Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

TentamenTests bij Pedagogiek in beeld: Een inleiding in de pedagogische studie van opvoeding, onderwijs en hulpverlening van Van IJzendoorn en Van Rosmalen - 3e druk

Wat is pedagogiek en hoe doe je empirisch pedagogisch onderzoek? - TentamenTests 1

 

Vragen

Vraag 1

Wat wordt er gedaan tijdens de stap inductie in de empirische cyclus?

  1. Verzamelen van empirisch feitenmateriaal.
  2. Formuleren van hypothesen.
  3. Afleiden van toetsbare voorspellingen uit de hypothesen.
  4. Toetsen van de hypothesen.

Vraag 2

Welke stap is géén onderdeel van de empirische cyclus?

  1. Observatie.
  2. Deductie.
  3. Toetsing.
  4. Concludering.

Vraag 3

Op welke twee manieren verschilt de psychologie van de pedagogiek?

Vraag 4

Beschrijf wat er gebeurt wanneer de empirische cyclus eenmaal is afgerond.

Antwoorden

Vraag 1

B. Formuleren van hypothesen

Vraag 2

D. Concludering.

Vraag 3

Het verschil tussen psychologie en pedagogiek; 1) de psychologie bestudeerd de ontwikkeling van de mens in al zijn levensfasen, dus ook de kindertijd. De pedagogiek richt zich binnen dit domein op de volgende specifieke vraag: op welke wijze het functioneren en de ontwikkeling van het kind door en in opvoeding en onderwijs kan worden verbeterd en geoptimaliseerd. 2) de pedagogiek is interdisciplinair, psychologie niet.

Vraag 4

De empirische cyclus is eigenlijk geen cirkel, maar een spiraal, ieder onderzoek levert nieuw materiaal op voor het herformuleren van hypothesen voor verder onderzoek. Dus wanneer één cyclus is afgerond, doen zich vaak weer nieuwe vragen/problemen voor en dit leidt tot nieuwe observaties en dus een vervolgonderzoek die weer de cyclus doorloopt.

Hoe kun je goed onderzoek doen met statistiek? - TentamenTests 2

 

Vragen

Vraag 1

Wat is waar?

  1. Een narratief reviewer volgt vaste procedures en analyseert de onderzoeken statistisch.

  2. Een meta-analyticus probeert het materiaal intuïtief te analyseren (hij bespreekt dus alleen).

  1. Alleen bewering I is juist.
  2. Alleen bewering II is juist.
  3. Zowel bewering I als bewering II zijn juist.
  4. Geen van beide beweringen zijn juist.

Vraag 2

Wat houdt meta-analyse in?

Vraag 3

Leg het begrip "generalisering" uit.

Antwoorden

Vraag 1

D. Geen van beide beweringen is juist. Het is precies andersom, een narratief reviewer probeert het materiaal intuïtief te analyseren (hij bespreekt alleen), terwijl een meta-analyticus vaste procedures volgt en de onderzoeken statistisch analyseert.

Vraag 2

Bij een meta-analyse wordt de houdbaarheid van de onderzoekshypothese beoordeeld met statistische middelen, bijvoorbeeld een review. De verschillende onderzoeksgegevens worden samengenomen in een databestand en daarover worden analyses uitgevoerd. Daardoor wordt de conclusie navolgbaar en repliceerbaar. Bij een meta-analyse wordt de gehele empirische cyclus doorlopen.

Vraag 3

De generaliseerbaarheid van onderzoeksresultaten zegt iets over of de onderzoeksgroep een representatieve afspiegeling is van de onderzoekspopulatie. Wanneer dit zo is, kunnen de resultaten van het onderzoek gegeneraliseerd worden naar de gehele onderzoekspopulatie.

Uit welke bronnen kan informatie gehaald worden? - TentamenTests 3

 

Vragen

Vraag 1

Waarom moet je kritisch zijn bij een onderwijshistorische bron?

Vraag 2

Wat is een gevolg van digitalisering voor informatiebronnen?

Antwoorden

Vraag 1

Sommige bronnen zijn verloren gegaan, er kunnen vervalsingen in omloop zijn of fouten gemaakt zijn bij het herdrukken, een bron kan verouderd zijn.

Vraag 2

Historische informatiebronnen zijn toegankelijker.

Welke ideeën staan ten grondslag aan de pedagogiek? - TentamenTests 4

 

Vragen

Vraag 1

John Bowlby en Mary Ainsworth ontwikkelden de gehechtheidstheorie. Welke gehechtheidscategorie worden nu nog onderscheiden?

  1. Veilig gehecht, onveilig gehecht, niet gehecht.
  2. Veilig gehecht, vermijdend gehecht en niet gehecht.
  3. Veilig gehecht, onveilig ambivalent gehecht en onveilig vermijdend gehecht.

Vraag 2

Harry Harlow beschreef een experiment met jonge resusapen. Wat was zijn belangrijkste conclusie?

  1. Het voldoen aan de fysiologische behoeften is voor een baby de belangrijkste reden voor hechting.
  2. De fysiologische behoeften zijn niet het belangrijkst voor hechting.
  3. Een aapje hecht zich niet aan de surrogaatmoeder wanneer de moeder geen voeding geeft.

Vraag 3

Leg uit wat de Vreemde Situatie Procedure doet.

Antwoorden

Vraag 1

C. Veilig gehecht, onveilig ambivalent gehecht en onveilig vermijdend gehecht.

    Vraag 2

    B. De fysiologische behoeften zijn niet het belangrijkst voor hechting.

    Vraag 3

    De Vreemde Situatie Procedure lokt gehechtheid gedrag uit. In dit experiment worden moeder en kind in een vreemde ruimte geplaatst. Een onbekend persoon komt in de ruimte en de moeder moet twee keer kort te ruimte verlaten. Gekeken wordt hoe het kind reageert als de moeder terugkeert en in hoeverre het kind de moeder als veilige basis gebruikt. Kinderen die vertrouwen hebben, gaan makkelijker op ontdekking uit als de moeder ergens in de ruimte is.

    Wat is de rol van neurobiologisch onderzoek binnen de pedagogische wetenschappen? - TentamenTests 5

     

    Vragen

    Vraag 1

    Wat is waar?

    1. Bij een EEG meting wordt het elektrisch potentiaal van de hersencellen gemeten.

    2. Een EEG meet nauwkeuriger het actieve hersengebied dan een MRI.

    1. Beide stellingen zijn waar.
    2. Beide stellingen zijn niet waar.
    3. Alleen stelling 1 is waar.
    4. Alleen stelling 2 is waar.

    Vraag 2

    Welk effect hebben gehechtheidsrepresentaties niet op de hersenen?

    1. Er is minder hersenactiviteit te zien bij sensitieve reacties van de moeder bij kinderen met een onveilige hechting.
    2. Er is meer rechter frontale asymmetrie te zien bij kinderen met een onveilige hechting.
    3. Onveilig vermijdend gehechte kinderen besteden meer aandacht aan negatieve informatie.

    Vraag 3

    Wat is het verschil tussen de NIRS en de fMRI?

    Antwoorden

    Vraag 1

    C. Alleen stelling I is waar.

      Vraag 2

      A. Er is minder hersenactiviteit te zien bij sensitieve reacties van de moeder bij kinderen met een onveilige hechting.

      Vraag 3

      Dit lijkt op de fMRI, alleen wordt bij NIRS gebruik gemaakt van licht in plaats van magnetisme.

      Wat is de invloed van genetica op de ontwikkeling van een kind? - TentamenTests 6

       

      Vragen

      Vraag 1

      Welke gen-omgevingsinteractie wordt hier beschreven? Gewoonten die min of meer vanzelfsprekend worden overgenomen.

      1. Culturele transmissie.
      2. Gedeelde omgeving.
      3. Unieke omgeving.

      Vraag 2

      Wat is géén mechanisme van correlatie tussen gen en omgeving?

      1. Ouders geven genen en omgeving door die niet onafhankelijk van elkaar zijn.
      2. Een kind kiest een omgeving die bij hem of haar past.
      3. Kinderen gaan graag om met personen met wie ze genetisch verwant zijn.
      4. Een kind met een bepaalde genetische bagage roept bepaalde reacties in de omgeving op.

      Vraag 3

      Juist of onjuist? Er bestaat bewijs dat er een genetisch effect is voor de kwaliteit van gehechtheid.

      Antwoorden

      Vraag 1

      A. Culturele transmissie.

        Vraag 2

        C. Kinderen gaan graag om met personen met wie ze genetisch verwant zijn.

        Vraag 3

        Onjuist. Voor de mate van gehechtheid is geen genetisch effect gevonden. Gehechtheid lijkt daarom meer een kenmerk van een relatie dan van de persoon.

        Welke cultuurverschillen in opvoedingsstijlen zijn er te vinden? - TentamenTests 7

         

        Vragen

        Vraag 1

        Leg uit wat de developmental niche is.

        Vraag 2

        Wat is het verschil tussen een autoritaire opvoeding en een autoritatieve opvoeding?

        Antwoorden

        Vraag 1

        De developmental niche is de culturele context waarin een kind opgroeit. Dit bestaat uit materiële en sociale kenmerken van de omgeving, de ideeën van de ouders over opvoeding en het gedrag van ouders als opvoeders.

          Vraag 2

          Ouders die een autoritaire opvoedingsstijl hanteren stellen regels en verwachten dat kinderen zonder protest volgen. De wil van de ouder is wet. De ouders met een autoritatieve opvoedingsstijl hanteren een democratisch model, zij geven op een warme manier uitleg over hun regels.

          Wat zorgt voor onzekerheid bij ouders betreffende hun manier van opvoeden? - TentamenTests 8

           

          Vragen

          Vraag 1

          Waarom nam in de 19e eeuw de zuigelingensterfte toe?

          1. Doordat moeders nog niet goed wisten hoe ze flesvoeding moesten geven.
          2. Doordat de melk die gebruikt werd niet van goede kwaliteit was.
          3. Doordat de flessen die toen gebruikt werden niet hygiënisch genoeg waren.
          4. Doordat de kinderen te weinig melk binnen kregen.

          Vraag 2

          Wat is géén reden dat borstvoeding beter is voor het kind dan flesvoeding?

          1. Het geeft bescherming tegen sommige ziekten.
          2. Het is hygiënischer.
          3. Het heeft positieve effecten op de hersenontwikkeling.
          4. Het zorgt voor een meer liefdevolle band met het kind.

          Vraag 3

          Welke bewering is waar?

          1. Kinderen kunnen al rond een half jaar zindelijk zijn.

          2. Kinderen worden vaak pas tussen de twee en drie jaar zindelijk.

          1. Alleen bewering I is waar.
          2. Alleen bewering II is waar.
          3. Beide beweringen zijn waar.
          4. Geen van beide beweringen is waar.

          Vraag 4

          Juist of onjuist? Baby’s bakeren verkleint de kans op wiegendood omdat het rugligging afdwingt en de kinderen warmer blijven.

          Antwoorden

          Vraag 1

          C. Doordat de flessen die toen gebruikt werden niet hygiënisch genoeg waren.

            Vraag 2

            D. Het zorgt voor een meer liefdevolle band met het kind.

            Vraag 3

            C. Beide beweringen zijn waar. Kinderen in westerse landen worden vaak pas tussen de twee en drie jaar zindelijk, maar in niet-westerse landen wordt soms al heel vroeg met zindelijkheidstraining begonnen en dan kunnen kinderen al rond een half jaar zindelijk zijn.

            Vraag 4

            Juist.

            Hoe zijn de ouderrollen verdeeld en wat is het verschil in opvoeding tussen jongens en meisjes? - TentamenTests 9

             

            Vragen

            Vraag 1

            Op welk gebied is er geen verschil te zien tussen de opvoeding van jongens en meisjes?

            1. Het straffen.
            2. Het aanmoedigen van sekse specifiek gedrag.
            3. Het belonen.

            Vraag 2

            Welke bewering is waar?

            1. Moeders zijn meer doelgericht en directief dan vaders.

            2. Vaders hebben meer moeite hun gedrag af te stemmen op de signalen van het kind.

            1. Alleen bewering I is waar
            2. Alleen bewering II is waar
            3. Beide beweringen zijn waar
            4. Geen van beide beweringen is waar

            Vraag 3

            Juist of onjuist? Kinderen kunnen zich veiliger hechten aan moeders dan aan vaders.

            Antwoorden

            Vraag 1

            C. Het belonen.

              Vraag 2

              B. Alleen bewering II is waar.

              Vraag 3

              Onjuist, kinderen kunnen zich even veilig hechten aan beide ouders.

              Wat is de invloed van nieuwe media op de opvoeding? - TentamenTests 10

               

              Vragen

              Vraag 1

              Binnen welk domein valt het mediagebruik van jongeren volgens de Sociale Domeintheorie?

              1. het conventionele domein.
              2. het persoonlijk domein.
              3. het morele domein.

              Vraag 2

              Welke twee typen actieve monitoring worden onderscheiden?

              1. Feitelijke monitoring en restrictieve monitoring.
              2. Evaluatieve monitoring en feitelijke monitoring.
              3. Restrictieve monitoring en proactieve monitoring.

              Vraag 3

              Voor welke kinderen werkt restrictieve monitoring het beste?

              Antwoorden

              Vraag 1

              B. Het Persoonlijk domein.

                Vraag 2

                B. Feitelijke en evaluatieve monitoring.

                Vraag 3

                Voor jonge kinderen.

                Hoe is de kinderopvang in kinderdagverblijven en gastoudergezinnen? - TentamenTests 11

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Welke stellingen zijn waar?

                1. Kinderopvang vormt een risico voor sociaal-emotionele ontwikkeling, ook in combinatie met een sensitieve opvoeding thuis.

                2. Het grootste risico bestaat wanneer een kind zowel slechte opvang krijgt, als een insensitieve opvoeding thuis.

                1. Alleen stelling I is juist.
                2. Alleen stelling II is juist.
                3. Beide stellingen zijn juist.
                4. Beide stellingen zijn onjuist.

                Antwoorden

                Vraag 1

                B. Alleen stelling II is juist. Er is juist geen risico verbonden aan kinderopvang wanneer het kind thuis een sensitieve opvoeding geniet.

                Hoe bevorder je sensitiviteit in de opvoeding? - TentamenTests 12

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Wat houdt het Hawthorne-effect in?

                Antwoorden

                Vraag 1

                Het Hawthorne-effect houdt in dat het succes van een interventieprogramma kan niet alleen worden toegeschreven aan de inhoud van de interventie, maar ook door de aandacht die de gezinnen van de onderzoeker kregen. Dus aandacht leidt tot een effect, niet per se de interventie zelf.

                Hoe hebben adoptie en pleegzorg zich ontwikkeld? - TentamenTests 13

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Beschrijf de middenpositie die de mens vanuit evolutionair perspectief inneemt ten opzichte van andere diersoorten.

                Vraag 2

                Juist of onjuist, adoptiekinderen laten meer externaliserend en internaliserend probleemgedrag zien dan kinderen die in hun eigen gezin opgroeien.

                Antwoorden

                Vraag 1

                Vanuit evolutionair perspectief onderscheidt de mensensoort zich van andere diersoorten doordat het niet enkel de eigen kinderen wil opvoeden, maar ook niet zomaar alle (vreemde) kinderen accepteert als eigen. Bij de mens neemt het eigen kind een bepaalde voorkeurspositie in in een gezin, maar kinderen van anderen hebben ook een zekere aantrekkingskracht op ouders. Deze middenpositie maakt het mogelijk om kinderen te adopteren die geen bloedverwanten zijn.

                Vraag 2

                Juist.

                Hoe heeft kindermishandeling zich ontwikkeld? - TentamenTests 14

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Wat is géén signaal van seksueel misbruik?

                1. Angst om naar school te gaan.
                2. Zelfverwonding.
                3. Depressieve gevoelens.
                4. Negatief lichaamsbeeld.

                Vraag 2

                Welke vijf vormen van mishandeling zijn te onderscheiden?

                Vraag 3

                Wat betekent het ‘battered child syndrome’?

                Antwoorden

                Vraag 1

                A. Angst om naar school te gaan.

                Vraag 2

                Seksueel misbruik, fysieke mishandeling, emotionele mishandeling, fysieke verwaarlozing en emotionele verwaarlozing.

                Vraag 3

                De term ‘battered child syndrome’ werd door artsen gebruikt voor kinderen die fysieke verwondingen opliepen zonder dat er sprake was van een ongeluk.

                Is jeugdhulp wetenschappelijk verantwoord? - TentamenTests 15

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Welk type hulpverlening wordt het meest gebruikt?

                1. Daghulp.
                2. Pedagogische thuishulp.
                3. Ambulante thuishulp.

                Vraag 2

                Wat is het belangrijkste effect geweest van de nieuwe jeugdwet in 2015?

                Vraag 3

                Waardoor komen Marokkaanse, Turkse en Antilliaanse jongeren minder vaak in de Jeugd-GGZ?

                Antwoorden

                Vraag 1

                C. Ambulante thuishulp.

                Vraag 2

                Alle jeugdzorg valt nu onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.

                Vraag 3

                Door communicatieproblemen en een gebrekkige aansluiting.

                Wat is het belang van interventie bij de opvoeding van kinderen en adolescenten met ernstige gedragsproblemen? - TentamenTests 16

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Wat zijn risicofactoren?

                Vraag 2

                Waar richt systemische behandeling zich op?

                Antwoorden

                Vraag 1

                Risicofactoren zijn factoren die de kans vergroten dat een jongere bepaald negatief gedrag zal laten zien.

                Vraag 2

                Systemische behandeling richt zich op de bredere sociale context van de jongere; het gezin, de buurt, de school en leeftijdsgenoten. Een voorbeeld is Multisysteem therapie (MST).

                Wat houdt residentiële hulpverlening in? - TentamenTests 17

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Wat is een mogelijk negatief effect van uithuisplaatsing?

                1. Uit huis geplaatste kinderen vertonen vaker agressief gedrag.
                2. Scheiding van het kind en de moeder kan leiden tot schadelijke psychische effecten.
                3. Opgroeien tussen andere kinderen met problemen kan leiden tot verergering van het probleemgedrag.
                4. Er zijn geen negatieve effecten van uithuisplaatsing gevonden.

                Vraag 2

                Wat houdt de "maternal deprivation theory" in?

                Antwoorden

                Vraag 1

                B. Scheiding van het kind en de moeder kan leiden tot schadelijke psychische effecten.

                Vraag 2

                Bowlby heeft na de Tweede Wereldoorlog in opdracht van de Wereldgezondheidsorganisatie een rapport uitgebracht over de schade van de oorlog op kinderen. Hij concludeerde dat langdurige of permanente verbrekingen van het contact tussen moeder en kind schadelijke psychische effecten heeft op kinderen. Dit werd de maternal deprivation theory genoemd.

                Hoe ervaren etnische of culturele minderheden de jeugdzorg? - TentamenTests 18

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Welke stelling is waar?

                1. Bij Surinaamse jongeren komt schizofrenie meer voor dan bij autochtone jongeren

                2. Antilliaans- en Marokkaans- Nederlandse jongeren komen vaker voor in de justitiële registers dan autochtone jongeren.

                1. Alleen bewering I is waar.
                2. Alleen bewering II is waar.
                3. Beide beweringen zijn waar.
                4. Geen van beide beweringen is waar.

                Vraag 2

                Waarvoor kwamen Turkse en Marokkaanse mannen in eerste instantie, in de jaren 60 naar Nederland?

                Antwoorden

                Vraag 1

                A. Alleen bewering I is waar.

                Vraag 2

                Arbeidsmigratie.

                Hoe wordt er omgegaan met antisociaal gedrag bij kinderen en jongeren? - TentamenTests 19

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Wat is waar over antisociaal gedrag?

                1. Turks-Nederlandse jongeren laten volgens docenten meer agressie zien dan autochtone jongeren.
                2. Marokkaans-Nederlandse jongeren rapporteren zelf minder antisociaal gedrag dan autochtone jongeren.
                3. Zowel Turks- als Marokkaans-Nederlandse jongeren laten volgens leerkrachten meer antisociaal gedrag zien dan autochtonen.

                Vraag 2

                Uit welke vier passen bestaat de de wederzijdse coercion training van Patterson?

                Vraag 3

                Wat houdt goodness of fit in?

                Antwoorden

                Vraag 1

                B. Marokkaans-Nederlandse jongeren rapporteren zelf minder antisociaal gedrag dan autochtone jongeren.

                Vraag 2

                1. De actie van de ouder die het kind als negatief ervaart.
                2. Tegenaanval van het kind door opstandig gedrag te laten zien.
                3. De reactie van de ouder op het dwingende gedrag van het kind.
                4. Het negatieve gedrag van het kind houdt op.

                Vraag 3

                Goodness of fit is het concept waarmee wordt aangegeven hoe belangrijk het is dat de omgeving van een kind afgestemd wordt op zijn of haar individuele kenmerken. Er is sprake van een optimale afstemming als de eisen en verwachtingen van de omgeving op het kind zijn afgestemd.

                Wat is het spectrum van autismespectrumstoornissen (ASS)? - TentamenTests 20

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Welke stelling is waar?

                1. Kinderen met autisme hebben een beperkte Theory of Mind.

                2. Kinderen met autisme vinden het moeilijk om informatie te integreren.

                1. Alleen bewering I is waar.
                2. Alleen bewering II is waar.
                3. Beide beweringen zijn waar.
                4. Geen van beide beweringen is waar.

                Vraag 2

                Wat is het belangrijkste verschil in de classificatie van Autisme tussen de DSM-IV en DSM-V?

                Vraag 3

                Autisme is een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Wat houdt dat in?

                Antwoorden

                Vraag 1

                C. Beide stellingen zijn waar.

                Vraag 2

                In de DSM-IV werd autisme onderscheiden in een aantal subcategorieën. In de DSM-V is een autismespectrumstoornis een spectrum met graduele verschillen. Er zijn geen subcategorieën meer.

                Vraag 3

                Een pervasieve ontwikkelingsstoornis is een stoornis die begint vanaf de kindertijd en die diep doordringt in het functioneren van een persoon.

                Hoe uit sociale angst zich bij kinderen? - TentamenTests 21

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Welk type behandeling is het meest geschikt voor kinderen met sociale angst?

                1. Cognitieve Gedragstherapie voor het kind.
                2. Cognitieve gedragstherapie voor de ouders
                3. Multisysteemtherapie.

                Vraag 2

                Wat is een heel duidelijke risicofactor voor sociale angst?

                Antwoorden

                Vraag 1

                A. Cognitieve Gedragstherapie voor het kind.

                Vraag 2

                Gedragsinhibitie is de neiging om met extreme verlegenheid, angst of vermijding te reageren op nieuwe of onbekende situaties. Ongeveer de helft van de kinderen met een extreme mate van gedragsinhibitie ontwikkelt uiteindelijk een sociale angststoornis.

                Welke leerproblemen kan een kind hebben? - TentamenTests 22

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Wat was de belangrijkste conclusie uit het tweelingonderzoek omschreven in het hoofdstuk?

                1. Kinderen met dyscalculie kunnen zich geen rekenvaardigheden eigen maken.
                2. Door kinderen trucjes te leren, kunnen ze rekenvaardigheden aanleren, ook wanneer er sprake is van dyscalculie.
                3. De rijpheid van de hersenen bepaalt of een bepaalde vaardigheid kan worden aangeleerd.

                Vraag 2

                Noem drie nadelen van casusbeschrijvingen?

                Antwoorden

                Vraag 1

                C. De rijpheid van de hersenen bepaalt of een bepaalde vaardigheid kan worden aangeleerd.

                Vraag 2

                1. De arts kan zich vergissen.
                2. De verschijnselen van een enkele casus kunnen berusten op louter toeval.
                3. Er kunnen onderdelen van de casus zijn verzonnen.

                Hoe leert een kind lezen en spellen? - TentamenTests 23

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Bij welk percentage zwakste lezers moet je horen om tot de groep kinderen met dyslexie te behoren?

                1. 3%.
                2. 5%.
                3. 10%.

                Vraag 2

                Welke stelling is juist?

                1. De fonologie is het koppelen van klanken aan een woord.

                2. Bij de lexicale route wordt een woord letter voor letter omgezet in een klank.

                1. Alleen bewering I is waar.
                2. Alleen bewering II is waar.
                3. Beide beweringen zijn waar.
                4. Geen van beide beweringen is waar.

                Vraag 3

                Wat houdt een direct instructiemodel in?

                Antwoorden

                Vraag 1

                C. 10%.

                Vraag 2

                A. Alleen bewering I is waar.

                Vraag 3

                Bij het directe instructiemodel is de leerkracht is het instructiemodel. Die bepaalt het doel van de les, doet voor wat de bedoeling is en zorgt dat er geoefend wordt. De leerkracht geeft klassikaal beurten, waardoor alle kinderen meedoen. Kinderen die de uitleg nog niet helemaal begrijpen, krijgen achteraf verlengde instructie.

                Wat is de invloed van de digitalisering op de leesvaardigheid? - TentamenTests 24

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Welke stelling is onjuist? Kinderen met een inefficiënte dopaminehuishouding:

                1. Hebben meer moeite om hun aandacht te focussen.
                2. Zijn minder gevoelig voor positieve feedback.
                3. Hebben meer baat bij extra multimedia in apps.

                Vraag 2

                Leg uit waarom multimediaverhalen wel betere resultaten geven, maar interactieve media juist niet.

                Antwoorden

                Vraag 1

                B. Zijn minder gevoelig voor positieve feedback.

                Vraag 2

                De interactieve toevoegingen kunnen vermakelijk zijn. Het nadeel is dat er een kans bestaat op cognitieve overbelasting. Kinderen moeten hun aandacht verdelen over verschillende activiteiten en afwisselend de ene of andere taak uitvoeren; multitasken. Daardoor kan het brein overbelast raken en kunnen gebeurtenissen in een verhaal niet meer geïntegreerd worden. Twee taken tegelijk kunnen daardoor een negatief effect hebben op het verhaalbegrip.

                Wat zijn neurowetenschappelijke inzichten in de ontwikkeling van rekenproblemen? - TentamenTests 25

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Welke stelling is juist?

                1. Kinderen met dyscalculie hebben minder grijze stof in de hersenen.

                2. Dyscalculie is op basis van EEG metingen vast te stellen.

                1. Alleen bewering I is waar.
                2. Alleen bewering II is waar.
                3. Beide beweringen zijn waar.
                4. Geen van beide beweringen is waar.

                Vraag 2

                Welke strategie gebruikt een kind wanneer hij/zij een oefening opsplitst in deeloefeningen?

                1. De decompositiestrategie.
                2. De procedurele strategie.
                3. De geheugenstrategie.

                Antwoorden

                Vraag 1

                A. Alleen bewering I is waar.

                Vraag 2

                A. De decompositiestrategie.

                Wat zijn mogelijke interventies voor onderwijsleerproblemen? - TentamenTests 26

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Welk effect had het Weer Samen Naar School beleid?

                1. Er gingen meer kinderen naar het speciaal onderwijs.
                2. Er gingen minder kinderen naar het speciaal onderwijs.
                3. Het speciaal onderwijs is vervangen voor het passend onderwijs.

                Vraag 2

                Binnen de probleem-oplossende benadering vallen minder kinderen tussen wal en schip dan bij de diagnostisch-voorschrijvende benadering. Waar of niet waar?

                Vraag 3

                Leg uit wat het Response to intervention model is en benoem de 3 niveaus van dit model.

                Antwoorden

                Vraag 1

                A. Er gingen meer kinderen naar het speciaal onderwijs.

                Vraag 2

                Waar.

                Vraag 3

                Response to intervention (RTI) is een probleem-oplossend model waarmee de respons van de leerling op een interventie kan worden geëvalueerd, bijvoorbeeld met de Continue Voortgangsmonitoring.

                Een RTI-benadering van interventies omvat 3 niveaus:

                • Reguliere instructie binnen de klas. Daarbij wordt gebruik gemaakt van evidence based interventies. Met het leerlingvolgsysteem worden leerlingen geïdentificeerd die een risico lopen om een achterstand te ontwikkelen. Die leerlingen worden gevolgd met de Continue Voorgangsmonitor. Als ze geen verbetering laten zien, worden ze overgeplaatst naar niveau 2.
                • De leerling ontvangt reguliere klassikale instructie en aanvullende instructies in kleinere groepjes. Als de prestaties laag blijven, wordt de leerling overgeplaatst naar niveau 3.
                • Er wordt aanvullende diagnostiek gedaan, waarbij een intensive individuele interventie ingezet wordt die aan de leerling kan worden aangepast.

                Wat is het belang van het klasklimaat? - TentamenTests 27

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Welk kenmerk van het kind beïnvloedt de leerkracht-kindrelatie niet?

                1. Etnische achtergrond.
                2. Hechtingsstijl van het kind aan de moeder.
                3. Intelligentie.

                Vraag 2

                Leerkrachten uit meer collectivistische samenlevingen beoordelen hun relatie met een kind als minder afhankelijk. Waar of niet waar?

                Vraag 3

                Uit welke drie aspecten bestaat de affectieve kwaliteit van de leerkracht-kindrelatie?

                Antwoorden

                Vraag 1

                C. Intelligentie.

                Vraag 2

                Niet waar.

                Vraag 3

                Nabijheid, conflict en afhankelijkheid.

                Wat is het belang van een goed schoolklimaat en morele opvoeding in het voortgezet onderwijs? - TentamenTests 28

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Bij welke fase van de morele ontwikkeling wordt er het meest gelet op de gevolgen van een handeling, dus op wat er daadwerkelijk gebeurt?

                1. De premorele fase.
                2. De heteronome moraalfase.
                3. De autonome moraal.

                Vraag 2

                Welk van Kohlberg’s niveaus van morele ontwikkeling wordt hier beschreven? Jonge delinquenten en volwassen delinquenten redeneren vaak op dit niveau. Hierin is de angst voor straf de bron voor gehoorzaamheid.

                1. Het preconventionele niveau.
                2. Het conventionele niveau.
                3. Het postconventionele niveau.

                Vraag 3

                Wat wordt bedoeld met het morele schoolklimaat?

                Antwoorden

                Vraag 1

                B. De heteronome moraalfase. Waar de heteronome moraalfase nog meer gericht is op hoe ernstig een bepaalde handeling is (iemand die alle kerstballen kapot laat vallen is stouter dan iemand die uit woede met één enkel bord gooit), wordt er bij de autonome moraal al meer gefocust op de intentie van een handeling om te bepalen wat goed of fout is.

                Vraag 2

                A. Het preconventionele niveau. Het conventionele niveau is het niveau waarop de meeste adolescenten en volwassenen denken, het gaat uit van wederkerigheid (behandel een ander zoals je zelf behandeld wilt worden). Slechts tien procent van de volwassenen in de westerse cultuur redeneert volgens het postconventionele niveau. Hierbij is de acceptatie van regels gebaseerd op morele principes, dus wanneer de regels in strijd zijn met de morele principes kan ongehoorzaamheid optreden.

                Vraag 3

                Met het morele schoolklimaat wordt bedoeld hoe de sociale interactie tussen leerlingen is en welke de normen en waarden gelden op een school.

                Wat is de rol van de neurowetenschappen in onderwijzen en leren? - TentamenTests 29

                 

                Vragen

                Vraag 1

                Wat houdt de Skill learning account als benadering of het ontwikkelen van de hersenen in?

                1. Hersenen moeten rijpen voor het bepaalde taken kan leren.
                2. Veranderingen in de hersenen bij opgroeiende kinderen en veranderingen in de hersenen van volwassenen zijn bij het leren van nieuwe dingen vergelijkbaar.
                3. Een kind kan vaardigheden makkelijker aanleren dan volwassenen door de plasticiteit van de hersenen.

                Vraag 2

                De leerstijl van kinderen kan verschillen en het type onderwijs moet daarop worden aangepast. Waar of onwaar?

                Vraag 3

                Leg uit wat de interactieve specialisatie benadering inhoudt.

                Antwoorden

                Vraag 1

                B. Veranderingen in de hersenen bij opgroeiende kinderen en veranderingen in de hersenen van volwassenen zijn bij het leren van nieuwe dingen vergelijkbaar.

                Vraag 2

                Onwaar.

                Vraag 3

                De interactieve specialisatie benadering gaat ervan uit dat hersengebieden zich specialiseren door samenwerking en competitie.

                 

                Image

                Access: 
                Public

                Image

                Click & Go to more related summaries or chapters

                Image

                 

                 

                Contributions: posts

                Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

                Add new contribution

                CAPTCHA
                This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
                Image CAPTCHA
                Enter the characters shown in the image.

                Image

                Spotlight: topics

                Check the related and most recent topics and summaries:
                Activity abroad, study field of working area:

                Image

                Check how to use summaries on WorldSupporter.org

                Online access to all summaries, study notes en practice exams

                How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

                • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
                • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
                • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
                • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
                • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

                Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

                There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

                1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
                  • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
                2. Use the topics and taxonomy terms
                  • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
                3. Check or follow your (study) organizations:
                  • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
                  • this option is only available trough partner organizations
                4. Check or follow authors or other WorldSupporters
                  • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
                5. Use the Search tools
                  • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
                  • The search tool is also available at the bottom of most pages

                Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

                Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

                Field of study

                Follow the author: Vintage Supporter
                Work for WorldSupporter

                Image

                JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

                Working for JoHo as a student in Leyden

                Parttime werken voor JoHo

                Statistics
                1660 1