Law and public administration - Theme
- 12799 reads
Collectieve goederen zijn goederen die voor de collectiviteit hun nut afwerpen. Deze goederen en diensten zijn grootschalig en dus niet te individualiseren. Niemand kan van het gebruik ervan worden uitgesloten.
Het is mogelijk om te verdelen door draagkracht of naar profijt.
Belastingheffing is een middel voor het bekostigen van publieke voorzieningen en verdeling van de collectieve lasten.
Belastingheffing heeft een budgettaire functie, een instrumentele functie en een steunfunctie.
De instrumentele functie heeft drie functies: de allocatieve functie, de stabilisatiefunctie en de verdelingsfunctie.
De grondbeginselen van belastingheffing zijn: het draagkrachtbeginsel, het profijtbeginsel, het beginsel van de bevoorrechte verkrijging, het welvaartsbeginsel, het beginsel van de minste pijn en het beginsel van de optimale realisatie.
Er zijn directe (bijv. inkomsten-, vermogens-, winstbelasting) en indirecte (bijv. successiebelasting) belastingen.
Voorbeelden van bronheffingen betreffen de loonbelasting en de dividendbelasting. Beiden zijn ook voorheffingen van de inkomstenbelasting.
Lagere overheden mogen belasting heffen op grond van artikel 219 Gemeentewet, artikel 221 Provinciewet en artikel 113 Waterschapswet.
Belastingarbitrage is als belastingplichtigen een poging doen om de belasting te ontwijken.
Naast het legaliteitsbeginsel (belastingen van het RIjk worden geheven uit kracht van de wet, art. 104 GW), speelt ook het gelijkheidsbeginsel een belangrijke rol in de belastingwetgeving.
Onder het materieel belastingrecht wordt verstaan het geheel van bepalingen inzake het ontstaan, de grootte en het tenietgaan van de belastingschuld.
Onder het formeel belastingrecht wordt verstaan het recht dat regelt de wijze waarop de belastingschuld wordt vastgesteld, de omvang van de bevoegdheden die ten behoeve van de vaststelling toekomen aan de fiscus en de waarborgen voor de geadministreerden tegen overschrijding of verkeerd gebruik van die bevoegdheden.
Er is sprake van pseudo-wetgeving wanneer de minister van Financiën bijzondere faciliteiten toestaat, welke moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden moeten een uniform patroon volgen en zij buiten de Belastingdienst ook als zodanig bekend worden gemaakt.
Er zijn aanslagbelastingen en aangiftebelastingen. De aangiftebelastingen worden onderverdeeld in afdrachtsbelastingen en voldoeningsbelastingen.
Administratieplichtigen zijn alle lichamen zoals verenigingen en alle andere rechtspersonen, maat- en vennootschappen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens. Ook natuurlijke personen zijn administratieplichtig als ze een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, inhoudingsplichtig zijn of als ze een werkzaamheid verrichten die als zodanig is aangewezen.
In de AWR staan ook strafbepalingen. Zie hoofdstuk VIIA voor de bestuurlijke boetes (verzuimboetes en vergrijpboetes) en hoofdstuk IX voor de strafrechtelijke boets.
In de renteregeling komen de invorderingsrente, belastingrente en revisierenten aan de orde.
Er zijn drie wetten in het kader van antimisbruik: de Wet Ketenaansprakelijkheid, de Wet Bestuursaansprakelijkheid en de aangepaste Faillissementswet.
De Wet Bestuurdersaansprakelijkheid is in het leven geroepen om in bepaalde omstandigheden bestuurders van rechtspersonen hoofdelijk aansprakelijkheid te stellen voor de gemaakte schulden.
Reformatio in peius is een principe dat bezwaar of beroep niet kan leiden tot een hogere belastingschuld.
De indieningstermijn van een bezwaarschrift is zes weken. Dit staat in artikel 6:7 Awb.
Op grond van artikel 26a AWR kan iemand beroep instellen wanneer de belanghebbende diegene is aan wie de aanslag is opgelegd, die de belasting op aangifte heeft voldaan of van wie de belasting is ingehouden. Verder kan degene in beroep gaan wanneer de beschikking zich tot diegene richt.
Wie iets stelt in de procedure, moet bewijzen dat het gestelde juridisch bewezen kan worden.
De belastingwet kan door de rechter aan de hand van een aantal methoden worden geïnterpreteerd: de taalkundige methode, de historische methode, de systematische methode en de teleologische methode. In de belastingrechtspraak speelt de taalkundige methode een belangrijke ro.
Sinds 1 januari 1994 kan de belastingrechter op verzoek de verliezende partij veroordelen in de proceskosten op grond van artikel 8:75 Awb.
De inkomstenbelasting kent een boxenstelsel, bestaande uit drie boxen met een gesloten karakter. Box 1: inkomen uit werk en woning (progressief tarief tot 52%). Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang (proportioneel tarief 25%). Box 3: vermogensrendementsheffing (verondersteld rendement van 4% van het gemiddelde vermogen).
In art. 2.1 IB 2001 staan de belastingsubjecten. Het gaat om binnenlandse belastingplichtigen (mensen die in Nederland wonen) en om buitenlandse belastingplichtigen (mensen die niet in Nederland wonen, maar wel Nederlands inkomen genieten).
Het feitelijk woonplaatsbegrip en het fictieve woonplaatsbegrip zijn van invloed in de AWR (zie artikel 4)
Binnenlandse belastingplichtigen zijn belasting verschuldigd over hun inkomen ongeacht het land waar de inkomsten vandaan komen (wereldinkomen). De belastingplicht van buitenlandse belastingplichtigen is beperkt. Ze betalen slechts belasting over de inkomsten uit Nederlandse bronnen (broninkomen).
Het eerste kenmerk is dat er sprake moet zijn van deelname aan het economisch verkeer. Het tweede kenmerk is dat er een geldelijk voordeel moet worden beoogd. Het derde kernmerk is dat er een redelijke verwachting dient te zijn dat de bron een positieve opbrengst zal geven.
Het fiscaal partnerschap is geregeld in art. 5a AWR.
Onder de persoonsgebonden aftrek vallend e draagkrachtverminderende uitgaafposten die de wetgever heeft geselecteerd (zie bijv. art. 6.1 lid 2 IB 2001). Deze aftrek betreft de enige aftrekpost met een boxoverschrijdend karakter.
Bij (binnenlandse) verliescompensatie moeten de verliezen beperkt worden tot de box waarin de verliezen zijn geleden. Binnen de box vindt verrekening plaats met de positieve bestanddelen van hetzelfde jaar.
De heffingskorting bestaat uit de algemene heffingskorting en eventuele aanvullende kortingen, art. 8.2 IB 2001. De korting bestaat uit een premie- en belastingdeel.
De wiebeltax is een tijdelijke verhoging of verlaging van een aantal belastingen uit conjuncturele overwegingen.
De belastingplichtige kan een verzoek bij de inspecteur indienen voor een matiging van de progressie van het tarief, dit heet middeling (art. 3.154 IB 2001).
Heffingen waarvoor de werkgever of uitkeringsinstantie als inhoudingsplichtige kan gelden zien op de loonbelasting, de premies volksverzekeringen, de premies zorgverzekeringen en de premies werknemersverzekeringen.
De Wet op de loonbelasting is een directe belasting die wordt geheven van werknemers (artikel 1 Wet LB). De loonbelasting is een werknemerslast. De loonbelasting wordt geheven aan de bron. De werkgever wordt aangewezen als inhoudingsplichtige.
De eerste volksverzekering is de Algemene Ouderdomswet (AOW), de tweede volksverzekering is de Algemene nabestaandenwet (Anw), de derde volksverzekering is de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de vierde volksverzekering is de Wet Langdurige Zorg (Wlz).
Alle werknemers zijn aan de loonbelasting onderworpen, art. 1 jo. art. 2 Wet LB.
Er zijn drie elementen van een arbeidsovereenkomst. Er moet sprake zijn van een gezagsverhouding, de plicht om loon te betalen en de plicht om arbeid te verrichten.
De fictieve dienstbetrekkingen zijn opgenomen in art. 3 en 4 Wet LB.
Voor artiesten en sporters geldt een aparte regeling, zie art. 5a Wet LB. Dit geldt ook voor huishoudpersoneel, art. 5 Wet LB.
Artikel 9 Wet LB geeft aan dat de loonbelasting wordt geheven naar het belastbare bron.
Loonbelastingtabellen zorgen ervoor dat de loonbelasting wordt geheven.
Iemand die winst uit onderneming geniet is voor de inkomstenbelasting een ondernemer, art. 3.4 IB 2001.
Ondernemer is diegene voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven (feitelijk ondernemerschap). Verder is een ander kenmerk van een ondernemer dat hij rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming (verbonden ondernemerschap).
De ondernemer wordt belast voor de belastbare winst, zie art. 3.2 IB 2001.
Voor de meeste ondernemersfaciliteiten moet de ondernemer ook aan het wettelijk urencriterium voldoen.
Winstgerechtigden (art. 3.3 IB 2001) zijn degenen die anders dan als ondernemer of aandeelhouder, medegerechtigd zijn tot de winst op basis van hun medegerechtigdheid tot het ondernemingsvermogen. Dit kan bijvoorbeeld ook gaan om commanditaire vennoten.
De totale winst is het in euro’s uitgedrukte bedrag dat over de gehele duur van de onderneming wordt verkregen.
Kwalitatief winstbegrip: de inkomsten moeten afkomstig zijn uit een onderneming. Er moet sprake zijn van een causaal verband tussen kosten/opbrengsten en de onderneming. Bij het kwantitatief winstbegrip gaat het om de omvang van de winst. Zie art. 3.8 IB 2001.
De eindafrekeningswinst is te vinden in art. 3.60 en 3.61 IB 2001.
Er zijn drie winstsoorten. Er is sprake van de gewone winst waarop het winstregime van toepassing s. Er is de stakingswinst waarop de stakingsfaciliteiten van toepassing zijn. Ten slotte is er de vrijgestelde winst.
Er zijn een aantal objectieve vrijstellingen van belastheffing, denk aan de bosbouwvrijstelling, de landbouwvrijstelling en de vrijstelling kwijtscheldingswinst.
De stakingsaftrek maakt deel uit van de ondernemersaftrek en verlaagt als zodanig niet de winst, maar wel de belastbare winst.
De stakingswinst vult de periodewinsten van een onderneming aan tot de totale winst. De stakingswinst kan de vorm hebben van de liquidatiewinst of van de overdrachtswinst.
De jaarwinstbepaling van art. 3.25 IB 2001 houdt in dat de in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik met inachtneming van een bestendige gedragslijn welke onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst en welke slechts gewijzigd kan worden wanneer goed koopmansgebruik dit kan rechtvaardigen.
Aan het 'goed koopmansgebruik' ligt een aantal beginselen ten grondslag. In de eerste plaats is er het beginsel van de oorzakelijke toerekening. Dit beginsel houdt in dat de baten en lasten moeten worden toegerekend aan de jaren waarop deze betrekking hebben. In de tweede plaats is er het voorzichtigheidsbeginsel. Het voorzichtigheidsbeginsel houdt in dat de ondernemer zich bij onzekerheid wel armer, maar niet rijker behoeft te rekenen dan hij zich in redelijkheid kan voelen. Tenslotte is er in de derde plaats het eenvoudigheidsbeginsel. Op basis van dit beginsel behoeft men voor de realistische winstberekening geen gecompliceerd toerekeningsstelsel op te zetten.
Bedrijfsmiddelen worden gewaardeerd door de werkelijke aanschaffings- of voortbrengingskosten te verminderen met de afschrijving. Zij kunnen een immaterieel karakter hebben (goodwill, vergunningen etc.).
Er zijn verschillende afschrijvingsmethoden, zo wordt er vaak gebruikt gemaakt van lineaire afschrijving, maar ook degressieve afschrijving en afschrijving naar intensiteit worden vaak gebruikt in de praktijk.
Voorraden worden gewoonlijk gewaardeerd naar de (integrale) kostprijs. Ook 'direct'-costing' is een gebruikte waarderingsmethode.
Waardering op basis van het lifo-stelsel en het ijzerenvoorraadstelsel zijn vormen van substantialistische voorraadwaardering.
De waardering van schulden verloopt in beginsel eenvoudiger dan bij de bezittingen het geval is. Dit is zo, omdat er minder ruimte is voor subjectieve waarderingen.
Open fiscale reserves zijn reserves die gevormd zijn ten laste van de fiscale winst, waarover nog belasting is verschuldigd. Zij zijn uitputtend geregeld in de wet (bijv. art. 3.53 en 3.54 IB 2001).
Stakingswinst ontstaat bij staking van een onderneming of van een gedeelte van een onderneming.
Igeval van staking door overlijden zijn de artikel 3.58 en 3.62 IB 2001, en artikel 25 leden 16 en 17 Inv. 1990 van belang. In art. 3.62 IB 2001 komt de geruisloze doorschuiving aan de orde.
Ingeval van een gedeeltelijke staking door ontbinding van de huwelijksgemeenschap is art. 3.59 IB 2001 van belang.
De ondernemers moeten voor veel ondernemersfaciliteiten voldoen aan het urencriterium. Ook dient er te worden voldaan aan het verbondenheidscriterium.
De meewerkaftrek verschaft op redelijk simpele wijze een fiscale tegemoetkoming voor het meewerken van de partner in de onderneming.
De fiscale oudedagsreserve beoogt de ondernemers een soortgelijk uitstel van belastingbetaling te bezorgen als de werknemers door deelname in een pensioenregeling hebben. Een ondernemer kan binnen bepaalde grenzen belastingvrij gelden in een denkbeeldige ‘oudedagspot’ stoppen
De FOR geldt alleen voor ondernemers die geen pensioenregeling kunnen hebben.
Voorbeelden van investeringsaftrek; kleinschaligheidsaftrek, energie-aftrek, milieu-investeringsaftrek. Kernbegrippen van de investeringsaftrek: ondernemer en winstgerechtigde (art. 3.3 IB 2001), investeren (art. 3.43 IB 2001) en bedrijfsmiddel.
De energie-investeringsaftrek gaat voor de milieu-investeringsaftrek.
Het principe van geruisloze doorschuiving houdt in dat de activa en passiva van de onderneming tegen fiscale boekwaarde worden doorgeschoven naar de opvolgende ondernemer. Zie art. 3.63 IB 2001.
De zelfstandighedenaftrek is geregeld in art. 3.76 IB 2001. De aftrek speur- en ontwikkelignswerk staat in art. 3.77 IB 2001.
Kosten met betrekking tot de ondernemersauto- en woning mogen als bedrijfskosten worden opgevoerd.
Samenwerkingsvormen hebben al dan niet rechtspersoonlijkheid. Samenwerkingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn gebaseerd op een overeenkomst tussen de samenwerkende personen (maatschap, vof, cv).
Samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid: BV, NV, SE en de SCE.
Een maatschap is een wettelijk geregelde samenwerkingsvorm van twee of meer personen die gericht is op het gezamenlijk behalen van winst. Daartoe brengen de maten arbeid en/of vermogen in de maatschap.
Er zijn juridische motieven zoals risicobeperking, maar er zijn ook sociale motieven door de verkrijging van sociale zekerheid. Verder zijn er ook commerciële motieven zoals beter kunnen opereren in het economische veld door de grootte van de onderneming. Tenslotte zijn er ook fiscale motieven. Het voornaamste fiscale motief is het verschil in de tariefstructuur in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting.
De eerste inbrengvariant is de ruisende inbreng en de tweede inbrengvariant is de geruisloze inbreng.
Geruisloze inbreng van een onderneming in een bv betekent dat fiscaalrechtelijk geen staking aan de orde is. De FOR moet afgerekend worden, omdat de onderneming door oprichting en inbreng zijn ondernemersstatus verliest en niet langer over ondernemingsvermogen beschikt.
Inkomsten uit werkzaamheid zien op inkomsten die wegens arbeidswerkzaamheden zijn genoten, maar niet in het kader van een dienstbetrekking worden verkregen.
Er zijn drie soorten periodieke uitkeringen: vermogensrechtelijke, familierechtelijke en bestuursrechtelijke. De belastbare periodieke uitkeringen staan in art. 3.100 IB 2001.
Lijfrente is een bijzondere vorm van recht op periodieke uitkeringen, zie art. 1.7 IB 2001. Het is een aanspraak op grond van een levensverzekeringsovereenkomst op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen bij overlijden.
Er gelden drie voorwaarden voor de lijfrentefaciliteit: de aard van de verzorgingsvorm (art. 3.125), de omvang van de verzorgingsvorm (art. 3.127) en de garanties tegen oneigenlijk gebruik.
Ingevolge art. 3.112 IB 2001 geldt voor bezit van een eigen woning (art. 3.111)het eigenwoningforfait (nettoforfait). Deze is afhankelijk van de waarde van de woning in de bestaande staat (3.112).
Bij de eigen woning zijn vanwege de toepassing van het eigenwoningforfait alleen renten van schulden, kosten van geldleningen, canos en andere periodieke betalingen ingevolge de rechten van erfpacht, opstal op beklemming aftrekbaar. Renten en kosten van geldleningen die zijn aangegaan in verband met aankoop, verbetering en/of onderhoud van een onroerende zaak vormen aftrekbare kosten voor de schuldenaar.
Deze boxarbitrage houdt in dat inkomsten aan box 1 en 2 worden onttrokken en worden overgebracht naar box 3 (vermogensrendementsheffing) met een relatief lagere belastingheffing.
Bij de terbeschikkingsregeling gaat het om personen die worden geacht met de terbeschikkingsteller van de vermogensbestanddelen een gemeenschappelijk belang te hebben.
Er is in vier situaties sprake van een aanmerkelijk belang, zie hiervoor de artikelen 4.6, 4.9, 4.10 en 4.11 IB 2001.
Onder de kwalificatie aanmerkelijkbelangaandeelhouder vallen aandeelhouders die 5% of meer van het geplaatste kapitaal bezitten.
Volgens artikel 4.12 IB 2001 bestaan de inkomsten uit algemeen belang uit reguliere inkomsten, vervreemdingskosten en de persoonsgebonden aftrek als draagkrachtverminderde aftrekpost.
Het tarief over het gehele belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang bedraagt 25%.
Dit zijn aanmerkelijkbelangaandeelhouders vallen aandeelhouders die 5% of meer van het geplaatste kapitaal bezitten. Ook als aanmerkelijkbelanghouder kunnen mensen worden aangemerkt die een koopoptie hebben op tenminste 5% van het geplaatste kapitaal.
De aanmerklijkbelanghouder kan onder de 5%-grens zijn gezakt door verkoop van aandelen, maar ook doordat hij niet heeft deelgenomen aan een nieuwe emissie van aandelen door de vennootschap. Doordat er geen sprake is van een aanmerkelijk belang als een vervreemding wordt aangemerkt, moet er worden afgerekend.
Dit kan gebeuren door het overlijden van de aanmerkelijkbelanghouder. Dit kan ook gebeuren door een echtscheiding, een emigratie of de beëindiging van het partnerschap.
De gebruikelijkloonfictie houdt in dat ten aanzien van een aanmerkelijkbelanghouder die werkzaamheden verricht voor de vennootschap (en de zogenoemde terbeschikkingstellers) tenminste een salaris van €44.000,- (2015) moet hebben, zodat er wel belasting moet worden betaald.
De wetgever koos voor een systeem waarin het onderscheid tussen reguliere inkomsten en vermogenswinsten niet langer van belang is.
De basis voor de vermogensrendamentheffing werd in artikel 5.2 IB 2001 gelegd.
De rendementsgrondslag is de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden.
De bezittingen (5.3 lid 1 IB 2001) en schulden worden in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economisch verkeer kan worden toegekend (art. 5.19).Dit is de waarde die de bezittingen worden geacht te hebben voor iemand die economisch in een gelijke positie verkeert ten opzichte van de belastingplichtige.
Woningen worden gewaardeerd op de waarde zoals die op grond van de Wet Waardering onroerende zaken (WOZ) bij beschikking is vastgesteld. Deze waarderingsregeling is om doelmatigheidsredenen ingevoerd. In artikel 5.23 IB 2001 staat dat ook ten aanzien van de waardering van andere vermogensbestanddelen bij algemene maatregel van bestuur nog nadere waarderingsvoorschriften kunnen worden gegeven.
De vermogensrendementsheffing kent een aantal vrijstellingen, te vinden in onder meer art. 5.7, 5.8 en 5.10 IB 2001.
Het klassieke stelsel gaat uit van een zelfstandige belastingplicht van de rechtspersoon. De winst van de rechtspersoon moet worden bepaald ongeacht de uitdelingen aan de aandeelhouders.
Bij toepassing van volledige integratie wordt de verlengstukwinstgedachte doorgevoerd. De winsten van de vennootschap worden toegerekend aan de aandeelhouders. Het maakt niet uit of deze winsten echt uitgedeeld zijn. Volledige integratie kan ertoe leiden dat de aandeelhouder belasting moet gaan betalen over vennootschapswinsten die nog niet aan hem zijn uitgekeerd.
Bij toepassing van het verrekeningsstelsel heeft de rechtspersoon geen eigen zelfstandige belastingplicht. De vennootschap is slechts een verlengstuk van de aandeelhouders.
Dit beginsel houdt in dat economische activiteiten dienen te worden belast ongeacht de rechtsvorm waarin zij worden uitgeoefend.
Het fiscale winstbegrip van de vennootschapsbelasting komt overeen met dat van de inkomstenbelasting (art. 8 Wet VPB).
Buitenlandse belastingplichtigen worden belast naar het belastbare Nederlandse bedrag, art. 17 Wet VPB.
In het buitenland gevestigde verenigingen (en andere rechtspersonen), open commanditaire vennootschappen en andere niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal zijn als buitenlandse belastingplichtigen aangemerkt volgens artikel 3 Wet VPB als ze Nederlands inkomen genieten.
De verliescompensatie is geregeld in artikel 20 Wet VPB. Ze verloopt in hoofdzaak hetzelfde als voor de inkomstenbelasting. Ook voor de VPB geldt dat verliezen uit onderneming de negen volgende jaren compensabel zijn (voorwaartse verliesverrekening).
Het geldende tarief bedraagt 25%.
Het verlaagd tarief wordt ook wel de MKB-schijf genoemd (20%).
De deelnemingsvrijstelling is een wezenlijk onderdeel van het klassieke stelsel. De ratio van de deelnemingsvrijstelling is het voorkomen van ‘dubbele heffing’ van vennootschapsbelasting. De deelnemingsvrijstelling heeft een tweeledige doelstelling. In de eerste plaats is de deelnemingsvrijstelling nationaal gezien een regeling die moet voorkomen dat binnen moeder-dochterverhoudingen de winst tweemaal wordt belast. Ten slotte wordt in de tweede plaats de deelnemingsvrijstelling beschouwd als een regeling ter voorkoming van internationale dubbele belasting.
Elk belastingplichtig lichaam kan gebruik maken van de deelnemingsvrijstelling (zie art. 13 lid 8 Wet VPB).
Er is sprake van deelneming bij bezit van tenminste 5% van het nominaal gestorte kapitaal in een aandelenvennootschap, bezit van tenminste 5% van het aantal in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigheid in een Nederlands fonds voor gemene rekening, bij een lidmaatschap van een coöperatie en bij een commanditaire deelname in een open commanditaire vennootschap voor minstens 5%.
Het stellen van strengere eisen aan buitenlandse deelnemingen ten opzichte van de soepele eisen voor binnenlandse deelnemingen was in strijd met het EU-rechtelijke beginsel van de neutraliteit in het kapitaalverkeer.
Er mag geen antifiscaal uitdelingsbeleid zijn gevoerd en voor de liquidatie van een tussenholding gelden volgens artikel 13d lid 3 en lid 4 Wet VPB gelden er bijzondere regels. Deze regels beogen samenloop van verliescompensatie bij de tussenholding zelf en liquidatieverlies bij de moeder-BV tegen te gaan.
De fiscale eenheid is geregeld in art. 15 Wet VPB.
Een van de voordelen is dat er minder belastingaangifte hoeft te worden gedaan. Dit levert minder geschillen op. Een fiscale eenheid heeft als ander voordeel dat er meer mogelijkheden zijn met betrekking tot verliescompensatie. De winsten van moeder- en dochterondernemingen kunnen de verliezen compenseren. De winstopslag op onderlinge goederentransacties hoeft niet fiscaal tot uitdrukking te worden gebracht.
Een van de nadelen van een fiscale eenheid is de investeringsaftrek beperkt is vanwege de samenstelling van alle investeringen daalt het toepasselijke percentage voor de investeringsaftrek. Binnen een fiscale eenheid kan bij liquidatie van een dochtervennootschap geen liquidatieverlies ontstaan. Ook is er sprake van een beperking van de giftenaftrek.
In art. 28 lid 2 Wet VPB is bepaald wanneer sprake is van een beleggingsinstelling. Hiervoor geldt een afwijkend regime. De vrijgestelde beleggingsinstelling is te vinden in art. 6a Wet VPB.
De innovatiebox is in 2007 onder de naam octrooibox in het leven geroepen om innovatieve activiteiten en hoogwaardige werkgelegenheid in Nederland te behouden en aan te trekken (artikel 12b Wet VPB).
Een fusie kan zijn: een aandelenfusie, een bedrijfsfusie en een juridische fusie.
Er kan worden gesproken van een fiscaal gefacilieerde aandelenfusie als een vennootschap tegen uitreiking van eigen aandelen of winstbewijzen, eventueel met een bijbetaling of een zodanig bezit aan aandelen in een andere in Nederland gevestigde vennootschap verwerft.
Bij een bedrijfsfusie worden twee of meer ondernemingen duurzaam samengebracht. Dit gebeurt niet door middel van een aandelenoverdracht, maar door overdracht van activa en passiva van de overgenomen onderneming tegen uitreiking van (nagenoeg uitsluitend) aandelen van de overnemende onderneming.
In artikel 2:309 BW staat dat een juridische fusie een wijze van samengaan van twee of meer nv’s of bv’s is die uitmondt in een volledige eenwording. Alle activa en passiva gaan over naar een vennootschap die rechtsopvolger wordt krachtens algemene titel. De vennootschappen waarvan de activa en de passiva zijn overgegaan, gaan teniet. Alle aandeelhouders verenigen zich in de vennootschap waarin de activa en passiva zijn opgekomen.
Het is een rechtsovergang onder algemene titel waarbij bezittingen en schulden van een rechtspersoon over meer rechtspersonen worden verdeeld.
Het spiegelbeeld van de juridische fusie is de juridische splitsing. Er kan sprake zijn van een zuivere splitsing of een afsplitsing.
Naarmate de verkrijging groter is, is ook de draagkracht groter en kan ook het belastingtarief hoger worden (eerste progressie).
De vermogenstoename door erfrechtelijke verkrijging of schenking is in meer of mindere mate te beschouwen als een buitenkans die een extra heffing rechtvaardigt.
De erfbelasting wordt geheven over de waarde al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand in Nederland.
De schenkbelasting wordt geheven van al wat krachtens schenking wordt verkregen van een natuurlijk of rechtspersoon in Nederland.
Een Nederlander die in Nederland heeft gewoond en binnen tien jaren, nadat hij Nederland heeft verlaten, is overleden of een schenking heeft gedaan, wordt op grond van artikel 3 lid 1 Sw geacht binnen Nederland te hebben gewoond.
.In de eerste plaats is de gemeente afhankelijk van algemene uitkeringen van het Rijk via het gemeentefonds. In de tweede plaats moet de gemeente verder putten uit doeluitkeringen door het Rijk (specifieke uitkeringen). Ten slotte kan de raad van de gemeente via een belastingverordening een gemeentelijke belasting invoeren.
Omdat deze belasting niet rechtstreeks bij de verbruiker, maar van de ondernemer wordt geheven, wordt de omzetbelasting een algemene indirecte verbruiksbelasting genoemd.
In artikel 113 VWEU staat dat de Raad van Ministers richtlijnen vaststellen om tot harmonisatie te komen van de belastingheffing.
Het is de bedoeling dat de omzetbelasting drukt op de binnenlandse consumptie.
De belastbare feiten zijn vermeld in art. 1 Wet OB: levering van goederen, verrichten van diensten, intracommunautaire verwerving van goederen en invoer van goederen.
Zie art. 7 lid 1 Wet OB voor de kwalificatie ondernemerschap in de zin van de Wet OB. Het fictief ondernemerschap is geregeld in art. 7 lid 2, onderdeel b.
De belasting ter zake van de levering van goederen en diensten wordt berekend over de vergoeding, art. 8 lid 1 Wet OB.
Er geldt een algemeen tarief van 21%, een verlaagd tarief van 6% en een zogenoemd nultarief.
Voor enkele groepen ondernemers en voor enkele goederen zijn in verband met hun bijzondere karakter afwijkende regels gegeven voor de heffing van de omzetbelasting. Dit betreft de regeling ten behoeve van kleine ondernemers (artikel 25 Wet OB), de toepassing van het kasstelsel (artikel 26 Wet OB) en de landbouwregeling (artikel 27 Wet OB).
Het gaat bij het woonlandsbeginsel om het inkomen (vermogen of winst) van de belastingplichtige ongeacht de vraag waar ter wereld dit is gevormd.
Krachtens het bronlandbeginsel zijn in Nederland de niet-binnenlandse natuurlijke personen (dit zijn natuurlijke personen die niet in Nederland wonen) aan de inkomstenbelasting onderworpen voor wat betreft hun inkomen uit buitenlandse bronnen, hun zogenoemd ‘Nederlands inkomen’.
Dubbele belasting kan ontstaan als er sprake is van een dubbele woonplaats, als de onbeperkte belastingplicht gebaseerd op het woonlandbeginsel in land B samenvalt met de beperkte belastingplicht op basis van het bronlandbeginsel van land C en wanneer de onbeperkte belastingplicht op basis van het woonplaatsbeginsel samenvalt met de onbeperkte belastingplicht op basis van het nationaliteitsbeginsel (fictie van art. 2 lid 4 Wet VPB) op basis waarvan naar Nederlands recht opgerichte lichamen worden geacht in Nederland te wonen).
Ter voorkoming van dubbele belasting is er de vrijstellingsmethode, de creditmethode en de aftrekmethode.
Op uitbetaalde dividenen door Nederlandse vennootschappen wordt 15% belasting ingehouden.
Bij een binnenlands belastingplichtig lichaam wordt al bij het bepalen van de belastingrondslag van de vennootschapsbelasting de buitenlandse winst uit de wereldwinst gehaald. In artikel 15e Wet VPB is dit beter bekend als de zogenoemde objectvrijstelling. Het belangrijkste gevolg van de introductie van de objectvrijstelling is dat buitenlandse verliezen niet langer meer ten laste van de Nederlandse winst kunnen worden gebracht. De voorkomingsmethodiek in de inkomstenbelasting rond vaste inrichtingen is ongewijzigd gebleven.
Sinds 1993 zijn de binnengrenzen tussen de EU-lidstaten opgeheven. Dit betekent: vrij verkeer van goederen (art. 28 en 29 VWEU), vrij verkeer van werknemers (art. 45 VWEU), vrij verkeer van vestiging (art. 49 VWEU), vrij verkeer van diensten (art. 56 VWEU) en vrij verkeer van kapitaal (art. 63 VWEU).
De EU wordt bekostigd door de door de lidstaten aan de buitengrens geheven invoerrechten.
De eerste fase gaat om de harmonisatie van de heffingsstructuur. De tweede fase is de harmonisatie van de heffingsgrondslag. De derde fase moet leiden tot harmonisatie van de tarieven of het instellen van bandbreedtes waarbinnen de nationale tarieven moeten blijven.
Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, dan treedt de Gemeenschap op basis van het subsidiariteitsbeginsel alleen op wanneer de doelstellingen niet voldoende konden worden verwezenlijk door de lidstaten.
De lidstaten moeten zich onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van het verdrag in gevaar brengen. Bovendien moet onder alle omstandigheden een effectief beroep op het gemeenschapsrecht mogelijk zijn.
Lidstaten mogen uit andere lidstaten ingevoerde goederen en diensten niet hoger belasten dan nationale goederen of diensten. Het verbod richt zicht niet alleen tegen directe discriminatie, maar het verbod richt zich ook tegen indirecte discriminatie.
In art. 107 VWEU is geregeld wanneer er sprake is van verboden staatssteun.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1494 |
Add new contribution