Communication, marketing, pr and sales - Theme
- 13826 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Abarrant reading is een term van Umberto Eco. Het houdt in dat een tekst gemaakt en gelezen wordt met een andere code dan die van de maker (de boodschap komt dus niet aan zoals de bedoeling van de maker was). Belangrijk hier is dat Eco niet zegt dat aberrant reading 'dus' slecht is: hij geeft juist aan dat het gebruik van codes leidt tot aberrant readings die polysemia tot gevolg heeft.
Affective responses zijn emotionele reacties van de kijker op de informatie die een mediatekst geeft.
Aristoteles kwam er al snel achter dat het belangrijk is om efficiënt te kunnen spreken om zo deel te kunnen nemen aan het publieke leven. In de tijd van zijn Art of Rhetoric ging het er vooral om dat men het publiek kon overtuigen van zijn of haar standpunt.
Artefacts zijn de letterlijke vormen die mediaproducten hebben. Denk aan een mobieltje, CD-roms en een grammofoonplaat.
Barthes, Roland - Onderzocht allerlei mogelijke ideeën die door een teken getriggerd worden. Hij introduceerde de termen denotatie en connotatie.
Cognities refereren aan het feit dat en hoe wij kennis vergaren en vervolgens gebruiken.
Commodity of terwijl 'grondstof'. Een mediaproduct heeft een bepaalde economische waarde, bijvoorbeeld de kosten van een mobieltje. Maar ook advertenties en televisieprogramma's hebben een economische waarde, ook al betaal je er als consument niet direct een prijs voor.
Compositie omvat het selecteren van hoeken, belichting, lenzen, framing en andere constructieve fotografische elementen. Denk bijvoorbeeld aan een close-up van een persoon: zo'n beeld leent zich goed voor het laten zien van emoties.
Connotatie refereert naar de verschillende associaties die verschillende mensen hebben bij een mediatekst. Bij een foto van een hond zal de één denken aan een huisdier, de ander aan 'vies' en een volgende denkt aan zijn of haar overleden hond.
Constructies refereren naar de maakbaarheid van mediateksten. Mediateksten zijn niet 'natuurlijk', ze zijn gemaakt en hierbij komen allerlei keuzes, belangen en ideeën kijken (aan de kant van de maker).
Cropping betekent dat je een bepaald deel van het beeld weg 'snijdt' en zo dus kleiner maakt.
Decoderen is het proces waarin de kijker een bepaalde code van een maker 'leest'. Deze codes hoeven niet dezelfde te zijn.
Denotatie betekent dat we meestal niet slechts één idee hebben bij een teken, maar allerlei mogelijke ideeën die door het teken getriggerd kunnen worden. Dit aspect heeft Roland Barthes verder onderzocht.
Diachronische aanpak kijkt naar veranderingen in taal in de loop der tijd, terwijl een synchronische aanpak kijkt naar taal in een bepaalde tijd.
Eco, Umberto kwam met het idee van een code. Op die manier wilde hij verklaren dat en hoe lezers een tekst op verschillende manieren op kunnen vatten. (Let op, het gaat hier om verschillende lezers die allemaal hun eigen manier hebben, en niet om één lezer die een tekst op meerdere manieren ziet). Hij gebruikt de term preferred reading als de tekst is gemaakt en gelezen met dezelfde code (de boodschap is dus goed aangekomen). Aberrant reading houdt in dat een tekst gemaakt en gelezen wordt met een andere code (de boodschap is dus niet goed aangekomen). Belangrijk hier is dat Eco niet zegt dat aberrant reading 'dus' slecht is: hij geeft juist aan dat het gebruik van codes leidt tot aberrant readings die polysemia tot gevolg heeft.
Encoderen is het proces waarin de maker van een mediaproduct een bepaalde code gebruikt om zijn of haar boodschap te communiceren naar de kijker.
Indexicaal verband is een verband dat bestaat uit oorzaak (teken) en haar effect (object). Als we een deurbel horen in een film, leggen we het verband dat er iemand voor de deur staat. Sporen van een hert in een bos vertellen ons dat er een hert heeft gelopen.
Iconisch verband is een verband dat de fysieke overeenkomsten tussen een object en een teken beschrijft. Een hond in een foto lijkt fysiek op een 'echte' hond.
Juxtaposition is het plaatsen van een foto naast een andere foto, waardoor we er een bepaalde betekenis aan geven (bijvoorbeeld een foto van een kind en rechts daarvan een foto van een oude mevrouw: dit geeft ons waarschijnlijk het idee dat het om een oma en kleinkind gaat). Natuurlijk gaat het bij juxtaposition ook om de manier waarop objecten in de foto zelf gepositioneerd zijn.
Langue is een term die betrekking heeft op het gehele systeem van significatie en haar aspecten. Als je de term 'Hollands' gebruikt, kan je denken aan hutspot, regen en Sinterklaas. Dat zijn allerlei verschillende aspecten die tot langue behoren.
Meaning of terwijl 'betekenis'. Mediaproducten vertellen ons iets op een bepaalde manier, wat invloed heeft op ons als individu. Het gaat hier om de manier waarop we beïnvloed worden.
Mediaretoriek - Hier gaat men er van uit dat mediateksten en hun betekenis bestaan uit verschillende technieken, conventies en stijlen die gebruikt worden om het publiek te sturen en/of manipuleren.
Mediatekst kan een televisieprogramma, film, krantenartikel en dat soort dingen zijn.
Mise-en-scène omvat belichting, setting, personages en compositie.
Montage gaat iets verder dan juxtaposition. Montage is het monteren van twee of meer foto's in één foto.
Multi-accentuality houdt in dat een teken een bepaalde algemene betekenis heeft, maar dat er ook nog andere betekenissen mogelijk zijn. Dit idee werd geïntroduceerd door Valentin Volosinov. Volgens hem moeten we tekens, wanneer ze gebruikt worden, zien als tekens die verschillen van betekenis afhankelijk van de 'lezer'. Er is dus niet één vaste betekenis bepaald door het taalsysteem: de positie van de 'lezer' in de maatschappij is ook van belang!
Paradigma en syntagma zijn termen die refereren aan de regels van een taalsysteem. Een syntagma is een complexere structuur van tekens, bijvoorbeeld een zin. In de zin 'Vandaag is het een slechte dag' is het woord 'slechte' gekozen uit het paradigma. In plaats van 'slechte' hadden we ook 'mooie' kunnen kiezen uit het paradigma.
Parole is een term die gebruikt wordt om de expressie van een langue te beschrijven.
Peirce, Charles was een belangrijke denker uit de 20e eeuw. Hij heeft de basis gelegd voor de semiologie. Hij wilde verder kijken dan louter naar wat er gezegd wordt tussen mensen; hij wilde op een meer algemene, abstracte en theoretische manier kijken om zo systemen te ontdekken in betekenisgeving, communicatie en betekenissen zelf. Ook gebruikte Peirce de term 'semiotiek', in plaats van semiologie. Beide begrippen betekenen hetzelfde. Ook niet onbelangrijk zijn de verbanden tussen tekens en de objecten waarnaar die tekens refereren. Peirce noemde drie mogelijke verbanden: iconische, indexicale en symbolische verbanden.
Polysemia betekent letterlijk 'meerdere betekenissen'. Dit kan je het beste zien als 'meerdere opvattingen': iedereen leest en ziet een tekst anders, los van de algemene betekenis van de tekst.
Preferred reading is een term van Umberto Eco. Het gaat hier om hoe de tekst is gemaakt en gelezen met dezelfde code die de maker gebruikt heeft (de boodschap is dus goed aangekomen).
Presenterende retoriek bestaat uit de manier waarop (een mediatekst) gepresenteerd wordt. Denk maar aan een presentator van een nieuwsuitzending: hij of zij wordt geacht om op een nette, duidelijke en rustige manier te praten, terwijl een presentator van MTV veel uitbundiger presenteert. De manier waarop iemand presenteert heeft invloed op ons als kijker. Niet alleen de presentator zelf is van belang, ook de mise-en-scène speelt mee (hieronder vallen licht, set, personages en compositie), naast geluidseffecten op bijvoorbeeld de radio. Al deze elementen helpen mee een zo echt mogelijk beeld te presenteren.
Retoriek is verantwoordelijk voor de manier waarop taal wordt gebruikt voor een bepaald doel, bijvoorbeeld emotie opwekken bij een film.
Retouching omvat de manieren waarop je een foto kan accentueren of juist dingen kan weg laten.
Saussure, Ferdinand de legde samen met Peirce de basis voor de semiologie. Beide heren wilden verder kijken dan naar louter wat er gezegd wordt tussen mensen; ze wilden op een meer algemene, abstracte en theoretische manier kijken om zo systemen te ontdekken in betekenisgeving, communicatie en betekenissen zelf.
Semiologie gaat over de betekenissen die symbolen hebben. In de semiologie probeert men aan de hand van allerlei manieren om uit te leggen hoe iets de betekenis krijgt die hij gegeven wordt. Waar retoriek zich meer focust op encoderen en decoderen, richt semiologie zich op hoe en waarom de inhoud van mediateksten betekenis krijgt.
Semiotiek is hetzelfde als semiologie, alleen werd semiotiek gebruikt door Peirce, terwijl de Saussure liever semiologie gebruikte.
Signified is het beeld dat wij krijgen bij het zien van de signifier. Als je het woord 'kat' leest (signifier) denk je waarschijnlijk aan een kat (the signified). De signifier triggert dus the signified. Deze twee termen zijn niet los van elkaar te denken: de één heeft de ander nodig. Term van de Saussure.
Signifier houdt de fysieke aspecten van een teken in die er voor zorgen dat iemand dat teken op een bepaalde manier ontvangt. Het uitspreken of opschrijven van een woord hoort bijvoorbeeld bij de term signifier. Term van de Saussure.
Sociale conventies bepalen de betekenis van bijvoorbeeld een mediatekst. Volgens de Saussure vormen deze conventies de organisatie van de taalregels.
Synchronische aanpak kijkt naar taal en mediateksten in dezelfde tijd.
Symbolisch verband bestaat louter uit conventies en wordt uitgedrukt in woorden. Niks in het woord 'hond' zegt dat we aan een vierpotig, harig beest denken, en toch doen we dat.
Syntagma is een term die refereert aan de regels van een taalsysteem. Een syntagma is een complexere structuur van tekens, bijvoorbeeld een zin. In de zin 'Vandaag is het een slechte dag' is het woord 'slechte' gekozen uit het paradigma. In plaats van 'slechte' hadden we ook 'mooie' kunnen kiezen uit het paradigma.
Tekens zitten overal in de wereld 'verstopt'. Als tekens gecombineerd worden, kunnen er (nieuwe) betekenissen ontstaan.
Verbale retoriek bestaat uit woorden, zowel geschreven als gesproken. Denk hierbij niet alleen aan een gesprek, maar ook uit songteksten, radioprogramma's en journalistiek.
Volosinov, Valentin introduceerde het idee van multi-accentuality en polysemia. Volgens hem moeten we tekens, wanneer ze gebruikt worden, zien als tekens die verschillen van betekenis afhankelijk van de 'lezer'. Er is dus niet één vaste betekenis bepaald door het taalsysteem: de positie van de 'lezer' in de maatschappij is ook van belang!
Bullet-time moment is het tonen van een actie vanuit verschillende camerahoeken.
Codes worden gebruikt om boodschappen over te brengen aan een publiek. Stuart Hall had het over encoderen en decoderen.
Cross-over is een term die gebruikt wordt voor het fenomeen waarin bepaalde aspecten (bijvoorbeeld een liefdesverhaal) in verschillende mediateksten terug komen.
Diachronically betekent over de tijd heen.
Diëgetisch is de fictieve wereld in een mediatekst.
Dynamiek: Genres hebben kenmerkende en veranderende aspecten en zijn dus dynamisch.
Enigma kan bijvoorbeeld een missie van een politieagent zijn, of onbegrip tussen twee geliefden. Het enigma verstoort de stabiele wereld. Ook kan de enigma een kracht zijn die binnendringt, zoals een invasie van buitenaardse wezens.
Fabula Het gehele chronologische verhaal dat we niet helemaal te zien krijgen in de film wordt ook wel de fabula genoemd, Uit de fabula wordt een selectie gemaakt van gebeurtenissen die in de film te zien zijn: het plot, of ook wel de syuzhet (spreek uit: zuzet) genoemd. De syuzhet kan tijd, ruimte en oorzaak-gevolgrelaties overhoop halen.
Fiske Volgens John Fiske en John Hartley zorgen genres er voor dat een tekst maar één manier van kijken presenteert, waardoor andere manieren en betekenissen worden uitgesloten. Een romantische Hollywood film sluit bijvoorbeeld vrijwel altijd af met een gelukkige heteroseksuele relatie. De vraag is hoe kijkers reageren op zulke vaste betekenissen. Daar ligt de moeilijkheid: ideologieën zijn moeilijk te ontdekken in onze eigen tijd, juist omdat ze dominant zijn en we dus niet beter weten.
Formats
Flashback (analepsis) wordt gebruikt in de syuzhet om de chronologische tijd in de fabula te manipuleren. Een flashback in een film is een terugblik op een eerdere gebeurtenis (bijvoorbeeld in de vorm van een traumatische herinnering herbeleven).
Flashforward (prolepsis) wordt gebruikt in de syuzhet om de chronologische tijd in de fabula te manipuleren. Een flashback in een film is een vooruitblik op een toekomstige gebeurtenis (die dus nog niet is gebeurd). Zo kan er bijvoorbeeld alvast bepaalde informatie aan de kijker gegeven worden.
Functies van personages: personages kunnen gegroepeerd worden door naar hun functies te kijken (de helper, de slechterik, de held, etcetera).
Genre wordt in dit boek gebruikt om verschillen in mediavorm en -inhoud te classificeren. Denk aan popmuziek, r&b, horrorfilms, romcoms, science ficition etcetera. Genre is belangrijk voor ons, de consument, omdat we door het gebruik ervan makkelijker teksten kunnen vinden die wij leuk en interessant vinden. Omgekeerd kunnen producenten zo makkelijker de voorkeuren van hun consumenten identificeren en zullen ze hun producten zo organiseren dat de consument ze makkelijker kan vinden. Genre kan je zien als een betekenisgevend systeem dat gebruik maakt van conventies en codes die zowel de makers als de lezers van een tekst delen en begrijpen.
Hartley, John en John Fiske stellen dat genres ervoor zorgen dat een tekst maar één manier van kijken presenteert, waardoor andere manieren en betekenissen worden uitgesloten. Een romantische Hollywood film sluit bijvoorbeeld vrijwel altijd af met een gelukkige heteroseksuele relatie. De vraag is hoe kijkers reageren op zulke vaste betekenissen. Daar ligt de moeilijkheid: ideologieën zijn moeilijk te ontdekken in onze eigen tijd, juist omdat ze dominant zijn en we dus niet beter weten.
Horizon of expectations is een term van filmtheoretici Robert Allen en Douglas Gomery. Zij stellen dat genre een 'horizon van verwachtingen' biedt aan de kijker. Als je naar een horrorfilm gaat, verwacht je dat deze eng is en dat je zal schrikken.
Hybride is vaak de mix tussen codes en conventies van bestaande genres (die we allemaal herkennen). De uitkomst noemen we hybride: verschillende genres samen creëren iets nieuws (of het voelt in ieder geval nieuw).
In media res betekent zoiets als 'bezig zijn met' (in the middle of something).
Mulvey, Laura hangt een feministische visie aan, waarin beweerd wordt dat vrouwen vaak als genotonderwerp neergezet worden in de huidige films. Hun lichamen dienen om naar te kijken, terwijl de mannen vaak de leidende rol in het verhaal hebben. Een tweede punt was het feit dat vrouwen vaak als enigma in een verhaal voorkomen.
Narrative is een Engelse term die verwijst naar de gehele organisatie van tekstuele elementen in tijd, ruimte en perspectief. In het Nederlands bestaat er niet een letterlijke vertaling, dus wordt hier de term narrative gebruikt.
Non-diëgetisch is alles wat niet binnen de fictieve wereld (diëgese) hoort. Denk hierbij aan muziek en voice-overs.
Oorzaak-gevolgrelaties kunnen gemanipuleerd worden door de syuzhet. In een horrorfilm bijvoorbeeld, kan er veel gespeeld worden met spanning. We horen bijvoorbeeld een geluid waardoor we schrikken, terwijl het gewoon een muisje blijkt te zijn. De syuzhet speelt hier dus met de echte gebeurtenissen in de fabula; zij verdraait ze een beetje. Ook is de suzhet altijd veel complexer en dus interessanter dan de fabula.
Paradigma en syntagma zijn termen die refereren aan de regels van een taalsysteem. Een syntagma is een complexere structuur van tekens, bijvoorbeeld een zin. In de zin 'Vandaag is het een slechte dag' is het woord 'slechte' gekozen uit het paradigma. In plaats van 'slechte' hadden we ook 'mooie' kunnen kiezen uit het paradigma.
Point-of-view: vanuit welk perspectief speelt het verhaal zich af?
Propp, Vladimir (wiens werk later verder werd ontwikkeld tot het structuralisme van onder andere Christian Metz) zag verhalen als structuren die analoog waren aan taalsystemen. Hij analyseerde volksverhalen die, ondanks hun verschillen in plot, setting en karakters, gezamenlijke structurele kenmerken vertoonden: functies van personages en verhaalstructuren.
Ruimte: Hier gaat het om het creëren van een ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.
Structuralisme gaat er van uit dat mediateksten en taal door conventies wordt georganiseerd, waarbij dus meerdere factoren invloed hebben.
Synchronical betekent 'in eenzelfde tijd' (synchronisch onderzoek doen betekent dus dat je kijkt naar verschillen in bijvoorbeeld popmuziek in dezelfde tijdsperiode)
Syntagma en paradigma zijn termen die refereren aan de regels van een taalsysteem. Een syntagma is een complexere structuur van tekens, bijvoorbeeld een zin. In de zin 'Vandaag is het een slechte dag' is het woord 'slechte' gekozen uit het paradigma. In plaats van 'slechte' hadden we ook 'mooie' kunnen kiezen uit het paradigma.
Syuzhet is een selectie van gebeurtenissen die in de film te zien zijn: het plot, of ook wel de syuzhet (spreek uit: zuzet) genoemd. De syuzhet kan tijd, ruimte en oorzaak-gevolgrelaties overhoop halen.
Tijd: De syuzhet kan het verhaal in de fabula in een heel andere volgorde vertellen.Tijd kan ook vertraagd worden door het gebruik van bullet-time technieken.
Uitputting gebeurt wanneer een genre te vaak herhaald wordt, waardoor innovatie daalt tot een nulpunt. Denk maar aan reclames voor sigaretten en Nazipropaganda. Verhaalstructuren: Propp zag 31 verschillende kernverhalen (bijvoorbeeld een held die eerst verstoten wordt, vervolgens de slechterik verslaat en ten slotte geaccepteerd wordt door de gemeenschap) in volksverhalen. Niet alle verhalen zijn precies hetzelfde, maar ze delen wel de kern.
Barthes, Roland gebruikte de term 'reality effect' om te beschrijven hoe details in een tekst kunnen bijdragen aan het verhogen van de verisimilitude. Denk maar aan meubels in een scene van een film: zij dragen bij aan het realistische effect dat de scene kan hebben.
Carroll, Noël suggereerde dat er geen vast en absoluut realisme is, omdat zij overal anders is. Wat mensen vroeger als 'echt' zagen, zien wij nu misschien als 'nep'. Realisme is dus een relatief concept.
Daguerre, Louis kwam in de 19e eeuw met zijn daguerrotypie: een fotografische methode. Dit had veel invloed op de ontwikkelingen in de fotografie, omdat er sneller en schonere beelden geproduceerd konden worden. Beiden hadden veel invloed op de realistische vormen en het idee dat schilderen niet langer de realiteit kon vastleggen.
Daguerrotypie werd in de 19e eeuw uitgevonden door Louis Daguerre en is een fotografische methode. Het had veel invloed op de ontwikkelingen in de fotografie, omdat er sneller en schonere beelden geproduceerd konden worden. Beiden hadden veel invloed op de realistische vormen en het idee dat schilderen niet langer de realiteit kon vastleggen.
Ellis. John stelt dat media als een soort 'ooggetuige' optreden in de wereld, waardoor wij de wereld anders zien.
Empirisme is het onderzoek doen via ervaringen en observaties, en niet slechts theorieën bedenken, zoals in het rationalisme.
Flaherty, Robert en John Grierson benoemden twee richtingen in de documentaires: verklarende stijl en observerende stijl. De eerste probeert om te interpreteren en uit te leggen. De narratieve structuur die hier wordt gebruikt is vaak alwetend, als een soort 'god'. Observerende stijl betekent dat de wereld wordt vastgelegd zonder interventie, en dus zo objectief mogelijk. Dingen gebeuren voor het oog van de camera, en de organisatie die er bij komt kijken lijkt natuurlijk te zijn.
Geconstrueerde documentaires - in deze documentaires vormen de producers een groot deel van het uiteindelijke verhaal. Er wordt veel onderzoek gedaan en vaak gaat het hier om een specifiek oogpunt.
Geschreven documentaire - in deze documentaires komt het oogpunt van de 'schrijver' naar voren, die bijvoorbeeld de verslaggever, presentator of producer is. Dit is dus niet objectief, maar dat wordt ook niet beweerd.
Grierson, John bedacht de term 'documentaire', wat al bekend was in de fotografie.
Grierson en Robert Flaherty benoemden twee richtingen in de documentaires: verklarende stijl en observerende stijl. De eerste probeert om te interpreteren en uit te leggen. De narratieve structuur die hier wordt gebruikt is vaak alwetend, als een soort 'god'. Observerende stijl betekent dat de wereld wordt vastgelegd zonder interventie, en dus zo objectief mogelijk. Dingen gebeuren voor het oog van de camera, en de organisatie die er bij komt kijken lijkt natuurlijk te zijn.
Hockney, David zag fotografie als het 'spiegelen van het leven', omdat je 'live' beelden kon projecteren op een muur of scherm.
Idealisme kijkt naar de wereld zoals zij zou 'moeten zijn' (ideaal gezien).
Jacobson, Roman gebruikt de term 'the extreme relativity of the concept of realism' om te verklaren waarom mediavormen een bepaalde gebeurtenis of verschijning op een bepaalde manier interpreteren.
Luhmann , Niklas suggereert dat alles wat we weten we te danken hebben aan de massamedia. Deze media zijn niet objectief, integendeel. Zij bieden ons hun eigen kijk op dingen aan, wat dus ver van het objectieve verwijderd is. De functie hiervan is om te voorkomen dat wij, de leden van de maatschappij, niet overladen worden met informatie, maar net genoeg krijgen.
Mimesis betekent 'imitatie' en stamt uit de tijd van de oude Grieken. Bij Aristoteles en Plato ging het om de vraag of wetenschap en kunst de wereld en haar 'waarheden' werkelijk imiteerde.
Method acting houdt in dat acteurs zich echt in hun rol moesten verplaatsen, zelfs hun personage moesten worden, om zo overtuigender te kunnen spelen. Hij zocht dus een 'psychologisch realisme'. Bedacht door Konstantin Stanislavsky.
Observerende documentaire betekent dat de wereld wordt vastgelegd zonder interventie, en dus zo objectief mogelijk. Dingen gebeuren voor het oog van de camera, en de organisatie die er bij komt kijken lijkt natuurlijk te zijn.
Phonologism betekent dat aan het gesproken woord meer waarde wordt gehecht dan aan het geschreven woord.
Rationalisme is het onderzoek doen door te redeneren en het verstand te gebruiken, tegenover ervaren in het empirisme.
Realisme is ontstaan in de 19e eeuw als reactie op het idealisme. Realisme probeert om te gaan met de wereld zoals zij 'werkelijk is', terwijl het idealisme juist kijkt naar de wereld zoals zij zou 'moeten zijn' (ideaal gezien).
Reality effect beschrijft hoe details in een tekst kunnen bijdragen aan het verhogen van de verisimilitude.
Retorisch realisme omvat de retorische manieren waarop iets als 'echter' gepresenteerd kan worden.
Rousseau, Jean-Jacques zei dat in spraak meer authenticiteit en betrouwbaarheid zit dan in geschreven woorden.
Stanislavsky, Konstantin kwam met zijn method acting, wat inhield dat acteurs zich echt in hun rol moesten verplaatsen, zelfs hun personage moesten worden, om zo overtuigender te kunnen spelen. Hij zocht dus een 'psychologisch realisme'.
Stukje uit het leven van documentaire - in deze documentaires probeert men om een bepaald deel van het leven te laten zien, waar niet per se een verhaal bij komt.
Verklarende documentaire probeert om te interpreteren en uit te leggen. De narratieve structuur die hier wordt gebruikt is vaak alwetend, als een soort 'god'.
Verisimilitude wordt gebruikt voor beschrijven van de geloofwaardigheid van een fictief verhaal. Een hoge verisimiltude betekent dus dat de geloofwaardigheid van, zeg, een bepaalde Hollywood film groot is.
Williams, Raymond onderzocht theater en de manier waarop het representeren van personages is veranderd in de loop der tijd (om ze zo realistisch mogelijk te maken).
Ang, Ien keek naar de gevolgen van Smythe's idee: een publiek is vooral een concept dat in het leven is geroepen door mediabedrijven. Dit concept ziet ze ook wel als een denkbeeldige eenheid, die belangrijk is voor bijvoorbeeld adverteerders. Ang gaat zelfs zo ver dat ze beweert dat mediabedrijven hun publiek moeten kennen en toespreken. Het is cruciaal dat ze relaties met het publiek aangaan. Hiermee gaat Ang verder in op het werk van John Hartley, die beweert dat mediabedrijven 'onzichtbare verhalen' moeten bedenken omtrent hun publiek. Zo creëren ze een publiek (met een wil en met voorkeuren) waarop zij moeten anticiperen.
Artefact is de letterlijke vorm die een mediaproduct heeft. Denk aan een mobieltje, CD-roms en een grammofoonplaat. Het publiek dat hierbij hoort noemen we bijvoorbeeld de eigenaar, koper, abonnee of luisteraar.
Bernays, Edward had zijn eigen definitie van propaganda: de voortdurende poging om gebeurtenissen te activeren of te vormen om zo de relatie tussen een publiek en een bedrijf, idee of groep te beïnvloeden.
Chomsky, Noam is een Amerikaanse politiek commentator die er vanuit gaat dat taal ons onderscheid van andere dieren. Daarnaast beweert hij dat de macht van Amerika bereikt wordt door het kapitalistische systeem, ten koste van de democratie en vrijheid (terwijl die juist beschermd zou moeten worden, volgens het kapitalisme). PR medewerkers bijvoorbeeld proberen bepaalde ideeën over te brengen op het publiek, in de hoop dat zij rustig blijft en niet in opstand zal komen.
Cohen, Stanley suggereerde dat morele paniek bedoeld is om mensen te conditioneren en om mensen die de maatschappelijke orde 'bedreigen' er uit te pikken. Eerst gebeurt er iets wat als ongewoon of abnormaal wordt gezien. Dit wordt opgepikt door de media, die vervolgens bevestigen dat het inderdaad een ongewone gebeurtenis is. Vervolgens wordt er meer aandacht aan besteed en vaak komen er bredere contexten en implicaties bij kijken. Dit leidt tot publieke debatten over de gebeurtenis en de vraag: wat is normaal? Dus, de oorspronkelijke gebeurtenis wordt onder de loep genomen door verschillende media, wat uiteindelijk resulteert in de vraag om sociale controle.
Commodity - Een mediaproduct heeft een bepaalde economische waarde, bijvoorbeeld de kosten van een mobieltje. Maar ook advertenties en televisieprogramma's hebben een economische waarde, ook al betaal je er als consument niet direct een prijs voor. Het begrip 'commodity' betekent 'grondstof'. Het publiek dat hierbij hoort noemen we de consument.
Effect-model - In dit model wordt het publiek als passieve ontvanger gezien, beïnvloed door de boodschap van een mediaproduct. Publiek wordt hier als één groep mensen gezien, zonder rekening te houden met de individuen die er deel van zijn.
Eisenstein, Sergei ontdekte hoe 'montage' editing het publiek kon beïnvloeden.
Feilitzen, Cecilia von kwam met de term katharsis: de emotionele ontlading die volgt op het zien van mediageweld. Het kijken naar media kan al bepaalde gevoelens teweeg brengen, zoals frustratie (waarom zie ik er niet zo uit als die tv-ster?) of woede (welke idioot vermoordt er nou een kind?).
Gauntlett, David is fel tegen het effect-model, wat hij een verkeerde manier van analyseren vindt. Als er geen bewijs is voor directe effecten op een publiek, dan zijn die er ook niet, zo stelt hij. Daarnaast zouden onderzoekers niet de media als uitgangspunt nemen (die vervolgens een effect zouden hebben) maar de individuen zelf.
Gripsrud, Jostein vroeg zich af of al het onderzoek naar media niet al per definitie over effecten gaat. De reacties van mensen op media gaat immers vrijwel altijd over de effecten die de media zouden hebben. Het zou beter zijn als we meer kijken naar de invloed die media kunnen hebben op mensen.
Hartley, John beweert dat mediabedrijven 'onzichtbare verhalen' moeten bedenken omtrent hun publiek. Zo creëren ze een publiek (met een wil en met voorkeuren) waarop zij moeten anticiperen. Het is van cruciaal belang dat ze hun publiek kennen, zeker gezien het competitieve milieu van het huidige medialandschap. Ze zijn dan ook niet geïnteresseerd in elke individuele kijker (al beweren ze vaak van wel), maar juist in de totale groep die ze willen bereiken.
Hypodermic models gaan er van uit dat mediaboodschappen als een soort 'injectie' ('magic bullet' of 'silver bullet') wordt gegeven aan het publiek, wat direct invloed zou hebben.
Katharsis de emotionele ontlading die volgt op het zien van mediageweld. Het kijken naar media kan al bepaalde gevoelens teweeg brengen, zoals frustratie (waarom zie ik er niet zo uit als die tv-ster?) of woede (welke idioot vermoordt er nou een kind?).
Lasswell, Harold stelde in 1948 de vraag 'wie zegt wat, via welk medium, tegen wie en met welk effect?'. Was erg geïnteresseerd in propaganda. Aangezien er heel veel mensen zijn die hun leven geven voor hun land, bijvoorbeeld in tijde van oorlog, is het interessant om hiernaar te kijken met betrekking tot de vraag of mediaberichten wel of niet een effect hebben.
Magic bullet / silver bullet is een term voor het 'injecteren' van mediaboodschappen in het publiek,wat meteen een effect zou hebben.
McQuail, Dennis stelt dat het consumeren en de interactie met massamedia eigenlijk een voorwaarde is om lid van de moderne samenleving te kunnen zijn. Hij ziet publiek als 'temporary aggregate' ('tijdelijk samengevoegd'), omdat ze op een bepaald moment verschillende mensen verbindt, ook al zijn ze niet letterlijk verbonden met elkaar (ze zitten niet in dezelfde ruimte, maar delen wel dezelfde ervaring).
Meaning of terwijl 'betekenis'. Mediaproducten vertellen ons iets op een bepaalde manier, wat invloed heeft op ons als individu. Het gaat hier om de manier waarop we beïnvloed worden. Het publiek dat hierbij hoort noemen we de lezer, toeschouwer of ontvanger.
Montage editing - Sergei Eisenstein geloofde dat je door middel van editen en monteren een bepaalde reactie bij het publiek teweeg kon brengen.
Morele paniek - is bedoeld om mensen te conditioneren en om mensen die de maatschappelijke orde 'bedreigen' er uit te pikken. Eerst gebeurt er iets wat als ongewoon of abnormaal wordt gezien. Dit wordt opgepikt door de media, die vervolgens bevestigen dat het inderdaad een ongewone gebeurtenis is. Vervolgens wordt er meer aandacht aan besteed en vaak komen er bredere contexten en implicaties bij kijken. Dit leidt tot publieke debatten over de gebeurtenis en de vraag: wat is normaal? Dus, de oorspronkelijke gebeurtenis wordt onder de loep genomen door verschillende media, wat uiteindelijk resulteert in de vraag om sociale controle.
Mulvey, Laura hing een screen theory aan: populaire films dragen bij aan het positioneren van elk individu in het publiek als een sociaal individu met een bepaalde rol en plaats in de maatschappij.
Propaganda is het bewuste en actieve proces waarin geprobeerd wordt om informatie en ideeën te manipuleren en over te brengen op het publiek.
Saussure, de keek naar hoe taal communicatie vorm geeft.
Screen theory populaire films dragen bij aan het positioneren van elk individu in het publiek als een sociaal individu met een bepaalde rol en plaats in de maatschappij.
Silver bullet / magic bullet is een term voor het 'injecteren' van mediaboodschappen in het publiek,wat meteen een effect zou hebben.
Smythe, Dallas suggereert dat mediabedrijven publiek produceren, in plaats van artefacts.
Temporary aggregate - Dennis McQuail ziet het publiek zowel als een 'reactie' op media als een eenheid die behoort tot een sociale groep. Hij ziet publiek als 'temporary aggregate' ('tijdelijk samengevoegd'), omdat ze op een bepaald moment verschillende mensen verbindt, ook al zijn ze niet letterlijk verbonden met elkaar (ze zitten niet in dezelfde ruimte, maar delen wel dezelfde ervaring).
Afleiding (diversion) is een beweegreden om mediaproducten te gebruiken: media leiden ons af van onze dagelijkse dingen en/of problemen.
Barthes, Roland schreef in 1968 'La mort de l'auteur' (De dood van de auteur), waarin hij de symbolische dood van de auteur ten faveure van de positie van de lezer. Hiermee wilde Barthes duidelijk maken dat er enerzijds veel factoren meespelen bij het maken van een mediaproduct en dat anderzijds de interpretaties ervan door de 'lezer' zeer belangrijk is. In dit idee krijgt de lezer dus een actieve(re) rol toegekend. Barthes maakt een onderscheid tussen 'readerly' en 'writerly' teksten. De eerste houdt in dat de tekst meer conventioneel is dan experimenteel, waardoor de interpretatie ervan niet zoveel kanten uit kan gaan. De laatste daarentegen is eerder experimenteel dan conventioneel en geeft dus meer ruimte aan verschillende interpretaties.
Bourdieu, Pierre introduceerde het begrip 'cultural capital', wat zoveel betekent als de culturele en symbolische machten die samen werken om sociaal onderscheid te produceren en versterken
Citizen journalism: burgers die een actieve rol spelen in het verzamelen, verslaggeven en analyseren van informatie. Deze burgers zijn in staat om kwesties aan het licht te brengen die normaal gesproken genegeerd zouden worden door de massamedia.
Controle (surveillance) is een beweegreden om mediaproducten te gebruiken en refereert naar de behoefte aan kennis. Wij, als mediagebruikers, willen weten wat er allemaal gebeurt in de wereld en de media helpen ons aan die kennis.
Cultural capital: de culturele en symbolische machten die samen werken om sociaal onderscheid te produceren en versterken
Digital divide: niet iedereen heeft toegang tot internet. Dit onderscheid heeft te maken met geslacht, inkomen, ras en locatie.
'Effecten'-model: dit model gaat er vanuit dat media een boodschap verzenden naar de ontvanger, welke deze boodschap passief ontvangt en er direct door beïnvloed wordt.
Etnografie - in deze methode probeert de onderzoeker 'in' de cultuur of manier van leven van een bepaalde groep te komen, om zo van binnenuit te analyseren.
Fans worden ook wel gezien als geobsedeerde individuen, of een groep hysterische mensen. Dit roept vaak negatieve associaties en reacties op, terwijl het juist gezien kan worden als een actief publiek met haar eigen interpretatie en beleving van het mediaobject. In het boek wordt de term 'fan' gebruikt wanneer hij of zij meer toewijding en verbondenheid voelt met het mediaproduct dan gewoonlijk. In die zin lijken fans dus op mensen in subcultures. Daarnaast kunnen we 'fandom' begrijpen via relaties van smaak.
Feministen wilden de oneerlijkheid en discriminatie van vrouwen aankaarten. Mannen waren aan de macht, hadden betere banen en posities en vrouwen werden als 'minder' beschouwd.
Focusgroepen - dit zijn interviews in groepsetting. Deze methode biedt de onderzoeker om algemene gesprekken te analyseren tussen groepsleden, vaak als reactie op een bepaalde vraag of situatie die voorgelegd is aan hen.
Hall, Stuart en zijn encodering/decodering-model. Dit model houdt in dat een boodschap in een mediaproduct gecodeerd is bij het maken ervan, om vervolgens gedecodeerd te worden bij het consumeren ervan. Er is niet één vaste boodschap: mediagebruikers 'lezen' een dominante boodschap waarop zij vervolgens instemmend, onderhandelend of afwijzend kunnen reageren.
Netiquette betekent dat er etiquettes zijn in bepaalde gemeenschappen (sociale netwerken), zoals regels en conventies die gedeeld worden. Volgens James Slevin moeten we deze netiquette beheersen om goed te kunnen functioneren op het internet.
Persoonlijke relaties (personal relationships) zijn beweegredenen om mediaproducten te gebruiken. We kunnen ze ontdekken en behouden door het gebruik van media.
Persoonlijke identiteit (personal identity) is een beweegreden om mediaproducten te gebruiken. Dit betekent dat media een rol spelen in het definiëren van ons. Smaak is hier dus een belangrijke factor.
Recuperation: culturele stijlen van jongeren staan eerst symbool voor uitdagingen, maar zullen eindigen met nieuwe conventies die tot massaobjecten gemaakt worden (kleding, muziek, activiteiten, etc.).
Slash ficiton: Fan fictie die geschreven en gelezen wordt door fans zelf.
Subcultures zijn identificeerbaar of zelfs zichtbaar. Het zijn groepen in de minderheid die bepaalde gewoontes, normen en waarden delen die vaak niet als 'mainstream' gezien worden door de maatschappij.
Textual poachers verwijst naar hoe de zwakkeren (zonder macht) dominante betekenissen, waarden en normen verwerpen of veranderen naar eigen inzicht. Dit begrip heeft ook betrekking op fans en subcultures. Fans kunnen zelfs hun eigen mediaproducten (volgens eigen inzichten gemaakt) verspreiden binnen hun gemeenschap - via internet bijvoorbeeld.
'Uses and gratificiations'-model (zoiets als 'inhoud en voldoening') werd ontwikkeld door Elihu Katz, wilde onderzoeken wat mediagebruikers doen met media en wat hen voldoening geeft. In deze benadering zijn mediagebruikers dus niet louter passieve gebruikers die geen invloed hebben op hun manier van mediaproducten ervaren, integendeel, zij kunnen hun eigen ervaring positief beïnvloeden.
Virtual community is een groep mensen die elkaar wellicht wel, wellicht niet, face-to-face ontmoeten en woorden en ideeën uitwisselen via websites en netwerken. Term bedacht door Howard Rheingold.
Vragenlijsten en interviews - Met vragenlijsten kun je een heel groot deel van het publiek bereiken. Echter, ze bieden niet zoveel ruimte aan het publiek om meer invulling te geven. Daarom moeten de vragen in deze vragenlijsten vaak makkelijk en kort te beantwoorden zijn, zoals gesloten vragen (waar je alleen met 'ja' of 'nee' op kan antwoorden). De types vragenlijsten zijn gericht op demografie (leeftijd, geslacht, etniciteit), schatting (wie keek wat), houding/mening en gedrag (wie doet wat).
Althusser noemde de repressive state apparatuses (RSAs) en de ideological state apparatuses (ISAs). RSAs zijn fysieke vormen van macht, zoals geweld, en ISAs zijn ideologische vormen van macht, zoals onderwijs en geloof. Ook introduceerde hij het idee van interpellatie.
Anti-these: tegenstanders van de these komen met alternatieve ideeën.
Bourgeoisie of terwijl de middenklasse volgens Marx.
Discours: de talige structuur waaraan je gebonden bent. Dit begrip werd geïntroduceerd door Michel Foucault.
Dominanten: Zij die macht hebben.
Economische basis: term van Marx (de basis van de maatschappij: winsten, verliezen, kapitalisme, privaatrecht)
Fysieke kracht - hierbij kan je denken aan geweld.
Gramsci keek naar de ingewikkeldheid van ideologie, zoals ontwikkeld door Marx, en zocht naar hoe de machtigen controle en macht houden. Hij introduceerde het begrip hegemonie: de manier waarop economisch en cultureel leiderschap geuit wordt door de dominante groep, hoe verzoening hiervoor wordt gezocht en gevonden en waar in de maatschappij dit gebeurt.
Hegel kwam met de term 'these': een groep ideeën die dominant zijn in de maatschappij. Hierop volgt een 'anti-these': tegenstanders van de thesis komen met alternatieve ideeën. Ten slotte volgt hieruit de 'synthese': de these en anti-these komen hierin samen en versmelten.
Ideologie is het presenteren van ideeën als waarheden. Het is een set gedeelde ideeën die heel natuurlijk lijken voor degene die in die ideologie leven. Deze ideologieën lijken vaak het beste met ons voor te hebben.
Interpellatie: het aanspreken van een persoon als behorende tot een groep.
Klasse is een groep van iets.
Lower class is de klasse die alleen haar werk kan aanbieden (working class volgens Marx).
Mentale kracht - hier gaat het om het opdringen van ideeën die als 'natuurlijk' beschouwd en geloofd worden door de onderdrukten.
Middle class of terwijl de kapitalisten en professionelen (bougeoisie volgens Marx)
Onderdrukten: Hen over wie macht uigevoerd wordt.
Sociale classificatie is het identificeren van verschillende mensen die tot verschillende groepen met verschillende hoeveelheden sociale macht horen, uitgedrukt in economische status.
Structuralisme is geïnteresseerd in structuren en de methode die gehanteerd wordt analyseert systemen van tekens. Ferdinand de Saussure is de grondlegger hiervan en onderzocht en verbond te onderliggende structuur van taal - de basis van semiologie.
Superstructuur: term van Marx (de wetten, media, cultuur, onderwijssystemen, etc.).
Superstructure analogy is gevormd als een pyramide: onderaan is de economische basis (de basis van de maatschappij: winsten, verliezen, kapitalisme, privaatrecht) en bovenaan de superstructuur (de wetten, media, cultuur, onderwijssystemen, etc.).
Synthese: de these en anti-these komen hierin samen en versmelten
These: een groep ideeën die dominant zijn in de maatschappij.
Upper class of terwijl de rijke aristocraten en monarchen die hun macht geërfd hadden. Term van Marx.
Working class: hierto behoren mensen die alleen hun werkkracht te bieden hebben.
30/30/40 maatschappij: 40% heeft goede, welbetaalde banen, 30% heeft een minder vast/zeker inkomen en de laatste 30% vallen vaak uit de sociale registratie en hebben niet of nauwelijks werk.
Archieven zijn collecties van primaire bronnen.
Canon is een collectie van mediaproducten, bepaald door smaak en oordeel.
Carr, E.H. stelde dat er geen 'objectieve' en 'empirische' geschiedenis mogelijk is. Immers, historici kunnen zich niet losmaken van de tijd waarin ze leven en de achtergrond die ze hebben.
Chronologie is de arrangering van gebeurtenissen van vroeger naar later.
Contemporary betekent dat iets op hetzelfde moment bestaat als iets anders (zowel in het nu als in het verleden).
Curran, James volgens hem levert schrijven over mediageschiedenis vier problemen op.
1. Veel mediageschiedenissen focussen op één medium.
2. Er heerst een algemeen gevoel dat mediageschiedenis 'mediacentrisch' is: geschiedenissen benadrukken dezelfde analytische vaardigheden die gevonden worden in het studieveld van welk medium dan ook.
3. Deze dingen dragen bij aan het verzwakken van de interesse in 'mainstream' mediageschiedenis.
Esthetiek dit verwijst traditioneel gezien naar schoonheid en smaak. Het heeft ook te maken met zaken onder de compositie en presentatie van creatieve teksten: hoe ze er uitzien en wat ze proberen te bereiken
Foucault, Michel stelde dat historici 'totale' geschiedenissen proberen te produceren, waarin gebeurtenissen onderdeel worden van een lineair verhaal met een onderliggende uitleggende basis, waardoor het lijkt alsof al die gebeurtenissen samen ervoor hebben gezorgd dat de wereld nu is zoals ze is.
Geschiedenis is het verhaal over wat er in het verleden is gebeurd. Vaak wordt er een chronologische volgorde van gebeurtenissen gegeven.
Historiografie is het schrijven over de geschiedenis.
Technologisch determinisme is het idee dat technologische ontwikkelingen in een maatschappij in welke tijd dan ook de culturele en maatschappelijke opmaak bepalen.
Tijdlijn is de representatie van een chronologie op een lijn met data.
Verleden is simpelweg de tijd voor het heden: alle aspecten van het bestaan en gebeurtenissen, klein, groot, opgemerkt of niet voor het nu.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3633 | 2 |
Add new contribution