Society and culture - Theme
- 2229 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
We leven in een media cultuur en een media maatschappij.
Het doel van het boek is: een introductie geven van de relaties tussen media en de sociale en culturele wereld waarin de media opereert. Media is het meervoud van medium. Dat weer verwijst naar de middelen waarmee inhoud wordt gecommuniceerd tussen een beginpunt en een bestemming.
Van nature staat de mens met zijn gedachtes en ideeën centraal bij het communiceren. Maar bij dit onderwerp kijken we naar de kunstmatige middelen die de mens gebruikt om de ideeën bijvoorbeeld naar meerdere mensen tegelijkertijd of juist over een lange afstand te communiceren. Deze middelen en de manier van communiceren wordt de media genoemd. We moeten wel onthouden dat deze media heel divers is.
Cultuur wordt soms gebruikt op een specifieke manier om te refereren naar de wereld van creatieve expressie. Het is een middel om te refereren naar gemedieerde vormen en praktijken van expressie.
Cultuur is een middel om te refereren naar de gehele manier van leven van een samenleving of een groep, inclusief hun waarden, betekenissen, identiteiten, normen van gedrag en manieren waarop men de wereld begrijpt.
Deze twee betekenissen van cultuur hangen nauw samen. Cultuur refereert daarom tegelijkertijd naar het creatieve deel en naar de bredere betekenis.
Samenleving refereert naar de gehele sociale wereld waarin we leven, of de basis van instituties en relaties waarin relatief grote groepen mensen wonen. Patronen van rijkdom, macht en controle vormen een complexe set van structuren waaruit sociale relaties ontstaan.
Grote vraag bij mensen die de maatschappij onderzoeken: worden we gevormd door gender, je sociale klasse enz. of hebben we de macht om onze eigen toekomst te bepalen?
Media als constructeur /als maker. Het idee dat de media en zijn inhoud mensen beïnvloeden en de toekomst van de maatschappij beïnvloeden:
MEDIA > MAATSCHAPPIJ
De media als spiegel van de samenleving:
MAATSCHAPPIJ > MEDIA
De rol van de media in dit opzicht is om gebeurtenissen, gedrag, identiteiten, sociale relaties of waarden die al belangrijk zijn in de maatschappij te reflecteren.
Men kan de media dus ook niet de schuld geven als men iets uit de media niet accepteert. Het is namelijk een reflectie van de maatschappij. Beter kan men een oplossing bedenken hoe men de maatschappij beter kan maken.
Men kan de media analyseren om zo meer te weten te komen oer de maatschappij.
Beide manieren om naar de invloed van de media op de maatschappij en andersom te kijken zijn erg simplistisch. beter kan men deze verhouding zien in een circulair model. De invloed gaat beide kanten op.
De media kan voor een deel gezien worden als een soort spiegel van de maatschappij alleen tot op een bepaalde hoogte. Deze weerspiegeling is namelijk niet perfect en niet neutraal. De media laat ons een geselecteerde en veranderde representatie van de wereld zien.
Stuart Hall: representatie is heel anders dan reflectie. Het impliceert het actieve werk van selecteren en representeren van structureren en vormen.
Shannon and Weaver’s model of communication
Semantische problemen: de ontvanger begrijpt het bericht verkeerd door bepaalde onduidelijkheden in de inhoud.
‘Effectiveness problems’: het mislukken van het bericht om een bepaalde invloed te hebben op de ontvanger.
Lasswell: wie zegt wat met welk middel tegen wie en met welk effect?
Model van Lasswell:
Zender(wie? Personen, organisaties. Waarom?)- boodschap (wat?hoe verpakt?)- medium (eigenschappen, verschillen)- ontvanger(wie? Hoe? Interpretatie)- effect (werkt het?)
Elk component dat hij identificeert heeft even belangrijke implicaties voor de uitkomst van het communicatie proces. Toch worden de modellen vaak gezien als te simpel.
Shannon en Weaver’s model is gebaseerd op een ‘postal metaphor’: het ziet communicatie als iets dat centraal staat bij de effectieve of ineffectieve overdracht van een al bestaand bericht, compleet met alle betekenissen die het bevat.
Het model laat ons communicatie zien als een one-way lineair proces, waarbij de zender van het bericht actief is en de rol van de ontvanger passief is (alleen maar het ontvangen en het absorberen van het bericht).
Volgens Chandler impliceert het model van Shannon en Weaver een ‘hypodermic syringe approach/ injectie spuit effect’ ( berichten worden automatisch geïnjecteerd in de hersenen van de ontvangers, waar dan ook)
Maar zijn ontvangers dan niet actief ? En hebben ze dan geen eigen interpretaties? Het proces van betekenis is dan ineens een proces dat vanaf twee kanten wordt geleid: wat de zender bedoeld en hoe de ontvanger het interpreteert.
Ook laat het model de mogelijkheid niet zien dat de ontvangers misschien de berichten die naar hen gestuurd worden direct beïnvloeden doormiddel van feedback naar de zender.
Ook bij het andere model (Lasswell) is de rol van de ontvanger passief: hij wordt beïnvloed op een of andere manier door wat tegen hem wordt gezegd.
Wat vooral mist in het model van Shannon en Weaver is de brede sociale en culturele omgeving waarin media communicatie plaats vindt. Communicatie vind niet plaats bij geïsoleerde individuen.
Dit hoofdstuk gaat over de invloed van geprinte en elektronische media technologieën. Volgens medium theoretici kunnen deze technologieën grote sociale en culturele impact hebben. Het begrijpen van deze impact is een voorwaarde voor het begrijpen van media.
Marshall McLuhan zei dat de studie van de inhoud van media niet belangrijk is in vergelijking met de analyse van communicatie technologieën (Het medium is het bericht). Het medium is belangrijker dan het bericht. Hij zegt dat de capaciteiten van media hardware, in plaats van de details van bepaalde voorbeelden van inhoud, sociaal erg van belang zijn.
Wat belangrijk is volgens McLuhan is het feit dat er verschillende vormen van communicatie mogelijk zijn. Elke media technologie stelt een andere extensie van onze communicatieve zintuigen vrij, in tijd en plaats.
Media als de extensies van de mens: we hebben ons zenuwstelsel zelf uitgebreid tot een wereldwijde omarming, waarmee we plaats en tijd afschaffen.
Aan de andere kant breiden de media technologieën onze fysieke mogelijkheden in communicatie ook uit: we horen, zien, praten of schrijven over grotere afstanden en veel sneller dan van te voren.
De bekendste uitspraak van Marshall McLuhan: als resultaat van het gemak waarmee we kunnen communiceren over de hele wereld, zullen we langzamerhand een ‘global village’ gaan bewonen.
Elke medium breid onze zintuigen uit op een eigen specifieke manier, de ene moedigt bepaalde manieren van communicatie aan en houdt de andere juist tegen. Volgens McLuhan zijn er twee categorieën waarin we de verschillende vormen van media kunnen indelen:
Hot: Hot media zijn High definition en data- intensive met een grote hoeveelheid aan informatie, overgebracht meestal naar maar een van de menselijke zintuigen. Vb: de krant, boeken en radio. Hot media heeft meestal alle of de meeste aandacht van een individu en laat een paar gaten open die het publiek met zijn creativiteit en inbeeldingsvermogen zelf kan invullen.
Cool: Cool media bevatten weinig informatie waardoor het zorgde voor een hoge participatie van het publiek. Bv: televisie ( horen en zien (low definition), en er werd niet veel informatie vrijgegeven waardoor het publiek de lege plekken zelf in mocht vullen).
Voorbeeld: een sport wedstrijd op tv en op de radio. De radio commentator zal veel meer details moeten geven omdat hij geen beeld heeft om zijn commentaar te ondersteunen. Mensen zullen veel aandachtiger moeten luisteren dan dat ze naar de tv kijken.
De opkomst van de massa productie van boeken en kranten heeft er volgens McLuhan voor gezorgd dat de mondelinge overdracht van informatie verdween. Mensen krijgen eenzijdige informatie van maar een paar bronnen met zo veel informatie dat ze zelf niets meer in te brengen hebben. Hij ziet hierdoor de geschreven media als de oorzaak van het ontstaan van een kapitalistische samenleving gedomineerd door rigide culturele hiërarchieën, standaardisatie en individuele isolatie.
Daarentegen, de doorgaande ontwikkeling van elektronische media is gedoemd om te resulteren in televisie ( cool technology die volgens hem het publiek zal bevrijden van de restricties van de geschreven fase en zal zorgen voor de terugkomst van organische, participerende communicatieve praktijken).
Neil Postman ziet geschreven media als iets positiefs, het is een gedetailleerd, gelokaliseerd en relevante bron van informatie gevuld met rijke, samenhangende informatie die van direct belang zijn voor de levens van de lezers. Volgens Postman is het niveau van concentratie dat gevergd wordt bij het lezen gedoemd tot het aanmoedigen van rationele, serieuze betrokkenheid tot lokale issues. Ook is het belangrijk geweest voor de ontwikkeling van geïnformeerde, redelijke vormen van kritische discussies en politieke betrokkenheid. Zulke betrokkenheid wordt volgens Postman tegengehouden door de komst van bepaalde technologische ontwikkelingen zoals de tv en als eerst de telegraaf. Doordat men berichten van veraf binnen een snelle tijd kon ontvangen (the dazzle of distance and speed) werden er volgens Postman steeds meer oppervlakkige en onsamenhangende verhalen over andere plekken geschreven. Ontwikkelingen als de telegraaf zijn volgens Postman gedoemd tot het flitsen van berichten: elk bericht wordt snel vervangen door een bericht dat meer up-to-date is.
Het gebruik van foto’s in kranten wordt door Postman gezien als nog een stap naar oppervlakkigheid. Nog erger volgens Postman is dat foto’s ons het verkeerde gevoel geven dat we de situatie op de foto begrijpen. Tegelijkertijd wordt informatie alleen nog maar gepubliceerd als het visueel aantrekkelijk is en niet als de informatie van belang is.
Televisie volgens Postman is een combinatie van alle slechte eigenschappen van de telegraaf en de fotografie. Het was volgens hem een gevaarlijke perfectie in het midden van ons huiselijk leven.
Door het gebruik van bewegende beelden worden de emotioneel aanlokkelijke kwaliteiten van de fotografie verergerd en door het gebruik van geluid wordt de dominantie van communicatie door voyeurisme en spektakel verergerd. We denken dat (door de bewegende beelden) we alles hebben gezien dat we kunnen weten, terwijl we eigenlijk alleen maar oppervlakkige fragmenten gezien hebben.
‘The now this! tendency’: waarbij de inhoud snel de aandacht van de kijker verschuift tussen een lijst van niet gerelateerde onderwerpen (als gevolg van de televisie). Doordat de onderwerpen zo snel veranderen en vaak niet samenhangend zijn vergeten we de informatie vaak snel.
Hoe de televisie de wereld laat zien wordt het model voor hoe de wereld graag gezien wil worden.
Jerry Mander: 4 argumenten voor de eliminatie van televisie.
Televisie is niet neutraal: televisie zelf kiest wie het gaat gebruiken, hoe ze het zullen gebruiken, wat voor effecten het zal hebben op de levens van individuen en.. wat voor politieke vormen uiteindelijk zullen ontstaan.
Net als Postman zegt Mander dat zulke vertekeningen de nadruk zullen leggen op korte, pakkende inhoud met een focus op stijl, presentatie en entertainment.
Televisie consumptie laat ons geloven de we de wereld begrijpen, maar we weten juist minder.
Televisie volgens Mander is een hiërarchische, eenzijdige vorm van communicatie die een kleine elite de macht geeft en tegelijkertijd het publiek afleid en desoriënteert.
Hot, cool of beide?
Bij bepaalde aspecten klopt het: boeken en kranten leggen inderdaad de nadruk op eenzijdige tekstuele details en vragen intensieve betrokkenheid van een geïsoleerde lezende individu. Maar deze vorm van media heeft ook karakteristieken die bij de categorie Cool horen: lezen kan ook participatie, verbeelding en kritisch denken oproepen (voorbeeld onze verbeelding gebruiken om beelden bij de tekst te bedenken).
Verschil tussen de bioscoop(hot) en de televisie (cool). De bioscoop is donker, stil, je kijkt naar een eenzijdige tekst. Dit heeft volgens McLuhan een hiërarchisch en individualiserend effect dat gelijk staat aan de geschreven media.
Televisie kijken is daarentegen meer sociaal en minder eenzijdig. Het is vreemd dat twee media die zo op elkaar lijken aan de uiteindes van de categorieën kunnen staan.
Door ontwikkelingen is de tv steeds meer gaan lijken op een bioscoop. McLuhan laat weten dat als de tv betere kwaliteit werd het geen tv meer zou zijn (kunnen we een cartoon veranderen door schaduw , perspectief en licht toe te voegen? Ja, maar dan is het geen cartoon meer).
De niveaus van intensiteit en publieke participatie zijn net zoveel afhankelijk van de inhoud als van het medium. Dan zeggen we nog niet eens iets over de omstandigheden waarin het individu zich bevind.
We zullen dus de inhoud, het medium en de context van de media gebruikers moeten onderzoeken.
Het negatieve commentaar van Postman en Mander dragen de assumptie mee dat technologie automatische sociale effecten heeft, onafhankelijk van de inhoud of de context.
Ze beweren dat de gevolgen van de televisie vast liggen in het apparaat. Er is bijvoorbeeld volgens Mander geen mogelijkheid om de televisie zo te veranderen dat het overeenkomt met de cultuur en de maatschappij.
Postman en Mander focussen op juist die voorbeelden die hun theorie bevestigen. Ook kijken ze alleen naar de Amerikaanse televisie. Het zou beter zijn als ze ook zouden kijken naar andere culturen en vooral ook landen met andere bestuurssystemen.
Omdat ze technologische features beschouwen als onvermijdelijk en met vooraf bepaalde sociale gevolgen worden Postman, Mander en McLuhan gezien als technologische deterministen. De technologie wordt gezien als individuele objecten, terwijl in de realiteit de worden ontwikkelt, gemaakt, gecontroleerd en gebruikt door mensen in bepaalde sociale contexten.
Een van de gevolgen hiervan is volgens Raymond Williams dat we afgeleid worden van de instituties van de mens en de groepen die de verantwoordelijkheid dragen voor de ontwikkeling en het gebruik van de technologieën en de bredere vorm genomen door de maatschappij en de cultuur, inclusief ongelijkheid van macht.
Luddites: mensen die de schuld geven aan de technologie i.p.v. aan de mens die het heeft gecreëerd en het bestuurd.
Een object zelf bepaalt niet het gebruik ervan, een schep kan ook gebruikt worden als paal om op te leunen bijvoorbeeld. Het gebruik hangt af van de context en de motivatie van de gebruikers. De manier waarop een product gebruikt wordt kan verschillen van de manier waarop men had bedacht dat het gebruikt zou moeten worden toen ze het product ontwikkelden.
Dus hoe bestuderen we het belang van de context waarin technologieën circuleren? Paul Du Gay et al.: om het sociale en culturele belang van technologieën te begrijpen moeten we elke van een serie van inter- gerelateerde processen bestuderen die alle culturele artefacten doorgaan (the circuit of culture).
Productie: de institutionele en sociale omstandigheden waarin een technologie wordt ontwikkeld, gemaakt en gedistribueerd.
Terwijl representatie zorgt voor de media discours over de technologie, dit kan van belang spelen bij de ontwikkeling van het doel en de betekenis van het product (marketing enz.).
Regulatie: de vele vormen van macht uitgevoerd door de overheid of andere instituties, die de manieren waarop de technologieën worden gebruikt kunnen vormen en beperken.
Consumptie: het belang van de context waarin gebruikers betrokken raken met technologie.
Identiteit: de manier waarop de consumptie ingewikkeld samenhangen met de ontwikkeling van individuele en collectieve meningen.
Synchrone media ( media die opereert in het heden) en asynchrone media (niet in het heden).
Door technologieën zo te categoriseren, simplificeren we hun capaciteiten en verbeteren we ons begrip van hun potentiele belang.
Er zijn verschillende mogelijkheden ingeschakeld door de digitalisering van broadcasting en de ontwikkeling van het internet die deze ontwikkeling anders maken van de ontwikkeling van eerdere vormen van massa media.
Convergentie: eerdere media had eigen capaciteiten en tekortkomingen waarmee ze zich onderscheiden van de rest. De digitalisering heeft ervoor gezorgd dat meerdere technische mogelijkheden zijn van vorige vormen van communicatie in een ‘product’. De digitalisering brengt tekst, beelden, muziek, spraak, en video allemaal samen. Door middel van email, sms, discussie borden enz. wordt interpersoonlijke communicatie mogelijk. Internet is niet het enige hedendaagse medium dat meerdere vormen van convergentie laat zien. Zie bijvoorbeeld de mobile telefoons waarmee je kunt bellen, smsen, internetten, muziek afspelen enz. Doordat men veel verschillende vormen van media dezelfde digitale code laat gebruiken wordt het steeds moeilijker de verschillende vormen van media en communicatie te organiseren en categoriseren.
Interactiviteit: de meeste mensen accepteren dat broadcasting en print technologieën beide een eenzijdige relatie hebben tussen een kleine groep van producers en een groot publiek van lezers of kijkers. De enige mogelijkheid van interactieve media voor internet was interpersoonlijke communicatie zoals via de telefoon. De internet introduceerde voor het eerst de mogelijkheid tot interactieve massa communicatie (denk aan blogs, social-media websites als Facebook en forums). Het internet zorgt er ook voor dat de gebruikers ongekende mate van controle hebben over de inhoud waarmee ze interacteren. Ze hebben eenmaal de keuze uit miljoenen sites, individuen en diensten.
Mobiliteit: meer en meer media outlets die we gebruiken zijn mobiel, waardoor het mogelijk is van allerlei locaties te communiceren.
Wat zijn de gevolgen van de ontwikkelingen van media voor de maatschappij?
Nicholas Negroponte: technologie zal individuen bevrijden van de beperkingen van plaats, de operatie en controle van samenlevingen zal gedecentraliseerd worden en de gemeenschap en relaties over de hele wereld zullen verbeteren.
George Gilder: de transformatie van educatie, het weigeren van gestandaardiseerde televisie cultuur en het aftappen van macht van de media industrie op dat moment.
John Hartly: de democratisering van televisie doordat men op het internet eigen inhoud kan maken en verspreiden.
De technologie plaatst ongekende controle in de handen van gebruikers, hen bevrijdend van de gestructureerde hiërarchische informatie. Verzonnen door massa media bedrijven.
Howard Rheingold: ‘the blind optimism’: als nog geen idealen (verwachtingen) van optimisten als McLuhan zijn vervuld door de ontwikkelingen van de technologieën. Dan is het wijs om voorzichtig te zijn betreffende de voorspellingen over de impact van het internet. Hij bedoelt hiermee dat de manieren waarop de technologie wordt gecontroleerd, verspreid en gebruikt aansprakelijk zijn voor de economische, sociale en culturele relaties die het creëert.
Het internet is een geïntegreerd netwerk van verschillende communicatieve opties:
Massa en interpersoonlijk
Eenzijdig en interactief
Synchroon en asynchroon
Beeld, geluid, video en tekst gebaseerd
Doordat het internet zo flexibel is, is het moeilijk om te voorspellen wat voor impact deze vorm van communicatie zal hebben.
Om de eigenschappen van de technologieën te begrijpen moeten we kijken naar de organisatie die ze controleren, de details van de inhoud die ze verspreiden en de activiteiten en begrippen van de gebruikers.
Culture industry: culturele goederen worden steeds meer gemaakt en verspreid op een enorme schaal door machtige organisatie en verschillen niet veel meer van andere producten zoals eten, kleren of auto’s.
Dit concept van cultuur industrie trekt de aandacht naar het belang van het begrijpen van de economische en georganiseerde context waarin de productie van media plaats vind.
Politiek economisch perspectief: media technologieën en inhoud worden gevormd door de structuur van de media industrie. Op zijn beurt, wordt de media industrie zelf gezien als een product van het kapitalistische politiek economische systeem waarin het opereert.
Horizontaal onderscheid binnen de media industrie: verschillende sectors van media, verbonden met verschillende formats zoals bijvoorbeeld de muziek industrie. Dit onderscheid wordt steeds onduidelijker als gevolg van processen van media convergentie.
Verticaal onderscheid: binnen elke sector zijn er verschillende fases van productie en distributie. Bedrijven specialiseren zich vaak in een van deze fases.
Een ander belangrijk onderscheid is het onderscheid tussen winst makende en non-profit organisaties. Vaak zijn deze non-profit organisaties eigendom van de overheid. Deze organisaties zijn vaak geïsoleerd tussen alle andere winstmakende organisaties.
Media industrieën zijn oligarchieën, hun markten worden gedomineerd door een klein aantal machtige bedrijven.
Robert McChesney zegt dat de motivatie tot uitbreiding en consolidatie binnen de media industrie tegenwoordig nog meer geconcentreerd is. Dit maakt het moeilijk voor kleine of medium grote bedrijven om te overleven. Een bedrijf wordt groter door fusies of overnames of het wordt opgeslokt door een meer agressieve concurrent.
Overnames en fusies komen constant voor binnen de media industrie. Ze kunnen onderverdeeld worden in de volgende verschillende types:
Uitbereiding binnen de bestaande sector: uitbereiding en of eliminatie van een concurrent binnen een gebied van specialisme.
Uitbereiding tussen sectors (horizontale integratie): pogingen om andere bedirjven over te nemen om zo het eigen bedrijf uit te breiden over verschillende sectoren. (vb een krant die een deel van de tv markt overneemt door aan de leiding te komen in een broadcasting bedrijf). Een van de voordelen van horizontale integratie is de mogelijkheid tegelijkertijd een product te verhandelen binnen verschillende media sectoren. media synergie: een bedrijf dat een film uitbrengt met een daarbij horend lied, computerspel, boek en televisie serie. De producten promoten elkaar.
Uitbreiding omhoog en omlaag het productie proces ( verticale integratie): bedrijven willen vaak zo veel fases als mogelijk van het productie proces controleren.
Concentration of ownership is concentration of ideas?
Sommige theoretici denken dat doordat maar een klein aantal bedrijven zo veel macht hebben binnen de media dat die bedrijven ook de ideeën en de cultuur overheersen/bepalen. De concentratie van media eigendom zorgt ook voor een concentratie van cultuur en ideeën. Doordat het maar zo weinig bedrijven zijn is er ook maar weinig concurrentie met bedrijven die bijvoorbeed andere perspectieven hebben.
Bob Franklin zegt dat deze patronen van eigendom ( veel macht bij weinig bedrijven) pluralisme en keuze verminderen, diversiteit onderdrukken en eigenaren de macht geven om hun politieke en economische voorkeur te bevorderen en te verdedigen. (dit gebeurt bijvoorbeeld bij ‘The Sun” en bij “foxnews”). Als we kijken naar alle onderwerpen binnen de media, dan zijn er verscheidene thema’s die steeds terug komen. Maar ook al komen er steeds bepaalde ideeën meer naar voren dan andere, ondank dat de media wereld wordt geleid door maar een paar grote bedrijven komen toch alle perspectieven naar voren. maar het verschil zit erin, in hoe vaak een perspectief naar voren komt. Maar komt dit doordat de grote bedrijven deze perspectieven het liefst zien? Of komt het doordat de mens dat nu eenmaal wilt? Het belangrijkst voor media producers is namelijk nog steeds winst maken.
Een analyse van de belangrijkste manieren waarop grote winst makende media bedrijven hun geld maken is belangrijk voor de ontwikkeling van begrip van de motivaties en prioriteiten die uiteindelijk de diensten en de inhoud bepalen.
Wat zijn de belangrijkste bronnen van inkomsten voor media bedrijven:
Reclames: Reclameblokken op tv worden steeds langer en komen steeds vaker voor. Ook via het internet ontwikkelen mensen steeds weer nieuwe vormen van adverteren. Als men een manier heeft gevonden om de reclames te vermijden, bijvoorbeeld het doorspoelen van een dvd, dan vinden de bedrijven wel een nieuwe manier. Bijvoorbeeld reclame maken voor producten in een film (sex and the city). Adverteerders zijn vaak ook de meeste klanten van media. Deze adverteerders hebben vaak dus ook een invloedrijke positie.
Directe betalingen van consumenten. Vooral met de komst van de digitale tv is deze vorm van geld voor de bedrijven gestegen. Voor de rest kun je denken aan boeken, bioscoopkaartje, CD’s of internetverbinding.
Betalingen tussen mediabedrijven. Sommige bedrijven hebben copyright op hun ‘inhoud’, maar zelf kunnen ze het niet produceren. Vandaar verkopen ze het verhaal of het lied aan andere media bedrijven die het dan uitbrengen. Bijvoorbeeld een radiostation die een record label betaald om liedjes te mogen spelen. Soms worden zelfs gehele ideeën voor bijvoorbeeld films of series verkocht aan bedrijven zodat zei die ideeën kunnen aanpassen aan hun doelgroep.
Het vergroten van de grootte van het publiek. Er wordt vaak gezegd dat het publiek kiest wat er voor een inhoud te zien is in de media. Mensen laten bijvoorbeeld met de grootte van het publiek zien of ze iets leuk vinden of niet. Dit brengt de angst met zich mee, dat (vooral tv) producers niet de inhoud kunnen laten zien die ze willen laten zien. Een ander fenomeen wat hierbij komt kijken is het feit dat je de kijker constant moet blijven entertainen met interessante beelden anders zapt de persoon weg. Dit is de laatste jaren nog erger geworden door de toenamen in zenders. Er ontstaan ook steeds meer programma’s die op elkaar lijken doordat de zenders het veilig willen spelen.
Hoe groter het publiek is van een programma, hoe groter het aantal potentiele sponsors en hoe groter het bedrag dat ze zouden willen sponseren.
Eigenlijk elke persoon die geld heeft om uit te geven is van belang voor de organisaties. Maar veel adverteerders hebben liever kwaliteit publiek (rijke mensen). Dit sluit andere groepen als de armen enz. buiten. Door de toename van de hoeveelheid zenders en organisaties is dit fenomeen wel afgenomen. Als organisaties adverteren verwachten ze een redelijke stijging in verkoop. Media organisaties houden er dus rekening mee wat voor onderwerpen ze aankaarten zodat de adverteerders ook blij zijn. Ze zorgen bijvoorbeeld dat mensen zich goed voelen zodra de reclame begint waardoor ze dat goede gevoel tijdens de reclames behouden en zo meer gaan kopen. Depressieve programma’s en vooral programma’s die jou een schuld gevoel aanpraten zijn uit den boze.
Bepaalde media organisaties gaan zelfs verder en passen echt de inhoud aan zodat meer mensen zullen consumeren. Bijvoorbeeld: lifestyle tijdschriften of make-over programma’s.
Dit noemt McChesney hypercommercialisme.
Toegangsrestricties:
Vroeger had de overheid nog best wel eens wat te zeggen over hoe de media moest opereren, maar tegenwoordig zijn de enige restricties de commerciële.
Eigendomsrestricties:
De overheid regelt hoeveel communicatie outlets een bedrijf mag hebben om zo te voorkomen dat ze te veel macht krijgen en er minder of geen concurrentie meer is straks en om te voorkomen dat nationale bedrijven overgenomen worden door internationale. Zulke regels verschillen van land tot land en kunnen redelijk specifiek zijn.
Inhoudsrestricties:
De overheid houden zich in sommige landen bezig met de inhoud van de media, vooral bij omroepen. Print media heeft er vaak minder last van. Vaak gaat het om dingen als seksuele opmerkingen, vloeken enz. In sommige landen is er sprake van positieve inhoudsrestricties: bijvoorbeeld regels voor het behoud van de nationale cultuur.
Deregulatie:
Er is ook veel discussie gaande of de overheid überhaupt wel invloed mag hebben op de media, in verband met invloed uitoefenen, macht en vrijheid van meningsuiting. De laatste jaren wordt de overheid steeds relaxter als het gaat om restricties binnen de media. Dit komt door de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Aangezien er maar een beperkte bandwith allocation was moest deze goed gebruikt worden. Maar door de komst van digitale tv is dit probleem er niet meer. Door het internet, dat mensen over de hele wereld met elkaar in contact brengt, wordt het ook steeds moeilijker om regels te stellen. Ook kunnen nu verschillende soorten media via het internet verspreid worden waardoor het moeilijk is aparte regels op te stellen per media type. Ook het onderscheid tussen privé en publieke communicatie wordt steeds onduidelijker door bijvoorbeeld de komst van de social-media sites.
Copyright:
Zonder copyright zou iedereen bijvoorbeeld een liedje kunnen verkopen zonder toestemming of geld te hebben betaald aan de ‘maker’ van het product/idee. Zonder de zekerheid van copyright is het onmogelijk om te investeren in een nieuw, origineel product en er dan winst op te maken. Media bedrijven hebben er dus ook alles aan gedaan om deze ene regel te houden. Ook door de komst van het internet is het downloaden ontstaan waardoor de media industrie hard werkt om beschermd te worden door de overheid tegen het illegale downloaden. Een ander probleem voor de media industrie zijn websites waarop mensen dingen delen als muziek (denk aan Napster).
Economisch determinisme: men maakt soms assumpties aan, de hand van een brede analyse over de manier waarop de media werkt, dat de details van media inhoud en de impact op het publiek grotendeels voorspelbaar en voorgeschreven zijn.
In dit hoofdstuk gaat het om de inhoud van de media. Het maakt niet uit welke vorm deze inhoud aanneemt, (bijvoorbeeld een kranten bericht of een radio programma) het wordt altijd benoemt met ‘texts’. Het gaat er hier niet om dat we begrijpen wat men overbrengt maar onderzoekers proberen het sociale en culturele belang van media ‘texts’, hun relatie met de sociale netwerken en de culturele identiteiten van de wereld waarin ze opereren te begrijpen.
Een van de meest bekende manieren om media te bestuderen is semiologie. De rol van de semiologist is om de manieren waarop verschillende arrangementen van tekens een betekenis krijgen te ontcijferen. Alle tekens zijn opgebouwd uit twee onderdelen:
Een signifier: de gene die ergens betekenis aan geeft (een lach)
Signified: een concept dat wordt gerepresenteerd. (het concept van geluk)
In een geschreven tekst gaat het om de samenvoeging van woorden, maar bij bijvoorbeeld een foto gaat het om de vormen en kleuren. Van woorden kent bijna iedereen de betekenis, maar bij films of foto’s is dat vaak wat moeilijker. De betekenis daarvan is afhankelijk van de ontwikkeling en het gedeelde begrip van hun eigen conventies. We begrijpen bepaalde arrangementen van muziek, licht en camera beelden in een film omdat we de semiotische conventies waarmee dit medium opereert geleerd en geaccepteerd hebben.
De succesvolle communicatie van betekenis is afhankelijk van gedeelde sociale systemen van begrip. Dit is omdat de relatie tussen signifier en signified per cultuur specifiek is. Tekens zijn daarentegen niet altijd willekeurig. Vaak is er een initiële relatieve analogie of motivatie achter de relatie tussen signifiers en signifieds.
Pierce maakt dit duidelijk door een onderverdeling te maken tussen Icons, indexes en symbols:
Icons: tekens waarbij er een fysieke gelijkenis is tussen de signifier en de signified (of zoals hij het zij: het teken en het object). Bijvoorbeeld de worden splash of crack aangezien ze iconisch zijn voor het geluid dat het maakt als je in het water valt of als iets breekt. Een ander voorbeeld zijn de iconen op je computerscherm voor bijvoorbeeld de printer.
Indexen: hierbij gaat het ook om de relatie tussen de signifier en de signified, maar hier gaat het niet om de fysieke gelijkenis maar om het feit dat de correspondentie relateert naar een eerste associatie tussen de signifier en de signified van een zintuigelijke of een causale aard. Bijvoorbeeld rook en brand.
Symbolen: deze zijn volledig willekeurig en er is geen initiële connectie (ze worden ook wel ongemotiveerde tekens genoemd). Deze tekens verschillen vaak dan ook van cultuur tot cultuur. Bijvoorbeeld taal, er is geen logische connectie tussen het uiterlijk of het geluid van de woorden en de concepten waarnaar ze refereren. De connectie tussen het woord vuur en echt vuur waar het naar refereert is ergens in de geschiedenis afgesproken.
Willekeurig of niet, als het gaat om texts die bestaan uit complexe arrangementen van tekens, dan is de connectie tussen een signifier en een signified niet altijd even simpel of een dimensioneel.
Door een onderscheid te maken tussen ‘denotatie’ en ‘connotatie’ laat Barthes zien dat signifiers betekenissen kunnen hebben op verschillende niveau’s.
Denotatie: het meest onmiddellijke niveau van betekenis, de interpretatie van wat gezien wordt als het basis niveau van intelligentie. Je ziet een foto van een vrouw en dan noem je bijvoorbeeld vrouwelijkheid, gezicht, lippen enz. Het is belangrijk te onthouden dat denotatie niet hetzelfde is als de signifier. Denotatie is eerder de signified is zijn meest directe vorm.
Connotatie (second-order of associatieve betekenissen): betekenissen die verder af staan van de directe representatie. De uitdrukking op het gezicht, de manier waarop ze is opgemaakt laten meerdere dingen zien als, succes, schoonheid enz. Omdat ze verder verwijderd zijn dan de denotaties van de signifier zelf, zijn connotaties vaker cultuur specifiek. Ze zijn meer ‘polysemic’: open voor verschillende mogelijke betekenissen.
Signifiers ontwikkelen betekenis als gevolg van hun relatie met andere signifiers.
Paradigmatische as: gaat over de relatie van elke individuele signifier in een tekst met een set van alternatieve signifiers die ook gebruikt hadden kunnen worden. Deze set van alternatieven wordt het paradigma genoemd.
Paradigmatische analyse: het opbreken van de tekst in componenten en het beoordelen van het belang van elk element door te kijken wat de betekenis zou zijn geweest als een van de alternatieve signifiers waren gebruikt. Het idee is te vergelijken welke signifiers geselecteerd zijn door de producer (maker) van de text en de alternatieven.
Syntagmatische analyse: kijken naar de manier waarop de verschillende teken gepresenteerd in een text interacteren met elkaar. Voordat de signifiers verdeeld zijn in een bepaalde context, kunnen individuele signifiers polysemic zijn, of open tot interpretatie (rood kan bijvoorbeeld staan voor angst, seks, warmte enz.). De betekenis wordt alleen duidelijk door de relatie tussen bijvoorbeeld de kleur en de andere signifiers waarbij het geplaatst is (bijvoorbeeld rood en een verkeerssituatie betekent vaak gevaar of stoppen).
Barthes laat een derde vorm van betekenis zien: mythology of myth. Mythen zijn brede sets van culturele assumpties en betekenissen opgeroepen en versterkt door media texts. Ze helpen bij het vormen van de manier waarop we denotaties en connotaties interpreteren in media berichten.
Tekortkomingen van semiologie:
Het is onsystematisch, waardoor het onbetrouwbaar wordt.
Doordat je subjectieve interpretaties maakt, kun je je afvragen of het valide is. Meet je wat je wilt meten? Of maken semiologen hun eigen unieke antwoord bekend? De semiologie riskeert het impliceren dat particuliere arrangementen van tekens die opereren binnen bepaalde taalsystemen de definitieve betekenis allemaal bij hunzelf genereren.
Semiologie negeert het engagement tussen media inhoud en de gebruikers van media.
Chandler: semiologie kan van waarde zijn bij het begrijpen welke betekenissen gegeneraliseerd worden en hoe. Maar het is niet mogelijk om te laten zien waarom of wat we eraan kunnen doen.
John Fiske: texts moeten niet alleen begrepen worden in relatie tot de manieren waarop het publiek engageert met hen, maar ook in de context van hun relatie met andere texts, cultuur en de maatschappij. De tekens in een individuele tekst hebben niet alleen een syntagmatische relatie met elkaar maar ook met een reeks van andere texts die in het verleden en in de toekomst circuleren (intertextual relationships), texts moeten dus begrepen worden niet voor en door zichzelf maar binnen de inter-relaties met andere texts en met het sociale leven.
Het is onverstandig om semiologie helemaal te vergeten. Deze aanpak blijft belangrijk en blijft doorgaan met het informeren van cruciale debatten over de soorten betekenissen die predominant zijn in de media en de manieren waarop ze zijn gemaakt. Ook is het belangrijk in te zien dat de onsystematische aanpak van de semiologie misschien wel de enige manier is waarmee we gedetailleerd, gecontextualiseerd begrip kunnen krijgen van tekstueel begrip.
Narratieve analyse:
De narratieve analyse behandelt texts alsof ze gevormd zijn door verschillende vormen van storystelling en wil de conventies en deviezen identificeren waarmee zulke verhalen gevormd zijn. Semiologie is hierbij heel belangrijk omdat veel van de deviezen die gebruikt worden door storytellers afhankelijk zijn van de succesvolle communicatie van betekenis via tekens. Narratieve analyse gaat vooral om het begrijpen van de narratieve conventies waarop verhalen gebaseerd zijn en tegelijkertijd het deconstrueren van de manieren waarop het publiek wordt gevraagd de inhoud te begrijpen.
Tzvetan todorov: er wordt bij storytelling vaak gebruik gemaakt van standaard plot structuur: aan het begin equilibrium/normaalheid, die normaalheid wordt verstoord door een gebeurtenis en uiteindelijk wordt alles weer redelijk normaal. Soms is er een klein beetje veranderd.
Verhalen maken vaak ook gebruik van standaard typetjes.
Genre analyse:
Bij deze analyse wordt er gefocust op de relatie tussen verschillende texts en de manier waarop ze geclusterd zijn in verschillende genres (bijvoorbeeld: romantiek, comedie, science fiction). Deze genres kunnen dan weer onderverdeeld worden in subgenres: stand-up comedy, romantische komedie. Bij genre analyse kijk je naar het ontstaan en de operatie van verschillende conventies die gerelateerd zijn aan de verwachtingen van het publiek over de verhaalstructuur, onderwerp, plaats waar het zich afspeelt, de muziek enz. Het is vooral belangrijk bij een genre analyse te kijken naar de manier waarop genres op elkaar doorwerken en elkaar overlappen. Hieruit kan zelfs een nieuw genre ontstaan.
Discours analyse:
Discourse analyse gaat over de manier waarop betekenissen, wereldbeelden en sociale structuren vast liggen en versterkt worden door het gebruik van mondelinge of geschreven communicatie. Deze analyse is gebaseerd op de linguïstiek en de post-structuralistische theorie van Foucault. Hij benadrukt dat de realiteiten die we ervaren gevormd worden door de discourse die we gebruiken om ze te begrijpen te beschrijven, en vooral, dat zulke discours en de realiteiten die ze vormen verbonden zijn met machtsrelaties.
Onderzoekers die discours analyseren zijn vooral geïnteresseerd in de manier waarop dominante manieren van denken en structuren van ongelijkheid verbogen, hervormd en genaturaliseerd worden door spraak en schrift. Het doel is om de details van de inhoud en de structuur van taal gebruik in de media te onderzoeken.
3 punten die belangrijk zijn binnen de discours analyse:
De manier waarop verschillende soorten woorden de verantwoordelijkheid voor gebeurtenissen, emoties of reacties kunnen versterken of juist verzwakken.
De vorming van gemeenschappen door de formulering van taal en de positionering van de spreker en het publiek in relatie tot deze gemeenschappen.
I.p.v. het begrijpen van individuele texts, kijkt discours analyse naar de texts in hun context.
Het identificeren van empirische trends binnen een groot aantal texts. Doordat deze analyse gebruik maakt van een kwantitatieve methode zijn de uitkomsten empirisch verifieerbaar.
Inhoudsanalyse kan begrepen worden als een objectieve, systematische en kwantitatieve aanpak voor het meten van media inhoud. De resultaten moeten valide, betrouwbaar en dus ook herhaalbaar zijn. Inhoudsanalyse en de methode van onderzoek komen van het positivisme: deze theorie laat zien dat sociaal onderzoek hetzelfde onderzocht moet worden als de natuur wetenschappen.
Voorbeelden van systematiseren bij inhoudsanalyse:
Categorieën en coderen: het coderen van de inhoud in verschillende categorieën. Deze categorieën moeten precies geformuleerd worden en moeten consistent toegepast worden. Bijvoorbeeld je wilt het aantal daden van geweld weten. Eerst zal je moeten definiëren wat je verstaat onder een daad van geweld. Om onduidelijkheid te voorkomen moeten alle categorieën elkaar uitsluiten, ze mogen niet overlappen. Ook moeten ze uitputtend zijn, alle mogelijkheden moeten in een categorie passen.
Populatie en sample: samples moeten gevormd worden volgens consistent toegepaste principes ontworpen met als doel representativiteit. De sample moet representatief zijn voor de populatie. Het maken van een sample bij inhoudsanalyse wordt vaak in meerdere stappen uitgevoerd. Bijvoorbeeld eerst een paar publicaties, dan een aantal data en dan een deel van de inhoud van elk nummer.
Voor een voorbeeld van een inhoudsanalyse zie pagina 77 van het boek.
Tekortkomingen van inhoudsanalyse:
Inhoudsanalyse kan leiden tot vindingen die simplistisch en oppervlakkig zijn. De gekozen segmenten van media worden namelijk uit de context gehaald en ingedeeld in abstracte categorieën.
Inhoudsanalyse is niet altijd heel objectief. De uitkomsten en conclusies worden nog steeds gevormd door subjectieve oordelen. De formulering van onderzoeksvragen, het maken van de sample, het onderverdelen van de categorieën en de identificatie van onderdelen van de analyse zijn allemaal afhankelijk van menselijke oordelen.
De context waarin de texts worden geproduceerd en geconsumeerd wordt genegeerd. De rol en de motivatie van de producer kan anders zijn dan men denkt.
Dit hoofdstuk gaat over de manieren waarop er in de geschiedenis onderzoek is gedaan naar het publiek van de media. Hoe ontvangt het publiek de texts?
David Riesman: ‘a hypodermic syringe model’ van media waarbij men dacht dat gestandaardiseerde berichten automatisch geïnjecteerd werden in een passief publiek. Met als resultaat een cultuur van massa onwetendheid en manipulatie.
Veel studies onderzochten de effectiviteit van bijvoorbeeld adverteren of politieke campagnes door te tellen bij hoeveel mensen de middelen(reclames) hadden gewerkt.
Effects research: het meten van de invloed of impact van media. Dit waren vooral laboratorium experimenten die gedaan werden door behavioristen.
Vb: Bandura’s bobo doll experiment. geïnspireerd door de social learning theorie (focust zich op de capaciteit van individuen om te leren door anderen te observeren).
Opzet bobo doll experiment:
3 experimentele groepen en een controle groep. Elke groep werd blootgesteld aan een volwassenen die een opblaaspop in elkaar sloeg. Bij de eerste groep speelde dit incident af in de zelfde kamer als de kinderen. De tweede groep keek naar een film waarop dit gebeurde. En de derde groep keek ook naar een film maar hierbij was de man die de pop sloeg in cartoon stijl. Het tweede deel van het experiment bestond uit het uitlokken van agressie bij de kinderen door ze in een ruimte te plaatsen met speelgoed waar ze niet mee mochten spelen. In de laatste fase van het experiment werden de kinderen weer in een ruimte geplaatst met speelgoed en ook een opblaaspop en mochten ze wel spelen. In deze fase werd gekeken hoe de kinderen speelden.
Resultaten:
Alle drie de groepen lieten een hogere mate van agressiviteit zien dan de controle groep. De groep die de man op de televisie hadden gezien had de hoogste mate van agressie en de groep blootgesteld aan de cartoon de laagste.
Bandura liet niet alleen zien dat de ‘social learning’ theorie klopte maar ook dat dit vooral het geval was als de beelden op tv te zien waren. Tevens kwam naar voren dat de kinderen het verschil zagen tussen realistisch en onrealistisch.
Dit experiment had alleen een post-test. De kinderen werden dus alleen getest nadat ze gemanipuleerd waren. Een pre-test post-test onderzoek is beter omdat je de stimulant beter isoleert als de enige oorzaak van de verandering. Maar er is echter wel een gevaar dat de pre-test de post-test kan beïnvloeden.
Onderzoeken op lange termijn:
Gerbner: televisie domineert de symbolische omgeving voor diegene die vaak kijken, waardoor deze symbolische omgeving van de televisie centraal wordt voor het milieu waarin ze de wereld proberen te begrijpen. Volgens Gerbner zorgt tv kijken ervoor dat men een angstige kijk op de wereld krijgt. Dit zorgt weer voor second order effects, bijvoorbeeld dat mensen gaan stemmen op politieke partijen die misdaad tegen gaan.
Methodologische problemen van het experiment:
De kustmatigheid van experimenten is vaak ook de zwakte. Ook al geven ze bruikbare aanwijzingen, ze kunnen bijvoorbeeld niet bewijzen dat kinderen tv geweld zullen imiteren op een zelfde manier in hun dagelijks leven.
Ook is er een groot verschil tussen het aanvallen van een pop en werkelijk een man slaan.
Laboratorium experimenten zijn alleen maar in staat om effecten op korte termijn te meten van een kleine hoeveelheid stimuli.
Methodologische problemen van lange termijn onderzoeken:
Je kunt alleen correlaties aantonen, geen causaliteit
De invloed van andere factoren worden niet getest.
Two- step-flow: media en campagnes hebben invloed op een klein aantal politiek geïnteresseerde en beïnvloedbare individuen. Deze individuen verspreiden hun ideeën aan mensen in hun sociale kringen. Zo ontstaat er een indirecte vorm van media invloed. Invloed is dan mogelijk omdat het verspreid wordt via interpersoonlijk contact binnen vertrouwde sociale netwerken.
Paul lazarfeld: onderzocht het belang van interpersoonlijke netwerken als een intermediair verband tussen media gebruik en invloed en de populaire cultuur. (Movieleaders)
Uses and Gratification theorie (Katz): wil de manieren waarop het publiek actief media gebruikt en selecteert voor hun eigen belang onderzoeken. Dit is functionalistisch: het ziet massacommunicatie inhoud als een bron die individuele behoeftes en doelen vervult. Zo geeft het de maatschappij de functie om effectief te functioneren.
Uses and gratifications onderzoek wordt gedaan aan de hand van surveys of interviews met individuen. Uit de onderzoeken is een scheiding gebleken tussen soorten behoeftes:
Korte-termijn escapistbevredigingen (directe entertainment)
Lange termijn educatie functie (blijvende vormen van kennis)
Maar er is wat onduidelijkheid over het feit of verschillende soorten inhoud of middelen kunnen horen bij specifieke behoeftes.
elk type inhoud kan bijna elke functie uitvoeren (Rosengren & Windahl)
sommige media meer bevorderlijk dan andere (Katz, Blumler & Gurevitch)
Het verschil tussen uses en effects (Halloran): we moeten weg van de gewoonte om te denken wat de media ons aan doet, en deze gewoonte vervangen met het idee wat mensen doen met de media.
Lazerfeld et al.: we kunnen niet de relaties tussen mensen begrijpen met massamedia zonder het bewustzijn van de bredere sociale context.
Nadelen onderzoek lazerfeld:
Was alleen gebaseerd op het feit dat media invloed had op het stemgedrag zelf.
Het onderzoek is niet instaat te zorgen voor een begrip van de lange termijn invloeden (die Gerbner bespreekt).
De conclusies zijn gebaseerd op de observatie dat individuen afhankelijk zijn van de religie, lokale gemeenschap en familie. Maar uit onderzoek is gebleken dat deze lokale gemeenschappen enz. helemaal niet meer zo streng en belangrijk zijn dan vroeger.
Kritiek op Uses and gratifications:
Ze gingen ervan uit dat individuen altijd een duidelijke reden hebben voor het consumeren van media.
Ze gebruikten vragenlijsten waarbij men zelf moest invullen met welke redenen ze tv keken en of ze überhaupt tv keken met een reden. Dit kan ervoor zorgen dat mensen gaan invullen dat ze een bepaalde reden hebben voor tv kijken omdat ze niet willen overkomen als iemand die hersenloos voor de tv zit.
Volgens Morley werd de rol van sociologische categorieën zoals klasse, etniciteit enz. genegeerd.
De functionalistische premisse van de theorie resulteert in een perspectief dat overkomt als zelfvoldaan en onkritisch. Er wordt vanuit gegaan dat media er is om de behoeftes van het publiek te bevredigen en dat media consumptie een actief proces is dat, met de uitzondering van af en toe disfunctionele gebruiken, een voordeel is voor het dagelijks leven van een individu.
Hall (cccs): plaatst de nadruk op het coderen van betekenis naar media discours door producers. Deze gecodeerde betekenissen hebben de institutionele/politieke, ideologische orde ingeprent en zullen deze heersende orde via dominante of hegemoniale ideeën verspreiden. De betekenissen in media texts zullen alleen gerealiseerd worden als ze ook op de juiste manier worden gedecodeerd door het publiek. De reactie van het publiek op de media is gerelateerd aan de sociaal economische context. Ze worden opgedeeld in de volgende 3 categorieën:
De dominante positie: de interpretaties van het publiek komen overeen met de betekenis die in de text gecodeerd is. En dus overeenkomt met de dominante cultuur.
De onderhandel positie: de acceptatie van de globale betekenis van een text , maar onenigheid met bepaalde specifieke uitzonderingen.
De oppositionele positie: als de gecodeerde mening is geïdentificeerd en verworpen door het publiek.
Morley is het met Hall eens dat de semiologie het belang van het publiek onderschat. Verder verwerpt hij de individualistische en publiek gecentreerde aanpak van de uses and gratifications theorie. Wat belangrijk is volgens Morley zijn de verschillen tussen de culturele raamwerken die beschikbaar zijn voor verschillende individuen. Morley doet onderzoek hiernaar bij het tv programma Nationwide. Het onderzoek concludeert dat reacties op media inhoud niet bepaald werden door sociale klasse alleen, maar streng gerelateerd waren aan discours en assumpties waar mensen toegang tot hadden als resultaat van meer specifieke sociale en beroepsmatige posities.
Tekortkomingen van het model van Hall:
Een groep wilde niet mee werken aan het programma en Hall heeft dit opgevat als een oppositionele positie. Maar de vraag is of dit überhaupt wel een positie genoemd mag worden.
Nog een groep die iets beweerde maar niets ervan wisten werd onder gedeeld in de dominante groep.
Het model wil tegelijkertijd de mate waarin het publiek de betekenis van een media text accepteert en de positie van het publiek tegenover de dominante betekenis classificeren.
Het model blijkt te inflexibel om een gedetailleerd begrip te krijgen van de reacties van het publiek op verschillende media texts.
Het ziet het publiek primair als ontvangers of decoders van texts.
John Fiske: focust zich op de manieren waarop deze krachten (dominantie, sociale controle, homogenisering in hedendaagse communicatie) worden verzet door de dagelijkse culturele praktijken van gewone consumenten. De economische kracht van de culturele industrie zal groot zijn, maar zijn culturele invloed is gelimiteerd tot de mogelijkheid om een aantal texts te produceren die de consumenten actief zullen kiezen op basis van de mate waarin de texts relevant zijn voor hun leven of niet. producten kunnen succesvol of onsuccesvol zijn. De producten hebben niet een vooraf ingeprente betekenis die het publiek moet decoderen. De betekenis wordt geproduceerd door de consumenten zelf in hun interactie met texts. De populaire cultuur wordt gemaakt door de mensen en niet door de cultuur industrie. Texts worden alleen populair als ze een geschikte overdaad aan potentiele betekenissen bezitten voor het publiek om hun eigen begrip te ontwikkelen.
Fiske gebruikt het metafoor van de culturele ‘guerilla warfare’ om de dagelijkse weigering van consumenten te onderwerpen aan krachtige structurerende krachten. Krachten van homogeniserende power worden voldaan met de blijvende basis van cultureel verzet in de vorm van praktijken op kleine schaal als stroperij en bedriegerij. Het is een afwijzing van commodificatie en een verklaring van iemands recht om zijn eigen cultuur te maken uit de bronnen verzorgd door het handelssysteem.
Maar Fiskes analyse van voorbeelden is erg afhankelijk van zijn eigen theorieën i.p.v. werkelijk onderzoek naar het publiek van media.
Paul Willis: nadruk op de controle die respondenten hebben op media gebruik. Ook nadruk op de productieve sociale activiteiten van consumenten. bv muziek delen waardoor individuen zelf de filters en manipulatoren van de muziek wereld worden. De culturele consumptie is volgens Willis discriminerend, skilled, actief en creatief.
Henri Jenkins: nadruk dat individuen actief culturele verhalen in hun individuele alledaagse context integreren. Maar ook de neiging om in diepte te reflecteren, over de betekenis en het belang van inhoud als deel van hun uitwisseling met andere enthousiaste. DIY texts (uitbreiding of alternatieve versies van het officiële product)
De mogelijkheid om dingen te delen via internet zal volgens Jenkins zorgen voor fan culturen.
Baym: internet heeft het mogelijk gemaakt te participeren in fan gemeenschappen en het maakt de perspectieven en creaties van fans meer duidelijk, zo erg misschien wel dat de grens tussen publiek en maker niet meer duidelijk is. Hierdoor ontstaat een andere relatie tussen het publiek en de producer.
Marxisme: de heersende sociaal-economische orde buit mensen uit en de media vormt een integraal deel van dit systeem, doormiddel van het reflecteren en het versterken van de interesses van de rijke en machtige door inhoud te verzadigen met hun ideeën en zo het oprichten van een ideologie.
Functionalisme: gebruikers van media zijn actieve gebruikers in controle van hun eigen toekomst.
Volgens Hall pluralistisch: ze focussen op verschillende details over verschillende vormen van invloed maar mislukken erin om bredere vragen van media controle aan te pakken of om een kritische analyse van het heersende systeem van macht en de rol van media inhoud en het versterken ervan aan te bieden. Het huidige systeem is volgends hen dus goed en media vormt een belangrijke component.
Het marxisme (en Hall): wijzen het bredere kapitalistische systeem af en zien media als leveranciers van een dominantie ideologie.
Basis theorie Marx over ideologie:
Kapitalisme = het bezit van rijkdom en eigendom door een klein maar machtige klasse (de bourgeoisie) en de uitbuiting van de niet rijke, niets bezittende meerderheid (de proletariaat). Het kapitalistische systeem bestendigd de macht van de bourgeoisie, die de middelen van productie controleren en verzekert de onderdrukking van het proletariaat, wiens arbeid wordt gehuurd om objecten te produceren die rijkdom voortbrengen. Deze arbeiders zijn vervreemd omdat ze een groot deel van hun leven in hebben gezet voor de productie van producten, die alleen maar gekocht en bezit worden door de rijke. De enige manier waarop de proletariaat de objecten kan kopen is door hun lonen weer terug te geven aan de bourgeoisie.
Maar waarom blijven ze ermee zitten? Voor Marx zal de dominante manier van denken in een maatschappij altijd de heersende mode van productie en de interesses van de heersende klasse reflecteren. Dus de ideologie van de kapitalisten was de heersende ideologie, ook bij het proletariaat, zij hadden een vals bewustzijn. De arbeiders zien hun onderdrukte positie niet meer. Waardoor deze natuurlijk en onveranderlijk lijkt in plaats van specifiek en veranderbaar.
De voorspelling van Marx dat de proletariaat over hun vals bewustzijn zouden komen en in opstand zouden komen en het kapitalistische systeem omver zou gooien is nooit uitgekomen.
Frankfurt school:
De groei van het kapitalisme zou gestopt worden door de mogelijkheid van individuen om vrij, fantasierijk en creatief te denken en handelen (om mens te zijn).
Maar in plaats van het bevrijden van mensen, is reden en rationaliteit opgenomen door kapitalistische economische relaties. Met een pragmatische, instrumentele logica gefocust op het vermeerderen van efficiëntie, winst en macht. Iets dat het kritisch denken, creativiteit en menselijke subjectiviteit zou onderdrukken.
The culture industry (adorno & Horkheimer): net als al het andere, zijn menselijke expressie en creativiteit overgenomen door de kapitalistische logica en hebben zich over gegeven aan het proces van instrumentaliteit en rationalisering.
Kunst in zijn puurste vorm staat voor alles dat belangrijk is van menselijke subjectiviteit, creativiteit, vrijheid en individueel kritisch denken. Door het kapitalisme wordt kunst een massa handelsartikel, niet veel verschillend van andere industriële producten.
Adorno: cultuur is een relatie tussen de kunstenaar en het publiek en wordt geconcretiseerd in een set van anonieme consumenten producten geruild voor geld.
Marcuse: de oppervlakkige lure van zulke objecten zorgt voor ‘falls needs’ in de gedachtes van arbeiders. De aantrekkingskracht van betekenisloze, oppervlakkige consumptie, zorgt voor een motivatie om harder te werken. En tegelijkertijd leidt het mensen af van de echte benodigdheden: de bevrijding van onderdrukking en de mogelijkheid om je te ontwikkelen en te bloeien als individuen.
De inhoud van de producten van de cultuur industrie zijn gestandaardiseerd (als gevolg van de vermeerdering van winst). De voorspelbaarheid van producten maakt het proces van consumptie simpel, herhaalbaar en moeiteloos.
Adorno: populaire Jazz als alleen maar een herhaling van hetzelfde. Gevolg: hersenloos luisteren naar muziek, verslaving aan ritme en emotionele identificatie.
Pseudo –individualisering: gestandaardiseerde objecten worden gepresenteerd met een denkbeeldige sluier van verschil en diversiteit. Hierdoor wordt standaardisering acceptabel voor mensen: concentratie en controle in onze cultuur verbergen zichzelf in hun eigen manifestatie.
Kritiek op de Frankfurt school:
Theoristen vinden het een neerbuigende aanval op de culturele smaak van normale mensen. Toch zijn er best veel dingen van de theorie die terug te vinden zijn tegenwoordig: de herhaling van muziek, film.
Maar is zelfbeschikking en creatieve subjectiviteit wel datgene dat het meest natuurlijk is voor de mens? We kunnen de theorie niet accepteren voordat we zeker weten hoe mensen moeten leven.
Misschien wat te overdreven om elk product als gestandaardiseerd te zien en alle varianten te zien als pseudo- individualisering. Het streven naar winst kan in bepaalde omstandigheden wel zorgen voor innovatie en verschil.
Ze zijn er ook in mislukt te zorgen voor bewijs voor hun claims over de negatieve impact van massa cultuur op het publiek.
Thompson: Korkheimer en Adorno proberen de consequenties van de culturele producten af te lezen van de producten zelf. Aan de ene kant beweren ze dat de gehele populatie opgeslokt is door de allesomvattende rationalistische middelen van het kapitalistische systeem en zijn cultuur industrie die elke capaciteit kapot maakt die te maken heeft met individueel denken of kritiek. Maar aan de andere kant claimen ze zelf de unieke mogelijkheid om te zeggen hoe het systeem werkt en reageert op de culturele producten, op een andere manier dan alle andere mensen.
Voor Marx moest je om de heersende ideeën te veranderen het economische systeem veranderen.
Louis Althusser: de economische basis bepaald de cultuur en de ideeën op het aller laatst, deze heeft dan ook relatieve autonomie. Om te overleven en zich voort te produceren, is het economische systeem afhankelijk van de macht van het dominante denken ideological state apparatus: een categorie die media, religie, school en de familie rondom andere instituties bevat.
The principle of relative autonomie: de mogelijkheid dat er diversiteit, onenigheid en strijd bestaat binnen deze twee sferen. En dat de dominante ideologie misschien wel uitgedaagd wordt.
Antonio Gramsci: Hegemonie: de overheersing van de vanzelfsprekende manier van het begrijpen van de wereld die overeen komt met de dominante politieke groep. Om hun positie te behouden, moet de dominante groep de hoeveelheid aan ideeën en cultuur domineren. De maatschappij staat daarentegen bekend om de strijd tussen hegemoniale ideeën en de tegenovergestelde (niet hegemoniale) ideeën. De dominante groep heeft wel meer middelen in deze strijd, maar het behouden van de hegemonie blijft een constant voortdurende strijd. > intellectuelen.
Stuart Hall: de media is volgens Hall de plek waar de strijd die Gramsci noemt uit te vechten. Hall beweert dat bepaald publiek de texts niet begrijpen. Maar dit zorgt er niet voor dat ze media niet meer zien als de beste manier om de hegemonie te bevestigen. Tv: een onpartijdig raam van de wereld (het laat ideologische representaties objectief en natuurlijk overkomen). Media discours gaat nauwelijks buiten onderliggende vanzelfsprekende raamwerken en assumpties die de dominantie mening bevat.
Roland Barthes: door zijn nadruk op mythologie , beweert hij dat semiologie niet gelimiteerd mag worden door de geïsoleerde analyse van bepaalde texts. Het moet de herhaalde activatie en versterking in zulke texts van de manieren voor het begrijpen van de wereld identificeren. Ideologie maakt van historie natuur.
De hedendaagse cultuur zit vol met berichten die consumeren en de voordelen van producten promoten.
Douglas Kellner: de centrale betekenis van alles is tegenwoordig dat je moet kopen en consumeren, de identiteit van ons is als eerst een consument, die om geluk en vervulling te bereiken zo veel mogelijk producten moeten kopen. Dit is positief voor het kapitalisme: mensen werken hard waardoor ze meer kunnen kopen waardoor de kapitalisten rijker worden en aan de macht blijven.
Judith Williamson: symbolic values: i.p.v. bijvoorbeeld kleding kopen omdat het je warm houdt, kleding kopen omdat je er cool van wordt. Producten als symbolen voor cultureel aantrekkelijke concepten. Ze geven ons de kans om niet alleen een object te kopen maar ook onze identiteit.
Commodity fetishism: de symbolische scheiding van producten van de sociale condities waarin ze zijn geproduceerd. (voorbeeld Nike en ontwikkelingslanden)
Kritische politieke economisten concentreren zich op de economische dominantie van de rijke en machtige mensen en de manier waarop dit zich vertaalt in eigendom, invloed en macht over de verspreiding van ideeën.
Herman & Chomsky: de mate van zakelijke macht over communicatie laat een kleine mogelijkheid van een volgehouden kritiek op de heersende kapitalistische orde.
5 institutionele filters:
De eigendom en winst oriëntatie van media en culturele instituties.
Noodzaak om adverteerders aan te trekken en te behouden, de meeste waarvan ze ook nog grootschalig geld makende bedrijven vormen die dezelfde interesse van media bedrijven bezitten, namelijk die van het wereldwijde kapitalisme.
De extensieve invloed op media van een groep van andere rijke en machtige groepen.
De negatieve consequenties die afhankelijk zijn van het resultaat van enige wezenlijke aandacht van een media organisatie van niet ideologische berichten.
Een bredere ideologie van anticommunisme die gedoemd is de Amerikaanse maatschappij te domineren.
Cultureel imperialisme: focussen op de globalisering van cultuur als een ongelijk proces gedomineerd door machtige kapitalistische ideeën met als basis rijke landen.
Het opereren over de hele wereld zorgt ervoor dat grote geïntegreerde bedrijven de bevoorrading van grondstoffen en arbeid halen in de ontwikkelingslanden en er zo minder voor betalen. vraag verhogen door culturele goederen over de hele wereld te verkopen. meer simpliciteit en standaardisering.
Kleine bedrijven zijn gedwongen om afhankelijk te zijn van goedkope, geïmporteerde producten i.p.v. een lokaal geproduceerde culturele sfeer. Als gevolg kun je niet investeren in de lokale economie, het geld wordt uit het land getransporteerd en in de koffers van de grote bedrijven gestopt.
Resultaat: een monolithische wereldwijde massa cultuur met zijn origine in de machtige en rijke landen.
de export van massa cultuur is verantwoordelijk voor de verspreiding van het kapitalisme als een materieel en sociaal systeem.
Dorfman & Mattelart: Disney analyse : heel veel kenmerken van kapitalisme.
Er zijn dus twee kijken op het Marxisme: Politiek economisch en cultureel.
Kritiek op cultureel politiek: alle aandacht is gericht op de details waarop een dominant idee wordt overgebracht via media texts, zonder te kijken naar de materiele structuren van media eigendom.
Garnham: het is de operatie van de structuren van eigendom en macht die de meest belangrijke analyse geven.
Kritiek politiek: te veel simplistische conclusies over de inhoud en de ideologische invloed van media op de basis van een macro analyse van structuren van macht.
Mensen willen vaak dat het nieuws neutraal is (niet neutraal = bias). Maar het lukt niet altijd. Vaak zijn het meerdere representaties van hoe men het nieuws kan ziet. De inhoud van het nieuws verteld ons veel over de praktijken, waarden en prioriteiten van de mensen die het nieuws produceren en consumeren, net als de wereld die het beweert te representeren.
Hoe wordt nieuws gemaakt? Je hebt events die je gaat selecteren(1) en waarmee je verhalen gaat construeren(2).
Nieuwsorganisaties zijn “gatekeepers”: ze bepalen wat we kennen, belangrijk vinden en waar we samen over praten = agenda setting (bewezen door McCombs & Shaw, opgemerkt moet worden dat het niet duidelijk is of de media de interesses van het publiek uitvergroot of vormt.
Nieuwswaardes: criteria die volgens Galtung & Ruge universeel zijn. Hoe meer van deze criteria een event bezit hoe groter de kans is dat het wordt gebruikt als nieuws.
8 universele criteria:
Nog 4 andere minder universele criteria:
Voorbeeld 11 september 2001
Het construeren van verhalen:
Nieuwswaardes zorgen er niet alleen voor welke events uitgekozen worden om in het nieuws te komen, maar ze construeren ook het verhaal rondom het event. Dit doen ze met behulp van: tekst, beelden muziek enz. Bijvoorbeeld het selecteren van bepaalde foto’s vanuit bepaalde gezichtspunten. Of een bepaalde headliner. Een headliner kan de instelling waarmee we een verhaal lezen beïnvloeden waardoor we de inhoud op een specifieke manier zullen interpreteren.
Syntagmatische analyse zorgt voor een aanslag op de manier waarop de componenten van een verhaal gerangschikt en gecombineerd worden. (elk woord apart onderzoeken en kijken hoe de woorden samenwerken). Het benadrukt de manieren waarop de betekenis van iets beïnvloed kan worden door de context waarin individuele componenten worden geplaatst.
Nieuwe verhalen hebben vaak iets weg van de structuren en de karakteristiek van fictie verhalen. (voorbeeld blij perfect gezin gebroken door een slechterik) dit zorgt voor duidelijkheid en voorspelbaarheid.
Verschillen tussen nieuwsbedrijven:
Kranten: zijn te sloom maar hebben wel veel meer keuze in events. Ze hoeven namelijk niet perse het meest recente nieuws te publiceren.
Zelfs niet- visuele events worden ondersteunt met plaatjes van gerelateerde activiteiten. Anders is het verhaal al niet meer interessant.
Nieuwsproviders die hetzelfde medium gebruiken verschillen in termen van hun stijl en hun aanpak.
Bv. kranten: telegraaf en NRC. De stijl en aanpak wordt gevormd door hun doelgroep. Vaak hebben nieuwsproviders ook een bepaalde politieke voorkeur.
Maar de overeenkomsten tussen nieuwsproviders belangijker dan de verschillen.
De aanpak van Galtung en Ruge herinnert ons niet alleen dat elke provider van nieuws een subjectief beeld geeft maar ook dat gedeelde prioriteiten kunnen zorgen voor een gedeelde fouten.
Marxistische denkers: nieuws presenteert collectief een bepaalde versie van de wereld en deze presentatie is georiënteerd naar een bourgeois, pro-kapitalistisch perspectief.
Nieuwswaardes zijn afkomstig en onafscheidelijk van ideologie; ze gaan uit van, representeren en versterken een bestaande consensus, gecontroleerd voor een significant deel door machtige mensen.
Stevenson: absolute neutraliteit van de nieuwsprodivers is niet mogelijk, maar een aspiratie naar een zo neutraal en gebalanceerde mogelijke manier van informatie verspreiden is zeker niet onmogelijk.
Het is volgens Stevenson onmogelijk voor journalisten om een event of perspectief te beschrijven of te begrijpen zonder dat hun eigen persoonlijke achtergrond identiek is aan de mensen betrokken bij het event.
Institutionele bias:
Herman and Chomsky: ondergeschikte of oppositionele stemmen worden niet uitgesloten door de klasse van de journalist, maar doordat het productie systeem van nieuws gecontroleerd wordt door betaalde, gericht op gevestigde belangen.
Maar een klein aantal bedrijven beheert de media + een klein aantal bedrijven maakt de media.
Andere verklaring: adverteerders hebben veel invloed op wat voor nieuws voor de meeste winst zorgt.
Dit is dus een verklaring voor het feit dat de helft van de kranten in Engeland een kleine rijke elite als doelgroep heeft.
Grote bedrijven hebben niet alleen invloed op de ideologie van de doelgroep, maar ook direct op de overheid.
Nieuws wordt steeds oppervlakkiger (vooral op tv).
De toegenomen druk voor nieuws om winst te maken door de kijkcijfers omhoog te krijgen zorgt voor infotainment. De presentatie wordt belangrijker. Veel Populaire dingen als sport krijgen meer aandacht.
Het probleem hierbij is dat hoeveel ze ook geëntertaind willen worden door de super snelle nadruk op persoonlijkheid, entertainment, spektakel en emotie kan het publiek geen echt of bruikbaar begrip van de sociale en politieke wereld meer krijgen. Mensen denken dat ze meer weten terwijl ze minder weten.
Waar is de media voor? En hoe moeten maatschappijen de media gebruiken? Deze antwoorden zijn belangrijk als je gaat kijken naar in wat voor maatschappij we zouden willen wonen.
Public service broadcasting (PSB): radio en televisie moeten gezien worden als cruciale bronnen die gebruikt moeten worden op een manier dat het de hele samenleving goed doet. Om dit te bereiken zal de overheid moeten investeren aangezien dit niet bereikt kan worden als mensen winst maken als doel hebben. De overheid moet ook de media controleren om zo de moraal van de samenleving te beschermen.
Reith: was de eerste directeur van de BBC. Hij speelde een grote rol in de ontwikkeling van een kijk op broadcasting gericht op het verbeteren van de kennis, smaak en moraal van het publiek en het verbeteren van de collectieve welzijn en de cohesie van de natie. Hij vind dat de BBC beschermd moet worden van commerciële invloeden of concurrentie, dit zal in zijn ogen namelijk resulteren in een neiging om het publiek te vergroten.
Overal in de wereld ontstonden dezelfde soort bedrijven als PSB.
In 1955 was de BBC geen monopolie meer. Nu moest de BBC concurreren voor kijkers en ze waren nu onderworpen aan de commerciële druk.
4 nieuwe sociale doelen:
Om onszelf en andere te informeren en ons begrip van de wereld te vergroten via nieuws, informatie en analyse van hedendaagse gebeurtenissen.
Het reflecteren en versterken van onze culturele identiteit door hoge kwaliteit nationale en regionale programma’s.
Om onze interesses te stimuleren door inhoud die toegankelijk is, persoonlijke ontwikkeling aanmoedigt en het participeren in de maatschappij aanmoedigt.
Om een tolerante samenleving aan te moedigen, doormiddel van het aanbieden van programma’s die de levens van verschillende mensen reflecteren. De natie samenbrengen voor gedeelde ervaringen.
Wel werd nog steeds het thema van Reith behouden: een kijk op broadcasting gericht op het verbeteren van de kennis, de smaak en de moraal van het publiek. Ook het verbeteren van de collectieve welzijn en de cohesie van de natie blijft terug komen.
Ook het thema van de facilitatie van publieke betrokkenheid komt terug. Het ziet publiek als burgers, leden van een nationaal publiek of gemeenschap met een verbinding tussen elkaar en een aandeel in de verbetering van de samenleving.
Nadelen:
Invloed van de overheid
Wie beslist wat voor soort media goed voor ons is (Kwaliteit)
Kwaliteit: Reith geloofde dat mensen zelf niet wisten wat goed voor hen was daarom besliste hij voor ze.
David Elstein: kwaliteit is een naam voor een elite dagorde die overeenkomt met de vastgestelde waarden.
Rupert Murdoch: het geen dat kwaliteit wordt genoemd is niet meer dan het paraderen van de vooroordelen en interesses van de elite.
Pierre Bourdieu:
Het concept van kwaliteit en goede smaak versterken klasse verschillen. Men mag alleen maar de sociale en economische wereld binnen als je de juiste culturele smaak, kennis en ervaring hebt (Cultural capital). Cultureel kapitaal maakt een route naar sociale acceptatie en economische voordelen zoals toegang tot elite educatie of banen mogelijk. Kwaliteit zal altijd de specifieke culturele context inhouden van degene die het inroepen. We kunnen onze keuzes wel beargumenteren maar als we deze keuzes zouden moeten maken voor een groep mensen zou het al een heel ander verhaal zijn. Maar we kunnen toch enigszins keuzes maken, namelijk: op basis van welke soorten inhoud een betere invloed hebben op het collectieve welzijn.
John Mepham: in de toekomst kunnen we kwaliteit niet definiëren als inherente esthetische zuiverheid, maar iets bepaald door de sociale bruikbaarheid van verschillende vormen van media.
Positieve media regulatie: broadcasting systemen zouden opgezet en gecontroleerd moeten worden op zo’n manier dat het de productie van gewilde soorten inhoud worden aangemoedigd.
Negatieve media regulatie: censuur om mensen te beschermen van inhoud die problematisch kan zijn of schade kan aanrichten bij de maatschappij.
Patrick Devlin: om een ordelijke en functionele samenleving te behouden is het nodig om een morele consensus te beschermen. Als mensen een samenleving proberen te creëren en er geen afspraken zijn over wat goed is en wat fout is zal dit mislukken. Om dit te voorkomen heeft de samenleving het recht de vrijheid van individuen in te perken (bijvoorbeeld het inperken van porno en geweld).
John Stuart Mill: de individuele vrijheid van gedrag en expressie is de basis van verlichte samenlevingen. De overheid mag alleen de individuele vrijheid beperken als duidelijk schade wordt gedaan bij andere mensen. Vooral bij kinderen mag er een uitzondering gemaakt worden aangezien kinderen zichzelf nog niet kunnen besturen.
Het is belangrijk dat wij, als maatschappij, doorgaan met het proberen te begrijpen van de consequenties van media gebruik en dat we voorbereid zijn om voorzichtig in te grijpen in die gevallen waarbij vastgesteld kan worden dat er zeker mensen schade toe wordt gebracht.
Richard Collins & Cristina Murroni: hoe meer privé een kanaal van communicatie is hoe minder er censuur toegepast zou moeten worden.
Volunteer audience: mensen kunnen zelf kiezen of ze naar iets kijken of niet.
Neo liberalisme (Adam Smith): de vrijheid om te kopen, verkopen en geld te maken.
De overheid mag geen invloed hebben op de media, maar de media moet zich wel ontwikkelen in concurrentie met vraag en aanbod.
Door vraag en aanbod ontstaat er veel creativiteit
I.p.v. kijken wat de elite willen dat we zien kunnen we nu zelf kiezen wat we willen kijken.
Zie Murdoch
Helpen en moedigen media ons aan om betrokken te zijn bij de cultuur en de politiek van het land? Of zorgen ze juist voor een globaal en wereldlijk beeld gericht op globale consumptie?
Jürgen Habermas: Menselijke emancipatie is afhankelijk van de mogelijkheid van het publiek om te participeren in een lopende rationele communicatie over zaken van belang voor hun maatschappij en zijn toekomst. Maatschappijen moeten collectief vooruitgang boeken en verbeteren op basis van publieke overeenstemming die resulteert uit inclusieve rationele discussie, vrij van de corrupte invloeden van geld en macht. De publieke sfeer bestaat uit een ruimte voor de ontwikkeling van gedeelde culturen en ideeën, gelokaliseerd tussen het rijk van publieke autoriteit (overheid) en het privé rijk van de burgerlijke samenleving, die commerciële relaties en huiselijke sfeer insluit. Individuen komen samen in een gedeelde ruimte waar de publieke mening ontwikkeld xal worden door discussie van ideeën, waarden en gebeurtenissen. Deze doorgaande discussies zullen de overheid en de commerciële sector voeden, om ze zo de goede weg op te sturen. Deze publieke sfeer bestond uit koffiehuizen in grote Europese steden en de participanten waren geleerde, bourgeoisie. Even belangrijk was de ontwikkeling van een politiek georiënteerde krantenindustrie die de publieke mening voedde, representeerde en erop reageerde. Uiteindelijk zal er een evenwicht bereikt worden tussen de staat, de bedrijven, familie en natuurlijk de publieke sfeer zelf.
The system: de sturingsmechanismen van de maatschappij werden gedomineerd door instrumentalisme en hadden een nadruk op hun eigen reproductie en uitbreiding. De geleidelijke invloed van het systeem in het rijk van de dagelijkse cultuur heeft geresulteerd in een snelle toename binnen de sfeer van een instrumentalistische, pragmatische, logische en grote verstoring van de eens zo open, onafhankelijke, vrije en kritische publieke sfeer.
Media en communicatie hebben een belangrijke rol in de vorming en/of overleving van de publiek sfeer:
De voorziening van een gedetailleerde en betrouwbare evaluatie van gebeurtenissen, ideeën en discussies van publieke interesses (niet die van de overheid en andere machtige instituties). Zoals we hebben gezien is het niet mogelijk voor media om geheel neutraal te zijn. Voor de publieke sfeer betekent dit dat we niet alle versies van de wereld als gelijk of bruikbaar kunnen beschouwen .
De ontwikkelende uitkomsten van micro-debatten binnen de maatschappij worden verspreid via de media naar alle andere mensen. Dit om de verdere discussie te vergemakkelijken en om invloed op machtige bedrijven mogelijk te maken.
Media moet zich voordoen als forum voor de directe expressie van ideeën, meningen en informatie voor leden van de populatie zelf.
De publieke sfeer impliceert ook de participatie in een bredere publieke cultuur en het voeden van een gevoel van samenhorigheid en gedeelde identiteit. De politieke functies van de publieke sfeer kunnen niet uitgevoerd worden als het publiek het idee heeft dat ze niets te zeggen heeft en hun betrokkenheid niet belangrijk is.
Nicholas Garnham: impliceert de noodzaak om een gedeelde set van waardes te voeden.
Fraterniteit (Rousseau) het belang van het ontwikkelen van een gedeelde nationale broederschap gekarakteriseerd door sterke banden van gehechtheid en wederzijdse verplichting en verantwoordelijkheid. De publieke sfeer probeert de natie te centraliseren.
Habermas twijfelt in zijn tweede boek aan het feit dat de behoefte voor politieke betrokkenheid ontstaat uit normatieve cohesie of gemeenschap en wijst de automatische centralisering van de publieke sfeer in de natie zelf af.
Ernest Gellner: nationalisme is niet het ontwaken van naties van zelfbewustzijn; het verzint naties waar ze niet bestaan. Communicatie en dus media creëert verbanden en overeenkomsten tussen plaatsen, het onderscheiden en verspreiden van elke plek die steeds minder belangrijk wordt dan de grote eenheden waarvan ze deel zijn.
Benedict Anderson: de combinatie van massa printtechnologie en de eerdere fases van europees kapitalisme zorgde ervoor dat de grootschalige distributie van boeken nu internationaal werd. Dit zorgde voor homogeniteit van dagelijkse taal van plaats tot plaats en voor gedeelde culturele agenda en ervaringen waardoor het mogelijk werd voor mensen in elke staat om te lezen en betrokken te zijn bij hetzelfde boek (bv krant). Media zijn dus gedeeltelijk verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een gevoel dat ongelijke mensen iets met elkaar gemeen hebben, of zelfs dat ze bij elkaar hoorden, een zogenaamde imaginative community.
Door tv wordt de populatie op regelmatige intervallen samengebracht. Voorbeeld: voetbal wedstrijden (Scannall). Hij beweert dat het blijven voeden van de gedeelde publieke cultuur afhankelijk is van het behouden van gedeelde media ervaringen.
Micheal Billig: media zorgt niet alleen voor het samenbrengen van populaties, maar het zorgt ook voor een regelmatige herinnering aan de nationale identiteit voor het publiek. (Bijvoorbeeld in kranten koppen, het gebruik van wij, ons enz. wordt door ons gezien als een verwijzing naar de inwoners van het land waarin je woont).
Vooral in de 20e eeuw probeerde media te opereren op een centripetale manier. dit zorgt volgens Garnham voor ontwikkeling van vormen van politieke betrokkenheid en burgerschap (net als Habermas). Maar als resultaat van een aantal factoren werd de publieke sfeer minder en werden kapitalisme en commerciële massa media steeds groter. Dit komt door een gecommercialiseerd systeem van communicatie die democratische participatie niet mogelijk maakt.
Habermas noemt een aantal mislukkingen van de media:
Meer en meer controle van de pers viel in de handen van een klein aantal commercieel gemotiveerde organisaties.
media van bemiddelaar naar vormer: debat wordt gevormd door de media, eerst alleen verspreiding en versterking van de uitkomsten van het debat. Deze macht wordt gebruikt door media om politieke arrangementen te promoten die het beste werkt voor hun eigen winst en macht. (centralisering van macht)
Een steeds grotere nadruk op winst in relatie tot de inhoud die de media verspreid onder het publiek. De communicatie van cultuur en discours zijn dan alleen nog maar de middelen om publiek en advertenties te krijgen. Je krijgt dan direct stimulerende maar oppervlakkige vormen van cultuur. Bijvoorbeeld debatten die gebaseerd zijn op oppervlakkige, foute informatie en op emotionele reacties i.p.v. kritisch redeneren.
Het publiek wordt wijsgemaakt dat hun rol in de maatschappij die van consument i.p.v. collectieve participatie in de democratie is. (Graham Murdoch is het hier mee eens)
Micheal Tracey: negeren van publieke zenders die alles nog informatief juist en niet oppervlakkig bespreken.
De circulatie van cultuur: ideeën en meningen vormen wordt een eenzijdig proces, gedomineerd door een media gedreven agenda van oppervlakkige afleidingen, consumentisme en self-serving current affairs coverage.
Door commercialisatie ook geen gevoel van samenhoren meer., volgens Habermas is een gevoel van samenhoren niet noodzakelijk voor het regenereren van de publieke sfeer. Maar voor anderen verwijderde het een cruciale basis voor participatie en burgerlijke betrokkenheid in een maatschappij.
Tegenwoordig meerdere tv kanalen, die allen als doel hebben het aantrekken van adverteerders door het geven van verschillende mixen van programma’s georiënteerd jegens gespecialiseerde groepen publiek. Voorbeeld: een sportzender. Hierdoor is er geen gezamenlijk publiek meer. Door digitalisering ook meer vrijheid in de tijd waarop men iets kijkt. De nieuwe media heeft een centrifugaal impact, met als gevolg sociale en culturele fragmentatie. Zie plaatje blz 184.
Globalisatie door media: gedreven door het kapitalisme (betere communicatie en transport van goederen waardoor bedrijven kunnen opereren over de hele wereld).
Arjun Appadurai: 5 intergerelateerde en overlappende wereldlijke ‘scapes’ om de relatie tussen media, communicatie en andere elementen in het proces van globalisatie te conceptualiseren:
Financescapes: de globaliserende wereld van commercie.
Ethnoscapes: een wereld met mensen gekarakteriseerd met transnationale beweging (toerisme of migratie).
Technoscapes: de ontwikkeling en wereldlijke distributie van technologie.
Ideoscapes: de wereld van politieke ideeen, beelden en ideologien die ook verspreid zijn over de wereld, afgezien van een kleine focus op de natie hier.
Mediascapes: de transnationale media wereld waarbij we allen betrokken zijn. Bijvoorbeeld veel zelfde films over de wereld en muziek, wereldlijk nieuws. (geen culturele determinisme)
Maar massa culturele goederen zijn maar een heel erg klein deel van de mediascape.
Combinatie van fragmentatie en globalisatie met als gevolg: gespecialiseerde culturen, vermindering van de dagelijkse participatie van mensen in bredere nationale publieke culturen.
Interactiviteit van internet zorgt voor een vernieuwing van de publieke sfeer? John Hartley: iedereen kan nu inhoud creëren en hun eigen mening verantwoorden. Al Gore: internet zorgt voor een nieuwe tijd van interactieve publieke discussies en burgerschap.
Maria Bakardjieva: zulke interactiviteit biedt de mogelijkheid voor mensen om politieke en media instituties te ervaren als iets dat bereikbaar is. Iets waar ze de macht voor hebben om ermee te interacteren en te beïnvloeden.
Maar ook internet is, ondanks de decentraliserende structuur, een erg effectief middel geworden voor grootschalige bedrijven om hun dominantie te behouden.
De meerderheid van de inhoud gecreëerd en gepubliceerd door ‘gewone gebruikers’ zal alleen maar betrokken worden door kleine publieken.
Howard Rheingold: het internet en het geloof van een nieuwe publieke sfeer speelt dus alleen maar in de handen van die mensen die commerciële potentie via internet willen verspreiden. Hierdoor ontstaat er nog meer fragmentatie.
Twee implicaties met betrekking tot de discussie van de publieke sfeer:
Het is gemakkelijk voor internet gebruikers om contact te vermijden met onderwerpen van publiek of maatschappelijk belang.
De mensen die internet wel gebruiken om te leren om betrokken te raken in politieke discussies zullen dit niet altijd doen via diverse forums. Maar mensen zoeken de bronnen op die overeenkomen met hun eigen ideeën en meningen.
Wat is de rol van de media in de constructie van etnische identiteiten en de ontwikkeling van rassen relaties? Naast de effecten van oorlog en natuurrampen, is de toenemende globalisatie van markten ook een oorzaak van de toenemende hoeveelheid mensen die verhuizen naar een ander land.
De notie van rassenverschil is tgenwoordig door iedereen geaccepteerd als een cultureel construct, dat niet gebaseerd is op biologische verschillen maar op de geschiedenis van menselijk gedrag, gedachtes en discours.
Bijvoorbeeld het racisme tegen niet blanke mensen in de tijd van het kolonialisme en de slavernij. Zulk racisme zorgt voor het vaststellen van negatieve percepties die nog jaren in de cultuur vast zouden liggen en voor een begrip van mensen als onderverdeeld in innerlijke homogene en uiterlijke onderscheiden rassen, de relatieve superioriteit of inferioriteit die geworteld waren in hun fundamentele essentie.
Het trekken van de bewoners van de kolonies naar de landen die de kolonies bezitten: twee culturen op dezelfde plek = vragen om problemen. Deze nieuwe vorm van racisme is verbonden met de constructies van nationale identiteit (Barker). Het belang van samenhangende nationale identiteit wordt vaak gebruikt voor het goed praten van de uitsluiting van zij die gezien worden als buitenstaanders.
Het gevoel van gedeelde ervaring en betrokkenheid die noodzakelijk is voor betekenisvolle nationale expressie is gedoemd om een onvermijdelijke grens tussen insiders en outsiders te hebben. Identiteiten zijn relationeel: elke ‘ons’ is afhankelijk van zijn betekenis en het belang van zijn verschil van een of meerdere ‘hen’s’.
Maar is het mogelijk om een duidelijk en betekenisvol gevoel van een nationale ‘ons’ te ontwikkelen zonder ook een ‘hen’ te ontwikkelen?
Alle media heeft een geschiedenis van het onder representeren van etnische minderheden. Al is de situatie wel beter geworden gedeeltelijk door de ontwikkeling van een reeks van nieuwe kanalen. Maar een aantal minderheden als Zuid-Amerikanen en Aziaten blijven onder gerepresenteerd.
Er waren vroeger vooral heel veel blanke mensen op de televisie. Als je kijkt vanuit een meer algemene institutionele en industriële manier, dan is het duidelijk dat er verbetering heeft plaats gevonden in de onder representatie van etnische minderheden. Maar als je kijkt naar hogere functies (leidinggevende functies bijvoorbeeld) dan is de onder representatie nog steeds hetzelfde.
De rollen waarin etnische minderheden worden afgebeeld in de media zijn vaak stereotypisch. Waardoor er een smalle en gegeneraliseerde versie van de levens en de identiteiten van de populaties wordt geconstrueerd. Micheal Pickering: stereotypen zorgen ervoor dat iedereen met een bepaald kenmerk over een kam wordt geschoren.
Volgens Stuart Hall verminderd, essentialiseert, naturaliseert en repareert ‘verschil’. Stereotypering ontstaat als er grote ongelijkheden zijn in macht.
Stereotypische beelden van etnische minderheden zijn een constant onderwerp geweest in de geschiedenis van de media.
Ook al verminderde de uitingen van de superioriteit van de blanken, voor een groot deel van de 20e eeuw, waren veel mensen van minderheden gebonden aan een klein aantal vaak herhaalde karakter typetjes ( bijvoorbeeld slaven).
De ‘civil rights movement’ van de zestiger en de zeventigerjaren had een significante invloed op de media en de variëteit van rollen waarin Afrikaanse Amerikanen werden afgebeeld (dokters, politiemannen en zelfs ‘sitcom’ families)
Maar ondanks de vooruitgang, bleven veel prominente representaties stereotypisch. Bijvoorbeeld in het geval van de muziek industrie (voorbeeld zwarte mensen R&B, Hiphop). Aan deze vormen van muziek werden dan ook weer andere stereotypische kenmerken gebonden als bijvoorbeeld Hiphop en criminaliteit, geweld met passieve seksualiseerde en vercommercialiseerde vrouwelijke groupies.
De vooruitgang van de Afrikaanse Amerikanen was niet terug te vinden in andere etnische minderheden als bijvoorbeeld de Afro-Caribbeans en de Zuid-Aziaten in Engeland. Vooral door de ophef in het nieuws over ‘gangs’, geweld, overvallen door niet blanke mensen en dan ook nog de Hiphop muziek die met de mensen werd verbonden zorgde voor veel stereotyperingen. Bijvoorbeeld de Zuid- Aziaten zouden vaak winkel eigenaren zijn waardoor ze volgens men oneerlijk zouden zijn.
Het presenteren van internationale gebeurtenissen als 11 september 2001 heeft ook veel invloed op de representatie van etnische minderheden. De berichten in het nieuws zijn vanzelf al vaak negatief waardoor men snel negatieve gedachtes zal relateren aan etnische minderheden. Het zorgt voor een vorm van oriëntalisme: een angst voor en de fascinatie met de exotische, irrationele ‘ander’.
De invloed van de onder representatie en de stereotypering van etnische minderheden is onmogelijk om precies uit te leggen, maar theoretici zijn het eens over het feit dat het significante implicaties bezit over rassenrelaties:
Zulke representaties zullen invloed hebben op de manier waarop etnische minderheden gezien en behandeld worden door de dominante meerderheid.
Stereotypen kunnen invloed hebben op de zelfverzekerdheid, ambitie en houding naar de samenleving van leden van de stereotypeerde groepen zelf (men gaat zichzelf ook zien aan de hand van de kenmerken van het stereotype).
De ervaring van media stereotypering en andere vormen van discriminatie naar etnische minderheden kan zorgen voor een actieve afwijzing van de waarden en doelen van een samenleving die blijkbaar hen afwijst.
Stereotypische media representaties kunnen gezien worden als een element van een proces waarin de verschillen tussen verschillende etnische groepen worden geconsolideerd en dominante macht relaties worden versterkt (zie pagina 204 voor het model).
Om de bestaande stereotypen tegen te gaan gingen mensen films maken die bijvoorbeeld de zwarte man als stoer, assertief en rebels afbeeldde.
Stuart Hall zegt hierover dat dit tegen gaan van de bestaande stereotypen zal zorgen voor nieuwe problemen, doordat je nieuwe stereotypen gaat maken. De ene set stereotypen wordt vervangen door een nieuwe.
Een andere manier om de bestaande stereotypen tegen te gaan is de ontwikkeling van beelden van etnische minderheden als succesvolle leden van de samenleving. bijvoorbeeld de cosby show.
De beelden mogen dan wel positief zijn, maar ze komen niet overeen met de echte levens van de etnische minderheden.
Mark Miller: in plaats van het verminderen van de racisme gerelateerde problemen, verbergt het de ongelijkheden die de meeste zwarte mensen weerhoudt van het behalen van de sociale positie die de serie laat zien. Maar programma’s als de cosby show hebben zeker wel geholpen tegen de stereotypen op tv, ze hebben bijvoorbeeld laten zien dat niet elk programma over zwarte mensen hoeft te gaan over armoede, criminaliteit of ras.
We moeten wel niet te veel doordraven als het gaat om het tegen gaan van stereotypen. Het is namelijk niet de bedoeling dat we verschillen tussen mensen gaan zien als iets slechts.
Er zijn twee belangrijke punten te halen uit deze debatten:
Er zijn verschillende opvattingen over wat een positief of een negatief beeld is en het is niet makkelijk om ertussen te bemiddelen.
Het is belangrijk te begrijpen dat positieve beelden niet altijd zorgen voor een betrouwbaar algemeen beeld van de levens van etnische minderheden.
Het probleem met stereotypes is dat ze selecteren, overdrijven en ongepast bepaalde karakteristieke kenmerken benadrukken en tegelijkertijd een hele reeks andere systematisch uitsluiten.
Een ander probleem met de aanpak van de positieve beelden is dat het de ontwikkeling van ‘a burden of representation’ heeft aangemoedigd bij etnische minderheden in de media en de kunsten die, als resultaat van uitgesloten worden in een dominant blanke media instituties, henzelf geaccepteerd hebben om hun hele groep te representeren. Terwijl blanke mensen hun etniciteit onzichtbaar blijkt te zijn.
Omdat veel regisseurs enz. sociaal acceptabele films willen maken en daardoor gebruik willen maken van positieve beelden worden veel films en de verhalen van films gelimiteerd.
Sarita Malik: het vervangen van negatieve beelden door positieve beelden doet weinig aan de assumpties waarop de originele stereotypes zijn gebaseerd.
Tokemisme: de neiging om een enkele token zwart of etnische minderheid te hebben, presentator of gast om zo de impressie te geven dat je erbij hoort.
Nieuwe etniciteiten: als we een etniciteit als een product zien van een lopend proces van menselijk denken en representatie i.p.v. een product van de natuur, dan komt daar uit dat, i.p.v. dat het een vastgestelde staat van zijn is dat etniciteiten zich altijd ontwikkelen, veranderen of worden.
Hall keek naar tweede en derde generaties etnische minderheden en zag hoe zij hun originele cultuur vermengden met de cultuur van het land waar ze nu in woonden. Zo zijn er zelfs nieuwe culturen ontstaan met bijvoorbeeld ook hun eigen muziek (mix van de muziek van twee culturen). Dit laat een afwijzing zien van positieve beeld campagnes en tokenistische aanpakken van media representaties die de noties van etnische identiteiten zien als monolithisch.
Diaspora: de verspreiding van de wereld van mensen die een gedeelde afkomst hebben. Het trekt ook de aandacht naar blijvende affiniteiten met en verbindingen naar de transnationale despotische gemeenschap en vooral hun moederland.
Paul Gilroy: diaspora omvat niet gewoon een gedeelde verbinding naar een gedeeld moederland maar ook de gedeelde ervaring van migratie zelf.
De notie van diaspora biedt een manier van denken over etniciteit die de exploratie van verschillen binnen bepaalde groepen mogelijk maakt tegelijkertijd als het herkennen van het gevoel van identificatie die vaak losjes of juist sterk mensen samen bindt.
Diaspora films: gaan over de manier waarop etnische minderheden omgaan met hun cultuur uit het moederland en de overgang naar de cultuur van het land waar ze nu in wonen. Door complexe afgeronde karakters te laten zien met de moeilijkheden en conflicten die ze hebben meegemaakt willen ze de stereotypen tegen gaan. Toch kunnen deze films bepaalde stereotypen versterken (bijvoorbeeld dingen als de repressieve Aziatische man, en ouderwetse opvoeding bij de Aziaten enz. ). De nadruk op de levens en de identiteiten van etnische minderheden heeft de neiging om diaspora films te laten resulteren in een hokje van specialistische etnische minderheden texts.
Etnische minderheden gebruiken vaak gespecialiseerde media. Deze trend reflecteert de lopende ontgoocheling van vele etnische minderheden over de manier waarop de ergens anders gerepresenteerd worden.
Myria Georgiou: legt uit dat voor verspreide populaties de constructie van gedeelde verbeelding, beelden en geluid altijd een belangrijk element zijn geweest bij het behouden van de gemeenschap.
Niet alleen nu: vroeger lazen mensen de gespecialiseerde kranten. Deze gespecialiseerde vormen van media kunnen veel invloed hebben op de etnische minderheden. ouders leren hun kinderen hiermee bijvoorbeeld de gebruiken van hun cultuur. Globalisatie is dus geen eenzijdig proces, ook dingen uit andere landen komen naar de westerse wereld (vb. Bollywood).
Recente transformaties in media technologie hebben het bereik van de mogelijkheden voor gespecialiseerde mediacommunicatie uitgebreid (bijvoorbeeld digitale televisie). Uit onderzoek is gebleken dat er veel behoefte is aan gespecialiseerde televisie.
De komst van het internet: contact met familie of vrienden aan de andere kant van de wereld is mogelijk. Mensen praten op forums over hun cultuur of hun ervaringen met de nieuwe cultuur. Ze vertellen hun verhalen van hun immigratie enz. Hun cultuur blijft zo dichtbij.
Gebaseerd op het werk van Foucault beweert Butler dat gender begrepen moet worden als een serie van handelingen gebaseerd op een heersend begrip van wat mannelijk en vrouwelijk moet zijn. Gender is dus iets dat we doen.
Deze handelingen van man en vrouw is een gelijk opgebouwde set van begrippen van seksualiteit die gecentreerd zijn op de predominantie van heteroseksualiteit.
Feministen zeggen dat heersende noties van mannelijkheid en vrouwelijkheid deel zijn van een patriarchaal systeem die mannelijke macht en vrouwelijke onderdanigheid legitimeert.
The global media monitoring project: concludeerde dat de wereld die we zien in het nieuws een wereld is waarin vrouwen virtueel onzichtbaar zijn. (op een schaal van 5 op 1)
Laura Mulvey: over de cinema in 1970 (gebaseerd op elementen van de psychoanalyse van Freud). De cinema reflecteert de onbewuste patriarchale maatschappij en verstrekt de onderdrukking van vrouwen doormiddel van heteroseksuele dominantie van mannelijke macht en lust.
De cinema is gebaseerd op scopophilia: een freudiaanse term voor kinderlijk geluk of het plezier van het praten tegen mensen als objecten waardoor je ze subject maakt tot een controlerende en nieuwsgierige ‘gaze’. De cinema moedigt ons aan om het leuk te vinden om te kijken naar een geobjectiveerd privé milieu. Vrouwen zijn de objecten van scopophilia en mannen controleren de objectiverende ‘gaze’. Ook wel genaamd: the male gaze .
Wat ook mee telt volgens Lacan is narcisme. Een kind vind het leuk om in de spiegel te kijken niet omdat het een reflectie van zichzelf is maar omdat het een betere versie laat zien van zichzelf. Een versie waarnaar hij kan streven om te worden. De cinema neemt volgens Mulvey de rol van de spiegel over.
Mulvey laat dus zien dat de cinema systematisch patriarchaal is: mannen zijn actief, onafhankelijk en in controle van hun toekomst, terwijl de rol van de vrouwen is om de male gaze te bevredigen en uiteindelijk om bij een man te horen.
Erving Goffman identificeerde een aantal thema’s in tijdschriften over hoe deze mannen en vrouwen gerepresenteerd werden. Mannen werden vaak groter en machtiger afgebeeld en vrouwen kregen vaak een onderdanige houding en werden ze vaak afwezig afgebeeld (licenced withdrawal). Goffman concludeert dat mannen gepresenteerd in advertenties onafhankelijk, met een doel en logisch denkend afgebeeld worden, terwijl vrouwen onderdanig, afhankelijk, emotioneel en afwezig afgebeeld worden.
Tijdschrift Jackie: nadruk op heteroseksuele romantiek, ‘The jackie girl is intended to be looked at’. Ook zijn veel artikelen gericht op adviezen over hoe je de perfecte man kunt vinden en kunt houden.
Gaye Tucheman: Representaties van nieuws, tv en advertentie zijn verantwoordelijk voor de symbolische annihilatie van vrouwen. Ze laat zien dat vrouwen afgebeeld werden in huizen, gecombineerd met koken en opvoeden en hun financiële afhankelijkheid van de man.
Post- feminisme: de representaties van vrouwen zijn veel veranderd sinds 1970. Vooral de nadruk op de vrouw als huisvrouw is verplaats door een meer onafhankelijke assertieve versie van vrouwelijkheid. Bijvoorbeeld: sex and the city.
Maar de nieuwe vrouw mag niet onderschat worden: twee elementen die eerder geïdentificeerd werden bij de representaties van de vrouw zijn gebleven:
de behoefte om er goed uit te zien
de noodzaak om mannelijke aandacht te krijgen (gelinkt aan the male gaze van Mulvey).
McRobbie: er is een post-feministisch masker: de representaties van vrouwen benadrukken bepaalde versies van vrouwelijke onafhankelijkheid, terwijl ze tegelijkertijd de elementen van patriarchie versterken. De overgang naar de zelfverzekerde city girl representatie, heeft de nadruk gelegd op het goed uitzien doormiddel van consumeren.
Volgens Ellen McCracken gebeurde dit niet per ongeluk: Het komt volgens haar door de wederzijdse afhankelijkheid van media, de cosmetica en de mode industrie. Ze heeft onderzoek gedaan in tijdschriften. De tijdschriften linken de twee elementen van goed uit zien en het consumeren van mode en cosmetica met een derde element: (hetero) seksuele aandacht en relaties. De cover van een tijdschrift wordt gezien als een raam naar de toekomst van de lezer. De lezer kan dit toekomstbeeld bereiken door kleding en cosmetica te kopen zoals in de tijdschriften voor beschreven staat.
Seks and the city: lijkt alsof ze er alles aan doen om de grenzen van de representaties van de vrouw te verplaatsen, maar aan het einde van de serie (als ze allemaal samen zijn met een man) zetten ze de grenzen weer netjes op z’n plek.
Wel meer vrouwen krijgen de hoofdrol in blockbusters, maar vaak worden ze afgebeeld als een liefdes interesse of als lustobject.
Wel zijn er ook andere gevallen waarbij er een gelijke nadruk is op hoe stoer en hoe sexy ze zijn (vb. Tomb Raider).
Ook zijn er representaties van vrouwen die meer dubbelzinnig overkomen. Bijvoorbeeld de mannentijdschriften. Hierin zijn veel vrouwelijke sterren te vinden. Vrouwen kunnen succesvol, intelligent en onafhankelijk zijn, maar alleen als ze niet het zicht verliezen op hun primaire rol als seksobject.
Sommige mensen zijn het niet eens met de erg afwijzende aanpak naar media en de populaire cultuur van de bovenstaande feministen. Ze zeggen dat ze denigrerend zijn tegenover de levensstijlen en media genres die centraal staan in de levens van een grote groep van normale vrouwen. 3 elementen:
Sommige feministen worden ervan beschuldigd dat ze de elementen van congruentie hebben genegeerd tussen negatieve beelden (volgens hen) en het dagelijks leven van miljoenen vrouwen. (beelden van huisvrouwen, trouwen en betrokkenheid naar de familie werden gezien als negatieve of niet-authentieke vormen van vrouwelijke expressie)
Sommige feministen vallen in een soort elitaire afwijzing van bepaalde culturele texts. Doordat veel vrouwen deze vorm van media (bijvoorbeeld de tijdschriften die volgens feministen vol staan met foute representaties van de vrouw) leuk vonden, bleek er een implicatie te zijn dat deze vrouwen de dupe waren van deze texts, de inhoud negeerden of een vals bewustzijn hadden. Sommige feministische kritiek is gedoemd om een toon te adopteren vergelijkbaar met meer algemene kritieken op massa cultuur en ideologie (zoals bijvoorbeeld die van de Frankfurt school). Deze hebben bijvoorbeeld veel kritiek op populaire muziek consumententijdschriften, talkshows. Alle dingen die veel vrouwen leuk vinden.
Joke Hermes: de feministen spreken voor een groep mensen, waarvan wordt uitgegaan dat ze niet voor zichzelf kunnen zien hoe erg vrouwen tijdschriften zijn enz.
Als veel andere deconstructies van ideologie in media inhoud, hebben feministische critici geprobeerd aan te nemen dat de meningen van mannen en vrouwen vast staan en dat het publiek afhankelijk is om er passief door beïnvloed te worden. (er bestaat ook female gaze en female to female gaze)
Janice Radway: heeft een analyse gemaakt van de wereld van de romantische fictie. Romantische fictie heeft veel kritiek gekregen van feministen (een vrouw die rust en volledigheid vind bij een stoere assertieve man). Janice wijst de kritiek niet in zijn geheel af, maar wijst erop dat om het belang van romantische fictie te kunnen begrijpen, we moeten onderzoeken hoe het gebuikt wordt door de lezers. Een van de meest belangrijke motivaties voor lezen was dat de handeling van het lezen zelf, die er voor zorgde dat vrouwen tijd en ruimte konden eisen in het huis. Het was een manier om tijdelijk de eisen van hun rol als vrouw en moeder te negeren en onafhankelijkheid te declareren. Ook zorgde lezen ervoor dat het hen in contact bracht met een grotere gemeenschap van lezers van romantische fictie. Radway laat zien dat de plots te interpreteerden op manieren die de niet vervullende elementen van hun dagelijkse leven oploste.
kritiek van Ien Ang: Radway is te aanhankelijk aan de vrouwen in haar studie (het interpreteren van de politieke significatie van hun rekeningen van buiten de feministische positie i.p.v. het proberen te begrijpen van hun plezier van media).
Ang onderzocht de soap Dallas. Het emotionele realisme van de show werd verworven in de dagelijkse levens en de identiteit.
Christine Geraghty: door de nadruk op sterke, invloedrijke vrouwelijke karakters en perspectieven maken soaps het mogelijk om het publiek mee te laten participeren in gesprekken over het feit dat de relaties tussen mannen en vrouwen, in het belang van de vrouwen, anders ingericht kon worden.
John Fiske: relaties binnen soaps blijven doorgaan en zullen dus ook nooit compleet zijn en zullen altijd onderhevig zijn aan verbreking en dreiging.
Soaps kunnen ook patriarchaal zijn, bijvoorbeeld stereotype voor een vrouw als sletterig.
De bovenstaande theoretici blijven gefocust op het feit van generatie van betekenis en het belang van texts als de basis ervoor.
Joke Hermes: geen tekstuele analyse: alleen focussen op de rol van het lezen zelf binnen de alledaagse levens van de lezers. Ze vond in haar studie dan ook dat lezers niet altijd even veel waarde hechte aan de inhoud van het gene dat ze lazen.
David Gauntlett: keek naar welke secties mensen lazen en welke ze in hun eigen leven betrokken. Zonder het geheel afwijzen van de feministische kritiek, benadrukt hij dat ze een meer tegenovergestelde set van ideeën aanbieden dan ze soms krediet voor krijgen en dat lezer deze naar zich toe trekken en er op verschillende manieren op reageren.
Constance Penley: focust op het vrouw-dominerende fenomeen van fan fictie waarbij individuen hun eigen verhalen gebaseerd op de setting of karakter van bestaande fictie produceren en distribueren (vaak via forums). Tegenwoordig gebeurt dit vooral op myspace, facebook enz. Het zijn vooral representaties van jezelf en vrienden via foto’s en korte berichtjes.
Amy Dobson: deze foto’s en berichtjes op social media sites vervullen een belangrijke component voor de manieren waarop jonge mensen beide bijdragen aan, en leren over de constructies tussen vrouw en man. Vrouwen zijn nog steeds subject van visuele aandacht, maar i.p.v. door te zoeken naar perfecte vormen van vrouwelijkheid komen ze assertief, grappig en ‘mannelijk’ over in hun poses en activiteiten. Ze komen dus helemaal niet overeen met alles wat in de tijdschriften voorgeschreven staat.
Kritische tekstuele analyse moet niet genegeerd worden omdat het publiek ergens plezier in heeft.
De sociale rol van media en texts mogen nooit voor vanzelfsprekend gezien worden.
De constructies van gender in media inhoud begrenst zijn, en dat ze kritische analyse verdienen.
Laura Mulvey: mannen worden in films afgebeeld als dominant, machtig en seksueel succesvol.
John Fiske: een ander belangrijk element van media representaties van mannelijkheid is een praktische oriëntatie naar de succesvolle prestatie van doelen.
Zelfs als ze niet afgebeeld worden in fysieke stoere rollen, worden mannen regelmatig afgebeeld als actieve, doel georiënteerde en competitieve en bezettende posities van macht, autoriteit en verantwoordelijkheid.
Maar mannelijke media is niet zo eenzijdig als het lijkt. Zelfs de meest extreme patriarchale versies van on-screen mannelijkheid kan dubbelzinnigheid met respect naar hun sociale belang inhouden. de vrouwelijke of de homoseksuele gaze.
Fiske: i.p.v. het versterken van dagelijkse mannelijke ervaring, zijn zulke beelden eerder onrealistische fantasieën die compenseren voor het gebrek van onafhankelijkheid, controle of macht die de meeste levens van mannen karakteriseert, vooral in de hedendaagse werkplek.
Soms is de veranderende realiteit van de dagelijkse mannelijkheid zelf het onderwerp van de media: de nieuwe man (comfortabel met geslachtsgelijkheid en betrokken over zijn uiterlijk en stijl).
Bob Connell: laat zien dat er altijd een moment is dat een dominante versie van mannelijkheid is die meer invloed heeft dan de andere versies.
Rosalind Gill: de identificatie van zo’n dominant type is moeilijk, door de toenemende spreiding van de concurrerende versies van hoe een man moet zijn.
lads tijdschriften (authentieke mannelijkheid) en tegenwoordig ook met beauty reclames alleen door de hypermannelijkheid van de inhoud van de bladen komen ze hiermee weg. (jackson et al.)
Gauntlett: benadrukt de spreiding van mogelijke betekenissen en gebruiken van texts voor mannelijke lezers, en voor constante indicaties in de inhoud van mannelijke zwakte en verwarring. De overdrijving en ironie in de hypermannelijke façade van de tijdschriften reflecteert een speelse set van optredens geïnformeerd door een onderliggende acceptatie van gender gelijkheid.
Non patriarchale betekenissen van de publicaties zijn mogelijk, maar het is verre van duidelijk dat de meeste lezers afhankelijk zijn om de tijdschriften te interpreteren via het prisma van liberale standpunten.
Een probleem met Lad’s tijdschriften is hun neiging om non hetero identiteiten uit te sluiten voor de versie van mannelijkheid die ze ontwikkelen.
Heterosksuele relaties liggen aan de basis van hoe de media mannen en vrouwen afbeeld.
Larry Gross: homoseksualiteit is onzichtbaar in de massa media en als ze er wel zijn, dan spelen ze een rol die hetero seksualiteit aanmoedigt.
Marguerite Moritz: identificeert een lopende neiging voor fictionele verhalen met daarin lesbiennes om de heteroseksuele orde weer op te bouwen. (bijvoorbeeld door de lesbiennes als slecht over te laten komen.)
Maar verandering: andere soort identiteit van lesbiennes als jonge glamoureuze en ultravrouwelijke vrouwen. (the L-word)
zorgen voor het onduidelijk maken van de grenzen van de dominante vrouwelijkheid en misschien zelfs de male gaze te veranderen (maar vaak vinden mannen lesbiennes ook sexy)
mannelijke homo’s vaker in de media, maar minder mannelijke intimiteiten. stereotype homo als een beetje maf, heel vrouwelijk en theatraal. En dus positioneel ver van de dominante structuren van mannelijkheid. gay best friend: positief? Nee, dingen als romantiek en intimiteit worden weggelaten en de gay best friend wordt vaak afgebeeld als secundair naast de heteroseksuele mens.
Alexander Doty & Ben Gove: zelfs als homoseksualiteit meer centraal geplaatst is binnen een verhaal, dan wordt het alsnog gefocust vanuit een heteroseksueel gezichtspunt.
De nadruk op het aantrekken van mainstream publiek zorgt ervoor dat homo’s geïsoleerd worden in een vooral hetero omgeving of gemeenschap.
Wel verandering: brokeback mountain enz.
Doty & Gove: bijna elk figuur op tv zal een vorm van ‘homoheid’ representeren voor een kijker. We worden weer herinnerd aan de behoefte om de spreiding van publiek reacties en de manieren waarop zulke interpretaties soms bijdragen aan de subversie van dominante structuren van betekenis.
In dit hoofdstuk kijken we naar de natuur van de relatie tussen media en kleine vormen van collectieve identiteit.
Media wordt vaak geassocieerd met een grote sociale verandering die gedoemd is om het belang van de gemeenschap te verminderen. Ferdinand Tönnies: wijst naar de geleidelijke verduistering van de ‘gemeinschaft’ (de gemeenschap) door de ‘gesellschaft’ (samenleving) als de dominante vorm van menselijke associatie. Hij zag gemeinschaft als een basis, intieme vorm van collectieve eenheid vooropgesteld op het organisch gedeelde begrip, wederzijdse afhankelijkheid en zelfvoorziening gecreëerd door verwantschap, religie en de isolatie van pre-industrieel dorpsleven.
Gemeinshaft is verminderd in zijn prominentie als gevolg van:
moderniteit en de industrialisatie
de verhuizing van populaties naar grote, anonieme steden
toegenomen communicatie en handel tussen verschillende plekken
de groei van het kapitalisme.
Zulke ontwikkelingen zijn gedoemd om te leiden naar de prominentie van gesellschaft ( op grote schaal, meer ongelijksoortig en gecentreerd op mechanische, rationele relaties van gemak tussen zelfzuchtige individuen).
Robert Redfield: gemeenschap impliceert een homogene groep die zelfvoorzienend, onderscheidend en duidelijk gebonden is aan de buitenwereld. Ook is de gemeenschap klein genoeg om intense communicatie mogelijk te maken tussen al zijn leden ( is bijvoorbeeld terug te vinden in soap opera’s).
Zygmunt Bauman: omdat het afhankelijk is van de isolatie door de buitenwereld, was de traditionele notie van gemeenschap gedoemd om ondermijnd te worden door de media. Intensief contact met mensen op andere plekken zou het verschil tussen insider en outsider onduidelijk maken en het onderscheidende vermogen en de wederzijdse afhankelijkheid ondermijnen waardoor de gemeenschap meer een keuze wordt dan een verplichting.
De implicatie is dat hoe groter de media een aandeel krijgt in de levens van mensen, hoe meer gemeenschappen zullen oplossen in grotere meer anonieme sociale entiteiten.
De massa cultuur theorieën staan bekend om het aanhalen van de vermindering van de elite cultuur als resultaat van de groei van de massa media die georiënteerd is op de bevrediging van normale smaken door oppervlakkige en gestandaardiseerde vormen van cultuur.
Dwight MacDonald: folk cultuur reflecteert de face-to-face communicatie en het samenhangende gemeenschapsleven van normale mensen, maar het is ondermijnd en vervangen door een kunstmatige en ongedifferentieerde massa cultuur, opgelegd door de massa media. Dit heeft gezorgd voor een grote hoeveelheid mensen die zich niet kunnen uitdrukken als mensen omdat ze niet gerelateerd zijn aan elkaar als individuen of als leden van een gemeenschap. De mens die hieruit ontstaat noemt hij ‘the mass man’: een eenzame atoom, constant met en ongedifferentieerd van duizenden en miljoenen andere atomen.
Frankfurt school/neo-marxist approach: media als homogeniserende atomiserende kracht. Met de nadruk op de financiële drijfveer voor de culturele industrieën om gestandaardiseerde producten te verkopen aan het grootst mogelijke publiek zorgt volgens Adorno voor de abstractheid en de zelf-gelijkheid waarnaar de wereld de wereld is gekrompen.
Sommige theoretici dagen het pessimisme van de massa cultuur theorieën uit, door te zeggen dat het mogelijk bleef in een samenleving gedomineerd door media voor betekenisvolle, creatieve en zelfs oppositionele vormen van gemeenschappen te laten ontstaan.
CCCS: subculturen representeerden een vorm van collectieve, weerstand via stijl en een ondermijnende reactie op de vermindering van traditionele arbeidersgemeenschap vormen en de opkomst van de massa consumenten cultuur (deze culturen waren vooral gericht op muziek en mode).
In tegenstelling tot de massa consumenten cultuur rondom hen, zijn participanten in een subcultuur gedoemd om gemeenschappen te vormen gefocust op het gebruiken van industrie producten op verschillende manieren.
In contrast tot de massificatie rondom hen, gebruiken participanten van de subculturen media en commerciële producten als ruwe materialen om opstandige en onderscheidende gemeenschappen te genereren. De subculturen vernietigen niet alle kenmerken van de originele gemeenschappen. Als men de culturele producten op een actieve manier worden geconsumeerd kan dit de basis vormen voor onderscheidende, stevige vormen van collectieve identiteit.
De CCCS aanpak versterkt de notie dat de gemeenschap apart van en het tegenovergestelde is van media. De rol van de cultuur industrie is gelimiteerd als je het vergelijkt met de onbewuste provider van de ruwe materialen van stijl. Terwijl subculturen zelf gepresenteerd worden als organische basis creaties ontstaan uit een natuurlijke creatieve reactie van jonge mensen op de sociale omstandigheden waarin ze zichzelf bevonden. Daarentegen is de wereld buiten deze subculturen gevormd door de media en als gevolg is deze homogeen.
Hebdige: focust zich op het proces van integratie: als er een subcultuur is ontstaan, worden deze uiteindelijk de focus van de export door media en commercie , waardoor er slappe versies van de subcultuur terecht komen in de media. Dit zorgt ervoor dat de subculturen hun essentie en significantie verliezen zodra de subcultuur over wordt genomen door de media.
Andere critici laten weten dat men zelf helemaal geen subculturen kan beginnen. Ze ontstaan namelijk via de cultuur industrie en de media. Met behulp van ‘cool hunters’ worden nieuwe trends opgezocht door de cultuur industrie waardoor ze de nieuwe stijlen kunnen verspreiden voordat ze al helemaal gevestigd zijn. Subculturen worden dus door de media en de commercie geconstrueerd. Deze media geconstrueerde consumenten stijlen zijn ideaal voor het kort proberen van een nieuwe stijl en deze dan weer te verwerpen. Dit worden ook wel ‘neo-tribe’s genoemd: losse, tijdelijke groepen die eerder worden gekenmerkt door hun snelle wisseling van groepen dan door hun essentie als gemeenschap.
Onderzoek heeft laten zien dat de ervaring van afgewezen en gelabeld worden ervoor kan zorgen dat marginale groepen hechter, meer uitgesproken over hun waarden en meer vijandig naar de maatschappij worden. Het labelen van door de media van mensen als afwijkend kan dan een self-fulfilling prophesy worden.
Stan Cohen: onderzoek naar de stigmatisering van Mods en Rockers. Een reeks van sensationele kranten koppen over geweld dat geweest was of dat verwacht werd was genoeg om de mods en rockers te stigmatiseren als volksduivels. Een van de functies hiervan is om de normaliteit van mainstream waarden te versterken door ze tegen de stigmatisatie van de buitenstaander aan te zetten. De sociale reactie vergroot niet alleen de kans dat de buitenstaander zal handelen, maar het zorgt ook voor de regels en de directies waarin hij of zij moet handelen.
Sarah Thornton: heeft onderzoek gedaan naar de stigmatisering van de rave cultuur. En is tot de conclusie gekomen dat de negatieve kranten berichten over de cultuur er alleen maar voor hebben gezorgd dat de cultuur sterker en groter werd waardoor hij ook langer bleef bestaan.
Deze theorieën laten zien dat de notie dat gemeenschappen alleen maar kunnen bestaan zonder media niet helemaal kloppen. De sterke subculturen zullen deels zelfs geconstrueerd worden door de negatieve massa media. Wel moeten we erkennen dat de constructies van gemeenschappen door de stigmatisatie van de media waarschijnlijk alleen maar effect heeft op een klein aantal onderscheidende of zichtbare minderheden. En dat morele panieken ook een rol spelen bij het versterken van de dominante normale cultuur van de meerderheid.
Specialistische media is van groot belang want ze kunnen bijdragen aan de ontwikkeling of consolidatie van een gemeenschap. Dit is vooral belangrijk in de hedendaagse media wereld die steeds meer en meer gefragmenteerd wordt door de processen van deregulatie en digitalisering.
Vroeger waren de meeste kranten gericht op een populatie van een bepaalde plek. Ondanks de opkomst van de nationale media is de lokale media een belangrijk element gebleven van de identiteit van dorpen en steden. Zelf in het geval van lokale populaties die vaak ook al face-to-face contact hebben met elkaar draagt de lokale media bij aan de cohesie en de gedeelde identiteit. Het zorgt voor een collectieve exclusiviteit bij het publiek.
Het resultaat van de lokale media zou misschien gezien kunnen worden als een op kleine schaal gelokaliseerde versie van de ‘imagined community’ van Benedict Anderson. Behalve dat in dit geval de mensen elkaar wel vaak al kennen. Lokale media zorgt ook voor direct contact tussen burgers zodat de gemeenschappen direct naar zichzelf kunnen spreken. Ook zorgt het ervoor dat mensen in de gemeenschap die eigenlijk niet ze veel te vertellen hebben tegen elkaar nu wel iets gemeen hebben.
Lokale media bereikt echter niet altijd zijn potentie. De toenemende commercialisatie van de lokale media zorgt voor een vermindering van hun waarde. Behalve het vele gebruik van reclame heeft dit gezorgd voor een meer populistische nieuws agenda gedomineerd door misdaad, entertainment, lifestyle en consumenten gidsen. In plaats van het geven van een diepte onderzoek van onderwerpen die van belang zijn voor de lokale bevolking en het construeren van een wederzijdse verantwoordelijkheid geven lokale kranten een saaie gecommercialiseerde inhoud. Doordat de media streeft naar een zo groot mogelijk publiek bevat deze steeds meer algemene, nationale inhoud. En als de media wel heel lokaal gericht is dan is de cohesie van de gemeenschap alsnog niet heel hoog doordat de populatie zelf consumeert.
Niche media: zijn georiënteerd op een groep mensen die allemaal eenzelfde interesse hebben, maar die niet op de zelfde plek wonen. Vroeger vaak bedoeld voor elites.
De eerste helft van de eeuw werd gedomineerd door breed georiënteerde massa media en ‘fordist’ aanpakken (grote hoeveelheden van gestandaardiseerde, universele goederen geproduceerd aan lopende banden en verkocht aan zo veel mogelijk mensen). Doordat het goed ging met de economie en dus mensen meer geld hadden ontstond het ‘Post- fordism’: gekarakteriseerd door een beweging weg van het fordisme en naar de ontwikkeling van een bredere reeks van producten, elke voorzichtig gericht op de behoeftes en verlangens van verschillende groepen. De gespecialiseerde inhoud werd enorm winstgevend doordat het precies paste bij de niche groepen waarmee de adverteerders graag wilden werken. Voorbeelden: media gericht op fans, media gericht op muziek. De niche media heeft ook een grote rol gespeeld bij de vorming van jongeren stijl en muziek groeperingen. Volgens Sarah Thornton droegen niet alleen de negatieve kranten berichte bij aan de ontwikkeling van subculturen, maar ook de positieve niche media heeft hieraan bijgedragen. De niche media categoriseert sociale groepen, ordenen geluiden, specificeren kleding en labelen alles. Ze bepalen scenes en generaliseren het zelfbewustzijn nodig om culturele verschillen te behouden.
De digitalisering van tv en radio naast de ontwikkeling van het internet heeft het bereik van de specialistische media enorm uitgebreid.
Micro/DIY media worden vaak gemaakt door en voor leden van verscheidene gemeenschappen en spelen een integrale rol in de facilitatie van zulke groepen.
De meest populaire vorm van DIY media voordat er internet was waren de ‘fanzines’. Dit waren zelf gepubliceerde, onafhankelijke texts gewijd aan verschillende onderwerpen als hobby’s, muziek, film enz. Ze zijn vaak non-profit en worden op kleine schaal geproduceerd door een kleine groep mensen. Doordat ze een nog smaller publiek hebben dan niche media representeren fanzines een decentraliserende vorm van communicatie die veel lijkt op de basis netwerken van gemeenschappen. Mensen maakten veel fanzines of hielpen eraan mee, dit kwam doordat de barrière om mee te doen laag was. In tegenstelling tot de operatie van commerciële niche media, is de fanzine cultuur gedoemd om gefocust te zijn op wederkerigheid en wederzijdse interesse. Thornton: benadrukt het belang van de waarden en de betekenis van de subcultuur waarmee ervaringen worden gedeeld en versterkt als leverancier. De schrijvers werden low level gatekeepers voor wat wel of niet de collectieve subculturele agenda is. Ze hielpen bij de opnamen van nieuwe ontwikkelingen in de stijl en tegelijkertijd zorgden ze voor de versterking van de onderscheidenheid van de subcultuur.
Het internet heeft de rol van de DIY uitgebreid en getransformeerd als deel van de hedendaagse communicatie (websites, blogs, forums). En doordat de productie van online inhoud makkelijker is geworden zijn ook veel meer mensen inhoud gaan produceren. Tönnies & Redfield: als we elke dag andere dingen kunnen doen met andere mensen, waarom zouden we dan ergens bij willen horen (bijvoorbeeld een gemeenschap)? Vanwege deze vraag dachten sommige theoretici dat het internet aansprakelijk was voor het ontwikkelen van meerdere identiteiten via het internet door individuen. Maar de meest mensen gebruiken het internet niet voor het zoeken voor dingen om te doen maar voor het uitbreiden van hun interesses en relaties.
De efficiëntie van het internet maakt het mogelijk voor mensen om meteen sites te vinden over elk onderwerp en zich ook verder in te lezen over het onderwerp. Hierin bevinden zich 2 implicaties:
Het internet vermeerderd het gemak waarmee degene die al geïnteresseerd zijn in een subcultuur elkaar kunnen vinden en informatie kunnen uitwisselen.
Omdat mensen in het algemeen vinden waarnaar ze opzoek waren is het niet zo dat zo per ongeluk terecht komen op eens site van een subcultuur.
Het gebruik van internet is aansprakelijk om de identiteiten van mensen te versterken met specifieke interesses en hun gevoel van verschil met andere groepen (Leah Lievrouw).
Veel theoretici hebben de mogelijkheid onderzocht dat gebruik van internet zelfs kan zorgen voor een herleving van de gemeenschap. Veel groepen op internet hebben regels en waarden die overeenkomen met die van een gemeenschap. Nessim Watson: het feit dat iedereen binnen de groep zich houdt aan de regels laat groepsverantwoordelijkheid zien.
De onderzoeken van gemeenschappen zijn niet zonder problemen:
Te weinig aandacht wordt gegeven aan de relaties tussen de groepen en de grotere fan gemeenschappen of politieke groepen waarvan ze meestal lid waren.
Het is niet onderzocht hoe het lid zijn van een groep gecontextualiseerd is in de dagelijkse levens van individuen. Het feit dat het gaat om virtuele gemeenschappen laat een scheiding zien tussen de echte wereld en de digitale. Het zou beter zijn geweest om online communicatie te onderzoeken als een integraal deel van de identiteiten in het echte leven en digitaal.
Groepen op internet spelen vaak maar gedeeltelijk een rol in de identiteiten van participanten. Doordat de communicatie ook vaak alleen maar gaat over het zelfde onderwerp zijn de relaties vaak pragmatisch in plaats van diep, blijvende banden (wellman & Gulia).
Castells: discussie groepen worden gekarakteriseerd door lage drempels om er bij te komen waardoor iedereen maar aansprakelijk is voor een component van gezelligheid.
Deze bovenstaande problemen beweren echter niet dat er geen gemeenschappen kunnen ontstaan. Bijvoorbeeld het onderzoek van Hodkinson over gothics.
De discussie groepen zijn de laatste jaren minder geworden maar vormen als dagboek blogs en social media sites zijn immens populair geworden. Ze hebben ook gemeenschap faciliteiten maar vaak zijn ze vooral gericht op de persoonlijke identiteit van de gebruiker. Dit betekent niet dat er geen gemeenschappen kunnen ontstaan. Je kunt ziet bijvoorbeeld dat gothics ook vrienden hebben die gothic zijn.
Media construeert erg specifieke representaties van de wereld en de selectiviteit van deze media versies van realiteit hebben de capaciteit om toekomstige sociale relaties, culturele waarden enz. te beïnvloeden. De selectieve representatie aanpak is kwetsbaar voor de kritiek dat ondanks het beschouwen van de media samenleving als complex en tweezijdig, het blijft benadrukken op een fundamenteel verschil tussen media representaties en de echte wereld waarnaar de media refereert en invloed op heeft. Het is belangrijk om te onthouden dat de media in deze wereld als deel ervan opereert in plaats van er buiten.
Post moderne theoretici beweren dat media representaties zo centraal zijn geworden in alles wat we zien, denken, zeggen en doen dat het onmogelijk is om de realiteit er apart van te zien.
De grote groei van het spendeerbaar inkomen samen met de intense wedstrijd tussen steeds meer ongereguleerde markten betekent dat de cultuur industrie zich steeds meer richt op het ontwikkelen van steeds weer nieuwe producten voor ons om te consumeren. Er is een doorgaande zoektocht naar nieuwe markten. Net als het cultiveren van steeds meer niche markten, dringen media en commercie steeds meer door in alle gebieden van onze dagelijkse levens, routines en identiteiten. Mensen geven ook steeds vaker geld uit aan nieuwe producten door de symbolische betekenis van goederen als een kenmerk van identiteit of status in plaats van gewoon hun praktische waarde. Mensen kopen geen nieuwe tv omdat hij kapot is maar omdat ze bij willen blijven met de ontwikkelingen anders voelen ze zicht niet meer ‘cool’. Ook de snelheid van de ontwikkelingen van nieuwe producten is een kenmerk van de hedendaagse media en commercie.
Media is overgegaan van een kleine hoeveelheid producten die gedistribueerd werden naar enorme hoeveelheden mensen, naar een complexe en steeds uitbreidende reeks van gespecialiseerde diensten. Veel hiervan zijn zelfs verkrijgbaar op het moment dat de consument dat wil. De snelle toename van media kanalen loopt gelijk met een toename in hun collectieve verzadiging van het dagelijks leven ( we kijken tv, luisteren radio, luisteren muziek in de auto enz).
Jean Baudrillard: in plaats van het zien van de snelle toename van de elektronische media als een verbetering. Zegt hij dat de betekenis, het begrip en de inhoud worden overstemd door lawaai. Hoe meer kanalen van communicatie we gebruiken hoe meer we allemaal lijden aan ‘information overload’. Nick stevenson legt dit uit aan de hand van een voorbeeld: stel je voor dat je tv kijkt, de radio aan hebt staan en je op internet zit. Het is dan alleen mogelijk om super oppervlakkig betrokken te zijn bij elke vorm van media die je op dat moment gebruikt. Door de hoeveelheid informatie die je binnen krijgt kun je deze niet interpreteren en wordt begrip van de informatie verplaatst door oppervlakkige kennis. Tegelijkertijd is de inhoud die overgebracht wordt door de kanalen steeds meer georiënteerd op directe stimulatie en spanning, om zo te zorgen dat mensen blijven kijken. De context en de geschiedenis worden steeds minder belangrijk en onze reactie op de beelden worden gedomineerd door emotionele reacties, korte oordelen en een verlangen naar de volgende flits van inhoud.
Volgens Baudrillard is er geen onderscheid meer tussen de representaties van de media en de samenleving zelf. De media vormt en domineert onze culturele relaties, waardes, ervaringen en begrip van de wereld. Elke ontmoeting met media in de toekomst zal gevormd worden door bestaande begrippen die zijn ontstaan uit eerdere media ontmoetingen. Deze meerlaagse media saturatie maakt het onmogelijk om enige vorm van realiteit te verbeelden (we zagen bijvoorbeeld de beelden van 11 september 2001 allemaal via de media, hier zou je dus ook niet meer kunnen spreken van een objectieve realiteit en de manier waarop we keken naar deze media was weer gevormd door eerdere media waarnaar we gekeken hadden zoals bijvoorbeeld eerdere nieuwsberichten of rampen films enz.). Als hedendaagse media representaties alleen maar begrepen kunnen worden doormiddel van eerdere media representaties dan is de notie van een ongemedieerde waarheid of realiteit moeilijk om voor te stellen volgens Baudrillard. Dit geldt ook voor de privésfeer van mensen. De manier waarop we leven, waarop we omgaan met relaties enz. worden ontwikkelt in relatie tot eerdere en hedendaagse media representaties van deze aspecten van het leven (voorbeeld: reality tv).
Baudrillard plaatst media saturatie in een transformatie van 4 fases in de culturele rol van beelden en representaties, of preciezer gezegd, tekens. In de eerste twee fases worden tekens tegenover een diepgaande werkelijkheid geplaatst. In de volgende twee fases zijn de tekens zo toegenomen dat ze de realiteit vervangen.
Fase 1: beelden zorgen voor de traditionele rol van het teken, het handelen als betekenissen om betrouwbare aspecten van de realiteit te representeren. De betekenissen hebben een object in de realiteit waarnaar ze refereren.
Fase 2: in plaats van het representeren van de realiteit, is de pre- dominante rol van tekens en beelden om te werkelijkheid te verdoezelen of te vervalsen. Deze fase lijkt op de marxistische notie van media als een ideologie die men verblind voor de ware aard van de omstandigheden waarin ze leven. Maar ook al is de ware aard verscholen achter de foute representaties, hij bestaat wel nog.
Fase 3: de toename van beelden is zo erg dat er geen ongemedieerde realiteit meer bestaat. Het misleid ons in het denken dat het een representatie is van de realiteit. Tegelijkertijd verschuilen ze het feit dat niets meer echt is voor ons (een goed voorbeeld is de tv: we zien de beelden op tv als een set van representaties van de echte wereld).
Fase 4: beelden spelen niet langer meer dat ze representaties zijn, ze refereren alleen nog maar naar elkaar. Ze zijn geen symbolen of tekens meer, het zijn alleen lege ‘simulacra’: beelden zonder iets waarnaar ze refereren, een stijl zonder inhoud en een oppervlakte zonder diepte. In deze wereld is het onmogelijk voor ons om te praten over de relatie tussen media en de realiteit, over de vraag of media echt of accuraat is. Media reflecteert of vormt de samenleving niet, het is de samenleving. Het is de wereld van de hyperreal, waarin er geen onderscheidt is tussen waarheid en leugens, alleen een myriade van verschillende verhalen, ideeën en beelden.
In veel aspecten zijn beroemdheden de ultieme media creatie. De sterren industrie draait om media die refereert naar andere media. Het vormt zo een uitwisselbare reeks van lege simulaties die nauwelijks of nooit refereren naar enige realiteit buiten zichzelf. Alle sterren zijn volgens Baudrillard media simulacra. De echte persoonlijkheden die vaak in de media benadrukt worden zijn net zo zeer geconstrueerd als de rollen die ze spelen in bijvoorbeeld films (fase 3 van baudrillard). Een bijna perfecte representatie van de hyperreality is het massale rouwen van mensen als reactie op de dood van een beroemdheid. Reality tv zelf is een media inversie, aangezien het zichzelf aan ons presenteert als een representatie van de werkelijkheid, terwijl het eigenlijk de realiteit geconstrueerd door de media representeert.
We definiëren en differentiëren onszelf van anderen op basis van symbolische waardes geassocieerd met dingen als kleren, cosmetica, muziek enz. (in plaats van op basis van de plek waar we wonen of ons werk) Als resultaat van de symbolische relatie met de media zijn identiteiten steeds meer gefragmenteerd en onstabiel.
Frederic Jameson: de post moderne conditie: de in snelheid toenemende proliferatie en omzet van goederen maakt het steeds moeilijker om deze goederen te associëren met vaststaande betekenissen. De gebruikswaardes van de goederen zijn bijna geheel vervangen door symbolische waardes. En de symbolische waardes zelf zijn steeds meer hervormbaar en moeilijk om vast te stellen. Een van de gevolgen van de druk om steeds maar weer nieuw lijkende goederen te ontwikkelen is de recirculatie van stijlen en mode van vroeger. Maar elke keer als je het overnieuw gebruikt verliest het de connectie tussen de stijl en de originele context en de symbolische betekenis. Soms echter gaat het goed en worden karikaturen van de stijl in zijn geheel overgenomen of worden ze juist gezien als kitsch of een parodie. Hier behouden de goederen echter wel een duidelijke referentie naar de originele symbolische betekenis. Volgens Jameson wordt de parodie echter vervangen door een nieuwe vorm van het herbruiken van goederen: Pastiche. In plaats van het refereren naar de originele betekenissen, worden objecten of stijlen ontwikkelt door het samenvoegen van twee al bestaande producten of stijlen (bijvoorbeeld populaire muziek). het gevolg hiervan is dat de grenzen tussen de genres en de daarbij horende levensstijlen vervagen.
Hoe meer mensen dingen gaan herbruiken of zelfs samenvoegen, hoe leger en meer betekenisloos de nieuwe goederen worden. Ze hebben niet langer een inhoudelijke betekenis en in plaats daarvan representeren ze alleen hun eigen tijdelijke vorm van praktijk. Iedereen kan nu dus de goederen consumeren en er een eigen betekenis aan geven. En doordat onze identiteiten steeds meer betrokken raken aan deze goederen worden ook wij steeds meer vloeibaar.
Ted Polhemus: in de postmoderne supermarkt voor stijlen zullen we uiteindelijk authenticiteit en betekenis als onbelangrijk gaan zien.
Bauman, Beck and Beck-Gernsheim: benadrukken dat identiteiten steeds meer verbonden raken met consumenten en media gewoontes en dat door de grote keuze aan objecten en symbolische betekenissen die ons aangeboden worden, de korte tijd dat we verbonden zijn aan een affiliatie gedeeltelijk en tijdelijk is.
Sherry Turckle: a culture of simulation: mensen bestaan in hun online levens uit niet meer dan willekeurige woorden en symbolen (symbolen die interacteren met symbolen). Het missen van lichamelijke aanwezigheid maakt de omvang tussen deze symbolen en een echt persoon dubbelzinnig. Gebruikers zijn volledig vrij in het ontwikkelen van hun virtuele identiteiten. Dit zorgt volgens Turckle ervoor dat de online identiteiten smeedbaar en vloeibaar zijn ( we kunnen hem vaak veranderen, en we kunnen zelfs meerdere identiteiten hebben). Als mensen steeds langer bezig zijn met hun identiteit online wordt het onduidelijk voor die persoon welke identiteit echt is en welke niet. Cyborg identiteiten op het internet vervagen de grens tussen mens en technologie, authentiek en kunstmatig, realiteit en een representatie.
Mark Poster: ziet het internet als deel van een uiteindelijke fase in de daling van verlichting van noties van een coherente, autonoom individueel subject die instaat is om te observeren, begrijpen en handelen naar externe realiteit.
Fase 1: (het tijdperk van de geprinte media) het geïnformeerde, kritisch, rationeel individueel subject is gedoemd om gevormd te zijn door de contextuele diepte en individualistische oriëntatie van boeken en kranten.
Fase 2: (Het tijdperk van broadcast media) het subject is gedeeltelijk uitgebreid door dat het aangepakt en gevormd wordt door een kleine hoeveelheid aan media producers, maar het wordt in toenemende mate ondermijnd in andere opzichten. Het individuele subject blijft intact maar wordt steeds meer gefragmenteerd en zijn vermogen om te observeren of handelen naar externe realiteit wordt dubbelzinnig.
Fase 3: (het tijdperk van het internet) de notie van een observeerbare externe wereld implodeert, terwijl het subject zelf fragmenteert. Het internet precipiteert een massale verdere uitbreiding in het bereik van de hoeveelheid inhoud, terwijl de interactiviteit van het medium de bronnen diversifieert voor de inhoud. Het onderscheid tussen consument en producer is vervaagd en hoe groter de toename van inhoud, hoe meer het naar zichzelf zal refereren.
Op het internet is alles een afbeelding op het scherm dat refereert naar een andere afbeelding op een scherm enz. Er is geen externe realiteit voor het subject om te observeren of te begrijpen. In plaats daarvan bevind het subject zich in een virtuele wereld van beelden: de zelf is niet langer subject aangezien het niet langer de wereld insluit van buitenaf, maar nu opereert het binnen in een machine als punt van een circuit.
Technologisch determinisme: presenteren technologieën van het internet als primaire aanstichters van sociale veranderingen, met onvoldoende belang gegeven aan de rol van het individu, organisaties en sociale contexten in de ontwikkeling en in het gebruik van zulke technologieën.
Turkle beweerd bijvoorbeeld dat doordat we onze online identiteiten zelf in kunnen vullen we dat op een totaal andere manier zouden doen dan dat we echt zijn. Maar waarom zouden we dat doen? Een ander probleem bij Turkle is dat haar nadruk ligt op de onderscheidenheid van de virtuele sfeer als de perfecte belichaming van de betekenisloze en fragmentatie benadrukt in de postmoderne theorie is verwarrend aangezien het impliciet lijkt om toe te geven dat de realiteit niet opleeft tegen de postmoderne proclamaties.
Veel internet gebruikers zien het internet niet eens als een alternatieve wereld, maar zien het als een set van communicatie middelen die ze gebruiken als toevoeging aan hun echte leven. De meeste van ons gebruiken het internet voor alledaagse dingen als bijvoorbeeld het opzoeken van de treintijden.
Deze opmerkingen over de postmoderne theorieën betekenen echter niet dat deze verworpen kunnen worden. Het werk van Poster bijvoorbeeld is van waarde doordat het aandacht geeft aan de rol van internet als een katalysator voor de ongeorganiseerde proliferatie van beelden en berichten die de cultuur en de samenleving verzadigen.
Wellman & Haythornthwaite: het internet moedigt, wat zij networked individualization noemen, aan door ons de mogelijkheid te geven om ons te gedragen als een sociaalwisselpunt op het middelpunt van onze eigen set van persoonlijke netwerken.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1902 | 1 |
Add new contribution