TentamenTests bij Sociale en Organisatiepsychologie aan de Universiteit Leiden

Meerkeuzevragen:

Vraag 1

Een van de manieren waarop schema’s sociale gedachten beïnvloeden is:

  1. Zorgen dat inconsistente informatie opgeslagen ligt in het geheugen en het snel weer teruggehaald kan worden.
  2. Fungeren als een filter om de aandacht te sturen naar bepaalde informatie en weg te sturen van andere onbelangrijke informatie.
  3. Activatie van meer informatie uit het lange termijn geheugen wat de cognitieve capaciteit vergroot.
  4. Het activeren van de beschikbaarheidsheuristiek en automatisch primen mogelijk maken.

Vraag 2

Wat houdt de fundamentele attributie theorie in?

  1. Gedrag van anderen wordt gezien als dispositioneel in plaats van situationeel.
  2. Eigen gedrag wordt gezien als dispositioneel en gedrag van anderen als situationeel.
  3. Gedrag van anderen wordt gezien als dispositioneel en eigen gedrag als situationeel.
  4. Eigen gedrag wordt gezien als dispositioneel in plaats van situationeel.

Vraag 3

Simon werkt bij Vodafone en probeert een smartphone te verkopen. Ze heeft een speciale aanbieding voor de klant, maar wanneer de klant deze wil kopen, moet de prijs toch onverwachts omhoog, de klant gaat akkoord. Van welke techniek maakt Simone gebruik?

  1. Voet-tussen-de-deur-techniek.
  2. Deur-in-het-gezicht techniek.
  3. Lowballing.
  4. Sociale validatie.

Vraag 4

Welke verschillende technieken onderscheiden we die leden van een organisatie nodig hebben om hun rollen goed te kunnen vervullen?

  1. Technische skills, communicatie skills en conceptuele skills.
  2. Menselijke skills, conceptuele skills en leiderschapsskills.
  3. Technische skills, menselijke skills en conceptuele skills.
  4. Communicatieskills, conceptuele skills en leiderschapsskills.

Vraag 5

Wat is de hoogste graad van culturele sensitiviteit volgens het DMIS model van Bennett?

  1. Ontkenning.
  2. Acceptatie.
  3. Integratie.
  4. Adaptatie.

Vraag 6

Welk van deze karaktereigenschappen wordt niet behandeld door het Big Five model van karaktereigenschappen?

  1. Emotionele stabiliteit.
  2. Intelligentie.
  3. Openheid voor ervaringen.
  4. Extraversie.

Vraag 7

Welk statement over de Myers-Briggs type indicators is niet juist?

  1. Het is een psychometrische vragenlijst.
  2. Het evalueert vier spectrums van psychologische kenmerken.
  3. De vragenlijst is volgens veel wetenschappers een overdreven versimpeling.
  4. De spectrumscore kan worden vertaald naar één van de 8 persoonlijkheidstypes.

Vraag 8

Wat is het halo effect?

  1. Het perceptieprobleem waarmee we een positief of negatief vooroordeel ontwikkelen voor een individu op basis van onze eerste indruk van hen.
  2. Het perceptieprobleem waarrmee we een individu beoordelen op basis van de eerste informatie die beschikbaar is.
  3. Het perceptieprobleem waarmee we een individu beoordelen op basis van het projecteren van onze eigen motivaties en gevoelens op de ander.
  4. Het perceptieprobleem waarmee we een individu vergelijken met onszelf.

Vraag 9

Wat zegt de sociaal-cognitieve theory van Bandura over het leerproces?

  1. Mensen leren door observaties, imitatie en het modellen van anderen.
  2. Mensen zoeken altijd naar twee oorzaken om gedrag te verklaren.
  3. Het gedrag vanmensen wordt geshaped door externe stimuli.
  4. Mensen leren door middel van cognities.

Vraag 10

Wat houdt mood congruence in?

  1. Als je in een negatieve stemming bent haal je makkelijker informatie op die je in een negatieve stemming hebt opgeslagen.
  2. Als je in een positieve stemming bent heb je meer aandacht voor het positieve.

Vraag 11

Welk van deze omschrijvingen is een goede definitie van de equity theorie van Adams?

  1. Mensen willen rechtvaardigheid van distributie, wat inhoudt dat ze een eerlijke verdeling van uitkomsten willen.
  2. Motivatie is gebaseerd op onze perceptie van eerlijkheid in een situatie.
  3. Motivatie beïnvloedt ons werkplezier.
  4. Geen van deze omschrijvingen vormt een goede definitie.

Vraag 12

Wat is het verschil tussen job enrichment en job enlargement?

  1. Job enrichment is een verticaal proces, job enlargement is een horizontaal proces.
  2. Job enrichment is een horizontaal proces en job enlargement is een verticaal proces.

Vraag 13

Wat is een goede definitie van een team?

  1. Een team is een groep van drie of meer mensen die werken aan organisatie doelen.
  2. Een team is een groep mensen die zijn samengebracht voor een bepaald project of doel.
  3. Zowel A als B.
  4. Allebei niet.

Vraag 14

Wat wordt bedoeld met bounded rationality?

  1. Het onbewuste besluitvormingsproces.
  2. De manier waarop mensen beslissingen maken waarin we kijken naar de meest acceptabele resultaten.
  3. Het idee dat mensen gelimiteerd worden door een paar obstakels wanneer ze beslissingen maken.
  4. Mensen willen alle mogelijke factoren meenemen in hun beslissingen.

Vraag 15

Wat is niet een bekende heuristiek die mensen gebruiken tijdens hun besluitvormingsproces?

  1. De representativiteitsheuristiek.
  2. De beschikbaarheidheuristiek.
  3. De projectie bias.
  4. De verankering en aanpassingsheuristiek.

Vraag 16

Wat zijn de zes pilaren van karakter volgens Kohlberg? Vertrouwen, respect, verantwoordelijkheid, eerlijkheid, zorg en ...

  1. Betrokkenheid.
  2. Integriteit.
  3. Trouw.
  4. Burgerschap.

Vraag 17

Welke neutrale derde partij kan betrokken zijn bij een onderhandeling door een eigen mening te geven over de kwestie?

  1. Een conciliator.
  2. Een mediator.
  3. Een arbitrator.
  4. Een tegenstander.

Vraag 18

Wat zegt de leader-member exchange (LMX) theorie over de relatie tussen leiders en groepsleden?

  1. De kwaliteit van de relatie bepaalt of de leider het groepslid in de in-groep of de uit-groep indeelt.
  2. Als een leider een groepslid in de in-groep indeelt bestaat er wederzijds vertrouwen.
  3. Zowel A als B.
  4. Geen van beide.

Vraag 19

Alle managers zijn ook leiders.

  1. Waar.
  2. Niet waar.

Vraag 20

Welk van deze is geen factor in de gemiddelde organisatiepolitiek?

  1. Mensen zijn meer geneigd om zich bezig te houden met organisatiepolitiek wanneer er weinig promoties beschikbaar zijn.
  2. De mate waarin mensen zich bezig houden met organisatiepolitiek is afhankeljk van persoonlijkheid.
  3. Mensen zijn meer geneigd om zich bezig te houden met organisatiepolitiek in zelfstandige ondernemingen.
  4. De mate waarin mensen zich bezig houden met organisatiepolitiek is afhankelijk van de mate waarin ze een machiavellistische persoonlijkheid hebben.

Vraag 21

Hoe ziet een adhocratie cultuur eruit?

  1. Het is een organisatiecultuur die wordt gekenmerkt door vertrouwen, loyaliteit en support.
  2. Verandering, groei en inspiratie zijn belangrijke waardes.
  3. Het is een organisatiecultuur waarin stabiliteit en een interne focus belangrijk zijn.
  4. Het is een organisatiecultuur waarin communicatie en prestatie centrale waardes zijn.

Vraag 22

Wat is de goede volgorde van de vijf fases van culturele adaptatie?

  1. Huwelijksreis, disintegratie, reintegratie, onafhankelijkheid, autonomie.
  2. Disintegratie, huwelijksreis, reintegratie, autonomie, onafhankelijkheid.
  3. Huwelijksreis, disintegratie, reintegratie, autonomie, onafhankelijkheid.
  4. Disintegratie, huwelijksreis, reintegratie, onafhankelijkheid, autonomie.

Vraag 23

Wat zijn de vier fases van het DADA syndroom?

  1. Ontkenning, woede, depressie en acceptatie.
  2. Woede, ontkenning, depressie en acceptatie.
  3. Woede, depressie, ontkenning en acceptatie.
  4. Depressie, woede, ontkenning en acceptatie.

Vraag 24

In welk van deze situaties vindt er geen weerstand tot verandering plaats?

  1. Wanneer het argument om te veranderen niet duidelijk is.
  2. Wanneer mensen bang zijn dat ze niet de benodigde vaardigheden hebben om de verandering te kunnen doorstaan.
  3. Wanneer mensen het idee hebben dat de verandering nadeliger voor hen is dan voor een ander.
  4. Wanneer mensen bang zijn voor ontslag.

Vraag 25

Een manier waarop schema’s sociale gedachten beïnvloeden is...

  1. Zorgen dat inconsistente informatie opgeslagen is in ons geheugen en snel weer teruggehaald kan worden.
  2. Fungeren als een filter om onze aandacht te sturen naar bepaalde informatie en weg te sturen van andere informatie.
  3. Activatie van meer informatie uit ons lange termijn geheugen, wat onze cognitieve capaciteit vergroot.
  4. Het aciveren van de beschikbaarheidsheuristiek en automatisch primen mogelijk maken.

Vraag 26

Wanneer mensen in hun sociale wereld bezig zijn dan wensen ze bepaalde persoonlijke aspecten te benadrukken, zowel naar anderen als naar zichzelf. Dit noemen we....

  1. Integratie (‘integration’).
  2. Zelf-delusie (‘self-delusion’).
  3. Zelf-werkzaamheid (‘self-efficacy’).
  4. Zelf-promotie (‘self-promotion’).

Vraag 27

In de wetenschappelijke management aanpak voor taakontwerp (‘job design’) is salaris de hoofdmotivatie die gebruikt wordt om werknemers te motiveren om zijn of haar bijdrage te leveren.

  1. Waar
  2. Niet waar.

Vraag 28

Proces-verliezen zijn prestatieproblemen die een groep ervaart door coördinatie- en motivatieproblemen.

  1. Waar.
  2. Niet waar.

Vraag 29

Job satisfaction worden verbeterd door:

  1. Hygiene.
  2. Motivator.
  3. Allebei.
  4. Geen van beide.

Vraag 30

Laura is nieuw op haar werk en heeft nog geen baan specificatie, hierdoor ervaart zij stress, hoe komt dit?

  1. Rol conflict.
  2. Rol ambiguïteit.

Open vragen:

Vraag 31

Wat stelt de steady state theorie?

Vraag 32

Wat zijn micro-expressies?

Vraag 33

Welke drie factoren vormen de triangel van een relatie?

Vraag 34

Simon koopt een auto die niet milieu vriendelijk is terwijl hij dit zelf wel graag wil zijn. Van welk fenomeen is hier sprake?

Vraag 35

Welke theorie beschrijft het fenomeen dat soms opgebouwde agressie op een later tijdstip of situatie dan de arousal wordt geuit?

Vraag 36

Wat houdt social loafing in?

Vraag 37

In welke fase van Tuckman wordt bepaald wie de leider is?

Vraag 38

Wat houdt de empathy-altruism hypothese van Batson in?

Vraag 39

Wat is de Duchenne lach?

Vraag 40

Wat houdt pluralistische onwetendheid in?


Antwoordindicaties meerkeuzevragen:

Vraag 1

B. Fungeren als een filter om de aandacht te sturen naar bepaalde informatie en weg te sturen van andere onbelangrijke informatie.

Vraag 2

A. Gedrag van anderen wordt gezien als dispositioneel in plaats van situationeel.

Vraag 3

C. Lowballing.

Vraag 4

C. Technische skills, menselijke skills en conceptuele skills.

Vraag 5

C. Integratie.

Vraag 6

B. Intelligentie.

Vraag 7

D. De spectrumscore kan worden vertaald naar één van de 8 persoonlijkheidstypes.

Vraag 8

A. Het perceptieprobleem waarmee we een positief of negatief vooroordeel ontwikkelen voor een individu op basis van onze eerste indruk van hen.

Vraag 9

A. Mensen leren door observaties, imitatie en het modellen van anderen.

Vraag 10

B. Als je in een positieve stemming bent heb je meer aandacht voor het positieve.

Vraag 11

B. Motivatie is gebaseerd op onze perceptie van eerlijkheid in een situatie.

Vraag 12

A. Job enrichment is een verticaal proces, job enlargement is een horizontaal proces.

Vraag 13

B. Een team is een groep mensen die zijn samengebracht voor een bepaald project of doel.

Vraag 14

C. Het idee dat mensen gelimiteerd worden door een paar obstakels wanneer ze beslissingen maken.

Vraag 15

C. De projectie bias.

Vraag 16

D. Burgerschap.

Vraag 17

A. Een conciliator.

Vraag 18

C. Zowel A als B.

Vraag 19

B. Niet waar.

Vraag 20

C. Mensen zijn meer geneigd om zich bezig te houden met organisatiepolitiek in zelfstandige ondernemingen.

Vraag 21

B. Verandering, groei en inspiratie zijn belangrijke waardes.

Vraag 22

C. Huwelijksreis, disintegratie, reintegratie, autonomie, onafhankelijkheid.

Vraag 23

A. Ontkenning, woede, depressie en acceptatie.

Vraag 24

D. Wanneer mensen bang zijn voor ontslag.

Vraag 25

B. Fungeren als een filter om onze aandacht te sturen naar bepaalde informatie en weg te sturen van andere informatie.

Vraag 26

D. Zelf-promotie (‘self-promotion’).

Vraag 27

A. Waar.

Vraag 28

A. Waar.

Vraag 29

C. Allebei

Vraag 30

B. Rol ambiguïteit.


Antwoordindicaties open vragen:

Vraag 31

Dat wanneer je promotie maakt je je eventjes iets beter voelt maar daarna weer terug valt in je steady state, dus hoe je je daarvoor voelde.

Vraag 32

Een micro-expressie is een uitdrukking op het gezicht die maar heel kort zichtbaar is, slechts een vijfde van een seconde. Het zijn allemaal kleine variaties in de spieren van het gezicht. Ze zijn praktisch onmerkbaar en onvrijwillig. In de meeste gevallen zijn ze een weerspiegeling van onze emoties.

Vraag 33

Intimiteit, passie en beslissing/betrokkenheid.

Vraag 34

Cognitieve dissonantie,

Vraag 35

De Excitation Transfer Theory.

Vraag 36

In de sociale psychologie is social loafing het fenomeen dat een persoon minder moeite doet om een ​​doel te bereiken wanneer hij in een groep werkt dan wanneer hij alleen werkt. 

Vraag 37

Storming (Forming, Storming, Norming, Performing, and Adjourning).

Vraag 38

Hoe hoger de gelijkheid tussen mensen, des te meer empathie zij voor elkaar zullen hebben.

Vraag 39

In 1862 ontdekte de Franse neuroloog Duchenne dat bij een spontane lach de spieren rondom de ogen samentrekken, terwijl dit bij een geforceerde lach niet gebeurt. Daarom wordt een oprechte glimlach ook wel een 'Duchenne-glimlach' genoemd.

Vraag 40

In de sociale psychologie pluralistische onwetendheid een situatie waarin een meerderheid van de groepsleden een norm privé afwijst, maar daarin meegaat omdat ze er ten onrechte van uitgaan dat de meeste anderen deze accepteren.


 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1538