemde prijzen gebruikt (minimum-waarderingsregel).

 

Kosten kan men naar verschillende inzichten indelen: vaste en variabele kosten, directe en indirecte kosten, kosten indelen naar functie (bijvoorbeeld verkoop-, reclame- en administratiekosten),de doelmatigheid van de opgeofferde waarde (alleen onvermijdbare kosten), en indeling van kosten op basis van de gebruikte productiemiddelen. Hierin onderscheiden we:

  • Kosten van grond- en hulpstoffen;
  • Kosten van arbeid;
  • Kosten van duurzame productiemiddelen;
  • Kosten van grond;
  • Kosten van diensten van derden;
  • Kostprijsverhogende belastingen;
  • Kosten van vermogen.

 

Kosten van grond- en hulpstoffen          

Grond- en hulpstoffen gaan maar één productieproces mee. Grondstoffen zijn geheel of grotendeels in het eindproduct terug te vinden. Hulpstoffen zijn stoffen die nodig zijn om een product te maken, maar worden niet in het product zelf opgenomen.

 

Als grondstoffen tijdens de productie verloren gaan, spreken we van afval. Als deze afval onvermijdbaar is, moet het bij de standaardkostprijs opgenomen worden, anders gaat het ten laste van het resultaat. Als na afloop van een fase in het productieproces blijkt dat een eindproduct of halffabricaat niet aan de eisen voldoet, spreken we van uitval.

 

Bij industriële ondernemingen worden vaak voorraden aangehouden. De voorraadkosten kunnen we onderverdelen in: opslagkosten, bestelkosten en kosten als gevolg van diverse risico’s.

 

  1. Opslagkosten

Kosten die gemaakt worden in verband met de opslag van producten, zoals huisvestingskosten van het magazijn. De werkelijk in de onderneming aanwezige voorraad noemen we de technische voorraad.

 

  1. Bestelkosten

Kosten in verband met het bestellen van voorraden. Een deel hiervan is onafhankelijk van de bestelgrootte (vaste bestelkosten). Een hogere bestelgrootte kan de vaste bestelkosten per bestelde eenheid verlagen. De optimale bestelgrootte is de grootte waarbij de totale kosten van het bestellen en het aanhouden van voorraden zo laag mogelijk zijn (formule van Camp).

 

  1. Kosten ten gevolge van diverse risico’s

De voorraad waar een onderneming risico over loopt, noemen we de economische voorraad (alle voorraad in nog/al in het bezit van de onderneming). Over deze voorraad loopt een onderneming risico van prijsdaling en veroudering. Brandverzekeringen en dergelijke kosten leiden tot hogere opslagkosten per product.

 

Kosten van arbeid

Alle kosten van voorzieningen voor het personeel (loonkosten etc., maar ook kantinekosten) vormen samen de kosten van arbeid. Om de arbeidskosten per product te verlagen kan de arbeidsproductiviteit verhoogd worden. Goede werkomstandigheden, een prettige werksfeer en een goede werkorganisatie hebben een positieve invloed op de arbeidsprestaties. Financiële beloningen kunnen de arbeidsproductiviteit ook verhogen. Het belonen van werknemers om de arbeidsprestaties te vergroten kan op de volgende manieren.

 

  1. Stukloon

De werknemer ontvangt een vast bedrag per geleverde prestatie. Een voordeel voor de werkgever hiervan is dat de arbeidskosten per eenheid vooraf nauwkeurig vastgesteld kunnen worden. Voor de werknemer is het zowel een voordeel als een nadeel, want een hogere arbeidsprestatie leidt tot meer inkomen, terwijl een lagere arbeidsprestatie tot een lager inkomen leidt.

 

Stukloon is alleen toe te passen als:

  • De prestatie objectief meetbaar is;
  • De prestatie per werknemer meetbaar is;
  • De werknemer invloed heeft op het werktempo;
  • Een hoger arbeidstempo geen negatieve invloed heeft op de kwaliteit van het product.

 

  1. Tijdloon

Hierbij ontvangt de werknemer een vaste vergoeding per periode. Geleverde prestaties zijn hier dus niet van invloed op het inkomen. Het nadeel van de werkgever is dat werknemers niet geprikkeld worden om te presteren. De werknemer kan met dit systeem zijn inkomen min of meer voorspellen.

 

  1. Premieloonstelsel

Bij dit stelsel ontvangt de werknemer zowel een vast basisuurloon als een premie over de geleverde prestaties als deze prestaties de norm overtreffen. Een nadeel voor zowel de werkgever als de werknemer is dat werknemers een extreem hoge arbeidsproductiviteit willen nastreven, wat ten koste gaat van hun gezondheid.

 

  1. Winstdelingsregeling

Bij deze regeling ontvangt een werknemer naast een tijdloon ook een deel van de winst van de onderneming. Een nadeel hiervan is dat het lastig te bepalen is welk deel van de winst de werknemer krijgt. Dit moet vastgesteld worden in de winstdelingsregeling.

 

  1. Bonusregeling

Als werknemers een extra beloning ontvangen als ze een eerder opgestelde doelstelling behaald hebben, spreken we van een bonusregeling.

 

Berekening van loonkosten

Om de loonkosten per uur te berekenen, delen we de totale loonkosten door het totale aantal productieve uren.

 

De beschikbare uren van een werknemer is het aantal uur dat hij/zij ingezet kan worden. De productieve uren zijn de uren die in rekening kunnen worden gebracht aan de afnemer van het product of aan andere afdelingen binnen de eigen organisatie. Niet-productieve uren kunnen veroorzaakt worden door: vakantie, ziekte, pauzes, inwerktijd, overleg, studies, algemeen beheer en bijzondere taken of omstandigheden.

 

Bij het berekenen van de totale loonkosten worden alleen de loonkosten berekend die rechtstreeks verband hebben met het in dienst hebben van de medewerkers.

Deze kosten kunnen we afleiden uit de primaire- en secundaire arbeidsvoorwaarden (staan vermeld in de cao).

 

Loonkosten die samenhangen met de primaire arbeidsvoorwaarden zijn: de brutobeloning en de werkgeverslasten in verband met de sociale verzekeringen. Loonkosten die samenhangen met de secundaire arbeidsvoorwaarden zijn: reis- en verblijfkosten, studiekostenvergoeding, kinderopvang, kosten van de auto van de zaak en overige vergoedingen (zoals dienstkleding). Overige loonkosten die ook meegenomen worden in de berekening van de totale loonkosten zijn: wervings- en selectiekosten, ziekte kosten, caterings kosten en personeelsfonds kosten.

 

Factoren die loonkosten beïnvloeden zijn o.a. de hoeveelheid ziekteverzuim, personeelsverloop, arbeidsmotivatie, de afspraken in de cao en regeringsbeleid, maar ook verantwoordelijkheden en taakstelling van de medewerkers.

 

Kosten van duurzame productiemiddelen

Een duurzaam productiemiddel is een productiemiddel dat meer dan één productieproces meegaat. Kosten in verband met deze productiemiddelen maken deel uit van de kostprijs van het product en bestaan uit complementaire kosten (aanvullende kosten om het productiemiddel te kunnen gebruiken), vermogenskosten (opbrengsten van rente die je misloopt door de aanschaf) en afschrijvingskosten (over de economische levensduur). De kosten die met de waardedaling van duurzame productiemiddelen te maken hebben, noemen we afschrijvingskosten en geeft aan welk gedeelte van de capaciteit van de machine in dat jaar wordt verbruikt.

 

De economische levensduur van een productiemiddel is de levensduur waarbij de kosten per werkeenheid minimaal zijn. Als de directe opbrengstwaarde groter is dan de indirecte opbrengstwaarde (nettowaarde van de werkeenheden + restwaarde), is de economische levensduur bereikt. Het productiemiddel kan hierna nog wel te gebruiken zijn, maar zal qua kosten (reparatiekosten etc.) meer geld gaan kosten. De absolute technische levensduur van een productiemiddel is de levensduur tot het moment waarop het productiemiddel niet meer in staat is producten voort te brengen. De relatieve technische levensduur wordt bereikt op het moment dat het productiemiddel niet meer in staat is producten in de gewenste hoeveelheid en/of kwaliteit voort te brengen.

 

Afschrijvingsmethoden

Er zijn twee methoden van afschrijvingen: de afschrijvingsmethode waarbij de vermogenskosten afzonderlijk worden berekend nadat de afschrijvingen zijn vastgesteld en de afschrijvingsmethode waarbij afschrijvings- en vermogenskosten gelijktijdig bepaald worden.

 

Bij de eerst methode kan men een vast percentage van de aanschafwaarde berekenen als afschrijvingspercentage (afschrijvingen blijven gelijk), maar ook een vast percentage van de boekwaarde (afschrijvingen nemen in de loop der tijd af).

 

Vervolgens kunnen bij deze methode de vermogenskosten worden berekend door het gemiddelde vermogen van dat jaar te vermenigvuldigen met het percentage van de vermogenskosten.

 

Bij de tweede methode (de annuïteitenmethode) wordt een vast bedrag per jaar berekend dat zowel de afschrijvingskosten als de vermogenskosten dekt (een annuïteit). Naarmate de levensduur toeneemt, nemen de vermogenskosten af. Hierdoor zal het resterende bedrag dat overblijft voor afschrijvingen steeds groter worden. Bij deze methode zijn de afschrijvingen aan het begin van de levensduur dus lager dan aan het eind en nemen de vermogenskosten juist af.

 

Kosten van grond

Grond is een duurzaam productiemiddel en kan dienen als vestigingsplaats van de onderneming, leverancier van agrarische producten en een voorraad delfstoffen die ontgonnen kan worden.

 

Over het algemeen treedt er over grond als vestingsplaats geen technische slijtage, maar wel economische slijtage op (door economische factoren). Op deze grond hoeft niet afgeschreven te worden, tenzij er wel technische slijtage plaatsvindt.

 

Bij grond als leverancier van agrarische producten hoeft, als een juiste afwisseling van gewassen plaatsvindt (dus de vruchtbaarheid niet aangetast wordt), ook niet afgeschreven te worden. Grondverbeteringen (zoals drainagesysteem) kunnen wel technische slijtage ondervinden en deze waardedaling zal als afschrijvingskosten van de grond worden aangemerkt.

 

Door de winning van delfstoffen van grond wordt deze grond minder waard, waardoor er op de grond afgeschreven moet worden.

 

Bij de aanschaf van grond moet naast eventuele afschrijvingskosten ook rekening gehouden worden met vermogenskosten van de misgelopen interest. Bij het huren van grond moeten de pachtkosten als kosten van de grond beschouwd worden.

 

Kosten van diensten van derden

Kosten die gemaakt worden door derden ten behoeve van de onderneming omdat de onderneming over te weinig kennis beschikt behoren tot de kostensoort ‘kosten van diensten van derden’.

                                                                                                   
Kosten van belastingen

Belastingen kunnen we verdelen in:

  1. Kostprijsverhogende belastingen

Deze kosten worden opgenomen in de kostprijs van het product en hebben dus direct of indirect te maken met de productie.

  1. Belasting over de toegevoegde waarde (BTW)

De meeste ondernemingen zijn verplicht belasting door te rekenen aan de afnemers van hun producten. De onderneming kan de btw die zij heeft betaald aan een leverancier terugvragen en leidt dus niet tot een verhoging van de kostprijs van het product.

  1. Belastingen over de winst

Vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting wordt geheven over de fiscale winst en zal de kostprijs van het product dus niet verhogen.

 

Kosten van vermogen

Vermogenskosten zijn vergoedingen voor het beschikbaar gestelde vermogen van de verschaffers van het eigen- en vreemd vermogen. De kosten voor het beschikbaar stellen van het eigen vermogen worden ook wel opportunity costs genoemd, omdat dit beschikbaar gestelde vermogen ook ergens anders in geïnvesteerd had kunnen worden. Bij deze berekening gaat men uit van de vermogensbehoefte die veroorzaakt wordt door de rationele capaciteit. Vermogenskosten die het gevolg zijn van ondoelmatige bedrijfsvoering zijn verspillingen en komen rechtstreeks ten laste van de winst.

 

Geldontvangsten en opbrengsten

Opbrengsten zijn aan perioden, producten etc. toegerekende geldontvangsten die verband houden met de verkoop van producten of levering van diensten. Volgens het realisatieprincipe worden opbrengsten toegerekend aan de periode waarin de goederen worden verkocht.

 

Managers gebruiken de informatie over het ontstaan en de samenstelling van de kosten en opbrengsten voor het besturen van de organisatie (sturingsinformatie).

 

Chapter C: Kostprijsberekening

 

Kostprijs en markt

Een goede berekening van de kostprijs van een dienst is belangrijk bij het bepalen van een prijs voor dienstverlening. Bij een markt met volkomen concurrentie is de verkoopprijs echter gegeven en kan deze niet door een organisatie zelf bepaald worden.

 

Variabele kosten

Kosten die veranderen als gevolg van een verandering in de bedrijfsdrukte zijn variabele kosten. Deze kosten kunnen we weer onderverdelen in:

  • Proportioneel variabele kosten

Deze kosten veranderen recht evenredig met de verandering in bedrijfsdrukte.

  • Progressief stijgende variabele kosten

Deze kosten veranderen meer dan evenredig met de verandering in bedrijfsdrukte.

  • Degressief stijgende variabele kosten

Deze kosten veranderen minder dan evenredig met de verandering in bedrijfsdrukte.

  • Trapsgewijze variabele kosten

Deze kosten veranderen in stapjes naarmate de bedrijfsdrukte veranderd. Komt voor bij productiemiddelen die slechts in beperkte mate beschikbaar zijn.

 

Vaste kosten

Kosten die niet veranderen als gevolg van een verandering in bedrijfsdrukte worden vaste kosten genoemd, zolang de bedrijfsdrukte binnen de capaciteit ligt.

 

Gemengde kosten

Kosten die voor een deel variabel en vast zijn, worden gemengde kosten genoemd (bijv. vast maandsalaris + bonus afhankelijk van verkoopaantallen).

 

Integrale kostprijs

Het totaal van variabele en vaste kosten noemen we de integrale kosten.

 

De voorraad die bij een dienstverlenende organisatie kan ontstaan heet onderhanden werk (werkzaamheden zijn verricht, maar nog niet in rekening gebracht).

 

De normale bezetting van een onderneming is de gemiddelde productieomvang gedurende een aantal jaren.

 

Rationele overcapaciteit is het verschil tussen de rationele capaciteit (de capaciteit van een machine) en de normale productie. Het gaat hier dus om de capaciteit die je wèl kan benutten maar niet gebruikt. Dit is het geval als je een machine hebt gekocht die meer capaciteit heeft dan je nodig hebt, maar er geen lagere machine te verkrijgen is die de normale productiecapaciteit ook aankan. Irrationele overcapaciteit ontstaan wanneer er wel een machine beschikbaar is die minder capaciteit heeft, maar toch genoeg om de normale productiecapaciteit bij te kunnen houden.

Bij de standaardkostprijs worden niet alle gemaakte kosten doorberekend aan de kostprijs van het product. Verspillingen worden ten laste van het resultaat gebracht en niet in de kostprijs opgenomen.

 

Als er sprake is van homogene productie kan ook de delingscalculatie worden toegepast om de kostprijs te berekenen.

 

Kostenverbijzondering

Er wordt onderscheid gemaakt in directe en indirecte kosten. Directe kosten zijn kosten waarbij een oorzakelijk verband bestaat tussen het ontstaan van de kosten en het product. Indirecte kosten zijn kosten waar geen oorzakelijk verband bestaat tussen het ontstaan van de kosten en het product.

 

Om indirecte kosten aan producten toe te rekenen aan producten bestaan de volgende methoden van kostenverbijzondering: de equivalentiecijfermethode, de opslagmethode, de kostenplaats methode en de activity-based costing methode.

 

De equivalentiecijfermethode

De verschillen in de kosten bij gelijksoortige producten worden uitgedrukt in een verschil in weging via de equivalentiecijfers. Als bijvoorbeeld het product B 25% hogere kosten heeft dan product A met equivalentiecijfer 1.0, is het equivalentiecijfer van product B 1.25.

 

De opslagmethode

Bij de opslagmethode worden kosten toegerekend door de directe kosten met een bepaald opslagpercentage voor de indirecte kosten te verhogen. Hierin onderscheiden we ook weer de enkelvoudige- en meervoudige opslagmethode. Bij de enkelvoudige opslagmethode wordt slechts één opslagpercentage gebruikt om alle indirecte kosten te dekken. Bij de meervoudige opslagmethode worden twee of meer opslagpercentages gebruikt.

 

De kostenplaats methode

Een kostenplaats is een verzameling van alle indirecte kosten die met de uitoefening van een bepaalde functie samenhangen. Eerstverdeelde kosten zijn indirecte kosten die in eerste instantie ten laste worden gebracht van kostenplaatsen. Vervolgens worden de kosten in de kostenplaatsen doorbelast aan andere kostenplaatsen (doorbelaste kosten). Hierbij wordt een verdeelsleutel gebruikt. Uiteindelijk worden alle indirecte kosten ten laste gebracht van kostendragers (producten die geproduceerd worden). Directe kosten worden direct aan kostendragers toegerekend. Voordelen van deze methode zijn dat er een combinatie gemaakt kan worden met responsibility accounting, er kunnen verantwoordelijken gekoppeld worden aan verschillende kostenplaatsen. Een ander voordeel is dat er budgetten gekoppeld kunnen worden aan de kostenplaatsen.

 

Kostenplaatsen kunnen onderverdeeld worden in hulpkostenplaatsen (kostenplaatsen die werkzaamheden verrichten voor andere kostenplaatsen) en hoofdkostenplaatsen (afdelingen die rechtstreeks prestaties leveren aan eindproducten).

 

Een hulpkostenplaats kan op zijn beurt weer een onzelfstandige- (geen concreet aanwijsbare afdeling) of een zelfstandige hulpkostenplaats (valt samen met een concrete afdeling in de onderneming) zijn.

 

Met het opstellen van een nacalculatorische kostenverrekenstaat wordt de efficiency van een kostenplaats beoordeeld op basis van de werkelijk geproduceerde aantallen.

 

De activity-based costing methode

Bij de activity-based costing methode worden bepaalde activiteiten gezien als het ontstaan van de indirecte kosten. Deze indirecte kosten die met een bepaalde activiteit samenhangen, worden samengevoegd (indirect cost pool). Vervolgens wordt per soort activiteit een verdeelsleutel (cost driver) vastgesteld. Een voordeel van deze methode is dat je nauwkeurig inzicht achter het ontstaan van kosten behaald kan krijgen.

 

Initiële kosten

Initiële kosten zijn de kosten die verband houden met de ontwikkeling, productie en verkoop van een nieuw product of met de invoering van een nieuwe productie- of verkoopmethode. Technische initiële kosten zijn de kosten die verband houden met de technische kant van het nieuwe product, bijvoorbeeld een nieuwe productiemethode. Commerciële initiële kosten zijn de kosten die nodig zijn om het nieuwe product op de markt te brengen. Omdat deze kosten niet alleen in de aanloopperiode, maar ook tijdens de levenscyclus van het product worden gemaakt, moeten deze kosten opgenomen worden in de standaardkostprijs. De initiële kosten die je dan per product moet toerekenen kan als volgt worden berekend:

 

Chapter D: Inleiding en Algemene Begrippen

 

Het informatieproces in de onderneming

Het informatieproces van een onderneming is het proces van gegevens tot informatie. Informatie is de gegevens waarmee we de kennis van de vrager vergroten. Het is hierbij belangrijk onderzoek te doen naar de informatiebehoeften van de vrager (informatieanalyse) en dat de informatie op tijd beschikbaar is. Het informatieproces is te onderscheiden in:

  1. Het verzamelen van gegevens;
  2. Het vastleggen van deze gegevens;
  3. Het bewerken van de vastgelegde gegevens;
  4. Het doorgeven van de gegevens naar de vragers.

 

Het systematisch verzamelen, vastleggen en bewerken van gegevens met als doel het verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen of het functioneren van een bedrijf, wordt bestuurlijke informatievoorziening genoemd. Dit is van groot belang bij:

  1. Het voorbereiden en het nemen van beslissingen;
  2. Het beheersen van de uitvoering van allerlei activiteiten;
  3. Het afleggen van verantwoording.

 

Administratie en boekhouding

Er zijn twee soorten gegevens die in de administratie worden vastgelegd: financiële- en overige gegevens. Alle gegevens die niet onder financiële gegevens vallen worden in een of meerdere andere administraties genoteerd. Financiële gegevens worden in de financiële administratie vastgelegd. Hierbij gaat het altijd om een verandering in de bezittingen, de schulden en het eigen vermogen (meestal het gevolg van goederen- en geldstromen). Alle financiële gegevens die hier niets aan veranderen worden niet opgenomen in de boekhouding.

 

Administratieve organisatie, bestuurlijke informatievoorziening & interne controle

De administratieve organisatie van een organisatie is het geheel van organisatorische maatregelen om de bestuurlijke informatievoorziening op de juiste wijze te laten lopen. Het terrein van het opzetten van een geautomatiseerd informatiesysteem noemt men de bestuurlijke informatiekunde (BIK). De technologie die hierbij gebruikt wordt noemen we informatie- en communicatie technologie (ICT). Om te zorgen dat de informatie betrouwbaar is, wordt interne- en externe controle uitgeoefend. Bij interne controle moet worden vermeden dat een functionaris zijn eigen werk controleert. Hiervoor kan men gebruik maken van controletechnische functiescheiding. Ook kan gebruik gemaakt worden van verbandscontrole (controle van verbanden tussen twee gegevens).

 

Controletechnische functiescheiding zorgt ervoor dat de volgende functies van elkaar gescheiden blijven:

  • De beschikkende functie

Functionarissen die bevoegd zijn op een bepaald terrein beslissingen te nemen.

  • De bewarende functie

Functionarissen die belast zijn met de bewaking en bewaring van materiële bezittingen.

 

  • De registrerende functie

Functionarissen moeten onafhankelijk zijn van alle overige functionarissen en wordt meestal door de afdeling administratie uitgeoefend.

  • De controlerende functie

Uitgeoefend door de afdeling interne controle (of interne accountantsdienst).

 

Functievermenging kan de betrouwbaarheid van het informatiesysteem verhinderen.

 

Verslaggeving

Met de verkregen en bewerkte gegevens kan een organisatie een jaarlijks financieel verslag opstellen. Het verslag dat eenmaal per jaar opgesteld wordt is de jaarrekening. Hierbij maken we onderscheid tussen de interne- en externe jaarrekening.

 

De interne jaarrekening wordt gebruikt door de leiding voor bijvoorbeeld het maken van beslissingen. Ondernemingen willen hierom deze informatie vaker dan eenmaal per jaar ter beschikking hebben. Alle informatie ten behoeve van het management noemen we interne verslaggeving (management accounting).

De belastingdienst (=fiscus) eist eenmaal per jaar ook een jaarrekening als verantwoordingsmiddel. Dit noemt men de fiscale jaarrekening.

 

Naast de belastingdienst eisen de eigenaren van de onderneming (meestal de aandeelhouders) ook een jaarrekening. De jaarrekening die ter verantwoording tegenover de eigenaren wordt gemaakt noemt men de externe jaarrekening. Deze jaarrekening moet geheel of gedeeltelijk openbaar gemaakt worden. Deze jaarrekening voor iedereen ter inzage heet de gepubliceerde jaarrekening. Het verstrekken van financiële informatie aan de eigenaren en andere belanghebbenden wordt externe verslaggeving (financial accounting) genoemd.

 

De geautomatiseerde administratie

Een geïntegreerd informatiesysteem is een informatiesysteem waar het financiële informatiesysteem in geïntegreerd is. Bij externe integratie van informatiesystemen wordt er een verbinding gelegd tussen het financiële informatiesysteem van een onderneming en dat van een derde.

 

Chapter E: De Inventaris, de Balans en de Winst-en-verliesrekening

 

In dit hoofdstuk wordt veel uitgelegd aan de hand van voorbeelden en cases. Deze zijn niet in deze samenvatting opgenomen.

 

Bezittingen, schulden en eigen vermogen

Elke onderneming heeft bezittingen en schulden. Onder bezittingen valt alles wat de onderneming bezit, inclusief de vorderingen op klanten (debiteuren of accounts receivable). Leveranciers die nog geld van de onderneming krijgen zijn crediteuren (of accounts payable) en vallen onder schulden. Het eigen vermogen is het verschil tussen het totaal van de bezittingen en de schulden van een onderneming.

 

Inventaris en balans

De inventaris van een onderneming is de volledige lijst van alle bezittingen en schulden en de daarbij behorende bedragen. Al het werk dat voor het opstellen van het inventaris nodig is noemen we inventariseren. Als er veel soorten goederen, debiteuren of crediteuren zijn, wordt een verkorte inventaris opgesteld met een verwijzing voor de specificaties naar de bijlagen.

 

Aan de hand van de inventaris kan de balans opgesteld worden. Dit is een overzicht van de bezittingen, schulden en het eigen vermogen op een bepaald moment. Dit wordt meestal gedaan in scontrovorm (linker en rechterkant, debet en credit, bezittingen en schulden + eigen vermogen). Het is een overzicht waar op te zien is welke bezittingen een organisatie heeft en hoe deze gefinancierd zijn. De debet-kant moet dus qua totale waarde altijd overeenkomen met de credit-kant van de balans. De bezittingen noteren we in toenemende liquiditeitsvolgorde. De bezitting die het minst snel in geld om te zetten is komt dus bovenaan te staan en de bezitting die het snelst in geld om te zetten is onderaan.

 

Veranderingen in bezittingen, schulden en eigen vermogen

Gebeurtenissen waardoor er een verandering ontstaat op de posten van een balans noemt men financiële feiten. Van elk financieel feit moet er een boekingsstuk zijn, bijvoorbeeld facturen of bankafschriften.

 

De brutowinst op de verkochte goederen maakt het eigen vermogen groter en kosten maken het eigen vermogen kleiner. Het vergelijken van het eigen vermogen op twee momenten om zo de nettowinst te berekenen noemen we de berekening van de nettowinst via vermogensvergelijking.

 

De winst-en-verliesrekening

Een winst-en-verliesrekening (ook wel resultatenrekening) geeft de oorzaken waardoor het eigen vermogen als gevolg van bedrijfsactiviteiten is toegenomen of afgenomen en wordt meestal in verticale vorm opgesteld. De brutowinst van een bepaalde verkochte partij goederen noemt men de transactiewinst. Wanneer je een resultatenrekening opstelt over een bepaalde periode, noemt men de brutowinst op deze resultatenrekening de periodewinst. Deze periodewinst komt overeen met de soms van de brutowinsten die in diezelfde periode zijn behaald.

De resultatenrekening kan ook in scontrovorm opgesteld worden. De opbrengsten komen dan aan de credit-kant en de kosten aan de debet-kant. Behaalde nettowinst komt aan de debet-kant, terwijl nettoverlies aan de credit-kant komt te staan.

 

Chapter F: Het Grootboek

 

In dit hoofdstuk wordt veel uitgelegd aan de hand van voorbeelden en cases. Deze zijn niet in deze samenvatting opgenomen.

 

De inrichting van het grootboek

In het grootboek houden we voor elke balanspost afzonderlijk een overzicht (grootboekrekening) bij van de financiële feiten. Deze grootboekrekeningen zijn ook in scontrovorm opgesteld (debet en credit, debiteren en crediteren). Deze rekeningen moeten dus net als een balans in evenwicht zijn.

 

Het openen van een grootboekrekening

Het openen van een grootboekrekening gaat volgens vaste regels: de openingsregels:

  1. Een rekening van bezit openen we debet met het bedrag waarvoor de bezitting op de balans debet staat.
  2. Een rekening van schuld openen we credit met het bedrag waarvoor de schuld op de balans credit staat.
  3. De rekening eigen vermogen openen we credit met het bedrag waarvoor deze rekening op de balans credit staat.

 

Het verwerken van financiële feiten op de grootboekrekening

Het boeken van nieuwe financiële feiten op de grootboekrekeningen gaat volgens de boekingsregels 1 t/m 6. Omdat we de rekening eigen vermogen alleen bij het openen van een rekening crediteren, maken we gebruik van hulprekeningen van het eigen vermogen.

 

Een rekening van bezit

  1. debiteren we voor het ontstaan of het toenemen van de bezitting.
  2. crediteren we voor het afnemen van de bezitting.

 

Een rekening van schuld

  1. crediteren we voor het ontstaan of toenemen van de schuld.
  2. debiteren we voor het afnemen van de schuld.

 

De hulprekeningen van het eigen vermogen

  1. crediteren we voor het toenemen van het eigen vermogen.
  2. debiteren we voor het afnemen van het eigen vermogen.

 

De methode die hier toegepast wordt heet dubbel boekhouden. Wijzigingen in het eigen vermogen worden op twee manieren geadministreerd, namelijk op de rekeningen van bezit en schuld èn op de rekening eigen vermogen.

 

Het grootboek in een geautomatiseerde omgeving

Het grootboek in een geautomatiseerde omgeving wordt op dezelfde wijze bijgewerkt als handmatig wordt gedaan, alleen worden automatisch andere rekeningen als bank of kas bij het invoeren gekoppeld. Hierdoor hoeft het ontvangen of uitgegeven bedrag maar één keer ingevoerd te worden. Deze automatische bijgewerkte grootboekrekeningen noemen we vaste grootboekrekeningen.

 

Beginselen van het decimale rekenstelsel

Bij de logische ordening van grootboekrekeningen maakt men gebruik van rekeningstelsels. Bij het decimale rekeningstelsel worden gelijksoortige rekeningen bij elkaar in maximaal 10 rubrieken geplaatst (van 0 t/m 9).

 

Een verdichting is een in een boekhoudpakket groepsrekening met verschillende grootboekrekeningen. Een hoofdverdichting is een groepsrekening die verschillende verdichtingen bundelen. Op deze verdichtingen kan niet worden geboekt, alleen op de grootboekrekeningen die tot deze verdichtingen behoren. Subtotaalrekeningen worden uitsluitend gebruikt om op overzichten tot een fraaiere presentatie te komen, hier kan ook niet op geboekt worden.

Chapter G: De Kolommenbalans

 

In dit hoofdstuk wordt veel uitgelegd aan de hand van voorbeelden en cases. Deze zijn niet in deze samenvatting opgenomen.

 

De proef- en saldibalans

Om te controleren of de grootboekrekeningen in evenwicht zijn, kan een proefbalans opgesteld worden. Hierop noteren we in verticale vorm alle grootboekrekeningen met daarachter twee kolommen met de totaal bedragen van de debet en de credit kant van de betreffende rekening. Een nadeel van deze proefbalans is dat naar verkeerde rekeningen geboekte feiten niet duidelijk worden.

 

Vervolgens kan een saldibalans opgesteld worden waar de saldi van de grootboekrekeningen staan vermeld. De tellingen van de saldibalans moeten ook in evenwicht zijn.

 

De kolommenbalans

Nadat de proef- en saldibalans opgesteld zijn kunnen deze saldi genoteerd worden op de winst-en-verliesrekening en de balans van de kolommenbalans. De tellingen van de winst-en-verliesrekening moeten gelijk zijn, evenals de tellingen van de balans van de kolommenbalans. Op de kolommenbalans staan uiteindelijk per grootboekrekening de debet en credit kolommen van respectievelijk de proefbalans, de saldibalans, de winst-en-verliesrekening en de balans.

 

Het afsluiten en heropenen van grootboekrekeningen

Het doel van afsluiten van grootboekrekeningen is om op elke grootboekrekening gelijke tellingen te krijgen om de nieuwe periode met een schone lei te kunnen beginnen. Om alle rekeningen schoon te laten lopen moeten de openstaande bedragen dus gecrediteerd worden bij rekeningen van bezit en gedebiteerd worden bij rekeningen van schuld. Dit kan alleen als de kolommenbalans geheel in evenwicht is.

 

Brutowinst op verkopen

Door de saldi op de rekeningen opbrengst verkopen en inkoopprijs verkopen te vergelijken kan de grootte van de brutowinst op verkopen worden gevonden.

Als inkoopprijzen lastig te bepalen zijn door een grote verscheidenheid aan producten of andere oorzaken, kan dit toch met een brutowinstmarge berekend worden.

 

Per product of productgroep kan een brutowinstmarge worden vastgesteld, waarmee de inkoopprijs kan worden vastgesteld.

De kolommenbalans in een geautomatiseerde omgeving

Bij het corrigeren van eventuele fouten die blijken uit een uitgedraaid controle verslag, onderscheidden we twee typen boekhoudsoftware:

  1. Boekhoudsoftware waar fouten in de oorspronkelijke invoerschermen aangepast kunnen worden, en
  2. Boekhoudsoftware waar fouten via aparte correctieboekingen gecorrigeerd moeten worden.

 

Bij de eerste methode kunnen gegevens oneindig aangepast worden zonder dat hierbij te zien is wat er aangepast is. De tweede methode laat echter via de correctieboekingen duidelijk zien wat er aangepast is. Deze methode prefereren controlerende accountants en de belastingdienst, omdat de mogelijkheid om fraude te plegen hierbij minimaal is.

 

De registrerende functie van de controletechnische functiescheiding wordt bij een geautomatiseerd systeem voor het grootste deel overgenomen omdat boekingen automatisch geregistreerd worden.

Chapter H: Journaliseren

 

In dit hoofdstuk wordt veel uitgelegd aan de hand van voorbeelden en cases. Deze zijn niet in deze samenvatting opgenomen.

 

Journaalposten

Om fouten bij boekingen te voorkomen worden journaalposten gebruikt. Hierop noteer je welke grootboekrekening(en) je moet debiteren en crediteren en voor welke bedragen (journaliseren). Een verzameling van bladen met journaalposten heet het journaal. Bij het overbrengen van journaalposten naar het grootboek worden vaak vinkjes gezet voor het nummer van de rekening bij de journaalpost (afvinken).

Chapter I: Budgettering en Prestatiemanagement

 

Het budgetteringsproces

Een belangrijk instrument om het bedrijfsproces te kunnen beheersen is budgettering, taakstellende begrotingen waarvoor afdelingen of functionarissen verantwoordelijk kunnen worden gesteld. De budgethouder kan hierdoor het budget naar eigen inzicht besteden (delegatie van bevoegdheden). Budgettering heeft de volgende functies: planning (verantwoordelijke wordt gedwongen te plannen), communicatie en coördinatie (afdelingen moeten met elkaar communiceren, afstemming van productie en afzet), taakstelling en autorisatie (budgethouder wordt verantwoordelijk voor een taakopdracht), evaluatie en verantwoording (evaluatie of activiteiten via planning verlopen).

 

Het budgetteringsproces is in drie fasen in te delen: de constructie-fase, de coördinatie-fase en de controle-fase. In de eerste fase wordt voor elk bedrijfsonderdeel een conceptversie van het budget opgesteld. In de fase daarna worden deze budgetten op elkaar afgestemd qua uitgangspunten ten aanzien van de mogelijke afzet. Ten slotte worden de budgetten vastgesteld en moeten de activiteiten voortdurend worden vergeleken met het budget. Als kosten onafhankelijk zijn van de bedrijfsdrukte wordt een vast kostenbudget vastgesteld. Bij proportioneel variabele bedrijfskosten wordt een variabel kostenbudget vastgesteld. Bij een combinatie van deze twee wordt een gemengd kostenbudget vastgesteld. In geval van niet-proportioneel variabele kosten wordt een flexibel kostenbudget vastgesteld. Hierbij wordt een budgettabel gebruikt, waarin bij verschillende niveaus bedrijfsdrukte verschillende toegestane kosten worden vermeld.

 

Het masterbudget

De combinatie van alle deelbudgetten noemen we het moederbudget of masterbudget. Het uitgangspunt van dit budget wordt gevormd door de afzetprognose. Voor elke afdeling wordt een budget vastgesteld wat aansluit bij deze afzetprognose. Op basis van de budgetten per afdeling kan een geprojecteerde winst-en-verliesrekening opgesteld worden.

 

Budgetevalutatie

Budgethouders moeten via een managementrapportage periodiek rapporteren over de voortgang van de activiteiten in vergelijking met het budget. Als de hoeveelheid activiteiten waarop het budget is gebaseerd afwijkt van de gerealiseerde hoeveelheid, spreken we van een efficiencyverschil. Als de prijs afwijkt, spreken we van een prijsverschil. De som van deze twee is gelijk aan het budgetverschil. Bij de integrale kostprijscalculatie methode kan een bezettingsverschil, als de werkelijke bezetting afwijkt van de normale bezetting, ook een oorzaak van het budgetverschil zijn.

 

Verschillenanalyse met betrekking tot de verkoop

Het verschil tussen de begrote en werkelijke dekkingsbijdrage wordt het verkoopverschil genoemd. Hierbij worden eventuele kostenverschillen met betrekking tot het productieproces buiten beschouwing gelaten. Oorzaken voor een verkoopverschil kunnen afwijkende afzet en/of verkoopprijzen zijn.

 

Een afwijking tussen de toegestane en werkelijke kosten wordt een kostenverschil genoemd.

Het verkoopomvangverschil geeft de invloed op de dekkingsbijdrage aan door een afwijkende verkoophoeveelheid (ook wel verkoopactiviteiten- of verkoopvolumeverschil)

 

Het verkoopprijsverschil geeft de invloed op de dekkingsbijdrage aan door van de begroting afwijkende verkoopprijzen.

 

Een assortimentsverschil wordt veroorzaakt door een afwijking tussen de werkelijke en de normale verhouding waarin producten zijn verkocht. Een verkoophoeveelheidsverschil geeft de invloed op het resultaat aan van het verschil tussen de afzetprognose en werkelijke afzet. Dit verschil wordt veroorzaakt door een marktomvangverschil of marktaandeelverschil.

 

Beyond budgeting

Een alternatief voor budgettering is beyond budgeting. Hierbij wordt geprobeerd een organisatie te creëren met een groot aanpassingsvermogen door een flexibele organisatiestructuur en een adaptief managementproces in te richten. Het budgetteringsproces speelt hierbij geen rol meer. Organisaties worden bottom-up in plaats van top-down aangestuurd.

 

Om een flexibele organisatie te creëren moeten bevoegdheden worden gedelegeerd naar mensen die contact met de markt hebben. Uitgangspunten van een flexibele organisatie zijn:

  • Zelfsturende eenheden, minder managementniveaus nodig;
  • Handelingsvrijheid;
  • Resultaatverantwoordelijkheid, vergroting beslissingsbevoegdheid van werknemers;
  • Netwerkorganisatie, open en ongelimiteerde communicatie met leveranciers, afnemers en partners;
  • Marktgerichte coördinatie, coördinatie op basis van de marktvraag;
  • Coachend leiderschap, senior managers treden op als begeleiders/mentoren.

 

Het managementproces moet adaptief zijn. Het moet zich steeds aanpassen aan de flexibele organisatie en veranderende externe omstandigheden. Dit leidt tot de volgende uitgangspunten:

  • Relatieve normen, doelen bepalen op basis van resultaten en doelen van concurrenten;
  • Continue strategieontwikkeling;
  • Vooruitkijkende systemen, meerdere jaarprognoses voor reële toekomstverwachtingen voor de gehele organisatie;
  • Vraag gestuurde toewijzing van middelen, toewijzing van geldmiddelen op basis van de verwachte waardecreatie in plaats van op basis van het budget;
  • Snelle informatievoorziening;
  • Competitiegerelateerde teambeloning, prestatiebeloning op basis van de prestaties van de gehele organisatie in plaats van individuele prestaties.

Chapter J: Rapportage

 

Responsibility accounting

Responsibility accounting is een systeem van interne rapportage waarbij de resultaten per verantwoordelijkheidscentrum worden gerapporteerd naar de afdelingsverantwoordelijke voor de betreffende afdeling. Het doel hiervan is na te gaan in welke mate het management van een verantwoordelijkheidscentrum heeft bijgedragen aan de realisering van de organisatorische doelen. Een verantwoordelijkheidscentrum is een afdeling die geleid wordt door een manager die verantwoordelijk is voor de activiteiten en de resultaten van die afdeling.

Een verantwoordelijkheidscentrum kan een van de volgende specifieke centra zijn:

  • Kostencentrum (productie- of dienstverleningsafdelingen)

De manager wordt zowel op efficiency (input/output relatie) en effectiviteit (doelmatigheid) van zijn afdeling beoordeeld.

  • Uitgavencentrum (personeelsafdeling etc.)
  • Opbrengstencentrum (verkoopafdeling etc.)

Komt overeen met kostencentrum, maar hier kan geen efficiency beoordeeld worden.

  • Winstcentrum

Manager is verantwoordelijk voor zowel productie als verkoop, zoals bij marktgerichte organisatiestructuren.

 

Bij een marktgerichte organisatiestructuur worden afdelingen gevormd naar product(groepen) of naar afnemerscategorieën of geografische afzetgebieden. Bij een functionele organisatiestructuur is de indeling alleen gebaseerd op diverse interne activiteiten.

 

Return on investment

De return on investment geeft de winstgevendheid van de activiteiten weer en meet ook de effectiviteit van het management. Het ROI-criterium houdt geen rekening met de schaalgrootte van de activiteiten. Er kan dus niet direct onderling vergeleken worden op basis van de return on investment.

 

Bij ondernemingen waar weinig wordt geïnvesteerd wordt meestal de return on sales gebruikt.

 

Residual income

Het residual income (restwinst) houdt wel rekening met de schaalgrootte waarop activiteiten plaatsvinden. Het is de winst die een winstcentrum kan verdienen bovenop een minimaal geëist rendement.

 

Bij gebruik van return on investment kunnen beslissingen worden genomen die wel in het belang zijn van een winstcentrum, maar het totale winstbedrag van een onderneming niet bevordert. Gebruik van residual income kan dit probleem voorkomen.

 

Economic value added

De EVA richt zicht op het economische winstbegrip, terwijl de RI vooral gebaseerd is op het boekhoudkundige winstbegrip. De berekening is in essentie gelijk. Toch verschilt EVA op drie punten van de RI:

  1. EVA is de restwinst na aftrek van alle vermogenskosten over de investeringen;
  2. EVA gebruikt een rendementseis waarbij aandeelhouders worden gecompenseerd voor her risico van de onderneming;
  3. Bij EVA wordt de boekhoudkundige winst gecorrigeerd voor ‘arbitraire’ accountingsregels.

 

Systeem van transfer pricing

Transfer pricing is het vaststellen van prijzen voor goederen en diensten die aan elkaar worden geleverd. Transferprijzen (of interne verrekenprijzen) hebben twee functies:

  1. De ‘sturingsfunctie’: de prijs moet zodanig worden vastgesteld, dat deze bijdraagt aan het realiseren van de concerndoelstelling.
  2. De ‘beoordelingsfunctie’: omdat bedrijfsonderdelen beoordeeld worden op basis van de winst, moeten de kosten niet hoger meegerekend worden dan nodig.

 

Optimale transferprijs

De optimale interne verrekenprijs bestaat uit de variabele kosten plus opportunitykosten. Opportunitykosten zijn echter niet of lastig te bepalen, er is immers alleen sprake van opportunitykosten als een divisie volledig bezet is. De optimale transferprijs is daarom ook dus lastig te bepalen.

Chapter K: Integralekostprijsmethode en Variabelekostencalculatie

 

Integralekostprijsmethode

Bij de integralekostprijsmethode worden alle kosten, zowel vast als variabel, aan de producten toegerekend.

 

Bij proportioneel variabele kosten kunnen bij de laatste deling () de ‘begrote’ variabele kosten en de ‘begrote’ werkelijke productie gebruikt worden ().

 

Als de werkelijke productie afwijkt van de normale productie, ontstaat een bezettingsresultaat. Als er meer geproduceerd is dan normaal, spreken we van overbezettingswinst. Als er minder geproduceerd is dan normaal, noemen we dit een onderbezettingswinst.

 

Deze twee resultaten bij elkaar opgeteld geeft het perioderesultaat.

Variabelekostencalculatie

Bij de variabelekostencalculatie worden geen vaste kosten doorberekend. De vaste kosten worden hier in één bedrag ten laste van de resultatenrekening gebracht. Bij deze methode wordt een dekkingsbijdrage berekend. Deze dekkingsbijdrage is het bedrag dat beschikbaar is om de vaste kosten te dekken.

Het perioderesultaat wordt hierbij berekend door de vaste productiekosten van de dekkingsbijdrage af te trekken.

 

Verschillen en voor- en nadelen

Een belangrijk verschil tussen de integralekostprijsmethode en de variabelekostencalculatie is de wijze waarop de vaste productiekosten bij de resultaatbepaling worden verwerkt. Bij de integralekostprijsmethode worden de voorraden inclusief vaste productiekosten gewaardeerd, terwijl bij de variabelekostencalculatie de voorraden exclusief vaste productiekosten worden gewaardeerd.

 

Bij de integralekostprijsmethode kunnen managers het perioderesultaat beïnvloeden door de productie op te voeren zonder dat deze extra productie ook wordt verkocht. Hierdoor komen de kosten van de nog niet verkochte goederen op de balans te staan en worden doorgeschoven naar de volgende periode. Bij de variabelekostencalculatie is dit niet mogelijk. De variabelekostencalculatie geeft dus een betrouwbaarder resultaat.

Break-even berekeningen

Het break-evenpunt is het aantal verkochte producten waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten.

 

Om het break-evenpunt volgens de integralekostprijsmethode te berekenen moet het perioderesultaat (transactieresultaat - bezettingsresultaat) gelijk worden gesteld aan 0.

 

Bij de variabelekostencalculatie moet voor het break-evenpunt het perioderesultaat (dekkingsbijdrage - vaste productiekosten) ook gelijk worden gesteld aan 0.

 

Om de verkoopaantallen bij een gewenste winst te berekenen kan dezelfde berekening gebruikt worden als het break-evenpunt, maar moet deze gewenste winst bij de constante kosten opgeteld worden.

 

Over het algemeen moet voor het break-evenpunt de omzet gelijkgesteld worden aan de kosten.

 

De veiligheidsmarge van een onderneming geeft aan hoeveel procent de werkelijke afzet onder de begrote afzet mag liggen, voor de onderneming verlies gaat lijden.

 

Chapter L: Budgettering en Verschillenanalyse

 

Leiding van een organisatie

Bij management by exception zal het bestuur alleen ingrijpen wanneer de organisatie in negatieve zin te veel uit de koers dreigt te raken.

 

Planning op lange en korte termijn

Planning op lange termijn heeft meestal een globaal karakter (prognose, er zijn veel onzekerheden). Een meerjarenraming is een planning op lange termijn die verschillende jaren omvat. In een planning op korte termijn worden meestal de activiteiten die uitgevoerd moeten worden nauwkeurig beschreven (begroting). Vervolgens wordt nauwkeurig aangegeven welke bedragen voor de activiteiten mogen worden besteed (budget).

 

Het planningsproces van een onderneming bestaat uit het formuleren van de hoofddoelstellingen en het formuleren van subdoelstellingen. Hieruit volgt een lange termijnplanning. Uit deze lange termijnplanning volgt een meerjarenraming en een korte termijnplanning. De meerjarenraming en de korte termijnplanning komen vervolgens weer samen bij de begroting. Ten slotte wordt na goedkeuring van de begroting een budget opgesteld.

 

Budgettering van een productieonderneming

Het budget dat vóór een periode wordt opgesteld, noemen we het ex ante-budget, omdat het betrekking heeft op de activiteiten die in de komende periode worden verwacht. Budgettering is een voortdurend proces. Voortschrijdende budgetten zijn budgetten waarvan ieder kwartaal de volgende vier kwartalen opnieuw wordt vastgesteld. In het ex post-budget worden de standaardkosten van de werkelijke activiteiten weergegeven. Analyse kan op dit moment uitgevoerd worden door de verschillen tussen de werkelijke kosten, het ex ante-budget en het ex post-budget te vergelijken. Omdat budgetten bij een productieonderneming afhankelijk zijn van de werkelijke aantal geleverde prestaties, kan pas na de periode een budget worden vastgesteld en mee geanalyseerd worden (ex post-budget).

 

Budgettering van kosten

Als we rekening houden met de wijze waarop de kosten reageren op een verandering in de bedrijfskosten, kunnen we budgetten onderverdelen in:

  1. Een variabel budget

Men maakt hiervan gebruik als er alleen proportioneel variabele kosten zijn. Hier wordt met een budgettarief per eenheid gerekend, waardoor de toegestane kosten zullen stijgen als de productie stijgt en zullen dalen als de productie daalt.

  1. Een vast budget

Als er alleen vaste kosten zijn, wordt gewerkt met een vast budget.

  1. Een gemengd budget

Als er proportioneel variabele kosten én vaste kosten zijn, kan een gemengd budget toegepast worden.

  1. Een flexibel budget

Als kosten degressief stijgend, progressief stijgend of trapsgewijs variabel zijn met de bedrijfsdrukte, kan men het beste kiezen voor een flexibel budget. Hierbij worden in een budgettabel verschillende toegestane kosten die afhankelijk zijn van de bezettingsgraad vermeld.

 Het budgetteringsproces

Op basis van de beginbalans, de voorgecalculeerde resultatenrekening en de liquiditeitesbegroting kan met de budgetten de voorgecalculeerde (eind)balans opgesteld worden.

 

Bij budgettering wordt gerekend met de integrale standaard(fabricage)kostprijs.

 

Vergelijkingen van het productiebudget en de werkelijke productiekosten

Een verschil in variabele kosten kan ontstaan door een prijsverschil (PV) en/of een efficiencyverschil (EV). Er ontstaat een prijsverschil als de werkelijk betaalde prijs (WP) afwijkt van de standaardprijs (SP).

 

Wanneer er een afwijking is tussen de werkelijke hoeveelheid (WH) en de standaard hoeveelheid (SH), spreken we van een efficiencyverschil.

 

Vergelijkingen van het verkoopbudget en de werkelijke verkoopresultaten

Bij het verkoopbudget kan een verkoopprijsverschil en/of een verkoopomvangverschil ontstaan. Het verkoopprijsverschil ontstaat als de begrote verkoopprijs () afwijkt van werkelijke verkoopprijs ().

 

Er ontstaat een verkoopomvangverschil als de werkelijke () afzet afwijkt van de begrote afzet (). Dit verschil vermenigvuldigen we met de begrote winst per product (verschil tussen begrote prijs en standaardfabricagekostprijs) om tot het verkoopomvangverschil te komen.

 

De mate waarin de afzet van een product reageert op een prijsverandering hangt af van de prijselasticiteit van dat product.

 

Als de begrote vaste kosten afwijken van de werkelijke vaste kosten, ontstaat een budget verschil.

Chapter M: Beslissingsondersteunende Calculaties

 

Lange- en kortetermijnbeslissingen

Langetermijnbeslissingen kunnen de capaciteit van de onderneming en daarmee ook de vaste kosten beïnvloeden, terwijl kortetermijnbeslissingen hier geen invloed op hebben.

 

Investeringen

Investeren is het aanschaffen van vaste of vlottende activa en is een voorbeeld van een langetermijnbeslissing. Een investering die geen invloed heeft op de productiecapaciteit is een vervangingsinvestering. Een uitbreidingsinvestering laat de capaciteit toenemen. Er is sprake van een investeringsproject als naast een investering ook investeringen in andere vaste en/of vlottende activa noodzakelijk zijn.

 

Beoordeling van investeringen

Door de ingaande- en uitgaande geldstromen als gevolg van de investering te vergelijken, kan inzicht worden verkregen in de aanvaardbaarheid van het project. Tijdens de economische levensduur wordt een reeks nettogeldontvangsten verwacht (ook wel kasoverschot of cashflow, alle geldontvangsten verminderd met de gelduitgaven exclusief het investeringsbedrag). Omdat kosten en opbrengsten soms niet direct tot gelduitgaven en geldontvangsten leidt, houden we bij het beoordelen van investeringsvoorstellen alleen rekening met de primaire geldstromen (dus zonder interest en aflossingen) na vennootschapsbelasting.

 

Er zijn verschillende methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen die weer op te delen zijn in boekhoudkundige en economische methoden.

 

  1. De boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP)

De tijd die nodig is om door middel van de nettogeldontvangsten het geïnvesteerd bedrag terug te ontvangen.

 

Voordelen:

  • Eenvoudig te berekenen.
  • Keuze voor projecten met een korte terugverdienperiode is gunstig voor de liquiditeit en leidt tot minder risico’s.

 

Nadelen:

  • De methode laat de nettogeldontvangsten na de terugverdienperiode buiten beschouwing.
  • Tijdvoorkeur speelt geen rol.

 

  1. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR)

Gemiddelde opbrengsten voor interest als gevolg van de investering (EBIT, earnings before interest and taxes), gedeeld door het gemiddeld geïnvesteerd vermogen

 

Voor het gemiddeld geïnvesteerd vermogen mag verondersteld worden dat het vermogen van de investering in de loop van de tijd daalt naar zijn restwaarde en wordt dan berekend als (aanschafwaarde + restwaarde) / 2.

 

Voordelen:

  • Eenvoudig te berekenen.
  • Geeft informatie over de rentabiliteit in de vorm van percentages.

 

Nadelen:

  • Tijdvoorkeur speelt geen rol.
  • Een rentabiliteitspercentage geeft niet het absolute winstbedrag weer.

 

Bij de economische methoden wordt rekening gehouden met de tijdsvoorkeur (de voorkeur om bedragen op een eerder tijdstip te ontvangen) en het risico van de investering. De tijdsvoorkeurvoet is het interestpercentage van een bank waarmee de onderneming extra rente kan ontvangen over het al ontvangen geld. De vermogenskostenvoet is de vergoeding die de onderneming minimaal wil ontvangen en bestaat uit de tijdsvoorkeurvoet en het een vergoeding voor het risico van de investering (beide in percentages).

 

  1. De economische terugverdienperiode (ETP)

Bij deze methode bereken je eerst de contante waarde van de afzonderlijke nettogeldontvangsten.

 

Vervolgens kan je kijken na hoeveel jaar je het investeringsbedrag hebt terugverdiend op basis van de contante waarden die je ontvangt per jaar.

 

Voordelen:

  • Eenvoudig te berekenen.
  • Keuze voor projecten met een korte terugverdienperiode is gunstig voor de liquiditeit en leidt tot minder risico’s.
  • Tijdvoorkeur speelt wel een rol.

 

Nadelen:

  • De methode laat de nettogeldontvangsten na de terugverdienperiode buiten beschouwing.

 

  1. De nettocontantewaardemethode of kapitaalwaardemethode (NCW)

Het verschil tussen de contante waarde van de nettogeldontvangsten en het investeringsbedrag wordt netto contante waarde genoemd. Na het berekenen van de contante waarden over de economische levensduur, kunnen deze worden opgeteld en kan het investeringsbedrag ervan worden afgetrokken.

 

Voordelen:

  • Er wordt rekening gehouden met zowel tijdvoorkeur als de verbonden risico’s van het project.
  • Geeft informatie over de waarde die het project oplevert.

Nadelen:

  • Moeilijker te berekenen.
  • Er wordt geen rekening gehouden met het verschil in looptijd.
  • Er wordt geen rekening gehouden met verschillen in investeringsbedragen.

 

Keuze van de productiemethode

De productiemethode waarbij veel vaste en weinig variabele kosten optreden, noemen we de kapitaalintensieve productiemethode. De niet-kapitaalintensieve productiemethode is de productiemethode waarbij weinig vaste en veel variabele kosten optreden. Het indifferentiepunt is de productieomvang waarbij beide methoden tot dezelfde kosten leiden. De keuze tussen deze methode kan ook afhangen van de kostenstructuur van de organisatie.

 

Zelf produceren of uitbesteden?

Een onderneming kan ervoor kiezen om uit te besteden om de volgende redenen:

  • Onvoldoende technische kennis (technische uitbesteding);
  • Deel van de te verkopen producten als gereed product inkopen;
  • Als kostenbesparing.

 

Als de verkoopprijs groter is dan de integrale kostprijs van de onderneming, is zelf produceren winstgevend en zal de onderneming tot productie overgaan.

 

Als een onderneming al is overgegaan op productie, maar die productie nu niet winstgevend meer lijkt te worden, kan een differentiële calculatie gebruikt worden om de extra-opbrengsten te vergelijken met de extra-kosten. Bij een differentiële calculatie worden de vaste kosten buiten beschouwing gelaten omdat deze bij het stopzetten van de productie niet meteen zullen verdwijnen.

Chapter N: De Informatie over de Resultaten van de Onderneming

 

In dit hoofdstuk wordt veel uitgelegd aan de hand van voorbeelden en cases. Deze zijn niet in deze samenvatting opgenomen.

 

De winst-en-verliesrekening op korte termijn

Om een winst-en-verliesrekening op korte termijn op te kunnen stellen moet er gewerkt worden met zuivere rekeningen. Zuivere rekeningen zijn rekeningen waarvan het saldo een bezit, een schuld óf een resultaat voorstelt. Wanneer er andere boekingen zijn geweest op deze rekeningen kan een winst-en-verliesrekening mogelijk niet op korte termijn opgesteld worden, want dan moeten eerst deze rekeningen gezuiverd worden.

 

Chapter O: De Fabrieksboekhouding

 

In dit hoofdstuk wordt veel uitgelegd aan de hand van voorbeelden en cases. Deze zijn niet in deze samenvatting opgenomen.

 

Een eenvoudige fabrieksboekhouding

Een industriële onderneming maakt met behulp van allerlei productiemiddelen producten.

 

Bij industriële ondernemingen zijn de werkelijke kosten de werkelijke hoeveelheid productiemiddelen gebruikt maal de werkelijke inkoopprijs. De standaard kosten zijn hierbij de toegestane hoeveelheid (de hoeveelheid bij de meest efficiënte fabricagemethode) maal de standaardprijs (vaste verrekenprijs).

 

Overboekingsrekeningen worden gebruikt om kosten en opbrengsten van een bepaalde periode naar de balans te boeken. Er zijn meerdere overboekingsrekeningen, voor een paar rubrieken.

 

Boekingen van fabricagekosten

Om de diverse fabricagekosten te kunnen bijhouden voor verschillende orders worden kostprijskaarten gebruikt. Hierbij gaan we uit van stukproductie. Hierop staan relevante grootboekrekeningen met hun bedragen op getoond met een totaalbedrag (zowel kosten als opbrengsten). Directe fabricagekosten kunnen hierbij gemakkelijk aan orders gekoppeld worden, maar voor de indirecte kosten wordt de opslagmethode gebruikt. Wanneer een order afgemaakt is wordt het totaal bedrag van de grootboekrekening kostprijs verkopen op dat moment aan de rekening voorraad gereed product geboekt. Op de laatste rekening staan dus de gerede producten tegen de kostprijs.

 

Voor de verkoopkosten geldt hetzelfde. Directe kosten kunnen direct aan een order gekoppeld worden, maar voor indirecte verkoopkosten wordt meestal een opslagpercentage van de omzet gebruikt.

 

Het verkoopresultaat is het resultaat van de kostprijs van de verkopen, de directe verkoopkosten, de toeslag indirecte verkoopkosten en de opbrengst verkopen. Kostprijskaarten kunnen gebruikt worden om per order de nettowinst per order vast te stellen.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1540