Law and public administration - Theme
- 13123 reads
Een huwelijk heeft allerlei juridische gevolgen, dat geldt ook voor een echtscheiding. Wie zijn de erfgenamen van een overledene, en wie niet? Kunnen kinderen onterfd worden? Deze en vele andere vragen kunnen beantwoord worden middels het Personen- en familierecht en het Erfrecht. Deze rechtsgebieden volgen de mens van de wieg tot het graf. In deze samenvatting wordt ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen binnen de rechtsgebieden, die onderhevig zijn aan constante veranderingen.
Het leven begint met de geboorte. Er ontstaan dan automatisch allerlei familierechtelijke betrekkingen (art 1:197 BW). Iemand wordt een natuurlijke persoon in juridische zin en is vanaf dat moment drager van rechten en plichten. Deze persoon is een nieuw rechtssubject. In art 1:1 lid 1 BW is te lezen dat allen die zich in Nederland bevinden vrij en bevoegd zijn tot het genot van burgerlijke rechten.
In sommige gevallen zal een kind al voor zijn geboorte aanspraak kunnen maken op het Burgerlijk wetboek. Volgens art 1:2 BW wordt een kind als geboren aangemerkt voor zover zijn belang dit vordert. Stel bijvoorbeeld dat een vader overlijdt tijdens de zwangerschap van zijn dochter en heeft verklaard dat zijn kleinkinderen erfgenaam zijn. Dan zal kind in de buik van de moeder juridisch als geboren worden aangemerkt. Wordt het kind echter doodgeboren dan wordt het kind geacht nooit juridisch te hebben bestaan.
Bij de geboorte ontstaan er automatisch allerlei familiebanden. Men noemt dit ook wel de familierechtelijke betrekkingen (art 1:197 BW). Deze betrekkingen spelen een belangrijke rol in het erfrecht. Zo kunnen ze leiden tot het zijn van erfgenaam (art 4:10 BW). Door deze familierechtelijke betrekkingen ontstaat er bloedverwantschap. Je hebt bloedverwanten in opgaande lijn, zoals ouders en grootouders, en bloedverwanten in neergaande lijn, zoals kinderen en kleinkinderen. Ook bestaan er verschillende graden van bloedverwantschap. Van belang is hoe dicht de familie tot elkaar staat. Om dit na te gaan gaat men eerst terug naar een gemeenschappelijke stamouder. Ouders zijn dan ook eerstegraads bloedverwanten van hun kinderen. Een nichtje is een vierdegraads bloedverwant, want je moet via één van je ouders (stap 1) naar de gezamenlijke stamouders opa en oma (stap 2), naar een oom of tante (stap 3) om uit te komen bij nichtjes of neefjes (stap 4).
De verbanden tussen ouders en kinderen worden juridisch bezien aan de hand van het Afstammingsrecht. Familierechtelijke betrekkingen kunnen volgens het Afstammingsrecht op vier verschillende wijzen ontstaan:
Geboorte
Als een kind binnen het huwelijk wordt geboren, ontstaan altijd automatisch familierechtelijke betrekkingen ten opzichte van de moeder. Ten opzichte van de vader ontstaan ook betrekkingen, zelfs wanneer het huwelijk minder dan 306 dagen voor de geboorte is ontbonden (art:199b BW). Het vaderschap kan echter worden ontkend door een verzoek bij de rechtbank in te dienen (art 1:200 BW).
Erkenning
Als de ouders niet getrouwd zijn, dan kan de vader het kind erkennen. Dit moet ook in geval van een geregistreerd partnerschap.
Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
Deze procedure is geregeld in art 1:207 BW. De procedure kan worden ingeleid door zowel een meerderjarig kind als door de moeder tot vijf jaar na de geboorte van het kind, of na het uitkomen van de identiteit en de verblijfplaats van de verwekker. Dit laatste kan alleen onder bijzondere omstandigheden (hiervoor is DNA noodzakelijk).
De gerechtelijke vaststelling kan ook plaatsvinden nadat de vader is overleden. Het kind wordt dan met terugwerkende kracht erfgenaam.
Adoptie
In principe is de moeder altijd de vrouw uit wie het kind geboren wordt. De enige uitzondering hierop is adoptie. In het huidige afstammingsrecht worden voor de vader verschillende termen gebruikt. Er wordt gesproken van de biologische vader, de verwekker en de donor. Zowel de verwekker als de donor worden als biologische vader aangemerkt. Daarbij wordt met de verwekker bedoeld degene die zelf de daad tot verwekking heeft verricht. De donor is de man die zijn zaad voor kunstmatige donorinseminatie heeft afgestaan.
De vader kan het vaderschap echter ontkennen, wat is geregeld in art 1:200 BW. Wanneer de vader en moeder met elkaar getrouwd zijn op het moment dat het kind wordt geboren, dan is de vader automatisch de juridische vader. Dit is ook het geval als hij niet de biologische vader is. Wanneer hij geen juridisch vader wil zijn kan hij het vaderschap ontkennen. De vader moet hiertoe binnen 1 jaar nadat hij heeft gehoord dat hij waarschijnlijk niet de biologische vader van het kind is een verzoek indienen bij de rechtbank. Als hij heeft ingestemd met een daad die de verwekking tot gevolg heeft gehad of als hij voor het huwelijk al afwist van de zwangerschap, kan hij het vaderschap niet meer ontkennen.
Een aantal jaren geleden is geregeld dat de moeder en het kind eveneens het vaderschap kunnen ontkennen. Hiervoor gelden dezelfde vereisten die gelden voor de vader. Wanneer het kind het vaderschil wil ontkennen, geldt er echter een andere termijn. Hij of zij moet binnen drie jaar nadat bekend is geworden dat zijn vader niet zijn biologische vader is een verzoek indienen bij de rechtbank. Voorwaarde is wel dat het kind meerderjarig is.
Bij de geboorte moeten er enkele zaken worden geregeld:
Ten eerste moet er aangifte worden gedaan van de geboorte bij het gemeentehuis. Dit moet binnen drie dagen na de geboorte geschieden (1:19e lid 2 jo lid 6 BW).
Bij de aangifte moeten de voornaam en de geslachtsnaam worden doorgegeven. Niet iedere naam hoeft te worden geaccepteerd door de ambtenaar van de burgerlijke stand (art 1:4 lid 2 BW). Het vaststellen van de voornaam is in principe definitief en kan alleen via een procedure bij de rechtbank gewijzigd worden. Voor de geslachtsnaam moet worden gekozen uit de achternaam van de vader of die van de moeder. De keuze voor de geslachtsnaam is ook bepalend voor eventuele broertjes en zusjes van het kind. Indien de ouders van een kind niet bekend zijn (denk aan een vondeling) krijgt hij een geslachtnaam en voornaam bij Koninklijk Besluit (KB). De geslachtnaam kan volgens een in art 1:7 BW geregelde procedure worden gewijzigd. Dit kan als de naam bespottelijk is of een te weinig onderscheidend vermogen heeft. Het kan ook zo zijn dat de naam bespottelijk is ten aanzien van het beroep van een persoon.
De woonplaats van een natuurlijk persoon is de plaats waarin hij of zij leeft. Als er geen plaats kan worden aangewezen, kijkt men naar zijn werkelijke verblijf (art 1:10 lid 1 BW). Minderjarigen hebben een afgeleide woonplaats. Ze volgen de woonplaats van hun ouders. De woonplaats kan van belang zijn wanneer er bepaald moet worden bij welke rechter een procedure aanhangig moet worden gemaakt. Ook in het internationale recht kan de woonplaats een rol spelen. Wanneer er bijvoorbeeld bepaald moet worden welk recht in een bepaalde situatie van toepassing is, kan de woonplaats van een persoon uitkomst bieden.
Kinderen zijn tot hun achttiende minderjarig (art 1:233 BW). Dit brengt met zich mee dat andere mensen de verantwoordelijkheid voor hen dragen. In de titels 13 en 14 van boek 1 BW zijn de meeste regelingen met betrekking tot minderjarigen opgenomen.
Op deze hoofdregel bestaan echter een aantal uitzonderingen. Als de minderjarige voor zijn of haar achttiende levensjaar trouwt, of zich laat registreren in de zin van het geregistreerd partnerschap, kan hij of zij de status van meerderjarige verkrijgen. Een andere uitzondering ontstaat wanneer een minderjarige vrouw een kind krijgt. Zij kan dan via een procedure bij de kinderrechter meerderjarig worden verklaard (art 1:253ha BW).
De hoofdregel omtrent de handelingsbekwaamheid van een minderjarige staat in art 1:234 BW. Een minderjarige is handelingsbekwaam mits hij met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt. De toestemming mag ook worden gegeven als het een handeling betreft die voor minderjarigen erg gebruikelijk is zelfstandig in het maatschappelijk verkeer te verrichten (art 1:234 lid 3 BW).
Een minderjarige kan verschillende soorten wettelijke vertegenwoordigers hebben, te weten via het ouderlijk gezag of door voogdij. De regelingen betreffende voogdij en ouderschap zijn de afgelopen jaren al veel gewijzigd. De bedoeling hiervan was om de wet in overeenstemming te brengen met de vele verschillende partnercombinaties die er in onze huidige samenleving zijn. Op de volgende pagina is een overzicht opgenomen waarin de combinaties nader worden uitgewerkt.
Samenlevingsvorm | Wie hebben gezag | Voorwaarde |
Gehuwden van verschillend geslacht | Juridische ouders | Kind tijdens het huwelijk geboren |
Twee gehuwde vrouwen | Beide vrouwen | Er mag geen man zijn die het kind heeft erkend |
Twee gehuwde mannen | Geen ouderlijk gezag van rechtswege; via procedure van 1:253c BW kan één man gezag krijgen, en via 1:253t BW kunnen mannen gezamenlijk gezag krijgen | Kind moet erkend worden door één van de twee mannen |
Geregistreerde partners van verschillend geslacht | Juridische ouders | Man moet het kind erkennen |
Twee vrouwen met geregistreerd partnerschap | Zie twee gehuwde vrouwen |
|
Twee mannen met geregistreerd partnerschap | Zie twee gehuwde mannen |
|
Partners van verschillend geslacht zonder juridische band | Juridische ouders | Kind moet erkend worden door de man, vervolgens moet er om gezamenlijk gezag over het kind bij de kantonrechter worden verzocht |
Twee vrouwen zonder juridische band | Voor de partner die niet de moeder is, dient de in art 1:253t BW genoemde procedure te worden gevolgd |
|
Twee mannen zonder juridische band | Zie twee gehuwde mannen |
|
Wanneer het gezag over een kind bij een van de ouders berust, kan de rechtbank, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een hechte persoonlijke betrekking tot kind staat, hen gezamenlijk met gezag over het kind belasten (art 1:253t BW). Er moet echter wel goed onderscheid worden gemaakt tussen het hebben of verkrijgen van gezag, en het hebben of verkrijgen van familierechtelijke betrekkingen. Aan het hebben van familierechtelijke betrekkingen zijn op grond van de wet erfrechtelijke consequenties verbonden. Bij het hebben van gezag is dit niet het geval.
Als één van de ouders komt te overlijden, dan zal de andere ouder van rechtswege het ouderlijk gezag uitoefenen over het kind (art. 1.253f BW). Het wordt anders wanneer het ouderlijk gezag slechts door een ouder wordt uitgeoefend. Als deze ouder namelijk overlijdt, wordt het gezag door de rechter toegewezen aan een derde of aan de andere ouder (art. 1.253g BW). Een ouder kan bij uiterste wilsbeschikking bepalen wie na zijn dood voortaan het gezag over zijn kinderen zal uitoefenen als voogd (art. 1.292 lid 1 BW). Dit kan ook, sinds 1 april 2014, door middel van het opnemen van een aantekening in het gezagsregister. Een uiterste wilsbeschikking is hierdoor niet meer noodzakelijk.
Overlijden beide ouders of overlijdt de enige ouder, dan moet er een voogd worden aangesteld door de rechter of door een ouder (art 1:280 BW). Deze voogd dient zich bereid zijn te verklaren de voogdij te aanvaarden. Deze verklaring wordt in principe afgelegd bij de griffie van de rechtbank. Voogdij ontstaat van rechtswege wanneer de ouder komt te overleden, waarbij de partner dan voogd wordt (art. 1.253x lid 1 BW).
Voogdij eindigt:
Wanneer de minderjarige meerderjarig wordt, of wanneer hij overlijdt
Door het overlijden van de voogd. Bij gezamenlijke voogdij oefent de overblijvende voogd de voogdij van rechtswege alleen uit.
Door ontslag op verzoek van de voogd
Door ontzetting uit de voogdij
Als de voogdij op grond van art. 1.299a BW of art. 1.302 BW aan een andere voogd wordt opgedragen
Als na het overlijden van een van de ouders de overlevende ouder op zijn verzoek met het ouderlijk gezag wordt bekleed.
De voogd legt aan het einde van zijn bewind ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording af aan de minderjarige, aan de erfgenamen van de minderjarig indien deze overleden is, of aan zijn opvolger in het bewind.
Wat mag en moet iemand die het ouderlijk gezag draagt voor een kind doen? Het gezag over een minderjarige heeft betrekking op zijn persoon, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte (art 1:245 BW).
Dit brengt met zich mee dat je voor het kind moet zorgen, hem moet opvoeden en dat zijn vermogen moet worden beheerd. Bij slecht bewind is men schadeplichtig. De kantonrechter houdt toezicht op het bewind van de ouders door sommige beslissingen van de ouders niet mogelijk te maken zonder instemming van de rechter (bijv. het aangaan van leningen voor het kind of andere zaken die eventueel in de toekomst nadelig zijn voor het kind).
Als er op een bepaald moment tegenstrijdige belangen ontstaan tussen ouder/voogd en kind, kan er een bijzondere curator worden aangesteld die de belangen van het kind behartigt. Aan het ouderlijk gezag zit ook een risicoaansprakelijkheid vast (art 6:169 BW). Dit houdt in dat de ouders, tot de leeftijd van veertien jaar geheel aansprakelijk zijn voor het kind. Daarna geldt slechts tot de 18e levensjaar beperkt aansprakelijk.
Ouders zijn, tot hun kind 21 jaar wordt, onderhoudsplichtig jegens hun kind. Dit is niet afhankelijk van het hebben van ouderlijk gezag. Ook de niet-getrouwde verwekker van een niet-erkend kind is onderhoudsplichtig. De omvang is afhankelijk van de draagkracht en van de behoefte.
Het kind wordt achttien jaar en is daarmee meerderjarig geworden. Meerderjarigheid brengt onder andere met zich mee dat iemand volledig handelingsbekwaam wordt. Je bent als meerderjarige niet meer afhankelijk van je ouders als het gaat om het verrichten van rechtshandelingen. Je mag een huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaan. Je mag beschikken over je vermogen, etc. Met de meerderjarigheid eindigt het ouderlijk gezag of de voogdij over minderjarigen.
Als het kind te zijner tijd een partner heeft gevonden, kan hij kiezen tussen verschillende samenlevingsvormen
Geen juridische consequenties. Men heeft geen aanspraak op elkaars pensioen en inkomen, en men erft niet automatisch van elkaar.
Geen specifieke wettelijke basis. De overeenkomst kan bij onderhandse akte worden opgemaakt. Men kan hierbij veel zaken regelen, zoals een verblijvingsbeding en de verdeling van de kosten van de huishouding. Verder kan geregeld worden dat de gemeenschappelijke goederen bij overlijden aan de langstlevende zullen verblijven door middel van een verblijvingsbeding.
Geregistreerd partnerschap bestaat sinds 1 januari 1998 en was in eerste instantie bedoeld voor personen van gelijk geslacht. Inmiddels is het aangaan van een geregistreerd partnerschap ook mogelijk voor mensen van verschillend geslacht.
Als een kind op komst is, heeft deze bij overlijden van een van de ouders volgens het wettelijk erfrecht aanspraak op een erfdeel. De andere ouder kan het erfdeel niet zomaar opeisen. Het is aan te raden om in het testament een langstlevende-regeling op te nemen. Het kind krijgt dan aanspraak op een erfdeel, maar voorkomen wordt dat bij het overleven van een van de ouders het kind het erfdeel meteen kan opeisen. Het zal dus moeten wachten tot de langstlevende van beide partners ook overleden is.
Het is verstandig om in het testament een voogd te benoemen, die voor de kinderen zal zorgen indien beide partners niet meer in leven zijn. Deze voogdij eindigt als de kinderen achttien jaar zijn. Verder kan worden besloten dat er over de erfdelen van de kinderen een bewind wordt ingesteld dat voortduurt tot de kinderen vijfentwintig jaar zijn.
Ook kan in het testament een bepaling worden opgenomen, waarin wordt bepaald dat hetgeen de kinderen van hun ouders erven altijd privévermogen zal blijven. Bij een eventuele echtscheiding van de kinderen kan een toekomstige (ex)schoonzoon of dochter geen aanspraak maken op de nalatenschap. Dit wordt ook wel de uitsluitingsclausule genoemd en is vaak te vinden in testamenten, maar kan ook toegepast worden bij schenkingen.
Wanneer de ouders van een kind niet getrouwd zijn, moet de vader het kind dat op komst is erkennen. Er ontstaan immers geen familierechtelijke betrekkingen van rechtswege tussen het kind en de vader. De erkenning van een kind hoeft niet per se door de biologische vader te geschieden. Vernietiging van een erkenning door een man kan worden verzocht door het kind en de moeder of door het OM. Vernietiging van een erkenning door een vrouw kan worden verzocht door de vrouw zelf, het kind en e andere moeder.
Als ouders niet getrouwd zijn en wel het gezamenlijk gezag willen verkrijgen kunnen zij alsnog een huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaan. Als zij dit niet willen, kunnen zij het gezag verkrijgen door dit te laten aantekeningen in het gezagsregister. De aantekening kan worden geweigerd, indien op dat moment:
Een van de ouders onbevoegd is tot gezag
Een van de ouders is ontheven of ontzet van het gezag en de andere ouder het gezag uitoefent
Een voogd met het gezag over het kind is belast
De voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken
De ouder die het gezag heeft dit samen met een ander uitoefent.
De rechtbank kan het gezamenlijk gezag van de ouders op hun verzoek of een van hen verzoek beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd.
Het geregistreerd partnerschap en huwelijk zijn gelijkwaardig. De gevolgen zijn daarom vrijwel gelijk.
Er bestaan een aantal verschillen tussen het geregistreerd partnerschap en het huwelijk:
De aanstaande partners maken hun verbintenis voor de wet officieel door het afleggen van een verklaring. Zij leggen deze verklaring af ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Bij het huwelijk ligt de vorm van deze verklaring vast, namelijk door het geven van het jawoord. Bij een geregistreerd partnerschap niet. De partners moeten in ieder geval hun instemming met de registratie tot uitdrukking brengen.
Een belangrijk punt van verschil tussen het geregistreerd partnerschap en het huwelijk betreft de familierechtelijke betrekkingen met kinderen. Als een vrouw en een man met elkaar trouwen, en er wordt in dit huwelijk een kind geboren, dan zijn zij van rechtswege de ouders van het kind. De vrouw uit wie het kind wordt geboren, is de moeder. De echtgenoot van de moeder wordt door de wet beschouwd als de vader. Door het huwelijk ontstaan tussen de echtgenoten en het kind alle familierechtelijke banden, met alle rechten en plichten van dien. Het bestaan van familierechtelijke banden tussen ouder en kind heeft gevolgen voor onder andere de achternaam van het kind, het gezag, het omgangsrecht, de nationaliteit en het erfrecht. Bij een geregistreerd partnerschap ontstaan door de geboorte van een kind alleen familierechtelijke betrekkingen tussen moeder en kind. Om familierechtelijke betrekkingen met de mannelijke partner van de moeder tot stand te brengen, moet de man het kind erkennen. Pas dan is hij vader in wettelijke zin. De man kan het kind al erkennen voordat het wordt geboren. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt dan een akte van erkenning op. Erkenning kan ook plaatsvinden bij de notaris via een notariële akte. Vindt erkenning niet vóór de geboorte plaats, dan kan de man het kind bij de geboorteaangifte erkennen, of op een later moment. Ook dit gebeurt meestal bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Het geregistreerd partnerschap eindigt bij overlijden. Daarnaast kan het geregistreerd partnerschap eindigen doordat een van de partners, of beide partners, de registratie ongedaan willen maken. Deze beëindiging kan plaatsvinden aan de hand van onderlinge instemming buiten de rechter om, of via een uitspraak van de rechter. Als de partners het onderling eens zijn, kunnen zij het geregistreerd partnerschap beëindigen zonder tussenkomst van de rechter. Het ‘wederzijds goedvinden’ moet wel aantoonbaar en goed geregeld zijn. De partners zijn daarom wel verplicht een overeenkomst op te stellen. De overeenkomst moet tot stand komen met behulp van een advocaat of notaris. Deze geeft aan de burgerlijke stand de verklaring af dat de overeenkomst tot beëindiging is gesloten. De verklaring is ondertekend door de advocaat of notaris, en door de partners. Pas wanneer de verklaring bij de burgerlijke stand is ontvangen, eindigt het geregistreerd partnerschap. De beëindiging van het geregistreerd partnerschap via de rechter is gelijk aan een scheidingsprocedure bij het huwelijk.
Volgens art 1:80c BW zijn er vijf manieren waarop een geregistreerd partnerschap kan eindigen, namelijk:
Door de dood;
Door vermissing van één van de partners, en een daarop volgend nieuw geregistreerd partnerschap of huwelijk van de achtergebleven partner;
Met wederzijds goedvinden;
Door ontbinding op verzoek van één of beide partners;
Door omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk.
Het huwelijksvermogensrecht is een belangrijk onderdeel van het Personen- en familierecht. Naast het Huwelijksgoederenregime gelden er voor gehuwden enkele rechten en plichten die zijn terug te vinden in titel 6 van Boek 1 BW. Dit zijn grotendeels bepalingen van dwingend recht waar niet van kan worden afgeweken.
Art 1:81 BW
Echtgenoten zijn getrouwheid, hulp en bijstand aan elkaar verplicht. Dit artikel vormt de basis van het huwelijk. Echtgenoten zijn verplicht om elkaar ‘het nodige’ te verschaffen.’ Deze verplichting wordt uitgewerkt in art. 1:84 lid 2 BW en de fourneerplicht genoemd.
Art 1:82 BW
Echtgenoten zijn jegens elkaar verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden en de kosten die daarmee gepaard gaan te dragen.
Art 1:84 BW
Lid 1 behandeld de draagplicht, en lid 2 dus de fourneerplicht. Vooral de fourneerplicht is van belang. Deze verplichting houdt in dat de echtgenoten geld ter beschikking moeten stellen om de kosten van de huishouding te kunnen voldoen.
Art 1:85 BW
De echtgenoten zijn allebei aansprakelijk voor de huishoudelijke schulden, ongeacht wie de schuld is aangegaan. Het gaat hier om de schulden betreft de gewone gang van het huishouden. Dit begrip is minder breed dan de kosten van de huishouding, zoals bedoeld in art. 1:84 lid 2 BW.
Art 1:88 BW
Deze bepaling is in de wet opgenomen om echtgenoten tegen elkaar te beschermen, mede in het belang van het gezin. Gehuwden mogen bepaalde rechtshandelingen niet zonder de toestemming van de andere echtgenoot verrichten. Voldoet men niet aan het toestemmingsvereiste, dan kan de andere echtgenoot deze rechtshandeling vernietigen met een beroep op art 1:89 BW.
Art 1:90 BW
Volgens art 1:90 lid 1 BW is een echtgenoot bevoegd tot het bestuur van zijn eigen goederen en, volgens de regels van art 1:97 BW, tot het bestuur van goederen van de huwelijkse gemeenschap. Lid 2 bepaalt dat het bestuur van een echtgenoot over een goed het volgende inhoudt: de uitoefening, met uitsluiting van de andere echtgenoot, van de daaraan verbonden bevoegdheden, daaronder begrepen de bevoegdheid tot beschikking over een goed en de bevoegdheid om ten aanzien van dat goed feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten.
De gehele gemeenschap van goederen is een rechtsfiguur in het Nederlandse huwelijksvermogensrecht die is neergelegd in art 1:93 BW. Wanneer niet wordt geregeld ontstaat op het moment van de huwelijksvoltrekking van rechtswege ‘algehele gemeenschap van goederen’. Hiermee wordt de wettelijke gemeenschap van goederen bedoeld die van rechtswege tussen echtgenoten ontstaat vanaf het moment dat het huwelijk is voltrokken. De gemeenschap van goederen wordt gezien als het perfecte en volledige gezamenlijke eigendom. Anders dan bij het normale mede-eigendom, waarbij een ieder slechts recht heeft op een aandeel in een goed, zijn beide echtgenoten tot het geheel van de gemeenschap gerechtigd. In de algehele gemeenschap van goederen vallen alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de echtgenoten. Ook alle schulden moeten door beiden worden voldaan.
Niet alle goederen vallen in de gemeenschap:
Geërfde of geschonken goederen waarvan door de erflater of schenker bepaald is dat zij buiten de gemeenschap vallen. Dit zijn goederen die onder uitsluitingsclausule zijn verkregen (art. 1:94 lid 2 BW);
Het recht van vruchtgebruik op (delen van) een nalatenschap van de langstlevende echtgenoot (art. 4:29 j. 4:30 BW);
Goederen en schulden die aan een van de echtgenoten op een bijzondere wijze verknocht zijn, voor zover die verknochtheid zich tegen het in de gemeenschap vallen verzet;
Pensioenrechten (deze worden verevend via de wet verevening pensioenrechten).
Zijn echtgenoten altijd allebei bevoegd tot het besturen van de gemeenschapsgoed?
Nee, het bestuur is in handen van de echtgenoot, op wiens naam het goed staat. Staat het goed op gezamenlijke naam of is onbekend op welke naam het goed staat, dan zijn beide echtgenoten bevoegd.
Het is belangrijk voor ogen te houden dat aansprakelijkheid en verhaal niet hetzelfde inhouden. Aansprakelijk is altijd de echtgenoot die de schuld zelf is aangegaan. De enige uitzondering hierop is art. 1:85 BW. Voor deze schuld kan de schuldeiser zich echter verhalen op het vermogen van de gemeenschap en het privévermogen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan.
Er zijn dus meestal drie vermogens waar rekening moet worden gehouden:
Het vermogen van de gemeenschap
Het privévermogen van de ene echtgenoot
Het privévermogen van de andere echtgenoot
Voldoet één van echtgenoten een gemeenschapsschuld met geld vanuit zijn privévermogen dan heeft hij recht op reprise. Wordt er een privéschuld voldaan met geld van de gemeenschap dat heeft de gemeenschap recht op récompense.
Het is ook mogelijk om huwelijksvoorwaarden op te stellen. Men is dan vrij om te regelen wat men maar wil, op voorwaarde dat de voorwaarden die opgesteld zijn niet in strijd zijn met dwingende wetsbepalingen, de goede zeden of de openbare orde. De huwelijksvoorwaarden komen tot stand middels een notariële akte (art. 1:115 BW). De huwelijkse voorwaarden hebben pas werking tegen derden wanneer de notariële akte is ingeschreven( art. 1:116 BW).
Enkele bekende methoden om huwelijksvoorwaarden op te stellen zijn:
Koude uitsluiting
Hierbij is iedere vorm van gemeenschappelijk inkomen of vermogen uitgesloten. Het is een uitsluiting van gemeenschap. Tussen de echtgenoten bestaat een minimum aan financiële banden. Het enige wat hen aan elkaar bindt, is de wettelijke verplichting om elkaar 'het nodige' te verschaffen, waaronder verstaan kan worden de meer concrete verplichting de kosten van de huishouding te dragen en het geld daarvoor te verschaffen. (art. 1: 81 BW juncto 1:84 lid 2 BW) Bij een scheiding hoeft in geval van koude uitsluiting niets van het vermogen verdeeld te worden.
Het Amsterdams verrekenbeding
Dit houdt in dat er jaarlijks (periodiek) aan het einde van het jaar een optelsom van de gezamenlijke baten wordt gemaakt, die vervolgens onderling verdeeld worden. Zo start elk jaar opnieuw een begin op huwelijkse voorwaarden.
Het finale verrekenbeding
Alle eigendommen van een echtpaar worden bij het eindigen van de huwelijksovereenkomst verdeeld alsof het echtpaar in gemeenschap van goederen getrouwd was.
Beperkte gemeenschap
Bij beperkte gemeenschap van goederen is er sprake van een gemeenschappelijk deel en een privé-deel. Zo kan er gekozen worden voor een vastgelegd gemeenschappelijk deel, bijvoorbeeld de inboedel van het huis, terwijl de rest privébezit van de afzonderlijke echtelieden blijft. Ook kan voor het omgekeerde gekozen worden. Dan is er gemeenschap in alle goederen, op bepaalde vastgelegde zaken na (bijvoorbeeld goederen die men al bezat voorafgaand aan het huwelijk, schenkingen of erfrecht).
In drie tranches is het huwelijksvermogensrecht gewijzigd:
De eerste tranche is in werking getreden op 22 juni 2001. Toen zijn enkele wijzigingen aangebracht in titels 6 en 8 van boek 1 BW. Deze wijzigingen waren niet erg ingrijpend van aard.
De tweede tranche is in werking getreden op 1 september 2002. Deze wijzigingen zijn van grotere betekenis. Zij betreffen een regeling voor de verschillende verrekenstelsels, die in huwelijksvoorwaarden worden opgenomen.
De derde tranche is in werking getreden op 1 januari 2012. Het behelsde aanvankelijk een belangrijke verandering van het hoofdstelsel, de wettelijke gemeenschap van goederen. Door een amendement is deze aanpassing echter geschrapt. De wet is wel op wat andere punten aangepast. Zo is de regeling voor vergoedingsverordeningen tussen echtgenoten over en weer gewijzigd. Ook is de bestuursregeling van art. 1.97 BW gewijzigd. Verder is het moment van ontbinding van de gemeenschap van goederen bij echtscheiding of ontbinding van het geregistreerd partnerschap vervroegd naar het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding of ontbinding van het geregistreerd partnerschap bij de rechtbank. Ook is bij wijziging of maken van huwelijksvoorwaarden tijdens het huwelijk geen rechterlijke goedkeuring meer nodig. Artikel 1.102 BW is gewijzigd, waardoor vermogen van een echtgenoot dat niet tot de gemeenschap behoort, na echtscheiding niet meer kan worden uitgewonnen voor gemeenschapsschulden die door de andere echtgenoot zijn aangegaan. De echtgenoten hebben ook een informatieplicht als zij buiten gemeenschap van goederen gehuwd zijn over het door hen gevoerde bestuur en de stand van hun goederen en schulden.
Op 1 januari 2003 is het nieuwe erfrecht ingevoerd, waarbij in een wettelijke langstlevenderegeling voor gehuwden is voorzien (art. 4:13 BW e.v.). Deze regeling wordt ook wel de wettelijke verdeling genoemd. Dit is ab intestaat erfrecht en geldt daarmee voor zover er ter zake van de vererving geen uiterste wilsbeschikking is gemaakt. In hoofdlijnen werkt het als volgt. Bij het overlijden van een echtgenoot zijn volgens de regels van art. 4:10 lid 1 BW de kinderen en de langstlevende echtgenoot de enige erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen. Wanneer er verder niets wordt geregeld, dan zouden de kinderen verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap kunnen vorderen en daarmee hun erfdeel uit de nalatenschap kunnen opeisen. Hierdoor zou de langstlevende echtgenoot in ernstige financiële moeilijkheden kunnen raken. De wettelijke verdeling zorgt er daarom voor dat er géén onverdeeldheid ontstaat. Alle goederen komen nu van rechtswege toe aan de langstlevende echtgenoot. De kinderen kunnen hun geldvordering pas opeisen als de langstlevende komt te overlijden of, als de langstlevende in staat van faillissement is verklaard of als ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke van toepassing is verklaard.
Van een huwelijk zal eerst aangifte moeten worden gedaan, de ambtenaar van de burgerlijke stand maakt hiertoe een akte op. Deze aangifte wordt ook wel ondertrouw genoemd. De huwelijksvoltrekking moet vervolgens binnen een jaar na aangifte plaatsvinden (art. 1:46 BW). Het huwelijk mag echter niet voltrokken worden binnen veertien dagen na de aangifte (art. 1:62 BW). Een kerkelijke bevestiging van het huwelijk is ook mogelijk, maar dit heeft geen juridische waarde. De wet beschouwt in het huwelijk namelijk alleen de burgerlijke betrekkingen (art. 1:30 lid 2 BW). Het huwelijk moet eerst voor de burgerlijke stand zijn voltrokken alvorens het huwelijk kerkelijk wordt ingezegend (art. 1:68 BW). De dominee, rabbijn of imam kan zelfs strafrechtelijk vervolgd worden indien deze volgorde niet in acht wordt genomen (art. 449 Sr).
Door het huwelijk en door een geregistreerd partnerschap ontstaat aanverwantschap tussen een echtgenoot en de bloedverwanten van de andere echtgenoot in dezelfde graad als er bloedverwantschap bestaat tussen de bloedverwanten van laatstgenoemde. Andersom geldt dit uiteraard ook zo. Wanneer een huwelijk wordt ontbonden, blijft de aanverwantschap bestaan.
Gehuwden en geregistreerde partners mogen elkaars geslachtsnaam voeren. Hierbij zijn verschillende combinaties mogelijk (art. 1:9 BW). Zelfs na ontbinding van het huwelijk door overlijden, maar ook na echtscheiding blijft dit recht bestaan.
In boek 12 van boek 1 BW is de Nederlandse adoptieregeling te vinden. Voor adoptie van kinderen uit het buitenland moet rekening worden gehouden met het buitenlandse recht, de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (WOBKA) en het Haagse adoptieverdrag. Door adoptie kom je in een ander gezin terecht. Je oude familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en er ontstaan betrekkingen met de adoptieouders. Adoptie wordt alleen toegewezen als op het tijdstip van het verzoek vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouders te verwachten heeft (art. 1:227 lid 3 BW).
Bij adoptie van buitenlandse kinderen moet met verschillende regelgeving rekening worden gehouden:
Buitenlandse recht
De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka)
Het Haagse adoptieverdrag
De Wet conflictenrecht adoptie
Door de toepassing van de Wobka is voor de adoptie van een buitenlands kind een beginseltoestemming nodig van de minister van Justitie. Een kind zelfstandig adopteren in het buitenland is dus niet mogelijk. De Nederlandse wet stelt voorwaarden aan de toelating van buitenlandse kinderen, vooral in het belang van de kinderen zelf.
Blijkens art. 1.228 BW is bij adoptie onder meer het volgende van belang, wanneer een verzoek tot adoptie wil slagen:
De adoptanten moeten het kind gedurende een jaar hebben verzorgd en opgevoed
Het kind moet minderjarig zijn op de dag van het eerste verzoek tot adoptie en een kind van 12 jaar of ouder mag het adoptieverzoek niet tegenspreken.
Voor de oorspronkelijke ouders van het kind geldt dan dat zij niet langer het ouderlijk gezag over het kind mogen hebben, zij mogen het adoptieverzoek ook niet tegenspreken.
Het belangrijkste gevolg van adoptie is dat de adoptieouders de juridische adoptieouders van het kind worden, er zijn daardoor familierechtelijke betrekkingen ontstaan. De familierechtelijke betrekkingen met de oorspronkelijke ouders zijn verbroken door de adoptie.
Helaas is er niet louter sprake van voorspoed in het leven. Sommige mensen zijn niet in staat om alles voor zichzelf te beslissen. Voor deze mensen zijn er een drietal mogelijkheden: curatele, bewind en mentorschap.
Je kunt onder curatele worden gesteld vanwege een geestelijke stoornis, verkwisting en soms wegens drankmisbruik. De regels hiervoor zijn te vinden in titel 16 van boek 1 BW. Als iemand onder curatele wordt gesteld, wordt hij handelingsonbekwaam verklaard. Dat betekent dat zijn rechtshandelingen vernietigbaar zijn. De curator kan de persoon die onder curatele staat, vertegenwoordigen in geval van rechtshandelingen. Derden worden verwacht te weten dat de persoon handelingsonbekwaam is, omdat de ondercuratelestelling moet worden gepubliceerd in twee landelijke dagbladen, en er een aantekening wordt gemaakt in het curatelenregister.
In titel 19 van boek 1 BW is het meerderjarigheidsbewind geregeld. Dit bewind kan worden ingesteld door de kantonrechter. Er kunnen één of meer bewindvoerders worden aangesteld die verantwoordelijk zijn voor het vermogen en de goederen van de onder bewindgestelde. De onder bewindgestelde wordt echter niet handelingsonbekwaam. De bewindvoerder heeft voor handelingen die ten in het nadeel van de onder bewindgestelde kunnen zijn een machtiging van de kantonrechter nodig. Zo kunnen erfenissen alleen beneficiair (zie later) aanvaard worden. Aan een derde kan het bewind niet worden tegengeworpen, indien hij niet op de hoogte was van het bewind en ook niet van het bewind op de hoogte behoorde te zijn (art. 1:439 BW). Dit is een belangrijk verschil tussen het meerderjarigheidsbewind en de onder curatele stelling.
Tot slot zou nog een mentorschap kunnen worden ingesteld. Dit betreft de verantwoordelijkheid van niet-vermogensrechtelijke aard (bijvoorbeeld verzorging, begeleiding e.d.). Tijdens het mentorschap is de mentor bevoegd om rechtshandelingen te doen voor de persoon. De persoon zelf is niet bevoegd om deze rechtshandelingen te verrichten (1: 453 BW). Het mentorschap kan naast het meerderjarigheidsbewind worden ingesteld.
De regelingen van curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap zijn sinds 1 januari 2014 gewijzigd, zeer recentelijk dus. De wet beoogt beter te waarborgen dat de maatregel passend is en dat waar mogelijk de zelfredzaamheid van de persoon wordt bevorderd. Betrokkenheid van nabije personen in de sociale leefomgeving wordt bevorderd, daarnaast is meer aansluiting gezocht bij de praktijk en zijn regelingen gestroomlijnd en afgebakend.
Curatele hoeft niet meer gepubliceerd te worden in landelijke dagbladen, maar alleen nog in de Staatscourant. Verder gelden sinds 1 april 2014 verschillende kwaliteitseisen waaraan professionele bewindvoerders, curatoren en mentoren moeten voldoen. Het is een persoon die de belangen waarneemt ten behoeve van drie of meer personen buiten zijn naaste familiekring. Deze eisenzijn nader uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren.
In de praktijk gebruikt men steeds vaker een zogenaamd levenstestament. Dit is eigenlijk geen testament, maar een volmacht of opdracht. Een persoon kan, zolang hij in staat is zijn wil zelf te verklaren, iemand machtigen om zijn vermogensrechtelijke of andere belangen waar te nemen. Een voordeel is dat de volmachtgever zelf in de hand heeft wie hem gaat vertegenwoordigen en hoe ver zijn machtiging precies strekt. Hiermee wordt voorkomen dat de kantonrechter zich ermee gaat bemoeien, wat anderzijds ook een nadeel kan zijn. De bij het levenstestament benoemde gemachtigde is namelijk niet onderworpen aan het toezicht van de kantonrechter.
Als men een huwelijk wil ontbinden, dan moet dat in principe via de rechter. De mogelijkheid om zonder tussenkomst van de rechter van de echt te scheiden is namelijk niet meer bestaand. Voor 1 maart 2009 was het voor gehuwden mogelijk om het huwelijk om te zetten in een geregistreerd partnerschap en dit vervolgens weer zonder tussenkomst van de rechter te beëindigen. Dit is tegenwoordig niet meer zo. Bij echtscheidingen staan er namelijk grote belangen op het spel van bijvoorbeeld financiële aard of immateriële aard, zoals de kinderen.
De ouders zijn ook verplicht om een ouderschapsplan op te stellen. Daarom is het gebruikelijk dat echtgenoten samen, dan wel ieder apart, een advocaat in de hand nemen om hierover te bemiddelen. Dan is het mogelijk om bij de rechtbank gezamenlijk een echtscheidingsconvenant in te dienen, waar de belangrijkste afspraken over de gevolgen van de echtscheiding in zijn opgenomen. Hier kunnen onder andere afspraken over het ouderlijk gezag en het bewonen van het huis instaan. Deze afspraken zijn niet bindend voor de rechter. De rechtbank kan beslissen wie het gezag krijgt, en wie in welke mate moet bijdragen aan de kosten van de opvoeding.
Gedurende het huwelijk hebben de echtgenoten een wederzijdse zorgplicht. Door de scheiding eindigt deze zorgplicht. Er is echter wel een alimentatieplicht. Deze is ingesteld om een minimum te garanderen aan de ex-echtgenoot. Als de partijen hierover onderling geen consensus bereiken, kan de rechter beslissen hoe hoog de alimentatie wordt. Hij heeft hier veel beoordelingsvrijheid voor.
De rechter beslist per echtscheidsbeschikking. Om de echtscheiding tot stand te laten komen dient deze te worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit dient binnen zes maanden plaats te vinden nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Wanneer deze termijn wordt overschreden komt de echtscheiding niet tot stand en zal een nieuwe procedure gestart moeten worden (art. 1:163 BW).
Een belangrijk punt betreft de pensioenverevening, aangezien beide echtelieden tijdens het huwelijk een ouderdomspensioen hebben opgebouwd. Op de verdeling hiervan ziet de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Zoals gezegd vallen de pensioenaanspraken niet in de huwelijksgemeenschap (art. 1:94 lid 2 sub b BW). Als regel geldt dat de gedurende de huwelijksperiode opgebouwde ouderdomspensioenen na scheiding worden verevend. Pensioenen die vóór het huwelijk zijn opgebouwd worden dus niet in de verevening betrokken. Men kan bij huwelijksvoorwaarden of in het echtscheidingsconvenant hiervan afwijken.
Het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap van goederen wordt bepaald aan de hand van art. 1:99 BW. Uit lid 2 van dit artikel volgt dat de ontbinding van de gemeenschap niet aan derden kan worden tegengeworpen tenzij dat het verzoek tot ontbinding is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
De ontbinding vindt van rechtswege plaats in geval van:
Eindigen van huwelijk of geregistreerd partnerschap door overlijden: op tijdstip van overlijden
Eindigen van huwelijk door echtscheiding of ontbinding van geregistreerd partnerschap door de rechter: op tijdstip van indiening van verzoek tot echtscheiding of ontbinding partnerschap
Scheiding van tafel en bed: op tijdstip van indiening van verzoek tot scheiding van tafel en bed
Opheffing van gemeenschap door beschikking: op tijdstip van indiening van verzoek tot opheffing van die gemeenschap
Vermissing en een daarop gevolgd huwelijk of partnerschap: op het tijdstip waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan
Opheffing bij latere huwelijksvoorwaarden: op tijdstip waarop de gewijzigde huwelijksvoorwaarden beginnen te werken (art. 1:120 lid 1 BW).
Niet ieder verzoek tot echtscheiding zal daadwerkelijk resulteren in een echtscheiding. Art. 1:99 lid 3 BW bepaalt daarom dat als vast komt te staan dat een verzoek tot echtscheiding niet kan leiden tot een echtscheiding, van rechtswege alle gevolgen van de gemeenschap herleven.
Allebei de echtgenoten hebben recht op de helft van de gemeenschap (art. 1:100 BW). Voor de schulden van de gemeenschap worden zij ineens hoofdelijk aansprakelijk (!) maar de schuldeiser kan zich slechts verhalen op de datgene wat de echtgenoot uit de gemeenschap heeft verkregen (art. 1:102 BW). Echtscheiding heeft dus gevolgen voor de aansprakelijkheid en het verhaal.
Een echtgenoot kan ook afstand doen van de gemeenschap (art. 1:103 t/m 1:108 BW). Zo kan de echtgenoot zichzelf verlossen van de aansprakelijkheid voor de gemeenschap. Deze afstand van de gemeenschap moet plaatsvinden binnen drie maanden na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Door deze afstand kan een echtgenoot zich van de aansprakelijkheid van gemeenschapsschulden bevrijden die zijn aangegaan door de andere echtgenoot. De verwachting is dat hier weinig behoefte aan zal bestaan, aangezien de verhaalsmogelijkheden van crediteuren zijn beperkt sinds 1 januari 2012.
De scheiding van tafel en bed is een verschijnsel dat weinig voorkomt in de praktijk. Het is bedoeld voor mensen die uit elkaar willen, maar met echtscheiding grote moeite hebben of er nog niet over uit zijn of ze definitief uit elkaar willen. Sinds 1 januari 2012 geldt dat door indiening van het verzoek tot scheiding van tafel en bed de gemeenschap van goederen wordt ontbonden. Ten aanzien van de onverdeeldheid ontstaat dan hetzelfde als bij echtscheiding.
De opheffing van de gemeenschap op verzoek van een echtgenoot is evenmin een populair verschijnsel. Dit is geregeld in art. 1:109 BW en kan worden verzocht wanneer:
De andere echtgenoot op lichtvaardige wijze schulden maakt
Hij de goederen der gemeenschap verspilt
Hij handelingen verricht die kennelijk indruisen tegen het bestuur van de andere echtgenoot over goederen van de gemeenschap
Hij weigert de nodige inlichtingen te geven omtrent de stand der goederen van de gemeenschap en van de daarop verhaalbare schulden en het over die goederen gevoerde bestuur.
De afstand van de gemeenschap is geregeld in art. 1:103 t/m art. 1:108 BW. Afstand vindt plaats binnen drie maanden na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Wanneer een echtgenoot afstand doet van de gemeenschap, dan wast het gemeenschapsvermogen bij de andere echtgenoot aan. De echtgenoot kan dan alleen nog aanspraak maken op zijn bed en persoonlijke kleding. Overige spullen kan hij tegen een geschatte prijs overnemen.
Als een koppel besluit om na een scheiding te hertrouwen, bestaat er de mogelijkheid tot een reparatiehuwelijk. Als gevolg hiervan herleven alle gevolgen van het eerdere huwelijk van rechtswege. Er wordt dan gedaan alsof er eigenlijk nooit een echtscheiding heeft plaatsgevonden (art 1:166 BW). Sinds 1 januari 2012 kan dit vrij eenvoudig, zonder voorafgaande goedkeuring door de rechtbank. Derden mogen echter niet benadeeld worden door het hernieuwde huwelijk en de testamenten moeten wel opnieuw worden gemaakt. De testamenten waren immers in het kader van de echtscheiding herroepen en zij herleven niet automatisch.
Wanneer een ouder overlijdt, zal de andere overblijvende ouder zo snel mogelijk daarna naar de notaris moeten gaan. Wanneer niet is afgeweken van wettelijke vererving, zijn de overblijvende ouder en de kinderen tezamen en voor gelijke delen erfgenaam (art. 4.10 BW). Daarnaast is de wettelijke verdeling op de nalatenschap van toepassing. Ook indien er geen testament zou zijn, is deze regeling van toepassing. Er is dan sprake van versterferfrecht. De overblijvende ouder krijgt van rechtswege alle goederen uit de nalatenschap en neemt de schulden voor zijn rekening. De kinderen krijgen ieder een geldvordering ter grootte van hun erfdeel.
Aan de vorderingen van de kinderen zijn zogenaamde wilsrechten verbonden. Deze komen in bepaalde gevallen aan de orde, namelijk als er gevaar dreigt dat de goederen uit de nalatenschap overgaan naar het vermogen van een stief familie. Zolang deze gevallen niet aan de orde zijn hebben de wilsrechten geen betekenis. Wanneer in het testament een uitsluitingsclausule is opgenomen, is hetgeen wat de overblijvende ouder en de kinderen verkrijgen, privévermogen van hen geworden. De erfdelen vallen buiten de gemeenschap, wanneer bijvoorbeeld de kinderen gaan trouwen of een geregistreerd partnerschap aangaan in gemeenschap van goederen.
Wanneer de overblijvende partner een nieuwe levensgezel vindt, zijn er verschillende mogelijkheden. Ze kunnen opnieuw gaan trouwen. Wanneer dit te beladen is, kunnen ze zoeken naar een andere stevige juridische bodem voor een relatie. Wanneer zij de vermogens gescheiden willen houden, kunnen zij een geregistreerd partnerschap aangaan. Vaak wordt dit gedaan met het oog op de kinderen. Daarbij kunnen partnerschapsvoorwaarden worden gemaakt, inhoudende koude uitsluiting.
Door de aangifte van het voornemen een geregistreerd partnerschap aan te gaan, ontstaat er een wilsrecht ten behoeve van de kinderen van de ouder. Dit is gebaseerd op art. 4.19 BW.
Wanneer de nieuwe partner van de overblijvende ouder overlijdt is eveneens de wettelijke verdeling van toepassing, op grond van art. 4.13 BW. De overblijvende ouder krijgt alle goederen uit de nalatenschap van de overleden partner, en neemt alle schulden voor zijn rekening. De kinderen van de overleden partner krijgen een geldvordering, die slechts in enkele gevallen opeisbaar is.
Ten behoeve van hen ontstaat een wilsrecht, namelijk het wilsrecht van art. 4.21 BW. Door de werking van de wettelijke verdeling vloeien de goederen uit de nalatenschap van de overleden partner naar de stieffamilie. Om de kinderen van de overleden partner een middel in handen te geven om toch goederen te bemachtigen kunnen zij gebruik maken van dit wilsrecht.
Wanneer iemand overleden is moet hiervan aangifte worden gedaan bij de burgerlijke stand (art. 1:19h BW). De behandelend arts verricht een lijkbeschouwing daarvoor en geeft een verklaring van overlijden af (art. 3 jo art. 7 Wet op de lijkbezorging). Een overledene kan voor zijn dood een codicil hebben geschreven. Een codicil is een eigenhandig geschreven, gedagtekende en ondertekende verklaring. Hierin kunnen onder andere wensen ten aanzien van lijkbezorging worden opgenomen, op grond van art. 19 Wet op de lijkbezorging en art. 2.97 BW.
De begrafenis geschiedt niet eerder dan 36 uren na het overlijden en uitsluitend op de zesde werkdag na die van het overlijden (art. 16 Wet op de lijkbezorging). Na de begrafenis zal de nalatenschap moeten worden afgewikkeld. Deze afwikkeling is vaak een lange procedure, die begint bij de afgifte van een verklaring van erfrecht en deze eindigt met de verdeling van de nalatenschap.
Het Erfrecht staat dicht bij het Personen- en familierecht. Het is beschreven in het vierde boek van het BW. Het nieuwe erfrecht is op 1 januari 2003 ingegaan en vervangt het oude boek 4 van 1838. Voor een completer beeld van het erfrecht, maakt men echter ook gebruik van andere boeken uit het BW. In het bijzonder zijn dat boek 3 BW (algemene bepalingen voor alle vermogensrechten) en de boeken 6 en 7 BW. Erfrecht is, zo gezegd, een verzameling van regels die de verdeling van het vermogen na het overlijden regelen.
De belangrijkste wijziging binnen het erfrecht is dat de langstlevende echtgenoot of geregistreerde partner tegenwoordig financieel beter wordt verzorgd. In het ‘oude’ erfrecht konden de kinderen hun erfdeel opeisen. De langstlevende echtgenoot was dan verplicht het erfdeel aan de kinderen uit te betalen. Vaak moest de langstlevende echtgenoot in dat geval de ‘eigen woning’ en andere vermogensbestanddelen verkopen, om de erfdelen uit te kunnen betalen. De langstlevende kon in sommige gevallen in een klein huurhuisje met een minimaal pensioenbedrag de laatste dagen slijten. Als dit niet mogelijk was, werd hij of zij in een bejaardentehuis geplaatst.
Boek 4 bevat veel regelend recht. Het is vaak mogelijk om daar van af te wijken door middel van een uiterste wilsbeschikking (testamentair recht). Heeft men geen uiterste wilsbeschikking opgesteld, dan geldt het wettelijk erfrecht (ab intestaat = zonder testament).
Wanneer je een vraagstuk over erfrecht krijgt, is het noodzakelijk dat je weet hoe de familie in elkaar zit. Het is handig om hiervan een schets te maken, zodat je voor jezelf een duidelijk overzicht krijgt.
De artikelen 4:9 t/m 4:12 BW bevatten de belangrijkste regels voor gewone erfopvolging. In art 4:10 lid 1 BW staat beschreven wie uit eigen hoofde kunnen erven. Het artikel geeft de vier groepen parentelen in hiërarchische volgorde weer. Als er dus in een hogere categorie al een erfgenaam is gevonden, hoef je niet te zoeken of hij/zij ook in een latere parentele zou kunnen vallen.
Parentele 1: De niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot van de erflater samen - met diens kinderen;
Parentele 2: De ouders van de erflater samen met diens broers en zusters;
Parentele 3: De grootouders van de erflater;
Parentele 4: De overgrootouders van de erflater.
Behalve uit eigen hoofde, kan men ook bij plaatsvervulling erven (art 4:10 lid 2). Men kan alleen plaatsvervuller zijn als afstammeling van een kind, broer, zuster, grootouder of overgrootouder van de erflater.
De mensen die uit eigen hoofde erven, ontvangen een gelijk deel. Hun plaatsvervullers erven het erfdeel van wie zij de plaats vervullen. Voorbeeld: Iemand met twee kinderen komt te overlijden. De oudste zoon is al overleden en heeft zelf drie kinderen. Dan krijgt het levende kind ½ van de erfenis. En de drie kinderen allemaal 1/6 deel. Deze regels gelden in alle parentelen. Daarnaast is het belangrijk om te weten dat een halfbroer de helft minder erft dan een volle broer. Aan het ‘ab-intestaat’ erfrecht zijn een paar voorwaarden gesteld. Hij die onwaardig is om te erven van de erflater komt niet in aanmerking. Bovendien moeten er altijd familierechtelijke betrekkingen zijn. Er moet dus sprake zijn van een juridisch bloedverwantschap.
Lang niet is altijd meteen bekend wie de erfgenamen van een overleden persoon zijn. Soms blijkt er geen testament te zijn en zijn er geen personen bij versterf kunnen erven. Uit art. 4:189 BW blijkt dat voor zover een erflater geen erfgenamen heeft, de goederen van de nalatenschap op het ogenblik van zijn overlijden door de Staat onder algemene titel worden verkregen. Wanneer zich later schuldeisers aan dienen die nog wat van de erflater te vorderen hadden, dan kunnen deze ervoor zorgen dat de nalatenschap op formele wijze wordt vereffend (wettelijke vereffening), zie de procedure beschreven in art. 4.6.3 BW.
Er is echter nog een regeling van ab-intestaat erfgenaamschap. Deze voorziet in de situaties waarbij de persoon die overlijdt, getrouwd was. In dat geval wordt de langstlevende echtgenoot beschermd door de wet. In art 4:13 lid 2 BW staat: ”De echtgenoot verkrijgt van rechtswege de goederen van de nalatenschap. De voldoening van de schulden van de nalatenschap komt voor zijn rekening.” Dit brengt met zich mee dat de kinderen slechts een vordering krijgen op de langstlevende ouder, indien de ouder failliet is verklaard of is overleden (art 4:13 lid 3 BW). Het is voor de echtgenoot wel mogelijk om geen gebruik te maken van deze optie en de vordering direct door te schuiven naar de kinderen. Dit moet echter wel snel gebeuren.
Om de situatie wel onder controle te houden voor de kinderen, zijn de artikelen 4:19 t/m 4:22 in het BW opgenomen. Hierin staan de zogenaamde wilsrechten beschreven. Deze rechten verhinderen dat sommige goederen naar de stieffamilie gaan, ook wel het stieffamiliegevaar genoemd.
De wettelijke verdeling is dus van toepassing indien de echtgenoot én minimaal één kind erven. De langstlevende echtgenoot krijgt alle spullen en moet de schulden betalen. De kinderen krijgen een niet opeisbare vordering op hun ouder. Dit is een vordering met wilsrechten.
Op diverse plaatsen in boek 4 BW biedt de wetgever de mogelijkheid stiefkinderen een erfrechtelijk gelijke behandeling te geven als eigen kinderen. Dit geschiedt ook bij de wettelijke verdeling. Op grond van art. 4:27 BW kan bepaald worden door een testateur dat een stiefkind als eigen kind in deze verdeling wordt betrokken.
Wanneer iemand niets bepaalt over zijn stiefkind in zijn uiterste wil, dan zal het niet erven. Een stiefkind is immers geen bloedverwant van de erflater, het bevindt zich dan ook niet in de opsommingen van art. 4:10 BW.
In de tweede afdeling van titel 3 boek 4 BW zijn nog enkele vangnetten ingebouwd, en staat er een regeling zodat een bedrijf goed kan worden voortgezet na overlijden. Deze vangnetten dienen voor de echtgenoot en voor de kinderen, indien zij zijn onterfd.
De andere wettelijke rechten leveren de erfrechtelijke waarborg voor een minimumverzorging van echtgenoot en kinderen uit de nalatenschap. Zij vervullen dus de functie van een vangnet. De wetgever wil dat sommige personen goed verzorgd achterblijven, ook wanneer door een testament aan deze personen niets of weinig toekomt. Om de vangnetten geen loze woorden te laten zijn, stelt art. 4:41 BW dat bij uiterste wilsbeschikking niet van het in die afdeling bepaalde kan worden afgeweken. De andere wettelijke rechten zijn dus van dwingend recht. Zij maken, net als de legitieme portie, inbreuk op de testeervrijheid.
Andere wettelijke rechten zijn art. 4:28, 29 en 30 BW. De echtgenoot kan vruchtgebruik krijgen van woning en inboedel in geval van behoeftigheid (art 4:29 BW) en op de overige goederen (art 4:30 BW). Deze behoeftigheid zorgt slechts voor een passend verzorgingsniveau.
Een kind heeft recht op een lumpsum (4:35 lid 1 BW). Als het kind in de problemen zou komen door het wegvallen van zijn ouder, dan komt hem voor bijvoorbeeld zijn studie een som toe. De uitzondering hierop staat in art 4:35 lid 2 BW. Recht op een eenmalige smak geld ontstaat ook, indien een kind tijdens zijn meerderjarigheid in de huishouding van de ouder in het door de ouder uitgeoefende beroep of bedrijf arbeid heeft verricht zonder daarvoor een passende beloning te hebben ontvangen. Zie ook art. 4:36 BW.
Te allen tijde geldt een opeisbaarheidstermijn van zes maanden, art. 4:37 lid 2 BW. Zelfs wanneer de erflater een langstlevende echtgenoot achterlaat, geldt de zesmaandentermijn. Dit in schril contrast met de vordering die een kid kan hebben door de wettelijke verdeling of de legitieme portie. Bij deze vorderingen geldt dat zij in veel gevallen niet-opeisbaar zijn, dit ter bescherming van de langstlevende echtgenoot van de erflater.
Het erfrecht houdt op verschillende plaatsen rekening met bedrijfsopvolging. De erflater kan namelijk een bedrijf hebben gehad, dat door de werking van de erfopvolging wellicht versnipperd kan raken. Een pluraliteit aan erfgenamen kan opeens in de voetsporen van de erflater treden, waardoor zij allen in beginsel gelijke rechten hebben en hen naar grootte van hun erfdeel een onverdeeld aandeel toe in het bedrijf.
Eén van de bijzondere bepalingen die zich richten op een gezonde voortzetting van het beroep of bedrijf van de erflater, is art. 4:38 BW. Degene die het bedrijf van de erflater voortzet, kan bij de kantonrechter een verzoek indienen tot overdracht van de tot de nalatenschap behorende goederen die dienstbaar waren aan dat bedrijf. Deze overdracht zal plaatsvinden tegen een redelijke prijs.
Naast het ab-intestaat erfrecht bestaat er het testamentair erfrecht, die nu zal worden besproken. De uiterste wilsbeschikking heeft enkele kenmerken:
Het is een ongerichte eenzijdige rechtshandeling.
Kan worden herroepen door de testateur.
Enkel persoonlijk op te maken en te herroepen.
Kan slechts bij bepaalde vorm worden opgemaakt
De meest voorkomende uiterste wilsbeschikking is het testament. Deze kan alleen worden opgemaakt met tussenkomst van de notaris (art. 4:94 BW). Er bestaan hiertoe enkele vormvoorschriften:
De wet stelt uiterlijke eisen aan de akte. De tekst moet goed leesbaar zijn en mag geen afkoringen bevatten en de tekst van de akte wordt duurzaam op deugdelijk materiaal gesteld. Al deze eisen strekken ertoe onzekerheden en fraude te voorkomen en zijn van belang voor de bewijskracht van het testament
De wet stelt ook inhoudelijke voorschriften, ten aanzien van bijvoorbeeld de notaris, de comparant en de plaats en tijd van handeling. Uiteraard dient ook volstrekte helderheid te bestaan over de bij de akte betrokken personen. Eveneens spreekt het voor zich de vermelding van de plaats, het jaar, de maand dag en tijdstip waarop de akte is verleden. In beginsel dient het testament in de Nederlandse taal te worden opgemaakt.
Ten derde heeft de wet formaliteiten in petto met betrekking tot het verlijden (passeren) van de akte. Een aantal van deze formaliteiten behoeft vermelding in het slot van de akte. Zo moet de testateur tijdig tevoren de gelegenheid krijgen om van de inhoud van de akte kennis te geven. Alvorens tot het passeren van het testament over te gaan, doet de notaris mededeling aan de testateur van de zakelijke inhoud van de akte.
Tussenkomst van de notaris is niet voorgeschreven bij de beschikkingen van art. 4:97 BW. De daar opgesomde beschikkingen mogen zonder verdere formaliteiten worden gemaakt, op voorwaarde dat de erflater ze neerlegt in een geheel met de hand geschreven, gedagtekend en ondertekend stuk. Dit stuk noemt men een codicil.
Er bestaat nog een bijzondere vorm van een uiterste wil, namelijk het depot-testament. In art. 4:94 BW is de mogelijkheid gegeven dat een uiterste wil wordt gemaakt bij een aan een notaris in bewaring gegeven onderhandse akte. Dit biedt uitkomst aan bijvoorbeeld iemand die niet wil dat ook maar iemand op de hoogte is van zijn uiterste wil. Het stuk kan hij dan gesloten aan de notaris aanbieden. De notaris maakt hiervan een akte op, die door de testateur en de notaris wordt ondertekend, zie ook art. 4:95 BW.
Een uiterste wilsbeschikking is iets bijzonders. Men behoort bij het maken van een testament niet over één nacht ijs te gaan. Het is de notaris die ervoor borg staat dat een testateur niet lichtvaardig zijn uiterste wil laat optekenen. Het bijzondere karakter van de uiterste wil brengt met zich dat de wetgever enkele specifieke regels over de uitleg ervan heeft opgesteld. Het uitleggen moet daarmee enigszins aan banden zijn gelegd, omdat anders iedere belanghebbende tegen het testament ten strijd zal trekken als de inhoudt hem niet zint.
Art. 4:46 BW bepaalt dat bij het uitleggen van een uiterste wilsbeschikking gelet dient te worden op de verhoudingen die de uiterste wil west te regelen. Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.
Een testament is maatwerk. Een goede bespreking van de inhoud voor het opmaken van een testament is een nauwkeurige zaak. De beschikking in een testament waarbij de testateur een of meer personen tot erfgenamen benoemt, heet erfstelling. Men kan de erfstelling beschouwen als de belangrijkste beschikking die in een uiterste wil kan worden neergelegd. De testateur geeft ermee aan wie in vermogensrechtelijk opzicht zijn persoon zullen voortzetten.
Uit art. 4:115 BW blijkt dat een erfstelling altijd de gehele nalatenschap of een evenredig deel daarvan betreft. Wanneer de testateur bepaalde goederen aan iemand wenst toe te laten komen, dan is de erfstelling niet de aangewezen weg. Hij zal zich dan van een legaat moeten bedienen.
Via een legaat kan iemand ook iets verkrijgen via een testament. Let wel, de legataris is dus géén erfgenaam. Hij verkrijgt dus niet onder algemene titel, maar onder bijzondere titel.
In het testament kan ook een last worden opgenomen (art. 4:130 BW). Als de erfgenaam of legataris de last niet uitvoert kan het erfgenaamschap of het legaat vervallen worden verklaard door de rechter (art. 4:131 BW).
Verder kan er bij testament een executeur worden benoemd. Hij zal alleen (!) de schulden van de nalatenschap moeten voldoen en de nalatenschap beheren om zo ruzies te voorkomen. Deze executeur is verantwoordelijk zolang de verdeling van de nalatenschap duurt. Ook kan er bewind worden ingesteld over bepaalde goederen, de rechthebbende heeft dan geen zeggenschap over de goederen. Dit komt bijvoorbeeld vaak voor wanneer de erfgenaam minderjarig is.
Een vreemde eend in de bijt vormt de ouderlijke boedelverdeling. Zij is een uiterste wilsbeschikking waarbij de testateur zijn echtgenoot alle goederen van de nalatenschap toedeelt, onder de verplichting alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Aan de kinderen komt slechts een vordering in geld toe op de langstlevende echtgenoot. Dikwijls is deze vordering niet-opeisbaar, zolang de echtgenoot leeft.
Men kan iedereen die hij wil tot een erfgenaam benoemen; dit geldt ook bij het opnemen van legaten. Een ieder is dus vrij in de keuze van degene die hij wenst te bevoordelen. Deze testeervrijheid kent echter toch enige grenzen:
Een uiterste wilsbeschikking waarvan de inhoud strijdt met de goede zeden of de openbare orde, is nietig (art. 4:44 lid 1 BW). Bovendien is een voorwaarde of een last die onmogelijk te vervullen is, of die in strijd is met de goede zeden, openbare orde of een dwingende wetsbepaling, voor niet geschreven gehouden (art. 4:45 lid 1 BW).
Daarnaast stuit de bevoordeling van verzorgers van de testateur soms op wettelijke weerstand. Het komt geregeld voor dat een testateur de persoon of personen die hem verzorgen bij uiterste wil wenst te bedenken. De regeling van art. 4:57 BW beoogt bevoordeling te voorkomen van personen die misbruik kunnen maken van hun positie.
Men kan niet helemaal zelf beslissen wat er met een erfenis gebeurt. Sommige mensen hebben een dwingendrechtelijke claim op een deel van de nalatenschap, de legitieme portie. In het ‘nieuwe’ erfrecht hebben afstammelingen van de overledene recht op een vordering in geld.
De grootte van de legitieme portie wordt berekend uit een fictieve massa (art 4:65 BW). Hierdoor kan de erflater de legitimaris niet benadelen door vlak voor de dood schenkingen te doen. De grootte van de legitieme portie = de fictieve massa x de legitimaire breuk. De legitimaire breuk houdt de helft van het erfdeel in bij versterf.
De afwikkeling van een nalatenschap is niet aan veel regels gebondene, noch is zij in handen gesteld van een rechter of andere bijzondere overheidsinstantie. De verplichting tot afwikkeling rust in principe op de schouders van de erfgenamen. Zij zullen bij de afwikkeling van de nalatenschap dikwijls de hulp van een notaris inschakelen. Afhankelijk van de opdracht die de erfgenamen aan de notaris geven, neemt deze namens hen de afwikkeling voor zijn rekening.
Om de nalatenschap goed te kunnen afwikkelen is het van belang om vast te stellen wie de erfgenamen zijn. Dit is afhankelijk van de vraag of er een testament is en, zo ja, of van de regels van het wettelijke erfrecht is afgeweken.
Een erfgenaam heeft drie mogelijkheden ten aanzien van een aan hem opgekomen nalatenschap (art. 4:190 BW):
Zuivere aanvaarding: men zegt dan ‘ja’ op de erfopvolging en wordt daardoor verantwoordelijk voor de baten en de schulden van de nalatenschap.
Beneficiaire aanvaarding: dit is aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Als er nu schulden zijn in de nalatenschap hoeven die niet uit eigen zak voldaan te worden. Hier zijn echter hogere kosten aan verbonden.
Verwerping: hierbij besluit men niet in de voetsporen van de erflater te treden. Men wordt dan geacht nooit erfgenaam te zijn geweest.
Verwerping kan velerlei, soms onbedoelde gevolgen hebben: erfbelasting, plaatsvervulling, imputatie, bijstand en alimentatie.
Hoe brengt men de informatie over de nalatenschap over op een derde, hoe legitimeert een erfgenaam zich als erfgenaam? Op dat moment verschijnt de verklaring van erfrecht ten tonele. Deze verklaring is een akte die door een notaris wordt opgesteld (4:188 BW). Uit deze akte blijkt wie de erfgenamen zijn en wie bevoegd zijn om deze nalatenschap af te wikkelen. Met name banken vragen om een verklaring van erfrecht alvorens zij betalingsopdrachten van erfgenamen in behandeling nemen of kluizen openen.
Het werken met volmachten vergemakkelijkt de praktijk van de boedelafwikkeling. In de regel zullen vele erfgenamen geneigd zijn een volmacht aan een andere erfgenaam of aan de notaris af te geven, zodat de gevolmachtigde dan de daadwerkelijke afwikkelingshandelingen verricht. Dit gebeurt dan mede namens de volmachtgevers.
In het Nederlandse recht zijn in beginsel de erfgenamen zelf verplicht tot de afwikkeling van de nalatenschap. Hiervoor bestaat geen wettelijke voorschriften, wanneer zij zuiver hebben aanvaard. Bij een beneficiaire aanvaarding belandt de nalatenschap in de regeling van de wettelijke vereffening. Deze uitgebreide regeling van de vereffening is van toepassing op de nalatenschap die:
Door een of meer erfgenamen beneficiair is aanvaard
Wanneer de rechtbank op verzoek een vereffenaar heeft benoemd
De wettelijke vereffeningsprocedure is van dwingend recht. De lichte vereffeningsprocedure stelt betrekkelijk weinig voor, wanneer sprake is van een positieve nalatenschap. Het komt erop neer dat een boedelbeschrijving dient te worden opgesteld en dat de schuldeisers dienen te worden voldaan. Bij een negatieve nalatenschap dienen meer formaliteiten in acht te worden genomen.
Dikwijls wordt een nalatenschap verkregen door meer dan één erfgenaam. Dit betekent dat alle goederen van de erflater plots toekomen aan meer dan één persoon. De wet kent een bijzondere regeling hiervoor: wanneer deze goederen toebehoren aan twee of meer personen tezamen, is titel 3.7 BW van toepassing. Men noemt deze personen de deelgenoten.
Een belangrijk onderdeel van de wettelijke regeling van de gemeenschap vormt de verdeling, zijn behelst het eindpunt van de gemeenschap. Voor een geldige verdeling is vereist dat alle deelgenoten meewerken aan de verdeling. Dit geldt voor iedere verdeling. Dikwijls komen de erfgenamen zonder veel onenigheid tot verdelingsafspraken, begeleid door de notaris. Toch geeft het gemakkelijk aanleiding tot onenigheid onder de deelgenoten. Men leert zijn familieleden pas echt goed kennen bij de verdeling van een nalatenschap. Voor het geval dat de deelgenoten het echt niet eens kunnen worden schiet artikel 3:185 BW te hulp. Op vordering van een partij die aan de verdeling deelneemt, kan de rechter de wijze van verdeling vaststellen.
Wanneer goederen niet in een verdeling worden meegenomen, omdat ze domweg zijn vergeten, heeft tot gevolg dat daarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd (art. 3:179 lid 2 BW). Wanneer goederen intentioneel zijn achtergehouden, heeft de wet een bijzondere sanctie in petto. Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten (3:194 lid 2 BW).
Op 1 januari 2003 is het nieuwe erfrecht in werking getreden. Met de komst van het nieuwe boek 4 is het oude boek 4 uit de wet verdwenen, het nieuwe erfrecht heeft onmiddellijke werking. Dit betekent dat vanaf de inwerkingtreding de bepalingen van het nieuwe boek 4 de dienst uitmaken, tenzij een reden bestaat het oude recht te volgen.
Die reden kan in twee gevallen bestaan:
Ten eerste in het geval van de onder oud recht opengevallen nalatenschap, waarvan de afwikkeling nog gaande is in het nieuwe recht. De afwikkeling loopt dan door de grens van nieuw en oud erfrecht heen
Ten tweede in het geval van de nalatenschap die onder het nieuwe recht openvalt waarin onder een oud recht vervaardigde uiterste wil effect sorteert. Het oude erfrecht blijft dan tot in lengte van dagen van betekenis.
Het overgangsrechtelijke component maakt het rechtsgebied erfrecht er niet minder complex op. Men krijgt te maken met zowel het oude als het nieuwe erfrecht en met botsingen ertussen. Bij een botsing is de hoofdregel: aan de nieuwe wet komt onmiddellijke werking toe.
Het erfrecht regelt de vermogensrechtelijke gevolgen bij een overlijden. Het nieuwe erfrecht is op 1 januari 2003 ingevoerd, waardoor het nieuwe boek 4 toen in werking trad. De gelaagde structuur van het BW zorgt ervoor dat niet alleen boek 4 BW van belang is voor het erfrecht, maar onder andere ook boek 3 BW. Het saisinebeginsel houdt in dat de erfgenamen de erflater opvolgen in zijn vermogensrechtelijke positie, met zowel de rechten als de plichten. Een groot verschil bestaat tussen het erfrecht bij versterf (ab-intestaaterfrecht) en het testamentair erfrecht. Bij een testament mag gedeeltelijk afgeweken worden van het wettelijke erfrecht.
De erfopvolging bij versterf geschiedt middels een parentelensysteem. Erfgenamen die uit eigen hoofde erven, verkrijgen elk een gelijk deel. De plaatsvervullers erven staaksgewijze. De tweede parentele kent twee bijzondere regels, met betrekking tot de aanwezigheid van ouders en halfbroers of –zusters. Plaatsvervulling treedt op bij vooroverlijden, onwaardigheid, onterving, verwerping en bij een vervallenverklaring van erfrecht. Het ab-intestaaterfrecht kent een aantal voorwaarden voor erfgenaamschap, met onder andere de bestaanseis en de aanwezigheid van een familierechtelijke betrekking. Wanneer niemand erft, verkrijgt de Staat de goederen uit de nalatenschap.
De wettelijke verdeling is van toepassing indien de echtgenoot en ten minste één kind erfgenaam zijn en indien zij niet buiten toepassing is verklaard. De langstlevende echtgenoot verkrijgt de goederen en moet de schulden voldoen. Kinderen van hen krijgen dan een voorlopige niet-opeisbare vordering op hun ouder. Aan deze vordering kleven wilsrechten, wanneer het stieffamiliegevaar optreedt. Stiefkinderen kunnen door de testateur als eigen kinderen worden betrokken in de wettelijke verdeling. De langstlevende echtgenoot kan de wettelijke verdeling binnen drie maanden ongedaan maken.
Deze andere wettelijke rechten zijn van dwingend recht en behelzen sterke aanspraken op de nalatenschap. De belangrijkste rechten zijn art. 4:29, 30 en 35 BW, zij kennen de langstlevende echtgenoot en kinderen aanspraken op de nalatenschap toe als deze personen verzorgingsbehoeftig zijn. Verder zijn aan de langstlevende echtgenoot rechten toekend, zoals het woonrecht van zes maanden, het vruchtgebruik op woning, inboedel en andere goederen. Een kind kan soms ook aanspraak maken op een som ineens voor zijn verzorging, opvoeding, levensonderhoud en studie. Ten slotte vergemakkelijkt het overnamerecht de voorzetting van het bedrijf van de erflater.
Een testament, een uiterste wilsbeschikking, is een hoogstpersoonlijke, ongerichte, eenzijdige rechtshandeling, die de testateur te allen tijde kan herroepen. Voor zo een uiterste wilsbeschikking bestaan wettelijke vormvoorschriften. Varianten zijn het gewone notariële testament, het depot-testament en het codicil. De uitleg van een uiterste wilsbeschikking is aan strikte regels gebonden. Zo mag slechts rekening worden gehouden met de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en met de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Bij een erfstelling wijst de testateur zijn erfgenamen aan in zijn uiterste wil, die hem opvolgen onder algemene titel.
Een legaat levert een vorderingsrecht op voor de legataris, waarbij hij een of meer bepaalde goederen verkrijgt onder bijzondere titel. Een testamentaire last omvat een verplichting waar geen vorderingsrecht tegenover staat. Bij een gestroomlijnde boedelafwikkeling kan een executeur worden benoemd. Hij is dan bevoegd de nalatenschapsgoederen te beheren en de schulden te voldoen. De ouderlijke boedelverdeling is een belangrijke, oud-erfrechtelijke beschikking, die de positie van de langstlevende echtgenoot veiligstelt. Het wordt ook wel gezien als de voorvader van de wettelijke verdeling.
De legitieme portie vormt een inbreuk op de testeervrijheid, waarbij bepaalde afstammelingen van de erflater legitimarissen zijn. De legitieme portie leverde onder het oude erfrecht de positie van erfgenaam op. Onder het nieuwe recht ontvangt de legitimaris slechts een vordering in geld. Tot de legitimaire massa behoren de door de erflater gedane giften en de goederen van de nalatenschap minus de schulden van de nalatenschap.
De verplichting tot de afwikkeling van een nalatenschap ligt in principe bij de erfgenamen. Veelal schakelen zij hierbij een notaris in en zij verlenen vaak een volmacht aan één van hen omwille van de vlotheid. Degene aan wie een nalatenschap opkomt, heeft de keuze om dit zuiver te aanvaarden, beneficiair te aanvaarden of te verwerpen. Een zuivere aanvaarding betekent de opvolging zonder voorbehoud, waarbij de erfgenaam in privé aansprakelijk wordt voor de nalatenschapsschulden. Een beneficiaire aanvaarding brengt met zich mee dat de erfgenaam de schulden slechts behoeft te voldoen voor zover de nalatenschap baten bevat. Een verwerping houdt in dat de erfgenaam wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest.
De verklaring van erfrecht toont aan wie tot een nalatenschap gerechtigd zijn. Deze verklaring vervult een belangrijke functie in het rechtsverkeer. Bij de afwikkeling van de boedel wordt vaak gewerkt met volmachten, waardoor niet steeds alle erfgenamen voor iedere rechtshandeling benodigd zijn. De wettelijke vereffeningsprocedure omvat een formele wijze van afwikkeling en biedt waarborgen aan de schuldeisers van de nalatenschap. De verdeling doet uiteindelijk de gemeenschap, de onverdeelde nalatenschap waartoe meer erfgenamen gerechtigd zijn, eindigen.
Het overgangsrecht regelt de conflicten die kunnen ontstaan tussen het oude en het nieuwe erfrecht. De hoofdregel hierbij is dat het nieuwe recht in principe onmiddellijke werking heeft.
Samenvatting bij het boek Personen & Familierecht en Erfrecht in een notendop - Ter Haar e.a. - 5e druk. Samenvatting is opgedeeld in 2 delen: Deel A Personen en familierecht en Deel B Erfrecht.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1813 |
Add new contribution