Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Collegeaantekeningen Kwalitatief Onderzoek, Communicatiewetenschap, UVA

Hoorcollege 1: Basisprincipes

Kwalitatief onderzoek

Kenmerken:

  1. Goed observeren/luisteren/inleveren

  2. Beginnen met een open mind (zonder vaststaande inzichten)

  3. Er zit iets in van creativiteit: eerste vragen bedenken, analyseren, conclusie etc.

  4. Super veel informatie

  5. Werken met tekst en taal

  6. Je hoopt tot nieuwe inzichten te komen over hoe die wereld in elkaar zit.

Kenmerken kwalitatief onderzoek omschreven in ‘An introduction to qualitative research’ van Flick
 

  1. Passende methoden en theorieën: complexiteit, inzicht in het dagelijks leven, een theorie willen ontwikkelen. Binnen KO kan je kiezen voor interviews of focusgroepen die ook weer moeten passen bij de onderzoeksvraag.

  2. Perspectieven van de participanten en hun diversiteit: je doet onderzoek naar de inzichten van de participanten, hoe zien zij iets. Je wilt juist diversiteit en complexiteit laten zien, dat mensen anders naar dezelfde wereld kijken.

  3. Reflexiviteit van de onderzoeker: reflectie op jezelf als onderzoeker, hoe verandert je eigen mening gedurende het project.

  4. Variatie in benaderingen binnen KO: drie theoretische perspectieven (H7)

  5. Verstehen: Je probeert de persoon te begrijpen van binnenuit door je te inleven.

  6. Beginnen met een case: je begint bij één persoon/groep en je gaat dan steeds vergelijken en een structuur zoeken.

  7. Constructie van de werkelijkheid: als journalist construeer je de werkelijkheid, zoals die er voor jouw uitziet, maar zoveel mogelijk gebaseerd op de realiteit

  8. Tekst als empirisch materiaal: kwalitatief onderzoek gaat over taal, je schrijft het allemaal op als tekst.

     

Het onderliggende wereldbeeld: hoe komen we aan kennis?
Twee verschillende stromingen:

  • Positivisme: Natuurwetenschappen, in de natuur op zoek naar wetten (F, zwaartekracht), observeerbare feiten (zintuigen), hypothesen toetsen, waardevrij en objectief (het maakt niet uit wie het onderzoek doet), meten is erg belangrijk. Het wereldbeeld dat erachter zit is het realisme: er is een werkelijkheid buiten ons die wij kunnen kennen en observeren met onze zintuigen. Onderzoek vanuit deze stroming binnen CW richt zich vaak op media-effecten.

  • Constructivisme: Sociale wetenschappen, wetenschappers maken een reconstructie van de werkelijkheid: een bepaalde interpretatie. Dit is dus voor iedereen anders, je komt niet tot dezelfde resultaten: dit hangt van de onderzoeker af.
    We beginnen met onderzoeksvragen in plaats van hypothesen. We construeren dus kennis. Taal is hierbij een belangrijke factor. Iedereen heeft een eigen interpretatie. Onderzoek vanuit deze stroming binnen CW richt zich vaak op de betekenis van media.

Theoretische perspectieven

  1. Symbolisch interactionisme: individuele ervaringen, subjectieve ervaringen, interactie relaties tussen mensen. Mensen leven samen en interpreteren anderen, Bijvoorbeeld kleding: dit wordt automatisch door mensen geïnterpreteerd (symbolisch). Het gaat om individuele betekenissen.

  2. Etnomethodologie: je gaat kijken hoe de patronen/routines er van bepaalde groepen er uit zien. Hoe ziet het proces eruit wanneer iemand er ontslagen wordt bij de bank bijvoorbeeld. Dit is manifest: iets wat je kan zien.

  3. Structuralisme: de onderliggende culturele structuren. Structuur is latent, want het is niet zichtbaar, maar onderliggend.
     

Begin van een onderzoeksproject

  • Begin je als een Tabula Rasa (onbeschreven blad). Nee, we beginnen niet helemaal open. We beginnen wel met theorieën en onderzoeken die bestaan, maar daar ga je zo open mogelijk mee om. Het zou dom zijn om als tabula rasa met een onderzoek te beginnen, omdat er al een hoop bestaande kennis is.

  • Sensitizing concepts= attenderende begrippen = richtinggevende begrippen. Je moet wel een idee hebben om te kunnen beginnen.

 

Hoorcollege 2: Interviews

1. Onderzoeksdoel en interviewdoel
2. Gesprekstechnieken
3. Formulering van vragen

4. Gastcollege

1. Onderzoeksdoel en interviewdoel
Je probeert je in te leven (verstehen), met een ‘open mind’ het interview in te gaan, de geïnterviewde veel te laten praten en je doel te bereiken. Als interviewer moet je goed weten wat je doel is en alles wat je in je onderzoek doet is om dit doel te bereiken.

Interview guide
Voorbereiding per topic: wat is het doel? Hoe introduceer je het onderwerp? Met welke vraag begin je, dus wat is je initiële vraag?

Evalueren van het verhaal (per topic)

  • Relevant? (past het verhaal bij je doel)

  • Duidelijk? (topic duidelijk? Dan door naar volgende topic)

  • Volledig? (alles verteld)

  • Valide? (waarheidsgetrouw)

-> doorvragen binnen topic. Hou in je hoofd bij welk topic je bent.

Soorten interviews

  1. Gefocust interview: De geïnterviewde wordt blootgesteld aan een stimulus, zoals een film, waarna het interview wordt afgenomen. Er zijn 4 criteria: interviewer mag geen richting bepalen, moet specifieke elementen bevragen, alle aspecten moeten behandeld worden en de geïnterviewde moet zoveel mogelijk persoonlijke en onderbouwde antwoorden geven. Beperkingen: deze criteria kunnen van tevoren niet vastgelegd worden en de nadruk ligt op de beleving van de geïnterviewde (geen objectiviteit).

  2. Semi-gestandaardiseerd interview: op zoek naar subjectieve theorie. In het interview moet deze theorie geconstructureerd worden. Aan de hand van het interview wordt een ‘structure laying technique’ (SLT) opgesteld. In een tweede theorie wordt deze getest, maar een beperking daarvan is dat deze confronterende vragen irritatie kunnen opwekken.

  3. Probleem-gecentreerd interview: Een relevant sociaal probleem wordt onderzocht, door biografisch onderzoek en narratieve/verhalen. Het doel is om een moeilijk onderwerp te verduidelijken. Een beperking is het streven naar diepgang enerzijds en het streven naar het behandelen van zoveel mogelijk onderwerpen anderzijds.

  4. Expert- en elite-interview. Experts in het licht van een bepaald vakgebied bv. verpleegster over haar vakgebied. Elite: status, aan de top hiërarchisch systeem, hoog geplaatst iemand. Een beperking kan zijn dat de expert te weinig weet over zijn vakgebied of bijvoorbeeld afwijkt van het onderwerp.

  5. Etnografisch interview : onderdeel van participerende observatie, veldonderzoek. Beperkingen: interviewguide zorgt voor remmingen tijdens het interview.

  6. Online interview: je kan mensen onderzoeken die iets minder makkelijk te benaderen zijn. Online interviewen kan synchroon (via chatroom) en asynchroon (vragen opsturen via mail) gebeuren. Beperkingen: je moet het doen met de gegevens die de persoon van zichzelf vrijgeeft en je weet niet zeker of de persoon die je denkt te benaderen, wel degene is die antwoord geeft op de vragen.

= semigestructureerde interviews. Het interview is gedeeltelijk gestructureerd, maar de antwoorden niet.

2. Gesprekstechnieken

  • LSD= Luisteren, stilte (samenvatten), doorvragen. Stiltes laten vallen is goed, je wil de persoon niet de hele tijd onderbreken. Samenvatten is een risico, want dat is lastig als een persoon een heel verhaal verteld. Misschien vat jij niet de kern samen. Doorvragen totdat je alle info hebt dat je nodig wilt hebben. Vraag door op wat je wil weten in het licht van de topic en niet het laatste wat iemand heeft gezegd.

  • Ook non-verbaal is heel belangrijk: interesse tonen. In een hoek van 90 graden zitten is het beste.

  • De geïnterviewde en de interviewer zijn samen een team: de geïnterviewde helpt jouw om je doel te bereiken. Je wilt allebei je best doen. Je probeert het samen een goed interview te laten zijn.
     

3. Formulering van vragen
- Open vragen: wie/wat/ waar/ waarom/ hoe/welke /wanneer
- Gesloten en suggestieve vragen: graag vermijden. Suggestieve vraag: jij doet een suggestie die niet door de geïnterviewde is gegeven!

4. Gastcollege Ruigrok NetPanel: kwalitatief onderzoek in de praktijk

Doel

  • Wat is het ‘probleem’ van de opdrachtgever (in-/extern)?

  • Hoe vertaal ik dat naar een onderzoeksvraag?

  • Op welke hoofd- en subvragen wil ik antwoord vinden?

  • Hoe vertaal ik deze vragen naar vragen voor de doelgroep?

  • Topic list

Gesprekstechnieken

  • Open vragen, waardeoordeel komt van de respondent zelf

  • Iets ‘niet weten’ of geen oordeel is ook een uitkomst

  • Aanmoedigen om te praten (herhalen, doorvragen, samenvatten, stiltes)

  • De respondent is leidend, belevingswereld is waarheid, belang ook

  • Eerst polsen wat behoeften zijn en in hoeverre een idee of concept aansluit
     

Usablity/ user experience

  • Observeren en bevragen

  • Thinking aloud protocol (je bent een team met de geïnterviewde, dus denk hardop)

 

Hoorcollege 3: Analyse

1. Kwalitatieve analyse (Flick, H23, 24)
2. Gefundeerde theoriebenadering (H25,28)
3. Software

1. Kwalitatieve analyse

Wat is het doel?
1. Beschrijven: wat zie je?
2. Verklaren: relaties tussen dingen, waarom verschillen mensen
3. Ontwikkelen van een theorie: het ontwikkelen van een theorie is erg van belang, we gaan werken van uit de gefundeerde theorie benadering

Kwalitatieve analyse: wat is het?
Interpreteren en daarna classificeren/structuur zoeken.

De data management bestaat uit tekst.
Er zijn twee basisstrategieën:
1. Coderen
2. Sequential analysis: wel kijken naar volgorde, de volgorde waarin iets in het interview wordt verteld. Voorbeeld daarvan is een conversatie-analyse.

Wat is interpretatie?
Constructionisme, het construeren van een werkelijkheid die jij vanuit een bepaald perspectief ziet. Dit doe je door als onderzoeker de betekenissen van onderzoek deelnemers te interpreteren.

Belangrijkste componenten

  1. Cyclisch onderzoeksproces (HC4)

  2. Constante vergelijking

  3. Theoretische steekproef (HC4)

  4. Theoretische verzadiging (HC4)

  5. Inductie i.p.v. deductie (HC4)

  6. Codes komen voort uit de data

  7. Theorieontwikkeling is het doel (!)

 

2. De Gefundeerde Theorie Benadering (GTB)

GTB: Doel

  • Theorieontwikkeling. Theorie moet gefundeerd zijn in het materiaal. Je ontwikkelt een theorie op basis van de interviews. Er is geen onderzoeksmodel, moet blijken uit hypothese

  • Theorie: een framework dat een (sociaal) fenomeen verklaart door concepten (bouwsteen) en relaties tussen concepten te laten zien

  • Substantieve theorie, veldbetrokken theorie: Theorie zit heel concreet vast aan een bepaalde setting of bepaalde groep.

  • Formele theorie: abstracter, breder toepasbaar en dus minder specifiek voor een bepaalde groep of een bepaalde plaats.

GTB: Stappen

 

  1. Het vinden van een relevant probleem of vraag

  2. Het begin: sensitizing concepts (HC1), richting gevende of attenderende begrippen

  3. Data verzamelen

  4. Analyse: memo’s schrijven

  • Observatie aantekeningen

  • Methodologische aantekeningen: hoe gaat het onderzoek

  • Aantekeningen over hoe theorie zich ontwikkelt

  • Persoonlijke aantekeningen

  1. Analyse: coderen

Onenigheid over coderen: 3 visies
Glaser en Strauss waren de grondleggers van de gefundeerde theoriebenadering

1. Strauss & Corbin:

  1. Open coderen: maken van segmenten en daar dan labels aan hangen. Enerzijds komen deze codes uit de literatuur, maar daarnaast is het super belangrijk dat deze codes aansluiten bij de belevingswereld van geïnterviewde: invivo codes. Zoeken naar variatie.

  2. Axiaal coderen: structuur geven aan assen. In dit figuur staat het fenomeen in het midden. Dan is er een horizontale as die loopt van oorzaken naar gevolgen. De verticale as zegt dat je kan kijken naar de omstandigheden die leiden naar het fenomeen (context) en aan de onderkant staan de strategieën die dat toepassen

  3. Selectief coderen: je gaat naar de kern, ook abstracter. Je hebt eerst de stapel interviews: stap 1 coderen, 2 structuur zoeken in assen en stap 3: wat is nou de kern van het verhaal: the story of the case. Het centrale van wat er aan de hand is.

2. Glaser:
Was het niet meer eens met vroegere vriend Straus over de assen, axiaal coderen. Hij wil meer verbanden, bij assen is er weinig vrijheid. Hij heeft dus problemen met het codeerprogramma, omdat er veel vast ligt. Dit is in contrast met hun eerdere boek over het ontdekken van materiaal.
 

  1. Open coderen

  2. Codeerfamilies -> Alternatief, werken met codeerfamilies. Theoretisch coderen. Er zijn verschillende codeerfamilies. Meer open, je zoekt naar een codeerfamilie dat er bij je onderzoek past.

  3. Selectief coderen

 

3. Charmaz: recent veel geschreven.

  1. Line-by-line analysis – Ook open coderen, maar dan regel voor regel: heel precies zijn.

  2. Focused coding : je gaat op zoek naar structuren, bent meer gefocust.

     

Oplossing voor onenigheid

  • Beginnen met open coderen

  • Daarna meer gestructureerd coderen

  • Constante vergelijking

  • Volgorde is niet altijd 1-2-3

  • Doel = theorie-ontwikkeling

  • Theoretische verzadiging

3. Software
ATLAS.TI -> specifiek ontwikkeld uit de gefundeerde theoriebenadering

Open coderen

  • Denk aan vraagstelling en sensitizing concepts

  • Codes toevoegen aan segmenten

  • Open mind

  • Dichtbij de data

  • Details

Concept-indicator model maken
Eindproduct: concept- indicator model
 

Dimensies

  • Dimensie = eigenschap waarop gevarieerd wordt

  • Uiteinden= waarden op die variabelen

  • Concept= wat wil je verklaren
     

Hoe ontwikkel je het model

  • Denk aan vraagstelling en sensitizing concepts

  • Kies een concept op basis van het open coderen

  • Constante vergelijking van segmenten

  • Op zoek naar dimensies en uiteinden…
     

Een goed concept-indicator model..

  • geeft antwoord op (deel van) vraagstelling

  • is gefundeerd in de data!! (laten zien door citaten)

  • omvat al het materiaal m.b.t. het concept

  • heeft goede benamingen voor concept, dimensies, uiteinden

  • heeft een logische structuur

     

Hoorcollege 4: Onderzoeksproces, kwaliteitscriteria & rapportage

1: Het onderzoeksproces

2: Kwaliteitscriteria

3: Rapportage

 

1. Het onderzoeksproces.

Kwantitatief onderzoek= lineair proces
Het onderzoeksproces bij kwantitatief onderzoek is een lineair proces. Vanuit het theoretisch kader worden er hypotheses gevormd. Begrippen en concepten worden vervolgens geoperationaliseerd. Daarna wordt er een steekproef getrokken en data verzameld. Ten slotte worden deze hypotheses getest, geïnterpreteerd en de validiteit bepaald.

Kwalitatief onderzoek= circulair proces
Bij kwalitatief onderzoek is dat anders. Het onderzoeksproces is een circulair proces/cyclisch proces. Na het vormen van aannames, kom je in de cirkel terecht. Je verzamelt van een bepaalde case (één persoon) data en interpreteert deze. Op grond daarvan kies je wie je erna gaat interviewen, die geselecteerd moet worden in het licht van de theorie die je aan het ontwikkelen bent. Je bent constant de cases aan het vergelijken. Je past je steekproef dus aan op basis van de interpretaties die je tot dan toe hebt. Zo ga je die cirkel door, met als doel een theorie te ontwikkelen.

Theorie is een versie van de werkelijkheid.
In een theorie zie je constructionisme terug, want een theorie is niet dé werkelijkheid, maar een geconstrueerde versie ervan. Wel probeer je een theorie zo goed mogelijk op de werkelijkheid te baseren. Je ziet hier heel erg de gefundeerde theoriebenadering in terug.

Onderzoeksvragen
Je doet kwalitatief onderzoek alleen wanneer het onderzoek bij je onderzoeksvragen past. Het kan zijn dat onderzoeksvragen voortkomen uit nieuwe fenomenen, persoonlijke ervaringen etc. Je begint met vrij algemene vragen en die worden steeds specifieker.

Goede onderzoeksvragen
- Verkennende vragen: Gericht op het verkennen van hoe een ander denkt.
- Beschrijvend: Wat? Waarom? Hoeveel? Wanneer?
- Verklarend: Relaties zoeken en de omstandigheden waardoor iets gebeurd.

Steekproef
Je doet een steekproef om te kunnen generaliseren.

  • In kwantitatief onderzoek wil je generaliseren naar de populatie en trek je een aselecte steekproef uit de populatie. Dit wordt ook wel een statistische steekproef genoemd. Met kwantitatief onderzoek werk je met formele criteria.

  • Bij kwalitatief onderzoek trek je een theoretische steekproef, omdat het doel is om een theorie te ontwikkelen. Je wilt ook iets meer kunnen zeggen dan over het aantal mensen dat je hebt geïnterviewd. Met kwalitatief onderzoek werk je op substantieve kenmerken: een specifiek kenmerk van iemand die je gebruikt om te selecteren. Je onderzoekt bv. eerst iemand die veel tv kijkt, en dan bijvoorbeeld iemand die weinig tv kijkt.
     

Belangrijke begrippen
 

  • Theoretische steekproef (GTB): alles wat je doet in je steekproeftrekking op weg naar een theorie en het selecteren gebeurd dus tijdens het proces.

  • Theoretische verzadiging: wanneer je nog meer onderzoek doet, maar je krijgt geen nieuwe informatie meer. Je weet dus eigenlijk niet van tevoren hoeveel interviews je nodig hebt.

  • Theoretische representativiteit: data is representatief voor theoretisch concept die je representeert. Op grond van je analyse zoek je verder en daarom weet je dus gedurende je project wat voor jou representativiteit is.

  • Analytische inductie: het analyseren van afwijkende of negatieve gevallen. Je bent tijdens het cyclische proces hypotheses aan het ontwikkelen. Je gaat in je steekproef op zoek naar gevallen die jouw hypothese tegenspreken. Analytische inductie is een maatregel wat je kunt doen in het proces. (Inductie: van empirie naar theorie)

  • Doelgerichte steekproef. De term theoretische steekproef komt uit de gefundeerde theoriebenadering. Een andere term die vaak wordt gebruikt is een doelgerichte steekproef: je selecteert mensen tijdens het proces onder het licht van het doel dat je voor ogen hebt. Er zijn een aantal vormen van doelgerichte steekproeven: definition of sampling dimensions forehand, complete collection, theoretical sampling, extreme case sampling, typical case sampling, maximal variation sampling, intensity sampling, critical case sampling, sensitive case sampling, convenience sampling, primary selection and secondary selection.

  • Verschil doelgerichte en theoretische steekproef: er zijn onderzoeken die niet als doel hebben om een theorie te ontwikkelen. Dit wordt dan een doelgerichte steekproef genoemd.

 

2. Kwaliteitscriteria: beoordelen of het onderzoek goed is
 

  • Betrouwbaarheid

  • Validiteit

  • Objectiviteit

 

Problemen bij kwalitatief onderzoek

Kwalitatief onderzoek is…

  • te subjectief

  • niet betrouwbaar, want verschillende onderzoekers komen tot verschillende resultaten

  • je kunt niet generaliseren

 

Twee opties
1. Klassieke criteria overnemen en aanpassen

  • Betrouwbaarheid

  • Validiteit

  • Objectiviteit

2. Alternatieve criteria voor KO

 

1. Klassieke criteria overnemen
 

1) Betrouwbaarheid
Consistentie, bijvoorbeeld het gebruik van 2 verschillende instrumenten en het resultaat moet hetzelfde zijn. Of twee onderzoekers doen hetzelfde onderzoek en moeten op hetzelfde uitkomen. Op verschillende momenten, met verschillende onderzoekers en verschillende meetinstrumenten op hetzelfde resultaat uitkomen.

  • Quixotic reliability: consistent tot dezelfde bevindingen komen.

  • Diachronic reliability: op twee tijdsmomenten meten en tot dezelfde resultaten komen. Bijv. IQ vandaag is hetzelfde als morgen.

  • Synchronic reliability: met verschillende instrumenten tot hetzelfde resultaat komen. Dit is bij kwalitatief onderzoek niet het geval en is een ‘probleem’.

  • Procedural reliability= dependability: deze past wel bij kwalitatief onderzoek. Het onderzoeksproces moet betrouwbaar zijn. Dit wordt ookwel navolgbaarheid genoemd: je moet het onderzoek kunnen volgen. Dit kan gevolg worden als de interviewer bijvoorbeeld een interviewguide aanhoudt, de aantekeningen kunnen gelezen worden, de methode kan gelezen worden etc.
     

2) Validiteit
Terugdenken naar constructionisme. Validiteit is dat mensen construeren en daar een weergave van geven. Mijn constructie als onderzoeker moet zo goed mogelijk gebaseerd zijn van de werkelijkheid.

  • Communicative validation=respondent validation =member check. Het gaat erom dat je checkt bij de respondent of de weergave goed is. Als je iets samenvat in het interview en vraagt of het klopt aan de geïnterviewde. Een groter voorbeeld is het concept-indicator model laten zijn aan respondent en vragen of hij/zij zich daarin kan vinden, of nog iets mist.

  • Procedural validity: het onderzoekproces moet goed zijn, dus er mogen geen fouten in zitten. Als je de hele tijd je mening hebt gegeven tijdens het interview, is dat niet goed voor het onderzoek en de resultaten.

 

3) Objectiviteit
Wordt ook vaak gezegd dat dit niet geld in kwalitatief onderzoek. Ieder mens is subjectief.

 

2. Alternatieve criteria voor KO

1) Credibility: geloofwaarigheid.
Maatregelen om geloofwaardigheid te vergroten:

  • Prolonged engagement: langdurig contact met de mensen die je onderzoekt, zodat je je beter kunt inleven.

  • Peer debriefing: praten met collega onderzoekers over bevindingen, waardoor je je resultaten geloofwaardiger kunt maken, doordat iemand kan zeggen van ‘ik had juist iets anders gevonden’.

  • Analytische inductie: analyse van afwijkende gevallen. Wanneer je geen afwijkende gevallen hebt gevonden, vergroot je je geloofwaardigheid

  • Juiste termen: woorden passen bij de citaten die je gebruikt

  • Communicative validation = member checks: herkennen respondenten zichzelf in het model.
     

(We kunnen niet zeggen of de resultaten waar zijn bij kwalitatief onderzoek, maar we kunnen wel zeggen of het proces goed is gegaan. Daar ligt dan ook meer de nadruk op.)
 

2) Procedural dependability: auditing
Navolgbaarheid, andere term specifiek voor kwalitatief onderzoek. Auditing is dat iemand kan checken of het proces goed is gegaan. Je kan alle stappen nagaan van het proces. Het gebeurt in de praktijk niet veel.
 

3) Criteria voor het evalueren van theorie-ontwikkeling
We moeten specifieke criteria hebben om die theorie ontwikkeling te kunnen beoordelen.

Traditioneel vs alternatief
- Objectivity/confirmability
- Reliability/dependability/auditability
- Internal validity/ credibility/ authenticity
- External validity/ transferability/ fittingness
- Utilization/ application/ action orientation
 

Externe validiteit

Generaliseren = transferability = fittingness. Passen de resultaten ook voor andere mensen (uit een ander land, andere leeftijfsgroepen, een ander medium etc.) Wat is de reikwijdte van je model. Hoe breed kan je het generaliseren inhoudelijk.
 

Maatregelen:

  • Reikwijdte van de studie duidelijk maken: expliciet zeggen voor wie het model geldt (bijv. dit model geldt alleen voor 50 plussers, of zou ook voor jongeren kunnen gelden)

  • Theoretische steekproef: hoe groter de variatie in de steekproef, hoe groter de externe validiteit.

  • Constante vergelijking (HC3)

  • Contrasterende cases en ideaaltype analyse : tegengestelde meningen en protoypes (een tv-verslaafde is een prototype voor alle tv-verslaafden)

  • Analytische inductie: extreme gevallen onderzoeken .
     

Procesevaluatie en kwaliteitsmanagement

  • Deelnemers, kritische lezers en geldschieters

  • Indication: indiceren, kwalitatief onderzoek moet bij onderzoeksvraag passen.

3. Rapportage:

Inleiding

Theorie (sensitizing concepts)

Methode van Onderzoek

Resultaten

Conclusie

 

Hoorcollege 5: Focusgroepen en participerende observatie

 

1. Focusgroepen

 

Wat zijn focusgroepen?

  • Groepsinterviews: dot wordt omschreven door onderzoeker Petten. Het is een interview en daarbij is interactie tussen de personen niet belangrijk.

  • Groepsdiscussie: mensen bij elkaar zetten voor de interactie en discussie. Overlapt heel erg met focusgroepen. Deze term wordt vooral door Duitse onderzoekers gebruikt

  • Focusgroepen: Overlapt met groepsdiscussie, maar deze term wordt vooral gebruikt voor marketingdoeleinden. Bij dit vak wordt deze term gebruikt, waarbij de nadruk ligt op groepsinteractie.

  • Online focusgroepen

Waarom kies je voor een focusgroep? Bijvoorbeeld bij een nieuw onderzoeksveld waarvan je wil kijken wat de reacties daarop zijn, maar ook bijvoorbeeld hypotheses opstellen. Dit geldt ook voor individuele interviews. Maar waarom dan een focusgroep en geen individuele interviews? Je wilt juist een groep onderzoeken, dus niet omdat het makkelijk is om een hele groep tegelijk te individuen. Je wilt juist weten hoe een groep tot een mening vormt (constructionisme). Als je eigen ervaringen wilt weten dan kan je beter individuele interviews houden. Als je dit doet om culturen te vergelijken, dan is ook een focusgroep geschikt. De keuze voor focusgroepen hangt af van de onderzoeksvraag.
 

Het onderzoeksproces en sensitizing concepts
Dit is hetzelfde als bij individuele interviews.

Interviewguide/interviewtechnieken

  • Groepsdynamica: mensen reageren op elkaar. De interviewer is de moderator en heeft de taak om het interview goed te laten leiden.

  • Projectieve technieken/elicitatietechnieken: dat je mensen iets laat doen, bijvoorbeeld foto’s sorteren etc.

Steekproef

  • Natuurlijke groepen vs kunstmatige groepen
    Natuurlijke groepen zijn groepen die buiten onderzoek ook een echte groep zijn. Voordeel: interne validiteit is hoger, grotere kans dat er een goede weergave is van het fenomeen zoals dit normaal plaats vindt. Praktisch voordeel: je kan natuurlijke groepen makkelijker selecteren. Nadeel: betrouwbaarheid (navolgbaarheid) is minder, omdat mensen elkaar al goed kennen en sommige dingen voor elkaar zo duidelijk zijn, dat het voor anderen niet makkelijk te volgen is. Kunstmatige groep: bestaat niet in het echt en is in elkaar gezet voor het onderzoek.

  • Homogene groepen vs heterogene groepen

Homogene groep: mensen die hetzelfde zijn op dimensies die gerelateerd zijn aan de onderzoeksvraag. Voordeel: je kunt de groepen makkelijk vergelijken
Heterogene groep: mensen zijn verschillend op de kenmerken die gerelateerd zijn aan de onderzoeksvraag. Voordeel: meer interactie, omdat de mensen meer verschillen.
 

Analyse
De analyse eenheid is de groep. Er zijn twee basisstrategieën:

  1. Coderen

  2. Sequential analysis (van a tot z), navolgbaarheid is moeilijker bij focusgroepen
     

2. Focusgroepen Gastcollege BL
Leren kijken door een andere bril. De wereld kunnen begrijpen vanuit een ander perspectief. Je verplaatsen in personen, omdat je altijd meer leert, daar waar ‘het’ gebeurt. Op het moment dat je echt met mensen gaat praten, kom je tot meer inzichten. Je moet echt de context induiken.
Je moet zien, horen en voelen. Met interactie help je elkaar verder. Een gesprek begint algemeen en verloopt in een trechtervorm. Bijvoorbeeld: Algemeen starten, categorie verkennen – gebruik en gewoontes- merken in de categorie – etc. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van projectieve technieken: op een onbewuste manier mensen na te laten denken. Dit kan gebeuren door bijvoorbeeld mensen bepaalde afbeeldingen te laten kiezen die ze associëren met een bepaald merk.

3. Participerende observatie
Observatie is in de pure vorm van een extern perspectief, je zintuigen gebruiken, maar je nog n Er zijn verschillende vormen van observatie. Pure vorm doen wij niet. Wij doen: participerende observatie: ‘A field strategy that simultaneously combines document analysis, interviewing of respondents and informants, direct participation and observation and introspection (p. 312)’. Hierbij is het Interne perspectief heel belangrijk: verstehen, het dagelijks leven begrijpen.

Etnografie
Etnografie is een onderzoeksproces waarin je participeert en observeert. Gaat ook heel erg over opschrijven daarvan, dus daarin gaat het iets verder dan observerende participatie. De nadruk ligt meer op het proces van het onderzoeksproces.

Het onderzoeksproces en sensitizing concepts

  • Open versus gesloten veld: open is bijvoorbeeld een cafe’tje en NOS is een gesloten veld. Je kunt niet zomaar toegang krijgen tot het veld bij NOS.

  • Onderzoeker als professionele vreemdeling: je komt binnen als buitenstaander en alles is nieuws dus je ziet routines beter. Het nadeel is dat er ook interne kennis is die je pas na heel lang door hebt.
     

Dataverzameling: 4 rollen

  1. Complete participant: volledige deelnemer, zeggen dat je journalist bent. Je komt erbij dat je ook daar gaat werken. Dit is onethisch want je komt niet werken, maar je bent onderzoeker. Je liegt over wat je komt doen.

  2. Participant als observator: nadruk op participant. Belangrijk inleven in groepen

  3. Observator als participant: nadruk op observator

  4. Complete observator: je neemt alleen maar waar en neemt niet deel aan de situatie. Minder ideaal omdat je je niet kan inleven.

 

  • Field notes: veldaantekeningen. Heb je hier veel meer nodig. Veel gaat over taal. Dit is je materiaal en is belangrijk.

  • Protocol sheets, observatie protocollen= veel meer structuur

Steekproef
Je kunt veel meer keuzes maken. Je moet eerst situaties/cases/organisaties selecteren en dan pas individuen. Daarnaast moet je rekening houden met tijd en documenten.

Analyse: Twee basisstrategieën
Coderen is erg belangrijk, want er moet orde aangebracht worden. Er is enorm veel materiaal. Het doel is om structuren te ontdekken. Betrouwbaarheid is moeilijker bij participerende observatie dan bij individuele interviews.

Hoorcollege 6: Kwalitatieve inhoudsanalyse

Kwalitatieve inhoudsanalyse vs kwantitatieve inhoudsanalyse

  • Kenmerken kwalitatieve inhoudsanalyse: doel begint vaak met hoe..?, het is kleinschalig, er wordt een theoretische (of doelgerichte) steekproef gedaan, de onderzoekers doen analyse, maken een topiclijst en doen aan open coderen, ze maken een constante vergelijking en er zijn diverse maatregelen om het zo een goed mogelijk onderzoek te laten zijn.

  • Kenmerken kwantitatieve inhoudsanalyse: doel is het achterhalen van bepaalde hoeveelheden, het is grootschalig, er wordt een random steekproef gedaan, je maakt gebruik van codeurs en codeurtraining, het coderen gebeurt vanuit gesloten instrument, er wordt een statische analyse gedaan en intercodeurbetrouwbaarheid is belangrijk.

Wat is kwalitatieve inhoudsanalyse?
Een kwalitatieve inhoudsanalyse is het reconstrueren van latente betekenisstructuren in mediamateriaal. Je bent op zoek naar culturele betekenissen die niet zichtbaar zijn. Dit sluit aan bij het structuralisme.

Basisprincipes kwalitatief onderzoek doel van het onderzoek en onderzoeksvrage
Ook bij deze manier van kwalitatief onderzoek werken we vanuit het constructionisme. Mensen interacteren en we kijken hoe ze dat doen. Films zijn een onderdeel van de sociale interactie die wij in de maatschappij hebben. Films zijn een reflectie van onze maatschappij. Ze zijn dus niet alleen entertainment, maar ze laten zien wat er leeft in de maatschappij. Met zijn allen construeren wij een werkelijkheid en films zijn reflecties hiervan. We willen achter de normen en waarden van onze samenlevingkomen. Documenten worden niet gezien als een feitelijke weergave van een fenomeen, maar een constructie, een weergave van de werkelijkheid. Het hele idee van constructionisme zit hierin, omdat het films en documenten versies van de werkelijkheid zijn. Je doet alleen een kwalitatieve inhoudsanalyse, wanneer je onderzoeksvraag echt gaat over het mediamateriaal de vraag gaat altijd over ‘hoe…’

Onderzoeksproces en sensitizing concepts
Het onderzoeksproces is hetzelfde bij ander kwalitatief onderzoek. Je begint ook gewoon met sensitizing concepts, oftewel frames. Je doet dus een inductieve framing analyse. Het begint bij het verzamelen van het empirisch materiaal (in dit geval mediamateriaal), dan ga je coderen en dan kom je bij je resultaten.

Steekproef
Steekproeftrekking:

  1. Beschrijf eerste stap

  2. Beschrijf vervolgstappen

  3. Beschrijf de afronding
     

Bij een analyse van series kan je niet alle afleveringen van alle seizoenen analyseren, dus je neemt een steekproef. Hoe ga je dat doen? Geef de overwegingen die daarbij een rol spelen en geef een specifiek voorbeeld. Je zoekt scenes die representatief zijn voor het fenomeen dat je onderzoekt. Vervolgens schrijf je je antwoord op. In de vervolgstappen ga je op basis van de analyse/het coderen beslissen wat de volgende scenes zijn. Je zoekt naar variatie. Je bent op zoek naar tegengestelde frames. Je doet dus een doelgerichte steekproef. Wanneer het doel theorie of concept-indicator model is, dan is het een theoretische steekproef. Je begint met de afronding van je steekproef, bij theoretische verzadiging: je doel is dan bereikt. Er is sprake van theoretische verzadiging wanneer je geen nieuwe frames meer kan vinden.

Analyse
1. Coderen
2. Sequential: van a tot z, hoe ontwikkelen verhaallijnen zich. Deze manier van analyseren kan je ook toepassen bij een kwalitatieve inhoudsanalyse. Je gaat open coderen en een concept-indicatormodel maken.

Kwaliteitscriteria
Navolgbaarheid: latente variabelen worden afgeleid uit manifeste variabelen, waardoor het navolgbaar is. Geloofbaarheid en externe validiteit kan je zelf beoordelen. Zou het ook voor andere situaties gelden en vindt je dat het geloofbaar is?

Mogelijk vervolgonderzoek
Kwantitatief: hoe vaak komen de frames voor in (..). Je vervolgt het onderzoek dus met een kwantitatieve analyse.

Maatregelen ter bevordering van de betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid en navolgbaarheid zijn hier weer iets makkelijker dan bij bijvoorbeeld participerende observatie, want als onderzoeker heb je geen invloed op het mediamateriaal. Bij kwantitatieve inhoudsanalyse moet je juist hetzelfde coderen, maar hier werk je niet met intercodeurbetrouwbaarheid.

Maatregelen ter bevordering van interne validiteit: zo goed mogelijke weergave van wat je onderzoekt

  • Peer debriefing: praten met collega’s

  • Analytische inductie

  • Thick description: goed beschrijven van de data, dus in dit geval mediamateriaal
     

Maatregelen ter bevordering van externe validiteit
Transferability: zijn onze resultaten ook van toepassing in andere gebieden, situaties. Hoe meer frames, hoe groter de reikwijdte. Het interpreteren van reikwijdte gebeurt door het te beschrijven.

Hoofdstukken Flick: visuele data en documenten als data

Filmanalyse
Films zijn constructies van de werkelijkheid. Denzin maakt onderscheidt tussen realistic and subversive readings. Hij maakt ook gebruik van de term structured microananalyse.

  • Realistic readings zijn weergaves van de werkelijkheid. Er wordt er dan vanuit gegaan dat de werkelijkheid buiten ons bestaan en die kan je objectief bestuderen: realisme.

  • Subversive readings is ondermijnend. Je kan dingen op verschillende manieren interpreteren. De maker en de kijker kunnen verschillende interpretaties hebben. Wij als onderzoeker gaan van subversive readings uit.

  • Structured microanalyses: hoe ontwikkelen verhalen zich, het analyseren van filmmateriaal. Scene voor scene bekijken hoe iets zich ontwikkeld. Heel precies.
     

Foto’s en video’s
Het gebruik van foto’s en video’s is breder dan alleen kwalitatieve inhoudsanalyse. Je kunt bijvoorbeeld foto’s gebruiken bij interviews. Je kunt ook photo elication interviews afnemen: aan de hand van foto’s een interview voeren. Video’s kan je ook gebruiken bij observatie. Wanneer dit alleen vanuit een extern perspectief is, kan je ook video’ opnames gebruiken.

Documenten als data
Geschreven documenten zijn artefacten volgens een bepaald format. Voorbeelden zijn notulen, dossiers etc. Scott maakt onderscheid tussen 12 soorten documenten. De eerste dimensie is horizontaal. Die gaat over door wie het document wordt geproduceerd: persoonlijk, officieel (privé) en officieel (staat). De tweede dimensie is verticale dimensie en dat gaat over wie er toegang heeft: gesloten, beperkt, archief en openbaar. Er zijn dus 3x4=12 soorten. Scott benoemde ook nog criteria waarop je documenten kunt beoordelen. De vier criteria zijn:

  1. Authenticity (is het de orginele tekst, onvervalst)

  2. Credibility (is het een juiste weergave, vrij van fouten)

  3. Representativeness ( is het een typisch voorbeeld of wordt aangegeven hoe typisch het is)

  4. Meaning (betekenis: je kunt een document beoordelen op de betekenis van maker, lezer, of het onderwerp van het document)
     

Online pagina’s

Intertekstualiteit is het verwijzen in een document/film naar andere documenten en films. In documenten online staan er fysieke links naar andere pagina’s. Daarom zijn online pagina’s moeilijker te analyseren zijn, want je weet niet wat er precies bij de pagina hoort.

Hoorcollege 7: Triangulatie, mixed method, ethiek & toekomst

1. Triangulatie (combinatie)

Vier vormen:

  1. Datatriangulatie: combineren van databronnen. Je combineert verschillende data van verschillende tijdsmomenten, plaatsen of personen.

  2. Onderzoekerstriangulatie: verschillende onderzoekers in één project. De reden dat je dit doet is dat iedereen een eigen bias (mening) heeft en doordat je samenwerkt kan je de bias van elkaar zien en kun je hier iets mee doen. Je vergelijkt het werk van elkaar en werkt samen, om tot betere inzichten te komen, omdat je bias minder wordt.

  3. Theoretische triangulatie: het combineren van verschillende theoretische invalshoeken die je gebruikt om naar data te kijken om naar betere inzichten te komen.

  4. Methodologische triangulatie: het combineren van onderzoeksmethoden, bijvoorbeeld binnen kwalitatief onderzoek 2 verschillende methoden gebruiken (within methods) of kwalitatief en kwantitatief onderzoek combineren (between methods)

Vier stappen

  1. Ga je triangulatie uitvoeren? Is het zinvol voor jouw onderzoeksvraag?

  2. Triangulatie inpassen in design, in je ontwerp. Hoe ga ik triangulatie uitvoeren? Nadenken over steekproef.

  3. Je bent data aan het uitvoeren en je gebruikt triangulatie.

  4. Je gebruikt triangulatie in het analyseren, het combineren van open coderen en sequential analysis. Je moet daarna de verschillende analyses met elkaar vergelijken. Doe je dit op vergelijking van single cases of op het niveau van de twee steekproeven in het geheel?

Drie mogelijke resultaten

  1. Converging findings: de resultaten zijn convergerend en leiden tot hetzelfde. In termen van tijd en geld, als je tot dezelfde resultaten komt, had je eigenlijk niet 2 vormen onderzoek hoeven doen.

  2. Complementary findings: resultaten zijn complementerend, ze zijn aanvullend. De onderzoeken zijn op verschillende niveaus en de resultaten vullen elkaar aan: dit is waarom je triangulatie doet. Deze uitkomst wil je graag.

  3. Contradictory findings: de resultaten spreken elkaar tegen. Je gaat op zoek naar de theoretische verklaring, waarom de resultaten tegenstellend zijn. Je moet zeggen dat deze uitkomst interessant is en op zoek naar een verklaring voor deze tegenstrijdigheid.

Maatregelen ter bevordering van betrouwbaarheid

Triangulatie is een maatregel om de betrouwbaarheid, oftewel navolgbaarheid te vergroten. Met name onderzoekerstriangulatie is hierbij van belang. Omdat je met elkaar overlegt wordt de navolgbaarheid groter. Het overlapt een beetje met peer debriefing, maar bij onderzoekerstriangulatie gaat het vooral over onderzoekers die overleggen binnen één project.

Maatregelen ter bevordering van de interne validiteit: is het onderzoek een geloofwaardige weergave van de werkelijkheid.

Triangulatie leidt tot nog een betere fundering van je resultaten. Onderzoekerstriangulatie zorgt ervoor dat je onderzoek een betere weergave is van de realiteit, omdat je overlegt. Theoretische triangulatie is dat ook door verschillende theoretische invalshoeken de interne validiteit hoger is, omdat je de werkelijkheid beter weergeeft. Ook methodologische triangulatie: door meerdere methodes zijn je resultaten een betere weergave.

Maatregelen ter bevordering van de externe validiteit

Alle vier de vormen van triangulatie bevorderen de externe validiteit, dus de reikwijdte van het onderzoek. Door data triangulatie, is de reikwijdte van het onderzoek groter.

Onderzoekerstriangulatie: overleggen, denk je dat dit ook geldt voor?

Theoretische triangulatie: ook reikwijdte vergroten

Methodologische triangulatie: verschillende niveaus, ook reikwijdte groter

2. Mixed method: kwalitatief en kwantitatief

  • Vroeger: paradigmaoorlog. Epistemologie: kennisleer, hoe komen wij tot wetenschappelijke kennis. Positivisme: er is een werkelijkheid buiten ons waar we achter kunnen komen. Constructionisme: we construeren zelf een sociale werkelijkheid. In de vorige eeuw waren deze twee wereldbeelden met elkaar in oorlog.

  • Nu: keuze voor kwalitatief of kwantitatief hangt af van de onderzoeksvraag. De kloof tussen de twee wereldbeelden is een stuk kleiner geworden. Er zijn nog wel wetenschappers die denken dat één manier van onderzoek doen beter is.

  • Vele onderzoekers denken inmiddels wel dat het goed is om deze vormen te combineren: mixed method.

Vijf manieren om kwalitatief en kwantitatief te combineren:

  1. Het combineren binnen één design, project (triangulatie!) Voorbeeld: je begint met kwalitatief onderzoek als verkennend onderzoek en doet vervolgens kwantitatief onderzoek om te kijken hoe vaak dit voorkomt. Vervolgens kun je weer kwalitatief onderzoek om meer diepgang te geven aan deze resultaten.

  2. Combineren van data: je doet bijvoorbeeld kwalitatief onderzoek, maar presenteer je als kwantitatief onderzoek, dus je geeft cijfers, of andersom. Is moeilijk, onmogelijk of niet wenselijk.

  3. Combineren van methoden: binnen één design. Je doet kwantitatief onderzoek en doet daarbinnen ook iets kwalitatiefs, bijvoorbeeld een open vraag, of andersom. Komt niet zo heel veel voor, maar kan wel.

  4. Verbinden van resultaten: de uitkomsten van kwalitatief onderzoek vergelijken met kwantitatief onderzoek, weer 3 soorten resultaten: converging, complementary of contradictionary results. Je wilt juist complementary, aanvullende resultaten of tegenstellende resultaten.

  5. Kwaliteitscriteria kwantitatief toepassen op kwalitatief: dit gebeurt vaak impliciet, je plakt de kwaliteitscriteria van kwantitatief zonder aanpassingen op kwalitatief onderzoek, wat niet werkt. Het werkt wel als je ze aanpast.

Kritische reflectie: je kan kwalitatief en kwantitatief onderzoek zoals hierboven is aangegeven combineren, maar je moet hier wel kritisch op zijn, het kan niet altijd.

3. Ethiek

  • Ethische code: regels die op papier staan, hoe onderzoekers zich moeten gedragen en hoe onderzoekers de respondenten moeten informeren

    • Non-maleficience: geen schade opleveren aan geïnterviewde

    • Beneficience: je moet je als onderzoeker goed gedragen en het moet de geinterviewde iets goeds opleveren

    • Autonomie: je moet respecteren dat iedereen anders is en degene mag ervoor kiezen om te stoppen

    • Rechtvaardigheid: je moet iedereen gelijk behandelen

  • Ethische comissie: onderzoeksvoorstellen gaan naar de comissie en die beoordeelt deze

  • Informed consent: mensen moeten akkoord geven van deelname. Je moet ze dit laten lezen en ze het laten snappen

  • Schade voor deelnemers beperken: je behandelt het materiaal anoniem en gaat netjes om met materiaal.

  • Recht doen aan deelnemers: recht doen aan wat iemand heeft verteld en dit netjes doen dus niet beledigend. Je probeert iemand zijn verhaal zo goed mogelijk naar voren te brengen

  • Vertrouwelijkheid/anonimiteit: uitleggen dat je vertrouwelijk en netjes met het materiaal omgaat, vaak vragen of de persoon het even naleest zodat hij/zij ermee kan instemmen.

Dit is toe te passen binnen de vier dataverzamelingsmethoden (ook online). In principe mag je alles analyseren dat ook online is, maar in praktijk is dit wel iets anders, want het moet wel ethisch zijn.

4. Kwalitatief onderzoek en de toekomst

De drie theoretische perspectieven

  • Symbolisch interactionisme

  • Etnomethodologie

  • Structuralisme

Scholen binnen KO

  • Gefundeerde theoriebenadering

  • Etnomethodologie: discours analyse, genre analyse, conversatie analyse

  • Etnografie

  • Narratieve analyse en biografisch onderzoek: gaat over levensverhalen

Methodologische trends

  • Online onderzoek

  • Software: werken met sofware wordt steeds populairder

  • Mixed method: vroeger tegenstrijdig, maar nu steeds vaker combinaties

Onderzoek aanleren is moeilijk, want het is heterogeen. Minder overeenstemming over kwalitatief onderzoek. Aan de ene kant zijn er wel technieken die je aan kan leren, maar het heeft ook heel erg met een attitude te maken. Als je echt oprecht geïnteresseerd bent in het onderzoek, geeft dit andere resultaten dan wanneer je dit niet bent. De discussie die eronder ligt is dus of kwalitatief een kunst is (iets creatiefs) of toch een methode (iets wetenschappelijks). Je ziet eigenlijk beide terug in kwalitatief onderzoek. Creativiteit speelt ook een grote rol, je eigen invulling zit daarin

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Statistics
2040 1