Samenvatting Het palet van de psychologie (Rigter)
- 11170 reads
Deze begrippenlijst bij 'Het palet van de psychologie' is geschreven instudiejaar 2013-2014.
Deel A |
|
Object | Het studieonderwerp van een wetenschap. |
Prevalentie | De mate waarin een ziekte of stoornis voorkomt |
Lifetimeprevalentie | Hiermee wordt aangegeven hoe groot het deel van een groep mensen is dat ooit in hun leven een bepaalde stoornis heeft gehad dan wel heeft op het moment van het onderzoek. |
Cumulatieve maat | Het berekende percentage door de oude en nieuwe gevallen bij elkaar op te tellen en dat aantal te delen door het aantal van de totale onderzoeksgroep. |
Psychologie | Een wetenschap waarbij zowel het gedrag van mensen wordt bestudeerd als de gevoelens en gedachten die mensen hebben bij het ervaren van hun gedrag en de omstandigheden waarin dat plaatsvindt. |
Gepsychologiseerde wereld | Een wereld waarin de psychologie een sterke weerklank heeft gevonden in de maatschappij. |
Evidence based | Een hulpverleningsmethode is bewezen effectief. |
Doelbeeld | Een morele visie over hoe mensen behoren te zijn. Hiermee sturen we ons eigen handelen aan en beoordelen we het gedrag van anderen. |
Fijnmazige cultuur | Culturen waarbij er minder ruimte is voor het individu en meer ruimte voor groepsbelangen. |
Mechanistische mensbeeld | De mens wordt als een mechanisme gezien, samengesteld uit afzonderlijke onderdelen. |
Organistische mensbeeld | De mens wordt als een groeiend organisme gezien, bestaande als één geheel. |
Personalistische mensbeeld | De nadruk ligt op het unieke karakter van mensen binnen de levende natuur. Ze hebben niet alleen een biologisch maar ook een cultureel leven dat ze niet alleen beïnvloedt maar dat ze ook zelf scheppen. |
Hermeneutisch | Een methode gaat uit van een theoriegeladen waarneming in de hulpverlening. |
AST | De Algemene SysteemTheorie: een metatheorie dat een overkoepelend kader biedt waarbinnen plaats wordt geboden aan zowel de wetenschappen als de uiteenlopende inzichten uit al deze wetenschappen. |
Metatheorie | Een theorie over theorieën. |
Holistische visie | Achter deze visie zit altijd een mensbeeld die de eenheid tussen de mens en de wereld benadrukt. |
Het biopsychosociale model | Hierin worden de verschillende systeemniveaus teruggebracht tot het biologische, het psychische en het sociale. Met dit model wordt aangegeven dat bij psychische stoornissen niet alleen biologische aspecten een rol spelen, maar ook psychische en sociale aspecten. |
|
|
Deel B |
|
Het conflictmodel | Het gedrag van mensen en hun bewuste gedachten worden bepaald door zowel hun onbewuste wensen al door het feit dat ze deze niet accepteren. |
Het bewuste | Dat deel van het ‘psychische’ dat alles omvat wat zich op een bepaald moment bewust afspeelt, zoals herinneren, emoties en gedachten. |
Het voorbewuste | De kennis, emoties etc. die zich niet op een bepaald moment afspelen maar die wel oproepbaar zijn.
|
Het onbewuste | Een niet automatische handeling. Dit zijn vooral cognitieve, emotionele en motivationele processen die we ons niet bewust zijn omdat ze bijvoorbeeld teveel angst oproepen wanneer we ons er wel van bewust zouden zijn. |
Primair proces | Het onbewuste dat alleen wensen en geen waarden en normen kent; het streeft naar lustbevrediging en mijd onlust; het is irrationeel oftewel ongevoelig voor bewuste overwegingen en redenen. |
Secundair proces | Het (voor)bewuste dat gericht is op doelmatigheid; onder de aandacht van het bewuste komen alleen die wensen die rekening houden met de normen van de buitenwereld; het is rationeel oftewel overwegingen over wat wel en niet bereikt kan worden (dit wordt ook wel het realiteitsprincipe genoemd). |
De drifttheorie van freud | Bestaat uit Eros (dat functioneert volgens het lustprincipe) en Thanatos (de agressieve en destructieve driften en de driften die gericht zijn op vermijding van spanning). |
Objectgerichte energie | Die energie die mensen richten op (een beeld van) een object. |
ID | De eerste stap in het ontstaan van een psychische structuur (volgens Freud). Deze is gericht op behoeftebevrediging die veroorzaakt worden door de driften; zijn georiënteerd op een staat van lust; en waarop het primaire proces van toepassing is. |
Ego | De tweede stap in het ontstaan van een psychische structuur (volgens Freud) en staat voor de rede (het gezonde verstand). |
Superego | De derde stap in het ontstaan van een psychische structuur (volgens Freud) en is het geweten. |
Vermaatschappelijken | Hiermee wordt het proces bedoeld waarbij het kind zelf de rol van corrigerende toe-eigent. |
Het Ik-ideaal | Het ideale beeld waaraan iemand wil voldoen. |
Fixatie | Een kind weet (volgens Freud) het conflict onvoldoende op te lossen en blijft steken in een ontwikkelingsfase. |
Regressie | Een kind kan door allerlei oorzaken terugvallen in een eerdere ontwikkelingsfase, ondanks dat het al één of meerdere fasen goed doorlopen heeft. |
De orale fase | In deze fase is de mond is de erogene zone en spelen conflicten zich af rond het thema afhankelijkheid. |
De anale fase | In deze fase is de anus is de erogene zone, spelen conflicten zich af rond het thema autonomie en zelfcontrole en vindt de eerste vorming van het Ego plaats. |
De fallische fase | In deze fase is het geslachtsdeel is de erogene zone. Deze fase gaat over in de oedipale fase. |
De oedipale fase | In deze fase staat het rivaliteitconflict centraal en in de klassieke psychoanalytische theorie wordt deze fase als een kerncomplex gezien. |
De latentiefase | Deze fase is één van emotionele rust en sublimatie van de seksuele interesse. |
De genitale fase | In deze fase staat de ontwikkeling van intieme relaties centraal met iemand van het andere geslacht. |
|
|
Deel C |
|
Neobehavorisme | Gaat uit van de opvatting dat gedrag (R) afhankelijk is van zowel de stimulus uit de omgeving (S) als van de condities in het organisme (O). |
Habituatie | Is gewenningsleren en omvat die prikkels die binnenkomen maar na verloop van tijd als niet meer belangrijk door het organisme worden geregistreerd doordat er gewenning aan deze prikkels is ontstaan. |
Sensitisatie | Het verschijnsel dat een lichte variant van de oorspronkelijke prikkel dezelfde reactie uitlokt. |
Chaining | Hiermee wordt bedoeld dat een leerproces achterstevoren wordt aangeleerd. Dit is van toepassing op bijvoorbeeld zelfstandig leren reizen. |
Tabula Rasa | Mensen komen blanco op de wereld en al het gedrag wordt in de loop der jaren geleerd. |
Stemming | Een permanent aanwezig emotioneel gevoel of toestand die medebepalend is hoe wij onszelf, anderen, de omgeving, verleden en toekomst ervaren. |
Aangeleerde hulpeloosheid | Iemand ondergaat systematisch ervaringen waarin hij leert dat eigen initiatief geen zin heeft. Toont hij wel zijn eigen wil, dan leert hij dat hij onprettige consequenties kan verwachten. |
Het tweefactorenmodel | Dit model stelt dat een fobie ontstaat door klassieke conditionering en blijft bestaan door operante conditionering. |
Dwangstoornis | Een stoornis waarbij angstaanjagende gedachten worden gevolgd door dwanghandelingen. |
Obsessief-compulsieve stoornis | Zie ‘Dwangstoornis’. |
De wet van het effect | Gedrag neemt in frequentie toe als het prettige consequenties oplevert. |
Het ritssluistingeffect | Wordt gedrag in stand gehouden door positieve of negatieve beloning, dan wordt het gedrag van de hulpverlener of opvoeder ook in stand gehouden door (meestal) negatieve beloning. |
Exposure in vivo | Is een exposuretechniek waarbij een patiënt wordt blootgesteld aan de werkelijk stimulus. |
Exposure in vitro | Is een exposuretechniek waarbij een patiënt zich voorstelt dat hij blootgesteld wordt aan de stimulus. |
|
|
Deel D |
|
Centralisme | Een visie waarin het innerlijke van de mens, zoals het bewustzijn, motieven en emoties, centraal worden gesteld. |
Interne dialoog | De interactie tussen denken en voelen. Deze verhouding is verstoort (uit evenwicht) bij iemand met psychische problemen. |
Externe dialoog | De interactie met anderen. Als iemand zichzelf kan zijn in de interactie met anderen, spreekt men van een gezonde, in ontwikkeling zijnde, externe dialoog. |
Dynamische persoonlijkheid | Iemand is in ontwikkeling. In plaats van het ‘zijn’ staat het worden of groeien centraal. |
Onvoorwaardelijke positieve gezindheid | De hulpverlener staat open staat voor de gevoelens en gedachten van de cliënt. |
Empathie | Een actief proces waarin de hulpverlener zijn eigen waarden en zienswijzen opzijschuift om cognitief en emotioneel de ervaringen van een ander te begrijpen. |
Focusing | Een methode ontwikkeld door Gendlin om een cliënt te leren openstaan voor zijn lichamelijke gevoelens. Hierbij gaat het om het toelaten van gevoelens en niet zozeer het denken over gevoelens. |
Positieve psychologie | Het voorkomen van psychische problematiek staat centraal en de nadruk wordt gelegd op innerlijke krachten en het goede in de mens. |
De Gordonmethode | Een praktische toepassing van de rogeriaanse principes. Onvoorwaardelijke acceptatie, actief luisteren en het transparant uiten van boodschappen door de opvoeder staan centraal. |
Gentle teaching | Een praktische toepassing van de rogeriaanse principes. Dominerende of straffende hulpverlening wordt afgewezen en vriendelijkheid en veiligheid staan voorop. |
Validationmethode | Een praktische toepassing van de rogeriaanse principes. Het is een methode van benadering voor familie en personeel van dementiepatiënten en gebaseerd op een positief mensbeeld. |
Persoonlijke effectiviteit | De hulpverlener moet oprecht geloven dat de cliënt zelf het vermogen heeft om een taak of beslissing uit te voeren. |
|
|
Deel E |
|
Personalistische visie | De mens is een actief en creatief wezen dat op grond van informatieverwerking zelf richting geeft aan zijn leven. |
Cognities | Bewerkingen en ontwikkeling van kennis en informatie. |
Cognitief schema | Een innerlijke weergave van een object of situatie welke algemeen of specifiek kan zijn. |
Waarneming | De wisselwerking tussen cognitieve schema’s en de informatie uit de omgeving. |
Semantische geheugen | Het geheugen dat zorgt voor de opslag van algemene kennis, zoals talenkennis, kennis van rekenen en wiskunde, autorijden etc. |
Episodische geheugen | Het geheugen dat zorgt voor de opslag van autobiografische kennis. |
Impliciete geheugenprocessen | Processen waarin we informatie opslaan zonder dit bewust te beseffen. |
Expliciete geheugenprocessen | Processen waarin we informatie bewust opslaan |
Assimilatie | Het proces waarbij nieuwe informatie geïntegreerd wordt in de cognitieve schema’s die iemand al beschikt. |
Accommodatie | Het proces dat nieuwe informatie leidt tot het construeren van een nieuw cognitief schema of tot het bijstellen van een al bestaand schema. |
Persoonlijkheid | Het geheel van die karaktertrekken en gedragingen die kenmerkend zijn voor een individu. |
Attributiestijlen | De manier waarop iemand de waargenomen werkelijkheid oorzakelijk verklaard. |
Sociaalconstructivisme | Benadrukt de inhoud van cognities: hoe iemand betekenis geeft aan zowel interne als externe stimuli is niet geheel individueel bepaald, maar sterk afhankelijk van de cultuur waarbinnen iemand opgroeit. |
Co-constructie | Mensen construeren gezamenlijk de wereld construeren. |
Mindfulness | Een meditatietechniek die zich richt op dat waarvan we ons bewust zijn en niet op dat wat automatische verloopt; zonder een oordeel te hebben over onze gevoelens maar deze er te laten zijn. |
Depressiemodel | Persoonlijke vroegere ervaringen kunnen leiden tot disfunctionele schema’s waardoor nieuwe gebeurtenissen worden geïnterpreteerd met disfunctionele cognities wat resulteert in een disfunctioneel gevoel en gedrag (depressie). |
Overgeneralisatie | Het verschijnsel dat op grond van één of enkele voorvallen een algemene conclusie wordt getrokken. |
Personalisatie | Het verschijnsel dat externe gebeurtenissen door de depressie persoon op zichzelf betrokken worden, terwijl daar geen aanleiding voor is. |
Psycho-educatie | Wanneer voorlichting naast een informerende functie ook een therapeutisch doel heeft. |
Cognitieve psychotherapie | Het juist leren interpreteren van de gekregen informatie door de patiënt. Het is in feite een training waarin geleerd wordt anders aan te kijken tegen lastige en vervelende situaties. |
Grandmodel van de congitieve therapie | Gedachten ontstaan door een situatie, deze gedachten roepen gevoelens op basis van deze gevoelens ontstaat gedrag. |
RET | Rationeel-Emotieve Therapie heeft als uitgangspunt dat mensen niet in de war raken door gebeurtenissen zelf, maar door de manier waarop ze naar die gebeurtenissen kijken en er mee omgaan. |
Het ABC schema van de RET | Staat voor Activatin event (een gebeurtenis die een gedachte uitlokt, Belief system (een uit rationele en irrationele gedachten bestaande systeem) en C voor emotional and behavioral Consequences (van welke consequenties de persoon last heeft) |
Cognitieve prothesen | Aanreiken van een hulpmiddel waardoor de stoornissen minder negatieve effecten hebben. |
ROT | RealiteitsOriëntatieTraining waarbij wordt geprobeerd de patiënt te betrekken bij de realiteit door zijn nog intacte cognitieve functies te stimuleren. |
|
|
Deel F |
|
Systeem | Een samenstel van elementen met bepaalde eigenschappen én de relatie tussen de elementen. |
Totaliteitsbeginsel | Een gezin niet te definiëren is als een optelsom van de kenmerken van de afzonderlijke gezinsleden. Het is een georganiseerd geheel met eigen regels. Elk deel van een systeem verhoudt zich tot de andere delen en een verandering in één deel zal een verandering in alle delen en in het totale systeem veroorzaken. |
Niet-optelbaarheidprincipe | Een systeem dat niet te definiëren is als een optelsom van de onderdelen. |
Niet-eenzijdigheidprincipe | Binnen een systeem zijn er geen eenzijdige relaties. |
Equifinaliteit | Een systeem kan vanuit uiteenlopende begintoestanden eenzelfde eindtoestand bereiken. |
Multifinaliteit | Eenzelfde start kan verschillende eindtoestanden kennen. |
Kalibrering | Het afstellen van een open systeem op een bepaald evenwicht door middel van circulaire feedbackprocessen. |
Trapfunctie | Een open systeem dat overschakelt op een ander evenwicht wanneer de omstandigheden wijzigen. |
Interpunctieprobleem | Wanneer dezelfde werkelijkheid door twee personen verschillend verklaard wordt. |
Sociale perspectieven | De regels in de samenleving: de ideeën over hoe men zich behoort te gedragen en die door grote groepen worden aangehangen. |
Biopsychosociale model | Bij het ontstaan en in stand houden van psychische stoornissen kunnen biologische, psychische en sociale factoren een rol spelen. |
Positief heretiketteren | De oorzaak-gevolgrelatie van het gezin wordt omgedraaid en er wordt een nieuwe interpunctie aangegeven. |
|
|
Deel G |
|
Persoonlijke ruimte | De afstand die dieren van eenzelfde soort in acht nemen om hun onderlinge relaties te regelen. Dit is een onbewust proces en de grenzen van de persoonlijke ruimte zijn onzichtbaar, maar worden zichtbaar wanneer deze geschonden worden. |
Territorium | De ruimten met duidelijke, meestal materieel gemarkeerde, grenzen |
Territorialiteit | Het gedrag en de cognities die mensen en dieren laten zien en die gebaseerd zijn op materiële ruimten die men als eigendom ervaart. Hierbij is onderscheid te maken tussen bezitten en bezetten. |
Place attachment | Mensen ontwikkelen speciale banden met plaatsen die een bijzondere betekenis voor ze hebben. |
Place identity | Een bepaalde ruimte neemt een belangrijke plaats in, in iemands identiteit. |
Territoriaal markeringsgedrag | Een manier van gedragen waarin met behulp van (letterlijke) markeringen een territorium wordt afgebakend. |
Interactionele territoria | Plekken die een individu of groep tijdelijk controleren. |
|
|
Deel H |
|
Slingerbeweging | De theorie neemt in betekenis toe, neemt af om vervolgens weer toe te nemen in betekenis. De slingerbeweging staat in de psychologie en filosofie bekend als het geest-lichaam(mind-body) probleem. |
Mindless psychiatry | Psychiatrie waarbij de geest van minder belang wordt geacht. |
Brainless psychiatry | Psychiatrie waarbij de hersenen geen of een kleine rol spelen. |
Recessieve overerving | Eigenschappen die niet direct terug te zien bij de ouders, bijvoorbeeld blauwe ogen terwijl de ouders beide bruine ogen hebben. |
Dominante overerving | Komt tot uiting in het fenotype, bijvoorbeeld bruine ogen bij ouders die ook bruine ogen hebben. |
Heritability | Hoe groot de invloed van de erfelijke aanleg is. |
Environmentability | Hoe groot de invloed van de omgeving is. |
Sequencen | De benaming voor iemands DNA-structuur. |
Genetic counseling | Het uitleggen aan ouders over de erfelijkheidswetten en over voor- en nadelen van nieuwe technieken. |
Vuren | Het doorgeven van informatie door een zenuwcel. |
Synaps (of synpatische spleet) | De verbinding tussen twee zenuwcellen. |
Axon | De uitloper van een zenuwcel die zenuwcellen over lange afstanden verbinden. Ze liggen vaak in bundels bij elkaar. |
Neurale netwerken | De onderling verbonden cellen bedoeld, bijvoorbeeld in een angstnetwerk, |
Synaptogenese | De dendrieten groeien en zorgen voor contact met andere zenuwcellen. |
Pruning | Het wegsnoeien, na de achtste maand, van synapsen en dendrieten. |
Myelinisatie | Door myeline vergroot het hersengewicht en –volume. |
Plasticiteit van hersenen | Hersenen zijn in staat om functies die verloren zijn gegaan te compenseren en ze zijn enorm gevoelig voor omgevingsinvloeden, zoals gedrag. |
Split-brainpatienten | Patiënten waarbij de verbindingen tussen de twee hersenhelften zijn doorgesneden. |
Neurotransmitters | Chemische stoffen die een rol vervullen bij de prikkeloverdracht tussen de neuronen. |
Neurotransmissie | De overdracht van een elektrisch signaal tussen twee zenuwcellen dankzij neurotransmitters. |
Placebo-effect | Treedt op wanneer een nepmedicijn een heilzaam effect sorteert. |
|
|
Deel J |
|
Monolithisch denken | De strijd voor het gelijk van het eigen gedachtegoed waarbij iemand zich afschermt voor strijdige kennis en andere visies. |
Evidence based-benadering | De vraag welke behandeling, door wie, is het meest effectief voor deze patiënt met dat probleem en onder welke omstandigheden. |
Directieve therapie | Een samenvoeging van inzichten uit de systeemtheorie en de leerpsychologie. |
Eclectisch werken | Een hulpverlener heeft de beschikking over verschillende technieken uit verschillende stromingen en geen enkel referentiekader is per definitie dominant in zijn manier van werken. |
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
6206 |
Add new contribution