Strafrecht 2 - RUG - Werkgroepopdrachten 2018/2019
Deze bundel bevat de werkgroepopdrachten bij het vak Strafrecht 2, RUG, uit 2018/2019.
Strafrecht 2 werkcollege 1
Vragen
CASUSVRAGEN
CASUS 1 In de avond van 15 juli 2018 loopt C door een straat in Groningen. Hij ziet dat een man aan het slot van een swapfiets zit te morrelen en denkt dat de man de fiets wil stelen. “Blijf jij eens van die fiets af”, zegt C tegen de man. De man A draait zich om. Als C diens agressieve blik ziet, heeft hij direct spijt van zijn bemoeienis. A begint, onder het slaken van een aantal vreemde kreten, meteen op C in te slaan. C valt op de grond, maar A gaat door en geeft met zijn met ijzer beslagen laarzen schoppen tegen C’ hoofd. A gaat er op de fiets vandoor. De artsen constateren een zeer zware hersenschudding. De toestand is kritiek. Een paar uur later overlijdt C aan zijn verwondingen.
Artorius wordt vervolgd wegens art. 287 Sr. althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dan art. 302 lid 1 jo. lid 2 Sr.
Ter zitting verklaart A “Ik vind het zo erg. Het was absoluut niet mijn bedoeling om C te doden. Ik had misschien wel kunnen weten dat er een behoorlijke kans bestaat dat als je iemand zo tegen het hoofd schopt, die persoon daaraan overlijdt, maar dat is achteraf.”
Vraag 1a
Stel, de rechter hecht geloof aan A’ verklaring. Zal hij tot een bewezenverklaring kunnen komen?
Stel, de rechter hecht geen geloof aan de verklaring. Het voorval dateert van maanden geleden en hij denkt dat A geen idee (meer) heeft van wat er destijds door hem heen ging.
Vraag 1b
Zal de rechter tot een bewezenverklaring kunnen komen?
Stel: wanneer hij ziet dat C bewegingsloos op de grond ligt, beseft A dat hij ‘niet goed bezig is geweest’. Hij belt meteen een ambulance en probeert C in leven te houden. Nog voor de ambulance arriveert, overlijdt Corvinus.
Vraag 1c
Verandert deze gang van zaken uw antwoord op vraag 1b?
Stel: de raadsman van A merkt ter zitting het volgende op: “Mijn cliënt was ten tijde van het voorval in een vrij agressieve bui. Verder is hij bijzonder gevoelig voor opmerkingen van anderen en hij had die dag al een paar keer een aanvaring gehad. Bovendien was het gewoon zijn eigen fiets. De opmerking van het slachtoffer was de bekende druppel.”
De rechter komt tot een veroordeling.
Vraag 1D
Dient de rechter in zijn vonnis in te gaan op deze opmerkingen?
CASUS 2.
M is op vakantie op Aruba. Het is haar eerste vakantie buiten Nederland. Op het eiland heeft zij ene C ontmoet, een Nederlander die al enige tijd op Aruba verblijft. Ze hebben een paar keer samen wat gedronken. Op de dag van haar terugreis naar Nederland vraagt C haar om een koffer mee te nemen. Het is de bedoeling dat een vriend van C, haar op Schiphol opwacht en de koffer van haar overneemt. M neemt de koffer mee, zonder te kijken wat er in zit. Op Schiphol wordt de koffer door de douane onderzocht. Er blijkt maar liefst drie kilo heroïne in te zitten. De officier van justitie besluit M te vervolgen ter zake van primair (art. 2, lid 1, onder A jo. 10, lid 5 Opiumwet) en subsidiair (art. 2, lid 1, onder A jo. 10, lid 1 Opiumwet).
Ter zitting verklaart M het volgende: “Ik wist niet dat er heroïne in de koffer zat. Dat kon ik ook niet weten, want ik heb de inhoud van de koffer niet onderzocht. Ik heb de koffer niet eens opengemaakt. Die C zei me dat het om een koffer met bijbels ging.”
Vraag 2a
Zal de rechter tot een bewezenverklaring van het primaire feit komen?
Stel, de rechter neemt aan dat Minerva niet wist dat er heroïne in haar koffer zat.
Vraag 2b
Zal de rechter tot een veroordeling wegens het subsidiaire feit komen?
Casus 3
V. rijdt met een tractor met daarachter een met mest gevulde giertank over de weg. Hij is op weg naar het land van G. Het land ligt links van de weg. Ter hoogte van het land van G stelt hij het linker knipperlicht in werking, kijkt naast zich over zijn linker schouder en slaat linksaf om het land van G op te rijden. Zover komt het niet. Toen V. linksaf sloeg werd hij ingehaald door een personenauto, bestuurd door ene V.D. Er volgt een aanrijding tussen de tractor en de personenauto. Daarbij raakt V.D. ernstig gewond; hij loopt onder meer een gecompliceerde beenbreuk op.
Tijdens het onderzoek naar deze aanrijding verklaart V. over zijn linker schouder te hebben gekeken. Op de vraag van de politie, waarom hij niet in de linker buitenspiegel heeft gekeken, verklaart V. dat deze stuk was. Hij zou beter zicht hebben gehad met behulp van een deugdelijke linker buitenspiegel.
De Officier van Justitie legt Vaatstra ten laste – kort gezegd –
primair: (art. 6 WVW 1994); en subsidiair (art. 5 WVW 1994).
De rechtbank komt tot een veroordeling ter zake het primaire feit.
V., die niet is bijgestaan door een raadsman, laat het vonnis aan een bevriende advocaat lezen. “Ik denk niet dat dit vonnis in hoger beroep stand houdt. Het is wat betreft de schuld, in de zin van art. 6 WVW 1994, te mager gemotiveerd. Er wordt wel gewezen op het ontbreken van de linkerbuitenspiegel, maar hoe het kan dat die spiegel ontbreekt en of jij daar wel iets aan kon doen".
Vraag 3a
Op welk aspect van de schuld, in de zin van art. 6 WVW 1994, heeft hetgeen de advocaat opmerkt betrekking, dus welk aspect zou onvoldoende gemotiveerd zijn?
Vraag 3b
Is het vonnis inderdaad, zoals de advocaat stelt, te mager gemotiveerd?
Antwoordindicatie
Vraag 1a
Primair: doodslag:Wil er sprake zijn van opzet dient er minimaal sprake te zijn van voorwaardelijk opzet. De dader moet zich niet alleen de mogelijkheid bewust zijn geweest, hij moet die mogelijkheid hebben aanvaard (op de koop toe hebben genomen). Voor voorwaardelijk opzet moet er sprake zijn van:
een aanmerkelijke kans:
Slaan met pistool-arrest: of er sprake is van een aanmerkelijke kans hangt af van omstandigheden van het geval, het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die in algemene ervaringsregels als aanmerkelijk valt te achten.
Indien je iemand tegen het hoofd schopt met ijzeren laarzen is er een aanmerkelijke kans dat de dood als gevolg kan intreden.
De verdachte moet zich bewust zijn van deze kans:
Nee zie verklaring A. “Had kunnen weten” is relevant, hij wist niet van de kans dat A zou kunnen komen te overlijden, dus geen opzet op de dood.
3. De verdachte moet deze kans aanvaarden:
Hij heeft nooit de bedoeling gehad Corvinus te doden. Hij accepteert de risico’s, maar hiermee nog niet de gevolgen (Porsche-arrest). Betreft eerder bewuste schuld hij voorzag de volgen van zijn gedrag wel, maar meende lichtzinnig dat dit wel mee zou vallen.
Rechter komt hier niet tot een bewezen verklaring omdat niet er geen sprake is van bewuste aanvaarding de dood van Corvinus .
Subsidiair: zware mishandeling, verklaring van A ziet slechts op de dood!! Niet op het lichamelijk letsel. Wil er sprake zijn van opzet dient er minimaal sprake te zijn van voorwaardelijk opzet. Voor voorwaardelijk opzet moet er sprake zijn van:
een aanmerkelijke kans:
Slaan met pistool-arrest: Er bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt wanneer je hem met ijzer beslagen laarzen een aantal keer tegen de zijkant van het hoofd schopt.
De verdachte moet zich bewust zijn van deze kans:
Gebruik normaliteitssyllogisme: “ieder normaal persoon weet” dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt wanneer je hem met ijzer beslagen laarzen een aantal keer tegen de zijkant van het hoofd schopt. A is min of meer een normaal mens, A wist dit ook.
De verdachte moet deze kans aanvaarden:
Verder geen verklaringen gegeven dus kijken naar feitelijke omstandigheden van het geval; aard van de gedragingen en omstandigheden waaronder verricht – uiterlijke verschijningsvorm.
Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat A de aanmerkelijke kans op het zwaar lichamelijk letsel van C heeft aanvaard. Verder dient er sprake te zijn van een causaal verband tussen toebrengen zwaar lichamelijk letsel en de dood.
Rechter kan hier tot een bewezenverklaring komen van het subsidiaire feit omdat er in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel.
Vraag 1b
Primair: rechter geloofd A niet; dus geloofd niet dat A niet de bedoeling had om C te doden.
een aanmerkelijke kans:
Slaan met pistool-arrest: of er sprake is van een aanmerkelijke kans hangt af van omstandigheden van het geval, het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die in algemene ervaringsregels als aanmerkelijk valt te achten.
Er bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt wanneer je hem met ijzer beslagen laarzen een aantal keer tegen de zijkant van het hoofd schopt.
De verdachte moet zich bewust zijn van deze kans:
Rechter hecht geen geloof aan de verklaring van A.
Gebruik normaliteitssyllogisme: “ieder normaal persoon weet” dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt waaraan men kan overlijden wanneer je hem met ijzer beslagen laarzen een aantal keer tegen de zijkant van het hoofd schopt. A is min of meer een normaal mens.
De verdachte moet deze kans aanvaarden:
Verder geen verklaringen gegeven dus kijken naar feitelijke omstandigheden van het geval; aard van de gedragingen en omstandigheden waaronder verricht – uiterlijke verschijningsvorm.
Artorius begint, onder het slaken van een aantal vreemde kreten, meteen op Corvinus in te slaan. Corvinus valt op de grond, maar Artorius gaat door en geeft met zijn met ijzer beslagen laarzen nog een aantal flinke schoppen tegen de zijkant van Corvinus’ hoofd. Terwijl Corvinus bewegingsloos op de grond ligt, gaat Artorius er op de fiets vandoor.
Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel/dood, dat het niet anders kan zijn dan dat A de aanmerkelijke kans op de dood van C heeft aanvaard. (slaan met pistool arrest , R.O. 4.6)
De rechter kan tot een bewezenverklaring komen.
Vraag 1c
Nee, het gaat om de geestesgesteldheid op het moment van het schoppen.
Vraag 1d
De rechter mag uitgaan van afwezigheid van een strafuitsluitingsgrond, tenzij omstandigheden anders doen vermoeden of verdachte verweer voert (onvoldoende rechts houden te Winssen). Verdachte lijkt aan te voeren dat het niet zijn schuld (culpa) is dat hij zo heeft gehandeld wegens
psychische overmacht (art. 39 Sr). Komt aan de orde bij de derde materiële vraag: gaat om strafbaarheid dader.
Geen sprake van een uitdrukkelijk voorgedragen verweer: 358 lid 3 Sv
door/namens verdachte; ja het geval namelijk door de raadsman.
uitdrukkelijk voorgedragen;
verworpen door rechter.
Ook geen sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunten (359 lid 2, 2e zin), 3 vereisten
Duidelijk door argumenten geschraagd en voorzien van ondubbelzinnige conclusie; zeker niet het geval, onduidelijk over welke strafuitsluitingsgrond het gaat, geen ondubbelzinnige conclusie gegeven.
Ten overstaan van de feitenrechter; het geval
Moet zijn verworpen; het geval.
Vraag 2a
Primair: opzettelijk. Wil er sprake zijn van opzet dient er minimaal sprake te zijn van voorwaardelijk opzet. De dader moet zich niet alleen de mogelijkheid bewust zijn geweest, hij moet die mogelijkheid hebben aanvaard. Voor voorwaardelijk opzet moet er sprake zijn van:
een aanmerkelijke kans: (globaal of er een algemene ervaringsregel)
Indien je van iemand een koffer aanneemt waarbij wordt aangegeven door iemand die je net kent en waarbij wordt vermeld dat de koffer vanaf Aruba op Schiphol weer wordt overgenomen is naar algemene ervaringsregels bekend dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat deze koffer eventueel gevuld is met verboden middelen.
De verdachte moet zich bewust zijn van deze kans: (eerst weer benoemend dat er een algemene ervaringsregel is en vervolgens toepassen op specifiek persoon)
Gebruik normaliteitssyllogisme: “ieder normaal persoon weet” dat indien je van iemand een koffer aanneemt waarbij wordt aangegeven door iemand die je net kent en waarbij wordt vermeld dat de koffer op Schiphol weer wordt overgenomen is naar algemene ervaringsregels bekend dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat deze koffer eventueel gevuld is met verboden middelen.
M is min of meer een normaal Mens, M is zich dus ook bewust van die aanmerkelijke kans.
De verdachte moet deze kans aanvaarden:
Het meenemen van de koffer – ondanks de wetenschap (zie onder 2) dat de koffer drugs kan bevatten en zonder erin te kijken terwijl dat eenvoudig had gekund duidt op aanvaarding.
Rechter komt hier tot een bewezenverklaring.
Vraag 2b
Bij het subsidiair t.l.l. feit hoeft er geen sprake te zijn van opzet.
Uit de casus volgt niet dat hoeft te worden getwijfeld aan de formele vragen, ik neem dan ook aan
dat hieraan is voldaan (geldigheid dagvaarding/hare bevoegdheid/ontvankelijkheid OvJ/schorsing).
Art. 348 leidt niet tot toepassing van art. 349 lid 1 Sv.
Materiële vragen
Kan het feit worden bewezen?
Ja Minerva heeft heroïne op NL grondgebied gebracht.
Is het feit strafbaar?
Ja, art. 2 lid 1 onder A jo. 10 lid 1 Opiumwet.
Is de verdachte strafbaar?
Ja geen sprake van een strafuitsluitingsgrond. Beroep op AVAS. (Melk- en water arrest) ook al eist de delictsomschrijving geen schuld kan desalniettemin bij gebleken afwezigheid van alle schuld geen strafbaarheid worden aangenomen. Verdachte moet zich in voldoende mate hebben ingespannen om het plegen van een delict te vermijden en dat hem zodanig geen verwijt valt te maken dat straf moet volgen. Gaat hier om een verontschuldigbare dwaling met betrekking tot de feiten, Minerva stelt dat ze het niet wist en dacht dat er bijbels in de koffer zaten. Dit betekent echter niet dat zij het ook niet BEHOEFDE te weten. Minerva heeft niet voldaan aan de zorgvuldigheid die van haar mag worden verwacht (onderzoeksplicht)
Oplegging straf/maatregel (veroordeling)
Art. 351 Sv
De rechter kan tot een veroordeling komen.
Vraag 3a
Op het aspect of de onvoorzichtige gedraging verwijtbaar is.
Vraag 3b
Uitgangspunt is dat de aanmerkelijke onvoorzichtigheid ook verwijtbaar is; de rechter hoeft die dus niet te motiveren. Behalve in geval van bijzondere omstandigheden of een daarop gevoerd verweer, zie bijv. R.O. 3.6 in arrest onvoldoende rechtshouden in Winssen .
In casu is er een aanmerkelijke onvoorzichtige gedraging en zijn er geen aanwijzingen dat verwijtbaarheid ontbreekt.
strafrecht 2 werkcollege 2
CASUS 1
Op 28 augustus 2010 lopen A en zijn twee goede vrienden B en C door Groningen. De jongens besluiten een biertje te gaan drinken op een terras aan de Grote Markt. De jongens lopen langs de Hema, waar zich op dat moment een andere groep jongens ophoudt. Omdat B een blikje dat op straat lag, had weggeschopt in de richting van deze groep, ontstaat er een woordenwisseling tussen beide groepen. Plotseling wordt B door een jongen uit de andere groep op zijn hoofd geslagen. B en zijn belager raken in gevecht.
A ziet vervolgens dat een andere jongen uit de groep met gebalde vuist dreigend op hem afloopt. A overweegt weg te lopen, maar besluit uiteindelijk toch maar om te proberen de boel te sussen. Hij neemt een ontwapenende houding aan en zegt: ‘rustig aan, ik wil geen problemen’. Deze woorden blijken aan dovenmansoren gericht en de jongen maakt aanstalten uit te halen. Vervolgens geeft A hem een flinke schop tegen zijn been, waarop de jongen zijn actie staakt. Kort daarna gaan beide groepen uiteen.
A en zijn vrienden lopen door naar de Grote Markt. Na het nuttigen van een biertje besluiten de jongens naar discotheek te gaan. Het is druk bij de discotheek. A en zijn vrienden sluiten achter aan in de rij. Ze merken niet op dat de groep jongens eveneens in de rij gaat staan. Op een gegeven moment worden A en zijn vrienden door de groep jongens in de rug geduwd. De jongen die tijdens het incident bij de Hema door A was geschopt, is dit niet vergeten en geeft A een klap in zijn nek. Vervolgens maakt de jongen aanstalten om A nog een keer te slaan. A (die zich op de drukke trap bevindt) geeft de jongen daarop een klap. Door deze klap verliest de jongen zijn evenwicht en valt op de grond. A voelt een enorme kwaadheid opborrelen als gevolg van de klap in zijn nek. De kwaadheid wordt nog versterkt door het feit dat hij deze jongens als eens eerder tot de orde heeft moeten roepen. Dit alles leidt ertoe dat hij nog enige tijd doorgaat met slaan. De jongen loopt als gevolg hiervan diverse kneuzingen op.
De officier van justitie besluit A ten aanzien van beide incidenten te vervolgen voor art. 300 lid 1 Sr. In de tenlastelegging zijn beide incidenten op correcte wijze toegesneden op art. 300 lid 1 Sr.
Ter zitting voert A’ raadsman ten aanzien van beide incidenten primair het verweer dat bij zijn cliënt het voor mishandeling vereiste opzet ontbrak: “Wat betreft de schop tegen het been bij het eerste incident en de eerste klap bij het tweede incident is er geen opzet bij Ambrosius omdat hij zich enkel verdedigde. Wat betreft de klappen die hij daarna uitdeelde, bij het tweede incident, als de jongen op de grond ligt, komt daar nog bij dat A uit pure kwaadheid sloeg.”
Vraag 1a
Geef gemotiveerd aan of dit tweeledige verweer kans van slagen heeft.
Vraag 1b
Geef gemotiveerd aan of het beroep op noodweer c.q. noodweerexces ten aanzien van het eerste incident kans van slagen heeft.
Vraag 1c
Geef gemotiveerd aan of het beroep op noodweer c.q. noodweerexces ten aanzien van het tweede incident kans van slagen heeft.
Stel dat terwijl A en zijn vrienden naar Het Paleis lopen, zien ze dat de andere jongens tevens aanstalten maken om naar Het Paleis te gaan. Ze twijfelen even of ze het geplande bezoek wel door moeten laten gaan, maar besluiten uiteindelijk dat ze zich niet door een stelletje raddraaiers een avondje dansen door de neus laten boren. Vervolgens arriveren ze vlak voor de groep jongens bij Het Paleis en de jongens sluiten achter hen aan. Daarop vindt de boven beschreven gang van zaken plaats.
Vraag 1d
Geef aan waarom deze omstandigheden juridisch relevant kunnen zijn. Leiden deze omstandigheden tot een ander oordeel dan bij vraag 1c?
CASUS 2
Vraag 2a
Was de rechter gehouden in zijn vonnis op het opzetverweer in gaan? Zo ja, op grond van welke bepaling(en)?
Vraag 2b
Vul, op een rechtens verdedigbare wijze, de motivering van de verwerping van het opzetverweer aan.
De rechtbank bespreekt ambtshalve de vraag of het feit de verdachte kan worden toegerekend in de zin van art. 39 Sr (onder 6). Knigge/Wolswijk, p. 165-166 onderscheiden drie eisen in dat kader.
Vraag 2c
Bespreek aan de hand van een van deze eisen waarom de rechtbank tot de conclusie komt dat het feit hoe dan ook aan de verdachte kan worden toegerekend, gelet op de vaststellingen onder 6.
ANTWOORDINDICATIE
Vraag 1a
Beide verweren zijn ondeugdelijk. A brengt opzettelijk pijn of letsel toe. Hij weet dat hij dat doet en hij wil dat ook.
Vraag 1b
Is er sprake van ogenblikkelijke aanranding? de jongen maakt aanstalten om te gaan slaan, zodat er sprake is van onmiddellijk dreigend gevaar.
Eerst dient te worden nagegaan of er sprake is van aanranding van lijf, eerbaarheid, goed? Dit is het geval namelijk het lijf van A. Ook moet het wederrechtelijk zijn, dit is het geval. Geen sprake van toestemming. Ook moet de verdediging noodzakelijk zijn. Hier komt het betoog van de officier van Justitie dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt omdat hij had kunnen weglopen, aan de orde. Boze buurman arrest van belang. Dat A weg had kúnnen lopen, staat tegen de achtergrond van het feit dat hij de boel probeerde te sussen en zijn vriend op dat moment een pak slaag kreeg, niet in de weg aan het aannemen van noodweer. Dat betekent dat wel degelijk sprake is van een noodzakelijke verdediging. Er is dus sprake van een noodweersituatie.
Nu er sprake is van een noodweersituatie moet worden nagegaan of de verdediging ook geboden is. Is er voldaan aan de proportionaliteit? Ja dit is het geval want er is sprake van een redelijke verhouden. Tevens voldaan aan de subsidiariteit want sprake van de minst heftige reactie van verdediging. Een beroep op noodweer heeft kans van slagen.
Vraag 1c
Er dient te worden nagegaan of er sprake is van ogenblikkelijke aanranding? Dit is het geval, er is namelijk sprake van onmiddellijk dreigend gevaar (Bijlmer schietpartij). Ook moet het gaan om aanranding van lijf, eerbaarheid of goed. In casu sprake van het lijf van Ambrosius. Ook dient het wederrechtelijk te zijn, dit is het geval.
Vervolgens wordt nagegaan of de verdediging noodzakelijk is. Kon en behoorde de aangerande zich aan de aanranding te onttrekken? Nee dit is niet het geval. A staat in de rij op een trap.
Hier is voldaan aan een aspect van subsidiariteit: de verdachte kon niet kiezen voor de mogelijkheid om te vluchten in deze situatie. Vervolgens nagaan of er is voldaan aan de proportionaliteit? De eerste klap was zeker wel geboden. Echter de klappen die hierna volgen als de jongen al op de grond ligt zijn niet meer noodzakelijk. Geen sprake van noodweer.
De gemoedsbeweging is niet alleen veroorzaakt door de aanranding, want de kwaadheid werd versterkt door de gedachte aan de eerder aanranding. Dit feit staat echter niet het aannemen van noodweerexces in de weg.
Vraag 1d
Er was geen sprake van actieve provocatie, zodat niet gezegd kan worden dat men uit was op een confrontatie. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten vind is onvoldoende. Daarbij kan in dit geval een rol spelen dat de jongens natuurlijk volledig in hun recht stonden om het Paleis te bezoeken. En verder is van belang dat met name de andere groep jongens van het eerste incident een verwijt gemaakt kan worden. Onrecht hoeft niet getolereerd te worden.
Vraag 2a
Het opzetverweer is in casu een bewijsverweer. Hier moet gemotiveerd op worden ingegaan op grond van art. 359 lid 2, 2e zin Strafvordering. Dit standpunt moet duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien zijn van een ondubbelzinnige conclusie dat ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht.
Vraag 2b
Uit het voorgevallene blijkt dat verdachte niet geheel van de wereld was. Dit betekent dat de verdachte dus nog wel inzicht had in zijn eigen handelen.
Vraag 2c
Allereerst moet er sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Ook moet er een causaal verband zijn tussen de stoornis en het delict. En ten slotte moet worden angegaan of het een reden is om de dader het gepleegde niet te kunnen toerekenen. In de casus is er sprake van een grote hoeveelheid Oxazepam, dit is gebruikt in combinatie met een grote hoeveelheid alcohol. Dit heeft het functioneren beinvloed wat aan de verdachte toe te rekenen is. Hieraan doet niet af dat het door verdachte vertoonde gedrag mogelijk geen algemeen bekend gevolg is.
Strafrecht 2 werkcollege 3
CASUS 1
T heeft het plan een inbraak te plegen bij de Kijkshop. Hij zal de alarminstallatie moeten uitschakelen. T heeft een en ander goed voorbereid. Hij is er achter gekomen dat de elektriciteitskabel van de alarminstallatie ondergronds, vanuit de achterzijde van het pand naar buiten loopt. Door de kabel door te knippen, kan hij de installatie uitschakelen. Verder heeft hij een plattegrond van de Kijkshop bij zich, zodat hij, eenmaal binnen, zijn weg gemakkelijk zal kunnen vinden.
T gaat ’s nachts op inbrekerspad. Hij graaft een gat in de grond, legt de kabel bloot, pakt de schaar uit zijn rugzak en wil de kabel doorknippen. Zo ver komt het echter niet, omdat hij wordt betrapt door een surveillerende politieagent. T wordt aangehouden.
T wordt vervolgd wegens poging tot diefstal met braak, art. 311 lid 1, sub 5 jo. 45 Sr . Ter zitting betoogt T’ raadsman dat van een begin van uitvoering nog geen sprake is:
“T was bij lange na nog niet toe aan het ‘wegnemen’, terwijl dat toch de centrale delictshandeling is van diefstal met braak. Daarbij komt dat de plattegrond die Titus in zijn binnenzak had, voor niemand zichtbaar was. Gelet hierop kun je stellen dat er naar de uiterlijke verschijningsvorm geen sprake was van een begin van uitvoering van de diefstal met braak.”
Vraag 1
Zal deze vervolging kans van slagen hebben? Betrek in uw antwoord de opmerkingen van de raadsman.
Drugscriminelen Dirk en Herman verdenken Geert ervan dat deze bij de politie een (voor hen) belastende verklaring zal afleggen. Dirk en Herman zullen Geert uitnodigen, zogenaamd voor een gezellige avond in hun woning. Het plan is om Geert enige tijd in die woning vast te houden. Voor dat doel wordt een slot aan de buitenkant van de badkamer gemonteerd. Het plan is Geert in de badkamer te krijgen door hem te bedreigen met een speciaal voor de gelegenheid uit België gehaalde Albini Braendlin M1873 Short Rifle. Op zaterdagavond wordt Geert gebeld. Geert zegt dat hij er binnen een paar minuten zal zijn. Dirk en Herman wachten zijn komst af. Geert vertrouwt het echter niet en blijft thuis.
Dirk en Herman worden vervolgd primair wegens poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 282 Sr), subsidiair de voorbereiding daarvan.
Vraag 2
Heeft die vervolging kans van slagen?
Claudius wil zijn vrouw om het leven brengen. Op een ochtend stelt hij haar voor gezellig een autoritje te maken. Hij plaatst enkele flessen met benzine in de achterbak van zijn auto en zorgt ervoor dat de autodeuren en -ramen niet van binnenuit kunnen worden geopend.
Claudius rijdt vervolgens met zijn vrouw naar een plek buiten de stad. Op de parkeerplaats slaat Claudius toe: hij draait het autoraampje een stukje open, stapt uit en pakt snel de flessen benzine. Éen fles giet hij leeg in de kofferbak, de andere fles giet hij, door het raampje, leeg over het interieur van de auto. Totaal in paniek probeert zijn vrouw ondertussen de deur te openen. Dan haalt Claudius een doosje lucifers uit zijn broekzak. Hij pakt een lucifer uit het doosje. Meermalen probeert hij de lucifer aan te steken, maar het mislukt steeds. In de tussentijd slaagt zijn vrouw er toch in het portier te openen en uit de auto te ontsnappen. Claudius rent achter haar aan, krijgt haar te pakken en probeert haar te wurgen. Maar al na een paar seconden krijgt hij toch spijt en laat hij haar maar gaan. Zijn vrouw houdt aan het voorval een pijnlijke nek en enkele blauwe plekken over.
Vraag 3
Heeft Claudius zich aan een of meer strafbare feiten schuldig gemaakt?
Jan wil Kees ‘omleggen’. Hij sluipt ’s nachts Kees’ woning binnen. Kees ligt te slapen. Op het moment dat Jan de trekker van het pistool wil overhalen, hoort hij gehuil. Jochem, Kees’ 5-jarige zoontje, is wakker geworden. Het idee dat het jongetje zijn vader zal kwijtraken, doet Jan van de uitvoering van zijn plan afzien. Hij verlaat de woning weer.
Vraag 4
Is Jan strafbaar wegens poging tot moord (art. 289 jo. 45 Sr)?
Job heeft jarenlang gewerkt bij frisdrankenbedrijf Frisco. Altijd heeft hij zich met hart en ziel ingezet voor het bedrijf. De klap kwam dan ook keihard aan toen hij, een maand geleden, in het kader van een ‘reorganisatie’ werd ontslagen. De nieuwe, uiteraard duurbetaalde ‘president-directeur’, ene Franken, zat er nog maar een paar weken of hij had al besloten allerlei bedrijfsonderdelen te saneren. Aanvankelijk was Job er vrij gelaten onder, maar inmiddels overheerst enorme woede. Het werk betekende alles voor hem. Nu heeft hij niets meer. Hij denkt er zelfs wel eens aan om er een eind aan te maken. Maar ook een andere gedachte komt op. ‘Ik word als oud vuil aan de straat gezet. En die Franken ontvangt aan het eind van het jaar natuurlijk een flinke bonus. Waarom moet míjn leven geruïneerd worden? Waarom niet dat van hem?’ Job wil iets doen, hij wil Franken iets aandoen en iets gruwelijks ook.
Job bedenkt een plan. Hij zal Franken op de parkeerplaats van het bedrijf opwachten, hem met een wapen dwingen in zijn auto – de auto van Franken zelf - te stappen en hem naar het bos laten rijden. En daar, midden in het bos, daar zal het moeten gebeuren: daar zal hij Franken om het leven brengen.
Hoe dit aan te pakken? Job koopt in het illegale circuit een ploertendoder met een loden kop. Het plan is om hem daarmee hard op zijn hoofd te timmeren, dat zal de ploert leren! Het lijkt hem het beste om eerst te onderzoeken hoe laat Franken meestal het kantoor verlaat, via welke route hij precies naar zijn auto loopt, van die dingen. Hij rijdt hij dagelijks, gedurende een week, aan het eind van de middag met zijn auto tot vlak in de buurt van het bedrijf. Daar zet hij de auto langs de kant van de weg, op een plek vanwaar hij goed zicht heeft op de parkeerplaats. Vervolgens houdt hij Franken in de gaten.
Wat Job niet weet, is dat Franken, de president-directeur, hem al een paar keer heeft gezien. Franken was achterdochtig geworden en had de politie gevraagd om een oogje in het zeil te houden.
Als Job op een middag weer in zijn auto zit te posten, komen twee politie-agenten naar hem toe. Zijn plan valt in duigen. Job gaat mee naar het bureau en biecht alles op. Hij vertelt precies wat hij van plan was. “Ik geloof dat ik toch wel blij ben dat de politie heeft ingegrepen”, zegt hij op een gegeven moment. “Gelukkig is er niks gebeurd. Eh … kan ik dan nu naar huis?”
Vraag 5a
Bespreek de strafbaarheid van Job.
Stel, anders dan hiervoor: Job zint op wraak, maar hij heeft een ander plan. Hij stuurt een brief naar de directie van Frisco waarin hij dreigt dat bepaalde merken frisdranken van het bedrijf zullen worden vergiftigd. Consumenten die de frisdrank nuttigen zullen de meest vreselijke lichamelijke aandoeningen krijgen. Hij schrijft ook dat Frisco dit kan voorkomen en wel door één miljoen euro over te maken op een bankrekening in Zwitserland.
Een dag later belandt de brief op het bureau van de president-directeur Franken. Die is woedend (‘wat een laffe streek!’) en er is geen haar op zijn hoofd die eraan denkt om aan dit dreigement toe te geven. Nog diezelfde dag belt hij de politie, die belooft binnenkort de zaak te onderzoeken. Aan het eind van diezelfde dag krijgt Franken een telefoontje van Job. Job heeft in de tussentijd spijt gekregen van zijn actie. Hij deelt Franken mee dat hij het dreigement intrekt, waarna hij snel de verbinding verbreekt. Franken heeft Jobs stem herkend en geeft dit door aan de politie.
Een paar dagen later staat de politie bij Job op de stoep. Job gaat mee naar het bureau en doet het hele verhaal uit de doeken. “ … En zo is het gegaan. Toen heb ik Franken diezelfde dag nog gebeld om te zeggen dat het niet doorging. Er is dus eigenlijk niks gebeurd. Eh … kan ik dan nu naar huis?”
Job wordt vervolgd wegens
- primair: poging tot afpersing (art. 45 jo. 317 Sr)
- subsidiair: voorbereiding van afpersing (art. 46 jo. 317 Sr)
Vraag 5b
Bespreek de strafbaarheid van Job.
Stel, anders dan hiervoor: Job stuurt de brief naar de directie. De brief blijft ongelezen slingeren op de kamer van de secretaresse, die midden in een interne verhuizing zit. In de tussentijd krijgt Job, die dus nog geen reactie heeft ontvangen, spijt van zijn actie. Na een week belt hij Franken op met de mededeling dat hij het dreigement intrekt. De directie was op dat moment nog niet op de hoogte van de brief.
Vraag 5c
Bespreek de strafbaarheid van Job.
ANTWOORDINDICATIE
Vraag 1
Allereerst nagaan of er sprake is van een misdrijf dit is het geval. Ook is het voornemen gegeven omdat Titus het plan heeft Vervolgens nagaan of er sprake is van een begin van uitvoering.In casu gaat hetom een gekwalificeerd delict. Namelijk kwalificerende omstandigheid is braak. Indien een begin is gemaakt met de kwalificerende omstandigheid, dan is aan Cito-criterium voldaan. Een bestanddeel is dan al vervuld, ook al is dat niet de centrale delictshandeling. In casu staat het bestanddeel ‘braak’ staat op het punt te worden vervuld dan is er sprake van een strafbare poging.
Vraag 2
Er is sprake van een misdrijf, ook het voornemen blijkt uit de casus. Vervolgens nagaan of er sprake is van een begin van uitvoering volgens Cito. Geert is nog niet aanwezig, door deze afstand is het lastig aan te nemen dat er sprake is van een begin van uitvoering.
Nagaan of sprake is van voorbereiding. Het moet gaan om een misdrijf waar 8 jaar of meer op staat, dit is het geval art. 282 Sr. Vervolgens moet er sprake zijn van opzet op het begaan van het misdrijf, dat is ook het geval. Hiernaast moet er sprake zijn van een middel en gedraging zoals in art. 46 Sr is genoemd. Dit is het geval. Tot slot nagaan op zijn kamer/wapen bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf; hier is ook aan voldaan.
Vraag 3
Nagaan of er sprake is van poging tot moord door het in de brand steken van de auto. Dat er sprake is van een misdrijf en voornemen kan worden aangenomen. Nu nagaan of er sprake is van een begin van uitvoering: het besprenken is voldoende om na te gaan. Er is sprake van een poging tot moord. Het vrijwillig terugttreden voor het tweede incident doet hier niet aan af.
Vraag 4
Er is sprake van een misdrijf en een voornemen/begin van uitvoering volgt ook uit de casus. Nu gaat het om het vrijwillig terugtreden. Het zoontje begin met huilen, dit mag niet in overwegende mate de reden zijn voor het terugtreden.
Hij moet niet verder hebben willen gaan. Het gehuil is op zichzelf niet een belemmering voor het plegen van het delict. De terugtred kan als vrijwillig worden gezien.
Vraag 5a
Art. 46 jo. 289 Sr: voorbereiding van moord. Vereisten hiervoor zijn dat er sprake is van een misdrijf waarop 8 jaar of meer staat, dit is het geval. Ook moet job opzet hebben op het begaan van het misdrijf, dit is het geval. Ook heeft Job opzettelijk een ploertendoder verworven en deze is bestemd voor het begaan van het misdrijf.
Vraag 5b
Poging tot afpersing. Is sprake van een misdrijf en is gegeven dater sprake is van een voornemen. Nu gaat het om de vraag of er sprake is van een begin van uitvoering: dit is het gevolg, het is een voltooide poging.
Vraag 5c
Poging tot afpersing: dit is het geval. Namelijk sprake van een misdrijf en gegeven dat sprake is van een voornemen. Nu gaat het om de vraag of er sprake is van ee nvoornmen. Dit is het geval; het is een voltooide poging.
Strafrecht 2 werkcollege 4
CASUSVRAGEN
CASUS 1.
K is eigenaar van een gespecialiseerd schilderbedrijf. Hij verwerft de opdracht om in een aantal te renoveren woningen beglazing aan te brengen. Twee werknemers van het bedrijf, De Beuk en Slomp, worden door K met de plaatsing belast. Volgens bedrijfsinstructies dienen de glazen niet dunner dan 3 mm te zijn. Of deze bedrijfsinstructies ook daadwerkelijk worden gevolgd, wordt door Kregel nooit gecontroleerd. Hij gaat ervan uit dat zijn werknemers dit wel goed doen, en heeft er eigenlijk ook geen zin om veel moeite in controlemaatregelen te steken. Tijdens het uitvoeren van het werk ontdekt De Beuk, dat Kregel onvoldoende glazen heeft besteld. De Beuk en Slomp nemen contact op met de leverancier van de glazen, maar deze heeft geen glazen van de vereiste dikte meer in voorraad. In overleg met Slomp besluit De Beuk dan maar glazen van een dunner soort te bestellen.
De Beuk zet deze goedkopere glazen met extra stopverf in de kozijnen, terwijl de minder ervaren Slomp met het restant van de in eerste instantie bestelde glazen verder gaat. Na de eerste herfststorm regent het klachten bij de dienst Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente over ingewaaide ramen. Bij inspectie van de huizen omt aan het licht, dat de ingewaaide ramen niet voldoen aan art. 25 van de (fictieve) Bouwregeling, luidende:
Het is verboden dubbele beglazing te plaatsen, tenzij is voldaan aan de
volgende voorschriften:
a. ..................
b. de dikte van de glazen moet tenminste 3 mm bedragen.
Overtreding van deze bepaling wordt gestraft met een geldboete van tweehonderd euro.
Volgens art. 26 is opzettelijke overtreding van art. 25 een misdrijf.
Bij nader onderzoek ontdekt de plaatselijke politie dat de te dunne glazen door De Beuk besteld en geplaatst zijn.’
Vraag 1a
Kan Kregel veroordeeld worden wegens het al dan niet opzettelijk overtreden van art. 25 Bouwregeling?
Tevens blijkt bij de inspectie van de huizen, dat van één pand, dat op de monumentenlijst staat, de kozijnen afwisselend rood en paars zijn geschilderd. Ook dit is het werk van De Beuk geweest. Hij heeft op verzoek van Mulder, de kleuren rood en paars aangebracht. Mulder, die hiervoor geen vergunning heeft aangevraagd, heeft voor deze werkzaamheden van Beuk een rekening betaald aan het bedrijf van Kregel.
Art. 28 van de Monumentenwet bestempelt het opzettelijk handelen in strijd met art. 14 tot een misdrijf; art. 29 bestempelt het handelen in strijd met art. 14 ‘sec’ tot een overtreding.
Mulder wordt vervolgd (als pleger) wegens opzettelijk handelen in strijd met art. 14 Monumentenwet. Volgens Mulder heeft die vervolging geen kans van slagen, al was het maar omdat De Beuk, die de kozijnen geschilderd heeft, niet wist dat een vergunning ontbrak.
Vraag 1b
Heeft de vervolging van Mulder kans van slagen? Betrek in uw antwoord de opmerking van Mulder.
Vraag 1c
Kan Kregel met succes vervolgd worden als pleger van art. 14 jº 29 van de Monumentenwet?
CASUS 2.
Zomervorst is een b.v. en exploiteert een pretpark. Op het terrein van het park bevinden zich attracties als een achtbaan, spookhuis, botsauto's en dergelijke. De achtbaan is de nieuwste attractie op het park. Zomervorst BV heeft het apparaat kunnen overnemen uit de failliete boedel van een voormalig circus. Uit de technische specificaties van het apparaat blijkt dat de achtbaan 400 meter lang is, ten hoogste mag worden belast tot 1820 kg per rit en dat er gereden mag worden met een snelheid van ten hoogste 70 km/u. De directeur (B. Engel) van Zomervorst BV heeft, na overleg gevoerd te hebben met de wethouder, een vergunning gekregen voor de bouw van de achtbaan.
De directeur van Zomervorst BV wil per se dat de nieuwe attractie snel operationeel is. De eerste week draait de achtbaan ‘overuren’, maar toch blijven er lange wachtrijen bestaan. In de tweede week beginnen de lange wachtrijen een probleem te vormen. Sommige klanten vragen zelfs hun geld terug. De directeur raakt hiervan op de hoogte en wil dat er maatregelen worden getroffen om klanten terug te krijgen en de omzet van het park te verhogen.
Ook bij de draaimolen waren de wachttijden destijds erg lang. Toen werd met medeweten van de directeur besloten om zolang de veiligheid van bezoekers niet in het geding was het niet te nauw te nemen met de technische voorschriften zodat de bezoekers minder lang hoefden te wachten op hun beurt. Dit keer gaat het anders. De bedrijfsleider heeft nog een keer gekeken in de technische gegevens van de achtbaan en komt tot de conclusie dat een extra belasting van drie karretjes bovenop de maximale belasting van 1920 kilogram per rit weliswaar niet conform de voorschriften is maar de veiligheid niet in gevaar brengt.
Hij geeft, zonder medeweten van de directeur, een medewerker opdracht drie extra karretjes op de achtbaan te plaatsen waardoor negen extra zitplaatsen worden gecreëerd. Na een paar succesvolle weken met de extra karretjes te hebben gedraaid, laat de directeur zijn staf weten tevreden te zijn met de omzet. Tegen zijn bedrijfsleider zegt Engel: “Ik weet niet precies wat voor maatregelen je hebt genomen, maar ga zo door.”
Drie weken later wordt er door een buitengewoon opsporingsambtenaar een controle uitgevoerd waaruit naar voren komt dat de achtbaan te zwaar is belast. De bevindingen worden in een proces-verbaal opgenomen en naar het OM gestuurd.
Vraag 2a
Bespreek de mogelijkheid van een succesvolle vervolging van de bedrijfsleider, de directeur en de BV.
Stel, de bedrijfsleider heeft bij de ingebruikneming van de achtbaan gesproken met de wethouder. De wethouder gaf toen aan dat volgens hem kon worden uitgegaan van gemiddelden als het gaat om maximale belasting of snelheid: “Als overbelasting of te hoge snelheid over een bepaalde periode wordt afgewisseld met minder belasting of een lagere snelheid over een daarop volgende periode, is er in het kader van de wet niets aan de hand”, aldus de wethouder. Na dit gesprek met de wethouder heeft de bedrijfsleider besloten de drie extra karretjes op de achtbaan te laten plaatsen.
Ter zitting van de zaaklegt de raadsman van de bedrijfsleider een door de wethouder zelf ondertekende brief over waarin de bovenstaande uitlatingen worden bevestigd. De raadsman wil ter terechtzitting geen flater slaan en legt aan U de volgende vragen voor:
Vraag 2b
Tot welke uitspraak leidt mijn betoog als de rechter daar in mee gaat, tot een vrijspraak of tot een ontslag van rechtsvervolging? En maakt het daarbij nog verschil of het gaat om art. x of om art. y?
Vraag 2c
Heeft het verweer kans van slagen, zowel ter zake van art. x als ter zake van art. y?
Vraag 2d
Kan de tenlastelegging worden bewezen?
Antwoordindicatie
Vraag 1a
Delictsgedraging: plaatsen van dubbele beglazing terwijl de dikte vd glazen minder dan 3 mm bedraagt. Kunnen we deze gedraging toerekenen aan kregel?
Stap 1: K wordt vervolgd als pleger -> is hij normadressaat? Oftewel : kan hij dit delict plegen, is daar een bepaalde kwaliteit voor vereist?
Geen informatieve over gegeven in de casus. Norm richt zich niet alleen tot degene die fysiek plaatst, kan functioneel geïnterpreteerd worden. K is normadressaat.
Stap 2: is K pleger (functioneel dader)?
- Eerst kijken naar overtreding -> kan verboden gedraging aan K worden toegerekend?
- Heb ik hier te maken met een natuurlijk of rechtspersoon. Bij rechtspersoon drijfmestcriteria. K is een natuurlijk persoon, dus de ijzerdraadcriteria:
- Beschikkingscriterium: ‘indien verdachte erover mocht beschikken of die handeling al dan niet plaatsvonden’
Indicaties:
- Werkelijke (feitelijke) zeggenschap over plaatsvinden vd verboden gedragingen.
-Min of meer hierarichse verhouding tussen functionele dader en diegene die verboden gedraging verricht (niet per se juridisch)
(+ de door de medewerker verrichte gedraging dient voldoende verband te houden met de bedrijfsrelatie)
- Aanvaardingscriterium: ‘..en deze behoorden tot de zodanige, welke plaatsvinden blijkens den loop van zaken door verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard’
indicaties:
- opdracht geven tot verboden gedraging
-Nalaten ingrijpen wetende dat…
Maar ook: niet betrachten vd zorg die in redelijkheid kon worden gevergd met oog op voorkoming vd gedraging, bijv werknemers niet instrueren, of wel instrueren maar niet controleren.
In casu:
1. Beschikkingsmacht? Ja, K heeft het voor het zeggen mbt plaatsen juiste glazen. (instrueringsbevoegdheid).
2.Aanvaard? K. heeft de redelijkerwijs te vergen zorg betracht om de verboden gedraging te voorkomen?
- K is onzorgvuldig geweest door te weinig voorraad, gebruikelijk dat werknemers zelf bestellen, voldoende instructie aan werknemers controle op werknemers?
- K Oefent geen enkele vorm van controle uit over werknemers en wil daar geen moeite voor doen en heeft niet alle redelijkerwijs te vergen zorg betracht -> dus: AANVAARD.
-> objectieve gedraging, dus kan K worden toegerekend.
Stap 3: Hoe zit het met het misdrijf ex art 25 jo 26 bouwregeling -> opzettelijk? Subjectieve bestanddelen. Opzet = weten en willen. Hier sprake van weten? Hij wist er niet van af.
-> ijzerdraadarrest: opzet moet bij verdachte zelf te vinden zijn en kan niet uit aanvaarden worden afgeleid. Nergens blijkt dat er wetenschap was bij K, dat De Beuk opzet heeft is hier irrelevant.
Conclusie: K. kan veroordeeld worden wegens overtreden art. 25 Bouwregeling maar niet wegens opzettelijk overtreden (uit art. 26 Bouwregeling).
Vraag 1b
Delictsgedraging: opzettelijk een beschermd monument in enig opzicht wijzigen zonder vergunning.
Stap 1: is M normadressaat? Kan hij pleger zijn? Wet richt zich tot personen met bepaalde kwaliteit, enkel tot de eigenaar of zakelijk rechthebbende. M is bewoners van het monument en dus rechthebbende. Norm richt zich niet slechts tot degene die fysiek wijzigt, kan dus functioneel geïnterpreteerd worden.
Stap 2: Is M pleger (functioneel dader)?
- eerst objectieve delictsgedraging (overtredingsvariant), kan die aan M worden toegerekend (ijzerdaadcriteria)?
1. Beschikkingsmacht en 2. Aanvaard?
Ja, veel sterker zelf want hij heeft zelf opdracht gegeven tot verboden gedraging. Tussenconclusie: M. kan als functioneel pleger van objectieve delictsgedraging gelden.
Stap 3: Pleegt hij dit delict opzettelijk?
-> opzet als bestanddeel moet bij pleger zelf aanwezig zijn (ijzerdaad). M. heeft opzet op in enig opzicht wijzigen zonder vergunning. Hij gaf zelf opdracht en wist dat hij die vergunning nodig had. Iemand opdracht geven is duidelijk argument.
- Irrelevant dat De Beuk het opzet niet (of wel) had.
Vraag 1c
Delict: opzettelijk een beschermd monument in enige opzicht wijzigen zonder vergunning.
Stap 1: Is K normadresaat? Kan hij pleger zijn? Wet richt zich tot personen met bepaalde kwaliteit: tot eigenaar of anderszins zakelijk rechthebbende (alleen aan diegene kan ook vergunning worden verstrekt) K mist vereiste kwaliteit, geen rechthebbende. Geen normadressaat. Kan dus niet als pleger van dit delict worden vervolgd.
Vraag 2a
Delictsgedraging: in strijd met technische specificaties gebruiken van attractietoestel (overtredingsvariant).
Bedrijfsleider: (natuurlijk persoon)
Stap 1: normadressaat? Ja, geen bepaalde kwaliteit vereist, kan functioneel geïnterpreteerd worden.
Stap 2: is hij pleger (functioneel dader) en kan dit aan hem worden toegerekend (ijzerdraadcriteria).
- Beschikkingsmacht? Ja, hij beschikte daarover. Hij is de bedrijfsleider, hij stuurt ze aan.
- Aanvaard? Ja, hij gaf zelfs de opdracht daartoe.
Dus: art. Y: overtredingsvariant.
Stap 3: Opzet voor primaire feit? (art. Y acht dat namelijk nodig). Je weet en wil de regel overtreden. Dat weet de bedrijfsleider, hij heeft de technische specificaties bekeken.
Conclusie: vervolging van bedrijfsleider voor primaire feit heeft zeker kans van slagen.
Bij regel overtreden hoeft er geen sprake zijn van opzet.
Directeur (natuurlijk persoon)
Stap 1: normadressaat? Ja, geen bepaalde kwaliteit vereist. Functioneel geïnterpreteerd.
Stap 2: is de directeur pleger? ijzerdraadarrest:
- objectieve delictsgedraging kan worden toegerekend?
- Beschikkingsmacht: ja een zekere macht, feitelijk zeggenschap en ook in hiërarchisch verband.
- Aanvaarden? Heeft hij de redelijkerwijs te vergen zorg betracht om te voorkomen dat verboden gedraging zou plaatsvinden? Allerlei factoren spelen mee:
- willfull blindness (struisvogelgedrag) zie opmerking directeur: weet niet wat je hebt gedaan maar ik vind het prima!
-Eerder met zijn medeweten is besloten tot andere overtreding (de draaimolen).
-> Schending van de zorgplicht: sprake van aanvaarding.
Directeur is functioneel pleger van artikel Y.
Stap 3: en artikel X? oftewel opzet bij gedraging zoals ten laste gelegd:
Moet bij pleger zelf aanwezig zijn (ijzerdraad). Directeur wist niet van concrete regelovertreding, opzet kan niet worden verweten.
Conclusie: vervolgen van directeur voor subsidiaire feit heeft kans van slagen.
De BV (rechtspersoon)
Stap 1: Normadressaat? Ja, geen bepaalde kwaliteit vereist dus weer functioneel geïnterpreteerd.
Stap 2: Is de BV pleger?
- Eerst de objectieve delictsgedraging, uitgangspunt toerekening rechtspersoon:
Drijfmestarrest (gedraging moet redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan rechtspersoon)
-> plaatsgevonden in sfeer van de rechtspersoon?
Daderschapscriteria: - Handelen uit hoofde van dienstbetrekking (medewerker heeft karretjes geplaatst)
- Gedraging is de BV dienstig geweest (deze gedraging heeft de omzet omhoog gebracht)
- Passend binnen normale bedrijfsvoering (aanpassen attracties gebeurt wel vaker, ze hebben zelfs al eerder in strijd met specificaties gehandeld).
- Beschikken & aanvaarden; aanvaarden = ook niet te betrachten zorg. Opdracht geven door bedrijfsleider (opzet) + onzorgvuldigheid directeur. Zowel bedrijfsleider als directeur hebben de handeling aanvaard.
- Daderschap en overtreding vasn objectiebe daderschap staan vast.
Stap 3: heeft BV opzettelijk gedaan?
Hoe opzet bij rechtspersoon vaststellen?
- Zelfstandig opzet bij rechtspersoon: afleiden uit bedrijfspolitiek, systematisch begaan van delicten. Geen enkel toezicht.
- Toerekening constructie: hoe hoger de opzet hoe eerder toe te rekenen aan BV. Hoe meer vrijheid aan werknemer om naar eigen inzicht te handelen, hoe eerder toe te rekenen.
In casu toerekening via opzet van een hoog persoon binnen organisatie (bedrijfsleider). Opzet is dan ook bewezen.
Vervolging van de BV voor het primaire feit heeft kans van slagen.
Opzet bv zelf, dan moet het beleid zijn.
Vraag 2b
Art X: opzet op handelen in strijd met specificaties?
- bedrijfsleider heeft vertrouwd op wethouder. Geen weten en dus geen bewijs van opzet -> vrijspraak.
Art. y is anders: handelen in strijd met specificaties (geen opzet vereiste)
- kan worden bewezen. Eventueel niet strafbaar: AVAS op grond van verontschuldigde rechtsdwaling -> kan leiden tot OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader.
Vraag 2c
X daadwerkelijke dwaling = geen weten dus moet wel tot vrijspraak leiden (want geen opzet). Y: daadwerkelijke dwaling = feitelijke component. Alleen beroep op AVAS mogelijk als je verontschuldigbaar bent. Maar nu geen normatieve component: mocht niet vertrouwen op advies wethouder. Dus er is niet verontschuldigbaar gedwaald.
Vraag 2d
Allereerst: is BV normadressaat van 307 SR? Ja, want niet een bepaalde kwaliteit vereist. Vervolgens nagaan of de BV pleger is? Ja is het geval. Los daarvan culpa?
- Onvoorzichtig want concreet voorschrift overtreden
- Aanmerkelijk? Ja want opzettelijk en gedurende lange tijd.
- Verwijtbaar: want geen blijk van schulduitsluitingsgrond.
Dus ja, de tenlastelegging kan worden bewezen.
Strafrecht 2 werkcollege 5
Vragen
Vraag 1a
Augustus is van plan Concorida een pak slaag te geven. Hij vertelt Benedictus van zijn plan en vraagt hem waar Concorida uithangt. Benedictus vertelt het hem. Als Augustus onderweg is naar Concorida, krijgt hij spijt en hij ziet af van zijn plan. Is Benedictus strafbaar wegens medeplichtigheid (art. 48 onder 2° Sr, verschaffen van inlichtingen) aan mishandeling?
Vraag 1b
Augustus is van plan Concorida van het leven te beroven. Hij vraagt Benedictus waar Concorida uithangt en vertelt daarbij van zijn ‘moordplan’. Benedictus vertelt Augustus waar hij Concorida kan vinden. Als Augustus onderweg is naar Concorida, krijgt hij spijt, dat wil zeggen, hij besluit dat een pak slaag ook wel volstaat. Augustus geeft Concorida een paar klappen. Is Benedictus strafbaar wegens medeplichtigheid ex art. 48 Sr?
Vraag 1c
Augustus is van plan Concorida van het leven te beroven. Hij vraagt Benedictus om een pistool en vertelt daarbij van zijn ‘moordplan’. Als Augustus – met pistool – aankomt bij de woning van Concorida, ziet hij dat het wemelt van de politie. Augustus is bang betrapt te worden en besluit van het plan af te zien. Is Benedictus strafbaar wegens medeplichtigheid?
Vraag 1d
Augustus en Benedictus zullen Concorida eens flink ‘in elkaar timmeren’. Ze gaan naar Concorida toe en beginnen meteen op haar in te slaan. Augustus en Benedictus worden vervolgd wegens medeplegen van zware mishandeling. Benedictus wordt psychiatrisch onderzocht. Het blijkt dat hij aan een ernstige geestesstoornis lijdt. Aangenomen dat Benedictus niet strafbaar is, gelet op art. 39 Sr, omdat de feiten hem niet toegerekend kunnen worden: bespreek de strafbaarheid van Augustus.
Vraag 1e
Terwijl Augustus en Benedictus het lichaam van Concorida slaan, roept Concorida in paniek: ‘Niet tegen mijn hoofd, alsjeblieft, ik heb een eierschaalschedel!’ ‘Ja, ja, daar trappen we mooi niet in’, zegt Augustus, terwijl hij Benedictus lachend aankijkt. ‘Nee, houd je moeder voor de gek’, reageert Benedictus en hij geeft Concorida een klap tegen het hoofd. Concorida valt om en blijft bewegingsloos op de grond liggen. Nog geen uur later overlijdt zij. Concorida blijkt wel degelijk een eierschaalschedel te hebben. Bespreek de strafbaarheid van Augustus. U mag ervan uitgaan dat Augustus en Benedictus niet wisten dat Concorida een eierschaalschedel heeft.
Vraag 1f
Stel: Benedictus weet wel van Concorida’s eierschaalschedel en Augustus niet. Bespreek de strafbaarheid van Benedictus en Augustus.
CASUS 2.
Dolf vat het plan op om Bas, een welvarende boer, te beroven. Maar Dolf durft het niet alleen. Hij roept de hulp in van Kees. Kees is meteen enthousiast. Hij heeft wel vaker dit soort karweitjes geklaard en de opbrengst kan hij goed gebruiken. Dolf en Kees bereiden het plan voor de inbraak goed voor en bespreken wat er nog moet gebeuren. Kees zorgt voor een auto met vals kenteken. Dolf regelt neppruiken. Verder lijkt het hun wel verstandig wanneer gedurende de inbraak iemand op de uitkijk staat. Dolf benadert zijn neef Rik. Hij belooft Rik dat deze 20% van de buit zal krijgen. Afgesproken wordt dat Rik op eigen gelegenheid naar de boerderij zal gaan en hen daar zal opwachten.
Op de bewuste avond gaan Dolf en Kees op pad. In de buurt van de boerderij parkeren ze de auto. Daar aangekomen zien ze geen Rik. ‘Ik snap er niets van,’ zegt Dolf, ‘ik heb hem toch duidelijk gezegd waar hij moest zijn.’ ‘Dan maar zonder hem,’ reageert Kees. Op dat moment ziet Dolf dat Kees een pistool bij zich draagt. ‘Daar hadden we niets over afgesproken. Ik wil het graag netjes houden’, zegt Dolf, wijzend op het wapen. ‘Dat weet ik wel’, antwoordt Kees, ‘maar je weet maar nooit.’ ‘Kees mompelt nog wat (‘slapjanus’), maar besluit dan maar alleen te gaan. Eenmaal binnen vindt Kees al snel waar hij op zoek naar is. Als hij met de zak met kostbaarheden weer naar buiten wil gaan, stoot hij tegen de servieskast aan. Door het lawaai wordt Bas wakker. Kees wil wegrennen, maar Bas grijpt hem vast bij zijn jas. Daarop geeft Kees met zijn pistool Bas een klap tegen het hoofd. Hij spurt naar de auto en samen met Dolf gaat hij er vandoor. Bas belt snel de politie en enige tijd later worden Dolf en Kees aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij het delict ex art. 311 dan wel 312 Sr.
Vraag 2a
Bespreek de strafbaarheid van Kees en Dolf ter zake het delict ex art. 311 dan wel 312 Sr.
Rik had zich vergist in het adres. Ook Rik wordt vastgehouden op verdenking van betrokkenheid bij het voorval.
Vraag 2b
Bespreek de strafbaarheid van Rik.
Stel terwijl Kees en Dolf de bewuste avond te voet naar de boerderij van Bas zijn getogen. Als de klus geklaard is, gaan Kees en Dolf er snel vandoor. Na een paar honderd meter rusten ze even uit aan de kant van de weg. Dan komt Rik, die net een bezoekje aan zijn moeder heeft gebracht, in zijn auto aangereden. De mannen vertellen wat ze hebben gedaan. ‘Zeg Rik, zou jij ons niet met de auto naar huis kunnen brengen? De politie kan elk moment komen, dus we moeten snel weg zijn. Krijg jij 10% van de buit.’
Vraag 2c
Bespreek de strafbaarheid van Rik.
ANTWOORDINDICATIE
Vraag 1a
Geen grondfeit want A onderneemt niets strafbaars. B heeft niet voldaan aan de accessoriteitsvereiste, want er kan alleen sprake zijn van een deelnemingsvorm als dit gekoppeld is aan een strafbaar grondfeit. Dus: geen strafbare medeplichtigheid.
Vraag 1b
Totstandkoming stafbaar grondfeit? Moord/doodslag? Kan niet; dat gronfeit is niet begaan. Mishandeling? Kan, misdrijf: dat feit is wel begaan.
Deelnemingsgedraging:
Objectief: heeft B een bijdrage geleverd voorafgaand of gelijktijdig ? Ja.
Subjectief: heeft B opzet op deelnemingsgedraging en schuldvorm tav grondfeit (= opzet op grondfeit)? Ja opzet op dood omvat opzet optoebrengen letsel. B is medeplichtig aan mishandeling.
Vraag 1c
Totstandkoming strafbaarfeit? (accessorieit) Geen voltooide moord en Geen poging moord (Immers geen voltooide moord + geen sprake van poging immers nog geen uiterljke verschijningsvormen m.b.t. het gronddelict volgt uit het CITO-arrest. Wel sprake van strafbare voorbereiding van moord (art. 46 jo. 289 Sr) geen vrijwillige terugtred:
Deelnemingsgedraging: Objectief: B heeft bijdrage geleverd door het geven van het pistool. Subjectief: Opzet op zowel deelnemingsgedraging als op het grondfeit. Dus B is medeplichtig aan voorbereiding van moord. (art. 48 jo. art. 46 jo. 289 Sr.)
Vraag 1d
Kan medeplegen van zware mishandeling worden bewezen? (1e materiële vraag) Totstandkoming strafbaar grondfeit (accessoriteit)? Deelnemingsgedraging: Objectief = bijdrage aan het delict door (voldoende) nauwe samenwerking. Subjectief = opzet en samenwerking (bewuste samenwerking) en schuldvorm die ook voor plegen vereist is (opzet op grondfeit)? de stoornis van B staat niet in de weg: Tolbert-arrest, alleen bij geen enkel inzicht in draagwijdte handelen. A en B zijn beide medepleger zware mishandeling.
Vraag 1e
Medeplegen van zware mishandeling? Ja er is sprake van accessoriteit. Was er een nauwe en bewuste samenwerking waar de verdachte opzet op heeft? Ja bij zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend, hoeft de opzet niet op de dood gericht te zijn (dit is geobjectiveerd). Ja strafbaar grondfeit is zware mishandeling de dood ten gevolge hebben. Objectief: Ja ze werken samen, nauwe samenwerking. Subjectief: Ja ze hebben zowel opzet op het deelnemingsgedrag (bewuste samenwerking) en schuldvorm die ook ook op plegen vereist is. De opzet hoeft niet gericht te zijn op de dood maar op de zware mishandeling. Medeplegen van (zware) mishandeling (evt. Voorbedachte raad), de dood ten gevolge hebbend (art. 47 jo. 300 lid 1 jo. lid 3, dan wel 302 lid 1 jo. lid 2 Sr.)
Vraag 1f
Brengt geen verandering in de nauwe en bewuste samenwerking; wel in het opzet. Namelijk B had wel opzet op de dood omdat hij wist van de eierschaal schedel. B kan wel opzet hebben op de dood dus pleger van doodslag. Dus B = gewoon pleger van doodslag. En A wist dit niet dus heeft hier ook geen opzet op , maar wel medepleger van zware mishandeling met de dood ten gevolge hebbend. Je kan echter nooit alleen medepleger zijn, dus B is ook medepleger van (zware) mishandleing, dood ten gevolge hebbend geabsorbeerd door zwaardere verwijt van pleger van doodslag.
Vraag 2a
Kees kan vervolgd worden ten aanzien van artikel 312Sr, deelnemingsfiguur is hierbij niet nodig. D heeft geen diefstal met geweld gepleegd. D-medepleger?
Is er een strafbaar grondfeit? Diefstal met geweld is voltrokken.
Sprake van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking waar de verdachte opzet op had?
Objectief: Ja ze werken samen, nauwe samenwerking. Het initiatief ligt bij Dolf, samen plan gemaakt en taakverdeling, Dolf staat op uitkijk en buit wordt gelijk verdeeld (blijft meedoen aan uitvoering criminele plan ondanks het feit dat hij niet binnentreedt).
Subjectief: D had geen opzet op het geweld. Bewuste samenwerking; blijkt uit casus; werken bewust samen om de diefstal te plegen.
Schuldvorm die ook voor plegen vereist is: opzet op grondfeit i.h.b. opzet op het gebruik van geweld? Dolf wist van het wapen, hij heeft ten minste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het wapen gebruikt zou worden bij het begaan van de diefstal.
Vraag 2b
Is er sprake van een totstandkoming van een strafbaar grondfeit? Ja. Is er sprake van een deelnemingsgedraging?Objectief: Nee hij heeft niets bijgedragen aan totstandkoming gronddelict. Dus toch geen deelnemer ook al is wel het grondfeit gepleegd (accessoriteit) en heeft hij opzet op deelenemen aan grondfeit, in ieder geval op de diefstal.
Vraag 2c
Is Rik strafbaar als deelnemer? Nee; deelneming na het delict is niet strafbaar o.g.v. art. 47 en 48 Sr.
Strafrecht 2 werkcollege 7
CASUS I
Bosma is directeur van Afvalverwerking BV, een afvalverwerkingsbedrijf gevestigd te Assen. Er wordt genoeg afval ter verwerking aangeboden, maar het keurig volgens de wettelijke milieuvoorschriften verwerken van afval brengt zeer hoge kosten met zich mee. Tijdens het maandelijkse werkoverleg met zijn vijf afdelingschefs stelt Bosma het probleem aan de orde. Hij draagt De Vries, chef van de afdeling zwaar chemisch afval, te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om meer kostenbesparend te werken.
De Vries weet dat er nog wel plekken zijn waar je je afval kunt storten zonder dat goed gecontroleerd wordt om wat voor spul het gaat. ‘Daar moesten we maar eens gebruik van maken’, denkt hij, heel wel de mogelijke gezondheidsrisico’s beseffend. Afvalverwerking BV heeft daar al vaker – en steeds volgens de regels – afval naartoe gebracht. Hij besluit zijn directeur niets te vertellen. Bovendien, vorig jaar nog was er een akkefietje met justitie over een onjuiste belastingaangifte door Afvalverwerking BV. Ook zijn collega’s informeert hij niet, behalve Koster, de chef transport.
Een paar dagen later geeft De Vries aan twee transportmedewerkers opdracht een lading afval te dumpen. Hij vertelt er niet bij dat het om zwaar verontreinigd chemisch afval gaat en op de papieren die de twee chauffeurs meekrijgen staat vermeld dat het eenvoudig sloopafval betreft. Al na enkele weken komen de eerste gezondheidsklachten van medewerkers van de stortplaats en bewoners uit de buurt. Niet lang daarna ontdekt de politie dat het van Afvalverwerking BV afkomstige afval de oorzaak is. Directeur Bosma wordt vervolgd wegens feitelijke leidinggeven (art. 51, tweede lid, onder 2 Sr) aan het delict ex art. 173a, aanhef en onder 1e Sr begaan door Afvalverwerking BV.
Vraag 1a
Heeft de vervolging van Bosma kans van slagen?
Vraag 1b
Zou De Vries vervolgd kunnen worden (en op welke grondslag)?
Ook chef transport Koster wordt vervolgd wegens feitelijke leidinggeven (art. 51,tweede lid, onder 2 Sr) aan het delict ex art. 173a, aanhef en onder 1e Sr begaan door Afvalverwerking BV. Zijn advocaat zegt tegen hem: ‘Ik heb rechtsoverweging 3.5.2 van Overzichtsarrest feitelijk leidinggeven er nog eens goed op nagelezen en wellicht zie ik gezien de positie die je in het bedrijf bekleedt toch een mogelijkheid om je vrij te pleiten.’
Vraag 1c
Waar stuurt de advocaat op aan? Heeft dit kans van slagen?
Vraag 2a
A wil, door een (wettelijk) uitlokkingsmiddel, B bewegen tot het plegen van een moord. B wijst het plan van A meteen af. Valt deze situatie onder art. 46a (jo. 289) Sr?
Vraag 2b
A wil, door een wettelijk uitlokkingsmiddel, B bewegen tot het plegen van een moord. B voelt in eerste instantie wel voor het plan, maar na een nachtje erover te hebben geslapen, besluit hij toch niets te doen. Valt deze situatie onder art. 46a Sr?
Vraag 2c
A wil, door middel van een wettelijk uitlokkingsmiddel, B bewegen tot het plegen van een moord. B voelt er wel wat voor. Als hij ‘in de strafbare pogingsfase zit’, wordt hij betrapt. Valt deze situatie onder art. 46a Sr?
Vraag 2d
A wil, door een uitlokkingsmiddel, B bewegen tot het plegen van een moord. B voelt er wel wat voor. Als hij ‘in de strafbare voorbereidingsfase zit’ (art. 46 jo. 289 Sr), raakt de politie op de hoogte en die houdt B aan. Valt deze situatie onder art. 46a Sr? Valt deze situatie (eventueel: ook) onder art. 47 jo. 46 jo. 289 Sr (uitlokking van voorbereiding van moord)?
Vraag 2e
A stelt B een beloning in het vooruitzicht indien hij C dood zal slaan. B zegt toe het te doen. Eenmaal thuis bedenkt B zich; hij doodt C niet, maar steekt wel diens schuur in de brand.
Bespreek de strafbaarheid van A.
Vraag 2f
A stelt B een beloning in het vooruitzicht indien hij C dood zal slaan. B laat zich in eerste instantie overhalen, maar uiteindelijk besluit hij dat het toebrengen van zware verwondingen wel volstaat. B geeft C een flinke aframmeling. Bespreek de strafbaarheid van A.
Antwoordindicatie
vraag 1a
Feitelijk leidinggeven van Bosma veronderstelt het daderschap van de rechtspersoon. Dus dat eerst nagaan. Art. 51 lid 2 Sr naast de rechtspersoon zelf ook strafbaar zij die tot het strafbare feit opdracht hebben gegeven en zij die daaraan feitelijk leiding hebben gegeven.
- Is de Afvalv. BV normadressaat? Kan de BV pleger zijn?
Ja, de BV kan worden aangemerkt als normadressaat.
- Is de Afvalv. BV pleger van het delict ex art. 173a, aanhef en onder 1e, Sr? Heeft afval BV het feit ook gepleegd?
Gaat om “opzettelijk en wederrechtelijk een stof (waarschijnlijk) op of in de bodem brengen, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is”. Twee chauffeurs hebben het afval “fysiek” op de bodem gebracht.
- Is het redelijk om verboden gedraging door natuurlijke persoon toe te rekenen aan de verdachte rechtspersoon?
- Handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is t.b.v. de rechtspersoon?
- door eigen werknemers, de chauffeurs.
- Is de gedraging de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening?
- Is ook dienstig aan de rechtspersoon, die spaart immers kosten uit.
- Past de gedraging in de normale bedrijfsvoering of toekuitoefening van de rechtspersoon?
- Behoort afval storten tot normale bedrijfsvoering? Deze wijze afval storten, dus niet zelf verwerken, maar elders storten? Mogelijk toch wel, want de rechtspersoon heeft al wel vaker daar afval naartoe gebracht.
- Sprake van beschikken en aanvaarden?
- Zeker. Beschikkingsmacht bij rechtspersoon is duidelijk, maar ook aanvaarden: niet alleen in ruime zin (onvoldoende zorg betrachten enz.), maar ook in strenge, subjectieve zin; want hier is bewust de verboden gedraging door de rp aanvaard, zeker nu een afdelingschef tot een en ander opdracht heeft gegeven. Bewust aanvaarden op het niveau van de chef zwaar chemisch afval is de rechtspersoon zonder meer toe te rekenen.
Conclusie: de gedraging het wederrechtelijk storten op de bodem kan de rechtspersoon in redelijkheid worden toegerekend.
- Heeft de BV dit opzettelijk gedaan?
Ja het opzet van de chef zwaar chemisch afval kan gezien diens positie in het bedrijf, worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De andere bestanddelen – gevaar te duchten enz. – zijn geobjectiveerd. Dit gevaar, veroorzaakt door het storten, is er en dat is voldoende.
Nu komt aan bod of Bosma ook feitelijk leidinggever is ?
Eventueel in passieve vorm, zodat Slavenburg II criteria (zie ook r.o. 3.5.2./3.5.3 overzichtsarrest) feitelijk leidinggeven van toepassing zijn. Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol leiden tot “feitelijk leidinggever”. Met name indien het gaat om een persoon die juist behoort tegen te gaan dat zulke verboden handelingen zich voordoen. De ondergrens geldt dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan ook sprake zijn als er weinig bekend was over de bestaande feiten.
Hoewel hij, ofschoon daartoe bevoegd en als directeur ook redelijkerwijs gehouden is, heeft hij geen maatregelen genomen ter voorkomen van het plaatsvinden van de verboden gedraging.
Er is echter niet voldaan aan het opzetvereiste: er moet in ieder geval sprake zijn van bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat de verboden gedragingen zich zullen voordoen, dus het illegaal storten. De opzet ontbreekt, dus vervolging van Bosma voor feitelijk leiddinggeven aan het feit art. 173a sub 1 Sr begaan door de BV heeft geen kans van slagen.
Vraag 1b
De vries is opdrachtgever. Hij was bevoegd maatregelen te treffen ter voorkomen, hij heeft zelfs de werknemer de opdracht opzettelijk gegeven. Dus veroordeling wegens opdracht geven (of feitelijk leidinggeven) is mogelijk.
Is de vries nu strafbaar als functioneel dader (pleger)?
- De vries is normadressaat
- De Vries beschikt en aanvaard (zelfs meer dan dat)
- De Vries heeft ook opzet op het gronddelict.
Dus 1 persoon kan verschillende hoedanigheden strafbaar zijn: als leiddinggever aan door de rechtspersoon begaan delict, als functioneel dader/pleger, wellicht ook als deelnemer aan door lagere werknemer gepleegd delict.
Daarnaast blijkt uit casus ook dat verschillende personen strafbaar kunnen zijn voor hetzelfde delict: de natuurlijke persoon die leidinggever is, weer een ander persoon die functioneel dader is of deelnemer, de natuurlijke persoon die fysiek dader is.
Vraag 1c
De advocaat stuurt erop aan of het mogelijk is geweest voor de chef transport om überhaupt in te kunnen grijpen.
Zie r.o. 3.5.2: Waarschijnlijk heeft koster wel de macht om een einde aan deze toestand te maken door de directeur in kennis te stellen of door de politie in te schakelen. Het is echter de vraag of Koster als chef transport ook bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen ter vorkomen van deze gedraging te nemen.
Is hij daartoe niet gehouden dan is aansprakelijkheid wegens feitelijk leidinggeven niet mogelijk.
Verdedigbaar is echter dat hij daartoe wel gehouden is het gaat om de chef transport en het transport staat hier wel in een zekere relatie tot de verboden gedraging. Het gaat niet om bijvoorbeeld de chef externe communicatie.
Vraag 2a
Ja, geen sprake van een begin van uitvoering .
-A heeft gepoogd B te wegen
-Door een wettelijk uitlokkingsmiddel;
-Opzet op bewegen
-Opzet op beoogde misdrijf.
Poging tot uitlokking, ook wel: mislukte uitlokking, het lukt A zelfs niet om B over te halen het delict te plegen (geen beging van uitvoering).
Vraag 2b
- A heeft gepoogd B te bewegen
- Door een wettelijk uitlokkingsmiddel
- Een misdrijf te plegen
- Opzet op bewegen
- Opzet op beoogde misdrijf
Poging tot uitlokking, ook wel zonder gevolgen gebleven uitlokking. Uitlokking is in zekere zin wel gelukt, want bij ander toch criminele wilsbesluit opgewekt, maar er gebeurt niets (geen beging van uitvoering).
Vraag 2c
A heeft B bewogen, door een wettelijk uitlokkingsmiddel, een misdrijf te plegen. Maar het valt niet onder art. 46a Sr. B heeft al een begin van uitvoering gemaakt. Bereik van art. 46a eindigt zodra de ander aan begin van uitvoering van gronddelict toe is. Wel sprake van deelneming aan een poging tot moord.
Vraag 2d
Valt onder art. 46a: namelijk poging tot uitlokking
- misdrijf
- poging te bewegen
- wettelijk uitlokkingsmiddel
- opzet op bewegen
- opzet op beoogde misdrijf
Bereik van art. 46a Sr eindigt (pas) als de ander aan begin van uitvoering van gronddelict toe is.
Art. 47 jo. 45 jo. 289 Sr ook van toepassing?
De handeling van A valt ook onder art. 47 Sr: uitlokking van voorbereiding want strafbare voorbereiding is een gronddelict waaraan kan worden deelgenomen. Dit is een geval van samenloop en dan gaat art. 46a Sr voor, want hoger strafmaximum.
Vraag 2e
Is A uitlokker van brandstichting?
- Grondfeit: brandstichting
- B is strafbaar ter zake van dit feit
- A had opzet op de uitlokkingsgedraging, maar niet op dit grondfeit.
A is geen uitlokker van brandstichting.
Is A uitlokker van de moord/doodslag: Nee omdat dit delict nooit is gepleegd.
Is er sprake van een strafbare poging tot uitlokking? Dus valt a onder art. 46a jo. 289 Sr?
- Het beoogde delict is een misdrijf
- A heeft een wettelijk uitlokkingsmiddel ingezet om B over te halen dit misdrijf te plegen (belofte)
- Opzet op bewegen en opzet op beoogde misdrijf
B heeft het niet tot een strafbare poging tot dit misdrijf gebracht.
A strafbaar wegens poging tot uitlokking van moord/doodslag ex art. 46a Sr.
Vraag 2f
F is niet strafbaar als uitlokker van moord/doodslag omdat dit delict niet is gepleegd! Zware mishandeling is echter wel gepleegd.
De zware mishandeling kunnen we zien als een “onderdeel” van de moord die A wilde uitlokken. A is uitlokker van de zware mishandeling.
Is A ook anderszins strafbaar? ook strafbaar op grond van art. 46a Sr.
- A heeft gepoogd B te bewegen
- Door een wettelijk uitlokkingsmiddel een misdrijf te plegen
- Opzet op bewegen en opzet op beoogde misdrijf
Dit is een poging tot uitlokking van moord. Nu moet je kijken bij welk delict de gevangenisstraf hoger is. Dit is het geval bij poging tot uitlokking van moord (art. 46a Sr) want dit heeft een hoger strafmaximum. (kijken naar strafmaximum van moord in combinatie met uitlokking, is hoger dan bij zware mishandeling)
- 1361 reads
Add new contribution