Burgerlijk Recht 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG
- 2219 reads
Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Burgerlijk Recht I in 2015/2016.
Tot 1957 werd de vrouw na het huwelijk handelingsonbekwaam. De man had tot dan toe een belangrijkere status. Naast deze verandering bestaan ook de echtscheiding en andere relatievormen nog niet zo lang. Het is lange tijd erg normaal geweest om niet eerder uit huis te gaan dan wanneer je zou trouwen en het was zeker niet normaal om van elkaar te scheiden.
Door het gelijkstellen van de man aan de vrouw is er sekseneutraliteit in ons burgerlijk wetboek ingetreden. Mannen en vrouwen zijn aan elkaar gelijk gesteld en het maakt sinds een tijdje ook niet meer uit of een man met een vrouw trouwt of met een man en vice versa.
Europa had een grote invloed op het veranderen van het personen- en familierecht. Op grond van art. 8 EVRM heeft iedereen recht op ‘family-life’ en bij een inbreuk daarop kan een rechtspraak bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens worden ingesteld. Een voorbeeld daarvan is de Marckx-kwestie. In deze zaak kreeg een ongehuwde vrouw een kind en kreeg zij van de gemeente een brief met de vraag of zij haar kind wilde komen erkennen. Dat vond ze niet eerlijk. Het was immers haar eigen kind. Ze heeft met die zaak het hele Belgische familierecht op de kop gezet.
Personen in het personen- en familierecht zijn voornamelijk natuurlijke personen. Er bestaan ook rechtspersonen maar deze zijn in mindere mate van belang.
Een natuurlijke persoon ontstaat op het moment dat hij geboren is en eindigt op het moment dat hij overlijdt. Wanneer een natuurlijke persoon nog niet is geboren maar al wel bestaat in de buik van zijn/haar moeder, heeft hij of zij al rechten en kan er aanspraak worden gemaakt op bijvoorbeeld een erfenis.
Moeder ben je wanneer je een kind baart. Dan ontstaat zowel het juridisch als het biologisch moederschap automatisch. (art. 1:198 BW) Ook wanneer je een kind adopteert wordt je geacht moeder te zijn.
Wanneer je als moeder bent gehuwd met een andere vrouw die het kind krijgt en je hebt een kind gekregen van een anonieme donor ben je ook automatisch moeder. (art. 1:198 sub b.)
Een andere mogelijkheid om moeder te worden is door het kind te erkennen (sub c) en doordat de rechter het ouderschap gerechtelijk vast stelt. (sub e)
Over het vaderschap gaan de bepalingen eigenlijk bijna gelijk. Een vader kan echter niet zelf een kind krijgen en zal dus alleen automatisch vader worden wanneer hij met de vrouw is getrouwd. Verder kan ook hij vader worden door erkenning, adoptie en gerechtelijke vaststelling (art. 199 e.v.)
Ouders hebben ook zonder erkenning soms wat te zeggen over kinderen of over het krijgen van kinderen. Dit blijkt uit een ander arrest van de EHRM. Daarin weigert een man toestemming tot het implanteren van eerder ingevroren embryo’s bij een vrouw terwijl ze gescheiden zijn. Het wordt dan ook zijn biologische kind. De vrouw zegt dat ze recht heeft op 8 EVRM, family-life maar de rechter vond dat dit duidelijk was afgesproken in het contract dat ze met het ziekenhuis hadden gesloten.
Het recht op de naam
Iedereen heeft een voor- en een achternaam. (Art. 1:4 en 1:5 BW). De voornaam is vrij gemakkelijk. De enige eis die hiervoor staat is dat deze niet ongepast mag zijn en geen bestaande geslachtsnaam is. Je mag dus geen Janssen van de voornaam heten, of Van Vliet, omdat dat ook achternamen zijn.
Voor de achternaam gelden er iets strengere regels. Je moet namelijk eenheid van naam binnen het gezin hebben. Je kunt je achternaam niet uitzoeken.
Omdat er strengere regels zijn voor de achternaam, onder andere omdat het belang hiervan groter is, is het ook lastiger deze te wijzigen. De geslachtsnaam moet dan ook gewijzigd worden door de koning. De voornaam kan via de rechtbank gewijzigd worden.
Er zijn verschillende mogelijkheden wanneer je samen in een huis gaat wonen. De eerste stap is huwen of ongehuwd samenwonen. Wanneer je kiest voor het huwelijk kies je min of meer voor het all-in pakket. Voor het huwelijk zijn er namelijk een grote hoeveelheid rechten en plichten opgenomen zodat er eigenlijk weinig problemen kunnen ontstaan. (In beginsel)
Wanneer je ongehuwd gaat samenwonen is er geen wettelijke regeling. Het is dan handig om iets op papier te zetten zoals bijvoorbeeld een samenlevingscontract en testamenten. Er zijn namelijk geen regelingen zoals als alimentatie, een erfenis en verrekening opgenomen.
In Nederland (2015) zijn er circa 6,7 miljoen gehuwden. In Europa (2011) 220 miljoen, ruim 2,2 miljoen huwelijkssluitingen, 1,0 miljoen echtscheidingen, 16 miljoen internationale paren. Er is dus een ruime markt.
Aan een huwelijk zitten een aantal vereisten geplakt. (art. 1:31 BW) Zo moet je sinds de ‘Wet tegengaan huwelijksdwang, 5/12/2015’ echt 18 zijn. eerder kon je daar onder omstandigheden nog wel eens onderuit komen.
Daarnaast moet je in elk geval begrijpen wat je doet, je moet dus begrijpen dat je trouwt. In een zaak van de Hoge Raad van 26 april 2013 was dat bij één van beide partners niet het geval. Een jongen van 21 trouwde in die casus met de zus van zijn oma, dement, en de curator wilde dat nietig laten verklaren.
Je mag ook niet met meer dan één partner trouwen (art. 1:33 BW), je moet dus in monogamie trouwen. In sommige staten van de Verenigde Staten en in andere landen mag je ook met meerdere mensen trouwen.
De laatste eis is dat je niet te nauw familie van elkaar bent (art. 1:41, 1:41a BW) Er mag geen rechte lijn zijn en wanneer je 3e en 4e graads bloedverwant bent moet je een extra verklaring afleggen. (Dit laatste is ook tegen de huwelijksdwang)
Het huwelijk is een burgerlijkrechtelijk proces. Religieuze plechtigheden mogen vooraf niet plaatsvinden. Zo bleek uit een zaak van de EHRM uit 2010, Yigit vs. Turkije. Een vrouw was al jaren met haar man getrouwd, maar alleen op religieuze basis. Ze kreeg daarna geen geld en baseerde weer haar eis op 8 EVRM. Volgens de EHRM verplicht dit artikel de staat niet tot de erkenning van een religieus huwelijk als een civiel huwelijk.
Binnen een huwelijk gelden regels over het vermogen van beide echtgenoten. In beginsel trouw je namelijk altijd in gemeenschap van goederen. Om dit te voorkomen is het handig om huwelijkse voorwaarden op te nemen.
Rechten en plichten.
De rechten en plichten die je hebt als echtgenoot zijn te vinden in de artikelen 1:81 en verder. Daarin staan de eisen over bijvoorbeeld huishoudingskosten maar ook dat er soms dubbele toestemming nodig is voor het kopen van een huis.
Gemeenschap van goederen
De gemeenschap van goederen is eigenlijk heel simpel weer te geven in een voorbeeld. A heeft een bedrijf en daarmee een voorbeeld van ongeveer 10 miljoen. B, zijn echtgenote is platzak. Als ze trouwen en scheiden gaan ze allebei met 5 miljoen verder. Dat zal A waarschijnlijk niet erg leuk vinden. Misschien dat het daarom handig zou zijn om partijen voor het sluiten van een huwelijk te laten voorlichten.
Er is bij gemeenschap van goederen dus sprake van boedelmenging wat betekent dat alles van allebei de partijen in gemeenschap wordt gebracht. Eén grote taart die bij een echtscheiding precies door de helft wordt gesneden.
Huwelijkse voorwaarden
‘Mensen die echt van elkaar houden, trouwen op huwelijkse voorwaarden’. In de huwelijkse voorwaarden kan je afspreken wat je in gemeenschap brengt en wat je van elkaar overhoudt als je scheidt. Zo voorkom je verlies.
Scheiden mag op grond van ‘duurzame ontwrichting’. De rechter geeft toestemming als er sprake lijkt te zijn van duurzame ontwrichting. Dat moet een lichte toets zijn want het lijkt apart om mensen te dwingen bij elkaar te laten zijn.
Echtscheiding is een ingewikkeld proces, hoeveel je ook met elkaar hebt afgesproken. Er ligt dan nu ook een wetsvoorstel voor scheiden zonder tussenkomst van een rechter. Dat geldt dan alleen voor de mensen die vrij gemakkelijk uit elkaar gaan en geen kleine kinderen hebben. Voor de kinderen dient namelijk een plan te worden gemaakt en moeten er afspraken worden gemaakt voor het gezag en de omgang. Daarnaast dient er vaak alimentatie worden betaald.
Je dient niet alleen alimentatie te betalen voor de kinderen, vaak ook partneralimentatie. Dit moet op grond van de lotsverbondenheid en eventuele vermindering van verdiencapaciteit door het huwelijk. Het kan namelijk gebeuren dat iemand bij een ander in het bedrijf gaat werken en zo minder verdiend. De partner dient dat door de alimentatie een beetje te compenseren.
De duur van de alimentatie wordt vaak bepaald door de rechter, net als de hoogte. Dit hangt van allerlei factoren af zoals de draagkracht en de behoeftigheid.
Wanneer je naar een huwelijk kijkt, bijvoorbeeld naar het huwelijk van A en B, kun je eerst naar het huwelijksvermogensrecht kijken en dan naar het erfrecht. Beiden gaan over de verdeling van het geld, het vermogen. Het verschil is dat het huwelijksvermogensrecht ook speelt bij twee levende partners die samenleven of misschien gaan scheiden. Het erfrecht geldt bij het overlijden van een bepaald persoon. Deze persoon hoeft niet getrouwd te zijn.
Erfrecht bestaat vanuit de wet en vanuit het testament. Testamentair en Ab intestaat, (bij versterf) erfrecht. Dat is dan ook de eerste vraag die er gesteld moet worden. Is er sprake van een testament? Nee? Dan valt het gehele testamentaire erfrecht dus in principe af.
De tweede vraag is wie erft er? In principe wel belangrijk. Stel, A heeft twee kinderen. C en D, dan klinkt het eigenlijk al heel logisch dat C en D allebei de helft krijgen en dat is ook zo. Beiden hebben dan recht op de helft van het vermogen.
Een ander voorbeeld is wat ingewikkelder. Stel, A heeft weer dezelfde twee kinderen, C en D, maar D is al eerder overleden. Dan zou in principe C alles mogen krijgen ware het niet dat D voor hij overleed drie kinderen had gekregen. G, H en I. G H en I kunnen dan bij wijze van plaatsvervulling het deel van hun vader D verkrijgen.
Een andere hele belangrijke vraag is, wie erft er niet? Je kunt namelijk ook uitgesloten worden van een erfenis. Een belangrijke reden hiervoor is onwaardigheid, art. 4:3 BW. Een voorbeeld hiervan is een zaak van het Hof Amsterdam van 15 augustus, 2002. De zoon vermoorde zijn ouders en wordt door zijn oma onterft. De vraag is in deze zaak of hij onwaardig is tegenover zijn oma. Hij had in principe niets tegen haar verricht. Het hof van Amsterdam vond het niet redelijk om hem te laten meedelen in haar erfenis en vond dat ook de oma recht had haar kleinzoon te onterven.
De belangrijkste bepalingen van het wettelijke erfrecht zijn te vinden in art. 4:9 – 12 BW. Er wordt begonnen met vier parentelen. Sub a tot en met d van dat artikel. Telkens wordt er voor het erfrecht gezocht naar de eerste parentele. Deze parentele en ieder die tot deze groep behoort, mag de erfenis verdelen. Iedereen die daar buiten valt heeft in eerste instantie pech.
Mocht er nu iemand uit die eerste parentele zijn overleden en heeft deze persoon kinderen gekregen zoals net in het voorbeeld ook voorkwam, dan mogen zijn kinderen zijn deel bij wijze van plaatsvervulling opvangen en erven zij ook.
Mocht A uit ons voorbeeld nu overlijden en zijn vrouw B en kinderen C en D achterlaten en dan ook nog eens geen testament hebben uitgeschreven dan zou in principe, volgens de wettelijke verdeling ieder van hen een derde van zijn vermogen krijgen. Dat is natuurlijk een beetje vreemd en ook onhandig want als B nog op A’s vermogen leeft, in zijn huis woont en van zijn goederen gebruik maakt is het raar als ze ineens een deel op moet geven.
Daarom is artikel 4:13 BW in het leven geroepen. Mocht A nu overlijden dan krijgt B alles van A en krijgen de kinderen vorderingsrechten op moeder B. Deze vorderingsrechten zijn op hun deel van het vermogen en mogen pas worden ingewilligd als B overlijd of failliet raakt.
Mocht A dus overlijden en B met kinderen C en D achterlaten dan laat hen dat dus achter op de manier zoals boven beschreven. B heeft dus vruchtgebruik op het vermogen van A.
B komt na een aantal jaar ineens S tegen. S is in dat geval de stiefvader en B en S trouwen. Wat gebeurt er dan met de goederen en het vermogen van B en dus ook met het vermogen waar kinderen C en D een vorderingsrecht op hebben?
C en D zijn dan gerechtigd om hun deel van het vermogen in goederen op te eisen uit het huwelijk van B en S zodat zij niet met lege handen achterblijven als ook B niet langer meer leeft. Want dan zou het vermogen immers ook gedeeltelijk van S zijn.
De uiterste wil is een eenzijdige handeling. Eén persoon schrijft op hoe iets moet gebeuren. Verder heeft niemand daar wat mee te maken.
De uiterste wil is ook herroepelijk. Elk moment kun je je testament wijzigen. Je weet immers eigenlijk nooit hoe je leven verloopt.
De uiterste wil is ook persoonlijk. Je kunt een curator niet machtigen een testament te laten maken.
De vorm van de uiterste wil kan wijzigen. Je kunt eigenhandig een codicil beschrijven en dat bij de notaris in bewaring geven.
Een andere en een meer complete mogelijkheid is het testament bij de notaris. Van hem krijg je voorlichting en heb je een goed uitgeschreven testament.
Dat een testament goed uitgeschreven is, is het belangrijkste van een testament. De zin ‘Mijn Opel is voor mijn buurvrouw’ roept namelijk nogal wat vragen op. Welke Opel, iemand kan immers meerdere versies van deze auto hebben gehad. Voor welke buurvrouw is deze dan? En is hij nog steeds voor de buurvrouw als zij hem jaren geleden al alleen heeft gelaten door naar een straat verderop te verhuizen. Zo zijn er nog meer vragen te bedenken.
Over die uitleg en over de verkeerde uitleg van zo’n testament kunnen lange rechtszaken worden uitgevochten. Een voorbeeld is HR 3 december 2004 waarin A en B een samenlevingsovereenkomst aangaan en A zegt, ‘Ik benoem B tot mijn enige erfgename’. Kort daarna trouwen ze maar na een tijdje scheiden ze ook weer. A overlijd en B zegt, ik krijg alles. De hoge Raad besluit dat er anders kan worden geïnterpreteerd.
In een testament kun je veel besluiten maar hoeveel vrijheid heb je eigenlijk? Je mag niets besluiten in strijd met de openbare orde. (art. 4:44 BW, art. 4:59 BW.)
Andere mensen kunnen ook worden beschermd tegen besluiten in het testament. Er is het voorbeeld van de legitieme portie. Kinderen kunnen namelijk nooit uit het testament worden geschreven. Ze hebben altijd recht op een legitieme portie. Dat is de helft van de waarde van het aandeel van het vermogen van wat ze normaliter zouden verkrijgen.
De legitimaris heeft zoals net gezegd recht op een deel van de waarde van de nalatenschap en van de giften. Zo kan A nooit zijn zoon D uit zijn testament halen. De legitieme portie wordt berekend uit de massa. De massa zijn alle goederen, minus schulden, plus schenkingen. Wanneer A besluit dat na het overlijden, kind D alles krijgt en stel dat vrouw B er nu even niet is, dan heeft C, wanneer A een miljoen heeft normaal recht op de helft maar nu doordat hij is uitgeschreven recht op een kwart miljoen en krijgt D de rest.
Mocht de vrouw B wel in het spel zijn dan heeft de ouder altijd recht op minimaal een kwart. In beginsel moet dan worden uitgerekend hoeveel iedereen krijgt. Dat zou in dit geval een derde zijn.
Als B en A nu 6 kinderen zouden hebben gehad dan zou het geld door 7 mensen moeten worden verdeeld. Ieder zou dan 1/7e krijgen. Ouders hebben alleen recht op een kwart. B zou een 1/4e moeten krijgen. Zij krijgt dat dan ook. De kinderen moeten het overgebleven geld door 6’en verdelen.
Ook echtgenoten kunnen uit het testament worden geschreven. Zij hebben geen recht op de legitieme portie maar worden beschermd door het vangnet van de artikelen 4:28, 29 en 30.
4:28 BW geeft de echtgenoot in elk geval recht om nog 6 maanden in de normale staat door te leven. Dat geeft een soort adempauze. Art. 4:29 BW geeft recht op het huis en 4:30 op andere goederen. Voorwaarde voor die laatste artikelen is wel dat de echtgenoot verzorgingsbehoeftig is.
Kinderen kunnen buiten de legitieme portie nog verder worden beschermd. Ze hebben bijvoorbeeld nog recht op geld voor hun verzorging, opvoeding, levensonderhoud en bijvoorbeeld een studie. Art. 4:35 en 4:36 BW.
Nadat iemand is overleden kan een erfenis op drie manieren worden verdeeld. Door zuivere aanvaarding, beneficiaire aanvaarding en verwerping.
Zuivere aanvaarding is risicovol. Het is onvoorwaardelijk accepteren van de erfenis en je neemt er ook alle schulden mee aan.
Beneficiaire aanvaarding is accepteren onder voorbehoud. Je privévermogen is daarmee veilig gesteld, het enige nadeel is dat je voor 100 euro een verklaring bij de notaris moet afleggen om je daarna in een register te laten inschrijven. Maar dat is wel fijn als je er achter komt dat de overledene voor een ton aan schulden heeft openstaan.
“Schat, ik heb de woning verkocht..”
Het personen- en familierecht: Is de man hiertoe bevoegd? Art. 1:88 BW, Daar is vaak toestemming voor nodig.
Binnen het personen- en familierecht spelen de vragen over geboorte, minderjarigheid, ouderschap, samenlevingsvormen et cetera. Het speelt zich voornamelijk af binnen boek 1 en 4.
Het goederenrecht: Welke eisen gelden er voor de overdracht? (art. 3:84 jo. 89 BW)
Binnen het goederenrecht wordt er gesproken over goederen en rechten, vermogensverschuivingen. Het speelt zich voornamelijk af binnen boek 3 en 5 van het burgerlijk wetboek.
Het verbintenissenrecht: Welke verbintenissen vloeien voort uit de koopovereenkomst. (Art. 7:1, 7:9 en 7:26 BW)
Het verbintenissenrecht gaat over de totstandkoming van verbintenissen, de uitvoering, de gevolgen en de gelding. Het speelt zich af binnen boek 3, 6, 7 en af en toe 7a.
Goederen (art. 3:1 BW) worden onderscheiden in zaken (art. 3:2 BW, Stoffelijke goederen) en vermogensrechten (art. 3:6 BW, andere objecten)
Je moet bij het goed altijd goed onderscheiden wie de persoon is, wat het recht is dat er op rust en wat het object is. Dat is ingewikkelder dan het lijkt.
Bijvoorbeeld A heeft een fiets, A is eigenaar, het recht is eigendom en het object is een fiets.
Auteursrecht is het recht, een vermogensrecht art. 1 Auteurswet jo. 36 jo. Art. 3:1 BW
Ook bij bijvoorbeeld een vorderingsrecht, dan is C eigenaar, het recht is het vorderingsrecht en het object is de prestatie van X.
Zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare objecten. Er volgen een aantal voorbeelden en niet-voorbeelden.
De lucht, zoals de lucht om ons heen is wel stoffelijk, maar niet voor menselijke beheersing vatbaar.
Een hond, geen zaak omdat art. 2a zegt dat het geen zaak is. Bepalingen met betrekking tot zaken zijn op dieren wel van toepassing.
Digital content: discutabel. Hier zijn ze het nog niet over uit.
Organen: Ook hier zijn ze het niet over uit. Zolang ze in je lichaam zitten kan het geen zaak zijn want een mens is geen zaak, zodra je ze eruit haalt? Het is in elk geval in strijd met de goede zeden deze te verkopen.
Zaken kunnen roerend (art. 3:3 lid 1) zijn, en onroerend (art. 3:3 lid 2)
Onroerende zaken moeten in elk geval duurzaam met de grond zijn verenigd. Een vakantiehuisje? Zolang het daar staat om niet meer te worden verplaatst vaak wel.
Vermogensrechten (art. 3:6 BW) zijn rechten die,
Overdraagbaar zijn of, stoffelijk voordeel verschaffen (denk aan geld) of verkregen zijn in ruil voor stoffelijk voordeel.
Absoluut (bijvoorbeeld eigendom, art. 5:1 BW). Absoluut recht is niet helemaal onbeperkt. Zie bijvoorbeeld de zaak van de grensoverschrijdende garage.
Kuipers neemt een Garage. De Jong senior vindt het geen probleem, De Jong junior wil de garage weg hebben. Kuipers heeft zijn garage dan ook 70 centimeter op het erf van Junior neergezet.
De HR zegt, Regels van misbruik van recht kunnen ook plaatsvinden bij onevenredige belangentreffing op grond van de bevoegdheid van de Jong. Bij 10 centimeter was er sprake van strijd met redelijkheid en billijkheid maar het gaat om 70 centimeter. De Hoge Raad vond dat echt te veel dus de garage moest alsnog weg.
Kenmerken van het absolute recht zijn de absolute werking, het zaaksgevolg, de separatist-positie binnen het faillissement en het prioriteitsbeginsel.
De absolute werking is bijvoorbeeld het eigendomsrecht. De eigenaar vs de rest van de wereld. No-right tegen privilege. Je bent de enige rechthebbende.
Het zaaksgevolg, droit de suite is bijvoorbeeld revindicatie. (art. 5:2 BW) Iemand mag zijn object terugvorderen.
Het prioriteitsbeginsel, met name bij beperkte rechten, het oudste recht geldt het sterkste.
Er zijn verschillende soorten rechten,
Volledige rechten, (zoals eigendom, auteursrecht)
beperkte rechten (art. 3:8 BW) zoals vruchtgebruik, erfpacht, dat een volledig recht vooronderstelt.
Er zijn zakelijke rechten, eigendom, vruchtgebruik, erfpacht op een zaak. Boek 3 en 5 BW.
Niet zakelijke rechten (auteursrecht, vruchtgebruik op een auteursrecht (alleen boek 3), kan ook op andere objecten.
Rechten die rusten op een stoffelijk object
Zakelijke rechten zijn rechten die alleen gelden ten opzichte van een bepaald persoon.
Een arrest dat gaat over de relatieve rechten is Blaauboer/Berlips
Eigenaars van percelen hebben recht middels een overeenkomst op de aanleg van een weg door het land van Berlips. Zonder die weg is hun land vrijwel nutteloos. Berlips verkoopt het land aan Maks, Weurman en Lucken. De vraag is of zij die weg nu moeten aanleggen.
De HR zegt, als er sprake is van een persoonlijke verbintenis en dus een zakelijk recht geldt de verbintenis niet voor Maks en de rest. Wat wel zou kunnen overgaan is een verplichting tot dulden. Maar dan bestaat die verplichting dus al.
Vestiging van bijvoorbeeld erfdienstbaarheid blijft wel staan omdat dit een absoluut recht is.
Bezit en eigendom hoeft niet in dezelfde handen te vallen. Als iets je wordt ontnomen raak je je eigendom niet kwijt.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (art. 3:107 lid 1 BW).
Detentie is het houden van een goed, maar dan voor een ander.
Om te beoordelen of iemand bezitter is moet je afgaan op de uiterlijke feiten, op de verkeersopvatting met inachtneming van de wettelijke regels.
Vb.1 Een wild konijn in een veld. Een konijn is niemands bezit. Eerder was hij res nullius geweest en mag iedereen hem in bezit nemen. Nu geldt artikel 2a)
Een konijn in een kooi hoeft niets te betekenen. dat konijn kan van iedereen zijn. Je moet bij de beoordeling altijd doorvragen.
Vb. 2. Een Garderobe, wie bezit? Jijzelf bent middelijk bezitter. Niemand zal pretenderen eigenaar. De werknemers in de garderobe zijn onmiddellijk houder.
Bezit en detentie kunnen allebei middelijk en onmiddellijk. Van onmiddellijk is sprake als je het direct bij je hebt, middelijk als je iemand hebt aangesteld om het te houden.
Op grond van art. 3:109 wordt de houder vermoed bezitter te zijn. art. 3:110 gaat over het beschikken over iets, wetende dat het niet van jou is en op grond van art. 3:111 kan een detentor zich niet tot bezitter maken. Tenzij, medewerking van de bezitter of tegenspraak van recht. Dat is wanneer iemand pretendeert eigenaar te zijn. artikel 112 gaat over bezitsverkrijging. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld diefstal of het in bezit nemen van een res nullius.
Word je eigenaar als je een fiets gebruikt? Pas wanneer je de fiets echt wegneemt en niet meer teruggeeft eigen je je het bezit toe.
Bezitsoverdracht geschied door bezitsverschaffing (Art. 114/115) of door opvolging onder algemene titel.
Bezit kan ook worden verloren. (res nullius) bijvoorbeeld wanneer iets kennelijk is prijsgegeven. Dat hangt heel erg af van de omstandigheden van het geval. Dat kan ook niet zomaar worden aangenomen. Andere voorbeelden zijn gewone overdracht, dan raak je je bezit ook kwijt of door diefstal, de oneerlijke vinder. De oneerlijke vinder weet dat je zoiets niet zomaar verliest, bijvoorbeeld een dure halsketting. Als je dat niet zeker weet moet je naar de politie.
De bezitter te goeder trouw is de bezitter die eigenaar is, of de niet-eigenaar die zich wel redelijkerwijs eigenaar mag beschouwen (art. 11)
De vinder heeft altijd een onderzoeksplicht bij twijfel (art. 3:118 jo. 11) goede trouw + onderzoeksplicht.
Goede trouw werkt altijd door. Op het moment van bezitsverkrijging moet je te goeder trouw zijn. (art. 3:118 lid 2 BW) Als je er dan later achter komt dat het niet van jou is maakt dat niet meer uit. De bezitter wordt ook altijd vermoed te goeder trouw te zijn. (lid 3)
De bezitter is aansprakelijk. (art. 173 jo. 6:169 BW)
Bezit heeft een processuele functie, de bezitter wordt vermoed eigenaar te zijn en hoeft zodoende geen bewijs meer in te leveren. In het arrest Gielkens/Gielkens werd dat omgedraaid.
Vergoedingsrechten, wanneer de eigenaar revindiceert heeft de bezitter vaak kosten gemaakt. (art. 3:120 e.v.) Wanneer de vinder niet te goeder trouw worden alleen de kosten vergoed waarmee de eigenaar verrijkt wordt. De eigenaar wordt in elk geval beschermd.
3:360 BW, de rechtsvordering kan ook verjaren. (20 jr.)
Wat nu als iemand steelt van de bezitter? Dan geldt hetzelfde maar heeft hij maar 1 jaar om te revindiceren.
Revindicatie moet wel op de juiste manier gebeuren. Je mag niet in het holst van de nacht je fiets uit een schuurtje plukken. (art. 125 lid 2)
Overdracht geschiedt bij Algemene titel (bijvoorbeeld erfenis) art. 3:80 lid 2 BW, of bijzondere titel (art. 3:80 lid 3 BW) Dat is het geval bij overdracht, verkrijgende verjaring en onteigening et cetera
Vereisten voor overdracht (art. 3:84 lid 1 BW) zijn levering, geldige titel en een beschikkingsbevoegdheid.
De geldige titel is de reden van de overdracht, vaak is dat bijvoorbeeld koop.
Een andere rechtsverhouding die naast koop overdracht rechtvaardigt is bijvoorbeeld een verbintenis uit onrechtmatige daad.
“ik wil een fiets.” (art. 3:84 lid 2 jo. Art. 6:227 BW) De verbintenis moet bepaalbaar zijn. Die fiets, voor die prijs.
Kuifje Cokes in voorraad
Handelswaar die niet mag, levert geen titel op. Daarmee is de overdracht nietig.
Latere vernietiging kan ook, dat werkt met terugwerkende kracht. (Art. 3:53 BW)
Wanneer Jacobse en Van Es (hierna JvE) een caravan aan M verkopen en zij deze weer verkoopt aan D is er in principe niets aan de hand. Wanneer M wordt bedrogen kan ze zich op bedrog beroepen. Dan wordt de overeenkomst vernietigd en is M nooit eigenaar geweest. Ze is nooit beschikkingsbevoegd geweest dus moet ze haar overeenkomst met D ook terugdraaien. JvE moet dan revindiceren op D, en schadevergoeding betalen.
Wanneer de caravan niet goed blijkt te zijn is er met de overeenkomst in principe niets mis. Dan wordt er ontbonden, op grond van tekortkoming in de nakoming. Art. 6:265, 269, 271 BW)
M is pas na terug levering eigenaar af. Op grond van een ongedaanmakingsverbintenis. Als er dus weer sprake is van een D moet zij de caravan eerst weer bij D ophalen.
Het verschil is dus dat bij een nietige overeenkomst M nooit eigenaar is geweest en bij ontbinding zij eerst moet handelen voor zij weer eigenaar af is.
De vereisten van overdracht staan in artikel 3:84 lid 1 BW. Voor overdracht is een geldige titel, een levering en beschikkingsbevoegdheid van belang. Bij dit college gaat het voornamelijk om de levering.
De levering van roerende zaken, niet-registergoederen, geschiedt op grond van artikel 3:90 BW geschiedt door bezitsverschaffing. Op grond van art. 3:114 draag je dan je bezit over.
Het overdragen van bezit door gewoon letterlijk iets aan iemand over te dragen heet corporele bezitsverschaffing. Er zijn ook niet-corporele mogelijkheden. Deze worden in artikel 3;115 genoemd. In art. 3:115 sub a wordt de constitutum possessorium beschreven, in sub b de brevi manu en in sub c longa manu.
A (Bezitter) B
A (Detentor) -> > > > > B (middelijk bezitter)
A heeft in dit geval bijvoorbeeld een stoel en B wil deze graag van hem overkopen. Nou, dat kan zegt A en B koopt de stoel van A. A heeft dit weekend nog een feestje en wil de stoel daar nog graag voor gebruiken. A levert de stoel daarom aan B via Constitutum Possessorium. Hij houdt de stoel nog even voor B.
A (middelijk bezitter) B. (detentor)
A > > > B. (bezitter)
Hier heeft A een boek, dat B van hem heeft geleend. B houdt het boek dus al voor A. A hoeft het boek niet meer en verkoopt het boek daarom maar aan B. B heeft het boek al onder zich dus levert A volgens artikel 3:115 sub b, brevi manu.
A. (middelijk bezitter) B.
C. Detentor voor A
A > > > > B. (middelijk bezitter)
C. Detentor voor B.
Hier heeft A een fiets. De fiets is stuk en hij vraagt C deze te maken. B koopt ondertussen de fiets van A en A deelt C mede dat B de fiets heeft gekocht en deze dus kan ophalen. A levert daarmee via longa manu.
De houder van een goed kan niet makkelijk eigenaar worden. Hij mag zich niet buiten de eigenaar om tot eigenaar te maken. (art. 3:111BW), hij mag zich ook niet tot bezitter maken (art. 3:111 BW). De detentor mag ook niet constitutum possessorium leveren. (art. 3:115 sub a bw) Maar kan wel brevi/longa manu zijn bezit verschaffen.
De levering via constitutum possessorium, dus dat iemand het goed nog even houdt voordat hij het overdraagt, werkt pas tegen een ouder gerechtigde wanneer de zaak in handen van de verkrijger is gekomen. (Art. 3:90 lid 2 BW) tot op dat moment geldt tegenover de ouder gerechtigde dat er geen levering en dus geen overdracht is.
Levering is ook mogelijk doormiddel van zakenrechtelijke papieren. Een mogelijkheid is een cognossement (art. 8:399BW, of een Ceel (art. 7:606 BW).
Registergoederen worden geleverd via Notariële akte en inschrijving in openbare registers. (art. 3:89 lid 1 en 4 BW). Een notariële akte is een akte die is opgetekend bij de Notaris. Een onderhandse akte is niet voldoende.
Ook vorderingen kunnen worden overgedragen. Een vordering is (vaak) geld dat je nog van iemand krijgt en waar je dus recht op hebt. Bijvoorbeeld. A krijgt van B nog 10.000 euro. Hij verkoopt de vordering aan C. B is dan debitor cessus, A cedent en C is cessionaris.
Voor de overdracht is ten eerste vereist dat de vordering overdraagbaar is. Verder gelden de gewone vereisten van overdracht. (Art. 3:84 lid 1 BW)
Vorderingen worden geleverd aan toonder of aan order. Het papier ‘belichaamt’ de vordering. De schuldeiser is dus vervangbaar. (art. 3:93 en 3:90 BW)
Als er wel een bepaalde naam is, is er sprake van een vordering op naam (cessie), papier is dan hoogstens het bewijsmiddel, (art. 3:94 BW)
Vorderingen op naam kunnen op twee manieren worden geleverd. De eerste optie is een openbare cessie. Deze wordt overgedragen door een akte + een mededeling aan de debitor cessus. Zonder die mededeling komt de openbare cessie niet tot stand.
Bij een stille cessie moet er ook sprake zijn van een akte. De mededeling is niet van belang, maar. zonder kan deze niet aan de debitor cessus worden tegengeworpen.
De vereisten voor overdracht staan in artikel 3: 84 lid 1 BW genoemd. De eerste eis is een geldige titel, de tweede een levering en de derde de beschikkingsbevoegdheid. In dit college is de beschikkingsbevoegdheid van belang.
De rechthebbende op een goed is beschikkingsbevoegd, tenzij er sprake is van bewind, beslag of faillissement. Bij beslag is een kleine nuancering van toepassing. Bij beslag mogen er namelijk nog wel rechtshandelingen met het goed worden verricht.
Wanneer een derde een goed verkrijgt en het blijkt dat de verschaffer niet beschikkingsbevoegd was dan wordt diegene vaak beschermd door de derdenbescherming van de artikelen 3:86 BW of 3:88 BW. De verkrijger wordt door artikel 3:86 BW beschermd door een overdracht van een roerende zaak, als het geen registergoed is, of het een recht aan toonder of order is, als er baat is en de verkrijger te goeder trouw is.
De goede trouw is neergelegd in artikel 3:118 lid 2 BW. De goede trouw ontbreekt als de verkrijger wist van de beschikkingsonbevoegdheid, of had behoren te weten. Soms impliceert dat behoren te weten een onderzoeksplicht. Als dan uiteindelijk twijfel blijft bestaan, met of zonder onderzoek ben je niet te goeder trouw.
Wanneer je wilt voldoen aan de vereisten van de derdenbescherming van artikel 3:86 BW moet je ook voldoen aan art. 3:87 BW. Zo moet je de verkrijger voldoende gegevens verschaffen om de vervreemder te vinden. De uitzondering is geld. Je hoeft natuurlijk niet te vertellen waar je je geld precies vandaan hebt gehaald.
Een uitzondering op de derdenbescherming van artikel 3:86 BW, is diefstal. Wanneer de oorspronkelijke eigenaar het bezit heeft verloren door diefstal mag hij de zaak binnen drie jaar opeisen. Een uitzondering op de uitzondering is de reguliere consumentenkoop. Wanneer de gestolen fiets bijvoorbeeld in een winkel wordt verkocht heeft de consument natuurlijk geen idee dat dit gestolen is.
Een casus:
Jacobsen en Van Esch zijn bezitter door diefstal, ze hebben bijvoorbeeld een caravan. Er is sprake van een titel, een feitelijke levering maar niet van beschikkingsbevoegdheid. (art. 3:86 lid 3 BW).
Wanneer zij leveren via constitutum possessorium is er al een gebrek in de titel. Dan is die levering ongeldig op grond van 3:90 lid 2. Dus niet geldig tegenover ouder gerechtigde.
Wanneer J en E een caravan in bruikleen hebben is er ook geen sprake van beschikkingsbevoegdheid. Wanneer zij dan constitutum possessorium willen leveren gaat het ook hier weer mis bij de levering. Op grond van 3:111 kan de detentor niet c.p. leveren. Artikel 3;86 beschermd niet tegen een ongeldige levering.
De bescherming van 3:88 is voor de goederen die niet onder 3:86 BW vielen. Daarvoor geld de eis dat dit ook alleen beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid en ook dat het alleen geldt dat de beschikkingsonbevoegdheid wordt veroorzaakt door een gebrek tussen de eerdere bezitter en de bezitsverschaffer.
Om iets te verkrijgen moet je vaak een overeenkomst sluiten. Soms kun je ook gewoon wachten. Na tijdsverloop kun je via verkrijgende verjaring iets in je bezit krijgen. Als je te goeder trouw bent terwijl je iets houdt kan dat al binnen drie jaar, bij roerende zaken, niet-registergoederen. . (art. 3:99 BW, latere opkomende kwade trouw geldt niet (art. 3:118 lid 2)
Bij roerende zaken, niet-registergoederen maar met kwade trouw moet je 20 jaar wachten. (art. 3:105 jo. 306 BW)
Bij registergoederen moet er sprake zijn van bezit, en een termijn van 10 jaar (art. 3:99 BW). Ook hier geldt later opkomende kwade trouw niet. Bij kwade trouw vanaf het begin geldt de termijn van 20 jaar. (Art. 3:105 jo. 306 BW)
Het eigendomsrecht is het meest omvattende recht dat je kunt hebben. Wanneer je een zaak bezit ben je als eigenaar de rechthebbende. In beginsel is het jouw recht tegenover ieder ander en kan niemand je daarin aantasten.
Met het eigendom kun je in beginsel vrij beschikken en heb je een vrij gebruiksrecht, art. 5:1 BW. Het wordt echter beperkt door een negatieve afbakening. Het eigendom kan worden afgebakend door rechten van anderen, wettelijke voorschriften en het ongeschreven recht.
Bij rechten van anderen kan er bijvoorbeeld aan het auteursrecht van een architect worden gedacht. Hij heeft recht om de ‘geestelijke prestatie’ in stand te willen houden. Je kunt als eigenaar van het kunstwerk dan niet meer vrij beschikken.
Bij wettelijke voorschriften kan er worden gedacht aan monumenten. Wanneer iets een monument is moet je aan allerlei vereisten voldoen. Wanneer je in een monument woont mag je ook niet zomaar meer verven en dus wordt je aangetast in je recht.
Bij ongeschreven recht kan er gekeken worden naar maatschappelijke zorgvuldigheid, misbruik van recht en hinder.
Soms kan eigendom ook worden overgedragen zonder dat je daar iets aan kunt doen. Natrekking is daar een voorbeeld van. Het is ook belangrijk om te weten of iets een bestanddeel is of niet. Daarvoor is er het criterium van de verkeersopvatting (art. 3:4 lid 1 BW) en het fysieke criterium (art. 3:4 lid 2 BW)
Een fietsbel bijvoorbeeld wordt door natrekking bestanddeel van de fiets. (art. 3:4, 5:3 en 5:14 BW)
Voor bestanddeel en natrekking is het arrest van de grensoverschrijdende treurwilg van toepassing.
Verkrijging kan anders dan door natrekking ook door zaaksvorming, vermenging en vruchttrekking. Bij vermenging is er sprake van iets dat samen tot één zaak wordt vermengd en bij zaaksvorming wordt er een nieuwe zaak gemaakt
Er bestaat een aparte tak van burenrecht. Dit is veelal geheel gedetailleerd uitgewerkt in het burgerlijk wetboek. Zo is er bijvoorbeeld het recht van overpad. Dat kan middels een verbintenis, een overeenkomst of via erfdienstbaarheid. In principe maakt dat niets uit. Pas wanneer er een nieuwe eigenaar komt begint de wijze van vestiging een verschil te maken.
Ook voor beplanting zijn er verscheidene regels. Zoals bij de rijdende rechter vaak het geval is mogen er geen bomen binnen een bepaalde afstand van de grensscheiding staan.
Wanneer het onzeker is wat de grenzen zijn is de bezitter eigenaar, tot op het tegenbewijs. Er kan ook altijd worden uitgeweken naar het kadaster dat er voor zorgt dat er weer een duidelijke grens getrokken wordt.
Ook voor zaken als vensters en balkons zijn er aparte regels opgenomen. Net zoals overbouw. Voor overbouw is er een apart arrest, de grensoverschrijdende garage. Daarbij was er een garage een groot stuk over de erfgrens gezet. Er bestaat dan een mogelijkheid tot verwijdering, maar dit moet wel redelijk zijn. Een andere optie is om het stuk te legaliseren.
Een ander arrest is Nelemans/Scheepswerf, ook in de rechtspraakklapper staat een uitleg over eventuele fouten van de aannemer. Daarin staat uitgewerkt dat er sprake moet zijn van persoonlijke schuld. De aannemer is dan wel hulppersoon maar dat is in deze situatie dan niet van belang.
Soms is voor een overweg geen erfdienstbaarheid nodig. Als er echt geen andere weg of mogelijkheid is, is het mogelijk een noodweg op te richten. Daar heeft iemand in dat geval recht op. Dit moet door de eigenaar van de grond zonder meer geduld worden.
Er zijn verschillende voorbeelden van beperkte rechten te noemen. Er is een recht van erfpacht, pandrecht en het recht van vruchtgebruik. Deze rechten hebben absolute werking wat er voor zorgt dat het recht met de zaak meegaat. Dat heet zaaksgevolg, droit de suite.
Vestiging van een beperkt recht gaat via artikel 3:98 naar artikel 3:84 BW. Het wordt dus net zo gevestigd als dat iets geleverd wordt. (Geldige titel, levering en beschikkingsbevoegdheid.) voor rechten als pandrecht en hypotheekrecht bestaat er een aparte regeling.
Het recht van vruchtgebruik is gebonden aan het leven van de vruchtgebruiker. Dat betekent dat wanneer een derde het goed verkrijgt, het nog steeds eindigt wanneer de eerste vruchtgebruiker overlijdt. Bij erfpacht eindigt het wanneer er sprake is van tijdsverloop, opzegging of opheffing. Bij het einde van opstal gaat de eigendom over.
Voor een aantal beperkte rechten kan er een vergoeding worden gevraagd. Bij opstal heet dit retributie en bij erfpacht canon.
Na een faillissement is het belangrijk te bepalen wie er als schuldeiser als eerste in de rij staat. stel, A, B, C en D zijn schuldeisers. Allemaal met een schuld van 10.000 euro. In totaal is dat een schuld van 40.000 euro. F is niet voor niks failliet gevraagd. Zijn totale overgebleven vermogen is 20.000 euro. De schuldeisers zullen dus niet allemaal hun geld terugkrijgen. Dit resulteert in beginsel tot teruggave van 5.000 euro per persoon. Eerlijk verdeeld, paritas creditorium. (Art. 3:2777 BW)
Er bestaan voorrechten. Deze staan in de artikelen 3:280 jo. 3:278 lid 2 BW. Stel dat A een bijzonder voorrecht heeft. Dan mag A eerst zijn 10.000 euro opeisen. Dan blijft er voor de rest nog 10.000 euro over om op te eisen.
Nog wat lastiger. 5 partijen, elk een vordering van 20.000 euro. (A, B, C, D en E)
Partij E heeft een bijzonder voorrecht, B een pandrecht op een goed dat 20.000 euro waard is. De schuldeiser biedt voor 50.000 verhaal. B ontvangt dan 20.000 euro als hoogste rang. Dan komt E, ook hij krijgt 20.000 euro. De rest moet het overgeblevene verdelen.
Het pandrecht is een bijzonder recht. Het is een absoluut, beperkt recht. Het is ook een zekerheidsrecht en daarmee een afhankelijk recht. Het pandrecht laat toe dat er meerdere rechten tegelijkertijd bestaan. Het kan ook worden gevestigd op een vordering op naam. Binnen het pandrecht bestaan bijzondere regels voor vuist-pandrecht en stil pandrecht.
Wanneer er sprake is van dubbele verpanding van zaken kan er sprake zijn van een rangwisseling. Het kan dan voorkomen dat een ouder gerechtigde minder gerechtigd wordt dan een nieuwe waardoor de nieuw gerechtigde bovenaan komt te staan. (art. 3:238 lid 2 BW)
Dat kan niet bij vorderingen. De ouder gerechtigde blijft altijd als belangrijkste bovenaan staan.
Vanaf nu gaan de hoorcolleges verder over het verbintenissenrecht. Het verbintenissenrecht gaat over de verhouding tussen de twee personen, waar het bij het Goederenrecht tussen de verhouding tussen de Personen en Goederen ging.
Het Goederenrecht ging bijvoorbeeld over de verkrijging van een huis. Als A een huis koopt, wanneer krijgt B dan het eigendom. Of bijvoorbeeld een pandrecht, of het recht van vruchtgebruik.
Het verbintenissenrecht gaat over verbintenissen, Hoe sluiten A en B een overeenkomst? En hoe zit het met de aansprakelijkheid. Wie is aansprakelijk als je met de fiets tegen een auto aanrijdt.
Verbintenissen kunnen op twee manieren ontstaan. Er bestaat contractenrecht, verbintenissen uit overeenkomsten, Art. 6:213 BW of verbintenissen uit de wet. (Buitencontractuele verbintenissen en verbintenissen binnen het aansprakelijkheidsrecht.) Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de onrechtmatige daad, de zaakwaarneming, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking.
Dit hoorcollege gaat over de vraag, of je met iedereen mag contracteren met wie je wil en hoe je die contracten dan sluit.
Mag je met iedereen contracteren met wie je dat wil? Ja, in beginsel mag dat. Dit wordt ook wel het beginsel van contractsvrijheid genoemd. Uit dit beginsel valt buiten de simpele regel dat je met iedereen mag contracteren met wie je dat wil meer af te leiden. Het betekent namelijk net zo goed dat je ook de vrijheid hebt om te besluiten om géén contract met iemand aan te gaan. Het zou toch wat zijn wanneer iemand je zou kunnen dwingen om een verbintenis aan te gaan. Daarnaast valt ook uit dit beginsel af te leiden dat de inhoud vrij is. Op deze algemene uit het beginsel voortvloeiende regels bestaan als vanzelfsprekend natuurlijk wel enige uitzonderingen.
Hoe sluit je nou zo’n contract? Een contract, ofwel een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. (art. 6:217 BW). Hierbij is het beginsel van consensualisme van belang. Je bent vrij in de vorm van deze overeenkomst. Er is alleen ‘Meeting of minds’ van belang. Oftewel, twee of meer partijen die het met elkaar eens zijn. Het is dus belangrijk in het achterhoofd te houden dat wanneer we spreken van zo’n contract, of contractsvrijheid dat er dan niet altijd een contract als in een op papier gezette overeenkomst wordt bedoeld. Anders zou er natuurlijk geen sprake zijn van vormvrijheid. Onder contractuele overeenkomsten worden de door onderlinge partijen besloten verbintenissen, oftewel overeenkomsten bedoeld. De hiervoor besproken vormvrijheid is uitgebreid. In principe zou een simpele gedraging al voldoende moeten zijn om te spreken van een aanbod of aanvaarding. Als er echt uit iemands gedrag af lijkt te leiden dat iemand iets heeft aanvaard, kan hij aan aanbod en aanvaarding worden gehouden.
Het is belangrijk voor aanbod en aanvaarding dat deze beide elementen gebeuren door een verklaring die met de wil overeenstemt. Er zijn gevallen dat iemand iets verklaard waar hij het achteraf helemaal niet mee eens is.
Het eerste voorbeeld; Eelman/Hin (HR NJ 1960/23)
E verkoopt een boerderij aan H. Vervolgens weigert hij na te komen. Hij stelt dat hij heeft verkocht omdat hij bang was voor geesten die op de boerderij aanwezig waren.
Wat moet H nu doen? In principe is er sprake van aanbod en aanvaarding, artikel 6:217 BW, maar E is alleen gebonden wanneer zijn verklaring met zijn wil overeenstemt. Of wordt H beschermd? Mag hij vertrouwen of de verklaring van E?
De Hoge Raad zegt dat H wordt beschermd. E moet volgens hen aantonen dat H begreep of moest begrijpen dat hij ziek was.
Als er geen sprake is van wilsovereenstemming betekent dat dus nog niet direct dat diegene dan niet meer hoeft na te komen. De andere partij kan beschermd worden.
Aanbod en aanvaarding zijn rechtshandelingen. Een rechtshandeling (art. 3:33 BW) vereist; ‘Een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.’ Een wil is in het recht erg belangrijk. Er wordt wel gesproken van het autonomiebeginsel. Iemand is alleen gebonden wanneer zijn wil met zijn verklaring overeenstemd.
De bescherming tegen eventueel niet voldoen aan 3:33 ligt bij artikel 3:35 BW. 3:35 is het artikel van het Gerechtvaardigde vertrouwen.
Professor Verheij liet in zijn college een schema zien van drie biljartballen.
Gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:35) geldt wanneer er mocht worden vertrouwd dat iemand geen last had van wilsontbreken. Er is een verschil in wilsontbreken en wilsgebreken. Wilsgebreken worden in het volgende college behandeld. In de termen kun je ook al zien wat het verschil is. Bij wilsontbreken ontbreekt er simpelweg een wil. Bij een wilsgebrek is die wil gebrekkig tot stand gekomen. Bij deze laatste term is er dus wel enigszins sprake van een wil. Artikel 3:35 van het gerechtvaardigd vertrouwen werkt alleen bij wilsontbreken. Niet bij wilsgebreken.
Een belangrijk verschil tussen wilsontbreken en wilsgebreken is dat wilsontbreken een discrepantie is tussen de wil en de verklaring en daarmee leidt tot nietigheid, tenzij er sprake is van een geestelijke stoornis. Dan leidt het wilsontbreken tot vernietigbaarheid. (Art. 3:34 lid 2.) Bij wilsgebreken is er eigenlijk, behoudens enkele uitzonderingen, sprake van vernietigbaarheid. Daarover wordt in het volgende hoorcollege meer verteld.
De zogenaamde vertrouwensleer voor artikel 3:35 BW komt tot stand bij een geopenbaarde wil (art. 3:33 BW) en wanneer er iets mis gaat moet er sprake zijn van een opgewerkt vertrouwen. (Art. 3:35 BW.) Wanneer iemand echt op de wil mocht vertrouwen wordt diegene beschermd door artikel 3:35 BW.
Wanneer er naar de geopenbaarde wil moet worden gekeken is de vorm van de verklaring (art. 3:37 lid 1), het moment van totstandkoming (art. 3:37 lid 3) en de manier van overbrengen (art. 3:37 lid 4) van belang.
De verklaring kan door diverse oorzaken afwijken van de wil. Door bijvoorbeeld een vergissing, en verspreking, een verschrijving, of een verkeerde manier van woordgebruik. Wanneer je iets niet heel duidelijk opschrijft kan er op verschillende manieren worden geïnterpreteerd.
Een voorbeeld van een misverstand is Bunde/Erckens (HR 17 december 1976, NJ 1977, 241)
E verkoopt een pand aan gemeente B. In de overeenkomst staat dat B ‘belastingschade’ vergoedt. Is dit alle belasting die E over de koopsom moet betalen, of de belasting die nu meer moet worden betaald..
Er is dus sprake van een grote onduidelijkheid. In de overeenkomst is dit onduidelijk opgeschreven waardoor er onduidelijkheid is in de wil.
De Hoge Raad zegt; Het bestaan en de inhoud van de overeenkomst worden bepaald door datgene wat uit de verklaringen en de gedragingen van partijen redelijkerwijs mocht worden afgeleid. Relevant om hierbij af te wegen is welke betekenis meer voor de hand ligt, of de partijen worden bijgestaan door een deskundige en of een bepaalde betekenis beter te rijmen valt met de overeenkomst. Met andere woorden, kan uit de overeenkomst de strekking van het antwoord worden gehaald. Net zoals je dat bij wetssystematische interpretatie ook doet.
Een nieuw voorbeeld. A belooft aan zijn maîtresse B om voor haar een vakantiehuis te kopen op Kreta. A overlijdt en B maakt jegens de weduwe van A aanspraak op de nakoming van de overeenkomst die zij met A sloot.
Een tweede voorbeeld. C spreekt met zijn neef D af dat als deze tot zijn 18e niet rookt en drinkt, hij hem 1000 euro zal geven.
De antwoorden worden hierna besproken..
Het tweede punt van artikel 3:35 BW is het opgewekte vertrouwen. Het opgewekte vertrouwen bevat twee kritieke punten. Vertrouwde degene tot wie de verklaring was gericht? En mocht hij ook vertrouwen? De artikelen 3:11 BW (goede trouw) en 3:35 zijn hier van belang.
Een nieuwe zaak. Hajziani/Van Woerden (HR NJ 1983/457)
H komt uit Marokko en spreekt slecht Nederlands. V legt aan H ter ondertekening een verklaring voor waarin staat dat H de arbeidsovereenkomst met V met wederzijds goedvinden beëindigt. H tekent, maar stelt later dat hij de strekking niet begreep.
Kan V zich nu op 3:35 beroepen? De Hoge Raad zegt; de Werkgever moet zich er met redelijke zorgvuldigheid van vergewissen dat de werknemer heeft begrepen wat hij ondertekende.
Er zijn uitzonderingsgevallen zoals Westhoff/Spronsen (HR NJ 1986/ 267)
W is een vrachtwagenchauffeur bij S. Hij komt geïrriteerd terug op zijn werk, zegt dat hij zijn biezen pakt en niet meer terugkomt en komt vervolgens ook drie dagen echt niet meer opdagen. S beschouwt de overeenkomst als beëindigd. W stelt dat S een onderzoeksplicht had, zoals bij Hajziani/Van woerden. Daarnaast stelt hij dat ook al is de overeenkomst beëindigd, S W daar alleen aan mag houden als S nadeel zou lijden door ongedaanmaking van het ontslag.
De Hoge Raad zegt dat S er op mocht vertrouwen dat W ontslag wilde nemen. Vooral omdat hij drie dagen ook daadwerkelijk niet kwam. Wanneer W onder invloed was geweest van een niet kenbare geestelijke stoornis was het een ander verhaal geweest.
De geestelijke stoornis is dus een moeilijk geval. De bewijslast ligt in eerste instantie bij de geestelijk gestoorde, tot dat het lijkt alsof hij nadeel ondervindt van zijn stoornis. Dan keren de regels zich om. De geestelijke stoornis wordt uitgewerkt in de artikelen 3:33, 3:34 en 3:35 BW.
De antwoorden op de vragen van de Maîtresse en de neef is dat het voor beiden niet gunstig uitpakt. Bij de eerste casus wordt er geoordeeld dat een vakantiehuis op Kreta te onbepaald is en bij die tweede casus stelt de rechtbank dat er sprake is van een meer morele overeenkomst. Een soort duwtje in de rug. Ook de neef krijgt zijn geld dus niet te zien.
Dit hoorcollege gaat over de wilsgebreken. Waar de vorige keer de juiste wil ontbrak is die bij deze voorbeelden gebrekkig tot stand gekomen.
Er zijn vier wilsgebreken. Bedreiging (art. 3:44 lid 2) , bedrog (art. 3:44 lid 3), misbruik van omstandigheden (3:44 lid 4) en dwaling (6:228).
Op grond van lid 5 van artikel 3:44 kan een wil die op grond van die gebreken tot stand is gekomen niet aan een wederpartij worden tegengeworpen als die geen reden had om het bestaan daarvan te veronderstellen.
Wilsgebreken leiden tot vernietiging van de rechtshandeling. Wanneer V een auto verkoopt en levert aan K op 1 maart en K deze overeenkomst op grond van dwaling (art. 6:228) vernietigt op 10 maart is V de eigenaar op zowel 2 als 11 maart. Want, vernietiging heeft terugwerkende kracht. De overeenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan.
Voor dwaling is afwezigheid van een juiste voorstelling van zaken van belang. Wanneer er sprake van dwaling is moet er worden gekeken voor wiens rekening de dwaling komt. Voor de koper of voor de dwalende.
Een voorbeeld is A die B contracteert om een huis te schilderen waarna blijkt dat B helemaal geen schilderervaring heeft. Een ander voorbeeld is C die D inhuurt voor een spoedklus waarna blijkt dat D zwanger blijkt te zijn.
Om te kijken wie er aansprakelijk is zijn er een aantal vragen van belang. Ten eerste moet er worden gekeken naar de deskundigheid van de partijen, wie van hen deskundig was. Als een van de beide partijen een leek is en de andere deskundig wordt er waarschijnlijk strenger op de deskundige partij gerekend. Die heeft immers meer kennis van zaken.
Ten tweede moet er worden gekeken naar de eigenschap. Was deze zichtbaar? Had de dwalende dit al kunnen zien terwijl hij iets kocht?
De laatste belangrijke vraag is wat de verkoper van de bedoelingen van de koper behoorde te weten of wist. Als de verkoper bijvoorbeeld weet dat iemand met een auto wil gaan racen hoort deze auto dit wel aan te kunnen.
Aan de dwaling (artikel 6:228) zitten een aantal vereisten. In het hoorcollege zijn ze in positieve en negatieve vereisten verdeeld.
De positieve vereisten zijn in lid 1 neergelegd.
Er moet sprake zijn van een dwaling, een afwezigheid van de juiste voorstelling van zaken. Er moet sprake zijn van een causaal verband tussen de dwaling en de essentiële eigenschap. Er moet sprake zijn van een kenbaarheid van essentiële eigenschap. Daarnaast moet sprake zijn van één van de drie dwalingsgevallen van lid 1. Dat is bijvoorbeeld het achterwege houden van relevante informatie of een wederzijdse dwaling.
De negatieve vereisten staan in lid 2.
Daarin staat dat het niet uitsluitend een toekomstige omstandigheid mag zijn.
Voor de dwaling is kenbaarheid van belang. De wederpartij begreep of moest begrijpen dat de omstandigheden waaromtrent werd gedwaald van doorslaggevende betekenis waren. Dat betekent dus dat die omstandigheden normaal zouden zorgen dat de koper iets niet zou kopen.
Dit valt te zien als een uitwerking van het vertrouwensbeginsel (Art. 3:35).
De drie gevallen uit artikel 6:228 lid 1 zijn de inlichting van de wederpartij (sub a), de schending van de spreekplicht (sub b) en de wederzijdse dwaling (sub c)
Voor de onjuiste mededeling (sub a) is het niet van belang of de mededeling te goeder trouw is gedaan. Dat volgt uit Baris/Riezenkamp (HR 15 november 1957, NJ 1958, 67)
R koopt bromfietsonderdelen van B voor zijn eigen bedrijf. R beroept zich op dwaling: B had gezegd dat fabricagekosten van de bromfiets fl. 135 waren, terwijl zij in feite fl. 230 waren. Ook als B te goeder trouw was, geldt dit nog steeds.
De Hoge Raad zegt dat degene die onderhandelt over een overeenkomst moet voorkomen dat hij die overeenkomst sluit onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken. In beginsel is het toegestaan om af te gaan op de mededelingen van de wederpartij.
Een andere zaak is Booy/Wisman (HR 21 januari 1966, NJ 1966, 183)
W koopt van B een kraanwagen om in havens te kunnen gebruiken. B had W gezegd dat hij een kentekenbewijs kon krijgen, maar dat bleek niet te kloppen. De vraag is of W de overeenkomst kan vernietigen wegens dwaling. Of had hij onderzoek moeten doen?
De Hoge Raad zegt dat de onderzoeksplicht niet zo ver gaat dat iemand niet meer mag vertrouwen op de mededelingen van de wederpartij. Hierbij speelde ook dat B een professionele handelaar was.
Voor het zwijgen (sub b) is het van belang dat er sprake is van een inlichting die niet is gedaan.
Een belangrijke zaak voor dit deel van lid 1 is Van der Beek/Van Dartel (HR 30 november 1973, NJ 1974, 97)
D verkoopt een huis aan B, terwijl hij wist dat de gemeente had gedreigd de woning te vorderen. D deelt dit niet mede aan B; B vertelt D dat haar gezin uit 5 personen bestaat, maar verhuurt de woning aan 12 gastarbeiders.
De gemeente vordert de woning. B beroept zich op dwaling. D stelt dat B eenvoudig onderzoek had kunnen doen bij de gemeente.
Het hof zegt dat B gastarbeiders in de woning wilde huisvesten en dat dat extra reden om informatie bij de gemeente in te winnen.
De Hoge Raad zegt dat het bewust achterwege laten van de mededeling die voor de wederpartij essentieel was, bedrog vormt. Wanneer D een mededelingsplicht had jegens B kan zij een beroep op dwaling niet afweren met een beroep op de onderzoeksplicht van B (Van Geest/Nederlof HR 21 december 1990, NJ 1991/251)
Een andere zaak is Eekhof/Riagg (Ktr Amsterdam JAR 2000/155, LJN:AG:2669)
Tijdens een sollicitatiegesprek geeft werkgever R aan dat continue aanwezigheid tijdens de zomermaanden essentieel is. E zegt dit te begrijpen. Acht dagen na het indiensttreden meldt E dat ze zwanger is en gedurende de zomermaanden daarom met verlof te willen. R vernietigt wegens dwaling. Kan dit?
Voor wederzijdse dwaling (sub c) is het van belang dat beide partijen bij het sluiten van de overeenkomst uit gingen van dezelfde onjuiste voorstelling van zaken.
Een zaak hierbij is (HR 3 april 1959, NJ 1959, 179)
K koopt een schilderij van V dat door experts is toegeschreven aan Hercules Seghers. Na de koop komen experts tot een ander oordeel. Kan K zich op dwaling beroepen?
Van Smeden/Vereniging voor Christelijk onderwijs (HR 3 november 1972, NJ 1973, 37)
Leraar sluit een arbeidsovereenkomst met de vereniging voor twee uur onderwijs per week extra gedurende 1 jaar. Als gevolg hiervan gaat hij minder salaris verdienen. Is een beroep op dwaling mogelijk of uitsluitend een toekomstige omstandigheid.
Een Hoge Raad zegt dat partijen een verkeerde voorstelling over bestaande salarisregelingen hadden, een beroep op dwaling is daarom mogelijk.
Een andere voorbeeld is Ktr. Schiedam 10-10-1995 Prg. 1995/4429
K koopt een tweedehands auto van V met een kilometerstand van 140 000. Later blijkt dat de auto veel meer had gereden. K en V waren zich hier allebei niet van bewust. Is een vernietiging wegens dwaling mogelijk?
Over de uitsluitend toekomstige omstandigheid (art. 6:228 lid 2) gaat Marktcafé (HR 10 juni 1932, NJ 1933, 5)
De gemeenteraad besluit een groentemarkt te vestigen bij het café. Driessen koopt het café. De gemeenteraad draait besluit terug. Kan Driessen het besluit vernietigen wegens dwaling?
Booy/Wisman kan ook voor dit vereiste (negatief) worden gebruikt. W koopt van B een kraanwagen om in havens te kunnen gebruiken. B had W verteld dat hij een kentekenbewijs kon krijgen, maar dat bleek niet te kloppen. Kan W de overeenkomst met B vernietigen wegens dwaling of is er sprake van een zuiver toekomstige omstandigheid.
De Hoge Raad zegt dat de kraanwagen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet de eigenschappen bezat die waren vereist voor het kentekenbewijs.
Het is belangrijk om te onthouden dat een beroep op dwaling misschien gemakkelijk kan worden bewerkstelligd maar als de wederpartij een schuld niet terug kan betalen kan het soms beter zijn om een product, ook al werkt het niet naar behoren.
Handelingsonbekwaamheid volgt uit de artikelen 3:32, 1:1234 en 1:381, een rechtsgevolg van handelingsonbekwaamheid is in principe vernietigbaar tenzij er sprake is van een eenzijdige rechtshandeling. Er is bij handelingsonbekwaamheid bij wilsgebreken geen sprake van bescherming van artikel 3:35 BW
Voor een rechtshandeling zijn er drie belangrijke aspecten. Het verrichten van de rechtshandeling, de inhoud van de rechtshandeling en de strekking van de rechtshandeling.
De wet kan deze drie aspecten alle drie verbieden. Bij de inhoud en de strekking gaat het dan voornamelijk om de strijd met de openbare orde en de goede zeden.
Voor de strekking in strijd met de wet is Burgman/Aviolanda is (HR NJ 1952, 128) van belang.
A zou voor B kammen voor vliegtuigen vervaardigen. A beschikte niet over de vereiste vergunning. B vordert nakoming, A stelt dat de overeenkomst nietig was wegens verboden strekking. B stelt dat hij niet wist dat de vergunning van A niet voldoende was. De Hoge Raad zegt dat beide partijen zich daarvan bewust moeten zijn geweest.
Verder is Esmilo/Mediq (HR NJ 2013, 172) van belang. Het gaat om de samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot een medicijnenexport. Dit is in strijd met de wet op de geneesmiddelenvoorziening. Heeft de overeenkomst zonder meer een verboden strekking?
De Hoge Raad zegt nee, de rechter dient in elk geval de volgende factoren af te wegen; Welke belangen worden door de geschonden regel beschermd, Worden de fundamentele beginselen geschonden, Zijn de partijen zich van een schending bewust en voorziet de regel in een sanctie.
Dit hoorcollege gaat over de uitleg van overeenkomsten, over de redelijkheid & billijkheid binnen de overeenkomsten en over de wijziging van de omstandigheden.
Uit overeenkomsten vloeit voort wat partijen zijn overeengekomen, dus wat in een eventueel contract staat beschreven en ook wat partijen mondeling zijn overeengekomen en wat naar de aard van de overeenkomst voortvloeit uit de wet, de gewoonte en de redelijkheid en de billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW)
Wat uit de overeenkomst zelf, dus uit de afspraak voortvloeit, staat altijd voorop. Pas wanneer er sprake is van een leemte, dus van onduidelijkheid, komen de gewoonte en de redelijkheid & billijkheid aan de orde.
Je moet je dus eerst afvragen wat partijen zijn overeengekomen en hoe dit moet worden uitgelegd. Overeenkomsten kunnen schriftelijk en mondeling zijn gemaakt maar ook uitdrukkelijk of stilzwijgend. Je kunt immers door een handeling te verrichten laten blijken dat je een overeenkomst aan gaat. Bijvoorbeeld door in te checken met je ov-chipkaart.
De invloed van de rechter wordt beperkt. Uit verscheidene oud-bw artikelen blijkt dat wanneer er sprake is van duidelijke bewoordingen daar in principe niet van mag worden afgeweken. Daarnaast mag de tekst ook niet op waarde of op billijkheid worden beoordeeld. De geachte hierachter is dat een objectieve uitleg van de tekst de partijen beschermd tegen rechterlijke inmenging. Met objectieve uitleg wordt een taalkundige, dus letterlijke uitleg bedoeld. Een beetje als in grammaticale interpretatie.
Het arrest Haviltex: (HR 13-3-1981, NJ 1981/635 Ernes/Haviltex)
H koopt een machine van E voor fl. 35.000 waarvan zij fl. 20.000 direct betaalt en de rest nadien door 10% van de winst af te staan. In de overeenkomst is een beding gezet waarin wordt gezegd’ ’Tot eind 1976 heeft de koper het recht de machine terug te geven voor fl. 20.000’
H deelt mede van dit beding gebruik te willen maken en vordert betaling. E vordert afgifte van de machine en betaling van het restant van de koopsom.
Het belangrijkste wat er in dit arrest wordt uitgemaakt;
Is er sprake van een ontbindingsbeding = H hoeft het restant van de koopprijs niet te betalen
Of is er sprake van een terugkoopbeding = H dient het restant van de koopprijs wel te betalen.
De Hoge Raad zegt;
‘De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhoudingen van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract’
(vervolg) ‘Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten’
De omstandigheden die relevant zijn om te beoordelen of partijen op een bepaalde uitleg mochten vertrouwen zijn onder andere de maatschappelijke kring waartoe partijen behoren, de rechtskennis die van zodanige partijen kan worden verwacht (deskundigheid) en de aannemelijkheid van gevolgen van een bepaalde uitleg. (De meest logische/waarschijnlijke uitleg)
Het haviltex-criterium houdt dus in dat er naast wat letterlijk in de overeenkomst staat ook goed moet worden gekeken hoe dit redelijkerwijs zou moeten worden aangevuld.
Een ander arrest is Gerritse/Has (HR 17-9-1993, NJ 1994/173 (Gerritse/HAS)
‘Voor de uitleg zijn de bewoordingen van de desbetreffende bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis.’
De gedachte hierachter is dat partijen geen invloed hadden op de gebruikte termen en de bedoelingen daarachter voor hen niet kenbaar waren.
De arresten spreken elkaar dus een klein beetje tegen. De verhouding wordt beschreven in het arrest (HR 20-2-2004, NJ 2005/493 (DSM/Fox)
Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn alle omstandigheden van het concrete geval beslissend, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid eisen. De uitleg mag dus niet uitsluitend taalkundig plaatsvinden.
Deze norm is in bepaalde gevallen uitgewerkt in de Haviltexnorm en voor bepaalde andere gevallen in de CAO-norm. Conclusie: niet 2 normen, maar 1 norm.
Ook in het arrest (HR 19-1-2007, NJ 2007/575 (Meyer/Pont Meijer)
Onder omstandigheden mag als uitgangspunt beslissend gewicht worden toegekend aan taalkundige betekenis.
Welke omstandigheden?
Wanneer de clausule onderdeel is van een schriftelijk, gedetailleerd en uitgebreid contract
Wanner er over de betwiste clausule grondig is onderhandeld
Wanneer de partijen grote ondernemingen zijn
Wanneer de partijen deskundigen hebben ingeschakeld
En ook in dit arrest (HR 5-4-2013, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx)
Ook bij commerciële overeenkomsten tussen grote partijen blijft de Haviltex-formule beslissend. De rechter kan als uitgangspunt nemen dat groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis, maar overige omstandigheden kunnen meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen in de overeenkomst moet worden gehecht. In dit arrest zelf had L geen juridisch adviseur, M had een juridische afdeling. De overeenkomst was in dit arrest een modelcontract door M opgesteld, er was nauwelijks over onderhandeld.
De Redelijkheid en billijkheid wordt door de rechter vastgesteld met behulp van artikel 3:12 BW.
Er moet gebruik worden gemaakt van algemeen erkende rechtsbeginselen, in Nederland heersende rechtsovertuigingen en de maatschappelijke en persoonlijke belangen. Deze drie punten kennen geen onderlinge rangorde.
Redelijkheid en billijkheid zijn in beginsel om de overeenkomst aan te vullen. (artikel 6:248 lid 1) Het kan ook beperkend werken (art. 6:248 lid 2 BW) Dan kunnen eventuele gesloten bedingen niet van toepassing zijn. Dat betekent niet dat bedingen nietig of vernietigbaar zijn, maar dat ze in dat concrete geval niet van toepassing zijn. De overeenkomst wordt daarmee in principe dus niet aangetast.
Aanvullende werking
De aanvullende werking is geregeld in artikel 6:248 lid 1. Een voorbeeld staat in een arrest van 16 december 1977 (16-12-1997, NJ 1978, 156)
Er is sprake van een overeenkomst tussen een huisarts en het ziekenfonds. In de overeenkomst stond niets geregeld over opzegging, er is dus sprake van een leemte. Mocht het Ziekenfonds opzeggen bij een bewuste wanprestatie door de huisarts?
De HR zegt; Uit Redelijkheid & Billijkheid kan voortvloeien dat opzegging mogelijk is. Met namen bij omstandigheden van zo ernstige aard dat de huisarts naar maatstaven van de Redelijkheid & Billijkheid geen onbeperkte instandhouding van de overeenkomst mag verwachten.
Lid 2 van 6:248 zegt; ‘Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ (zie ook 6:2 lid 2)
(HR 19-5-1967, NJ 1967/261 Saladin/HBU)
HBU adviseert S ongevraagd om aandelen te kopen. Het is volgens HBU een buitenkansje en 100% safe. De aandelen blijken al snel waardeloos. S vordert schadevergoeding van HBU, deze beroept zich op een exoneratiebeding (een uitsluiting van de schuld)
De Hoge Raad zegt; Ook bij afwezigheid van kwade trouw kan een beroep op een exoneratiebeding naar maatstaven van Redelijkheid & Billijkheid onaanvaardbaar zijn. Relevante omstandigheden (niet limitatief);
De zwaarte van de schuld van HBU en het gewicht van de betrokken belangen
De aard en de verdere inhoud van de overeenkomst
De maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding van de partijen
De wijze waarop het beding tot stand is gekomen
De mate waarin de wederpartij, S in dit geval, zich van de strekking van het beding bewust was.
De vraag of er sprake is van onaanvaardbaarheid met betrekking tot het beding is door het hof voldoende beantwoord. Het beding blijft in deze zaak in stand.
Een volgend arrest (HR 18-6-2004, NJ 2004/585 (Kuunders/Swinkels))
Elektricien S zet alarm uit waardoor K niet merkt dat de ventilatoren in de varkensstal niet werken. Doordat de ventilatoren niet werken stikken er 764 van de 900 varkens van K in de stal. K vordert schadevergoeding van S. S beroept zich op exoneratiebeding in algemene voorwaarden. Is dit beroep onaanvaardbaar?
Het hof zegt nee, want er is geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid door S.
De Hoge Raad zegt; Van onaanvaardbaarheid is in het algemeen sprake bij opzet of bewuste roekeloosheid. Alle omstandigheden zijn echter relevant waaronder;
Hoe verwijtbaar is het verzuim,
Wat zijn de gevolgen (en hoe ernstig zijn deze gevolgen dus)
En was de schade gedekt door de verzekering
Verscheidene voorbeelden;
Paradine vs. Jane (1647) 82 ER 897.
P verhuurt een stuk grond aan J. J kan wegens burgeroorlog gedurende enige tijd geen gebruik van grond maken. Is J over die tijd toch huur verschuldigd?
Krell vs. Henry (1903) 2 KB 683
H huurt een flat voor 75 (F) om uitzicht te hebben op de kroningsplechtigheid van Edward VII, maar die wordt ziek en de plechtigheid gaat niet door. Dient H nu aan K te betalen?
Het probleem in deze zaken is dat de wereld maar blijft veranderen terwijl aan de andere kant een overeenkomst juist wordt gesloten om zekerheid te krijgen.
Om een beroep te kunnen doen op 6:258 BW moet er sprake zijn van onvoorziene omstandigheden, er moet sprake zijn van een wederpartij die de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van de redelijkheid & billijkheid niet mag verwachten en er moet sprake zijn van een partij die de rechter verzoekt de overeenkomst te wijzigen of te ontbinden,
Een leemte is niet gelijk aan een onvoorzienbare omstandigheid. Dat de partijen geen regeling hebben getroffen wil niet zeggen dat de omstandigheid niet voorzienbaar was.
De omstandigheden moeten voor onvoorzienbare omstandigheden dateren van na de sluiting van de overeenkomst. Prijswijzigingen en veranderingen in waarde gelden niet als onvoorzien! (lid 2)
Verder moet er een grote terughoudendheid bij de toepassing van 6:258 worden toegepast. Ookal staat er nergens letterlijk dat er sprake moet zijn van een onaanvaardbare situatie.
Wijziging van omstandigheden slaat op de omstandigheden die wijzigen nádat de overeenkomst is gesloten. Dat is anders bij bijvoorbeeld dwaling, artikel 6:228 BW. Daarbij was tijdens het sluiten van de overeenkomst al mogelijk om te weten dat de situatie anders was of anders zou worden dan ten minste één van beide partijen zich voorstelde.
Met betrekking tot de Redelijkheid & Billijkheid heeft de HR in (HR RvdW 1999/1050) als volgt geoordeeld;
bij een opzegging van een ovk die niet in een opzegging voorziet kan er op grond van wijziging van omstandigheden worden gevorderd. Dit staat uitbreiding op grond van Redelijkheid & Billijkheid niet in de weg.
Een andere uitspraak is (Rb Amsterdam Prg 2013/51)
Een makelaar koopt een bedrijfspand van een Flatvereniging. De levering zal plaatsvinden op 31 december 20009. In geval van wanprestatie verbeurt de koper 1920 euro per dag. De makelaar kan niet nakomen; de Flatvereniging vordert: 640.000 en 685 000, De eerste prijs voor de koopprijs en de tweede voor het boetebeding. De makelaar beroept zich op de kredietcrisis en vordert ontbinding. De rechtbank zegt dat het geen onvoorziene omstandigheid is, maar matigt de boete want schade is slechts 115000 (6:94)
Weer een andere zaak is (Rb Rotterdam RCTT 2011/26)
Man en vrouw kopen een huis; de man pleegt zelfmoord. Kan de vrouw de koopovereenkomst ontbinden? De rechtbank zegt, de zelfmoord is een onvoorzienbare omstandigheid, maar komt voor risico van de vrouw (art. 6:258 lid 2 BW). Een beroep op matiging wordt gehonoreerd. (art. 6:109 BW)
De laatste zaak is Hof Arnhem (RCR 2010/82)
A sluit een pachtovereenkomst met B met betrekking tot een stuk grond waarop hij varkens fokte. De wijziging Varkensbesluit per 1 januari 2003 met als gevolg dat A de gepachte stal moet aanpassen. De kosten hiervan zijn 74 525. A stopt met de betaling van de pacht en voert geen constructief overleg. B begint een procedure. A is van mening dat de overeenkomst moet worden ontbonden wegens onvoorzienbare omstandigheden.
Het hof zegt dat de Wijziging Varkensbesluit een onvoorziene omstandigheid is die de ontbinding rechtvaardigt. Echter, in verband met de houding van A stelt hof als voorwaarde (6:260) dat A aan B 115000 euro betaald (=helft van de pacht die A van 2002-2008 niet heeft betaald.)
Uit deze zaken wordt dus duidelijk dat of de onvoorzienbare omstandigheid nou wel of niet gehonoreerd wordt, de redelijkheid en billijkheid ook nog moet worden meegewogen.
Dit hoorcollege gaat over de rechten en plichten van de schuldeiser; Nakoming, schadevergoeding, ontbinding en opschorting.
Nakoming wordt beschreven in artikel 3:296 BW. Wanneer je een verbintenis aangaat moet je nakomen. Niet alleen verplichtingen uit een overeenkomst maar ook de verplichtingen die leiden tot de beëindiging van onrechtmatige toestand (tenzij er sprake is van art. 6:168 BW. Dan is er sprake van zwaarwegende maatschappelijke belangen die er voor zorgen dat een onrechtmatige gedraging in stand moet worden gehouden.).
Wanneer er niet wordt nagekomen kan er schadevergoeding worden gevorderd. De vereisten hiervoor staan in artikel 6:74 lid 1 en 2. In lid 1 staat dat er sprake moet zijn van een tekortkoming, die toerekenbaar is, er moet sprake zijn van schade en van een causaal verband tussen de schade en wat dat veroorzaakt heeft. In lid 2 staat dat er anders sprake moet zijn van een blijvende onmogelijkheid tot nakoming óf sprake moet zijn van verzuim. (art. 6:81 e.v.)
Zie voor het voorbeeld de powerpoint.
Er is in dit voorbeeld sprake van een verkoper die rot fruit levert. De koper raakt ziek. Het leveren van het rotte fruit is de tekortkoming tegenover de koper. Dat koper ziek wordt is de schade. Het verband tussen de oorzaak, (de tekortkoming) en het gevolg (de schade) is rechtstreeks en daarmee causaal. Het leveren van het rotte fruit is toerekenbaar aan de koper en daarmee is er voldaan aan lid 1 van artikel 6:74 BW.
Tekortkoming:
Tekortkoming is het nalaten iets te doen wat de verbintenis van iemand verlangd. Dat kan zich uiten in het simpelweg niet nakomen maar ook in het te laat nakomen, het niet geheel nakomen of op een onjuiste manier nakomen. Tekortkoming veronderstelt de opeisbaarheid van de verbintenis. De opeisbaarheid betekent dat nakoming van de verbintenis mag worden gevorderd.
De toerekenbaarheid:
De toerekenbaarheid van de tekortkoming is als er is voldaan aan artikel 6:75 BW. Er moet sprake zijn van schuld, de toerekenbaarheid vanuit de wet, toerekenbaarheid vanuit een rechtshandeling of vanuit de verkeersopvattingen. Vanuit een rechtshandeling betekent dat de verplichting tot nakoming wordt overgedragen.
De toerekening krachtens de wet
De toerekening kan krachtens de wet voortvloeien uit het gebruik van hulppersonen. Als je werknemer iets stuk maakt ben je aansprakelijk. (Art. 6:76 BW.) Hetzelfde geldt voor 6:77 BW. Daarin gaat het over hulpzaken. Een arrest hierbij is (HR 5 januari 1968, NJ 1968, 102 (vliegtuigvleugel)
Dit arrest wordt ook wel Fokker/Zentveld genoemd. F heeft Z ingehuurd om met een hijskraan een vliegtuigvleuggel van een dekschuit naar een transportwagen te verplaatsen. Tijdens het verplaatsen breekt een bout van de kraan waardoor de vleugel op de grond viel met een grote schade als gevolg. De bout blijkt later een inwendig gebrek te hebben dus Z had het niet kunnen weten. De vraag is of Z aansprakelijk is voor schade wegens wanprestatie.
HR: Een schuldenaar hoeft niet in alle gevallen in te staan voor de ondeugdelijkheid van de zaken die hij bij de nakoming van een verbintenis gebruikt. De vraag of de schuldenaar aansprakelijk is, moet worden beantwoord aan de hand van de aard van de overeenkomst, de verkeersopvattingen en de redelijkheid.
In dit geval was F aansprakelijk omdat hij verzekerd was en omdat Z maar 17,50 per uur kreeg betaald en de schade ruim 120.000 gulden was. Het zou onredelijk zijn om Z te laten betalen.
In lid 2 van artikel 6:74 staat dat wanneer de prestatie blijvend onmogelijk is, er meteen recht is op schadevergoeding. Anders dient de schuldenaar, in beginsel, schriftelijk te worden aangemaand. Die schriftelijke aanmaning wordt een ingebrekestelling genoemd. (art. 6;82 lid 1.) Daarin wordt een laatste termijn gegeven voor iemand in verzuim raakt.
Verzuim treedt dus in door middel van een ingebrekestelling (Art. 6:82 BW) of van rechtswege (art. 6:83 BW. Dat is een uitzondering op artikel 6:82 BW)
In lid 1 van artikel 6:82 BW staat dat het uitgangspunt een ingebrekestelling is. Dat is het wettelijke uitgangspunt. Een ingebrekestelling is schriftelijk en daarin wordt een redelijke termijn gesteld. In lid 2 staat de mogelijkheid tot aansprakelijkstelling. Ook dit is een schriftelijke mededeling.
In het uitzonderingsartikel 6:83 BW staat onder a, een fatale termijn. Wanneer deze al is overschreden hoeft iemand niet in gebreke worden gesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer er een bruidsboeket is besteld en de bruiloft om 10 uur begint, wanneer de bloemist dan een dag later nog niet heeft nagekomen hoeft hij niet in gebreke te worden gesteld.
In sub b een volgende uitzondering, wanneer er een verplichting tot betaling tot schadevergoeding bestaat. Wanneer er sprake is van een schadevergoeding moet deze terstond worden betaald. Er is dus, wanneer dat niet gebeurd, direct sprake van verzuim. Wanneer er sprake is van een schadevergoeding en dit wordt niet direct betaald gaat er rente lopen. Op grond van art. 6:119 en 119a wordt de schadevergoeding met die wettelijke rente dus steeds groter.
De laatste uitzondering in sub c, wanneer er sprake is van een mededeling van de schuldenaar waarin de schuldenaar zegt niet te zullen nakomen, dan is er ook direct sprake van een verzuim. In gebreke stellen heeft dan geen zin meer.
Voor ontbinding staan de vereisten in artikel 6:265 BW. In lid 1 staat dat er sprake moet zijn van een tekortkoming tenzij de tekortkoming niet ernstig genoeg is om de ontbinding te rechtvaardigen. Een alternatief staat in lid 2, wanneer de tekortkoming onmogelijk is (eventueel tijdelijk) of de schuldenaar in verzuim is.
Een arrest waaruit blijkt dat de tekortkoming niet ernstig genoeg is, is Tromp en Trom/Regency en Residence (HR NJ 1996,160)
RR koopt een stuk grond va T, RR betaalt deel van de koopprijs. T stelt RR in gebreke voor het resterende deel van de koopprijs. T ontbindt de overeenkomst. Bijna 2 maanden later biedt RR aan de koopprijs volledig te voldoen en T schadeloos te stellen. Mag de schuldeiser kiezen voor een ontbinding als een alternatief niet wezenlijk nadeliger is voor hem?
De Hoge Raad zegt in rechtsoverweging 5; “Indien wanprestatie van een contractspartij van dien aard is dat zij (…) in beginsel ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt, heeft de partij jegens wie deze wanprestatie is gepleegd, de keuze tussen de hem (…) ten dienste staande bevoegdheden en brengt geen regel van (…) recht mee dat van ontbinding zou behoren te worden afgezien op de enkele grond dat de schuldeiser door een alternatief – bijvoorbeeld nakoming met schadevergoeding – niet in een wezenlijk nadeliger positie zou komen te verkeren, laat staan dat de rechter deze mogelijkheid ambtshalve zou dienen te onderzoeken”
Voor ontbinding is een arrest uit 1999 van belang (HR NJ 1999/197)
Het gaat over de huur van een bedrijfsruimte. Geldt voor een dergelijke overeenkomst dat een ernstige tekortkoming is vereist?
De HR zegt nee.
Een volgend arrest is Hof Amsterdam (WR 2008/55)
Echtpaar M huurt een woning van de woonstichting. In de overeenkomst staat dat het gehuurde uitsluitend gebruikt mag worden als woning. De politie vindt in de garage 900 kilogram vuurwerk. De echtgenote stelt niet op de hoogte te zijn geweest. De vraag is of er kan worden ontbonden.
Het hof zegt; Gezien de hoeveelheid is er kennelijk sprake van een bedrijfsmatig gebruik, derhalve sprake van een tekortkoming. Het feit dat de echtgenote niet op de hoogte is, is niet relevant. Het belang van de verhuurder weegt zwaarder dan persoonlijke omstandigheden van de huurders. De tekortkoming rechtvaardigt daarmee de ontbinding.
Weer een ander arrest, Hof Arnhem WR 2004/290
Er zijn 150 hennepplanten in een huurwoning. Er is geen sprake van stankoverlast en schade aan de woning. De vader van het gezin is gehandicapt en er is een belang van de kinderen om niet te verhuizen. Daarnaast is het vinden van een nieuwe woning lastig. De kantonrechter vindt dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt maar het hof vindt van wel.
In het arrest Hof Den Bosch (Prg. 2012/83)
Hier zijn er 128 hennepplanten in de huurwoning. De huurder is verstandelijk gehandicapt en hart- en suikerpatiënt. Gesteld wordt dat een derde, die ook een sleutel heeft de eigenaar is van de kwekerij. Het verweer is daarom ook dat de planten niet aan de huurder kunnen worden toegerekend. Het hof zegt dat de toerekening niet van belang is voor 6:265 BW.
Kantonrechter Helmond WR 2007/5
Er zijn 80 hennepplanten op de zolder. De vrouw met vier kinderen stelt dat zij door geweld van haar man is gedwongen dit te tolereren. Het beleid van de verhuurder is dat er sprake is van een ontbinding bij een gevaarlijke situatie en/of ernstige overlast. Dat is niet concreet aangetoond door de verhuurder. De kantonrechter zegt daarom ook dat er geen sprake is van een ontbinding.
De gevolgen van de ontbinding staan in artikel 6:271 BW
Verbintenissen die nog niet zijn uitgevoerd worden bevrijd, dat betekent dat de partijen die hier verplichtingen aan moesten ontlenen deze niet langer hebben. De verbintenissen die al wel zijn uitgevoerd moeten worden teruggedraaid.
Voor die terugdraaiing bestaan er ongedaanmakingsverbintenissen. Deze gelden net zoals de normale verbintenissen. (Art. 6:74 BW.)
De ontbinding heeft zoals nietigheid geen terugwerkende kracht en geen goederenrechtelijke werking. (art. 6:269 BW)
Soms is ongedaanmaking onmogelijk. Wanneer het toevallig onmogelijk is wordt de schuldenaar schadeplichtig. (art. 6:74 BW.) Dan moet er schadevergoeding worden betaald. De schuldenaar verplicht zich met het aangaan van een verbintenis namelijk ook tot een zorgvuldige mogelijkheid tot ontbinding. (art. 6:273 BW)
Ongedaanmaking kan ook naar haar aard onmogelijk zijn. Dan moet de waarde vergoed worden. (Art. 6:272 BW.) Wanneer er sprake is van een gebrekkige prestatie, moet er naar lid 2 worden gekeken. Dan wordt de vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad.
Prestaties kunnen ook worden opgeschort met betrekking tot het afwachten van de andere prestatie. Er zijn twee regelingen voor. Art. 6:52 BW en 6:262 BW.
Voor opschorting is er het arrest ondeugdelijke tv (HR NJ 1977, 337)
De tv werkt niet, de monteur komt maar het helpt niets. De koper houdt de tv maar weigert te betalen.
Het hof zegt dat door gebruik de levering is aanvaard en de koper dient de koopprijs te voldoen.
Verliest de koper nu zijn opschortingsrecht door ingebruikneming en houding zaak? De Hoge Raad zegt dat de tv weliswaar bij de koper staat maar dat houdt geen aanvaarding in.
Een voorbeeld van een onrechtmatige daad is een auto-ongeluk, of het vervuilen van olie op zee, of het geven van een klap van D. Ook al heb je niet de bedoeling gehad iets te laten gebeuren. Dan kan het alsnog worden toegerekend.
De ‘gewone onrechtmatige daad’ volgt uit artikel 6:162 BW. Dat zijn de onrechtmatigheden waar je zelf verantwoordelijk voor bent. Daarnaast heb je de risicoaansprakelijkheden. Je bent risicoaansprakelijk bijvoorbeeld voor je kind, maar ook voor je huisdier, je werknemer en zelfs voor de werktuigen die je bij je werk gebruikt. Zo kan het gebeuren dat de schade, ontstaan door een defect in een kraan, voor jouw rekening komen.
Bij deze risicoaansprakelijkheid is toerekening geen vereiste. Dat is ook wel logisch, want als jouw hond iemand compleet uit het niets bijt, of wanneer een werknemer een klant uit woede een klap verkoopt kan je er niet altijd wat aan doen. Toch kan dat voor jouw rekening komen.
Iets kan aan iemand worden toegerekend op grond van schuld (Dat kan iemand dus worden verweten) of op grond van zijn risico. Dan is er niet direct sprake van géén art. 6:162 BW. Ook in art. 6:162 BW staat de mogelijkheid dat iets kan worden toegerekend op grond van de wet of van de verkeersopvattingen. Dat laatste is het risico.
In het Arrest de Meppelse Ree (HR 11 november 1983, NJ 1984, 331 (Meppelse ree)) steekt een Ree de weg over waardoor de automobilist uitschiet en frontaal botst met Lanting. Kan dit aan hem worden toegerekend? Ja. Want niet kan worden gezegd dat hem geen enkel verwijt valt te maken. Hoezeer zijn reactie menselijkerwijs ook begrijpelijk moge zijn, aldus de Hoge Raad.
Om aan de onrechtmatigheid uit artikel 6:162 BW te voldoen moet er sprake zijn van een inbreuk op een recht, een strijd met een wettelijke plicht of van een schending van ongeschreven zorgvuldigheidsnormen oftewel een handeling in strijd met wat het maatschappelijke verkeer betaamt.
In de Zutphense Juffrouw (HR 19 juni 1910, W. 9038 (Zutphense juffrouw)) springt een waterleiding in het pakhuis van Nijhof. Nijhof verkoopt leer en de hoofdkraan bevindt zich bij de bovenbuurvrouw. Die weigert open te doen om de kraan af te sluiten. Zij is in eerste instantie niet aansprakelijk omdat het laatste puntje, strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid nog niet bestond. Er was volgens de Hoge Raad geen onrechtmatigheid, want er was geen sprake van een schending met de wettelijke plicht en een blootpassieve houding vormt geen inbreuk op een subjectief recht van Nijhof.
Er was nogal wat ophef over deze zaak, begrijpelijk natuurlijk, maar er waren voor- en tegenstanders van de ruime onrechtmatigheidsleer. Molengraaff was een voorstander, zo kon oneerlijke concurrentie, waar Nederland erg goed in was, aangepakt worden. Eysell voorzag een ‘civielregtelijke ramp’. ‘eenen stortvloed van onregtmatigheidsgedingen’ en het ‘Kantonregtertje’ wordt vrijgelaten. Hiermee bedoelde hij dat er nu heel veel mensen ineens onder het kader van de onrechtmatige daad zouden vallen en daarmee veel sneller naar de kantonrechter kunnen.
In het arrest Lindenbaum/Cohen (HR 31 januari 1919, NJ 1919, p. 161 (Lindenbaum/Cohen)) verkoopt C medewerker L om, om inzicht te krijgen in de bedrijfsgeheimen van L. is C nu jegens L aansprakelijk? Volgens het hof niet, maar volgens de Hoge Raad wel. In dit arrest werd de eerste stap naar de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm gezet.
“dat onder onregtmatige daad is te verstaan een handelen of nalaten, dat òf inbreuk maakt op eens anders recht, òf in strijd is met des daders rechtsplicht òf indruischt, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijke verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed”
Dat lijkt al veel op de normen van nu.
In het Kelderluik-arrest (HR 5 nov. 1966, NJ 1966, 136 (Coca-Cola/Duchateau) (‘Kelderluik’)) liet een medewerker van Coca Cola een kelderluik openstaan en een gast, op weg naar het toilet valt er in. Is Coca Cola nu aansprakelijk? Ja. De Hoge Raad geeft in dit arrest vier factoren, criteria om dit te beoordelen.
De kans dat iemand niet goed oplet
De kans dat daardoor een ongeval ontstaat
De ernst van de gevolgen
De bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen
En de aard van de gedraging.
In Amerika bestaan er soortgelijke artikelen. Deze waren er eerder en het zou kunnen dat hiervan is afgekeken.
In het Arrest Haringkar (HR 2 december 1966, NJ 1967, 42 (Haringkar)) parkeert De Stoet zijn auto vlakbij de haringkar om even haring te kopen. Hij laat de sleutel zitten. Een minderjarige springt vlug in de auto en veroorzaakt een ongeval. Is De Stoet nu aansprakelijk jegens de slachtoffers?
Ja, zegt de Hoge Raad. De kans op joyriding is dusdanig groot dat De Stoet daarmee rekening moest houden.
In het Arrest Natronloog (HR 8 januari 1982, NJ 1982, 614 (Natronloog)) laat personeel van het Dorpshuis een plastic emmer met chemische vloeistof in een vuilniszak op de stoep staan. Onbewaakt. De Vuilnisman De Rijk gooit de zak in de vuilniswagen maar door een mechanische fout wordt de zak teruggeslingerd en krijgt hij de vloeistof in het oog waardoor hij deze ook verliest.
De Hoge Raad zegt dat het personeel, ondanks dat ze er niet van wisten, aansprakelijk is. Als je een jouw onbekende vloeistof onbeheerd bij het vuil zet, handel je onzorgvuldig.
In het Arrest Jetblast (HR 28 mei 2004, NJ 2004, 105 (Jetblast)) wil mevrouw Hartman een foto maken van een opstijgend vliegtuig. Ze wordt door de jetblast tegen de rotsen gegooid en lijdt letsel. Er hingen borden met de tekst ‘Warning-low flying and departing aircraft can cause physical injury”
De Hoge Raad zegt dat de doorslaggevende betekenis is, of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waar door dit gevaar wordt vermeden.
In het arrest de Zwiepende tak (HR 9 december 1994, NJ 1996, 403 (Werink/Hudepohl)) maken een stel vrienden een boswandeling. W schopt tegen een tak die terug zwiept en in het oog van H komt. Die verliest zijn oog.
De HR zegt het volgende; “dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.”
In het taxus-arrest (HR 22 april 1994, NJ 1994, 624 (taxus)) heeft een van de buren een taxusstruik die, nadat die is neergelegd op de afvalhoop, door het gaas steekt. De paarden van de buurman eten van de taxus die giftig is voor paarden. De Hoge Raad zegt dat hij er niets aan kon doen omdat de giftigheid van de plant niet voor iedereen kenbaar is.
Ongeschreven zorgvuldigheidsnorm?
De geschonden norm moet strekken tot de bescherming van het belang waarin de benadeelde is getroffen, zo luidt het relativiteitsbeginsel. (art. 6:163 BW) Dit is belangrijk om de verplichting tot schadevergoeding te laten ontstaan.
Een voorbeeld: A veroorzaakt een ongeluk waardoor er een file ontstaat, B mist daarom zijn vliegtuig en daardoor een belangrijke order, waardoor hij een gederfde winst heeft van 25.000 euro. De vraag die moet worden gesteld is of de geschonden norm tot bescherming van de schade strekt.
Soms moet relativiteit apart getoetst worden, anders zit het ook ingebakken. Bij inbreuk op een subjectief recht en de schending van een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm hoef je vaak niet opnieuw te bewijzen dat er sprake is van relativiteit. Bij schending van een wettelijke plicht is dat vaak wel het geval.
Wanneer er sprake is van schade moet er sprake zijn van een causaal verband om deze op grond van 6:162 BW te kunnen vorderen. Schade wordt onderscheiden in vermogensschade en immateriële schade. (art. 6:95 e.v.)
De aansprakelijkheden voor iemand anders dan jezelf zijn uitgeschreven in afdeling 2 van boek 6 van het Burgerlijk wetboek. Het begint vanaf artikel 6:169 BW bij de aansprakelijk van ouders en gaan dan verder met ondergeschikten en dieren.
De aansprakelijkheid van ouders geldt niet tot 18 jaar. Tot aan het veertiende jaar is een ouder in ieder geval aansprakelijk wanneer een kind iets gedaan heeft. Let op, alleen wanneer er sprake is van een doen van een kind. Als een kind iets heeft nagelaten is er niemand aansprakelijk. Op dat moment worden vervelende situaties voor ouders voorkomen, bijvoorbeeld wanneer een achtjarig meisje heeft nagelaten haar vriendinnetje uit het water te trekken. Zoiets kan dan niet voor de rekening van de ouders komen.
Bij kinderen die 14 jaar en ouder zijn maar nog geen 16, zijn de ouders aansprakelijk, tenzij hen geen verwijt valt te maken. Dat laatste wordt vrij snel door de rechters aangenomen.
Het artikel 6:170 BW gaat over de aansprakelijkheid voor de ondergeschikten. Dat strekt zich uit tot artikel 6:178 BW. Voor de aansprakelijkheid van ondergeschikten zijn vier criteria van toepassing.
Een fout, een toerekenbare onrechtmatige daad
Van de ondergeschikte in kwestie
Waarover de werkgever zeggenschap had
De vergroting van de kans door uitvoering van de opdracht.
De risicoaansprakelijkheid voor dieren staat beschreven in artikel 6:179 BW. De vereisten hiervoor zijn;
Aangesprokene is de bezitter
Het dier heeft ZELF de schade aangericht (dus het dier mag niet louter een instrument zijn.)
Belangrijke rechtspraak is Rb Almelo NJF 2004, 325 (huifkarvakantie en Hof Arnhem JA 2006/100:
Er was hier sprake van een gezin dat op vakantie ging met een huifkar. Het paard rijdt met huifkar en al over de vrouw heen. Toch mag dit niet onder artikel 6:179 BW vallen. Volgens het Hof was er hier geen sprake van het gebruik van een paard als instrument. Dat viel volgens hen op te maken uit het feit dat bij de volgende ‘HO”, het paard ook niet netjes stopte.
Wat als het paard wel was gestopt, was er dan sprake geweest van artikel 6:162 BW? Een gebrek aan de verwijtbaarheid kan de tenzij-formule niet activeren. Art. 6:179 BW is een risicoaansprakelijkheid.
Dit college gaat over zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking.
Er zijn voor zaakwaarneming verschillende vereisten te noemen die volgen uit artikel 6:198 BW.
Er moet sprake zijn van;
Willens en wetens
Op redelijke grond
Het belang van een ander behartigen.
Dit zijn de positieve vereisten. Het negatieve vereiste is dat er geen sprake mag zijn van een wet of een rechtshandeling waar het handelen aan wordt ontleend.
Wanneer er een lekkage wordt gestopt, is dat ook gunstig voor de onderbuurman. Of wanneer er kosten worden gemaakt voor eigen goederen terwijl die later toch van een ander blijken te zijn. Is er dan ook sprake van een verplichting tot betalen voor de begunstigde?
Er moet sprake zijn van een redelijke grond. Als A de telefoonrekening van B tijdens diens vakantie betaalt. Is er dan sprake van zaakwaarneming? Niet zonder meer. De autonomie van de begunstigde moet worden gerespecteerd. Misschien leidt het betalen van die rekening wel tot een verlenging van een jaar en zit B daar helemaal niet op te wachten. Je moet meer weten om hier goed te kunnen oordelen. Is er sprake van een afsluiting van de telefoon?
Hoe persoonlijker de keuze van iemand is, des te minder is er sprake van een redelijke grond. Er moet sprake zijn van proportionaliteit. De zaakwaarnemer mag niet verder gaan dan nodig om het belang te behartigen.
Mag er dan echt alleen sprake zijn van het belang van een ander. Een voorbeeld is een schip van B wat door A drijvende wordt gehouden, terwijl er ook spullen van A worden vervoerd. Of de dierenbescherming de kosten van de verzorging van een gevonden hond op de eigenaar kan worden verhaald.
Is sprake van zaakwaarneming? Ja, bij beide zaken.
Het is lastig om te onderscheiden wanneer er sprake is van zaakwaarneming. Er wordt niet zo heel erg streng aan de criteria vastgehouden. Dat blijkt wel uit onderstaande criteria.
De pleegkinderen betalen belastingschuld vader om hun schilderijen aan het bodembeslag van de fiscus te onttrekken. Bodembeslag is het recht van de fiscus om wat op de grond van iemand staat, wat van waarde is, om dat mee te mogen nemen. Ook als het van iemand anders is.
Is sprake van zaakwaarneming?
Hoge Raad: Ja
W wordt ontruimd wegens achterstallige huurbetaling; zijn inboedel wordt op straat gezet. A (de gemeente) verwijdert de inboedel en slaat deze op. Opslag brandt af, inboedel gaat verloren. Is sprake van zaakwaarneming?
Rb en Hof:
O.g.v. APV was plaatsing voorwerpen op openbare weg verboden. Ophalen inboedel is geen zaakwaarneming. Opslaan in loods is wel zaakwaarneming
Auto B wordt gestolen. Eigendom auto gaat over op T (de verzekering). G speurt naar gestolen auto’s (zonder daartoe enige opdracht te hebben). G vindt auto, en vordert vindersloon van T. Is sprake van vinden nu G eigen belang behartigt?
Hoge Raad (rov. 3.3.1): Doel regeling is bevorderen (i) dat zaken worden teruggevonden en (ii) dat zaken snel weer in verkeer worden gebracht. Dat vinder speurt en mede eigen belang behartigt, staat aan toepasselijkheid regeling niet in de weg. Er is dus sprake van zaakwaarneming.
Bijv. Geen zaakwaarneming bij:
Bewaarneming (7:600 e.v.)
Dan bestaat er een verplichting vanuit een overeenkomst. Dan is er dus geen sprake van zaakwaarneming. Zaakwaarneming bestaat uit een spontane actie.
Als op grond van een volmacht wordt gehandeld (3:60)
Dan is er ook sprake van een bevoegdheid.
Ouder/kind-relatie, curator/curandus-relatie
Deze mensen horen door de wet voor elkaar te zorgen.
Zaakwaarnemen kan door feitelijke handelingen en rechtshandelingen. Er kunnen dus overeenkomsten worden gesloten ten behoeve van de begunstigde. Artikel 6:201 BW geeft daar een bevoegdheid voor.
De zaakwaarnemer heeft recht om eventuele schade vergoed te krijgen en wanneer hij handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft hij ook recht op een extra vergoeding. Anders heeft iemand immers professionele hulp voor niets.
De zaakwaarnemer heeft een aantal verplichtingen. De zaakwaarnemer heeft een zorgvuldigheidsplicht, een voortzettingsplicht en een verantwoordingsplicht.
Een zorgvuldigheidsplicht is dat de zaakwaarnemer altijd goed en zorgvuldig moet handelen terwijl hij zijn zaakwaarneming uitvoert. Daarbij heeft hij dus de voortzettingsplicht. Hij mag niet halverwege stoppen, tenzij er sprake is van gevaar. Je hoeft jezelf natuurlijk niet in levensgevaar te brengen. Als laatste is er sprake van een verantwoordingsplicht. Er moet natuurlijk altijd een goede reden zijn om te handelen.
Voor zaakwaarneming is niet vereist dat onder andere de identiteit van de belanghebbende bekend is, dat de zaakwaarnemer of belanghebbende meerderjarig is, dat de zaakwaarneming slaagt en dat de belanghebbende blij is.
Enkele voorbeelden;
A gaat als een verstekeling met de boot van maatschappij B naar Canada.
C maakt een fout waardoor hij zijn schuld aan D betaalt aan E
F betaalt G 10.000 euro wegens door G uitgevoerde chantage.
H vernietigt de koopovereenkomst met I wegens dwaling.
Voor onverschuldigde betaling moet er sprake zijn van een prestatie, misschien een betaling, zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestaat. Een rechtsgrond is bijvoorbeeld een overeenkomst of een wet, bijvoorbeeld onrechtmatige daad of zaakwaarneming.
Anders dan je misschien zou denken geeft onverschuldigde betaling geen recht op schadevergoeding. Het is een recht op terugdraaien van gedane prestaties. Die mogelijkheden staan in artikel 6:203 lid 1, 2 en 3. Een goed kan worden teruggegeven, er kan sprake zijn van terugbetaling en van andere ongedaanmaking. Daarbij gaat het om prestaties van anderen.
Teruggave kan soms onmogelijk zijn. Bijvoorbeeld wanneer er brand is geweest en iemands eigendom is vernietigd.
Wanneer daarvan sprake is, ontstaat er een recht op schadevergoeding. Art. 6:74 BW. Met uitzondering van de gevallen dat de tekortkoming niet aan de ontvanger valt toe te rekenen.
De artikelen 6:204 en 205 geven nadere regels.
Soms kan de prestatie niet ongedaan worden gemaakt wegens de aard van de prestatie. Bijvoorbeeld bij de verstekeling, een reparatie en een advies.
Dan kan er op grond van artikel 6:210 lid 2; een vergoeding plaatsvinden van de waarde van de prestatie mits;
De ontvanger door de prestatie is verrijkt,
De prestatie aan hem is toe te rekenen en
De ontvanger een tegenprestatie had toegezegd.
A spreekt met ambtenaar B af dat hij B privé 50.000 euro zal betalen wanneer B ervoor zorgt dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd. B regelt dit. Kan A nu B al heeft betaald, h et geld terugvorderen?
Wanneer er sprake is van een nietige overeenkomst, en daar is sprake van, dan vervalt ook het recht op ongedaanmaking van die prestatie. Daarmee houdt A dus het geld. Maar daar heeft de belasting dan wel haar wetgeving voor.
Ongerechtvaardigd is niet hetzelfde als ongegrond. Bijvoorbeeld, Kunstenaar A vindt een gouden horloge op straat en smelt dit met ander goud om tot een prachtig kunstwerk. Hij wordt eigenaar met behulp van artikel 5:16 lid 2 BW. Er is dus een rechtsgrond, maar is dit ook gerechtvaardigd? De ongerechtvaardigde verrijking ondermijnt dus het eigendomsrecht.
Ongerechtvaardigde verrijking strekt wel tot schadevergoeding. Er moet sprake zijn van de vereisten uit artikel 6:212 lid 1 BW.
Verrijking van de een
Als gevolg van (causaal verband)
Verarming van een ander
Verrijking is ongerechtvaardigd
Voor zover dit redelijk is.
Het bedrag van de verrijking is hierbij het maximum.
HR NJ 2008/481
A en B hebben een relatie. A verbouwt gratis het huis van B. B verbreekt na verbouwing relatie. Is B ongerechtvaardigd verrijkt?
Hoge Raad: Verrijking kan ook bestaan in besparing uitgaven Is verrijking ongerechtvaardigd? De Hoge Raad laat zich hier verder, helaas, niet over uit.
Schade kan worden onderscheiden in vermogensschade (6:96,95) en immateriële schade (art. 6:106 BW)
Bejaard echtpaar raakt ernstig gewond door ongeval. Tijdens hun revalidatie (circa 5 jaar) woonden zij niet thuis. Aansprakelijke: woning was gedurende 5 jaar voor fl. 1.000/maand te verhuren, dat is voordeel
Hoge Raad: Nee.
Eigen schuld kan de schadevergoeding flink verminderen. De benadeelde moet vaak ook zelf enigszins in de schuld bijdragen.
Eigen schuld wordt beschreven in artikel 6:101. Op grond van een causale toets kan er sprake zijn van een eigen schuld. Eigen schuld kan zowel geheel als gedeeltelijk worden toegerekend. Als er sprake is van eigen schuld kan deze echter zo laag, of kunnen er zulke omstandigheden zijn, dat het niet billijk is deze mee te rekenen of een verdeling van de schade op een dergelijke manier te laten plaatsvinden.
K (13 jaar) rijdt op een fiets. Zij geeft automobilist ten onrechte geen voorrang en raakt ernstig gewond. Heeft zij eigen schuld?
Hoge Raad: Kinderen jonger dan 14 jaar hebben geen eigen schuld, behoudens opzet of daaraan grenzende roekeloosheid. Dit is enigszins gebaseerd op billijkheidscorrectie
V rijdt op voorrangsweg. 67-jarige mevr. Van Duiven steekt plotseling weg over met ongeval als gevolg. Kosten VD worden door verzekeraar IZA voldaan. IZA wil deze kosten verhalen op V. Kan V zich beroepen op eigen schuld VD?
Hoge Raad: 100%-regel is niet van toepassing op oudere verkeersdeelnemers. Ze kan dus niet volledig worden aangesproken. 50%-regel voor voetgangers en fietsers, d.w.z. automobilist betaalt minimaal 50% van de schade
Arts plaatst spiraaltje niet goed, (door zijn toedoen) en vrouw wordt ongewild zwanger. Zij vordert schadevergoeding van arts. Heeft zij eigen schuld?
De Arts kan toch enigszins worden aangesproken.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Collegeaantekeningen bij het eerste jaar Rechtsgeleerheid aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG).
Deze bundel bevat aantekeningen bij de hoorcolleges en werkgroepen bij het vak Burgerlijk Recht 1 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1999 | 1 |
Sheetnotes! Law Supporter contributed on 29-03-2018 12:54
Op deze pagina vind je handige sheetnotes bij de hoorcolleges van 17/18. Deze kun je gebruiken om te bepalen wat de toegevoegde waarde voor jou is van de hoorcolleges en welke wijzigingen er zijn!
Add new contribution