Werkgroepaantekeningen bij ARW 1 - RUG

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Algemene Rechtswetenschappen (ARW) 1.

Werkgroep 1

  1. Wat is positief recht en waar kunnen we dat vinden?

Juist/Onjuist

  1. A. de Grondwet behoort tot het bestuursrecht

B. het Wetboek van Koophandel behoort tot het burgerlijk recht

C. het Wetboek van Strafvordering behoort tot het strafrecht

D. De Algemene wet inzake rijksbelasting behoort tot het staatsrecht

  1. A. het burgerlijk recht kent geen specifiek handhavingsrecht

B. het staatsrecht kent wel een specifiek handhavingsrecht

  1. Wanneer de gemeente Groningen met een groothandel in levensmiddelen overeenkomt dat elke week frisdrank moet worden geleverd, dan wordt hun rechtsverhouding geregeld in het publiekrecht.

  2. De wijze waarop een gemeente een autoverkoper via de rechter kan dwingen tot levering van de door hem aan de gemeente verkochte vuilniswagens, is geregeld in het formele bestuursrecht.

  3. De rechter is naar Nederlands recht niet verplicht de door de Hoge Raad geschapen precedenten toe te passen

  4. Rechterlijke uitspraken worden niet tot het geschreven recht gerekend.

  5. Tot het positieve recht behoren zowel gewoonterechtelijke regels als subjectieve rechten.

  6. In hoeverre heeft de leer van de Trias Politica in het Nederlandse staatsbestel doorgewerkt? Noem een aantal elementen van dat staatsbestel die minder goed in die leer passen.

  7. Welke rol heeft de koning binnen de wetgevende macht?

Juist/Onjuist

  1. A.. het benoemen van een commissaris van de koning gebeurt door een bestuursorgaan dat een bestuurshandeling verricht.

B. het benoemen van een curator over een geestelijk gestoorde gebeurt door een bestuursorgaan dat zich met een rechtspraak bezighoudt.

C. het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar gebeurt door een rechter die zich met rechtspraak bezighoudt.

D. het vastleggen van algemene regels van bestuursrecht in de Awb gebeurt door een wetgever die een algemeen verbindend voorschrift maakt.

E. het wijzigen van de voornemen van Patty Koot en Beau ter Ham gebeurt door een rechter die een bestuurlijke taak verricht.

  1. Een uitspraak van de rechter in het kader van oneigenlijke rechtspraak noemt men een beschikking.

  2. De Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Groningen waarin onder meer het voeren van (stads)duiven is verboden, is een wet in formele zin.

  3. Artikel 12 Wet Werk en Bijstand maakt onderdeel uit van een wet in materiële zin en bevat formeel recht.

  4. De vertrouwensregel die in Nederland geldt tussen de regering en het parlement is opgenomen in de Grondwet.

De antwoorden van vraag 1 t/m 15 (m.u.v. 11 en) uit het werkboek van ARW onderwerp rechtsvorming

  1. Positief recht zijn alle rechtsregels die op dit moment in Nederland gelden. Deze rechtsregels zijn te vinden in de vier rechtsbronnen:

  • Wetten: geschreven regel dat op schrift gesteld is door een wetgevend bevoegd orgaan.

  • Jurisprudentie: alle uitspraken van rechterlijke instanties.

  • Gewoonte: ongeschreven recht waar iedereen zich automatisch herhaaldelijk aan houdt.

  • Verdragen: overeenkomst tussen volkenrechtelijke organisaties óf internationale organisaties óf staten. Voorbeelden van verdragen zijn beleidsregels of algemene rechtsbeginselen.

  1. A. Onjuist, de Grondwet behoort tot het staatsrecht.

B. Juist, omdat dit een voorbeeld is van een horizontale verhouding.

C. Juist, het Wetboek van Strafvordering behoort tot het strafprocesrecht.

D. onjuist, de Algemene wet inzake rijksbelasting behoort tot het bestuursrecht omdat het een voorbeeld is van een verticale relatie.

  1. A. juist, want handhavingsrecht is een ander woord voor procesrecht. Dus dit is geen burgerlijk recht.

B. onjuist.

  1. Onjuist, de Gemeente Groningen treedt dan op als een rechtspersoon. Dit geeft een horizontale verhouding aan, dus valt het onder privaatrecht.

  2. Onjuist, burgerlijk procesrecht is een ander woord voor formeel privaatrecht.

  3. Juist, de rechter is onafhankelijk en dus niet ondergeschikt aan de Hoge Raad. In de praktijk zal de rechter vaak wel mening van de Hoge Raad navolgen. Omdat een verdachte anders toch in hoger beroep zal gaan.

  4. Juist, het is mondeling en dus ongeschreven. Daarnaast wordt niet de gehele uitspraak van de rechter tot het recht gerekend.

  5. Onjuist, subjectieve rechten behoren niet tot het positieve recht. Een ezelsbruggetje om dit te onthouden is de Engelse variant. Objectief = law en subjectief = right.

  6. Tot de wetgevende macht behoren de Staten Generaal en de regering. Tot de uitvoerende macht behoort de regering. Tot de rechtsprekende macht behoren de rechters. Hieruit blijkt dat er in Nederland geen strikte machtenscheiding geldt, omdat de regering behoort tot de wetgevende en de uitvoerende macht. Toch is er een machtsevenwicht in Nederland, omdat de machten gecontroleerd worden door de rechterlijke macht.

  7. De rol van de koning binnen de wetgevende macht is het zetten van zijn handtekening onder alle wetten. Daarnaast mag de koning wetsvoorstellen indienen omdat hij onderdeel is van de regering. In de praktijk gebeurt dit nooit.

  8. Wordt behandeld in het volgende werkcollege.

  9. Juist, wanneer een rechter niet bezig is met geschilbeslechting, dan geeft de rechter een beschikking. Tijdens een beschikking is er sprake van oneigenlijke rechtspraak.

  10. Onjuist, alleen een wet die afkomstig is van de regering en de Staten Generaal gezamenlijk is een wet in formele zin.

  11. Onjuist, De wet Werk en Bijstand maakt wel onderdeel uit van een wet in materiële zin. Dit houdt namelijk in dat een wet een algemeen verbindend voorschrift bevat voor een onbeperkt aantal personen in een onbeperkt aantal gevallen, maar de wet bevat geen formeel recht.

  12. Onjuist, de vertrouwensregel die in Nederland geldt is niet opgenomen in de Grondwet. Dit is een rechtelijke regel uit gewoonte.

Werkgroep 2 

  1. Wat is volgens artikel 1 GW niet toegestaan?

  2. In welk artikel staat de strafmaat voor degene die opzettelijk zelf een dubbel huwelijk aangaat?

  1. Art. 1:33 BW

  2. Art. 379 lid 1 Sr

  3. Art. 449 lid 1 Sr

  4. Rt. 237 lid 1 Sr

  1. In welk wetsartikel staat de definitie van ‘onverschuldigde betaling’?

  2. Een faillietverklaring kan niet geschieden op verzoek van:

  1. De schuldenaar

  2. Het Openbaar Ministerie

  3. Eén of meer schuldeisers

  4. De president van de rechtbank

  1. A. Marie lijdt aan een ongeneeslijke ziekte. Haar lijden is medisch te kwalificeren als duurzaam en ondraaglijk lijden. Zij vraagt meerdere malen aan haar huisarts of hij een einde wil maken aan haar mensonwaardig bestaan. De huisarts geeft aan haar verzoek gehoor en op vrijdag 3 februari 2012 om 14.11 uur dient hij haar de fatale injectie toe. Heeft hij daarmee (in beginsel) strafbaar gehandeld?

B. op basis van welk wetsartikel is hetgeen de arts doet (in beginsel strafbaar?)

A. art. 293 lid 1 Sr

B. art 294 lid Sr

C. art 294 lid 2 Sr

  1. Jan-Roderik is minderjarig en zou volgens zijn artsen een medische ingreep moeten ondergaan. Vanaf welke leeftijd is Jan-Roderik ook zonder toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordigers bekwaam om een medische behandelingsovereenkomst aan te gaan?

  1. Vanaf het moment dat hij 15 jaar is.

  2. Vanaf het moment dat hij 16 jaar is.

  3. Vanaf het moment dat hij 17 jaar is.

  4. Vanaf het moment dat hij 18 jaar is.

  1. Gilbert heeft sinds mei 2009 een autorijbewijs. Het is hem verboden om in zijn auto te rijden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem dan wel zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt dan:

  1. 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.

  2. 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed.

  3. 0,4 milligram alcohol per milliliter bloed.

  4. 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht

  1. A. bij Jan en Marie, respectievelijk 19 en 17 jaar oud, is na 1 jaar huwelijk het vuur uit de heftige relatie. Zij willen scheiden. Wie kan de scheiding aanvragen? U mag meerdere opties kiezen.

  1. Jan

  2. Marie

  3. Jan en marie gezamenlijk

  4. Jan, mits toestemming van zijn ouders of wettelijke vertegenwoordiger

  5. Marie, mits toestemming van haar ouders of wettelijke vertegenwoordiger

B. koppel de juiste wetsartikelen aan de juiste stellingen

A. art 1:150 jo. 1:151 BW

B. art 1:150 jo. 1:154 lid 1 BW

C. art 1:150 jo. 1:154 lid 2 BW

D. art 1:163 BW

Stelling 1: wanneer de echtscheiding tussen Jan en Marie uitgesproken, dan dient de beschikking op verzoek van bijvoorbeeld Jan uiterlijk zes maanden na de uitspraak te worden ingeschreven in de daartoe bestemde registers, anders verliest de beschikking haar rechtskracht.

Stelling 2: wanneer het huwelijk duurzaam is ontwricht, dan kan de echtscheiding op verzoek van Marie worden uitgesproken.

Stelling 3: wanneer het huwelijk duurzaam is ontwricht, dan kan de echtscheiding op verzoek van Jan en Marie gezamenlijk worden uitgesproken.

Stelling 4: zowel Jan en Marie is in geval van een gezamenlijk echtscheidingsverzoek bevoegd om het verzoek tot aan het tijdstip van de echtscheidingsuitspraak in te trekken.

  1. Welke van de onderstaande stellingen zijn juist?

  1. Het is neven en nichten verboden met elkaar in het huwelijk te treden

  2. Het is echtgenoten, wier huwelijk reeds twee maal door echtscheiding is ontbonden, verboden ten derde male met elkaar te huwen

  3. Het is minderjarigen verboden met elkaar in het huwelijk te treden

  4. Een wegens drankzucht onder curatele geplaatst persoon heeft in principe de toestemming van zijn curator nodig om in het huwelijk te treden.

  1. Advies van de Raad van State is vereist voor de totstandkoming van:

  1. Ieder ministeriële regeling

  2. Iedere wet in materiële zin

  3. Ieder algemene maatregel van bestuur

  4. Ieder Koninklijk Besluit

  1. Welke vorm van loon staat de wetgever niet toe?

  1. Effecten

  2. Alcoholhoudende dranken

  3. Kost en inwoning

  4. Zaken geschikt voor persoonlijk gebruik

  1. Wanneer een verdachte wordt verhoord, is hij dan tot antwoorden verplicht en in welk wetsartikel staat dat?

  2. In welk artikel zijn de gevallen neergelegd waaronder je als bestuurder van een motorrijtuig of aanhangwagen op de weg niet verplicht bent om een kenteken te voeren?

  3. Arts Jansen verliest in een tenniscompetitiewedstrijd van zijn vroegere patiënt Dijkstra. Hij hoort van zijn tennispartner Brouwer, die tevens advocaat is, dat Dijkstra bij het advocatenkantoor van Brouwer heeft gesolliciteerd. Jansen deelt uit wraak aan Brouwer mee dat Dijkstra in zijn studie erg veel last van stress gehad heeft, een mededeling die hij, gelet op zijn beroep, geheim had moeten houden. In welk wetsartikel is deze openhartigheid van Jansen eventueel strafbaar gesteld?

  4. Is artikel 7:180 BW een schakelbepaling?

 

  1. Discriminatie is niet toegestaan

  2. D

  3. Art 6:203

  4. D. artikel 1 van de faillissementswet

  5. A. ja

B. A

  1. D. artikel 7:447 lid 1 BW

  2. D. artikel 8 2.A wegenverkeerswet publiekrecht

  3. A. artikel 1:150 BW A, B en C goed

B. 1- D 2-A 3-B 4-C

  1. D. artikel 1: 37 BW

  2. C. artikel 1.17 Raad van State

  3. B. artikel 617 van boek 7

  4. Nee, artikel 29.1 strafvordering

  5. Artikel 37 van wegenverkeerswet

  6. Artikel 272,1 strafrecht

  7. Ja, 140 van Boek 4 BW

 

  1. In hoeverre is in een grondwettelijke bepaling of in een bepaling van het Statuur voor het Koninkrijk der Nederlanden expliciet vastgesteld dat het Nederlandse staatsbestel een constitutionele monarchie is?

  2. In welke bepaling is geregeld dat de Koning het staatshoofd is?

  3. Uit welke grondwettelijke bepaling volgt dat de Koning afstand kan doen van de troon?

  4. Op grond van welke wet worden de Kamerleden geacht de eed of de belofte af te leggen wanneer de Koning wordt beëdigd en ingehuldigd?

  5. Welke zelfstandige bevoegdheden heeft de Koning volgens de Nederlandse Grondwet?

  6. Welke staatkundige rol speelt de Koning in de ministerraad?

  7. Artikel 42 lid 2 Grondwet en artikel 2 lid 1 Statuut bepalen dat de Koning onschendbaar is. Wat houdt dit in?

  8. Wat is rechtens het gevolg als de Koning geen wettelijke toestemming vraagt voor het aangaan van een huwelijk?

  9. Beloven de ministers trouw aan de Koning bij aanvaarding van hun ambt?

  10. In het voorjaar van 2015 ontstond enige commotie omdat het Openbaar Ministerie iemand wilde vervolgen vanwege zijn uitspraak ‘Fuck de Koning’. Welke bepaling maakt het strafrechtelijke vervolging in beginsel mogelijk?

 

  1. Artikel 24 GW

  2. Artikel 24 GW en artikel 42 GW

  3. Artikel 27 GW

  4. Wet beëdiging en inhuldiging van de koning

  5. Aan de koning komen geen bevoegdheden toe

  6. Artikel 45 GW. Geen zelfstandige bevoegdheden

  7. De ministers zijn verantwoordelijk

  8. Artikel 28 GW. Dat hij dan afstand doet van het koningschap

  9. Artikel 49 GW. Nee, ze beloven trouw aan hun ambt en de grondwet

  10. Artikel 11. 9.1 belediging van de koning

Werkgroep 3

  1. Attributie is het scheppen van de bevoegdheid om een bepaald soort wettelijke regels vast te stellen en die bevoegdheid (al dan niet beperkt) toe te kennen aan een bepaald orgaan (81 GW). Delegatie is –kort gezegd- het overdragen van de bevoegdheid om nadere regels over een bepaald onderwerp vast te stellen binnen het kader van de hogere regeling. Soms draagt een orgaan dat zijn wetgevende bevoegdheid door delegatie heeft verkregen, die bevoegdheid op zijn beurt weer over aan een ander orgaan. Dit wordt subdelegatie genoemd.

  2. A. dit is een wet in formele zin, omdat er gesproken wordt over ‘gemeen overleg der Staten-Generaal’ . Dit duidt op de medewerking van de Staten Generaal. Daarnaast wordt er gesproken over ‘wij Beatrix’ dit duidt op de regering. Dus dit is een wet gemaakt door de Staten Generaal en de Regering waardoor het een wet in formele zin is (81 GW).

B. een geattribueerde bevoegdheid. Omdat er regels worden vastgesteld, deze worden niet overgedragen aan een ander orgaan. Dit is een vrijwillige wetgeving door de formele wetgever (81 GW).

  1. A. een koninklijk besluit. Omdat er gesproken wordt over ‘wij Beatrix’ duit duidt op de regering (81 GW). Daarnaast wordt er geschreven: ‘gehoord door de Raad van State’. Daardoor is het automatisch een AMVB (73GW).

B. de bevoegdheid wordt overgedragen aan de minister dus is het een gedelegeerde bevoegdheid. Dit staat in artikel 163 lid 10.

  1. A. een ministeriële regeling. Omdat er begonnen wordt met ‘de Minister van Justitie’.

B. een gedelegeerde bevoegdheid, omdat de bevoegdheid wordt overgedragen aan de minister (artikel 163.5).

  1. A. onjuist, er staat ‘behoudens bij de wet’ dit duidt op een geattribueerde formele wet..

B. juist, dit wordt toegestaan aan volkenrechtelijke organisaties. Dit is te concluderen omdat er staat ‘geeft regels’.

C. onjuist, dit wordt door de “wet bepaald”.

D. Juist, “bij of krachtens de wet”.

  1. Onjuist, alleen de regering ( 89 GW) en de provinciale staten (127 GW) hebben geattribueerde bevoegdheid. De minister van buitenlandse zaken heeft geen geattribueerde bevoegdheid, omdat dit niet in de grondwet staat.

  2. Juist, een wet in materiële zin is een wet die voor iedereen geldt. Dit kan een formele wet zijn wanneer deze opgesteld is door de regering en de Staten Generaal (81 GW).

  3. Juist, dat is de definitie van een wet in materiële zin.

  4. De wet bescherming persoonsgegevens is te vinden in 10.19. Deze wet is zowel formeel als materieel dus dit is juist. Omdat deze wet gemaakt is in overleg der Staten-Generaal en er geschreven wordt ‘wij Beatrix’. Dit duidt dus op samenwerking tussen de Staten-Generaal en de regering (81GW). Daarnaast is de Raad van State gehoord (73 GW) dit duidt op een avv.

  5. Onjuist, in 89.1 GW staat dat het niet altijd gebaseerd is op delegatie.

  6. Juist, elk algemeen verbindend voorschrift is een Koninklijk Besluit. Een uitleg hierover staat op bladzijde 68 van Verheugt.

  7. Onjuist, er staat “krachtens de wet” dus delegatie is toegestaan, maar sancties mogen niet opgelegd worden want “de wet bepaalt”.

  8. Juist, het is een Koninklijk Besluit want de Staten Generaal wordt er niet in genoemd (89 GW) en het is een amvb omdat de Raad van State wordt gehoord (73GW)het is geen algemene maatregel van bestuur omdat er niet gesproken wordt tot ‘allen’.

  9. onjuist, want een nieuwe wet gaat voor een oude wet.

  10. Onjuist, de rechter mag de wet in formele zin niet toetsen aan de Grondwet (120 Gw)

  11. Juist, een ieder verbindende verdragsbepaling staat helemaal boven aan de hiërarchie van de wetten (94GW)

  12. onjuist, dit wordt geregeld in artikel 7 van de Bekendmakingswet.

  13. Onjuist, er wordt juist in vermeld dat dit niet mag.

  14. A. hierbij botsen artikel 1 GW en artikel 9 GW.

B. hierbij botsen artikel 1 GW en artikel 23 GW.

  1. Onjuist, lid 1 is sociaal en lid 2 niet omdat hier geen actieve rol van de regering bij nodig is.

  2. Juist, het recht tot petitie.

  3. Onjuist, de directeur kan zich beroepen op het recht op privacy. In de wet wordt namelijk gesproken “behoudens ieders verantwoordelijkheid”.

Werkgroep 4

  1. 1. Heeft de verdachte zich bij afbeelding opzettelijk beledigend uitgelaten over een groep mensen wegens hun ras (artikel 37)?

2. Nee, een gebaar kan niet gezien worden als een afbeelding.

3. Systematische interpretatie, het wordt vergeleken met andere wetten.

4. Neutraal, het wordt niet breder of enger getrokken.

  1. 1. Is artikel 7 een ieder verbindend voorschrift van artikel 93?

2. Artikel 7 is een ieder verbindend verdrag, dus er wordt geen subsidie verleend.

3. Wetshistorische interpretatie, er wordt namelijk gesproken over de totstandkoming. Daarnaast bevat het ook een teleologische interpretatie, dit is terug te vinden in de laatste alinea.

4. Extensief, er wordt een ruime uitleg verleend.

  1. 1. Valt het met handen naar binnen gaan onder huisvredebreuk (artikel 12)?

2. Dit valt wel onder huisvredebreuk.

3. Teleologische en wetshistorische interpretatie.

4. Extensief, er wordt een ruime uitleg verleend.

  1. 1. Vallen parkieten onder pluimvee?

2. Parkieten vallen niet onder pluimvee.

3. Grammaticale interpretatie.

4. Neutraal, vaak is een grammaticale interpretatie neutraal.

  1. 1. Is het beroep van prostituee een vrij beroep?

2. Dit is geen vrij beroep.

3. Systematisch of grammaticaal.

4. restrictief of neutraal.

  1. 1. Is Christina H. het feitelijke stiefkind van A.T.H. volgens artikel 249 lid 1 sr?

2. Ze is geen stiefkind.

3. Wetshistorisch of wetsystematisch.

4. restrictief, er wordt een strengere uitleg verleend.

Werkgroep 5

  1. Door de tijd heen is de taak van de rechter uitgebreid. In eerste instantie was er alleen nog maar sprake van wetstoepassing, later werd dit omgevormd tot rechtsvorming. In de wet staan nog altijd aanwijzingen dat de rechterlijke bevoegdheid zich zou moeten beperken tot toepassing van de wet (artikel 120 GW), dit is inmiddels achterhaald. Daarnaast past de rechter ook uitspraken van de Hoge Raad toe tegenwoordig.

  2. De onafhankelijkheid van de rechter is hoofdzakelijk geregeld in de Grondwet, de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Bijvoorbeeld artikel 117 lid 4 van de Grondwet. Daarnaast worden rechters voor het leven benoemd (artikel 117 lid 1 GW) en kunnen ze alleen ontslagen/geschorst worden door de Hoge Raad (artikel 117 lid 3 GW)

  3. Ja, rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast hebben een geheimhoudingsplicht. Dit staat in de wet op de rechtelijke organisatie artikel 7 lid 3 + artikel 13 RO + artikel 28 bibob.

  4. Nee, deiure niet (artikel 12 wet Ab). Defacto wel want de jurisprudentie valt hieronder.

  5. Schriftelijk document met een oproep om voor het gerecht te verschijnen (artikel 111 Rv)

  6. Een voorziening in rechte die tegen een rechterlijke beslissing kan worden ingesteld bij hetzelfde orgaan dat de beslissing genomen heeft of bij een hoger orgaan. Bijvoorbeeld hoger beroep of cassatie.

  7. A. artikel 111 lid 2 sub b wet RO

B. nee, de conclusie is niet meer dan een advies, de Hoge Raad is er niet aan.

  1. Onjuist, de rechter maakt gebruik van de wethistorische interpretatiemethode, omdat er wordt teruggegrepen op de totstandkoming en het doel van de wetgever.

  2. Juist, aan beide arresten wordt ‘goed’ een ruimere betekenis gegeven. Dus het artikel wordt extensief geïnterpreteerd.

  3. onjuist, in plaats van ‘vonnis’ moet er ‘arrest’ staan.

  4. Onjuist, dit is afhankelijk gestel van de rechtsgrond van de vordering van de eisende partij (artikel 6 Rv). Honderd jaar geleden is dit gewijzigd. In het arrest Gildemond-Noordwijkerhout staat dat publiekrechtelijk altijd burgerlijk is.

  5. Juist, partijen bepalen of en waarover wordt geprocedeerd (23+24 RV).

  6. Onjuist, partijen zijn verplicht de waarheid te vertellen (21 RV).

  7. Onjuist, alleen de Procureur-Generaal kan dat (111.2 sub c RO + 78.7 RO.

  8. Juist, de Hoge Raad onderzoekt ook gewoonterecht en ieder verbindende verdragen.

  9. Absolutie competentie: welk soort rechter is bevoegd om van een bepaald geschil kennis te nemen? Dit is te vinden in de Wet op de Rechtelijke Organisatie. Rechtbank = artikel 42 RO, Gerechtshof = artikel 60 RO en de Hoge Raad = artikel 78 RO. Daarnaast is de vraag bij welke rechter de zaak moet worden aangebracht: kanton rechter = 93 RV of civiel rechter = NIET 93 RV. Daarnaast staan er nog uitzonderingen in artikel 100 RV en verder. Op deze manier moet het ook opgeschreven worden bij een tentamen.

Relatieve competentie: hangt af van de woonplaats van de gedaagde. Uitzonderingen staan in artikel 100 RV en verder.

  1. A. De rechtbanken artikel 42 wet RO, omdat het in eerste aanleg is. En de kanton rechter omdat dit staat in artikel 93 sub c RV.

B. Zaandam, artikel 99 lid 1 RV. Het is statuair gevestigd ( artikel 1.10 BW)

  1. A. De rechtbanken artikel 42 wet RO, omdat het in eerste aanleg is. De kantonrechter op grond van artikel 93 sub A RV.

B. de rechtbank van Groningen artikel 99 lid 1 RV + artikel 101 RV.

C. Nee, dan moet het bedrag hoger zijn dan 1750 euro (artikel 332 lid 1 RV).

  1. A. de rechtbank artikel 42 wet RO, want het is in eerste aanleg. De civiele rechter op grond van artikel 93 (kanton niet).

B. De rechtbank van Groningen (artikel 102 RV), maar ook de rechtbank van Zwolle (artikel 99 lid 1 RV).

C. Ja, bij het gerechtshof. Artikel 60 RO.

  1. A. Nee, de Hoge Raad onderzoekt slechts de vraag of het recht is geschonden en of er sprake is van vormverzuimen, zoals een motiveringsgebrek (artikel 419 lid 3 RV).

B. artikel 79 RO.

C. Wanneer de zaak meteen bij de Hoge Raad komt en niet eerst beoordeelt is door een rechtbank. Dit gebeurt wanneer de mensen van staatsorganen, misdrijven hebben gepleegd (artikel 76 RO).

  1. A. Het gaat niet over het feit of het recht geschonden is, of er sprake is van vormverzuimen of motiveringsgebrek (artikel 79 RO), het tweede stuk is wel juist (artikel 419 lid 3 RV).

B. De Hoge Raad kan terugwijzen, verwijzen of de zaak behandelen. In dit geval zal de Hoge Raad de zaak terugwijzen, omdat er nieuwe feiten aan de orde zijn gekomen (artikel 421 RV).

Werkgroep 6 

Opdracht 2.1

  1. Eerste aanleg = Waar iemand begint met een procedure. Meestal is dat de rechtbank. De eerste aanleg wordt ingesteld met een dagvaarding, daaruit volgt de eis (art. 42 RO).

  2. Dagvaarding = Oproep om voor het gerecht te verschijnen (art.111 RV).

  3. Verstek = Niet verschijnen van de gedaagde of de verdachte op de rechtszitting. De rechtbank kan de aak dan behandelen of niet ontvankelijk verklaren (art. 139-142 RV). Verzet = 1. Het rechtsmiddel tegen een uitspraak dat iemand kan indienen die bij verstek (afwezigheid) veroordeeld is. Het is ook een rechtsmiddel tegen onjuist in rekening gebracht griffierecht of tegen een dwangbevel (art. 143-140 RV). 2. Als een verdachte in de opgelegde straf door de officier van justitie, kan hij hiertegen verzet aantekenen bij de strafrechter. Deze zal de zaak vervolgens opnieuw bekijken.

  4. Enquête = Zitting waarin de rechter getuigen hoort in een civiele zaak (art 168-185 RV).

  5. Comparitie van partijen = Het op rechterlijk bevel persoonlijk verschijnen van partijen voor de rechter, meestal om tot een schikking te komen of nadere uitleg te geven. Er zijn in de verschillende procedures twee soorten comparities die kunnen worden bevolen (art. 87,88 RV) :

  • Inlichtingencomparitie

  • Schikking comparitie

  1. Tussenvonnis – eindvonnis = Soms velt de rechtbank niet onmiddellijk een eindvonnis (een eindbeslissing) maar een tussenvonnis alvorens recht te doen. Dit betekent dat de rechtbank oordeelt dat er nog niet onmiddellijk een uitspraak kan gedaan worden. In dit geval zal de rechtbank aanduiden wat haar verwachtingen zijn van de partijen (art. 232 RV+230 RV).

  2. Hoger beroep of appel = Het opnieuw behandelen van een zaak door een hogere rechter. Het kan zijn dat meer dan één partij in een procedure zich niet kan vinden in het vonnis in eerste aanleg. Alle partijen kunnen hoger beroep instellen. Als niet alleen de appellant, maar ook de geïntimeerde het vonnis (deels) wil laten vernietigen, wordt het hoger beroep van de appellant aangeduid als “principaal appel” en het door de geïntimeerde ingediende hoger beroep als “incidenteel appel” (art. 332 RV ).

  3. Niet-ontvankelijkheid – ongegrondheid = niet vatbaar voor berechting.

  4. Cassatie = In cassatie gaan bij de Hoge Raad tegen een beslissing van een lagere rechter (art. 79 RO+ art. 419 RV).

  5. Eiser(es) tot cassatie – verweerder/verweerster in cassatie = De partij die om de cassatie heeft gevraagd wordt eiser tot cassatie genoemd, de tegenpartij de verweerder in cassatie.

Bron: https://www.rechtspraak.nl/Recht-In-Nederland/JuridischeBegrippenlijst/Pages/default.aspx#AZLetterE

Opdracht 2.2

  1. Grief = bezwaar dat in hoger beroep wordt aangevoerd tegen uitspraak van de eerste rechter.

  2. Cassatiemiddel = een verweermiddel: redenen om in cassatie te gaan (art 407 lid 2 RV en art 79 RO)

  3. Conclusie van de P-G/A-G = een conclusie op de rechtsvraag wat wordt aangediend als advies aan de Hoge Raad (art. 117 lid 1 GW + art 429 lid 1 RV + art. 112 e.v. RO).

  4. Een noot = een mening van een jurist op een arrest.

  5. Annotator = degene die een noot toevoegt aan het arrest. M.R. Mok is de annotator.

Vragen bij het arrest Blommaard/Gemeente Utrecht

  1. A. Eiser tot cassatie r. 3

B. Verweerder in cassatie r. 16

  1. Is van Bachem aansprakelijk volgens artikel 162 boek 6?

  2. De verweerder in cassatie r. 21+r.22

  3. Dat wordt ingesteld als het beroep in cassatie bij het principiële appel wordt ingesteld r.98.

  4. De verweerder in cassatie, want het middel wordt samengevat.

  5. Restrictief, volgens de Hoge Raad is dit te eng beoordeelt r. 90-94 en r. 95+96.

  6. Schending van het recht.

  7. Dit wordt verworpen r. 112 + r. 117.

  8. Er is sprake van formele rechtskracht zodra er geen rechtsmiddelen tegen een rechterlijke uitspraak kunnen worden aangewend r. 160.

  9. Ja, de annotator heeft wel kritiek maar is het uiteindelijk eens met het arrest van de Hoge Raad r. 209.

  10. De beoordeling is onderworpen aan het privaatrecht en het bevat op dezze manier kortere termijnen.

  11. De Rechtbank : artikel 42 wet RO

Het gerechtshof : artikel 60 wet RO

De Hoge raad : artikel 78 wet RO

Werkgroep 7 

  1. Een koopovereenkomst, dit komt tot stand door aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW). Een aanbod bestaat uit een wil en een verklaring (art. 3:33 BW) en het is een meerzijdige rechtshandeling, want het is een menselijke handeling waarbij het rechtsgevolg de koopovereenkomst is en waarbij de wil van meer dan één persoon naar voren komen (artikel 3:33 BW). Uit deze overeenkomst vloeien twee verbintenissen: Max heeft het recht op de fiets en op Jan drukt de plicht om de fiets ook daadwerkelijk over te dragen. Omdat Max minderjarig is, is deze overeenkomst in principe vernietigbaar (art. 3:32 lid 2 BW). Maar omdat er vanuit gegaan wordt dat Max in staat moet zijn een fiets te kopen van 60 euro, is dit niet vernietigbaar.

  2. A. Als een eenzijdige rechtshandeling, want het rechtsgevolg is hier het aanbod van schenking (artikel 3:33 BW), daarnaast is het eenzijdig omdat Piet dit geheel zelfstandig kan doen. Amalia kan de Porsche wel weigeren, want de schenking is pas definitief wanneer de wederpartij deze aanvaard.

B. Piet kan dit dan vastleggen in zijn testament, dit wordt een legaat genoemd (art. 4:117 BW). Dit is dan te kwalificeren als een eenzijdige rechtshandeling, want het komt tot stand enkel door de wil van Piet.

  1. Een rechtens niet-afdwingbare verbintenis (art. 6:3 lid 1 BW). Oftewel een vorderingsrecht zonder rechtsvordering. Voorbeeld: de verjaarde verbintenis (art. 3:306 e.v. BW) of een natuurlijke verbintenis die uit een rechtshandeling voortkomt.

  2. Juist, het is een rechtsfeit dat niet door menselijke handeling is voortgebracht (dit wordt gezien vanuit het rechtssubject, in dit geval Sophie. Zij is op de wereld gezet zonder dat ze er iets aan kan doen) het geboren kind wordt drager van rechten en plichten. Deze rechten staan beschreven in art 1:1247 lid 2 BW.

  3. Onjuist, door zonder reden een geldbedrag over te maken op iemands rekening heeft het geen beoogd rechtsgevolg. Dit is een feitelijke handeling (art 6:203 BW).

  4. Juist, de erkenning van een kind wordt aangemerkt als een eenzijdige rechtshandeling (art. 1:203-206 BW). Het is een rechtshandeling omdat de vader de erkenning als rechtsgevolg beoogd. Het is eenzijdig omdat het enkel afhankelijk is van de wil van de vader.

  5. Onjuist, vanuit een verbintenis volgt een recht en een verplichting. Niet uit elke rechtshandeling volgt een recht en een verplichting. Een rechtshandeling kan ook beogen een verbintenis teniet te laten gaan (opzeggen huur o.i.d.).

  6. Onjuist, een verbintenis kan ook voortvloeien uit een feitelijke handeling (art. 6:162 BW).

  7. Juist, bijvoorbeeld bij een onrechtmatige daad. Dan is de dader verplicht schadevergoeding te betalen (art.6:162 BW).

  8. Juist, omdat een overeenkomst een rechtsfeit is. Aangezien een overeenkomst één of meer rechtsgevolgen heeft. Een rechtsfeit is een feit met één of meer rechtsgevolgen.

  9. Onjuist, Koelio en Sixpac beogen geen rechtsgevolg (dat zij de schadevergoeding zullen moeten betalen). Daarom is dit een feitelijke handeling. De wil van de partijen doet er hierbij niet toe.

  10. A. Ja, er is sprake van aanbod en aanvaarding (art 6:217 BW).

B. Ja, er is sprake van een aanbod van de ene partij en de aanvaarding daarvan door de wederpartij (art. 6:217 lid 1 BW).

C. Nee, er is geen koopovereenkomst tussen Knaak en Lots.

  1. Nee, het is in strijd met de openbare orde, de wet en/of de goede zeden (art.3:40 BW).

  2. Ja, er is sprake van een aanbod en een aanvaarding (art. 3:33 lid 3 BW). Flikkema kan deze overeenkomst nietig verklaren door wilsgebrek ‘dwaling’ (art. 6:228 BW). Dus een vernietigbare overeenkomst is een geldige overeenkomst TOTDAT deze vernietigd is. Een nietige overeenkomst heeft nooit bestaan en is dus ook nooit geldig geweest. Dit zijn twee verschillende.

  3. A. Nee, het aanbod van de verkoper bestaat uit een wil van duizend euro en een verklaring van honderd euro. Daarom is er geen sprake van een aanbod. Wanneer er geen aanbod is kan er ook geen overeenkomst tot stand komen (art. 3:33 BW). Dit hangt af van het feit of de prijs redelijk is. Wanneer er een tv wordt aangeboden voor 100 euro wat eigenlijk 120 had moeten zijn, is de prijs redelijk en kan de koper niet vermoeden dat de prijs niet klopt, dus is de overeenkomst wel geldig. In dit geval is het verschil tussen 100en 1000 niet een redelijk verschil, en kan de koper doen vermoeden dat het niet klopt, waardoor de overeenkomst dus niet geldig is.

B. Ja, dit staat beschreven in art. 1:234 lid 1 BW.

  1. Onjuist, iemand die onder curatele gesteld wordt is handelingsonbekwaam volgens art. 1:381 lid 2 BW. Hierin staat dat de rechtshandelingen van de onder curatele gestelde vernietigbaar zijn (art. 3:33 BW).

  2. Onjuist, Leenstra is handelingsonbekwaam volgens art. 1:381 lid 2 BW en de rechtshandelingen van Leenstra zijn vernietigbaar volgens art. 3:33 BW. Alleen de curator van Leenstra kan de vernietiging inroepen (art. 3:50 RO). De curator hoeft niet te vernietigen, in dit geval zal hij waarschijnlijk niet tot vernietiging overgaan omdat deze koop positief uitvalt.

  3. Juist, een overeenkomst bestaat uit een aanbod en een aanvaarding. De wil en verklaring van de aanbieder komen niet overeen namelijk: 25 euro en 30 euro. Maar de koper kon niet weten dat de verkoper een fout maakte toen hij de prijskaartjes van de stoelen zag. Daarom is er wel sprake van een overeenkomst (art. 3:35 BW).

  4. Juist, er is een overeenkomst tot stand gekomen omdat er sprake is van een aanbod en een aanvaarding (art. 6:217 BW). De schenking is vernietigbaar omdat grootvader onder dwang beslist heeft er is sprake van misbruik van omstandigheden en/of bedreiging(art.3:44 lid 2 BW).

Werkgroep 8 

Arrest een ontrouwe partner

  1. Het scheiden van de verweerder en de eiser. Terwijl zij een kind hebben en eens samenlevingscontract hebben ondertekend. Ze zijn beide ontrouw geweest, vlak voor het sluiten van de overeenkomst en daarna ook nog.

  2. De verweerder in cassatie (r. 176 tot r. 178).

  3. De verweerder vordert vernietiging van de samenlevingsovereenkomst wegens dwaling (art. 6:228 lid 1 BW).

  4. Deze kan worden ingesteld door de gedaagde in een procedure die is ingeleid met een dagvaarding (art. 136 RV). ( verder uitleg hierover op bladzijde 368 van het boek)

  5. De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen, en in reconventie een comparitie van partijen gelast en iedere verdere beslissing aangehouden (r. 196 tot 198).

  6. Het hof heeft het vonnis in conventie vernietigd en beide samenlevingsovereenkomsten op grond van dwaling vernietigd (r. 153 +154). De eiseres tot cassatie had de verweerder op de hoogte moeten stellen van haar relatie met de betrokkene toen de samenlevingsovereenkomst werd getekend (r. 520 tot 528).

  7. Of de bedoeling van procespartijen bij het aangaan van een samenlevingsovereenkomst een beroep op dwaling rechtvaardigt (art. 6:228 lid 2 BW)( r.95).

  8. Ja, (r.428-447) het hof heeft te weinig aandacht besteed aan wat de partijen ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan.

  9. Het doel van de overeenkomst (r. 440-443).

  10. Er zal niet zo snel sprake zijn van mededelingsplicht, maar in dit geval zal er wel sprake van zijn (r.127-133).

  11. Restrictief, de Hoge Raad geeft aan dat het wel kan, maar dat het maar kan in een heel klein aantal gevallen (r. 127-129).

Casus een trouweloze trouwbelofte

  1. Dwaling bij het tekenen van de overeenkomst.

  2. Nee, een beroep op dwaling bij een samenlevingsovereenkomst kan wel, maar dan alleen op vermogensrechtelijke zaken en dus niet op omgangsregelingen (r.111).

  3. Ja, wanneer er werkelijk sprake is van dwaling zal de overeenkomst vernietigbaar zijn. Bij Theo en Corena is de kans niet groot dat dit ook zal gebeuren. Een beroep op dwaling kan alleen tijdens het sluiten van de overeenkomst en Corena is pas na de overeenkomst vreemdgegaan. (art 6:228 BW)

  4. Ja, dan zou ze al vreemdgaan voor het sluiten van de overeenkomst. Dan zou Theo zich wel kunnen beroepen op dwaling.

Arrest Gomes/Rental

  1. De verweerder in cassatie (Rental).

  2. A. de verweerder eist vernietiging van de huurovereenkomst, doordat er sprake is van dwaling(r.260-264). De eiser in cassatie vordert alles op grond van dwaling.

B. artikel 6:228 lid 1 sub b en artikel 6:562 BW

  1. Eiser tot cassatie (r.262).

  2. Gomes moet worden geacht de omstandigheid bij het aangaan van de overeenkomst te hebben aanvaard. De kilometerstand was onlogisch, de verkoper kon niet instaan voor de kilometer stand en de koper heeft geen onderzoek gedaan naar de kilometerstand (r.18-37).

  3. A. eiser tot cassatie (r. 273).

B. dat het hof onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de onderzoekplicht, dat het hof onvoldoende onderzoek gedaan heeft naar de grond van dwaling en dat het hof onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de onjuiste kilometerstand en de mededelingsplicht van de verkoper (vanaf r.69).

C. Eerste klacht (r.161-167), tweede klacht en derde klacht (r. 220-250) .

D. De HR verwerpt onderdeel 1 maar aanvaard de klacht uit onderdeel 2+3.(r.404-410).

Werkgroep 9 

  1. Dit moet worden bekeken aan de hand van het Haviltex criterium. Er moet dus niet puur taalkundig gekeken worden naar de overeenkomst, maar ook naar de bedoeling van de partijen bij het sluiten van de overeenkomst en de verwachtingen van de partijen die ze hier bij hebben. De bedoeling leidt er toe dat de ring niet is verkocht. De bedoeling van Iris is om haar bestek te verkopen.

  2. Nee, in deze overeenkomst is geen afspraak gemaakt over de plaats van levering. In zo’n geval, vult de wet dit aan. De wet bepaalt dan dus waar het geleverd moet worden. Dit volgt uit art. 6:248 BW (aanvullend recht). Uit art. 6:41 sub b BW volgt dat het product wordt geleverd op de plaats waar de schuldenaar zijn beroep/bedrijf uitoefent. In dit geval is dat Sneek. Daarom kan Niels niet met succes vorderen dat Douwe zijn materialen in Zaandam aflevert (let op: Niels mag alles vorderen, let goed op of er in de vraag staat ‘met succes vorderen’ of ‘vorderen’).

  3. A. Wanprestatie, art. 6:74 lid 1 BW.

B. Ja, op grond van art. 6:106 lid 1 sub b BW.

  1. A. Nee, de enige eis is dat nakoming opeisbaar is (art. 3:692 BW).

B. Als de debiteur –al dan niet na ingebrekestelling- niet tijdig de afspraken is nagekomen (art. 6:81 jo art. 6:82 lid 1 BW).

C. Ja, soms is nakomen blijvend onmogelijk (art. 6:83 BW). Bijvoorbeeld wanneer een paard verkocht wordt en deze een week later geleverd zal worden, maar in die week overlijd.

D. Nee, volgens art. 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming de bevoegdheid tot de wederpartij om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden.

  1. Dan zal Flikkema de overeenkomst moeten ontbinden (art. 6:265 lid 1 BW). Omdat in dat geval de verplichtingen van beide partijen vervallen en hij dus niet meer zal hoeven te betalen. Vanuit die ontbinding ontstaan ongedaan making verbintenissen (art. 6:271 BW). Daarnaast kan hij dan nog schadevergoeding eisen volgens art. 6:74 lid 1 BW.

  2. Berend kan af van zijn overeenkomst door het te ontbinden (art. 6:265 lid 1 BW). Verzuim is niet nodig op basis van art. 6:265 lid 2 BW, omdat nakoming blijvend onmogelijk is. Ook heeft hij recht op schadevergoeding omdat stoeterij ‘het paard’, Reginald X niet in de wei hadden moeten laten staan. Hier is dus niet sprake van overmacht. Het is echter blijvend onmogelijk voor stoeterij ‘het paard’ om de overeenkomst na te komen, daarom heeft Berend recht op schadevergoeding (art. 6:74 lid 1 BW).

  3. Ja, retentierecht art. 3:290 BW. Art. 3:291 BW geeft aan dat het ook geldt voor derden. Art. 6:262 BW en art. 6:52 BW geeft de bevoegdheid aan Tim Janssen.

  4. Onjuist, de inhoud van de overeenkomst wordt ook bepaald door de wet, de gewoonte en de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW). Het Haviltex criterium speelt een rol bij hoe de schriftelijke overeenkomst moet worden uitgelegd.

  5. Onjuist, een beroep op wanprestatie leidt nooit tot vernietiging van een overeenkomst. Dit kan wel leiden tot schadevergoeding (art. 6:74 lid 1 BW) of dit kan leiden tot ontbinding (art. 6:265 lid 1 BW).

A. Onjuist, er zijn ook andere zaken waardoor een overeenkomst kan worden ontbonden (art. 6:265 lid 2 BW).

B. Onjuist, zonder ingebrekestelling kan verzuim ook intreden bijvoorbeeld al voldaan is aan de eisen van art. 6:83 BW.

C. Juist, ingebrekestelling en verzuim zijn in zo’n geval niet aan de orde (art. 6:74 lid 2 BW).

D. Onjuist, wanneer de schuldenaar heeft aangegeven dat hij in de nakoming tekort zal schieten, is ingebrekestelling niet nodig (art. 6:83 sub c BW).

  1. Juist, want nakoming van de overeenkomst is nog mogelijk. Er treedt een verzuim regeling in (art. 6:74 lid 2 BW). Op grond van art. 6:81 sub c BW treedt verzuim onmiddellijk in werking na de mededeling van Taco Mesdag.

  2. Juist, er is hier geen sprake van een schriftelijke ingebrekestelling. Daarom is er in dit geval ook geen sprake van verzuim.

  3. Juist, dit staat in art. 6:83 sub b BW. Hij verricht hier een onrechtmatige daad.

  4. Juist, nakoming is nog steeds mogelijk. Op grond van art. 6:265 lid 2 BW is verzuim noodzakelijk.

  5. Juist, op grond van art. 6:265 lid 1 BW kan Willemse de overeenkomst ontbinden. Op basis van art. 6:74 lid 1 BW zou eventueel schadevergoeding gevorderd kunnen worden, dan moet de tekortkoming wel toerekenbaar zijn. Dit volgt uit art. 6:75 BW. In dit geval is de tekortkoming niet toerekenbaar. Dus hij heeft geen recht op schadevergoeding, er is hier sprake van overmacht.

Werkgroep 10 

Vragen bij arrest geldnet/kwantum

  1. Op 18 september 1990 hebben Kwantum en Geldnet een overeenkomst gesloten. Geldnet zou vier maal per week geld vervoeren vanaf de filialen van Kwantum naar de geldtelcentrale. Op vrijdag 22 september en zaterdag 23 september heeft Geldnet zendingen opgehaald bij filialen van Kwantum en dit opgeslagen in haar filiaal. Op zaterdagavond 23 september is er een overval gepleegd in het filiaal van Geldnet. Een medewerker van Geldnet heeft deze overval mede beraamd (r. 33-51).

  2. Verweerster in cassatie .

  3. Heeft eiser tot cassatie een wanprestatie gepleegd (art. 6:74 BW) en kan G. gekenmerkt worden als hulppersoon (art. 6:76 BW)?

  4. Verweerster in cassatie (principaal appèl) en eiseres tot cassatie (incidenteel appèl) r. 234-238.

  5. Is de medewerker van eiseres tot cassatie hulppersoon te noemen tijdens de overval (art. 6:76 BW)?

  6. G. moet worden gezien als hulppersoon van eiseres tot cassatie r. 76-100

  7. Het hof verwerpt alle grieven, zoals deze door verweerder in cassatie zijn aangegeven en verwerpt alle grieven die door eiseres tot cassatie zijn aangegeven r. 160- 163

  8. Eiser tot cassatie moet verweerster in cassatie een bedrag betalen van 11,72 gulden r. 230-233 en r. 56-58

  9. G. is geen hulppersoon want het is niet betrokken bij de directe overeenkomst, r.185- 220 en het oordeel van de Hoge Raad staat beschreven in r. 184 . Het Hof geeft hier aan dat G. wel een hoofdpersoon is en de Hoge Raad verwerpt dit.

  10. Er moet nog onderzocht worden of een beroep kan worden gedaan op overmacht ( art 7:74 BW en art 8:1090 BW en art 8:1098 BW).

Vragen bij de casus ‘The red gent’

  1. Ja, er is sprake van een aanbod van de ene partij en een aanvaarding daarvan door de wederpartij (art. 6:217 lid 1 BW).

  2. Joshua is aansprakelijk voor de fouten van door hem ingeschakelde personen en wanprestatie (art 6:74 BW en art. 6:76 BW)

  3. Ja, O.J.H. is hier de hulppersoon net als G. bij Geldnet (art. 6:76 BW).

  4. Nee, hij werd niet ingeroepen door Joshua bij de verbintenis en kan dus niet aangemerkt worden als hulppersoon.

Vragen bij het arrest Tiwox/X

  1. X heeft de huurovereenkomst overtreden door hennepplanten te kweken r. 23-51

  2. Appelant r. 47-51

  3. De inrichting van een hennepkwekerij is in strijd met art. 7:213 BW en 7:214 BW en in strijd met de voorwaarden die op de huurovereenkomst van toepassing zijn.

  4. Een wanprestatie, X houdt zich niet aan de voorwaarden uit de overeenkomst.

  5. Voor het ontbinden van een huurovereenkomst, moet de verhuurder altijd naar de rechter gaan(art. 7:231 BW).

  6. Appelant heeft hoger beroep ingesteld r. 6

  7. Schiet de geïntimideerde tekort in de nakoming van de huurovereenkomst en rechtvaardigt dit ontbinding van de overeenkomst (art. 7:213 BW en art:7:214 BW)?

  8. A. nee, omdat niet kan worden vastgesteld over en sprake is van een beroeps- of bedrijfsmatige teelt. r. 63-r.72

B. Alle huurgeschillen komen in de eerste plaats bij de kantonrechter (art 93 sub c Rv).

  1. Ontbindt de huurovereenkomst tussen Tiwos en X. r. 170

Werkgroep 11 

  1. A. Onrechtmatige daad (art.6:162 BW)

B. Nee, de sancties voor strafrechtelijke vervolging zijn compleet anders dan die van de onrechtmatige daad, waarbij het gaat om het vergoeden van de schade voor de benadeelde. De strafrechtelijke procedure en de civielrechtelijke procedure zijn beide compleet verschillend.

C. Ja, de civielrechtelijke procedure heeft invloed op de strafrechtelijke procedure. Kortom: de strafrechtelijke procedure heeft geen invloed op de civielrechtelijke procedure. Andersom heeft het wel invloed.

  1. Nee, de criteria zijn er is sprake van onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, causaal verband en schade ( op een tentamen altijd deze vier criteria noemen). Er is geen sprake van onrechtmatigheid door Zwart, omdat Zwart in principe niks doet. Minnema maakt wél inbreuk op een recht. Zwart is niet degene waartegen Kregel schadevergoeding zal kunnen eisen. Kregel zou wel schadevergoeding kunnen eisen van Minnema. Één van de vier vereisten is de toerekening aan de dader. In dit geval is Zwart niks toe te rekenen en Minnema wel.

  2. Ja, er is hier sprake van gevaarzetting (art. 6:162 lid 2 BW) het is namelijk in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. Op grond van het Kelderluikarrest en de vier criteria die daar zijn gegeven is hier sprake van gevaarzetting. 1. De mate van waarschijnlijkheid dat een normaal persoon het gevaar niet herkend, aangezien de ladder niet geschikt was. 2. De kans op een ongeval, de kans op een ongeval is hier groot. 3. Ernst van de mogelijke gevolgen, het slachtoffer zou dood neer kunnen vallen. 4. De bezwaarlijkheid van de te nemen maatregelen, die bezwaarlijkheid is niet groot; de ladder had verwijderd kunnen worden (ook bij gevaarzetting alle vier criteria noemen).

Vervolgens alle vier criteria van de onrechtmatige daad noemen: is er sprake van een onrechtmatigheid (ja), kan het toegerekend worden aan De Houten Klomp (ja), is er sprake van een causaal verband ( ja, (art 6:101 BW) deels is het te wijten aan De Houten Klomp en deels is het te wijten aan Kurk omdat hij ervaring had met ladders), is er sprake van schade (ja, vermogensschade en ander nadeel (art 6:95 BW)).

  1. Ja, op grond van de onrechtmatige daad. Er is hier onrechtmatig gehandeld want de harde muziek is in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt. Na belangenafweging is de conclusie dat hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid (art. 3:13 lid 2 BW). Daarnaast is er sprake van toerekenbaarheid (het is aan Broeders te wijten dat de onrechtmatigheid plaats vindt). De schade is het beïnvloeden van het recht op woongenot (art. 6:106 lid 1 sub BW). Er is een causaal verband want de schade zou niet zijn ontstaan als er geen sprake was van onrechtmatig handelen. Op basis van art. 6:103 BW, kunnen ze staking van de geluidshinder vorderen.

  2. Ja, er is hier sprake van onrechtmatigheid omdat dit in strijd is met wettelijke plichten zoals stalking en huisvredebreuk (art. 6: 162 lid 2 BW). Dit is toerekenbaar omdat het aan Wols schuld te wijten is dat de onrechtmatigheid er is. Er is schade (materiële en immateriële (art. 6:95 BW)). Daarnaast is er een causaal verband.

  3. Ja, dit is een onverschuldigde betaling (art 6:203 lid 1 en lid 2 BW).

  4. Onjuist, een verjaarde vordering kan niet teruggevorderd worden (art. 3:306 BW). Er is dan namelijk voldaan aan een natuurlijke verbintenis.

  5. A. onjuist, toerekening kan niet enkel plaats vinden op toerekening van schuld maar ook op toerekening van de wet en op toerekening van de in het verkeer geldende opvattingen (art. 6:162 lid 3 BW).

B. Juist, het causale verband tussen de daad en de schade is één van de vier vereisten.

C. Onjuist, bijvoorbeeld in het arrest Pos/van den Bosch werd bevolen om een huis te leveren. Ook kan er bijvoorbeeld rectificatie gevorderd worden (art. 6:103 BW).

  1. Onjuist, werkgever is aansprakelijk op grond van art. 6:170 lid 1 BW en werknemer is aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad (onrechtmatige gehandeld, toerekenbaar, schade en causaal verband) (art. 6:162 lid 1 BW).

De bezoeker kan werknemer en werkgever aansprakelijk stellen. Op grond van art. 6:102 BW zijn werknemer en werkgever hoofdelijk aansprakelijk en op grond van art. 6:7 BW kan de bezoeker werknemer en werkgever aanspreken.

In art. 6:170 BW staat dat de werkgever uiteindelijk moet betalen omdat daar de draagplicht ligt volgens dit artikel.

  1. A. Juist, een wet in materiële zin kan een wet in formele zin zijn maar dit hoeft niet.

B. Juist, iemand die een strafbaar feit begaat is altijd in strijd met de wettelijke plicht.

  1. Onjuist, de vier criteria moeten worden behandeld.

  2. Onjuist, de eiser moet stellen en bewijzen dat er sprake is van een onrechtmatige daad (art. 6:162 lid 1 BW).

  3. Onjuist, aangezien Carlos ouder is dan veertien zal hij zijn eigen schade moeten dragen (art. 6:164 BW en art 6:169 BW) 

Werkgroep 12 

Vragen bij arrest Kleijnen/Winterthur c.s.

  1. Eisers tot cassatie, ze vorderen een vergoeding van de verweerster in cassatie een vergoeding voor de hen geleden materiële en immateriële schade (r.77-r.91).

  2. Omdat dit de verzekeraar is (r.77-r.81)

  3. A. Er moet iemand overleden zijn door een ernstig ongeval, dit moet tegen de geldende verkeersnorm in gaan en de eiser in cassatie is geconfronteerd met de directe gevolgen van dit opzetdelict (r.34-r.40).

B. Het taxibus-arrest (r.34-r.38).

  1. De directe confrontatie moet restrictief worden opgevat, daar is in dit geval niet aan voldaan (r.58-r.61).

  2. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof. Volgens de Hoge Raad is het niet aan hen om het taxi-bus arrest op te vatten (r.172-r.175).

  3. A. Er is niet sprake van waarneming van het ongeval of directe confrontatie met ernstige gevolgen. Daardoor is er niet sprake van shockschade (r.172- r.175 en r.196-r.201).

B. De A-G. is het eens met de Hoge Raad. De norm moet restrictief opgevat worden, het is aan de wet om deze norm ruimer op te vatten en niet aan de rechter (r.169-r.173).

  1. Dat het bestaan van het geestelijk stelsel in rechte moet kunnen worden vastgesteld (r.137-r.138).

  2. Geen ruime interpretatie meer geven aan het vereiste van rechtstreekse confrontatie uit het Taxibus-arrest (r.191-r.196).

Vragen bij de vonnissen ‘lijkbezorging in Marokko’ en ‘Shockschade weduwe’

  1. Eiseres is in 1997 getrouwd met A, op 30 april 2000 is hun dochter X geboren. Op 28 oktober 2004 is A. om het leven gebracht door gedaagde. De gedaagde is tot een vrijheidsstraf veroordeeld wegens doodslag op A. eiseres heeft het lijk van A. geïdentificeerd. Eiseres heeft de plaats delict op de dag van het delict bezocht, het lichaam van A. was daar toen niet meer aanwezig. A. is in Marokko begraven. Eiseres heeft last van een paniekstoornis en vordert een schadevergoeding van gedaagde. Rechtsvraag: kan shockschade worden aangenomen art. 6:106 BW en was er een affectieve relatie tussen eiseres en A? (r.8-r.35) Wanneer er gevraagd wordt naar wat het geschil is, altijd tot een rechtsvraag komen dus: feiten, vorderingen en rechtsvraag!

  2. Het eerste vonnis is een tussenvonnis en het andere een eindvonnis (r.80-r.85).

  3. Er moet sprake zijn van een overlijden ten gevolge van een ernstig ongeval, welk ongeval het gevolg is van de overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm, de benadeelde moet dit ongeval hebben waargenomen, of direct met de ernstige gevolgen daarvan zijn geconfronteerd, door de confrontatie moet bij de benadeelde een hevig emotionele schok zijn teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel is ontstaan. Bijna alle punten kloppen, behalve dat benadeelde het ongeval moet hebben waargenomen (lijkbezorging in Marokko) (vanaf r.10).

  4. Op grond van het getuigenverhoor (r. 53-r.73 en r.125-r.130)

Vragen bij de casus ‘tranen met duiten’

  1. Freek Zandborg en/of zijn verzekeraar op grond van art 6:162 BW en art. 6:108 BW en art. 6:106 BW.

  2. Heeft Antsje Kleistra shockschade opgelopen art 6:162 BW en art. 6:108 BW en art. 6:106 BW? Daarbij moet de rechter onderzoeken of Antsje Kleistra immateriële schade heeft opgelopen en of er sprake is van een affectieve relatie.

  3. Ik zou deze vraag met een ‘nee’ beantwoorden. Ze heeft het lichaam van haar vriend niet meteen gezien. Dus er is niet aan de confrontatie eis voldaan van de Hoge Raad.

  4. Antsje Kleistra zal haar psychische problemen dan nog moeten bewijzen.

Werkgroep 13 

  1. Onjuist, een absoluut vermogensrecht geldt tegenover iedereen zonder onderscheid te maken.

  2. Juist, volledige absolute rechten zijn het eigendomsrecht en de rechten op de voortbrengselen van de menselijke geest. Een beperkt recht is volgens art. 3:8 BW een recht dat is afgeleid van een meer omvattend recht (zoals het eigendomsrecht).

  3. A. Juist, dat volgt uit art. 3:236 BW.

B. Juist, dit zijn beperkte rechten die alleen op zaken kunnen worden gevestigd.

  1. A. Onjuist, het recht van pand is een beperkt recht omdat het is afgeleid is uit het eigendomsrecht. Het pand recht kan gevestigd worden op een zaak.

B. Juist, Het pandrecht is een absoluut recht en het kan weer op een absoluut recht worden gevestigd. Het pandrecht kan namelijk op het recht van vruchtgebruik worden gevestigd. Het recht op vruchtgebruik is een absoluut recht (art 3:236 BW).

C. Juist, het pandrecht is altijd een absoluut recht. Dit is inroep baar tegen iedereen.

  1. A. Juist, beperkte rechten kunnen op zaken gevestigd worden.

B. Juist, beperkte rechten kunnen onderverdeeld worden in genotsrechten en zekerheidsrechten.

C. Onjuist, appartementsrechten zijn genotsrechten.

D. Juist, het is afgeleid uit een meer omvattend recht.

  1. Juist, hier is wellicht sprake van erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW). In art 5:72 BW ontstaat erfdienstbaarheid door vestiging en verjaring. Het is niet middels een akte gevestigd en er is ook geen sprake van verjaring. Dus na het verkopen van Nuninga geldt dit vruchtgebruik voor de Haan niet meer en dus is Mulder niet verplicht om de Haan toegang te verlenen tot zijn tuinpad en aanlegsteiger. Haan kan een vordering instellen ten opzichte van Nuninga op basis van wanprestatie (art. 6:74 BW).

  2. A. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (art. 3:107 lid 1 BW). Houderschap is het houden van een goed voor een ander.

B. Door in bezitneming, overdracht en opvolgen onder algemene titel (art. 3:112 BW)

C. Nee, een eigenaar is geen bezitter in het geval van diefstal. In alle andere gevallen (bijvoorbeeld het uitlenen van een zaak) is de eigenaar wél bezitter.

D. Nee, het is een wijze van levering.

  1. A. Ja, er was sprake van een geldige titel, een beschikkingsbevoegdheid en een levering (art 3:84 BW).

B. Na ontbinding van de overeenkomst, rust de plicht op A om de overeenkomst ongedaan te maken. (art. 6:265 BW en art. 6:271 BW en art. 6:269 BW).

C. De eigendom valt terug aan Vinke (art. 3:53 lid 1 BW).

  1. A. Ja, er is sprake van een geldige titel, een beschikkingsbevoegdheid en een levering (art. 3:84 lid 1 BW).

B. Nee, Peters heeft nog steeds een geldige overeenkomst gesloten namelijk een aanbod en wilsverklaring. Peeters kan deze overeenkomst niet meer nakomen.

C. Nee, Jansen is nu de eigenaar van de auto. De Vries kan de auto niet opvorderen van Jansen.

D. Nee, want Jansen is eigenaar. Onder een eigenaar kun je nooit een zaak opvorderen.

  1. Onjuist, Cas is verplicht de fiets te leveren aan Jan op 14 augustus 2013. Er is geen overeenkomst tussen Cas en Bob. Bob kan niks vorderen van Cas.

  2. Onjuist, Braaksma heeft hier geen geldige eigendomsovereenkomst gesloten omdat Krent geen beschikkingsbevoegdheid had. Ondanks dat komt er toch een eigendomsoverdracht tot stand. De beschikkingsonbevoegdheid wordt geheeld op basis van art 3:86 lid 1 BW (er moeten dan aan drie vereisten worden voldaan).

  3. Juist, de verkrijger had de zaak reeds in handen (art. 3:115 sub b BW).

  4. Juist, Tulp is handelingsonbekwaam aangezien hij onder curatele gesteld is. Wanneer de overeenkomst nietig verklaard wordt, moet Tulp de rozen weer teruggeven aan De Narcis (terugwerkende kracht).De Narcis is onmiddellijk eigenaar.

  5. Onjuist, wanneer vóór levering de zaak al in handen was van een derde en dit na de levering ook blijft is er sprake van traditio longa manu (art. 3:86 BW).

  6. Juist, geen succesvolle eigendomsoverdracht van de klok.

Aantekeningen

Rechten zijn onder te verdelen in relatieve rechten en absolute rechten.

Relatieve rechten zijn rechten die slechts tegen één of enkele personen gelden

Absolute rechten zijn tegen iedereen inroep baar (voorbeeld: eigendomsrecht). Absolute rechten zijn weer onder te verdelen in volledige rechten en beperkte rechten. Volledige rechten zijn het eigendomsrecht en rechten van voortbrengselen van menselijke geest. Beperkte rechten zijn rechten die zijn afgeleid van een meer omvattend recht (meestal het eigendomsrecht) art 3:8 BW.

Er zijn in Nederland zeven beperkte rechten (eerste vijf zijn genotsrechten, de laatste twee zijn zekerheidsrechten):

  • erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW)

  • vruchtgebruik (art. 3:201 BW)

  • erfpacht (art. 5:85 BW) (je mag iemand anders zaak houden en gebruiken, bijvoorbeeld een stuk land)

  • opstal (art. 5:101 BW) (het recht om op iemand anders onroerende zaak een gebouw in eigendom te houden, horizontale scheiding van eigendomsrechten)

  • appartementsrecht ( art. 5:106 lid 4 BW) (gezamenlijk eigendom van het gehele gebouw en het recht op exclusief gebouw van een gedeelte daarvan).

  • pand (art. 3:227 BW)

  • hypotheek (art 3:227 BW)

Voor het tentamen weten wat de genotsrechten inhouden en ze kunnen herkennen in een casus.

Werkgroep 14 

Vragen bij het arrest Portacabin

  1. Op een perceel grond was een portacabin geplaatst naast een gebouw dat zich al op dit perceel grond bevond. De portacabin was door middel van leidingen en dergelijke aangesloten. In 1990 is de portacabin als kantoorruimte in gebruik genomen. Vervolgens kocht de Rabobank het perceel inclusief de gebouwen. Later werd er beslag gelegd op de portacabin en uiteindelijk werd de portacabin weggehaald. De Rabobank vorderde in het geding een verklaring dat de portacabin onder hun recht van hypotheek valt r. 211 -250. De feiten in een arrest staan bijna altijd onder “beoordeling van het middel”.

  2. Verweerster in cassatie (Rabobank) r. 194.

  3. De rechtbank van Middelburg r.196.

  4. Een verklaring dat de portacabin onder het recht van hypotheek dan wel pandrecht valt van de verweerster in cassatie r. 196-r.198.

  5. Verweerder in cassatie heeft principaal appèl ingesteld en eiser in cassatie incidenteel appèl r.194-r.203.

  6. Was de Portacabin een onroerend goed (art. 3:3 BW) en valt het daardoor onder het hypotheekrecht?

  7. Er hoeft niet zo zeer sprake te zijn van vereniging met de grond. Er moet ook gekeken worden naar de verplaatsbaarheid van de portacabin. Het hof heeft de maatstaf gebruikt of de portacabin bestemd was om duurzaam ter plaatse te blijven r. 50.

Volgens de Hoge Raad is een vaste verbinding met de grond niet nodig om een onroerende zaak te zijn r.285-286.

  1. Het nieuwe wetboek was nog niet van kracht, er gold wel een overgangswet en daarom werd art. 3:3 BW toch toegepast r.10.

  2. Volgens de Hoge Raad is de rol van de verkeersopvatting klein in dit arrest. Dit mag niet doorslaggevend zijn r.280-286 en r.300.

Vragen bij de casus ‘De sleurhut’

  1. Omdat de caravan van Jansen is, maar de grond waar de caravan op staat is niet van Jansen. Dus is hier sprake van opstal. Als er geen recht van opstal was overeengekomen liep Jansen het risico dat er natrekking plaats zou vinden en de kans aanwezig zou zijn dat Jeannet eigenaar zou worden van de caravan.

  2. Onroerend, de caravan is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. Dit is onder andere op te merken uit het feit dat Jansen een terras heeft aangelegd.

  3. A. Ja, want volgens de maatstaf van het vorige arrest is er hier sprake van een onroerend goed en over onroerend goederen moet overdrachtsbelasting betaald worden. Jansen krijgt hier dus de caravan en de grond overgedragen.

B. Jansen had geen afstand hoeven doen van zijn recht van opstal.

  1. Jansen is eigenaar van de grond, volgens 5:20 BW horen ook bomen bij de grond. De vraag is dan of de lampjes en de schommel bestanddelen van de boom zijn. Dat is niet het geval. En dus moet Jansen het gedogen.

Vragen bij de uitspraken in de zaak Wilnis

  1. Het hoogheemraadschap is eigenaar en beheerder van de kade. De kade is door vervening ontstaan. De kade is over een lengte van 60 meter verschoven waardoor ongeveer 230.000 m3 water een woonwijk in is gestroomd. De Gemeente vordert een procedure tegen de Hoogheemraadschap die verantwoordelijk is voor de waterkundige verzorging in dit gebied. Er bestaan geen veiligheidsmaatregelen met betrekking tot deze kade r.22-r.40.

  2. Dan kan de verweerster in cassatie niet verantwoordelijk gesteld worden r.145-r.150.

  3. Rechtbank Amsterdam sector civiel. De rechtbank oordeelt dat het wel een opstal is.

  4. De verweerster in cassatie (de gemeente) r.54.

  5. Dat er hier geen sprake is van recht van opstal omdat het door een natuurlijk proces is ontstaan r.39.

  6. Het hof wijkt niet af van de rechtbank. Het hof vult de argumentatie nog iets aan van de rechtbank r. 43-r.50.

  7. Is een veendijk die ontstaan is door vervening en in stand wordt gehouden overeenkomstig bepaalde maatstaven een opstal in de zin van art. 6:174 BW?

  8. Er is hier sprake van het recht van opstal (dit is een wetshistorische interpretatie) r.87-r.97.

  9. Extensief r.88.

  10. Wanneer de dijk minder in aanraking was gekomen met menselijk handelen. Dus wanneer de veendijk natuurlijk was ontstaan.

  11. Menselijk ingrijpen en instandhouding r. 151-156.

 

 

 

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activities abroad, study fields and working areas:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2377