Samenvatting van Understanding motivation and emotion van Reeve - 6e druk

Wat houdt de biologische behoefte in? - Chapter 4

Drie soorten behoeften

Een behoefte is een conditie in een persoon die essentieel is voor welzijn, groei en leven. Er zijn drie soorten behoeften: biologische behoeften, psychologische behoeften en impliciete motieven. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de biologische behoeften.

Basisbegrippen van regulatie

Clark Hull (1943) ontwierp de drive theory. Volgens deze theorie worden biologische behoeften gecreëerd dankzij fysiologische deprivaties. Als de biologische behoeften onbevredigd blijven, wordt de biologische deprivatie zo sterk dat er een psychologische drive ontstaat. Die drive zorgt dat de mens in actie komt en gedrag gaat vertonen dat leidt tot behoeftebevrediging. Dit cyclische patroon omvat de volgende zeven regulatieprocessen die achtereenvolgens zullen worden besproken: fysiologische behoefte, fysiologische drive, homeostase, negatieve feedback, meerdere inputs/outputs, mechanismen binnen het organisme en mechanismen buiten het organisme.

  • De fysiologische behoefte beschrijft de biologische conditie van een tekort, zoals bijvoorbeeld voedsel deprivatie. Als de behoeften onbevredigd blijven, kan dat leiden tot ziekte of lichamelijke schade.

  • Drive is een psychologische en geen biologische term. Het is de bewuste manifestatie van een onderliggende onbewuste psychologische behoefte. De drive heeft motivationele eigenschappen, dit betekent dat de drive bepaald gedrag stuurt op basis van de behoeftebevrediging.

  • Homeostase is de term voor het lichamelijke tendens om tot een evenwicht te komen. Dit wordt ook wel een intern stabiele conditie genoemd. Homeostase is het vermogen van het lichaam om een systeem terug te brengen naar zijn baseline.

  • Negatieve feedback is het fysiologische stopsysteem van de homeostase. Terwijl de drive ervoor zorgt dat gedrag geactiveerd wordt, zorgt de negatieve feedback ervoor dat gedrag juist stopt. De negatieve feedback systemen geven het signaal van verzadiging net voordat de fysiologische behoefte volledig is bevredigd.

  • De drive heeft meerdere inputs, oftewel manieren waarop het geactiveerd kan worden. Je hebt dorst na het zweten, na het eten van zout voedsel, het doneren van bloed of zomaar op een willekeurig moment op de dag. Het idee is dat drives voortkomen uit een aantal verschillende bronnen (inputs) en verschillende doelgerichte gedragingen motiveren (outputs) tot verzadiging optreedt.

  • Mechanismen in het organisme zijn alle biologische regulatiesystemen in de persoon die samen optreden bij de biologische behoeften onderliggend aan de drive. De drie hoofdcategorieën van deze mechanismen zijn hersenstructuren, het endocrinesysteem en de organen. Het belangrijkste mechanisme bij honger is de hypothalamus (hersenstructuur), de hormonen glucose en insuline (endocrinesysteem), de maag, lever en de alvleesklier (organen). Deze mechanismen werken samen.

  • Mechanismen buiten het organisme zijn alle invloeden uit de omgeving; zowel cognitief, sociaal als cultureel. De omgevingsinvloeden bij honger zijn overtuigingen over calorieën (cognitief), de geur van voedsel (omgevingsinvloed), de aanwezigheid van anderen (sociaal) en idealen over de vorm van het lichaam (cultureel).

Het homeostatische mechanisme

Het homeostatische mechanisme heeft zeven regulatieprocessen die onderling met elkaar samenhangen.

Dorst

Onze lichamen bestaan voor twee derde uit water. Als het volume daarvan 2% daalt, voelen we ons dorstig. Uitdroging treedt op bij 3 of meer procent verlies van het watervolume. We verliezen voortdurend water door te zweten, te urineren, te ademen, te bloeden, over te geven en te niezen. Het lichaam heeft water hard nodig. Als we niet drinken gaan we binnen ongeveer twee dagen dood.

Fysiologische regulatie

Het water in ons lichaam bevindt zich in het intracellulaire en extracellulaire vocht. De intracellulaire vocht bestaat uit al het water in de cellen (ongeveer 40% van het lichaamsgewicht). Het extracellulaire vocht bestaat uit al het water buiten de cellen in het bloedplasma en de interstitiële vloeistof (ongeveer 20% van het lichaamsgewicht). Dorst komt dus voort uit deze twee bronnen. Daarom is er een double-depletion model van dorst opgesteld. Als het intracellulaire vocht aangevuld dient te worden, treedt osmometrische dorst op. Wanneer het extracellulaire vocht aangevuld moet worden, treedt volumetrische dorst op. Hypovelumia (afname van het plasmavolume) veroorzaakt volumetrische dorst, en hypovelumia zorgt dat het stopt.

Dorst activatie

Uit onderzoek blijkt dat osmometrische dorst de voornaamste oorzaak is van dorst activatie. Dorst wordt vooral veroorzaakt door uitgedroogde cellen.

Dorst verzadiging

Uit onderzoek is gebleken dat één van de negatieve feedbacksystemen bij dorst zich bevindt in de mond. Nadat er vaak geslikt is, stopt het drinken. De maag heeft, evenals de mond, een stopsysteem. In het cardiovasculaire systeem bevindt zich ook een mechanisme dat het brein laat weten of de waterniveaus boven of onder normaal zijn. De cellen zelf hebben ook een negatieve feedbackmechanisme. De waterconsumptie helpt niet tegen de dorst wanneer de cellen niet volledig gehydrateerd zijn. Er bestaan dus meerdere negatieve feedbacksystemen voor dorst; in de mond, de maag en de cellen. Daarnaast spelen ook de nieren, de hypothalamus en een aantal specifieke hormonen een rol. Wanneer de hypothalamus intracellulaire krimp waarneemt (veroorzaakt door lage waterniveaus), wordt een hormoon vrijgegeven in het bloedplasma dat een boodschap zendt naar de nieren die water apart houden (door in sterkere mate geconcentreerde urine af te geven). De hypothalamus bevat ook zoutconcentratie-gevoelige cellen die kunnen onderscheiden hoe hoog de zoutconcentratie is (hoge zoutconcentraties corresponderen met lage waterniveaus; lage zoutconcentraties corresponderen met hoge waterniveaus). Als de hypothalamus een laag bloedvolume en een hoge zoutconcentratie bemerkt (gerelateerd aan weinig water), stimuleert deze de hypofyse om een antidiuretisch hormoon (ADH) af te geven. Dit hormoon communiceert de boodschap aan de nieren dat ze water moeten bewaren.

Omgevingsinvloeden

Bij mensen is de belangrijkste omgevingsinvloed bij het drinken de smaak. Wanneer aan gewoon water een smaakje wordt gegeven wordt de stimulans het te drinken groter. Per smaak verschilt de stimulerende waarde. Mensen drinken vaak frisdrank en thee alleen om de smaak. Drinken gebeurt om drie redenen 1) Dorst-gerelateerd drinken van water 2) Niet-dorst-gerelateerd drinken, vanwege de smaak 3) Niet-dorst-gerelateerd drinken vanwege aantrekkingskracht van of verslaving aan een substantie in het water (en niet het water zelf).

Honger

Eetlust (korte termijn)

Cellen hebben glucose nodig om energie te produceren. Het orgaan dat de hoeveelheid glucose in het bloed waarneemt, is de lever. Als de glucosespiegel in het bloed laag is, zendt de lever een signaal naar de laterale hypothalamus (LH), het hersengebied dat verantwoordelijk is voor de psychologische ervaring van honger. Stimulatie van de LH is belangrijk omdat het ervoor zorgt dat mensen gaan eten. Het hersengebied verantwoordelijk voor het stoppen met eten is de ventromediale hypothalamus (VMH). Wanneer deze wordt gestimuleerd reageert de VMH als het bevredigingsgebied van het brein: het negatieve feedback systeem van eetlust. Zonder VMH worden mensen chronische overeters die hun lichaamsgewicht verdubbelen. De VMH wordt gestimuleerd doordat de lever waarneemt dat de glucosespiegel hoog is, een doorbloede maag (tijdens het eten) en de afgifte van cholecystokinin. Volgens de glucostatische hypothese neemt eetlust toe en af in reactie op de veranderingen in de hoeveelheid glucose in het plasma. De LH bevat gespecialiseerde neuronen die reageren op de belonende eigenschappen van voedsel, zoals de smaak, en deze neuronen worden alleen geactiveerd als de mens al ietwat hongerig is. Eetlust neemt ook toe en af als gevolg van samentrekkingen van de maag en de lichaamstemperatuur. Koude temperaturen stimuleren eten. Dat is ook de reden dat we in de winter meer eten dan in de zomer. De voornaamste regulator van honger is de maag. De maag leegt zichzelf met 210 calorieën per uur. Met een volle maag heb je geen honger, met een maag die voor 60% leeg is heb je een beetje honger; met een maag die 90% leeg is heb je veel honger.

Energiebalans (lange termijn)

Net zoals glucose produceert ook vet (vetweefsel) energie. Volgens de lipostatische hypothese zal het vetweefsel hormonen (zoals ghreline) afgeven in de bloedsomloop om de voedselinname te doen toenemen wanneer de vetmassa onder de homeostatische balans komt. Wanneer de vetmassa boven de homeostatische balans komt, zullen andere hormonen worden afgegeven, zoals leptine. Hormonen spelen een belangrijke rol in het toe- en afnemen van honger. Ghreline is een hormoon dat aangemaakt wordt in de maag, in de bloedsomloop komt, en waargenomen wordt door de laterale hypothalamus. Dankzij ghreline ontvangt de laterale hypothalamus de boodschap van de maag en de ingewanden: er is weinig voedsel. Wanneer deze fysiologische boodschap psychologisch vertaald wordt, geeft dit een hongergevoel. Een ander belangrijk honger-gerelateerd hormoon is leptine. Het wordt aangemaakt door vetcellen in het lichaam, opgenomen in het bloed, en waargenomen door de ventromediale hypothalamus. Dankzij leptine ontvangt de ventromediale hypothalamus de boodschap van de vetcellen: Er is teveel voedsel. Wanneer deze fysiologische boodschap vertaald wordt in een psychologische boodschap, geeft dat een gevoel van verzadiging.

Set-point theory (Keesey, 1980)

Deze theorie stelt dat elk individu een biologisch bepaald lichaamsgewicht heeft oftewel een ‘vet thermostaat’ die door genen wordt bepaald bij de geboorte. Genen creëren individuele verschillen in het aantal vetcellen per persoon. Volgens de set-point theorie hangen hongeractivatie en verzadiging af van de grootte van iemands vetcellen, deze varieert over tijd. Wanneer de grootte van de vetcellen afgenomen is (bijvoorbeeld door diëten), neemt de honger toe en dit houdt aan tot het eetgedrag de vetcellen in staat stelt hun natuurlijke (set point) grootte terug te krijgen. Mensen erven genetisch een relatief consistente verteringssnelheid. Toch is dit proces wel aan verandering onderhevig. De ‘set point’ neemt toe met de leeftijd, metabolisme neemt af als gevolg van een dieet en een chronisch teveel aan voedsel zorgt dat de grootte van de vetcellen en de hoeveelheid vetcellen toeneemt en al deze processen zorgen dat de set point hoger wordt.

Omgevingsinvloeden

Omgevingsinvloeden zoals het moment van de dag, stress, het zien, de geur en de smaak van voedsel beïnvloeden eetgedrag. Eetgedrag neemt toe als er grotere variëteit aan voedsel beschikbaar is. Hoe groter het aantal smaken, hoe groter de voedselinname. Een grote voedselbeschikbaarheid en grote porties zorgen dat mensen overeten. Eten is vaak een sociale gelegenheid. Mensen eten tot 50% meer en langer in aanwezigheid van anderen dan wanneer ze alleen zijn. Dit geldt vooral wanneer die anderen familie of vrienden zijn. Sociale druk om te eten of te diëten vormt een andere omgevingsfactor. Wanneer iemand obese vrienden heeft, neemt de kans zelf obees te worden met 50% toe. Dit geldt vooral voor broers, zussen en vrienden van dezelfde sekse.

Zelfregulatie invloeden

Cognitief gereguleerde eetgewoontes

Door middel van diëten wil de diëter ervoor zorgen dat het eetgedrag onder cognitieve controle komt te staan in plaats van onder fysiologische controle. Het probleem is echter dat de cognitieve controle geen negatief feedbacksysteem heeft. Diëters zijn daarom om twee redenen kwetsbaar voor overeten. Ten eerste is de cognitieve controle en de wilskracht niet sterker dan de fysiologische controle en het hongergevoel, wat diëters wel graag zouden willen. Ten tweede kunnen de omgeving (alcohol, aanwezigheid van anderen) en onze gevoelens (depressie, bezorgdheid) ons gemakkelijk afleiden van de cognitieve controle over wat we aan het doen zijn.

Ingehouden afgifte situaties

Onder omstandigheden van bezorgdheid, stress, alcohol, depressie of blootstelling aan vet voedsel zijn diëters erg kwetsbaar voor disinhibitie van hun cognitief gereguleerde eetgedrag. Wanneer ze na een poos weinig gegeten te hebben worden blootgesteld aan voedsel met veel calorieën, kunnen ze zich niet inhouden en gaan ze overeten. Depressie en bezorgdheid kan ook een trigger zijn om veel te eten, evenals alcohol.

Gewichtstoename en obesitas

Obesitas is de medische term voor een conditie van toegenomen lichaamsgewicht van dergelijke ernst dat het zorgt voor gezondheidsconsequenties, een vergroot risico op hartziekten, diabetes, ademhalingsproblemen en kanker. Van alle volwassenen is 35% aan te merken als obees of morbide obees. Voorkomen (door middel van bewegen en gezond eten) is beter dan genezen. De enige manier waarop mensen kunnen genezen van obesitas is door middel van zelfregulerende strategieën zoals mindfullness, bewustzijn van omgevingsinvloeden op het eetgedrag en een toename van fysieke activiteit.

Seks

Fysiologische regulatie

Bij mensen wordt seksueel gedrag beïnvloed door hormonen. De sekshormonen zijn androgenen (zoals testosteron), oestrogenen, progesteron en oxytocine. Op 40-jarige leeftijd nemen de testosteron niveaus bij de man elk jaar met 1% af. Bij mannen en vrouwen nemen de seksuele verlangens en de hieraan onderliggende hormonen gestaag af vanaf mid-20. Androgenen dragen het meest bij aan de seksuele motivatie van mannen (mannen hebben 10x zoveel testosteron als vrouwen), en oestrogenen dragen het meest bij aan de seksuele motivatie van vrouwen. Ook bij vrouwen spelen androgenen een rol in het reguleren van seksuele motivatie. Mannen en vrouwen ervaren seksueel verlangen op een verschillende manier. Bij mannen is het verband tussen fysiologische opwinding en psychisch verlangen groot. In aanwezigheid van een seksueel opwindende trigger (zoals stimulatie door een seksuele partner) vertonen mannen een drie-fase responsecyclus (verlangen, opwinding, orgasme). Na het orgasme keert de man relatief snel terug naar de baseline conditie. Bij vrouwen is het verband tussen fysiologische opwinding en psychisch verlangen zwak. Het verband tussen vaginaal witverlies en verlangen is laag en soms niet aanwezig. Dus het seksueel verlangen van een vrouw kan niet worden voorspeld en verklaard door de fysiologische behoefte of opwinding. De seksuele opwinding van vrouwen is responsief aan relationele factoren, zoals emotionele intimiteit. Emotionele intimiteit gaat vooraf aan seksuele opwinding. Seks begint daarom bij vrouwen met intimiteitsbehoeften, niet met seksueel verlangen. Verlangen en opwinding, maar ook plezier en bevrediging zijn van belang. Seks stimuleert het beloningscircuit van het brein. Seksueel verlangen hangt samen met de activatie van de posterieure insula, liefde hangt meer samen met de activatie van de anterieure insula. Seksuele gedragingen zijn het vasthouden van de hand, aanrakingen, knuffelen, kussen en de stimulatie van de geslachtsorganen. Deze gedragingen stimuleren de hypothalamus tot het vrijgeven van het hormoon oxytocine in de bloedsomloop. Wanneer oxytocine wordt vrijgegeven, geeft dit plezierige gevoelens die sociale verbondenheid aanmoedigen. Bij vrouwen wordt oxytocine niet alleen tijdens seks vrijgegeven maar ook bij de geboorte van een kind en borstvoeding, waardoor een band ontstaat met het kind. Bij beide sekse faciliteert oxytocine de aantrekkingskracht tot en de binding aan de partner. Bij mannen bevorderen hoge oxytocineniveaus een grotere toewijding aan een monogame relatie. Om deze redenen wordt oxytocine vaak het liefdeshormoon genoemd.

Gezichtsmaten

De fysieke aantrekkelijkheid van een partner is wellicht de belangrijkste externe stimulus die de seksuele motivatie beïnvloedt. In Westerse culturen wordt een slank lichaam bij vrouwen gezien als aantrekkelijk. Maar dergelijke normen verschillen per cultuur. Sommige fysieke kenmerken worden gezien als universeel aantrekkelijk, zoals gezondheid (een regelmatige huid), jeugd en vruchtbaarheid. De belangrijkste voorspeller van de aantrekkingskracht van mannen, beoordeeld door vrouwen, is de taille-heup ratio. Beide mannen en vrouwen zien slanke vrouwen als aantrekkelijk. Het onderzoek naar wat mensen zien als een aantrekkelijk gezicht heeft verschillende parameters onderscheiden. Grote ogen en een kleine neus worden geassocieerd met jeugd en vriendelijkheid. Prominente jukbeenderen, en bij mannen volle wenkbrauwen en gezichtsbeharing worden geassocieerd met volwassenheid, kracht, status en competentie. Een brede glimlach en hoge wenkbrauwen worden geassocieerd met positieve emoties zoals geluk en openheid. Bij vrouwelijke gezichten worden grote ogen, een kleine neus en een kleine kin gezien als aantrekkelijk. Prominente jukbeenderen, hoge wenkbrauwen en een brede lach dragen ook bij aan een positieve beoordeling. Mannelijke gezichten met een prominente kaak en volle wenkbrauwen worden gezien als sterk en competent.

Seksuele scripts

Een seksueel script is iemands mentale representatie van de volgorde van gebeurtenissen die optreden gedurende een seksuele episode. Bij jonge mannen hangt het seksuele script samen met de seksuele responsecyclus. Bij vrouwen is het seksuele script onsamenhangender. Voor een vrouw zijn factoren als ‘verliefd worden’ belangrijker. Seksuele partners moeten overeenstemming vinden in het seksuele script, zodat seksuele en relationele bevrediging plaatsvindt. Seksuele schema’s zijn overtuigingen over het seksuele zelf die verkregen worden uit seksuele ervaringen, zowel positieve (seksueel verlangen en seksuele participatie) als negatieve (seksuele angsten, zorgen, taboes en inhibitie) aspecten. De seksuele opwinding is een combinatie van beide.

Seksuele geaardheid

Seksuele geaardheid is te zien als een continuüm van volledig homoseksueel, biseksueel tot volledig heteroseksueel. Eén derde van alle adolescenten heeft ooit homoseksuele seks gehad (meer jongens dan meisjes). Seksuele geaardheid is deels genetisch te verklaren, en deels door de omgeving. Er is echter meer onderzoek dat er op wijst dat genetica een rol speelt dan de omgeving.

Evolutionaire basis

Seksueel gedrag kent een duidelijke evolutionaire basis. Er zijn duidelijke sekseverschillen in de voorkeur voor een partner. Mannen vinden jeugd en fysieke aantrekkelijkheid belangrijker dan vrouwen dat vinden. Mannen vinden de fysieke aantrekkelijkheid van een partner noodzakelijk, terwijl vrouwen status en geld belangrijker vinden.

Stampvragen

  1. Wat is een behoefte en welke soorten worden er onderscheiden?

  2. Wat houdt de ‘drive theory’ van Hull in en welke regulatieprocessen horen hierbij?

  3. Wat houdt de ‘set-point theory’ van Keesey in?

Wat is extrinsieke motivatie? - Chapter 5

Quasi-behoeften zijn situationeel bepaalde behoeften en verlangens die geen echte fysiologische, psychologische of impliciete behoeften zijn. Voorbeelden hiervan zijn de behoefte aan een paraplu in de regen of de behoefte aan geld wanneer je in een winkelcentrum bent. Extrinsieke motivatie komt voort uit een gedragsmatig ‘doe dit, en je krijgt dat’ contract. Het gewenste gedrag wordt verkregen door een stimulans in het vooruitzicht te stellen. Extrinsieke motivatie is een door de omgeving gecreëerde reden om bepaald gedrag te vertonen of vol te houden.

Stimulansen

Een stimulans is een omgevingsfactor die een persoon aantrekt of afhoudt van een bepaalde gedraging. Stimulansen gaan altijd vooraf aan gedrag en creëren bij het individu de verwachting dat er aantrekkelijke of onaantrekkelijke consequenties in het vooruitzicht zijn. De stimulerende waarde van een omgevingsfactor is aangeleerd door ervaring. Stimulansen verschillen van consequenties omdat ze altijd voorafgaan aan gedrag, terwijl consequenties volgen op gedrag.

Bekrachtigers

Uit praktisch oogpunt is het definiëren van een bekrachtiger makkelijk. Het is een object of gebeurtenis in de omgeving die het gedrag doet toenemen. Uit theoretisch oogpunt is de definitie moeilijker. Er zijn verschillende verklaringen voor het feit dat bekrachtigers gedrag doen toenemen. De bekrachtiger:

  1. Zorgt dat de drijfveer afneemt

  2. Zorgt dat de arousal afneemt

  3. Zorgt dat de arousal toeneemt

  4. Is aantrekkelijk voor de persoon

  5. Voelt goed

  6. Maakt het mogelijk iets leuks te doen

Men kan gedrag sturen door het aanbieden van bepaalde bekrachtigers.

Positieve bekrachtigers

Een positieve bekrachtiger is een stimulus in de omgeving die er voor kan zorgen dat de kans op het gewenste gedrag toeneemt. Voorbeelden hiervan zijn geld, complimenten, prijzen en eten.

Beloningen

Een extrinsieke beloning is een gift van een ander persoon in ruil voor een dienst of prestatie. Het verschil tussen een beloning en een bekrachtiger is dat alle positieve bekrachtigers beloningen zijn, terwijl sommige beloningen als positieve bekrachtigers dienen (omdat niet alle beloningen zorgen dat het gedrag toeneemt). Beloningen werken soms, maar soms ook niet.

Werkt belonen? Zorgen ze dat wenselijk gedrag toeneemt?

Wat alle beloningen doen, is het triggeren van dopamine-afgifte en waardoor het behavioral activation system (BAS) wordt geactiveerd. Omgevingsstimuli die ervoor zorgen dat dopamine vrijkomt, veroorzaken positieve gevoelens, zoals hoop en interesse. Een extrinsieke beloning wekt positieve emoties op. Wanneer een extrinsieke beloning gewoon wordt, ofwel altijd volgt op het gedrag, wordt de dopamine niet langer afgegeven.

Negatieve bekrachtigers

Een negatieve bekrachtiger is een omgevingsstimulus die, na verwijdering, de kans groter maakt op vertonen van het gewenste gedrag. Negatieve bekrachtigers zijn aversieve, irriterende stimuli. Mensen zijn geneigd er aan te willen ontsnappen of ze te vermijden.

Bestraffingen

Een bestraffing is een omgevingsstimulus die de kans op het vertonen van ongewenst gedrag doet afnemen. Voorbeelden hiervan zijn kritiek, gevangenisstraffen en openbare spot. Het onderscheid tussen bestraffingen en negatieve bekrachtigers is lastig. Bestraffingen zorgen dat zorgen dat ongewenst gedrag afneemt; negatieve bekrachtigers zorgen dat ontsnappings- of vermijdingsgedrag toeneemt. Bestraffingen kunnen aversieve stimuli zijn, maar kunnen ook inhouden dat een positieve stimulus weggenomen wordt. Een voorbeeld hiervan is het afpakken van speelgoed van een kind.

Werkt straffen? Zorgt bestraffing dat ongewenst gedrag vermindert?

Bestraffing is een populaire, maar ineffectieve strategie. Het creëert zelfs veel ongewenste bijwerkingen, zoals negatieve emoties en een verstoorde relatie tussen de straffer en bestrafte. Eén van de meest controversiële straffen is lichamelijk straffen oftewel billenkoek. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de korte- en de lange termijn consequenties van straffen. Op de korte termijn kan lijfstraffen werken omdat het ongewenste gedrag afneemt. Maar op de lange termijn kan billenkoek juist negatieve consequenties hebben. Kinderen die vaker geslagen worden, vertonen later onder andere meer antisociaal, agressief en crimineel gedrag. Lichamelijke straffen wordt dus niet aangeraden. Maar wat werkt wel? Preventie werkt het best. In plaats van te straffen is het beter positief gedrag aan te moedigen. Een andere strategie is het negeren van ongewenst gedrag en de focus te leggen op het gewenste gedrag. Voor ouders en leraren geldt: In plaats van een bestraffer dien je een bekrachtiger, coach en rolmodel te zijn.

Intrinsieke motivatie

Intrinsieke motivatie is de innerlijke neiging om nieuwe dingen en uitdagingen te zoeken, jezelf te trainen in vaardigheden, te ontdekken, en te leren. Mensen ervaren intrinsieke motivatie omdat ze psychologische behoeften hebben. Intrinsieke motivatie is de uitdrukking van psychologische behoeftebevrediging. Het gevoel autonoom, competent en verbonden te zijn met anderen is belangrijk. Wanneer mensen zich zo voelen, drukken ze hun intrinsieke motivatie uit door te zeggen: ‘Dat is interessant’, of: ‘Ik geniet ervan dat te doen’.

Wat is er zo positief aan intrinsieke motivatie?

Wanneer mensen intrinsiek gemotiveerd zijn, ontwikkelen ze zich en groeien ze. Ze tonen initiatief, verbreden hun interesses, gedragen zich spontaan en creatief, streven er naar te leren, verwerken informatie beter, vertonen een groter uithoudingsvermogen en ervaren meer positieve emoties, levendigheid en welzijn.

Intrinsieke motivatie versus extrinsieke motivatie

Het extrinsiek belonen van een taak waar een individu intrinsiek voor gemotiveerd is, zorgt dat de intrinsieke motivatie afneemt. Wanneer het spelen van een spelletje een extrinsieke beloning oplevert, zal dit zorgen dat de taak later minder intrinsiek gemotiveerd uitgevoerd zal worden. Extrinsiek belonen kan positieve, maar ook negatieve effecten hebben. Het verstoort het leerproces en de ontwikkeling van autonome zelfregulatie. Extrinsieke motivatie kan intrinsieke motivatie dus ondermijnen, maar dit is niet altijd het geval. Beloningen doen intrinsieke motivatie alleen afnemen als de beloning verwacht wordt. Onverwachte beloningen ondermijnen intrinsieke motivatie niet. Ten tweede zullen alleen tastbare beloningen zoals geld of eten intrinsieke motivatie ondermijnen. Dit geldt niet voor verbale beloningen zoals complimenten en positieve feedback.

Voordelen van stimulansen, consequenties en beloningen

Externe regulatie werkt niet alleen maar negatief en averechts. Wanneer verbale en onverwachte beloningen ingezet worden, kan dit positief uitwerken. Ten tweede kunnen beloningen ingezet worden bij taken die intrinsiek weinig motiverend zijn, maar wel van groot sociaal belang. Extrinsieke beloningen hebben geen effect op intrinsieke motivatie wanneer de persoon de taak al bij voorbaat oninteressant vond. Stimulansen, consequenties en beloningen hebben voordelen, afhankelijk van de situatie. Een voorbeeld is een oninteressante, maar noodzakelijke taak zoals de afwas. Als je kinderen niet stimuleert, doen ze die niet. De vraag is niet: ‘Moet ik belonen of niet?’ maar ‘Hoe moet ik belonen?’.

Cognitieve evaluatie theorie

Een doel achter een extrinsieke motivator is het sturen van andermans gedrag. Een tweede doel is het communiceren van competentie en feedback geven op het functioneren.. De cognitieve evaluatie theorie stelt dat alle externe factoren een controlerend en informationeel aspect hebben (Deci & Ryan, 1985a). De theorie is een manier om de motivationele effecten van een extrinsieke factor te voorspellen. De theorie verklaart hoe een extrinsieke factor (geld, deadlines) intrinsieke en extrinsieke motivatie beïnvloedt, gemedieerd door het effect van de extrinsieke factor op de psychologische behoefte aan competentie en autonomie. Of een extrinsieke factor motivationeel constructief of destructief is, hangt af van de controlerende en informationele aspecten van de extrinsieke factor.

Lof

Lof functioneert als een extrinsieke factor. Anderen geven je feedback of je goed gepresteerd hebt. Dit geeft lof een heel informatieve functie. De motivationele functie van lof ligt aan de manier waarop het gegeven wordt.

Competitie

Een tweede illustratie van een externe factor is interpersoonlijke competitie. Competitie zorgt dat de intrinsieke motivatie voor de taak afneemt omdat het alleen nog draait om winnen. De motivationele moraal van het verhaal is dat intrinsieke motivatie blijft wanneer mensen zich competent en autonoom voelen. De externe factor (zoals competitie of lof) moet worden gepresenteerd op een manier die niet-controlerend en informationeel is.

Soorten extrinsieke motivatie

De 4 types van extrinsieke motivatie zijn: externe regelgeving, interne regelgeving, geïdentificeerde regelgeving en geïntegreerde regelgeving.

Externe regelgeving

Externe regulatie is het prototype van niet-zelf-bepaalde extrinsieke motivatie. Gedragingen die extern gereguleerd zijn, zijn gericht op het krijgen van een beloning, het vermijden van straf of het voldoen aan eisen van anderen. Vergeleken met de andere soorten extrinsieke motivatie zijn mensen die gemotiveerd worden door externe regulatie geneigd slechter te functioneren en ze vertonen minder goede resultaten.

Interne regelgeving

Interne regelgeving wordt gemotiveerd door schuld, gedachten als ‘Ik zou moeten...’. De persoon voelt druk vanuit de omgeving om het gedrag te vertonen. Het gaat om dingen die je jezelf oplegt omdat je denkt dat het verwacht wordt door je ouders of de culturele omgeving.

Geïdentificeerde regelgeving

Dit is geïnternaliseerde en autonome (zelf-bepaalde) extrinsieke motivatie. De persoon accepteert vrijwillig dat het gedrag van belang of nuttig is. Door het internaliseren wordt het gedrag zelfbepaald en vrijwillig uitgevoerd.

Geïntegreerde regelgeving

Hier gaat het om het meest autonome soort extrinsieke motivatie. Geïntegreerde integratie is het proces waarbij het individu de geïdentificeerde waarden en gedragingen in zichzelf integreert. Het is een ontwikkelingsproces. Het hangt samen met de meest positieve uitkomsten, zoals prosociale ontwikkeling en psychologisch welzijn.

Internalisering en integratie

Internalisering is het proces waarin een individu een extern voorgeschreven regel, gedraging of waarde internaliseert. Integratie is het verder transformeren van de geïnternaliseerde regel, gedraging of waarde in het zelfbeeld van de persoon tot het echt voortkomt uit het zelf. Deze processen zijn belangrijk omdat de internalisering van gedragingen, waarden en regulaties in sterke mate bepaald hoe prosociaal, competent en gelukkig een persoon is.

Demotivatie

Dit betekent letterlijk ‘zonder motivatie’. Het duidt op motivationele apathie. Het is een gecompliceerd construct omdat het bestaat uit vier aspecten die met elkaar samenhangen. Deze aspecten zijn: weinig vermogen ervaren, weinig moeite doen, weinig waarde hechten en een onaantrekkelijke taak die uitgevoerd moet worden. Het is de slechtste soort motivatie omdat het een voorspeller is van slecht functioneren.

Hoe motiveer ik anderen tot het uitvoeren van oninteressante activiteiten?

De eerste optie is het geven van een beloning wanneer een taak wordt uitgevoerd. Het willen hebben van de beloning zal dan het uitvoeren van de taak motiveren. We moeten erkennen dat externe beloningen samenhangen met slecht functioneren en onbedoelde bijeffecten. Er is onderzoek gedaan hoe we dan wel kunnen motiveren. Uit dit onderzoek komen er twee manieren naar voren: verklarende rationales en interesse-verhogende strategieën. Deze zullen hieronder besproken worden.

Verklarende rationales

De eerste manier is om een verklarende rationale te bieden ofwel een verbale verklaring waarom moeite wordt besteed aan de oninteressante activiteit. Dit kan de taak waarde geven en zorgen voor internalisering en geïdentificeerde regulatie.

Interesse-verhogende strategieën

De tweede manier is het toepassen van interesse-verhogende strategieën. Voorbeelden hiervan zijn het stellen van een doel of het bieden van een stimulerende omgeving waarin de taak wordt uitgevoerd (zoals achtergrondmuziek of de aanwezigheid van een vriend).

Stampvragen

  1. Wat is een stimulans?

  2. Wat betekent de begrip positieve bekrachtiger?

  3. Wat wordt er bedoeld met een bestraffing en wat is het verschil met negatieve bekrachtigers?

  4. Wat is intrinsieke en extrinsieke motivatie?

  5. Wat houdt de cognitieve evaluatie theorie in?

  6. Uit welke aspecten bestaat het concept demotivatie?

Wat houdt de organismische benadering van de psychologische behoeften in? - Chapter 6

Psychologische behoeften van het organisme

De drie psychologische behoeften, namelijk autonomie, competentie en verbondenheid, zijn de psychologische behoeften van de mens. Deze worden geboden door de omgeving. Daarom proberen mensen een geschikte omgeving te kiezen om in te leven. Dit is de organismische benadering. Dit hoofdstuk is gebaseerd op deze benadering.

Het individu en de omgeving

De relatie tussen een persoon en zijn omgeving is wederkerig. De omgeving reageert op de persoon en andersom. Dit hoofdstuk gaat over persoonlijke doelen en psychologische behoeften.

Persoon-omgeving synthese versus conflict

De uitkomst van de persoon-omgeving interactie is een steeds verandere synthese waarin de behoeften van het individu worden vervuld of gefrustreerd door de omgeving, en waarin de omgeving het individu nieuwe vormen van motivatie biedt. Synthese ofwel harmonie tussen persoon en omgeving is in het dagelijks leven zichtbaar op vier manieren: betrokkenheid, ontwikkeling, gezondheid en welzijn. Conflict ofwel disharmonie is in het dagelijks leven eveneens zichtbaar op vier manieren: vervreemding, achteruitgang, verval en ziekte.

Betrokkenheid

Betrokkenheid is de mate waarin een individu opgaat in een activiteit. Wanneer mensen sterk betrokken zijn, geven ze aandacht, doen ze moeite, houden ze vol ondanks tegenslagen, denken strategisch, stellen doelen, maken plannen, stellen vragen, en dragen constructief bij. Betrokkenheid komt volgens de organismische theorie voort uit het najagen van de persoonlijke behoefte aan autonomie en competentie.

Ontwikkeling

Ontwikkeling is de mate waarin iemand volwassen, verantwoordelijk, authentiek en effectief is. De vruchten van persoonlijke groei zijn effectief functioneren, het verdiepen van interesses, leren, talenten en vaardigheden ontwikkelen, hogere eigenwaarde en het ontwikkelen van een eigen identiteit.

Gezondheid

Gezondheid is het functioneel werken van de geest en het lichaam, en de afwezigheid van ziekte en pathologie. Gezondheid hangt af van menselijk gedrag zoals het eten van fruit en groenten, tanden poetsen, bewegen en medicijnen innemen.

Welzijn

Welzijn is een positieve mentale gezondheid en het vertonen van positieve emoties, de afwezigheid van negatieve emoties, betekenisgeving en tevredenheid met het leven. Mensen zijn gelukkiger wanneer aan hun psychologische behoeften wordt voldaan.

Autonomie

Autonomie is de psychologische behoefte aan zelfbesturing en eigen inbreng. Gedrag is zelfbepaald wanneer uit eigen interesses en voorkeuren wordt gehandeld. In hoeverre je jezelf autonoom voelt, kan verschillen van moment tot moment. Het is dus meer een staat dan een trek. De subjectieve ervaring van autonomie wordt gevormd door het intern ervaren van oorzakelijkheid, vrijwilligheid en eigen keuze.

Keuze

Het bieden van keuzes zorgt er over het algemeen voor dat de intrinsieke motivatie en ervaren autonomie toeneemt. Wanneer iemand gedwongen wordt uit voorgeprogrammeerde opties te kiezen, zorgt dit echter niet dat de intrinsieke motivatie toeneemt. Sommige onderzoekers argumenteren dat het aanbieden van te veel opties overweldigend en demotiverend kan zijn. Alleen wanneer mensen een echte keuze hebben, en wanneer de keuzes betekenisvol zijn in hun ogen, dragen ze bij aan hun gevoel van autonomie. Het vergroten van iemands autonomie en het controleren van andermans gedrag zijn tegengesteld aan elkaar. Het aanmoedigen van autonomie wordt meestal gedaan door te praten en door vragen te stellen zoals ‘Wat is belangrijk voor je? Wat vind je interessant?’ Verder is het belangrijk om goed te luisteren en open staan voor de inbreng van de ander. Mensen met een autonomie-aanmoedigende motivatie stijl proberen het enthousiasme, initiatief en de motivatie van de ander te prikkelen. Om de ander te motiveren tot het uitvoeren van oninteressante taken kan het helpen de waarde en betekenis van de taak over te brengen. Dit noemen we het bieden van een verklarende rationale. Dit biedt de ander de mogelijkheid om opgelegde regels of grenzen vrijwillig te accepteren en te internaliseren. Wanneer iemand geen motivatie heeft, kan het helpen empathisch naar diegene te luisteren en vervolgens samen te werken in het oplossen van het motivationele probleem. Een ander belangrijk aspect is geduld. Geduld is de kalmte bewaren. Het tonen van geduld geeft de ander de tijd en de ruimte die hij nodig heeft om een betere manier te ontdekken zich te gedragen, andere doelen te stellen of een probleem op te lossen. Eveneens van belang is het herkennen en accepteren van uitingen van negatieve gevoelens. Het is belangrijk goed te luisteren wanneer iemand negatieve gevoelens uit, deze te accepteren en vervolgens samen te werken aan het oplossen van de oorzaak van de negatieve gevoelens. Het ontvangen van steun bij het ontwikkelen van autonomie biedt veel voordelen. Het bevordert de motivatie, betrokkenheid, ontwikkeling, leren, prestatie en welzijn. Ook het geven van steun bij het ontwikkelen van autonomie biedt voordelen, omdat de relatie met de ander verbetert. Kinderen die door een docent werden aangemoedigd op een autonomie-aanmoedigende manier genoten meer van de activiteit, waren sterker intrinsiek gemotiveerd, creatiever en presteerden beter.

Competentie

Competentie is de psychologische behoefte effectief te zijn, het trainen van capaciteiten en vaardigheden en het streven naar ergens in uit te blinken. De behoefte zorgt ervoor dat we zoeken naar uitdaging, moeite doen en strategisch denken om ze te overwinnen. Wanneer we vooruitgang boeken in het ontwikkelen en uitbreiden van vaardigheden wordt de behoefte bevredigd. We krijgen het fijnste gevoel nadat we geslaagd zijn in een optimale uitdaging. Het ultieme geluk vinden we als we ervaren in een ‘flow’ te zijn. Dit is concentratie, opgaan in een activiteit terwijl je sterk betrokken voelt bij de activiteit. Dit wordt gezien als een heel plezierige ervaring. Wanneer een taak niet te makkelijk is, niet te moeilijk maar wel uitdagend, is de kans op het ervaren van flow het grootst. Wanneer er balans is tussen vaardigheid en uitdaging kan elke activiteit zorgen dat je in de flow komt. Het ervaren van flow verbetert prestatie omdat de ervaring van flow zo fijn is dat mensen het willen herbeleven. De betrokkenheid op de taak zorgt dat de vaardigheden verbeteren en op de lange termijn prestatie. De omgeving die geboden wordt, kan de kans op het ervaren van een flow groter maken. Zo’n ideale omgeving heeft de volgende kenmerken: duidelijke doelen en feedback, begeleiding bij het ontwikkelen van vaardigheden, hulp, instructie, coaching en optimale uitdagingen. Dit wordt ook wel genoemd: ‘het bieden van een gestructureerde leer-omgeving’. Feedback op het presteren bestaat in verschillende vormen. Het kan worden geboden door de taak (het inloggen in een computer), door het zelf, door sociale vergelijking en door anderen. Verbale aanmoediging wordt vaak gebruikt als positieve feedback, maar dat werkt niet altijd. Feedback komt meestal vanzelf voort uit de taak, uit zelfvergelijking, uit sociale vergelijking en uit evaluatie van anderen. Wat mensen nodig hebben, is constructieve instructie en coaching. Bij optimale uitdaging is de kans op succes even groot als de kans op falen. Wanneer mensen in een sociale context worden geplaatst die scherp op falen reageert, zijn mensen eerder geneigd de uitdaging te vermijden dan die op te zoeken. Het is belangrijk dat de omgeving tolerant staat tegenover het maken van fouten.

Verbondenheid

Verbondenheid is de psychologische behoefte aan een hechte emotionele band met anderen. Het reflecteert de behoefte aan emotionele verbondenheid en interpersoonlijke betrokkenheid in hechte relaties. Het is de psychologische behoefte om te zorgen en om te weten dat er voor je gezorgd wordt, lief te hebben en je geliefd te weten. Het is de behoefte om de binding met het zelf op een authentieke, wederkerige en emotioneel betekenisvolle manier te laten voltrekken. Een voorwaarde voor verbondenheid is sociale interactie. Alleen sociale interacties met de mogelijkheid tot warmte en verzorging voldoen aan de behoefte van verbondenheid. De sociale band ontstaat als er verzekering is dat de ander om je geeft en je aardig vindt. Nog belangrijker is het dat je jouw ‘echte’ zelf kunt laten zien en dat je belangrijk bent in de ogen van de ander. Mensen die zich eenzaam voelen hebben geen hechte, intieme relaties. Kwaliteit is wat betreft relaties belangrijker dan kwantiteit. Wanneer mensen zich verbonden voelen, zijn ze minder eenzaam en minder geneigd tot depressieve gevoelens, voelen ze zich vitaler en ervaren een beter welzijn. Er zijn twee soorten relaties. De eerste soort is die tussen kennissen, of mensen die zaken met elkaar doen. De tweede is die van vriendschappen, familie en liefdespartners. Het verschil tussen de twee soorten is dat het bij de eerste gaat om individuele (zakelijke) belangen terwijl liefdevolle relaties juist gericht zijn op de behoeften en het steunen van de ander. Mensen met betekenisvolle relaties voelen zich gelukkiger en vertonen beter welzijn.

Stampvragen

  1. Op welke manieren is harmonie tussen een persoon en zijn omgeving zichtbaar?

  2. Op welke manieren is disharmonie tussen een persoon en zijn omgeving zichtbaar?

  3. Wat is een verklarende rationale?

  4. Wat is autonomie?

  5. Wat is competentie?

  6. Wat is verbondenheid?

Wat zijn impliciete motieven? - Chapter 7

Impliciete behoeften zijn onbewuste behoeften. Een impliciet motief is een psychologische behoefte die voortkomt uit de gedachten, emoties en het gedrag van een individu. Het impliciete motief heeft een voortdurende invloed op wat de persoon denkt, voelt en doet. Expliciete motieven zijn bewuste, verbaal, uitgedrukte motieven. Deze zijn meetbaar met zelfrapportage. Impliciete motieven zijn een betere maat voor het voorspellen van gedrag dan expliciete motieven. Dit hoofdstuk gaat dus over de onbewuste krachten (impliciete motieven) die voortkomen uit situationele cues. Deze cues leiden tot emotionele reacties die het gedrag en de levensstijl van mensen voorspellen, sturen en verklaren. David McLelland was een pionier op het gebied van het onderzoek naar impliciete motieven. Hij was er van overtuigd dat de gedachten, gevoelens en gedragingen van mensen beïnvloedt worden door krachten die zij niet kennen – de onbewuste motieven. Zijn conclusie was dat: 1) Impliciete motieven onbewust zijn en niet gemeten kunnen worden door zelfrapportage. 2) Impliciete motieven het gedrag en de prestatie van mensen voorspellen, terwijl expliciete motieven alleen de waarden en attitudes van mensen kunnen voorspellen.

Aangeleerde behoeften

Sociale behoeften ontstaan vanuit voorkeuren die aangeleerd zijn door ervaring en socialisatie. Deze behoeften ontwikkelen zich in ons als verworven individuele verschillen – een aangeleerd aspect van onze persoonlijkheid. Dit hoofdstuk gaat over de sociale wortels van de behoefte aan prestatie, bevestiging van anderen en macht en bespreekt hoe elke behoefte, eenmaal verworven, zichzelf manifesteert in gedachten, emoties, gedragingen en de levensstijl.

Sociale behoeften

Bij het verwerven van impliciete motieven zijn de ervaringen in de vroege kindertijd erg belangrijk. Gedurende de eerste twee jaar van het leven beginnen kinderen voorkeuren te ontwikkelen voor het ervaren van sterke positieve emoties door sociale prikkels uit de omgeving. Gedurende de kindertijd ontwikkelen de behoeften zich door de ervaringen die kinderen op doen. De sociale prikkel die de behoefte aan prestatie activeert, is ‘iets goed doen om persoonlijke competentie te tonen’. De prikkel tot de behoefte aan bevestiging is ‘De kans om anderen te plezieren en hun goedkeuring te krijgen; betrokkenheid in relaties’. De sociale prikkel die de behoefte aan macht activeert is ‘Impact hebben op anderen’. De ontwikkeling van impliciete motieven begint in de vroege kindertijd en ontwikkelt door gedurende het leven.

Hoe impliciete motieven gedrag motiveren

Impliciete motieven zijn reactief van aard. Ze ‘slapen’ tot er een mogelijke behoefte-bevredigende prikkel is die een bepaald emotioneel patroon activeert. Maar impliciete motieven zijn niet uitsluitend reactief van aard, omdat mensen ook leren te anticiperen op sociale prikkels. Gebaseerd op persoonlijke ervaring neigen mensen naar situaties waar hun impliciete behoeften bevredigd kunnen worden. De kern van impliciete motieven is het verlangen naar bepaalde emotionele ervaringen. De vraag die rijst is dan: In welke situaties voel je je het sterkst, het meest vervuld en bevredigd? Wat maakt echt gelukkig? Wanneer je weet welke activiteiten en omgevingen je gelukkig maken kan je goed inzicht krijgen in je eigen impliciete motivatieprofiel.

  1. Sterke behoefte aan prestatie: Je ervaart interesse en opwinding wanneer je uitgedaagd wordt en directe feedback krijgt op je prestatie. Je voelt je gelukkig wanneer je je doelen bereikt, persoonlijke competent bent en jezelf kan bewijzen (bijvoorbeeld bij sport).

  2. Sterke behoefte aan bevestiging: Je ervaart een rustig, kalm en warm gevoel in situatie die rust en interpersoonlijke zekerheid bieden. Je voelt je gelukkig wanneer je iemand knuffelt of aan het relaxen bent met een vriend.

  3. Sterke behoefte aan macht: Je voelt je sterk wanneer je veel arousal ervaart, een boost van epinephrine en testosteron, hoge bloeddruk en veel spierspanning. Je voelt je gelukkig wanneer je in een achtbaan zit of een speech moet houden voor een groot publiek.

Behoefte aan prestatie

De behoefte aan prestatie is het verlangen het goed te doen volgens een bepaalde standaard. Het is de onbewuste voorkeur van het individu om positief affect te ervaren, en daartoe prestatie te verbeteren. De competitie kan tegen de taak zelf zijn (voorbeeld: het oplossen van een puzzel), tegen jezelf (voorbeeld: verbreken van persoonlijk record in hardlopen) of tegen een ander (voorbeeld: hoogste score halen op een toets op school). Wanneer mensen in aanraking komen met een standaard van excellentie kunnen ze daar emotioneel op twee manieren op reageren. Ze kunnen hopen op succes, of bang zijn om te falen. Wanneer ze hopen op succes zullen ze hoop, trots, enthousiasme en opwinding voelen. Wanneer ze bang zijn om te falen zullen ze angst, bezorgdheid, schaamte en gêne voelen. Het hopen op succes leidt tot een actieve benadering van de taak, een sterke drang om de prestatie te verbeteren. De angst om te falen leidt tot een passieve benadering, tot negatieve emoties en vermijdingsgedrag, een drang om het zelf te beschermen.

De wortels van de behoefte aan prestatie

Kinderen ontwikkelen een relatief sterke prestatiedrang wanneer hun ouders hen leren onafhankelijk te zijn, hoge verwachtingen communiceren, een positief zelfbeeld leren ontwikkelen en een positieve waardering tonen voor prestatie-gerelateerde doelen. Thuis moet een stimulerende omgeving geboden worden en uitdagende ervaringen moeten mogelijk gemaakt worden.

Atkinson’s model

John Atkinson stelde een theorie op waarin vier variabelen opgenomen zijn: prestatiegedrag en zijn drie voorspellers: de behoefte aan prestatie, de kans op succes op de taak, en de prikkel tot succes. Prestatiegedrag wordt gedefinieerd als de neiging tot het benaderen van succes. De drie bepalende factoren hiervoor zijn 1) de sterkte van de behoefte aan prestatie, 2) de waargenomen kans op succes, 3) de stimulerende waarde van succes. Net zoals mensen behoefte hebben aan prestatie, hebben ze ook het motief falen te vermijden. De neiging om falen te vermijden motiveert het individu zich te beschermen tegen verlies van eigenwaarde, verlies van sociaal respect en de angst voor gêne. Atkinson stelde dat prestatiegedrag bepaalt wordt door de combinatie van de behoefte aan prestatie en het motief falen te vermijden. Hij stelde hiertoe een formule op om prestatiegedrag te voorspellen. Het definitieve model bevat drie variabelen 1) het benaderingsmotief van het individu, 2) het vermijdingsmotief van het individu, 3) de kans op succes. Mensen met een sterk streven naar prestatie vertonen een relatief groter doorzettingsvermogen op taken met een gemiddelde moeilijkheidsgraad, een voorkeur deel te nemen aan moeilijke taken, het hebben van meer aandacht voor de taak en er meer moeite voor willen doen, en het vertonen van een betere prestatie op taken met een gemiddelde moeilijkheidsgraad.

Lange termijndoelen

‘Future achievement orientation’ refereert naar de psychologische afstand van het individu tot het doel van de prestatie op lange termijn. Het belang van dit begrip is dat elk prestatiedoel dat op langere termijn loont, minder zwaar weegt dan een prestatiedoel op kortere termijn. Het lange termijnperspectief is de mate waarin het individu anticipeert op de toekomst en die integreert in het psychologisch nu. Alle doelen zijn toekomst georiënteerd maar de tijdsafstand van sommige doelen is klein (Ik wil 3 stuks fruit per dag eten) terwijl andere doelen op heel lange termijn gelden (Ik wil 100 jaar oud worden en fit blijven). Een sterke focus op korte termijndoelen leidt tot maladaptieve gedragingen zoals middelenmisbruik, delinquentie en onveilige seks. De focus op lange termijndoelen is vaak gezonder en constructiever.

Dynamics-of-action model

Dit model is een uitbreiding van de theorie van Atkinson. In dit model treedt prestatiegedrag op in een stroom van andere gedragingen. Deze gedragingen worden bepaald door drie krachten: uitlokking, inhibitie en voltrekking/voldoening.

  1. De neiging aan een prestatietaak te beginnen hangt af van de sterkte van het motief.

  2. Persistentie op de taak hangt af van de sterkte van het motief

  3. Het overgaan op een andere taak, waarbij niet langer gepresteerd hoeft te worden gebeurt wanneer de voldoening toeneemt.

Dit dynamics-of-action model is empirisch getest met een experiment (Kuhl & Blankenship). Participanten met een sterkte behoefte aan prestatie waren geneigd te kiezen voor steeds moeilijkere problemen. Deze voorkeur trad op vanwege de voldoening van het succes op de minder moeilijke problemen. Zo wilden zij een steeds moeilijkere taak zodat ze weer dat positieve gevoel van het succes zouden krijgen. Om het positieve succesgevoel te krijgen, hebben mensen met een sterke prestatiedrang een taak nodig met een minstens gemiddelde moeilijkheidsgraad. Dan pas gaan zij de prestatiedrang ervaren. Bij makkelijke taken zullen zij niet beter presteren dan mensen met een zwakke prestatiedrang. Daarnaast houden zij van interpersoonlijke competitie. Als laatste zijn mensen met een sterke prestatiedrang eerder geneigd tot ondernemerschap. Ze houden van het nemen van risico’s en verantwoordelijkheid voor eigen succes en falen.

Behoefte aan bevestiging

De behoefte aan bevestiging is geworteld in de angst voor interpersoonlijke afwijzing. Mensen met een sterke behoefte aan bevestiging zijn gericht op het vermijden van negatieve emoties zoals afwijzing en woede. De behoefte aan bevestiging is de behoefte aan goedkeuring, acceptatie en zekerheid in interpersoonlijke relaties. Een individu met een sterke behoefte aan bevestiging denkt vaak aan vrienden en relaties, heeft veel gesprekken, wordt door anderen beoordeeld als warm, eerlijk en niet-dominant. De behoefte aan bevestiging heeft een duistere kant: de angst voor afwijzing, maar ook een zonnige kant: de behoefte tot het aangaan van hechte relaties. De beste voorspeller van een sterke behoefte aan bevestiging is ouderlijke verwaarlozing in de kindertijd. Maar mensen die sterk gericht zijn op intimiteit, zijn juist gelukkig en plezierig gezelschap. Sociale isolatie en angst-oproepende situaties zorgen ervoor dat mensen een sterkere neiging ervaren om te binden aan anderen. In aanwezigheid van anderen worden mensen minder angstig. Om nieuwe vriendschappen te vormen, brengen personen met een hoge behoefte aan intimiteit veel tijd door met anderen. Ze nemen deel aan sociale groepen en bouwen stabiele en langdurige relaties op. Ook ervaren zij relaties als meer bevredigend dan mensen met een lage behoefte aan intimiteit. Sociale acceptatie, goedkeuring en bevestiging zijn belangrijk voor mensen met een sterke behoefte aan bevestiging. Verbondenheid, hechte, langdurige en wederkerige relaties zijn belangrijk voor mensen met een sterke behoefte aan intimiteit.

Behoefte aan macht

De essentie van de behoefte aan macht is een verlangen om de fysieke en sociale wereld te vormen volgens het eigen beeld of plan. Mensen met een sterke behoefte aan macht hebben de behoefte impact te hebben, controle uit te oefenen en invloed te hebben op anderen, een groep of de wereld als geheel. Het streven naar macht is draait om de behoefte aan dominantie, reputatie, status en positie. Mensen met een sterke behoefte aan macht vinden een diepe emotionele bevrediging in erkenning. Ze willen leiders zijn en interacteren met anderen op een krachtige manier. Vaak vertonen ze de voorkeur voor competitieve sport die de kans biedt macht uit te oefenen en publieke erkenning te krijgen.

Omstandigheden die het streven naar macht aanmoedigen

Ouders van kinderen met een sterke behoefte aan macht stellen hoge eisen aan hun kinderen en zijn bereid hun ouderlijke affectie niet te tonen als dat helpt om de kinderen tot een bepaalde standaard te brengen. De ontwikkeling van het streven naar macht komt voort uit reactie op kritiek van ouders en het ontbreken van verbondenheid en intimiteit. De behoefte aan macht ontstaat om de wereld te tonen dat het individu het waard is te worden gezien, aanbeden en gerespecteerd. Mensen met een sterke behoefte aan macht zoeken naar erkenning in groepen en naar manieren zichzelf zichtbaar te maken voor anderen. Mensen met behoefte aan macht praten meer en oefenen meer invloed uit. Agressie en behoefte aan macht vertonen een samenhang. Mensen met sterke behoefte aan macht rapporteren meer impulsen tot agressie. Ook vertonen zij een sterkere neiging onder stressvolle levensomstandigheden geweld te gebruiken tegen hun geliefden. Aantrekkelijke banen voor mensen op zoek naar macht zijn posities in de zakenwereld, als leraar/professor, psycholoog, journalist, geestelijke of internationaal diplomaat, etc. Verder zijn personen met een sterke behoefte aan macht meer gericht op het verkrijgen van bezittingen die macht uitstralen, zoals bijvoorbeeld een mooie auto. Ze zijn gericht op het ondernemen van actie om hun doelen te bereiken. Ze krijgen vaak wat ze willen. Streven naar macht kan positief zijn (de wereld willen verbeteren) maar ook negatief (willen dat iedereen je dient). De motivatie tot leiderschap wordt gevormd door:

  1. Een grote behoefte aan macht

  2. Een kleine behoefte aan bevestiging

  3. Een hoge inhibitie (zelfdiscipline)

Personen met een combinatie van deze drie kenmerken kunnen effectief leiderschap uitoefenen. Een sterke zelfcontrole is belangrijk om waarden die worden gecommuniceerd naar ondergeschikten zelf waar te maken.

Stampvragen

  1. Wat is een impliciet motief en wat is een expliciet motief?

  2. Hoe ontwikkelt een impliciet motief?

  3. Wat houdt de theorie van Atkinson in?

  4. Wat houdt de ‘dynamics-of-action’ model in?

  5. Wat houdt de behoefte naar macht in en hoe ontwikkelt het zich?

Wat is de functie van het stellen en nastreven van doelen? - Chapter 8

Plannen

Het cognitieve perspectief op motivatie begon in 1960 toen een drietal psychologen – George Miller, Eugene Galanter en Karl Pribram – onderzochten hoe plannen gedrag motiveren. Volgens deze pioniers hebben mensen een mentale voorstelling van wat ideaal gedragingen, ideale objecten en ideale gebeurtenissen zijn. Mensen zijn zich ook bewust van hun huidige gedrag, omgeving en gebeurtenissen. Wanneer zij inzien dat de huidige stand van zaken niet overeenkomt met hun ideaal, gaan ze over tot het maken van plannen om deze incongruentie op te heffen. De incongruentie is de motivationele bron van actie. Het plan stuurt het gedrag tot het bereiken van het ideaal aan. Het cognitieve mechanisme waardoor plannen en gedrag worden aangestuurd is het test-operate-test-exit (TOTE) model (Miller et al., 1960). ‘Test’: vergelijk de huidige stand van zaken met de ideale stand. Wanneer deze incongruent zijn met elkaar volgt de ‘Operate’: onderneem actie om het ideaal te bereiken. Vervolgens weer een ‘Test’: vergelijk de huidige stand van zaken met het ideaal. Wanneer deze congruent zijn volgt de ‘Exit’: de huidige stand van zaken is congruent met het ideaal. Plannen kunnen op korte en lange termijn gerealiseerd worden. Steeds opnieuw herhaalt het model zich. Op de lange termijn ziet het er uit als T-O-T-O-T-O enzovoorts.

Corrigerende motivatie

De meeste onderzoekers hebben het model van Miller et al. (1960) inmiddels losgelaten. Zij zien het plannen van actie niet langer zo statisch en mechanisch. Zij beschouwen plannen eerder als aanpasbaar en subject aan herziening. Mensen zijn actieve beslissers die kiezen voor bepaalde omstandigheden. Een congruentie tussen het heden en het ideaal roept niet automatisch actie op. Corrigerende motivatie activeert het beslissingsproces waarin het individu de mogelijke manieren afweegt waarop de congruentie tussen het heden en het ideaal kan worden opgeheven. Plangericht gedrag is een flexibel, dynamisch proces.

Discrepantie

Discrepantie (een synoniem voor incongruentie) is het verschil tussen de huidige staat van zijn en de ideale staat van zijn. De discrepantie heeft motivationele kenmerken. Het creëert het gevoel de huidige staat te willen veranderen. Een voorbeeld: vaststaan in het verkeer met als ideaal door willen rijden. Als je gemotiveerder wilt worden, moet je in je hoofd een ideaal creëren. Richt je op de discrepantie tussen het nu en het ideaal.

Affect en gevoelens

Gedrag is het komen van hier naar daar, het werken van een huidige naar een ideale conditie. Maar de snelheid waarmee dit wordt bereikt is ook belangrijk. Wanneer de vooruitgang snel geboekt wordt, ervaart het individu positieve gevoelens. Gevoelens als hoop en enthousiasme tonen aan dat je het beter doet dan noodzakelijk terwijl gevoelens als geluk en verrukking tonen dat je het heel goed doet. Wanneer je je ontmoedigd voelt, doe je het niet zo goed en als je verdrietig of depressief bent gaat het slecht. Bij het streven naar doelen vertellen gevoelens meer dan alleen je score. Affect stuurt gedrag. Het is een gedragsmotivator.

Soorten discrepantie

Er bestaan twee soorten discrepantie. De eerste soort is discrepantie reductie. De omgeving biedt een standaard waaraan voldaan moet worden (een ideaal). Het individu is zich daarvan bewust en vraagt zich af ‘Presteer ik op dit niveau?’. De tweede soort is discrepantie vorming. Het individu stelt een maatstaf aan zichzelf, een hoger doel om te bereiken. Er bestaan twee belangrijke verschillen tussen de soorten discrepantie. 1) Discrepantie reductie correspondeert met plan-gebaseerde corrigerende motivatie, terwijl discrepantie vorming gericht is op doelstellende motivatie. 2) Discrepantie reductie is reactief, zorgt dat tekort verdwijnt, terwijl discrepantie vorming proactief is, gericht op groei.

Doelen stellen

Over het algemeen is een doel te omschrijven als iets wat het individu wil bereiken en waar het naar streeft. Evenals plannen zorgen doelen voor motivatie. Ze richten de aandacht van mensen op de discrepantie (of incongruentie) tussen hun huidige staat en hun ideaal. Onderzoekers noemen dit ‘goal-performance discrepancy’. Mensen met doelen presteren beter dan mensen zonder doelen. Wanneer de prestatie van mensen die eerst geen doel hadden wordt vergeleken met hun prestatie met een doel, blijken ze met een doel beter te presteren. Doelen verbeteren dus prestatie en zijn daarom een interessant motivationeel construct. Het soort doel is echter van invloed op de mate waarin het doel prestatie verbeterd. Doelen verschillen in hoe moeilijk en specifiek ze zijn en hoe congruent ze zijn met het zelf.

Moeilijkheidsgraad van het doel

De moeilijkheid geeft aan hoe moeilijk het is een doel te bereiken. Hoe moeilijker het doel, hoe meer het individu in actie komt. Mensen doen moeite in de mate waarin het doel dit van hen vraagt.

Specificiteit van het doel

Dit vertelt hoe duidelijk het doel het individu informeert wat diegene moet doen. Specificiteit van een doel is belangrijk omdat specifieke doelen de aandacht richten op wat gedaan moet worden en het vermindert onduidelijkheid.

Congruentie van het doel met het zelf

Zelf-congruente doelen reflecteren de interesses, behoeften, waarden en voorkeuren van het individu. Deze doelen voelen authentiek aan en zijn in harmonie met het zelf. Het is belangrijk dat doelen congruent zijn met het zelf omdat intrinsieke motivatie en geïnternaliseerde waarden zorgen voor meer doorzettingsvermogen in het bereiken van het doel.

Moeilijke, specifieke en congruente doelen verbeteren prestatie

Er is een verschil tussen het hebben van een doel en het bereiken. Moeilijke doelen brengen het individu in actie, specifieke doelen richten de energie op de juiste taak, congruente doelen brengen het individu in actie én richten diegene op de juiste taak. Moeilijke doelen zorgen dat de moeite die in het bereiken van het doel gestopt wordt en het doorzettingsvermogen in het streven toeneemt. Specifieke doelen richten de aandacht op de juiste taak en zorgen voor een strategische planning. Zelf-congruente doelen geven een boost aan het gedrag, zorgen voor doorzettingsvermogen, richten de aandacht en inspireren een strategische planning. Doelen zorgen voor motivatie. Prestatie wordt niet alleen bepaald door motivatie maar ook door vermogen, training, coaching en hulpbronnen. Deze factoren dragen bij aan de kwaliteit van de prestatie.

Feedback

Feedback, kennis van het resultaat, zorgt dat mensen kunnen bijhouden of ze vooruitgang boeken in het bereiken van hun doel. Feedback heeft echter alleen nut als er een doel is. De combinatie van feedback met een doel kan emotionele bevrediging of juist ontevredenheid geven. Feedback geeft daarom een emotionele boost die bijdraagt aan het proces van doelen stellen.

Waarschuwing bij het stellen van doelen

Bij taken die van zichzelf oninteressant zijn, helpt het om doelen te stellen. Maar bij interessante taken die creativiteit vergen, is het stellen van doelen niet bevorderlijk voor de prestatie. Inherent interessante taken zorgen dat er als vanzelf moeite voor wordt gedaan. Mensen willen soms met elkaar conflicterende doelen bereiken. In dat geval kan het streven naar doelen leiden tot stress. Het is belangrijk niet te veel doelen tegelijk te willen bereiken. Een laatste waarschuwing betreft het stellen van doelen voor anderen. Dit wordt vaak op een verkeerde manier gedaan. Intrinsieke motivatie en creativiteit mag door het stellen van doelen niet ondermijnd worden.

Doelen stellen op lange termijn

Het individu dat streeft naar een doel op lange termijn moet doorzettingsvermogen putten uit het stellen van meerdere korte termijndoelen. Deze geven steeds een boost om het lange termijndoel uiteindelijk te bereiken. De tussendoor gestelde korte termijndoelen bieden de nodige feedback op de prestatie. Bij oninteressante taken bieden bereikte korte termijndoelen de positieve feedback en de ervaring vooruitgang te boeken, wat de intrinsieke motivatie om door te gaan met de taak bevordert. Elk korte termijndoel wat wordt bereikt, is verbonden met het lange termijndoel. Alle korte termijndoelen zorgen er uiteindelijk voor dat de kans op het bereiken van het lange termijndoel groter wordt.

Doelen nastreven

Het stellen van een doel vereist moeite, doorzettingsvermogen, gerichte aandacht en strategische planning om zich te vertalen in prestatie en het bereiken van een doel.

Mentale simulaties

In een onderzoek naar mentale simulatie wordt mensen gevraagd 1) te focussen op het doel dat ze wensen te behalen, 2) te focussen op hoe ze het doel willen behalen, of 3) nergens op te focussen. De focus op het doel bleek te interfereren met het bereiken ervan. Focus op hoe het doel bereikt wordt bleek het bereiken van het doel wel te faciliteren. Het visualiseren van fantasieën of succes produceert geen productief gedrag. In plaats van jezelf te richten op de uitkomst, moet je je bij mentale simulatie richten op plannen en probleem oplossen. Het visualiseren van het proces van het streven naar het doel faciliteert het ondernemen van actie.

Implementatie intenties

Wanneer mensen falen in het realiseren van een doel kan dit deels worden verklaard door hoe ze hun doel hebben gesteld. Een ander deel van de verklaring is simpelweg dat mensen erin falen om zich te gedragen volgens de doelen die ze voor zichzelf stellen. Een implementatie intentie is een ‘alsdan’ plan dat vooraf het proces van het streven naar het doel specificeert. Doel intentie is een doel stellen; implementatie intentie is het streven naar het bereiken van een doel. Een doel intentie specificeert wat men wil bereiken, terwijl een implementatie intentie specificeert wanneer, waar en hoe men dat doel gaat bereiken. Om een implementatie intentie te vormen heb je twee dingen nodig. Ten eerste moet je er achter zien te komen welke stappen nodig zijn om dichter bij je doel te komen. Ten tweede moet je de gelegenheid plannen waarbij je die stap gaat zetten. Implementaties zijn eigenlijk gewoon actieplannen maar er is enige vaardigheid vereist om ze te maken. Om ze effectief te laten zijn, moet de persoon anticiperen op de situatie waarin de actie uitgevoerd gaat worden. Het zijn ‘alsdan’ stellingen. Stel, je wilt meer bewegen, dan zou je de stelling kunnen formeren: ‘Als er een trap is, dan neem ik die in plaats van de lift’. Wanneer je hier al over nagedacht hebt voordat je daadwerkelijk voor de keuze staat, zal je sterker geneigd zijn automatisch de trap te nemen wanneer je wel voor de keuze staat. Mensen die implementatie intenties formuleren zullen hun doelen eerder bereiken dan mensen die dat niet doen. Alsdan stellingen zullen onbewust en automatisch door je hoofd gaan op het moment dat je actie dient te ondernemen zodat je het gewenste gedrag uitvoert. Hoe moeilijker het is een doel te bereiken, hoe belangrijker het is om implementatie intenties te vormen.

Beginnen met streven

Het streven naar doelen is geen deel van onze dagelijkse routine. Implementatie intenties zorgen er echter voor dat omgeving-gedrag omstandigheden leiden tot automatisch gedrag. Implementatie intenties helpen te beginnen met het streven naar een doel. ‘Als ik een trap zie, dan neem ik die’. Korte termijn voordelen (het eten van een lekkere maaltijd) winnen het cognitief vaak van lange termijn voordelen (een gezond lichaam). Implementatie intenties zorgen dat je dergelijke dilemma’s niet meer in je hoofd gaat uitvechten, maar automatisch het gewenste gedrag vertoont.

Doorgaan met streven

Er kunnen omstandigheden zijn die het moeilijker maken dan verwacht. Er zijn afleidingen en onderbrekingen. Een implementatie intentie die een schild kan vormen tegen dergelijke factoren is bijvoorbeeld: ‘Als er een afleiding is, dan negeer ik die’. Implementatie intenties creëren een soort ‘close-mindedness’ die de aandacht vernauwt tot doelgerichte actie. Na onderbreking kan een implementatie intentie ook helpen de taak af te maken.

Onttrekken aan doelen

Een essentieel deel van effectief streefgedrag is weten waar je moet stoppen – weten wanneer je een doel moet opgeven en moet switchen naar een alternatief. Sommige doelen zijn onbereikbaar. Dit kan allerlei oorzaken hebben: veranderende omstandigheden, persoonlijke bronnen, een ander conflicterend doel of omdat iemand simpelweg te veel doelen heeft. Het onttrekken aan doelen is het verminderen van de moeite en de toewijding aan een doel. Wanneer je beseft dat een doel onbereikbaar is heb je drie opties. 1) Je kunt doorgaan met moeite doen het doel te bereiken, 2) Je kunt stoppen met moeite doen, maar betrokken blijven bij het doel, 3) Je kunt stoppen met moeite doen en het doel opgeven. Wanneer een doel werkelijk onbereikbaar is, blijkt de laatste optie het beste voor het psychisch welzijn van de mens.

Waar komen doelen vandaan?

Soms worden doelen door anderen opgelegd, maar de meeste van de doelen komen uit het individu zelf. Het stellen van doelen zorgt voor betekenisgeving in het dagelijks leven. Een doel representeert een toekomstgericht verlangen dat het huidige gedrag stuurt. Het doel representeert een streven naar een ideaal wat voortkomt uit een manier van denken, een persoonlijkheidstrek, een biologische behoefte, een psychologische behoefte, een prikkel uit de omgeving of een aantrekkelijk rolmodel.

Stampvragen

  1. Leg het test-operate-test-exist (TOTE) model uit.

  2. Wat is het verschil tussen discrepantie reductie en discrepantie vorming?

  3. Leg de samenhang uit tussen enerzijds moeilijke en specifieke doelen, en anderzijds congruente doelen.

  4. Wat is het effectiefste om te doen om een doel te bereiken, op het doel te focussen of te focussen op hoe je het doel gaat behalen?

  5. Wat is het verschil tussen een doel intentie en een implementatie intentie?

Welke soorten mindsets zijn er? - Chapter 9

Mindset 1 Deliberative-implemental mindset

Deliberative mindset

Mensen met een open mindset bedenken wat hen leuk lijkt om te doen. De vragen die een individu met deze mindset zichzelf stelt zijn: ‘Wat wil ik?’ ‘Wat vind ik het fijnst om te doen?’. Naast persoonlijke voorkeuren let het individu ook op de haalbaarheid van een doel. ‘Heb ik wat nodig is om deze doelen te bereiken?’ en ‘Is doel A, B of C de moeite waard om het te bereiken?’. Het is een heel open-minded manier, een open proces waarin veel opties worden overwogen. Elke optie wordt afgewogen in een kosten-baten analyse. De persoon is bereid alle informatie te verzamelen gerelateerd aan alle mogelijke doelen. Wanneer een weekend of vakantie gepland moet worden, is de persoon bereid naar alle mogelijke opties te luisteren. Deze mindset is het meest geschikt bij vragen als ‘Met wie wil ik daten (of trouwen)?’, ‘Welke studie zal ik gaan doen?,’ ‘Wat voor beroep wil ik gaan uitoefenen?’.

Implemental mindset

Wanneer een doel is gesteld, gaat de persoon over naar een andere mindset: die van het streven naar het doel. Alternatieve doelen hoeven niet langer overwogen te worden. De persoon denkt niet langer aan de haalbaarheid of verkieslijkheid van alternatieve doelen maar concentreert zich op het beginnen en volhouden totdat het verkozen doel bereikt is. In deze implemental mindset is de persoon closed-minded, de aandacht is alleen gericht op informatie rondom het bereiken van het doel. Met deze mindset denken mensen optimistisch over hun gekozen optie en zijn ze overtuigd dat ze het doel gaan bereiken. Terwijl een open mindset heel waardevol en productief is in het motivationele proces van het stellen van het doel, is implementatief denken relatief productiever in het proces van het streven naar het doel.

Mindset 2 Promotion-prevention

Promotion

De focus ligt bij deze mindset op de mogelijkheid van vooruitgang. Het individu is gevoelig voor positieve uitkomsten, ziet winstmogelijkheden en houdt zich aan de strategie ‘Gewoon doen’. De focus ligt op groei, vooruitgang en vervulling van een wens of ideaal. Wanneer een ideaal is gerealiseerd, ervaart het individu blijdschap, geluk en tevredenheid. Wanneer het niet lukt om een ideaal te realiseren, ervaart het individu teleurstelling, verdriet en ontevredenheid.

Prevention

De focus ligt bij deze mindset op verantwoordelijkheid en plicht. Het individu is gevoelig voor negatieve uitkomsten, vermijdt mogelijk verlies en houdt zich aan de strategie ‘Doe het juiste’. De focus ligt op veiligheid, zekerheid en verantwoordelijkheid. De persoon streeft ernaar falen in taken, het nakomen van verplichtingen, en het vervullen van zijn verantwoordelijkheden te voorkomen. Wanneer het goed gaat, is het individu kalm en ontspannen, als het fout gaat voelt het zich angstig, ongemakkelijk en bedreigd.

Verschillende definities van succes en falen

Afhankelijk van de mindset hebben succes en falen een verschillende betekenis. Voor het individu met de promotion focus is succes vooruitgang boeken. Succes betekent dat er iets goeds, iets speciaals is gebeurd. Falen betekent dat er geen vooruitgang is geboekt ofwel er is niets gebeurd. Voor het individu met de prevention focus betekent succes de afwezigheid van verlies. Succes betekent dat er niets is veranderd, het zelf is niet aangetast. Falen betekent verlies, een pijnlijke verandering is opgetreden, er is iets slechts gebeurd. Voor het individu met de prevention focus is succes niet motiverend, terwijl falen wel activeert. Het falen roept waakzaamheid op om in veiligheid te blijven.

Verschillende strategieën in het streven naar een doel

Afhankelijk van de mindset wordt het streven naar een doel vormgegeven. Met een promotion focus kan de strategie worden gekarakteriseerd als open-minded, ontdekkend en snel geneigd tot handelen. Met een prevention focus kan de strategie worden gekarakteriseerd als voorzichtig, veilig en waakzaam. Welke strategie is beter? Het antwoord hangt af van de mindset. Wanneer een individu met een promotion focus een doel nastreeft, zoals ‘het halen van een hoog cijfer’ zal één of meer van de volgende strategieën voor diegene goed voelen:

  1. Maak het huiswerk

  2. Ga naar alle colleges

  3. Breng meer tijd door in de bieb

  4. Wees voorbereid voor toetsen

  5. Wees gemotiveerd tot het halen van een hoog cijfer

Wanneer een individu met een prevention focus hetzelfde doel heeft, zal voor diegene één of meer van de volgende strategieën goed voelen:

  • Stop met uitstelgedrag

  • Vermijd het missen van colleges

  • Breng minder tijd door op feestjes

  • Zorg dat je niet onvoorbereid bent op toetsen

  • Verlies geen motivatie tot het halen van een hoog cijfer

De ene strategie is niet per definitie beter dan de andere. Het verschilt per persoon wat beter bij je past en waar je je beter bij voelt.

Ideal self-guides and ought self-guides

Een ideal self-guide is een doel (of maatstaaf) van wat men zou willen worden. Het individu streeft ernaar te veranderen, te verbeteren en iets nieuws te bereiken. Een ought self-guide is een doel (of maatstaaf) gebaseerd op wat het individu denkt dat anderen vinden dat het doel moet doen of zijn. Beide, idealen en plichten zijn deel van het zelf. Sommige situaties en omstandigheden vragen van het individu dat het zich richt op idealen, andere op plichten. Beslissingen en gedragingen voelen goed wanneer mensen erop vertrouwen dat het nastreven van het doel past bij hun mindset. Een goed gevoel betekent dat iemands doel en strategieën met elkaar matchen. Dit zorgt dat de motivationele kracht sterker wordt. De ene strategie is niet beter dan de andere, maar per individu verschilt wat beter voelt. Beide mindsets zijn noodzakelijk voor het optimaal nastreven van een doel. Hetzelfde doel kan vrijwel altijd op verschillende manieren worden bereikt.

Mindset 3 Growth-fixed

Fixed mindset

Sommige mensen zijn ervan overtuigd dat hun persoonlijke kwaliteiten vaststaande trekken zijn. Ze zijn ervan overtuigd dat deze niet gedurende het leven zullen veranderen.

Growth mindset

Anderen zijn ervan overtuigd dat hun persoonlijke kwaliteiten veranderlijke eigenschappen zijn. Ze zijn er van overtuigd dat zijzelf en anderen kunnen groeien, beter kunnen worden, sterker en hun slechte eigenschappen kunnen ontwikkelen in betere. Deze mensen geloven dat hoe meer moeite ze doen, hoe beter ze zich persoonlijk zullen ontwikkelen.

De betekenis van inspanning

Voor de persoon met de fixed mindset betekent inspanning ‘Hoe meer je je best moet doen, hoe dommer je bent’. Meer inspanning betekent minder vermogen. Voor de persoon met de growth mindset is inspanning een middel om vaardigheden en vermogens te ontwikkelen. Bij moeilijke taken zullen mensen met een fixed mindset maladaptieve patronen ontwikkelen. Ze zullen 1) geen moeite doen, 2) zichzelf willen beschermen en daarom doen aan self-handicapping, en 3) nooit begrijpen wat inspanning voor hen kan betekenen in het leven. Een persoon met een growth mindset begrijpt wat het nut van inspanning is. Inspanning is voor diegene het middel om persoonlijke kwaliteiten te ontwikkelen. Wanneer mensen met een fixed mindset negatieve feedback krijgen, zullen ze de slechte prestatie toeschrijven aan weinig talent. Hun reactie is om minder moeite te doen om te presteren. Het individu met de growth mindset zal ervan overtuigd zijn dat hij slecht presteert omdat het niet hard genoeg zijn best heeft gedaan, en juist meer moeite gaan doen. De growth mindset is motivationeel meer adaptief en optimistischer dan de fixed mindset. Uit onderzoek is gebleken dat studenten met een growth mindset beter presteren dan studenten met een fixed mindset.

De oorsprong van de fixed-growth mindsets

Mindsets zijn cognitieve kaders die aangeleerd zijn. De manier waarop kinderen een mindset ontwikkelen is door kritiek en complimenten van ouders en leerkrachten. Kritiek en complimenten zijn signalen die het kind vertellen wat zijn persoonlijke kwaliteiten en vermogens zijn. Wanneer een kind een goede prestatie heeft geleverd, is het beter dit toe te schrijven aan de moeite die het kind gedaan heeft dan aan zijn vermogens. Hetzelfde geldt voor een slechte prestatie. Mindsets kunnen op latere leeftijd getraind en veranderd worden. Uit onderzoek bleek dat bij studenten het aanleren van een growth mindset leidde tot hogere cijfers en meer plezier in het studeren.

Verschillende fixed-growth mindsets leiden tot verschillende prestatiedoelen

Fixed-growth mindsets zijn belangrijk omdat ze bepalen welk soort doelen mensen nastreven. Mensen met een fixed mindset willen graag slim over komen. Met hun prestaties willen ze aan zichzelf en anderen bewijzen dat ze intelligent zijn. Mensen met een growth mindset vinden het belangrijk iets zo goed te doen als ze kunnen, en zoveel mogelijk te verbeteren. Hun doel is slimmer te worden door iets nieuws of belangrijks te leren. Dit is belangrijk omdat het type doel dat iemand stelt de motivatie, emotie en prestatie van het individu voorspelt. Fixed en growth mindsets kunnen gevormd worden en veranderd. Mindsets zorgen dat mensen doelen najagen gericht op prestatie of op het verbeteren van hun vaardigheden. Het is dus nodig te begrijpen wat prestatiedoelen zijn en waarom die belangrijk zijn.

Prestatiedoelen

Onderzoekers zijn geïnteresseerd in de vraag waarom een individu prestatiegedrag vertoont. Prestatiedoelen (‘Mijn doel is meer vaardigheden te ontwikkelen’) hangen samen met de vraag waarom iemand wil proberen iets te bereiken. Er zijn prestatiedoelen gericht op mastery (vaardigheid) en performance. Het individu dat vaardiger wil worden, dat zichzelf wil verbeteren, die competenter wil worden, vooruitgang wilt boeken, en uitdagingen wilt overwinnen door moeite te blijven doen. Bij performance doelen probeert het individu te tonen dat hij competent is, wil hij anderen overtreffen en slagen met weinig inspanning. Het bereiken van het doel betekent voor diegene: het beter doen dan anderen. Het ontwikkelen van mastery doelen is belangrijk omdat het leidt tot positieve en productieve manieren van denken, voelen en gedragen. Mensen met dergelijke doelen prefereren uitdagende taken waar ze van kunnen leren. Ze gebruiken betere leerstrategieën, beheersen leerstof beter en zijn sterker intrinsiek gemotiveerd dan mensen met performance doelen. Wanneer de klasse theorie van Atkinson en de huidige theorieën samengevoegd worden ontstaat een nieuw model. Dit model is ontworpen door Elliot & Church (1997). Ze maakten een hiërarchisch model van benaderings- en vermijdingsgerichte prestatie motivatie.

Vermijdingsmotivatie en ziekte

De angst om te falen interfereert met prestaties en doorzettingsvermogen. Door de angst om te falen wordt vermijdingsgedrag opgeroepen. Het doel wordt het voorkomen van het maken van fouten of slecht presteren. Deze vermijdingsdoelen leiden ertoe dat mensen onderpresteren, snel opgeven en interesse verliezen in wat ze doen. Hoe angstiger mensen zijn om te falen, hoe slechter hun eigenwaarde, persoonlijke controle, levenstevredenheid en psychisch welzijn.

Mindset 4 Cognitieve dissonantie

Wanneer de overtuigingen over het zelf inconsistent zijn met wat het zelf doet, voelen mensen zich psychologisch oncomfortabel, waaraan wordt gerefereerd als ‘cognitieve dissonantie’. Hieraan tegengesteld is het begrip cognitieve consistentie, wat betekent dat overtuigingen en gedrag in overeenstemming zijn. Wanneer cognitieve dissonantie sterk is en erg oncomfortabel begint het motivationele eigenschappen aan te nemen. De persoon gaat manieren zoeken om de dissonantie te verminderen. Dit doen mensen op vier manieren:

  • Ze stappen van de dissonante overtuiging af

  • Ze verminderen het belang van de dissonante overtuiging

  • Ze raken overtuigd van iets nieuws, wat wel consonant is met hun gedrag

  • Ze vermeerderen het belang van de consonante overtuiging

Mensen kunnen dissonantie voelen wanner ze keuzes moeten maken, wanneer ze onvoldoende gerechtvaardigde acties ondernemen, wanneer ze bepaald extreem gedrag moeten verklaren en wanneer er nieuwe informatie over iets beschikbaar komt.

Keuzes

Wanneer een moeilijke keuze moet worden gemaakt ervaren mensen dissonantie. De dissonantie wordt verminderd door de gemaakte keuze te waarderen en door deze in een positief licht te zien.

Onvoldoende rechtvaardiging

Mensen kunnen niet altijd voor zichzelf rechtvaardigen wat ze gedaan hebben. Om dergelijke acties te rechtvaardigen raken mensen overtuigd van nieuwe consonante overtuigingen om zichzelf te sparen.

Rechtvaardiging van inspanning

Bij bijvoorbeeld ontgroeningsrituelen moeten mensen veel inspanning en extreme gedragingen vertonen. Deze willen ze later voor zichzelf rechtvaardigen. Omdat ze zulk extreem gedrag vertoont hebben, raken ze er extreem sterk van overtuigd dat het specifieke gedrag het waard was.

Nieuwe informatie

Wanneer je nieuwe informatie tot je neemt, heb je de kans dat deze strijdig is met je huidige overtuigingen. Het zou kunnen dat die zelfs tegenspreken. Mensen hebben in zo’n geval de neiging nog sterker overtuigd te raken van hun eigen overtuiging.

Motivationele processen onderliggend aan cognitieve dissonantie

Dissonantie kan worden gebruikt als motivator om overtuigingen of gedragingen veranderen. Dit mechanisme kan worden ingezet om productieve sociale doelen te bereiken. Overtuigingen komen voort uit wat men zegt en doet. ‘Saying, or doing, is believing’, vanwege de menselijke neiging het eigen gedrag en de eigen woorden te rechtvaardigen.

Zelfperceptie theorie

De cognitieve dissonantie theorie beargumenteert dat mensen hun overtuigingen ontwikkelen en veranderen als reactie op een negatieve motivationele-emotionele conditie, voortgekomen uit een cognitieve tegenstrijdigheid. De zelfperceptie theorie stelt dat mensen hun overtuigingen ontwikkelen en veranderen op basis van zelfobservatie. Het verschil tussen de theorieën is dat de cognitieve dissonantie theorie stelt dat overtuigingen veranderen vanwege het negatieve affect dat optreedt als gevolg van cognitieve inconsistenties, terwijl de zelfperceptie theorie stelt dat ze simpelweg gaan geloven in wat we doen of zeggen. Beide theorieën zijn correct maar toepasbaar op verschillende omstandigheden. De zelfperceptie theorie is toepasbaar wanneer de overtuigingen van mensen vaag, ambigu en zwak zijn. De dissonantie theorie is toepasbaar in situaties waarin de overtuigingen juist duidelijk en sterk zijn.

Stampvragen

  1. Wat is het verschil tussen het hebben van een ‘deliberative mindset’ (open-mindset) en het hebben van een ‘implemental mindset’ (closed-mindset)?

  2. Waar ligt de focus op bij de mindset preventie en de mindset promotie?

  3. Wat betekenen de begrippen succes en falen bij de mindset preventie en promotie?

  4. Wat betekenen de begrippen ‘ideal self-guide’ en ‘ought self-guide’?

  5. Wat zijn de vier manieren om dissonantie te doen verminderen?

  6. Wat is het verschil tussen de cognitieve dissonantie theorie en de zelfperceptie theorie?

Wat is de rol van persoonlijke overtuigingen? - Chapter 10

Motivatie tot het uitoefenen van persoonlijke controle

De focus ligt in dit hoofdstuk op de motivatie tot het uitoefenen van persoonlijke controle over wat er wel en niet met je gebeurt. In bepaalde mate zijn omgevingen voorspelbaar en beantwoorden ze aan onze controle. De mate waarin mensen proberen controle uit te oefenen hangt af van de mate waarin ze verwachten dat ze in staat zijn dat te doen. Het anticiperen op toekomstige gebeurtenissen doen mensen op basis van eerdere gebeurtenissen.

Twee soorten verwachtingen

Er bestaan twee soorten verwachtingen: verwachtingen van de eigen effectiviteit en verwachtingen van de uitkomst. De verwachting van de eigen effectiviteit is de beoordeling van de eigen capaciteit in het uitvoeren van een bepaalde actie. De verwachting van de uitkomst is de overtuiging dat een bepaalde actie zal leiden tot een bepaalde uitkomst. Beide verwachtingen dienen positief te zijn om doelgericht gedrag te vertonen.

Waargenomen controle: Het zelf, gedrag en controle

De persoon, het gedrag en de uitkomst zijn allen met elkaar verbonden. De waargenomen controle draait om het zelf. Het individu stelt zichzelf vragen als ‘Kan ik mijn huwelijk verbeteren?’, ‘Kan ik mijn gezondheid verbeteren?’ (Self -> Control) of een meer basale vraag ‘Kan ik effectief om gaan met...’ (Self -> Action).

Zelfeffectiviteit

Dit begrip is te definiëren als de beoordeling van het individu van hoe goed (of slecht) hij zal kunnen omgaan met een situatie, gegeven de vaardigheden die hij bezit en de omstandigheden waar hij zich in bevindt. Zelfeffectiviteit is niet hetzelfde als ‘vermogen’. Competent functioneren vereist niet alleen bepaalde vaardigheden maar ook de capaciteit om deze vaardigheden te vertalen in effectieve prestatie, in het bijzonder onder moeilijke omstandigheden.

Het tegenovergestelde van effectiviteit is twijfel. Twijfel interfereert met effectief denken, plannen en beslissen. De mate van zelfeffectiviteit (versus zelftwijfel) is de motivationele variabele die de mate bepaalt waarin iemand goed presteert (versus slecht) wanneer zijn vaardigheden en vermogens onder druk staan. Zelfeffectiviteit voorspelt de motivationele balans tussen het willen proberen aan de ene kant en angst, twijfel en vermijding aan de andere kant.

Bronnen van zelfeffectiviteit

De overtuiging van zelfeffectiviteit komt voort uit 1) iemands persoonlijke geschiedenis 2) observaties van anderen 3) verbale overtuigingen (pep talks) van anderen 4) fysiologische condities.

Persoonlijke geschiedenis

De mate waarin het individu gelooft dat het zich competent kan gedragen, komt voort uit de persoonlijke geschiedenis van het individu. Mensen leiden hun huidige zelfeffectiviteit af uit hun interpretaties en herinneringen van pogingen tot hetzelfde gedrag in het verleden. Van de vier bronnen van zelfeffectiviteit is de persoonlijke geschiedenis de meest invloedrijke.

Plaatsvervangende ervaring

Dit is het observeren van een ander die dezelfde gedragingen vertoont. Wanneer het individu de ander goed ziet presteren, bevordert dat het gevoel van eigen zelfeffectiviteit. Dit is andersom niet het geval. De mate waarin de prestatie van de ander de eigen effectiviteit beïnvloedt hangt af van twee factoren. Ten eerste, hoe groter de gelijkenis tussen het model en de observator, hoe groter de impact van het gedrag van het model. Ten tweede, hoe minder ervaren de observator is, hoe groter de impact van het observeren.

Verbale overtuiging (pep talks)

Pep talks overtuigen het individu dat hij zich moet richten op de persoonlijke talenten en mogelijkheden en minder op de persoonlijke zwaktes en tekortkomingen. De effectiviteit van pep talks is beperkt door de grenzen van het mogelijke (in de geest van het individu) en hangt af van de geloofwaardigheid, ervaring en betrouwbaarheid van degene die de pep talk geeft. Individuen geven zichzelf ook pep talks, meestal in de vorm van zelfinstructie. Dit kan een boost zijn voor de zelfeffectiviteit.

Fysiologische conditie

Vermoeidheid, pijn, mentale verwarring en trillende handen zijn fysiologische signalen dat de taak teveel vergt van de capaciteit van het individu. De afwezigheid van spanning, angst, bezorgdheid en stress verhoogt de effectiviteit. Ineffectiviteit verhoogt de arousal en dit leidt tot meer ineffectiviteit. Fysiologische informatie communiceert informatie over de effectiviteit wanneer deze onduidelijk is (bijvoorbeeld als iemand de taak voor het eerst uitvoert).

Vaardigheid en zelfeffectiviteit: Kip of ei?

Het ene onderzoek suggereert dat zelfeffectiviteit goede prestaties veroorzaakt. Ander onderzoek toont aan dat zelfeffectiviteit geen effect heeft op prestatie. De conclusie lijkt te zijn dat beide effecten bestaan, al is het effect van vaardige prestatie op zelfeffectiviteit sterker dan het effect van zelfeffectiviteit op een goede prestatie.

Het effect van zelfeffectiviteit op gedrag

Het overtuigt zijn van eigen effectiviteit draagt bij aan de kwaliteit van het menselijk functioneren. Overtuigd zijn van zelfeffectiviteit beïnvloedt:

  1. De keuze van activiteiten en de selectie van omgevingen

  2. De mate waarin moeite wordt gedaan en de mate van doorzettingsvermogen bij het presteren

  3. De kwaliteit van het denken en beslissen bij het presteren

  4. De emotionele reacties, in het bijzonder die gerelateerd aan stress en bezorgdheid

Keuze: selectie van activiteiten en omgevingen

Mensen kiezen voortdurend voor activiteiten en omgevingen. Over het algemeen zijn mensen geneigd omgevingen en situaties te kiezen waarin ze zich capabel voelen, terwijl ze activiteiten en situaties waarin ze niet capabel denken te zijn vermijden. Het vermijden van taken en omgevingen is vaak een zelf-beschermende daad om het zelf te beschermen tegen de mogelijkheid overweldigd te worden door eisen en uitdagingen. Door twijfel geplaagde vermijding is toepasbaar op veel sociale mogelijkheden zoals daten, dansen, deelnemen aan sport enzovoorts. Vermijding dat voortkomt uit twijfel heeft een schadelijk effect, het is zelfdestructief voor de individuele ontwikkeling. Een vermijdend patroon vernauwt de activiteiten en settingen waaraan mensen deelnemen.

Inspanning en doorzettingsvermogen

Overtuiging van zelfeffectiviteit beïnvloedt de mate waarin mensen moeite doen door te zetten. Twijfel zorgt dat mensen minder moeite doen wanneer ze in aanraking komen met moeilijkheden, en zorgt soms zelfs dat ze opgeven. Leren gaat bij moeilijke uitdagingen altijd in bepaalde mate gepaard met moeite, obstakels en frustraties. Zelfeffectiviteit leidt tot een snel herstel van de zelfverzekerdheid na zulke tegenslagen.

Denken en beslissen

Mensen die sterk overtuigd zijn van hun zelfeffectiviteit lossen problemen op een efficiëntere manier op onder stressvolle omstandigheden dan mensen die twijfelen aan hun probleemoplossende vermogens. Zij vertonen verwarring en denken negatief. Een sterk zelfeffectiviteitsgevoel zorgt dat het individu gefocust blijft op de taak. Zelftwijfel leidt af van de taak. Twijfel verslechtert de kwaliteit van beslissingen.

Emotionaliteit

Mensen met een sterke zelfeffectiviteit richten zich op de eisen en uitdagingen van de taak. Mensen met een zwakke zelfeffectiviteit richten zich op persoonlijke tekorten, wat leidt tot pessimisme, bezorgdheid en depressie. Wanneer zelfeffectiviteit toeneemt, zullen angst en bezorgdheid afnemen.

Leren, coping, presteren en bereiken

De reden dat zelfeffectiviteit leren, coping, presteren en bereiken faciliteert is omdat zelfeffectiviteit ervoor zorgt dat je betrokken bent met de taak. Het ervoor zorgt dat je taken benadert in plaats van ze te vermijden. Het zorgt ervoor dat je meer moeite doet, doorzet wanneer je obstakels tegenkomt en helder kan denken. Het zorgt ervoor dat je positieve emoties als hoop en interesse ervaart.

Zelfeffectiviteit of de psychologische behoefte aan competentie?

De psychologische behoefte aan competentie is constanter gedurende het leven dan de zelfeffectiviteit. Het tweede verschil is dat overtuigingen van zelfeffectiviteit verschillen per taak en situatie, terwijl de psychologische behoefte aan competentie er is ongeacht omstandigheden.

Empowerment

Empowerment is het bezitten van kennis, vaardigheden en overtuigingen die mensen in staat stellen controle uit te oefenen over hun leven. Mensen hebben het nodig overtuigd te zijn van hun zelfeffectiviteit om hun kennis en vaardigheden te vertalen in effectieve prestaties wanneer ze onder druk staan en om controle uit te oefenen over negatieve gedachten.

Mensen bekrachtigen: ‘mastery modeling program’

In een formeel vormgegeven programma werkt een expert met onervaren mensen om hen te leren om te gaan met angst oproepende situaties. In zo’n programma doorloopt de expert met zijn leerlingen de volgende stappen:

  • Hij identificeert de vaardigheden die nodig zijn voor effectieve coping en meet de verwachting van de leerlingen van hun eigen vaardigheid.

  • Hij doet elke vaardigheid voor, in het bijzonder de vaardigheden waar de leerlingen zich zorgen over maken.

  • De leerlingen voeren de vaardigheid uit. De expert biedt sturing en feedback waar nodig.

  • De leerlingen integreren de vaardigheden in hun prestatie. De expert introduceert kleine obstakels en helpt de leerlingen de verschillende vaardigheden te integreren.

  • De leerlingen participeren in samenwerkingsgroepen. Eén van hen voert de prestatie uit terwijl anderen kijken. Ze geven diegene tips en moedigen die aan. Elke persoon komt aan de beurt tot iedereen het meerdere keren heeft gedaan.

  • Leerlingen presteren individueel in een realistische situatie die meerdere uitdagingen, obstakels en tegenslagen bevat, terwijl de expert helpt en feedback geeft.

  • De expert doet zelfverzekerd gedrag voor en leert hen arousal-regulerende technieken.

Beheersingsovertuigingen

Deze overtuigingen reflecteren de mate van waargenomen controle over de verkozen uitkomsten en het voorkomen van aversieve uitkomsten. Wanneer de overtuiging van persoonlijke controle sterk is, neemt het individu een sterke verband waar tussen acties en uitkomsten.

Manieren van omgaan

Er zijn veel verschillende soorten coping. Mensen kunnen copen door proactieve of reactieve actie te ondernemen, het probleem benaderen of vermijden, in een groep of alleen, zich richten op het probleem of op het reguleren van hun emoties enzovoorts.

Beheersing versus hulpeloosheid

Falen betekent dat de persoon niet in staat is controle te krijgen over de verkozen uitkomst. Mensen gaan op verschillende manieren om met falen. Hulpeloosheid reflecteert dat de persoon reageert op falen door op te geven en terug te trekken. Wanneer taken moeilijk en uitdagend zijn, is het belangrijk door te gaan. Beheersings-georiënteerde individuen doen dan meer moeite en veranderen hun strategieën. De verschillende reacties op falen reflecteren de betekenis van het falen voor het individu. Hulpeloze individuen zien het falen als een aanklacht tegen het zelf, een teken van persoonlijke onbekwaamheid.

Aangeleerde hulpeloosheid

Wanneer mensen verwachten dat gewenste uitkomsten (het maken van vrienden, het krijgen van een baan) of ongewenste uitkomsten (het oplopen van een ziekte, ontslagen worden) onafhankelijk zijn van hun gedrag. Aangeleerde hulpeloosheid is een psychologische conditie wat het resultaat is als het individu leven als oncontroleerbaar ervaart. In het geval van aangeleerde hulpeloosheid is het individu ervan overtuigd dat het weinig tot geen invloed uitoefent over het leven.

Aanleren van hulpeloosheid

Hulpeloosheid is aangeleerd, dit blijkt uit experimenten met honden. De honden werden in een kooi geplaatst en kregen herhaaldelijk een elektrische schok waaraan zij niet konden ontsnappen. In eerste instantie zal het dier proberen te ontsnappen, maar wanneer het er achter komt dat dit onmogelijk is, zal het niet langer een poging doen om aan de schok te ontkomen. In soortgelijke situaties zal het dier weer de aanname maken dat het er niets aan kan doen om aan de dreiging te ontkomen. Er is dan sprake van een gegeneraliseerd hulpeloos gevoel. Deze aangeleerde verwachting dat iemands gedrag de gewenste uitkomsten niet beïnvloedt, is de kern van aangeleerde hulpeloosheid.

Toepassing op mensen

Deze experimenten met dieren zijn later ook op mensen uitgevoerd. Het bleek dat bij mensen hetzelfde mechanisme werkzaam was. Bij hen werd ook aangeleerde hulpeloosheid geobserveerd. Het bleek dat mensen beter presteren op een probleemoplossingstaak wanneer de problemen die ze in eerste instantie aangeboden krijgen oplosbaar zijn dan wanneer de eerste problemen onoplosbaar zijn. Het maakte niet uit hoe slim de participant was, de prestatie hing af van de controleerbaarheid van de omgeving.

Componenten

De theorie van aangeleerde hulpeloosheid bevat drie componenten: contingentie, cognitie en gedrag. Deze drie componenten verklaren samen de motivationele dynamiek van de ervaring van aangeleerde hulpeloosheid.

Contingentie

Contingentie refereert aan de objectieve relatie tussen het gedrag van het individu en de omgevingsuitkomsten. Hoe contingent de omgeving is, varieert van volledig oncontroleerbaar tot volledig controleerbaar.

Cognitie

Drie cognitieve elementen zijn van belang bij aangeleerde hulpeloosheid: biases (bijv. de illusie van controle), attributies (waarom denken we wel of geen controle te hebben) en verwachtingen (de subjectieve overtuigingen die we meenemen uit eerdere ervaringen).

Gedrag

Coping gedrag kan passief zijn, actief of assertief. Bij hulpeloze individuen is sprake van passieve coping.

Effecten van hulpeloosheid

Hulpeloosheid heeft effect op drie gebieden: op motivationeel, leermatig en emotioneel gebied.

Motivatie

Als gevolg van aangeleerde hulpeloosheid vermindert de motivatie. De wil om vrijwillige actie te ondernemen in het omgaan met een situatie neemt af of verdwijnt. Bijbehorende gedachte is: ‘Waarom zou ik het nog proberen? Het helpt toch niet’.

Leren

Aangeleerde hulpeloosheid veroorzaakt pessimisme dat interfereert met het leervermogen. Het is moeilijk voor het hulpeloze individu om te leren dat het uitmaakt hoe je met een situatie omgaat. Uit onderzoek blijkt dat participanten bij blootstelling aan een geluid waaraan zij niet kunnen ontsnappen moeite hebben nieuw coping gedrag aan te leren.

Emoties

Bij hulpeloze individuen treden depressieve emotionele reacties op in situaties die vragen om actie. Dit zijn affectieve verstoringen. Het individu ervaart gevoelens zoals lusteloosheid, apathie, depressie en dergelijke.

Hulpeloosheid en depressie

De overeenkomst tussen hulpeloosheid en depressie is dat de onderliggende verwachtingen hetzelfde zijn: Het individu verwacht er niets aan te kunnen doen wanneer iets negatiefs gebeurt. Ook hebben hulpeloosheid en depressie dezelfde symptomen: passiviteit, lage eigenwaarde en verlies van eetlust. Uit onderzoek blijkt dat de levensherinneringen van depressieve mensen gebalanceerd zijn terwijl niet-depressieve mensen geneigd zijn meer positieve gebeurtenissen te herinneren.

Attributies en verklaringsstijl

Een attributie is een oorzakelijke verklaring voor een bepaalde uitkomst. Wanneer een individu succes heeft of faalt, vraagt hij zich af waarom. Mensen vertrouwen meestal op een aantal attributies, zoals inspanning, vermogen, strategie, geluk, moeilijkheid van de taak, ervaring, plezier in de taak, intelligentie of hulp van anderen. Verklaringsstijl is een relatief stabiele cognitief gebaseerde persoonlijkheidsvariabele die de manier reflecteert waarop mensen verklaren waarom negatieve dingen met hen gebeuren.

Pessimistische verklaringsstijl

Een pessimistische verklaringsstijl zorgt dat mensen opgeven bij falen en tegenslagen. Deze verklaringsstijl hangt samen met falende school- en werkprestaties en sociale stress.

Optimistische verklaringsstijl

Mensen met een optimistische verklaringsstijl zien zichzelf als de oorzaak van hun succes maar geven zichzelf niet de schuld van falen. Depressieve mensen hebben vrijwel nooit een optimistische verklaringsstijl en vertonen geen illusie van control lf te vertekenen op een manier die de eigenwaarde ondersteunt, overtuigt van persoonlijke effectiviteit en een optimistisch beeld van de toekomst bevordert.

Alternatieve verklaringen

De discussie tussen wetenschappers wordt gevoerd rond de oorzaak van aangeleerde hulpeloosheid. Uit onderzoek bleek dat de aangeleerde verwachting van oncontroleerbaarheid en niet een traumatische ervaring op zich de hulpeloosheid veroorzaakt. Uit ander onderzoek blijkt dat niet de verwachting van de oncontroleerbaarheid maar de verwachting van het falen de hulpeloosheid creëert. Een derde mogelijkheid is dat oncontroleerbare gebeurtenissen hulpeloosheid veroorzaken door de onvoorspelbaarheid ervan. Oncontroleerbaarheid en voorspelbaarheid gaan bij negatieve gebeurtenissen in het leven vaak samen. Een alternatieve verklaring voor het feit dat mensen passief worden, is dat mensen daartoe gemotiveerd kunnen worden door de gedachte dat handelen de situatie erger maakt dan niets doen. Passiviteit kan in sommige gevallen een goede coping strategie zijn, maar lang niet altijd.

Resistance theory

Waarom doen mensen soms precies het tegenovergestelde van wat hen verteld is te doen? Waarom wijzen mensen een goedbedoelde gunst af? Waarom werkt propaganda niet? Deze vragen worden gesteld door ‘resistance’ wetenschappers. De term ‘resistance’ ofwel weerstand refereert aan de psychologische en gedragsmatige neiging om weerstand te geven tegen een bedreiging of beperking van vrijheid.

Weerstand en hulpeloosheid

Mensen ervaren weerstand alleen als ze verwachten controle te hebben over wat er gebeurt. Ze reageren op verlies van controle door actiever te worden, soms zelfs aggressief. ‘Resistance theory’ en aangeleerde hulpeloosheid theorie gaan dus beide over de reactie van mensen wanneer zij ervaren de controle te verliezen. Of een persoon in een oncontroleerbare situatie weerstand of hulpeloosheid zal vertonen, is te voorspellen door de status van de situatie. Wanneer de situatie lijkt te veranderen door het gedrag van de persoon zal deze weerstand blijven vertonen. Hulpeloosheid treedt op wanneer er niets lijkt te veranderen. De verwachting van controle triggert weerstand; de verwachting geen controle te hebben, triggert hulpeloosheid. Weerstand verhoogt prestatie, terwijl hulpeloosheid prestatie ondermijnt

Hoop

Hoop komt voort uit een geïntegreerd tweeledig cognitief motivationeel systeem. Wanneer men de motivatie heeft doelen na te jagen en manieren kan vinden om deze doelen te bereiken, ervaart men hoop. Centraal in het ervaren van hoop staat de overtuiging dat er meerdere wegen zijn om het gewenste doel te bereiken. Mensen met veel hoop presteren beter, om de volgende redenen:

  • Ze onderscheiden specifieke en op de korte termijn gerichte doelen, in plaats van vage, lange termijn doelen.

  • Ze richten zich op het beheersen van vaardigheden (leren) in plaats van prestatiegerichte doelen.

  • Ze vertrouwen op zelfcongruente doelen, in plaats van disharmonische doelen.

  • Ze zijn vanuit intrinsieke in plaats van extrinsieke motivatie betrokken bij hun doelen.

  • Ze worden minder snel afgeleid door obstakels of afleidende gedachten en negatieve gevoelens.

  • Ze zien meerdere manieren om hun doelen te bereiken in plaats van vast te lopen op één manier.

  • Ze putten uit innerlijke kracht uit positieve gedachten.

Expectancy-value model of achievement

Niet alleen verwachtingen voorspellen inspanning, doorzettingsvermogen, keuzes en prestaties. Ook waarden doen dat. Volgens het Expectancy-Value model of achievement zijn verwachtingen een sterkere voorspeller van prestaties en waarden een sterke voorspeller van keuzes. Waarde wordt gedefinieerd als de relatieve aantrekkelijkheid van de taak voor het individu vergeleken met andere taken.

Stampvragen

  1. Wat is zelfeffectiviteit?

  2. Wat betekent empowerment?

  3. Wat voor soort coping manieren zijn er?

  4. Wat is aangeleerde hulpeloosheid?

  5. Wat is een attributie?

  6. Welke aspecten kunnen aangeleerde hopeloosheid verklaren?

Welke problemen zijn er bij het persoonlijke streven? - Chapter 11

Het zelf

Bij de motivationele analyse van het zelf en het persoonlijk streven staan vier problemen centraal:

  1. Het definiëren of creëeren van het zelf: We vragen ons af wie we zijn, hoe anderen ons zien, hoe we van hen verschillen of juist met hen overeenkomen en of we de persoon kunnen worden die we willen zijn.

  2. Het ontdekken en ontwikkelen van eigen kwaliteiten: We ontdekken wat ons wel en niet interesseert, internaliseren waarden van hen die we respecteren, streven naar betekenisgeving, willen onze talenten ontdekken, en ontwikkelen, en kiezen voor het ontwikkelen van bepaalde vaardigheden en het aangaan van bepaalde relaties.

  3. Het managen en reguleren van het zelf: We reflecteren op onze capaciteiten, stellen lange termijn doelen, implementeren plannen en strategieën en waar nodig passen we deze aan na verloop van tijd.

  4. Relateren van het zelf aan de samenleving: we beschouwen onze plaats in de sociale wereld en welke sociale rollen wel en niet beschikbaar zijn voor ons. In de meeste samenleving kan het individu grotendeels zelf bepalen wat zijn relaties en sociale rollen zijn.

Het probleem met zelfwaardering

Het functioneren van het zelf is de oorzaak van de zelfwaardering. De eigenwaarde is een soort scorebord waarop we kunnen zien hoe goed het gaat in ons leven. Zelfwaardering en prestaties vertonen een positieve samenhang. Zelfwaardering reflecteert hoe het leven gaat, maar is niet de bron van motivatie dat mensen in staat stelt goed met het leven om te gaan. Lage eigenwaarde gaat samen met angst. Het voordeel van een hoge zelfwaardering is dat het beschermt tegen negatief affect zoals depressie. Eigenwaarde is net zoiets als geluk. Proberen gelukkig te zijn gaat niet lukken. Geluk is een bijproduct van levenstevredenheid en positieve relaties. Op dezelfde manier is eigenwaarde een consequentie van het adaptief en productief functioneren van het zelf.

Het zelfconcept

Het zelfconcept is de mentale representatie van het zelf. Dit zelfconcept wordt geconstrueerd door ervaringen en reflecties daarop. Mensen vertalen de talloze specifieke ervaringen in hun leven in een algemene representatie van het zelf. Het is de algemene conclusie die mensen onthouden en gebruiken om hun zelfconcept vorm te geven en te definiëren.

Zelf-schema’s

Zelf-schema’s zijn cognitieve generalisaties over het zelf die geleerd zijn uit eerdere ervaringen. Deze schema’s zijn domeinspecifiek, ze gaan elk over een deel van het zelf. Het zelfconcept als geheel is een verzameling van domein specifieke zelf-schema’s. De zelf-schema’s die betrokken worden bij de definitie van het zelfconcept zijn die in de levensdomeinen die het meest van belang zijn voor het individu. Het zelfconcept verandert naarmate men ouder wordt omdat per leeftijd de belangrijkste levensdomeinen verschillen.

Motivationele eigenschappen van zelf-schema’s

Zelf-schema’s sturen het gedrag van het individu omdat het gedrag van het individu gericht is op confirmatie van zijn gevormde zelfbeeld. Dit idee wordt zelf-schema consistentie genoemd. Zelf-schema’s geven motivatie om te veranderen van het huidige zelf naar het gewenste toekomstige zelf.

Het consistente zelf

Men zoekt actief naar informatie dat consistent is met het zelfconcept en negeert informatie dat in strijd is met het zelfbeeld. Inconsistentie en tegenstrijdigheid veroorzaken emotioneel ongemak. Deze negatieve affectieve conditie zorgt voor de motivatie om te zoeken naar zelf-confirmatie en zelf-disconfirmatie te vermijden. We kiezen er bewust voor om, om te gaan met anderen die ons behandelen op een manier die consistent is met ons zelfbeeld. Dit proces heet ‘selectieve interactie’. Dit verklaart waarom we kiezen voor bepaalde vrienden, huisgenoten, leraren, partners enzovoorts.

Zelfverificatie en verandering van het zelfconcept

De zekerheid dat een zelfschema waar en valide is, heet ‘zelfconcept zekerheid’. Wanneer de zelfconcept zekerheid laag is, kan disconfirmerende feedback bestaande zelfschema’s veranderen en zorgen voor verandering van het zelfconcept. Maar wanneer de zelfconcept zekerheid hoog is, blijft het zelfconcept hetzelfde. Wanneer de zelfconcept zekerheid gemiddeld is, ervaart het individu bij disconfirmerende feedback een zelfverificatie crisis. Om zelf-schema’s te veranderen moet zelfconcept zekerheid laag zijn en moet de discrepante feedback niet ambigu zijn. Zelfconcept verandering is zeldzaam, zelfverificatie en zelfconcept consistentie zijn veelvoorkomend.

Waarom mensen zelfverificatie uitoefenen

Mensen geven de voorkeur aan zelfverificatie omdat ze op zoek zijn naar zelfkennis. Ze zoeken ook naar zelfverificatie omdat verificaties van het zelf een voorspelbare en coherente wereldbeeld bevestigen. Ook zelfverifiëren mensen omdat ze interacties willen vermijden waarbij mensen verwachtingen van hen hebben die ze niet kunnen waarmaken. Ze kiezen interactie met mensen die weten wat ze van hen kunnen verwachten.

Mogelijke ‘zelven’

Zelf-schema’s veranderen soms in reactie op sociale feedback. Maar het is waarschijnlijker dat zelf-schema’s veranderen op een meer proactieve en intentionele manier. Mogelijke zelven representeren de ideëen van het individu van wat hij zou willen worden en waar hij bang voor is om te worden. Mogelijke zelven zijn vaak sociaal van aard omdat het individu de zelven waarneemt bij anderen. Vanwege de discrepantie tussen het huidige en mogelijke zelf maakt het individu de gevolgtrekking dat het mogelijke zelf moet worden bereikt. Mogelijke zelven representeren het toekomstige zelf. Het mogelijke zelf dient daarom als een doel (of persoonlijk streven). Om het ideale zelf te bereiken heeft het individu effectieve strategieën nodig.

Kracht van het zelf

Het zelf gaat dieper dan alleen cognitieve structuren (zelfconcept). Het zelf bezit intrinsieke motivatie. De kracht van het zelf is de ontwikkeling van binnenuit.

Het zelf als een daad en ontwikkeling van binnenuit

Het zelf geeft mensen de energie om hun doelen na te jagen, vaardigheden te ontwikkelen, uitdagingen aan te gaan en hun talenten te ontplooien.

Differentiatie en integratie

Differentiatie en integratie zijn twee ontwikkelingsprocessen inherent aan het zelf. Differentiatie geeft aan dat het zelf een complex geheel is bestaande uit meerdere delen. Integratie zorgt ervoor dat deze complexiteit een coherent geheel vormt.

Internalisatie en het geïntegreerde zelf

Met zijn inherente behoeften, interesses, voorkeuren, mogelijkheden en capaciteiten is het zelf in staat te groeien, te ontwikkelen en te differentiëren. De behoefte aan verbondenheid houdt het individu dicht bij de sociale belangens en regels zodat het zelf ontwikkelt in autonomie en verbondenheid. Intentionele daden komen soms voort uit het zelf maar ook uit de sturing en aanwijzingen van anderen. Internalisatie is een proces waarin het individu van buitenaf voorgeschreven regels over hoe te denken, te voelen en te gedragen zich eigen maakt. Internalisatie is het proces waarbij een individu een extern voorgeschreven regel internaliseert tot een interne regel. Internalisatie treedt op om twee redenen. Allereerst vanuit de behoefte van het individu relaties aan te gaan met vrienden, ouders, leraren, familie en anderen. De internalisatie wordt dus gemotiveerd door de behoefte aan verbondenheid. Ten tweede treedt internalisatie op vanwege de behoefte aan competentie. Veel van wat de persoon internaliseert, bevordert het effectief functioneren in de sociale wereld. Sommige zelfstructuren komen voort uit de samenleving. Als deze niet overeenkomen, zorgen deze voor conflict met het zelf.

Zelf-overeenstemming

Hoe kiezen mensen waar ze naar willen streven in het leven? Hoe zorgt het proces van persoonlijk streven voor meer of minder welzijn? Wanneer mensen doelen kiezen die congruent zijn met hun zelf, jagen ze zelfconcordante doelen na. Doelen die voortkomen uit sociale verplichtingen en extrinsieke doelen zijn zelfdiscordante doelen. In doelen die in overeenstemming zijn met het zelf zal meer tijd en moeite worden gestoken. Het najagen van deze doelen zorgt ook voor beter welzijn.

Persoonlijk streven

Persoonlijke strevingen zijn niet per se doelen maar het zijn ondergeschikte aspecten van het zelf die leiden tot het stellen van doelen in het dagelijks leven. Persoonlijke strevingen kunnen gaan over de eigen persoonlijkheid, prestaties op het werk of andere aspecten van het zelf. Wanneer mensen streven naar autonomie, competentie en verbondenheid, zijn ze in staat betekenis aan hun leven te geven. Dit zorgt voor een beter welzijn. Subjectief welzijn hangt af van het streven, niet van wat er werkelijk bereikt wordt.

Zelfregulatie

Zelfregulatie begint met het stellen van een lange-termijndoel. Het zelf doet cognitieve, motivationele en emotionele inspanning om het doel te bereiken. Dit proces heet zelfregulatie. Het is het metacognitief plannen, implementeren, monitoren en evalueren van het streven naar het doel.

Zelfregulatie: voorbedachtheid door reflectie

Zelfregulatie is een proces dat tijd kost. Het begint met het stellen van een lange-termijndoel en bevat het volgende:

  • Plannen en strategisch denken

  • Implementatie van actie en zelfcontrole

  • Monitoren en checken

  • Reflecteren en aanpassen

Het is een doorgaand, cyclisch proces, wat leidt tot steeds effectievere zelfregulatie.

Het ontwikkelen van competente zelfregulatie

Iedereen oefent zelfregulatie uit maar de een beter dan de ander. Zelfregulatie is een vaardigheid van het zelf. Het is een vaardigheid die moet worden verworven, verbeterd en verfijnd. Op onbekend terrein vraagt het individu zich af ‘Wat moet ik doen? en ‘Hoe kan ik mijn doelen bereiken?’. Leren van zelfregulatie gebeurt door te observeren, wat leidt tot imitatie. Na een periode van sociale sturing en corrigerende feedback begint effectieve zelfregulatie vormen aan te nemen. Het ontwikkelen van competente zelfregulatie duurt lang. Mensen leren zichzelf beter te reguleren als zij begeleidt worden door een expert of een mentor die hen leert doelen te stellen, strategieën te ontwikkelen, implementatie intenties te formuleren, hun prestaties te monitoren en zelf het proces te evalueren.

Zelfcontrole

Mensen voelen zich sterker aangetrokken tot bevrediging op de korte termijn dan het uitstellen van bevrediging voor lange-termijn beloningen. Impulsief gedrag is snel en makkelijk. Zelfcontrole is de capaciteit om impulsieve behoeften en gedragingen te onderdrukken om zo een lange-termijndoel te kunnen nastreven. Zelfcontrole is wilskracht. Het heeft de volgende aspecten:

  • Het onderdrukken van impulsen en verlangens

  • Het managen en onderdrukken van emoties

  • Het onder controle houden en onderdrukken van gedachten

  • Het onder controle houden en richten van de aandacht

  • Het maken van keuzes en beslissingen

  • Het managen van de indruk die we op anderen maken

  • Vriendelijk zijn voor en omgaan met moeilijke mensen

Energie en uitputting

Zelfcontrole is meer dan een vaardigheid. Wanneer een deel van de zelfcontrole is uitgeoefend, lijken mensen iets van hun capaciteit te verliezen. Het wordt moeilijker voor hen om impulsieve gedachten en gedragingen te onderdrukken. Het lijkt erop dat depletie van zelfcontrole samenhangt met het glucoseniveau in het brein. Glucose wordt afgegeven in het lichaam door eten. Gedurende vertering wordt de suiker geproduceerd en vrijgegeven in de bloedsomloop vanwaar het naar de spieren, het hart, de lever, het immuunsysteem en het brein gaat. Het brein is de grootste energieverbruiker; het consumeert ongeveer 20% van de calorieën. Wanneer het brein geen neurotransmitters meer heeft, stopt het met denken. Als het brein stopt met denken wordt het impulsiever en oefent minder executieve controle uit. Geen glucose betekent geen wilskracht.

Aanvulling

Zelfcontrole verbruikt dus glucose. Dit wetende kunnen mensen glucose innemen voorafgaand aan een uitdagende zelfcontrole uitputtende taak. Dit helpt mensen betere zelfcontrole uit te oefenen. De snelste manier om glucose in het brein te krijgen is via een suikerrijke drank (sinaasappelsap, limonade of een milkshake). Eten met veel proteïnen (noten, fruit, vis, vlees en kaas) werkt ook, maar dan op langere termijn. Zelfcontrole kan toenemen door oefening. Ontspanning kan eveneens zorgen voor verminderde zelfcontrole depletie.

De beperkte kracht van zelfcontrole

Zelfcontrole kan slechts uitgeoefend worden op één doel tegelijk. Het is daarom niet aan te raden meerdere lange-termijndoelen tegelijk na te streven. Door de beperkte capaciteit van zelfcontrole moet er geïnvesteerd worden in dat ene doel.

Is het vermogen zelfcontrole uit te oefenen voordelig voor een succesvol leven?

Het uitoefenen van zelfcontrole is een sterke voorspeller van een succesvol leven. Mensen met een hogere zelfcontrole tonen betere prestaties, zijn populairder, gezonder, prosocialer en vertonen minder alcohol- en drugsmisbruik dan mensen met een lage zelfcontrole. Zelfcontrole is eveneens gerelateerd aan minder relatieconflicten, minder gewelddadigheid en minder overgewicht.

Identiteit

Een laatste aspect van het zelf is de identiteit. De identiteit is een manier waarop het zelf zich relateert aan de samenleving. Het bevat de essentie van wie iemand is in de culturele context. Mensen hebben unieke eigenschappen en streven, maar ze zijn ook leden van sociale en culturele groepen.

Rollen

Een rol bestaat uit de culturele verwachtingen van het gedrag van personen met een bepaalde sociale positie. Elk van ons heeft bepaalde sociale posities (rollen). Deze hangen af van de situatie waarin je verkeert en met welke mensen je omgaat. Per rol veranderen mensen hun gedrag. Ze veranderen hun vocabulaire, hun toon, de onderwerpen waarover ze converseren enzovoorts.

Identiteit-gerichte gedragingen

Ieder individu heeft verschillende identiteiten. Het uitvinden van de rol die iemand heeft, is de ‘definitie van de situatie’. Wanneer mensen sociaal participeren is hun eerste taak de rol van het zelf en de ander te ontdekken. Wanneer deze identiteiten vastgesteld zijn, is de situatie gedefinieerd en kan de sociale interactie voortgezet worden.

Identiteit-confirmerende gedragingen

In een bepaalde setting zijn slechts enkele gedragingen geschikt. Welke gedragingen en emoties geschikt zijn, wordt bepaald door de identiteit die de persoon heeft. Wanneer de situationeel en cultureel bepaalde identiteit is vastgesteld, kan het menselijk gedrag worden voorspeld en begrepen. Identiteiten sturen gedrag waarna gedragingen de identiteit confirmeren.

Identiteit-herstellende gedragingen

Wanneer iemand zich gedraagt op een manier die niet consistent is met zijn of haar identiteit kan de originele identiteit hersteld worden door herstellend gedrag of herstellende emoties. Wanneer een individu zijn plaats vindt in de samenleving verwacht die dat het individu zich gedraagt en zich voelt op de manier die consistent is met de identiteit van het individu.

Wat is het zelf?

Het zelf is een sociaal wezen dat begrepen en omschreven dient te worden. Het kennen van de persoonlijke kwaliteiten en het private zelf reflecteert het zelfconcept. Het kennen van de sociale rollen en het publieke zelf reflecteert de identiteit. Het zelf is een kracht die initiatief toont. Het zelf heeft een reservoir met daarin intrinsieke motivatie dat een bron is voor persoonlijke strevingen. Het proces van het managen van de eigen ervaringen en lange-termijndoelen is zelfregulatie. Het proces van het onderdrukken van disregulatie en impulsiviteit is zelfcontrole. Het zelf is dus een complex geheel met meerdere facetten.

Stampvragen

Welke vier problemen staan centraal bij de motivationele analyse van het zelf en het persoonlijk streven?

  1. Wat is het zelfconcept?

  2. Wat representeren mogelijke zelven?

  3. Wat houdt internalisatie in?

  4. Wat is zelfregulatie?

  5. Wat is zelfcontrole?

  6. Wat houdt een rol in?

Wat is de aard van emoties? - Chapter 12

Wat is een emotie?

Emotie bestaat uit vier componenten die met elkaar interacteren:

  1. Gevoelens (subjectieve ervaringen, cognitieve interpretatie)

  2. Lichamelijke responsen (fysiologische activatie, verandering in hormonale activiteit)

  3. Expressieve gedragingen (sociale signalen, gezichtsuitdrukkingen, toon van de stem)

  4. Doelgerichtheid (impuls tot actie, functioneel aspect van coping)

Emoties zijn ten eerste reacties op significante levensgebeurtenissen. Deze veroorzaken de hersenactiviteit die de emotionele reactie op gang brengt.

Emotie als motivator

Emoties functioneren als een motief tot actie. Stel, je krijgt geen lucht. Dit roept angst op waardoor je wordt gemotiveerd tot actie. De angst is de causale en directe bron van de gemotiveerde actie die volgt. Emotie werkt dus als een motivator.

Emotie als ‘read-out’

Positieve emoties (interesse, blijdschap) bieden een metaforisch ‘groen licht’ voor het continueren van het streven naar een doel of het bevredigen van een behoefte. Negatieve emoties (afkeer, schuld) bieden een metaforisch ‘rood licht’ voor het stoppen met het nastreven van het doel of de behoefte bevrediging.

Wat veroorzaakt een emotie?

De twee-systemen benadering

Emoties worden veroorzaakt door biologische en cognitieve componenten. Volgens de twee-systemen benadering zijn het zowel cognitie als biologie die emoties veroorzaken. De twee emotiesystemen zijn eerder complementair dan competitief en werken samen aan het activeren en reguleren van emotionele ervaringen.

Het kip-en-ei probleem

Plutchik (1985) vindt de discussie tussen biologie en cognitie een kip-en-ei-probleem. Hij ziet emotie meer als een proces, een keten van gebeurtenissen die samen een complex feedback systeem vormt. Plutchik’s oplossing voor het cognitie-biologie debat leidt tot een complexe wereld, waarin elk aspect van emotie oorzaak en gevolg is en de uitkomst bepaalt wordt door een dynamische interactie van zes krachten die op elkaar inwerken.

Wat zorgt ervoor dat een emotie eindigt?

Emoties vervagen bij het afsluiten van significante levensgebeurtenissen. Ten tweede eindigen emoties door het inzetten van coping mechanismen.

Hoeveel emoties zijn er?

Het antwoord van de biologie

Waar de wetenschappers het over eens zijn is:

  1. Er bestaat een klein aantal basis emoties.

  2. Basis emoties zijn universeel voor alle mensen (en dieren).

  3. Basis emoties zijn producten van biologie en evolutie.

Waar ze het niet over eens zijn, is de specificatie van de precieze biologische basis die de emotionele ervaring stuurt.

Het antwoord van de cognitie

Het cognitieve perspectief stelt dat er veel meer dan 8 basis emoties bestaan. De basis van deze assumptie is dat cognitieve activiteit voorafgaat aan emotie. Omdat dit zo is, bestaat er een bijna oneindig aantal emoties. Volgens Lazarus (1991a, b) begint het emotie-genererende proces niet met de gebeurtenis en de biologische reactie daarop, maar met de cognitieve toekenning van betekenis aan de gebeurtenis. Het debat tussen de biologie en cognitie centreert zich rond de vraag: Wat zijn de basale of fundamentele emoties? In dit debat zijn twee posities aan te nemen. De eerste positie beargumenteert dat elke basale emotie niet een enkele emotie is maar meer een familie van gerelateerde emoties. Een tweede positie is het onderscheiden van de ‘first-order’ basale emoties en ‘second-order’ emoties.

Emoties gegroepeerd in families (standpunt 1)

Emoties worden gerangschikt rond thema’s. Elk lid van een emotie familie deelt veel van de kenmerken van de basis emotie. Er is een beperkt aantal families af te leiden uit de biologie en de evolutie maar er zijn ook een aantal variaties van deze basale emoties ontstaan door leren, socialisatie en cultuur (zoals beargumenteerd vanuit het cognitieve perspectief). Het onderscheid tussen primaire en secundaire emoties wordt gemaakt op basis van een aantal kenmerken, afgeleid uit wetenschappelijk onderzoek. Primaire emoties hebben een tiental kenmerken, waaronder een eigen gezichtsuitdrukking, een eigen fysiologisch patroon en een automatische niet-aangeleerde taxatie. Naar aanleiding van deze criteria hebben Ekman & Cordaro (2011) zeven primaire emoties onderscheiden: woede, angst, verbazing, verdriet, geluk, walging en verachting. Daarnaast zijn een aantal emoties onderscheiden die niet alle kenmerken hebben, maar wel bijna allemaal. Dit zijn schuld, schaamte, gêne, interesse, liefde en haat. Emoties zoals jaloezie, hoop, depressie, agressie horen vanuit biologisch perspectief niet tot de lijst om een zevental redenen. Veel van deze emoties zijn terug te leiden tot primaire emoties. Ze zijn meer te beschrijven als stemmingen, attitudes, trekken, stoornissen of vormen een mix van verschillende primaire emoties.

Primaire emoties en emotie-schema’s (strategie 2)

Elke primaire emotie voldoet aan zeven criteria. De emotie is aanwezig vanaf de geboorte of de kindertijd. De emotie vereist minimale cognitieve verwerking en wordt verkregen uit evolutionaire processen. Het is een unieke gevoelsconditie met zijn eigen unieke subjectieve kwaliteit. De emotie heeft een unieke (gezichts)uitdrukking. Verder dient de emotie een unieke functie en eigen doel. Tenslotte vormt het een unieke motivator die van belang is voor welzijn. De zes primaire emoties die hieruit worden afgeleid zijn interesse, geluk, verdriet, woede, walging en angst. Kinderen hebben in eerste instantie alleen primaire emoties van de eerste orde. Ze hebben geen emotieschema’s van de tweede orde. Bij volwassenen is het andersom, aangezien de schema’s gedurende het leven steeds meer gevormd worden door ervaring, cognities en emotiedifferentiatie.

Wat is het nut van emoties?

De emoties bij fundamentele levenstaken sturen het gedrag op adaptieve manieren. Het op de juiste manier omgaan met emoties is hierbij van belang. Dit noemen we coping. Coping zorgt ervoor dat we kunnen omgaan met veranderingen in de sociale en fysieke omgeving. Naast de copingfunctie dient emotie ook sociale functies. Emoties spelen een functionele rol in het sturen van sociale interacties en interpersoonlijke relaties. Door middel van emoties communiceren we onze gevoelens op een non-verbale manier. Emoties beïnvloeden hoe anderen met ons interacteren, de manier waarop we denken, hoe we ons voelen en hoe we ons gedragen. In hoeverre emoties ons tot nut zijn, hangt er vanaf hoe goed we in staat zijn ze te reguleren.

Kunnen we onze emoties onder controle houden?

Emotie regulatie houdt in het proberen te beïnvloeden van de emoties die we hebben, en hoe we de emoties die we hebben, ervaren en tonen. Volgens James Gross kunnen we op vijf manieren onze emoties reguleren. Deze manieren zijn selectie van situaties, modificatie van situaties, het verleggen van de aandachtsfocus, herwaardering en het onderdrukken van de emotie.

Selectie van situaties is het ondernemen van actie om de emotionele ervaring te vermijden of juist op te zoeken. Door het op zoeken van een vriend zullen we vreugde ervaren, terwijl het schoonmaken van de badkamer walging kan oproepen. We kunnen ook proberen de situatie waarin we terechtkomen te veranderen. Wanneer ik gepest word, kan ik daar op verschillende manieren mee omgaan. Het betreft hier probleemgerichte coping, pogingen om controle te hebben over situaties, en het zoeken van sociale steun. Soms verander je een situatie simpelweg door die te verlaten. Het verleggen van je aandachtsfocus verandert niet de situatie maar wel je aandacht voor de situatie. Er zijn altijd meerdere aspecten van een ervaring waarop we onze aandacht kunnen vestigen. Als je bijvoorbeeld in de tandartsstoel ligt voor een pijnlijke behandeling kun je niet wegrennen, maar je kunt wel proberen te denken aan die ene leuke jongen of dat ene leuke meisje. Het herwaarderen van een situatie betekent dat de betekenis van de situatie verandert. Herwaardering kan dienen om een negatieve emotie te veranderen, maar kan ook zorgen dat een positieve emotie nog sterker wordt. Mensen die herwaarderen zijn vaak psychisch, sociaal en fysiek gezonder.

Het onderdrukken van emoties is een strategie om emoties te verminderen, bijvoorbeeld het verminderen van de lichamelijke activatie door een diepe zucht te slaken. Onderdrukking omvat vaak ‘dont’s’, zoals: ‘Lach niet om die politiek incorrecte grap’ of ‘Toon je woede niet waar je baas bij is’. Onderdrukking is vaak een slechte strategie omdat het vaak negatieve sociale bij-effecten heeft. Het tonen van emoties is natuurlijker dan ze te onderdrukken. Emotie regulatie is een vaardigheid. Mensen functioneren beter als zij deze vaardigheid beter beheersen. Ze hebben betere relaties met leeftijdsgenoten en docenten en presteren beter op school, zoals gebleken uit onderzoek.

Wat is het verschil tussen emotie en stemming?

Emoties en stemmingen hebben verschillende oorzaken. Stemmingen zijn vaak onbewust aanwezig en emoties treden meer op de voorgrond. Emoties beïnvloeden vaak gedrag en stemmingen meer de gedachten en cognities. Emoties duren vaak kort, en treden op gedurende seconden of minuten, terwijl stemmingen uren of dagen kunnen duren. Mensen voelen altijd wat. Wat ze meestal voelen, is een stemming. Stemming is een mentale conditie, niet gericht op een specifiek object. Stemming is een barometer voor ons onderliggende psychische en fysiologische functioneren. Je stemming vertelt je of je jouw goed of slecht voelt, geactiveerd of gedeactiveerd. In James Russel’s model van affect is te zien dat stemming bestaat uit de dimensies pleasure/displeasure en activation/deactivation (ook wel genoemd ‘positief affect’ en ‘negatief affect’) naast de neutrale baseline. Positief affect reflecteert een ‘go-system’, wat enthousiasme en plezier impliceert. Negatief affect daarentegen is een ‘stop-system’, wat ontevredenheid, zenuwachtigheid en prikkelbaarheid impliceert. Positief en negatief affect verschillen van positieve en negatieve emoties in de intensiteit van de ervaring. Affect is meer op de achtergrond aanwezig en beïnvloedt vooral de informatieverwerking – wat we vinden van de beslissingen die we maken, creativiteit, beslissingen, hoeveel risico we nemen, enzovoorts.

Omstandigheden die zorgen dat we ons goed voelen

Het is vaak moeilijk te benoemen wat er voor zorgt dat we ons goed voelen. Het zijn vaak kleine dingen, zoals het vinden van geld, een cadeautje krijgen, een gratis product ontvangen, een goed resultaat behalen, een koud drankje, een koekje, een vriendelijke daad of het krijgen van positieve feedback, het denken aan fijne gebeurtenissen, mooi weer, het kijken naar een leuke film of grappige cartoons, enzovoorts. Het fijne gevoel na een positieve gebeurtenis zoals bijvoorbeeld het krijgen van een cadeautje duurt gemiddeld 20 minuten.

Voordelen van een positieve stemming

Mensen die zich goed voelen zijn eerder geneigd anderen te helpen, gedragen zich socialer, vinden anderen aardiger, zijn guller voor zichzelf en anderen, nemen meer risico’s, zijn meer gericht op samenwerking en minder agressief, lossen problemen op creatieve manieren op en hebben een grotere intrinsieke motivatie tot het ondernemen van interessante activiteiten. Positief affect beïnvloedt cognitieve processen zoals herinneringen en strategieën om problemen op te lossen. Het beïnvloedt op deze manier het korte termijngeheugen, waar mensen aan denken en welke herinneringen en verwachtingen bij hen boven komen. Het positieve in het geheugen wordt eerder opgehaald. Dit zorgt voor creativiteit, het helpen van anderen, enzovoorts. Positief affect helpt mensen succesvol te zijn in hun huwelijk, vriendschappen en op hun werk.

Stampvragen

  1. Uit welke componenten bestaat emotie en hoe wordt emotie veroorzaakt?

  2. Hoeveel emoties bestaan er?

  3. Leg de standpunten uit van het debat tussen biologie en cognitieve over emoties.

  4. Wat is het nut van emoties?

  5. Wat zijn de vijf manieren waarop men hun emoties kan reguleren?

  6. Wat is het verschil tussen emotie en stemming?

Welke biologische en cognitieve processen treden op in emotionele situaties? - Chapter 13

Biologische aspecten

Emoties zijn deels biologische reacties op belangrijke levensgebeurtenissen.

James-Lange theorie

Volgens James (1884, 1890, 1894) volgt het ervaren van emotie op de lichamelijke reactie in plaats van andersom. Zijn theorie is gebaseerd op twee aannames: 1) Het lichaam reageert onderscheidend op verschillende emotionele ervaringen en 2) het lichaam reageert niet op niet-emotionele ervaringen. Er kwam al gauw kritiek op deze theorie. De lichamelijke reacties waar James naar refereert zijn volgens critici de fight-flight response van het lichaam, die niet verschilt per emotie. Critici stellen ook dat de emotionele ervaring vooraf gaat aan de fysieke reacties.

Het huidige perspectief

Andere theorieën kregen de laatste tijd meer aandacht dan de James-Lange theorie. Maar uit recent onderzoek is toch enige ondersteuning gevonden voor zijn theorie. Zo is gebleken dat voor vijf verschillende emoties een afzonderlijk patroon bestaat van fysiologische activiteit, zoals James stelde. Echter, slechts enkele emoties vertonen een unieke activiteit van het autonome zenuwstelsel. Moderne onderzoekers zijn het met James eens dat fysiologische arousal met emoties gepaard gaat en ze reguleert, maar niet met zijn stelling dat de arousal de emotie veroorzaakt.

Hersenactiviteit die emoties activeert

Jeffrey Gray (1994) stelt dat er drie afzonderlijke neurale circuits bestaan in het brein, die elk een afzonderlijk patroon van emotioneel gedrag reguleren.

  1. Gedragsmatig toenaderingssysteem

  2. Fight-or-flight systeem

  3. Gedragsmatig inhibitiesysteem

Deze circuits zijn onderliggend aan de emoties vreugde, angst, woede en bezorgdheid. Met behulp van PET en fMRI is geobserveerd wat het brein doet om een emotionele reactie voort te brengen. Voor de vijf basisemoties zijn de bevindingen als volgt:

  • Geluk: 9 breingebieden actief, vooral de rechter superieure temporale gyrus

  • Verdriet: 35 breingebieden actief, vooral de linker mediale frontale gyrus en de caudate anterieure cingulate cortex

  • Woede: 13 breingebieden actief, vooral de linker inferieure frontale gyrus en de parahippocampale gyrus

  • Angst: 11 breingebieden actief, vooral de linker amygdala en de insula

  • Walging: 16 breingebieden actief, vooral de rechter anterieure insula en de rechter inferieure frontale gyrus

Facial Feedback Hypothese

Volgens deze hypothese stamt het subjectieve aspect van emotie uit gevoelens opgewekt door 1) de bewegingen van gezichtsspieren 2) veranderingen in de gezichtstemperatuur 3) veranderingen in de klieractiviteit in de gezichtshuid. Praktisch betekent dit bijvoorbeeld dat lachen gelukkig maakt.

De gezichtsspieren

Er zijn 80 gezichtsspieren, waarvan 36 betrokken bij gezichtsuitdrukkingen. Acht gezichtsspieren zijn betrokken bij de uitdrukking van basisemoties. Naast de basisemoties hebben ook interesse, trots en tevredenheid een eigen gezichtsuitdrukking.

Test van deze hypothese

De hypothese kan op twee manieren worden getest. De extreme variant van de hypothese is dat ‘lachen blij maakt’ zoals eerder in het hoofdstuk verondersteld is. Dit betekent dat de gezichtsuitdrukking de emotie veroorzaakt. Dit is getest in onderzoek, en er is ondersteuning gevonden voor deze variant, maar soms ook niet. De meeste studies suggereren dat er een klein effect waarneembaar is van de gezichtsuitdrukking op de emotie. De minder extreme en meer conservatieve versie van de hypothese stelt dat de gezichtsuitdrukking wel invloed heeft op de intensiteit van de ervaren emotie, maar deze niet veroorzaakt. Deze variant heeft meer ondersteuning gevonden dan de extreme variant.

Zijn gezichtsuitdrukkingen universeel?

Uit onderzoek van Ekman (1994b) is gebleken dat gezichtsuitdrukkingen universeel zijn. Aan participanten uit verschillende culturen werden plaatjes voorgelegd. Ze moesten benoemen welke emotie het gezicht van de persoon op het plaatje uitdrukte. Het experiment leverde bewijs dat emotie-gerelateerde gezichtsuitdrukkingen een aangeboren, niet-aangeleerde component bevat.

Herkennen van gezichtsuitdrukkingen

De ene emotie is makkelijker te herkennen dan de andere. Geluk is het makkelijkst te herkennen, terwijl angst de moeilijkste is. Mensen in Westerse culturen kunnen gezichtsuitdrukkingen beter herkennen dan mensen in Oosterse culturen. Oosterse mensen kijken meer naar de ogen van de persoon, terwijl Westerse mensen meer naar de mond kijken. Het oog bevat meer ambigue informatie over emotie dan de mond. Dit geldt vooral voor emoties zoals angst en verdriet. Om woede te herkennen is het kijken naar de ogen belangrijker. Walging is vooral zichtbaar bij de neus.

Cognitieve aspecten van emotie

Het centrale construct in het begrijpen van emotie vanuit cognitief oogpunt is appraisal. Appraisal is een cognitief proces dat bepaalt hoeveel waarde iemand hecht aan een gebeurtenis. Dit proces beïnvloedt ook elk aspect van een emotionele gebeurtenis. Het hangt samen met de perceptie van de persoon, hoe diegene de omgeving ziet. Wanneer appraisals veranderen, veranderen ook de gevoelens van het individu. Appraisals veroorzaken emotionele reacties omdat de waarneming de reacties beïnvloedt. De vier centrale overtuigingen van appraisal wetenschappers zijn:

  1. Zonder een voorafgaande cognitieve appraisal van de gebeurtenis, treden emoties niet op.

  2. De appraisal, niet de gebeurtenis zelf, veroorzaakt de emoties

  3. Emotie is een proces

  4. Als de appraisal verandert, zal de emotie veranderen, ook als de situatie hetzelfde blijft.

Eén van de eerste cognitieve wetenschappers was Magda Arnold (1960, 1970).

Complexe appraisal

Net als Arnold benadrukte ook Richard Lazarus (1991a, 1994) de cognitieve processen die betrokken zijn bij fysiologische en gedragsmatige reactiviteit. Lazarus breidde Arnold’s theorie uit met een meer complexe conceptualizatie van appraisal.

Primaire appraisal

Factoren in de directe omgeving. Voorbeelden hiervan zijn 1) gezondheid, 2) zelfvertrouwen, 3) een doel, 4) financiële situatie, 5) respect, en 6) het welzijn van een geliefde.

Secundaire appraisal

In het leven lopen we steeds tegen verschillende voordelen, kwetsbaarheden en bedreigingen aan. Copingvaardigheden bepalen of we mogelijke strategieën hebben om hier mee om te gaan.

Motivatie

Lazarus beschouwt emotie als een motivationeel fenomeen. Als persoonlijke motieven in gevaar komen, volgen emoties. Emoties veranderen voortdurend wanneer primaire en secundaire appraisals veranderen. Persoonlijke motieven vormen de kern van het emotionele proces. Lazarus noemt zijn eigen theorie de ‘cognitieve-motivationele-relationele emotietheorie’ .

Appraisal als process

Verschillende appraisals veroorzaken verschillende emoties. Moderne wetenschappers hebben de theorie van Lazarus verder uitgewerkt. Met het model van Lazarus waren 15 emoties te verklaren. Tegenwoordig wordt getracht een beslissingsboom op te stellen van waaruit alle emoties te verklaren zijn als gevolg van verschillende appraisals. Door Arnold werd de appraisal ‘valence’ onderscheiden. Door Lazarus de appraisals ‘goal relevance’ en ‘coping potential’. Door Moors et al. (2013) is een lijst opgesteld met aanvullende appraisals. Dit zijn ‘goal congruence’, ‘novelty’, ‘agency’ en ‘self/norm compatibility’.

Emoties onderscheiden

Met de zes eerder genoemde appraisal dimensies is het mogelijk 17 verschillende emoties te onderscheiden. Appraisal theorieën zijn niet voor 100% in staat emoties te voorspellen, om de volgende redenen:

  1. Andere processen dan appraisal dragen bij aan emoties

  2. Appraisals maken emoties intenser (in plaats van ze te veroorzaken)

  3. De patronen van appraisal van veel emoties overlappen elkaar

  4. Er bestaan verschillen tussen mensen in de ontwikkeling van emoties

  5. Kennis van emotie en causale attributies zijn aanvullende cognitieve factoren die emoties beïnvloeden

Kennen van emoties

Kinderen kunnen slechts een paar emoties onderscheiden, terwijl volwassenen veel verder ontwikkeld zijn op emotioneel gebied. Het kennen van emoties is het vermogen emotionele ervaringen van elkaar te onderscheiden. Het houdt in dat mensen hun eigen emoties kennen en kunnen begrijpen. Het beter kennen van emoties leidt tot een hoger psychisch welzijn en betere emotieregulatie.

Attributies

Attributies zijn belangrijk omdat de verklaring die we aan fenomenen geven emotionele reacties oproepen. Bernard Weiner (1985, 1986) stelde een attributionele theorie op van emotie. Na een gebeurtenis stellen we onszelf de vraag ‘Waarom is dit gebeurd?’. Het antwoord is de attributie van de gebeurtenis.

Emoties beïnvloeden cognitie

Cognities beïnvloeden dus emotie, maar andersom geldt hetzelfde: emoties beïnvloeden cognities. Cognities zijn het gevolg van emoties.

Sociale aspecten van emotie

Sociale interactie

Interacties met anderen triggeren de meeste van je emoties. Emoties zijn intrinsiek aan interpersoonlijke relaties. Emoties binden ons samen en drijven ons uit elkaar. De verklaring voor dit fenomeen bestaat uit drie processen

  1. Mimicry (nabootsen)

  2. Feedback (stem, gezicht, houding en bewegingen van anderen)

  3. Contagion (aanstekelijkheid)

Delen van emoties

Door middel van het sociaal delen van emoties en door het vertellen over de beleefde emotie, kunnen anderen met je meeleven. Dit leidt tot aandacht en empathie van anderen. We delen vooral positieve emoties (90%), en delen onze emoties vaak op dezelfde dag als waarop we ze beleefd hebben (60%). Het sociaal delen van emoties kan op twee manieren:

  1. Cognitief delen: herwaardering emotionele gebeurtenis, betekenisgeving

  2. Sociaal-affectief delen: luisteren, begrip en empathie tonen, steunen

Sociaal delen van emoties is de norm bij emotionele ervaringen, mensen doen het meestal. Sociaal delen van emoties biedt interpersoonlijke dynamiek die de deler en luisteraar dichter bij elkaar brengt. Sociaal-affectief delen is normaal maar biedt weinig voordelen, behalve tijdelijke verlichting. Cognitief delen stimuleert het cognitieve proces van emotionele heling en herstel. Emotionele ervaringen zijn sociale gebeurtenissen.

Culturele vorming van emoties

De culturele context van het individu is van invloed op de emotionele beleving. Het emotionele repertoire verschilt per cultuur.

Stampvragen

  1. Wat houdt de James-Lange theorie in?

  2. Welke neurale circuits bestaan volgens Jeffrey Gray in het brein die elk een afzonderlijk patroon van emotioneel gedrag reguleren?

  3. Wat stelt de facial feedback hypothese?

  4. Wat is appraisal?

  5. Hoe ziet de cognitieve-motivationele-relationele emotietheorie emotie?

  6. Hoe komt het dat emoties mensen kunnen verbinden?

  7. Op welke manieren kun je emoties sociaal delen?

Welke individuele emoties kunnen onderscheiden worden? - Chapter 14

Basale emoties

Vrees

Vrees komt voor uit het waarnemen van een bedreiging voor iemands welzijn. Duidelijke signalen van pijn, dreiging of gevaar leiden tot vrees. Het inzien dat je weinig kan doen aan de dreiging of het gevaar is een belangrijke bron van vrees. Vrees gaat vooral over de kwetsbaarheid, het overvallen worden door dreiging of gevaar. Vrees is niet per se een automatisch proces. Coping strategieën kunnen vrees doen afnemen. Vrees waarschuwt ons voor onze kwetsbaarheid en roept een beschermende reactie op maar kan er aan de andere kant ook voor zorgen dat nieuwe coping strategieën geleerd worden.

Bezorgdheid

Bezorgdheid is gerelateerd aan vrees. Beide komen voort uit een bedreiging van het welzijn. Bezorgdheid is vaak abstract en niet objectspecifiek (bvb. bezorgdheid over ‘de toekomst’), terwijl vrees dat wel is (bvb. hoogtevrees). Het tweede verschil is dat bezorgdheid ons niet helpt coping vaardigheden te leren terwijl vrees dat wel doet.

PTSS

Een tweede construct gerelateerd aan vrees is de posttraumatische stress stoornis. PTSS komt voort uit een ervaring van extreem gevaar, intense angst met vrees-gerelateerde consequenties op korte termijn maar ook trauma-gerelateerde consequenties op lange termijn. Typische antecedenten zijn marteling, terrorisme, ongelukken en natuurrampen. Er is bij PTSS evenals bij bezorgdheid geen duidelijke effectieve coping response.

Fobieën

Een laatste vrees-gerelateerd contruxt is klinische fobie. Er bestaan vier categorieën fobieën.

  1. interpersoonlijke gebeurtenissen en situaties

  2. kritiek, afwijzing, gewelddadige conflicten (lichamelijke kwetsuren, ziekte en dood)

  3. dieren

  4. agorafobische angsten (verdwalen, kleine ruimtes, alleen zijn)

Woede

De oorzaak van woede is een obstakel dat een doel van het individu in de weg zit. Ook kan het veroorzaakt worden doordat iemand ons psychisch of fysiek pijn doet, ons vertrouwen beschaamd, irritaties opwekt, onterechte kritiek geeft, of respectloosheid van anderen. De essentie van woede is de overtuiging dat de situatie niet is hoe die zou moeten zijn. Woede is de meest intense emotie. Een boos persoon wordt sterker en heeft meer energie. Het motiveert zelfverdediging en reguleert sociale interacties. Woede is ook de meest gevaarlijke emotie. Hoe we woede reguleren is belangrijk.

Walging

Gezonde walging treedt op bij voedsel dat bedorven ruikt of er bedorven uit ziet. Walging omvat het gevoel dat optreedt bij besmette, vergane objecten. Er zijn negen oorzaken van walging:

  1. Voedsel

  2. Lichamelijk afval

  3. Dieren

  4. Seksuele gedragingen

  5. Contact met de dood of lijken

  6. Mismaking van het lichaam

  7. Slechte hygiëne

  8. Contact met onreine mensen

  9. Morele overtredingen

Walging is een aversieve emotie, maar juist ook positief. Een voorbeeld: Doordat mensen een afkeer hebben van slechte hygiëne, houden ze zich schoon.

Minachting

Minachting komt voort uit het gevoel moreel superieur te zijn aan een ander persoon. Het omvat een negatieve evaluatie van het gedrag van de ander. Minachting is een sociale emotie omdat het alleen optreedt in sociale interactie. Het heeft een eigen gezichtsuitdrukking en een eigen oorzaak, en wordt daarom onderscheiden van walging. De functie van minachting is het in stand houden van de sociale hiërarchie, maar het kan destructieve en sociale consequenties hebben.

Verdriet

Verdriet is de meest negatieve, aversieve emotie. Verdriet komt voort uit ervaring van verlies of falen. Het verlies is vaak permanent, en gaat vaak over een hechte relatie met iemand. Het kan gaan om het verlies van een dierbare, een thuis, status, een baan of wat dan ook. Verdriet doet ons in ons zelf keren en bevordert zelfreflectie. Het leidt tot deactivatie en terugtrekking. Een voordeel van verdriet is dat het de cohesie van sociale groepen bevordert.

Depressie

Verdriet kan zich ontwikkelen tot een depressie. Verdriet leidt tot depressie door het herkauwen van negatieve gedachten. Dit gaat gepaard met verdriet als de persoon te veel emoties tegelijk ervaart. Depressie zorgt voor steeds meer negatieve gedachten, sociale isolatie en zelfdestructie.

Vreugde

Gebeurtenissen die vreugde geven zijn succes, progressie, krijgen wat we willen, respect ontvangen, liefde, affectie en verrassingen. Vreugde is het emotionele bewijs dat het goed gaat. Wanneer we blij zijn, zijn we optimistisch, enthousiast en actief. Vreugde zorgt dat we meer gericht zijn op sociale activiteiten. Ook helpt het relaties met anderen te onderhouden. Het positieve gevoel maakt het leven aangenaam en zorgt dat we ontstressen. Het zorgt dat we psychisch gezond blijven. Tenslotte zorgt het ervoor dat we blijven spelen en creatief blijven.

Interesse

Interesse is de meest voorkomende emotie in het dagelijks functioneren. Wat de aandacht krijgt is stimulus verandering, onzekerheid, complexiteit, uitdagingen en ontdekkingen, en elke andere mogelijkheid om nieuwe informatie te verkrijgen en te leren. Interesse creërt de behoefte te ontdekken en informatie te verkrijgen uit de objecten rondom ons. De voordelen hiervan zijn dat we onszelf in dit proces ontwikkelen en ervan leren. Interesse biedt motivationele en cognitieve capaciteiten waardoor we onze talenten beter kunnen benutten.

Zelfgerichte emoties

Schaamte

Schaamte is een overweldigend, krachtige emotie geassocieerd met gevoelens van minderwaardigheid, waardeloosheid en een beschadigd zelfbeeld. Ongepast gedrag, zakken voor een toets, slecht zijn in sport of muziek, of het falen bij een makkelijke taak roept schaamte op. Schaamte is een ‘lelijke’ emotie omdat het het zelfbeeld beschadigt. Het leidt tot pijn, verwarring, terugtrekking en negatieve gedachten. Schaamte leidt tot twee motieven: zelfbescherming en herstellen van het bedreigde zelf. Uit onderzoek is gebleken dat het motief om het zelf te herstellen sterker is dan het motief tot zelfbescherming.

Schuld

Bij schuld ontbreekt de intense component die bij schaamte een rol speelt. Het bevat geen aanval op het zelf. Schuld treedt op als een individu zijn eigen gedrag beschouwt als falen. De focus ligt op het eigen gedrag en niet op de eigenwaarde. De persoon die zich schuldig voelt richt zich op wat hij kan doen om de consequenties van zijn gedrag goed te maken. Hierop volgt toegeven van de schuld, excuses aanbieden of iets dergelijks. Schuld gaat vaak gepaard met het nemen van het perspectief van de ander en met empathie. In combinatie daarmee leidt schuld vaak tot effectieve actie.

Gêne

Gêne is het signaal dat er iets mis is, en dat een bepaald aspect van het zelf verborgen moet worden of in ieder geval nauwkeurig bestudeerd. Het treedt op na een sociale blunder voor het oog van anderen. Niet de sociale blunder op zich maar de negatieve beoordeling van anderen roept de gêne op. De functies van gêne zijn het ondernemen van actie om de negatieve indruk goed te maken, en impliciet te communiceren dat de sociale blunder niet weer zal op treden. Er moet aan het publiek duidelijk worden gemaakt dat het gedrag onopzettelijk was en dat het niet opnieuw zal voorkomen. Gêne mag getoond worden, omdat het ertoe leidt dat de sociale blunder minder zwaar zal worden opgevat.

Trots

Trots is een zelf-georiënteerde emotie. Trotse gevoelen zorgen voor zelfvertrouwen en tonen anderen dat het individu het waard is geaccepteerd te worden en status te bezitten. Mensen tonen trots door zichzelf iets groter te maken dan ze zijn, waardoor ze de aandacht naar zich toe trekken. Trots is een complexe emotie die twee kanten heeft. Het heeft een positieve (prestatie, zelfvertrouwen, prosociaal gedrag) maar ook een negatieve (narcisme, agressie, relatieproblemen, antisociaal gedrag zoals manipulatie) kant. Authentieke trots is prosociaal, maar overmatige trots is antisociaal.

Triomf

Triomf is een emotionele reactie volgend op het winnen in een competitieve situatie. De winnaar toont zelfexpressief gedrag en sociale dominantie. Hierdoor toont hij sociale macht over de verliezer. Triomf toont sociale dominantie met een vleugje agressie. Het ligt dichter bij overmoedige trots dan authentieke trots.

Cognitief complexe emoties

Afgunst

Afgunst is een pijnlijke emotie veroorzaakt door het geluk van anderen. Het is een onplezierige emotionele ervaring. Het kan gaan om een bepaald talent, een prestatie of een bezitting. Het is een heel sociale emotie omdat het altijd om een sociale vergelijking gaat van het zelf met anderen. Afgunst brengt het doel met zich mee het verschil tussen het zelf en de ander te verkleinen. Evenals trots heeft afgunst een constructief en een destructief aspect. De positieve factor is dat afgunst kan leiden tot constructief gedrag gericht op prestatie en zelfverbetering. De negatiefe factor is dat afgunst kan leiden tot destructief gedrag gericht op het neerhalen van de ander. Er is een onderscheid tussen terechte en kwaadaardige afgunst. Er bestaat onrechtvaardige ongelijkheid, daarbij is afgunst terecht. Maar bij kwaadaardige afgunst gunt de een de ander iets niet. Afgunst kan prosociaal gedrag veroorzaken, maar dat is vaak niet meer dan een strategie om het zelf te verbeteren.

Dankbaarheid

Dankbaarheid is een positieve emotie die voortkomt uit het ontvangen van iets waardevols van een ander. De gift moet vrijwillig zijn, intentioneel zijn, en de ander iets kosten. Of we ons als gevolg van een gift schuldig of dankbaar voelen hangt af van de siuatie. Het onderscheid tussen de twee emoties hangt er vanaf of de ontvanger zich richt op de vriendelijkheid van de gever of op de ontvangen gift. Het richten op de gift geeft schulgevoel; het richten op de gever geeft dankbaarheid. Dankbaarheid is een belangrijke sociale emotie die gulheid, samenwerking en prosociaal gedrag versterkt. De gever en de ontvanger ondervinden beiden een positief effect. Dankbaarheid stimuleert sociale integratie en prosociaal gedrag.

Teleurstelling en spijt

Teleurstelling en spijt zijn emoties die intrinsiek zijn aan keuzes maken. Ze komen voort uit het uitblijven van een verkozen uitkomst, en bevatten beiden de reflectie op ‘hoe het had kunnen zijn’. Teleurstelling treedt op wanneer de verkregen uitkomst vergeleken wordt met een betere uitkomst. Spijt treedt op na het maken van een verkeerde keuze en zelf-regulatie zoals ‘Ik heb mijn geld uitgegeven met shoppen, en nu heb ik er spijt van’. Spijt benadrukt dus de persoonlijke verantwoordelijkheid. Teleurstelling en spijt hebben verschillende consequenties.

Hoop

Hoop komt voort uit de wens dat een verkozen doel zal worden bereikt. Hoop is geworteld in een wens voor de toekomst, iets wat belangrijk is voor het individu. De motivationele functie van hoop is het gericht blijven op het doel, het individu gaande houden.

Leedvermaak

Leedvermaak betekent plezier hebben in de pech van anderen. Het treedt meestal op als je de ander niet aardig vindt of als je jaloers op diegene bent.

Empathie

Empathie wordt getriggerd door de emotionele staat van een ander, en het betekent dat de observator voelt wat die persoon voelt. Het omvat het voelen van medelijden of sympathie jegens de ander. De essentie van empathie is voelen wat de ander voelt, en het ervaren van een wens dat die ander zich beter zal voelen. Empathie heeft twee oorzaken. Ten eerste het nabootsen van de emotie van de ander, waardoor het lichaam deze emotie ook gaat ervaren door de lichamelijke feedback die optreedt. Ten tweede komt empathie voort uit het perspectief nemen van de ander. Empathie is te onderscheiden van persoonlijke nood. Persoonlijke nood voelt aversief terwijl empathie de prosociale motivatie meebrengt de ander te helpen. Empathie is een belangrijke prosociale emotie die samenwerking en hulp bevordert. Door empathie kunnen we voelen wat anderen voelen, de ander beter begrijpen en op de juiste manier op de emoties van de ander reageren.

Medelijden

Medelijden is een complexe emotie, deels positief en deels negatief. Mensen vinden medelijden een positieve emotie, maar als ze de emotie ervaren, voelt deze negatief. Medelijden is een positieve emotie als het gericht is op verzorgen, maar een negatieve emotie als het uitsluitend gericht is op het lijden.

Stampvragen

  1. Wat is het verschil tussen vrees en bezorgdheid?

  2. Noem de vier categorieën van klinische fobieën.

  3. Wat is woede?

  4. Noem de negen oorzaken van walging.

  5. Wat is minachting?

  6. Wat is verdriet en hoe kan het veranderen in een depressie?

  7. Waartoe leidt het voelen van schaamte?

Wat houdt de top-down benadering van het holisme in? - Chapter 15

Holisme en positieve psychologie

Menselijke motieven kunnen worden verklaard vanuit verschillende perspectieven. Het holisme is daar één van. Het holisme stelt dat de mens een geïntegreerd, georganiseerd geheel is. Er bestaat in het holisme een top-down en een bottom-up benadering. In dit hoofdstuk wordt de nadruk gelegd op de top-down benadering.

Holisme

Het holisme leent zijn naam aan ‘het geheel of ‘heelheid’. Het onderzoek gaat over wat gezond is en heel. Het humanisme identificeert zichzelf sterk met het holistische perspectief omdat het uitgaat van top-down motieven zoals het zelf en zijn streven naar vervulling. Humanistische psychologie gaat over het ontdekken van het menselijk vermogen en het aanmoedigen van de menselijke ontwikkeling. Persoonlijke groei is de ultieme motivationele kracht.

Positieve psychologie

Positieve psychologie is een snel groeiend onderzoeksveld binnen de psychologie. Het is gericht op het verwoorden van het goede leven (psychologisch gezien) en het gebruikt empirische methoden om te verklaren wat het leven waardevol maakt. Het doel is te tonen welke gedragingen leiden tot de ervaring van welzijn, tot de ontwikkeling van optimistische en veerkrachtige mensen. De onderwerpen binnen de positieve psychologie zijn geluk, welzijn, optimisme, betekenisgeving, veerkracht, authenticiteit, open-mindedness, medelijden, dankbaarheid, creativiteit, wijsheid, burgerschap, een sterke arbeidsethos en het zorgen voor anderen. De positieve psychologie is sterk gestoeld op empirisch onderzoek.

Zelfactualisatie

Zelfactualisatie is een inherente ontwikkelingsdrang. Een proces waarin men de moed verzamelt om te creëren, het leven realistisch onder ogen te zien en autonome zelfregulatie te bereiken. Het is een beweging richting de constructieve vervulling van de inherente mogelijkheden. Het is het steeds meer realiseren van de talenten, capaciteiten en mogelijkheden van het individu. Twee kenmerken van zelfactualisatie zijn autonomie en openheid voor nieuwe ervaringen.

Hierarchie van menselijke behoeften

De hoeksteen van Maslow’s model van motivatie is de stelling dat menselijke behoeften kunnen worden geordend in clusters. De ordening van deze behoeften is het best te visualiseren als een piramide, met daarin van onder naar boven:

  1. Fysiologische behoeften

  2. Behoefte aan veiligheid en zekerheid

  3. Behoefte aan liefde en verbondenheid

  4. Behoefte aan eigenwaarde

  5. Behoefte aan zelfactualisatie

Behoeften vanwege tekort versus behoeften vanwege groei

Biologische behoeften (honger, dorst) en behoefte aan veiligheid, verbondenheid en eigenwaarde noemen we behoeften vanwege tekort. Deze behoeften zijn als vitaminen; mensen hebben ze nodig omdat hun afwezigheid groei en ontwikkeling inhibeert. De aanwezigheid van deze behoeften toont aan dat het individu in een conditie van deprivatie is. Maslow (1971) omschrijft dergelijke deprivatie als een menselijke ziekte, een term die hij gebruikte om te refereren aan het falen in groei en actualisatie. Wanneer behoeften vanwege tekort vervuld zijn, vertoont het individu behoeften aan groei. Groeibehoeften of zelfactualisatiebehoeften geven energie. De behoefte aan waarheid, schoonheid, heelheid, spontaniteit, gerechtigheid, humor, uniciteit, perfectie, compleetheid en autonomie zijn allen groeibehoeften.

Onderzoek naar de behoeften hiërarchie

Maslow’s hiërarchie is erg populair. Er is echter weinig empirisch bewijs gevonden voor de behoeften hiërarchie. De conclusies volgend uit onderzoek naar de behoeften hiërarchie tonen aan dat de hiërarchie niet bestaat uit vijf niveaus. De fysiologische behoeften, de behoefte aan veiligheid, verbondenheid en eigenwaarde kunnen beter in één categorie geplaatst worden. Een hiërarchie bestaande uit twee niveaus is beter. In deze hiërarchie zou enkel onderscheid gemaakt moeten worden tussen behoeften vanwege tekort en behoeften aan groei.

Aanmoedigen van groei

Maslow schatte dat minder dan 1 procent van de bevolking ooit zelfactualisatie bereikt. Volgens Maslow komt dit deels doordat mensen zelf tekortschieten en deels doordat de omgeving de groei niet voldoende steunt. Maslow benadrukte het belang van intieme en betekenisvolle relaties om autonomie en openheid te bevorderen. Om groei in ons leven te bevorderen dienen we de volgende gedragingen te vertonen:

  1. Maak keuzes gericht op groei. Zie het leven als een reeks opeenvolgende keuzes tussen vooruitgang en groei of achteruitgang en angst.

  2. Wees eerlijk. Neem verantwoordelijkheid voor je eigen keuzes en de consequenties ervan.

  3. Zorg dat je in de omstandigheden bent om de juiste dingen mee te maken. Gebruik je intelligentie. Als je getalenteerd en geïnteresseerd bent in een bepaald domein, besteed daar dan tijd en aandacht aan.

  4. Wees niet defensief. Verdedig jezelf niet. Ga in plaats van je fantasie te gebruiken om jezelf op te pompen en je angst weg te denken aan het werk en ontwikkel de vaardigheden die nodig zijn om de persoon te zijn die je wilt zijn.

  5. Luister naar je innerlijke stem. Luister naar je eigen interesses en doe wat jij wilt doen zodat je zult worden wie je wilt zijn.

  6. Sta open voor ervaringen. Ervaar volledig met volledige overgave en concentratie. Wees spontaan, origineel en sta open voor nieuwe ervaringen.

De neiging tot actualisatie

Carl Rogers (1951) stelde: ‘Het organisme heeft een basale neiging en streven – het zelf te actualiseren en te verbeteren.’ Rogers geloofde net als Maslow dat de neiging tot actualisatie aangeboren is. Een kind van 9 maanden oud heeft het genetische potentiaal om te kunnen lopen maar moet zijn best doen te ontwikkelen van kruipen tot lopen. Het kind zal ondanks tegenslagen en teleurstellingen niet opgeven tot het kan lopen vanwege de aangeboren neiging tot actualisatie.

Het waarderingsproces

Het waarderingsproces is een inherente capaciteit van het individu te beoordelen of een specifieke ervaring groei bevordert of tegengaat (Rogers, 1964). Het is een inherente capaciteit te beoordelen wat belangrijk en essentieel is voor een vervullend leven. Het waarderingsproces is de interpretatie van ervaringen als positief of negatief voor de persoonlijke groei. Uit onderzoek blijkt dat mensen daadwerkelijk een idee hebben van wat voor soort doelen voordelig zijn voor hun subjectief welzijn omdat zij beschikken over een waarderingsproces dat inherent is aan hun menszijn.

Zelfbewustzijn

Het zelfbewustzijn representeert het bewust bestaan, ervaren en functioneren. Wanneer het zelfbewustzijn ontwikkelt wordt het individu complexer. Het individu krijgt de neiging zichzelf te actualiseren. Het zelfbewustzijn geeft behoefte aan positieve beoordeling – waardering, acceptatie en liefde van anderen.

Waardeoordelen

Mensen leren al in hun kindertijd of hun gedrag of hun zelf beoordeeld wordt als positief en waardevol of als negatief en waardeloos. De ouderlijke waardeoordelen worden door het kind geïnternaliseerd in de zelfstructuur. Om een individu te leren dat het zichzelf mag zijn, moet onvoorwaardelijke positieve waardering geboden worden. Wanneer ouders onvoorwaardelijke positieve waardering bieden, leert het kind een eigen, onafhankelijke zelfstructuur te ontwikkelen. Dit is van belang om mentaal gezond te zijn en persoonlijke groei te vertonen. Ouders verkeren in een lastige positie wanneer een kind sociaal ongewenste eigenschappen heeft zoals verlegenheid, prikkelbaarheid of een explosief karakter. Het kind moet leren dat hij zich anders moet gedragen omdat hij sociaal moet kunnen functioneren.

Voorwaardelijke waardering als socialisatie strategie

Om kinderen en adolescenten te socialiseren wordt de strategie voorwaardelijke waardering ingezet. Dit betekent dat de ouder liefde aan het kind biedt wanneer het gehoorzaam is, en de liefde niet biedt als het kind ongehoorzaam is. Voorwaardelijke waardering heeft een positieve en een negatieve vorm. De positieve vorm is het geven van liefde en affectie bij gehoorzaamheid en prestatie. Het kind krijgt meer aandacht en affectie wanneer hij doet wat hem gezegd is. De negatieve vorm is het wegnemen van liefde en affectie vanwege ongehoorzaamheid en falen. In dit geval worden ouders koud en afstandelijk wanneer het kind faalt of ongehoorzaam is.

Congruentie

Congruentie en incongruentie beschrijven de mate waarin het individu zijn of haar persoonlijke kenmerken, vermogens, verlangens en overtuigingen ontkent en afwijst (incongruentie) of accepteert (congruentie). Een facade is het sociale masker dat een individu draagt. Het is gerelateerd aan gedragingen die weinig te maken hebben met het innerlijk. Wanneer dit gedrag vaak optreedt voorspelt dit angst, depressie en zelftwijfel.

Het volledig functionerende individu

Volgens Rogers vertrouwt het volledig functionerende individu op de innerlijke leiding van het zelf. Het individu staat open voor ervaringen en accepteert deze zoals ze zijn. Het volledig functionerende individu is authentiek.

Humanistische motivationele fenomenen

Mensen verschillen in wat zij zien als oorzaak en regulatie van hun gedrag. Sommige individuen zien zichzelf als volledig verantwoordelijk terwijl anderen de omgeving juist verantwoordelijk stellen. De mate waarin mensen vertrouwen op innerlijke sturing (behoeften, interesses) wordt de autonome oriëntatie genoemd. Het vertrouwen op externe sturing (sociale cues) wordt een controle oriëntatie genoemd. Autonomie en zelfbepaling hangen samen met het vertrouwen op innerlijke sturing.

Nastreven van groei versus nastreven van bevestiging

Het zoeken van bevestiging leidt tot een voortdurend testen of meten van de persoonlijke waarde, competentie en vriendelijkheid. Andere mensen worden gezien als bronnen van bevestiging om de eigenwaarde te meten. Het zoeken naar groei leidt tot het persoonlijk streven naar het leren, verbeteren en bereiken van het persoonlijke potentiaal. Situaties en relaties worden beschouwd als kansen tot persoonlijke groei, leren en zelfverbetering. Mensen die streven naar bevestiging ervaren meer angst tijdens sociale interacties, zijn bang om te falen, hebben een lage eigenwaarde en zijn gevoeliger voor depressie.

Relaties

Steunende en verzorgende relaties bieden de steun die nodig is voor het bevorderen van autonomie. Deze relaties voeden de neiging tot actualisatie. Warmte, zorg, liefde, openheid, authenticiteit en empathie vormen de inbedding van zelfontwikkeling.

Het helpen van anderen

Relaties worden constructief wanneer ze de ander helpen volwassener te worden, meer geïntegreerd en opener voor ervaringen. Het helpen van anderen is vanuit humanistisch perspectief de ander de mogelijkheid geven te ontdekken en zichzelf te zijn.

Verbondenheid met anderen

Het accepteren van sociale conventies, aanpassing van het zelf aan de samenleving, het internaliseren van culturele waarden, samenwerken met anderen en respect tonen voor anderen is een maat voor een gezonde psychosociale ontwikkeling. Zelf-actualisers zijn goede burgers. De behoefte aan verbondenheid motiveert tot het aangaan van relaties met anderen. De kwaliteit van de verbondenheid in relaties (tussen ouder en kind) hangt af van hoe gevoelig en responsief de verzorger is aan de behoeften van het kind. Kinderen die warme, behoefte-bevredigende, responsieve en gevoelige zorg ontvangen van de moeder ontwikkelen autonomie, zoals bleek uit het experiment van Mary Ainsworth (1989).

Vrijheid om te leren

Rogers gaf de voorkeur aan de term ‘facilitator’ boven leraar. Hij gebruikte de term facilitator om de leider van de klas te beschrijven die de omgeving creëert waarin de leerlingen optimaal kunnen leren. Leren volgt wanneer beantwoordt wordt aan de interesses, doelen en verwachtingen van de leerling. Persoonlijk initiatief en zelfevaluatie zijn hierbij van belang. Educatie is dus volgens Rogers iets wat verworven wordt door de student door het investeren van energie, niet iets wat de leraar de student aanbiedt.

Zelfdefinitie en sociale definitie

Zelfdefinitie en sociale definitie zijn persoonlijkheidsprocessen gerelateerd aan hoe individuen conceptualiseren wie ze zijn. Sociaal gedefinieerde individuen accepteren externe definities van wie ze zijn. Zelfgedefinieerde individuen geven de voorkeur aan interne definities van het zelf. Zelfdefinitie en sociale definitie staan vooral centraal in de ontwikkeling van de identiteit van vrouwen. Zelfgedefinieerde vrouwen zijn autonomer in interpersoonlijke relaties (ze zijn minder afhankelijk van anderen) en sociale rollen (ze geven de voorkeur aan niet-traditionele posities). Ze stellen hun doelen rond zelfbepaalde verwachtingen, zoals hun persoonlijke beslissing wel of niet te trouwen en wel of geen kinderen te krijgen. Ze investeren minder in traditionele rollen zoals die als vrouw en moeder. Sociaal gedefinieerde vrouwen geven er de voorkeur aan samen te werken en afhankelijk te zijn van anderen. Ze geven de voorkeur aan traditionele vrouwelijke rollen, thuis en op het werk. Getrouwde sociaal gedefinieerde vrouwen leunen op hun man bij het nemen van beslissingen en geloven dat hun man hun een leven kan bieden dat uitdagend en stimulerend is.

Het probleem van het kwaad

De humanistische psychologie gaat er vanuit dat de menselijke natuur inherent goed is. Maar wat als de menselijke aard slecht is, of deels slecht? Het kwaad is het vrijwillig, doelbewust toebrengen van pijnlijk lijden bij een ander persoon zonder respect voor de menselijkheid of individualiteit van diegene. Rogers stelde dat het kwaad niet inherent is aan de menselijke natuur. Hij stelde dat de mens het goed verkiest boven het kwaad als verzorgers voldoende acceptatie en koestering bieden. Mensen gedragen zich enkel boosaardig wanneer zij beschadigd of gewond zijn door ervaring. Andere humanisten zien meer dubbelzinnigheid in de menselijke aard. Zij stellen dat beide welwillendheid en kwaadwilligheid deel zijn van ieder mens. Wanneer de mens geen juiste standaard wordt geboden van goed en kwaad zal die zijn eigen maatstaf vormen. Wanneer volwassenen (verzorgers) het kind beschadigen, zal het kind tot de conclusie komen dat hij incompetent is als mens. Het kind zal een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Hij zal van slachtoffer veranderen in een ongevoelige dader. Het individu zal kwaadwilligheid gaan uitoefenen over anderen en uiteindelijk een slechte persoon worden. Volgens deze benadering komt het kwaad voort uit een beschadigd zelfconcept. Het kwaad heeft zijn oorsprong dan in enculturatie, niet in de menselijke aard. Een zieke cultuur is dan de oorsprong van slecht menselijk handelen. Zolang de samenleving mensen keuzes biedt, bestaat de mogelijkheid dat leden van de samenleving een pathologisch waardesysteem internaliseren dat het mogelijk maakt zich te verlagen tot het kwaad en het vormen van een kwaadwillige persoonlijkheid.

Positieve psychologie

De positieve psychologie is erop gericht mensen in hun kracht te zetten. De fundamentele aanname van de positieve psychologie is dat een goede mentale gezondheid meer is dan de afwezigheid van geestelijke ziekte. Positieve psychologen zijn erop gericht om mensen tot bloei te brengen, tot zelfontwikkeling, om relaties van hoge kwaliteit te hebben en om een doelgericht en betekenisvol leven te leiden. De kern is minder menselijke ziekte (depressie, zelfmoord) en meer persoonlijke groei en welzijn.

Geluk en welzijn

Geluk is een subjectieve staat van mentaal welzijn. Gelukkige mensen zijn ervan overtuigd dat het goed gaat met hun leven. Zij geloven dat de gebeurtenissen in belangrijke levensdomeinen zoals werk, gezondheid en relaties positief zijn. Geluk is voornamelijk de aanwezigheid van positieve emoties en de afwezigheid van negatieve emoties. Maar geluk heeft ook een cognitieve component. Mensen doen een stap terug en reflecteren op hoe de dingen in hun leven gaan. Om geluk te definiëren gebruiken onderzoekers het synoniem subjectief welzijn. De meeste mensen zijn het grootste deel van de tijd vrij gelukkig. Subjectief welzijn komt voort uit het doen van dingen (bvb. plezier hebben in je werk) en niet uit het hebben van materieel (bvb. veel geld). Subjectief welzijn bevordert effectief functioneren – hoe gelukkiger, hoe beter het functioneren in werk, relaties en op het gebied van gezondheid. Subjectief welzijn is het ervaren van positief affect en de afwezigheid van problemen en negatief affect. Een ander soort welzijn is bloei. Deze persoonlijke groei bestaat in het zoeken van uitdagingen, het volledig opgaan in wat je doet, het ervaren van flow. Dit soort welzijn gaat meer over betekenisgeving, betrokkenheid en zelfrealisatie dan over geluk op zich. Een doelgericht leven bestaat uit duidelijke doelen die ook bereikt worden en een levensdoel. Een opwindend leven bestaat uit plezier hebben in het leven, elke dag als nieuw ervaren en het vermogen hebben betekenis aan het leven te geven.

Optimisme

De meeste mensen denken dat ze het beter doen dan gemiddeld. We hebben een positiviteits bias. Deze neiging onszelf in een positief licht te zien hangt samen met welzijn. Optimisme is een positieve toekomstverwachting, terwijl men bij pessimisme een negatieve toekomstverwachting heeft. Optimisten zijn geneigd te denken dat hun daden leiden tot positieve uitkomsten. Optimisme in de adolescentie is een voorspeller van welzijn en levenstevredenheid. Mensen die optimistisch zijn leiden een waardevoller leven dan mensen die niet optimistisch zijn. Optimisten ervaren een betere mentale en fysieke gezondheid. Optimisme kan worden aangeleerd door het eigen maken van de cognitieve strategie genaamd optimistische verklaringsstijl. Aangeleerd optimisme is hard werken. Meer optimisme geeft meer positieve verwachtingen en emoties en opent zo de deur naar betere coping en prestaties.

Betekenisgeving

Volgens Victor Frankl heeft het leven in zijn algemeenheid geen zin, maar elk individueel leven afzonderlijk wel. Frankl stelde dat betekenis een behoefte is. Een betekenisvol leven heeft doel en betekenis. Het verbinden van de dagelijkse activiteiten met toekomstige doelen zorgt dat er een gevoel is van betekenisgeving. Het creëren van betekenis is een actief proces waarin mensen de gebeurtenissen in hun leven interpreteren en het belang ontdekken van wat er met hen gebeurt. Betekenisgeving helpt te beschermen tegen ziektes zoals depressie.

Positiviteit

Positiviteit representeert de positieve emoties in het leven: vreugde, dankbaarheid, vrede, interesse, hoop, trots, vermaak, inspiratie, aanbidding en liefde. Deze emoties zijn subtiel en verbreden de aandacht. Mensen worden als gevolg van positief affect open-minded en cognitief flexibel, zoals gesteld door de Broaden-and-Build Theory of Positive Emotions. Doordat zij hun blik verbreden nemen zij nieuwe initiatieven, verwerven zij vaardigheden en sociale steun. Dit leidt tot mentale, sociale en fysieke voordelen.

Interventies

Er worden een viertal ‘oefeningen in geluk’ genoemd die vanuit de positieve psychologie zijn ontstaan:

  • Gratitude visit. Schrijf en bezorg een brief van dankbaarheid bij iemand die vriendelijk voor je is geweest maar die je nog nooit hebt bedankt.

  • Three good things in life. Schrijf aan het eind van elke dag drie dingen op die goed gingen en onderscheid bij elk de oorzaak daarvan.

  • You at your best. Schrijf over een tijd waarin je het best functioneerde. Reflecteer op de persoonlijke bronnen die dit mogelijk maakten.

  • Identify signature strength. Zoek uit welke vijf eigenschappen jouw kracht zijn en bedenk een manier waarop je elk van die eigenschappen kunt inzetten.

Van deze oefeningen bleek uit onderzoek dat de gratitude exercise het meest effectief is in die zin dat deze oefening mensen het meest gelukkig maakte.

Kritiek

Critici stellen dat de humanistische psychologie uit gaat van een te positief mensbeeld. Een tweede punt van kritiek is dat humanistische wetenschappers een aantal vage, slecht gedefinieerde constructen hanteren. Ten derde vragen critici zich af in hoeverre mensen in staat zijn zich af te vragen wat men werkelijk wilt en wat werkelijk nodig is om dit waar te maken.

Stampvragen

  1. Wat betekent het holisme?

  2. Beschrijf de piramide van Maslow.

  3. Wat betekent congruentie en incongruentie?

  4. Wat betekent de autonome oriëntatie en de controle oriëntatie?

  5. Hoe kan een kind kwaadwillig worden?

  6. Wat is de fundamentele aanname van positieve psychologie?

Wanneer is er sprake van onbewuste motivatie? - Chapter 16

Fromm (1941) onderzocht de menselijke gedachten, gevoelens en emoties door middel van hypnose. Hij concludeerde dat mensen emoties, gedachten en gevoelens kunnen hebben waarvan ze denken dat de bron bij zichzelf ligt, terwijl deze in werkelijkheid vanuit een andere bron zijn ontstaan (de hypnose). Deze demonstratie laat zien dat mensen zeker kunnen zijn over wat ze voelen, maar op hetzelfde moment weinig idee hebben waar deze uit voortkomen.

Wat is het psychodynamische perspectief?

Een deterministisch en pessimistisch perspectief van de menselijke natuur is het psychodynamische perspectief. Deze invalshoek is deterministisch vanwege het geloof in de biologische aard van gedachten en gevoelens. Er zijn volgens dit perspectief biologische impulsen die iemands wensen, gedachten, gevoelens en gedragingen bepalen, ongeacht of deze gewenst zijn. Ook zeggen aanhangers van dit perspectief dat veranderingen in persoonlijkheid voortkomen uit persoonlijkheidsveranderingen in de pubertijd en gebeurtenissen uit de kindertijd. De pessimistische kant van het psychodynamische perspectief is de nadruk die gelegd wordt op verweringsmechanismen, of defense mechanisms. Verder worden dingen als agressie, conflict, emotionele moeilijkheden en seksuele verlangens benadrukt in deze theorie. De aantrekkingskracht van dit perspectief is dat het een verklaring biedt voor de mysterieuze geheimen van menselijke geest. Dit wekt nieuwsgierigheid. De termen: psychoanalytisch en psychodynamisch konden voorheen door elkaar worden gebruikt. Momenteel wordt met psychodynamisch, het onderzoek naar de dynamiek van het onderbewustzijn bedoeld. Met psychoanalytisch worden de traditionele Freudiaanse principes aangeduid.

Hoe kan onbewuste motivatie worden onderzocht?

Het onderzoeken van het motivatie onderbewustzijn bestaat uit twee onderdelen. De eerste is de psychoanalytische kennis van onbewuste motieven die voortkomen uit de traditionele ideeën van Freud. Het tweede is het psychodynamische begrip van onbewuste motieven, hierbij wordt gefocust op adaptieve -en impliciete motieven. Om onbewuste motieven te meten wordt vaak de implicit associations test (IAT) gebruikt. Deelnemers moeten een categorisatie maken van verschillende stimuli (wachten of reageren). Volgens het psychodynamische perspectief worden automatisch geactiveerde associaties door deze methode blootgelegd. Er is evidentie gevonden dat de IAT inderdaad voorspellende waarde heeft. Zo kan men met de test onder andere politieke voorkeur, fobieën en angsten voorspellen.

Wat is de fundering voor het psychoanalytische perspectief?

De ontwikkeling van de theorie van Freud begon bij de dual-instinct therorie. Volgens deze theorie kan motivatie worden beschreven in termen van impulsieve, biologische factoren. Gedrag wordt uitgelegd als het resultaat van toenemende en afnemende instinctieve energie in het menselijk lichaam. Een deel van deze energie is fysiek, een deel is mentale energie. Volgens Freud waren er zo veel lichamelijke drives, dat er een onderscheid moest worden gemaakt. Freud koos voor het onderscheid leven en dood. Zo waren er mentale instincten voor het leven. Deze noemde hij eros en dit zijn dus instincten voor overleving en zelfbescherming. Daarnaast zijn er instincten voor de dood, genaamd thanatos. Voorbeelden zijn inactiviteit, rusten en energiebesparing. Verder houdt thanatos ook zelfhaat -en haat voor anderen in. De twee typen van lichamelijke energie zorgen voor instincten die gedrag veroorzaken. Door ervaring worden verweringsmechanismen ontwikkeld, dit zijn reacties die gebruikt worden om met seksuele en agressieve energie om te gaan. Volgens Freud komt energie vanuit de biologische drijfveren en de richting wordt gegeven door het beschermen van het ego. Het doel van therapie is om deze verwarrende activiteiten van het onderbewustzijn te begrijpen en uit te leggen.

Hoe staat het nu met de psychodynamische theorie?

De psychodynamische theorie is verder uitgebreid en bestaat nu uit het onderzoeken van vier componenten:

  1. Het onderbewustzijn waarbij wordt gedacht dat mentaal leven voornamelijk onbewust en onverklaarbaar is.

  2. Psychodynamisch, de gedachte hierbij is dat motivationele en emotionele processen parallel verlopen.

  3. Met ego ontwikkeling wordt de verschuiving van sociaal afhankelijk naar een onafhankelijke entiteit bedoeld.

  4. Objectrelaties zijn mentale representaties die sociale motivatie en relaties sturen.

Hoe wordt het onderbewustzijn onderzocht binnen de het psychodynamisch perspectief?

Het onderbewustzijn is niet zichtbaar binnen het bewustzijn en niet door publieke observatie. Hierdoor is het moeilijk om dit te onderzoeken. Freud geloofde dat een individu verlangens en impulsen uit het onderbewustzijn ergens moest uiten. Volgens hem kan het onderbewustzijn worden bestudeerd door te kijken naar de manifestaties. Hij zegt dat bewustzijn een secundair proces is en het onderbewustzijn het primaire proces is. Er is al langer aandacht voor het onderzoeken van onbewuste mentale processen. Momenteel heeft de benadering drie opvattingen van het onderbewustzijn, namelijk: het Freudiaanse onderbewustzijn, het adaptieve onderbewustzijn en impliciete motivatie.

Wat is het onderbewustzijn volgens Freud?

Het onderbewustzijn volgens Freud berust op het onderscheid tussen bewustzijn en onderbewustzijn. Hij heeft drie fases van mentale status onderscheiden:

  1. Bewust (conscious): alle gedachten, gevoelens, sensaties en ervaringen van een persoon binnen een kort tijdsbestek.

  2. Pre-bewust (preconscious): alle gedachten, gevoelens en herinneringen die simpel, of met een klein beetje hulp kunnen worden herinnerd.

  3. Onbewust (unconscious): de mentale opslagplaats met ontoegankelijke impulsen, wensen en verlangens.

Freud gebruikt droom-analyse om het onderbewustzijn te onderzoeken. Recentelijk onderzoek naar dromen heeft ontdekt welke functies dromen hebben. Allereerst is er tijdens het dromen neurofysiologische activiteit in het brein waarbij willekeurige input gegenereerd en verwerkt wordt. Ten tweede heeft dromen een herinnerings-consolidatie functie waarbij herinneringen van het korte -naar het langetermijngeheugen worden verplaatst. De derde is een stress-bufferende functie, waarbij verweringsmechanismen worden ingezet om met bedreigende evenementen in het leven om te gaan. Ten slotte is er een probleemoplossende functie waar informatie wordt verwerkt, ideeën worden georganiseerd en wensen en verlangens ontlucht. Er is gevonden dat angstsymptomen gerelateerd zijn aan het hebben van nachtmerries. Dromen kunnen onbewuste wensen, verlangens en gedachten ontrafelen, maar zijn ook bedoeld om gebeurtenissen te verwerken die hier niets mee te maken hebben.

Wat is adaptief onderbewustzijn?

Het adaptief onderbewustzijn werd eerst ontdekt in epilepsiepatiënten nadat hun hippocampus was verwijderd. De patiënt werd gevraagd elke dag dezelfde motorische vaardigheid te oefenen. Hij maakte significantie verbetering, maar kon zich niet herinneren te hebben geoefend. Dit experiment suggereert het bestaan van een adaptief bewustzijn, mensen voeren namelijk vaker taken uit zonder zich hiervan bewust te zijn. Wanneer er een verandering is in de normale gang van zaken grijpt het bewustzijn in om een fout te herstellen. Volgens deze invalshoek is het bewustzijn verantwoordelijk voor het onderbewustzijn. Het adaptieve onderbewustzijn doet de automatische verwerking. Echter, het onderbewustzijn voert ook complexere taken uit zoals het stellen van doelen, het interpreteren van gebeurtenissen en het oordelen hierover. Momenteel wordt gedacht dat de bewuste geest inspannend, overwegend en traag is, terwijl het onderbewuste automatisch en snel opereert. Mensen kunnen accurate beslissingen maken van andermans emoties, gebaseerd op een microseconde van blootstelling aan zijn gezichtsuitdrukkingen. Ze kunnen echter niet achterhalen welke informatie gebruikt is m de beslissing te nemen. Het blijkt dus dat het adaptieve onderbewustzijn vaak correct handelt.

Wat is impliciete motivatie?

Het derde concept is impliciete motivatie. Dit zijn de motieven, emoties, attitudes en beslissingen die buiten het bewustzijn van een persoon opereren. Ze zijn verschillend van de zelf gerapporteerde emoties, attitudes enzovoorts. Impliciete motivatie wordt omschreven als de motieven, emoties, attitudes en verlangens die door de hebbende persoon niet goed kunnen worden omschreven. Het concept van impliciete motivatie is moeilijk te meten, omdat vragenlijsten met zelf-rapportage niet kunnen worden gebruikt. Een manier om het te onderzoeken is door gebruik te maken van het feit dat mensen focussen of aandacht geven aan cues in hun omgeving die geassocieerd zijn met een impliciet motief. Of processen geassocieerd met impliciete motivatie, gedrag daadwerkelijk ook voorspellen is afhankelijk van de mate van bewustzijn van de gebeurtenissen. Mindfulness wordt omschreven als receptieve aandacht naar gebeurtenissen die geassocieerd worden met impliciete motivaties. Door een combinatie van mindfulness en impliciete motivatie kunnen mensen hun gedrag reguleren en productief handelen. Bewustzijn en onderbewustzijn kunnen dus harmonieus samenwerken.

Wat is priming?

Priming gebeurt wanneer iemand een impliciete reactie geeft op een stimuli die buiten het bewustzijn wordt gepresenteerd. De prime kan zowel bewust als onbewust worden gepresenteerd, maar het proces van priming gebeurt altijd onbewust. Er zijn primes die een mentale representatie of gedraging activeren om gedrag te vertonen aan de hand van die mentale representatie zonder dat iemand zich hier bewust van is. Onbewuste primes motiveren dus gedragingen. Het gebruik van primes blijkt effectief in het onderzoeken van impliciete motieven omdat de mentale representaties van gedrag activeren.

Hoe werkt psychodynamica?

Het bestuderen van het conflict tussen wensen en gedachten wordt psychodynamica genoemd. Het betekent dat mensen worden geobserveerd in gedragingen die ze niet wensen te vertonen. Volgens Freud is er een wil en een tegenwil en een conflict tussen de twee. Er zijn verschillende conflicterende krachten binnen de menselijke geest, zoals seks versus schaamte en uitspatting versus inhibitie. Volgens de theorie van Freud berust psychodynamica op het idee van id en ego. Het id staat voor onbewuste, onvrijwillige en impulsieve motivaties. Het ego is zowel bewust als onbewust. Psychoanalisten geloven momenteel dat het bestaan van mentaal conflict een constante factor is.

Wat wordt bedoeld met repressie?

Volgens Freud was het bewustzijn een soort wachtkamer voordat iets terecht kwam in de publieke wereld. Repressie kan in die zin worden gezien als de beveiliger van de wachtkamer. Mensen zijn zich vaak niet bewust van hun motivatie en willen niets weten van dingen die niet overeenkomen met hun idee van de werkelijkheid. Repressie is het proces van het onbewust vergeten van gebeurtenissen en informatie. Dit gebeurt omdat de angstige of onrustige herinneringen, verlangens en wensen van het id worden overreden door de kracht van het ego. Het is een reactie op de angst die wordt veroorzaakt door de beangstigende impulsen die de publieke wereld in willen.

Wat is suppressie?

Suppressie is het bewuste proces van het stoppen van een gedachte. Emoties kunnen slechts voor een korte periode worden gestopt. Wanneer deze gedachten het bewustzijn bereiken, proberen mensen deze te onderdrukken door zelf-instructie. Bijvoorbeeld: “denk niet aan deze hamburger” anticipeert op de ongewenste daad van het eten van een hamburger. Mensen kunnen geen gedachten onderdrukken die gegeven zijn door iemand anders. Vaak hebben mensen hier niet de ervaring voor vaardigheid voor. De reden voor het onderdrukken van gedachten is vaak goed, veel van de privé-gedachten van de mens veroorzaken namelijk verwarring wanneer ze worden geuit. Echter, het onderdrukken van een gedachte veroorzaakt een tegenproces waarbij de gedachten nog wel onbewust geactiveerd blijft. Iemand kan de gedachte toelaten naar het bewustzijn, om hem vervolgens te vergeten of afleiding zoeken om te gedachte te ontwijken.

Wat zeggen hedendaagse studies over het id en het ego?

Het idee van het id en het ego is dat de onbewuste geest (id) alle ideeën, gedachten en verlangens bevat, terwijl de bewuste geest (ego) deze probeert te controleren. Uit meer hedendaagse studies is gebleken dat bewustzijn verantwoordelijk is voor het controleren van mentaal leven. Er wordt hierbij gebruikt gemaakt van de subcorticale structuren in het brein. De subcorticale breinstructuren genereren namelijk neurale activiteit die corresponderen met wensen, verlangens en impulsen. Dit is de vergelijking met het id van Freud. Het ego kan worden vergeleken met de frontale kwab. De functies hiervan zijn beslissingen nemen, zelfcontrole en intelligente probleemoplossing. Een andere ondersteuning voor de theorie van Freud is dat de amygdala, het emotie centrum van het brein, bestaat voordat de hippocampus, het geheugencentrum, bestaat. Hierdoor kan emotioneel en impliciet leren plaatsvinden tijdens de kindertijd zonder dat iemand zich dit herinnert.

Wat is ego-psychologie?

Volgens Freud komt alle energie vanuit het id. Het ego ontwikkelt zich tijdens de kindertijd door ervaringen uit de omgeving. Volgens de neo-Freudianen ontwikkelt het ego zich apart van het id. Het ego ontwikkelt namelijk door leren en ervaring. Door het gebruik van feedback en experimentele activiteit kan het ego dingen aanleren zoals taal, complexe ideeën en intenties. Neo-Freudianen pleiten voor het bestaan van een autonoom ego.

Het ego volgt een specifiek ontwikkelingsproces. Het is de progressie die wordt gemaakt naar onafhankelijkheid en psychologische groei. De ontwikkeling van de ego gaat volgens verschillende fases:

  1. De symbiotische fase: het ego is nog erg onvolwassen en wordt overspoeld met impulsen uit het id. Het ego wordt niet door de persoon zelf, maar door de verzorger onderhouden. Het ego is afhankelijk van de verzorger tot de ontwikkeling van taal en spraak.

  2. De impulsieve fase: externe factoren (niet het ego) zorgen voor een rem op impulsen en wensen.

  3. De zelfbeschermingsfase is wanneer een kind leert dat het breken van regels consequenties heeft, hierdoor ontstaat zelfcontrole.

  4. De conformistische fase: de angst voor afwijzing door de groep zorgt voor het internaliseren van groepsnormen. Het ego krijgt een geweten, namelijk het geweten van de groep. Daarnaast worden verweringsmechanismen aangeleerd.

  5. De zorgvuldige fase houdt in dat interne standaarden en regels impulsen van het id controleren.

  6. De autonome fase betekent dat het ego zelfregulerend is geworden.

De ontwikkeling van het ego is belangrijk in het bestuderen van motivatie. Deze ontwikkeling kan mensen helpen met angst: de emotionele reactie waarbij het ego zijn zwakheden moet toegeven. Door angst ontstaan zelfverdedigingsmechanismen. Door deze mechanismen kunnen mensen succesvol met angst omgaan. Ook kunnen mensen beter communiceren en worden ze proactiever en efficiënter door de groei van de competentie van het ego. Ego verdediging is het ego die zichzelf beschermt tegen kwetsbaarheden. Door middel van verweringsmechanismen kan het ego zichzelf beschermen van de overweldigende angst impulsen zoals het veeleisende superego, of morele angst. Freud beschreef de volgende verweringsmechanismen:

  • Ontkenning: het ontkennen of weigeren tot accepteren van een onwenselijke realiteit.

  • Fantasie: het verhelpen van een frustrerend verlangen door een suprême prestatie in te beelden.

  • Projectie: het toewijzen van een onacceptabel verlangen aan iemand anders.

  • Verplaatsing: agressie op iets -of iemand anders uiten.

  • Identificatie: het kopiëren van eigenschappen van iemand anders die succesvol is.

  • Regressie: het teruggaan naar een eerdere ontwikkelingsfase wanneer iemand wordt geconfronteerd met angst. Een voorbeeld is het gebruiken van babypraat.

  • Reactieformatie: de ware gevoelens en gedachten verbergen door tegenovergestelde gedragingen.

  • Rationalisatie: het accepteren van een onwenselijke gedachte door er een verklaring voor te bedenken.

  • Anticipatie: het omgaan met angst door het in kleine stapjes te benaderen.

  • Humor: zichzelf niet serieus nemen.

  • Sublimatie: het transformeren van iets sociaal onacceptabel naar iets productief.

De verweringsmechanismen zijn hiërarchisch gerangschikt. Ontkenning is de meest kinderachtige manier, iemand kan op de korte termijn goed met angst omgaan, maar het veroorzaakt problemen op de lange termijn. Met humor en sublimatie kan effectief met angst worden omgegaan op een manier die sociaal acceptabel is. Er is gevonden dat mensen die depressief zijn, onvolwassen verweringsmechanismen gebruiken om met stress om te gaan.

Ego effectiviteit is het competentie waarmee uitdagingen, eisen en kansen worden aangepakt. Dit begint in de kindertijd en gebruikt zowel opkomende eigenschappen (taal) als aangeleerde vaardigheden (sociaal). Terwijl adaptatie en ontwikkeling plaatsvinden wordt effectieve motivatie door het ego aangeleerd. Het ontwikkelt vervolgens verder in een idee van competentie. Hierdoor voelt iemand zich competent, gewaardeerd en vermaakt.

Wat is de objectrelatie theorie?

De focus van onbewuste motivatie is gewisseld van biologisch, naar interpersoonlijk en psychologisch. De objectrelatie theorie refereert naar het verlangen van een peuter voor hechting aan een verzorger. De theorie legt uit hoe mensen omgaan met de behoefde aan relaties aan sociale en seksuele objecten. Objectrelaties gaan meestal in op de connectie tussen ouder en kind. Kinderen kunnen een positief -of een negatief mentaal model aangeleerd krijgen wat invloed heeft op persoonlijke relaties later in het leven. De kwaliteit van het mentaal model en bijbehorende mentale representaties wordt gekarakteriseerd in drie dimensies:

  1. Onbewuste toon: de affectieve, onbewuste toon beschrijft relaties als voordelig of nadelig.

  2. Capaciteit voor emotionele connecties: mensen kunnen narcistisch of egoïstisch zijn tegenover het streven naar een gezamenlijke uitkomst.

  3. Mutualiteit van autonomie met anderen: het vormen van relaties zou geen risico moeten vormen voor de eigen autonomie.

Welke kritieken krijgt de theorie van Freud?

  1. Het eerste kritiekpunt is dat veel van Freuds concepten niet kunnen worden geverifieerd door het doen van experimenten. Veel van zijn concepten bleken onwaar wanneer ze experimenteel onderzocht werden. Sommige bleken echter wel goed, maar zijn vaak gereinterpreteerd of gemodificeerd.

  2. De psychoanalytische theorie is een slechte voorspeller van a priori gebeurtenissen (voordat het gebeurt). Wanneer iemand een trauma ervaart is het onmogelijk om vervolgens te zeggen wat voor en wanneer iemand hierover gaat dromen.

Momenteel wordt priming gebruikt bij experimenteel onderzoek als objectieve meting. Door het gebruik van priming krijgen onderzoekers meer informatie over bewuste en motivationele processen.

Wat zijn interventies? - Chapter 17

De kennis over emotie en motivatie kan succesvol worden geïmplementeerd door middel van hoogstaande en kwalitatieve interventies. Hierdoor kunnen mensen worden geholpen door hun emoties en motivaties juist toe te passen. Een interventie wordt omschreven als een gedetailleerd stappenplan om een bestaande conditie te veranderen. De eerste stap om een goede interventie te ontwikkelen is de theoretische kennis van emotie en motivatie te testen. Iemand moet dus in staat zijn om te verklaren waarom mensen doen wat ze doen, kunnen voorspellen hoe bepaalde omstandigheden motivatie en emotie beïnvloeden en ten slotte moet de kennis kunnen worden toegepast om een verandering in emotie en motivatie teweeg te brengen. Het verklaren van gedrag vereist de vaardigheid om psychologische en bevredigende antwoorden te vinden op vragen als: waarom wil hij wat hij wil? Deze antwoorden kunnen gevonden worden in kennis over de bron van motivatie. Het anticiperen op veranderingen in emotionele staat is nodig om emoties te kunnen voorspellen. Als laatste is het nodig om motivatie goed te kunnen uitleggen om zo een werkende oplossing voor het probleem te bewerkstelligen.

Wat zijn state-of-the-art interventies?

Er zijn vier state-of-the-art interventies bedacht die mensen helpen bij het veranderen van hun leven. De eerste is een behoefte-interventie, de tweede een cognitie-interventie, de derde een emotie-interventie en ten slotte bestaat er een toegepaste interventie. Deze vier interventies worden hieronder beschreven.

Hoe ondersteun je de behoefte aan tevredenheid?

In een klaslokaal hebben mensen behoefte aan autonomie, relaties en competentie. Het vervullen van deze behoeften zorgt voor meer energie in het klaslokaal. Onderzoekers hebben hierop ingespeeld en een supportive intervention program (ASIP; Cheon, Reeve & Moon, 2012) bedacht. In deze interventie krijgen leraren instructies over hoe ze autonomie in hun studenten moeten stimuleren. Ze kunnen verschillende strategieën gebruiken, zoals: informationele taal, geduld en het accepteren van negatief affect bij hun studenten. Een experiment werd gedaan om de validiteit en effectiviteit van de interventie te meten. Leraren werden ingedeeld in een experimentele -of controlegroep. De experimentele groep kreeg de interventie, dus de ASIP-training. Studenten vulden vervolgens op verschillende momenten tijdens het experiment vragenlijsten in over de performance van de leraar én het gevoel van autonomie in het klaslokaal. Gedurende het experiment bleek de score van performance van de leraar én het gevoel van autonomie van de studenten omhoog te gaan bij de experimentele groep en bleef gelijk bij de controlegroep. De interventie heeft er dus voor gezorgd dat studenten tevredener waren en meer autonomie ervaarden.

Hoe creëer je een toenemende mindset voor groei?

Agressie, en met name agressie met een gewelddadige ondertoon kan voorkomen na een conflict of door sociale afwijzing. Wanneer adolescenten in een conflict terechtkomen heeft dit invloed op perceptie van de ander. De tegenstander in het conflict wordt vaak gezien als star en diens persoonlijkheid onveranderlijk. Dit geloof kan leiden tot agressief gedrag. Echter, wanneer iemand de mogelijkheid tot verandering van de ander overweegt is er meer ruimte voor prosociaal gedrag in plaats van agressie. De interventie die hier werd toegepast op studenten die wél of geen training voor een zogenaamde growth mindset kregen. Vervolgens werden ze getest door een spelletje wat sociale uitsluiting simuleerde. Studenten kregen de kans ofwel prosociaal gedrag, ofwel agressief gedrag te vertonen naar hun tegenstander. Studenten vertoonden vaker prosiciaal gedrag naar de interventie. Dit laat zien dat adolescenten in staat zijn een growth mindset aan te leren.

Hoe promoot je emotionele kennis?

Kinderen kunnen gedragsproblemen krijgen door een gebrek aan kennis over emotie. Kennis over emotie vergroot namelijk de kans dat emoties kunnen worden herkend in anderen. Daarnaast kan een emotie succesvol worden geattribueerd (gelabeled). Wanneer een kind geen basiskennis heeft geleerd van emotie tijdens de kindertijd kan dit leiden tot disruptief gedrag op school. Wanneer kinderen een goede kennis meekrijgen van basisemoties zijn ze beter in staat ook positieve emoties te uiten. Dit kan weer een positief effect hebben op (problematisch) gedrag. De interventie die werd toegepast was gebaseerd op het leren van emotiekennis. Leraren kregen informatie over hoe ze moesten lesgeven over emoties en voor de helft van de deelnemers van dit onderzoek werd dit toegepast. Kinderen kregen lessen over toepassen en begrijpen van positieve emoties en het controleren van negatieve emoties. Na de studie bleek dat de emotionele kennis van kinderen was toegenomen en dat zij minder negatieve emoties lieten zien in de klas. Ook lieten zij een betere sociale competentie zien.

Hoe zorg je voor een toename in compassie?

Positief affect, vriendelijkheid en sociale connecties zijn positief gecorreleerd met compassie. Compassie kan worden omschreven als het herkennen van ongemak in anderen en de wens om dit ongemak te verminderen. Compassie is negatief gecorreleerd met negatief affect en stress. Daarnaast wordt compassie gezien als een prosociale emotie. Om compassie te verbeteren is er een compassion cultivation training (CCT) ontwikkeld. Deze werd getest en studenten vertoonden meer compassie nadat zij training hadden gehad dan wanneer ze geen training hadden gehad. Compassie kan dus worden getraind. Vervolgens hebben mensen zelf ook het idee meer gevoelens van compassie te ervaren.

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2666 1