Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Proef/oefen tentamen 27 maart 2013, vragen en antwoorden
Open vragen
1 Hoe beantwoorden Tyler & Darley de vraag waarom mensen zich aan het recht houden?
Tyler & Darley betogen dat wetgeving (althans ‘the exercise of legal authority’ in een ‘law-abiding society’) meestal op een of meer van de volgende pijlers berust:
-afschrikking (deterrence)
- moraliteit (morality)
- legitimiteit (legitimacy)
Repressie en sanctie(dreiging) spelen een rol, maar de overwegingen van mensen om in te stemmen met rechtsregels en te handelen conform rechtsregels zijn veel meer gelegen in hun eigen morele oordeel over de wenselijkheid van het gedrag dat de wetgever poogt te reguleren. Verder is een factor de acceptatie van de bevoegdheid van politiek en justitiele autoriteiten om geboden en verboden in te stellen, m.a.w. de erkenning van de legitimiteit van deze autoriteiten.
2 Faure beschrijft n zijn tekst rechtseconomische argumenten die pleiten voor en tegen de vergoeding van immateriële schade in het aansprakelijkheidsrecht. Noem die argumenten.
Rechtseconomische argumenten pro vergoeding van immateriële schade:
1 Met het oog op optimale preventie moeten alle kosten bij de schadeveroorzaker in rekening worden gebracht. Rechtseconomen stellen kosten vast op basis van de vraag wat mensen bereid zouden zijn om te betalen om schade te voorkomen. Dit impliceert dat ook immateriële schade moet worden vergoed.
2 Alternatief voor achterblijvende claimbereidheid
Argumenten contra vergoeding van van immateriële schade:
1 De immateriële schade is lastig vast te stellen, brengt daarom hoge administratiekosten met zich mee
2 Subjectief en moeilijk bepaalbaar. Potentiële schadeveroorzakers kunnen moeilijk op deze kosten anticiperen (berekenen).
3 In het geval van bilaterale ongevallen kan het ertoe leiden dat slachtoffers onvoldoende prikkels krijgen om voorzichtigheid te betrachten met het oog op het voorkomen van schade. Het slachtoffer ontvangt immers een genereuze schadevergoeding indien ook immateriële schade vergoed wordt.
4 Het optimal insurance-argument waarin de gedachte besloten ligt dat potentiële slachtoffers doorgaans geen behoefte hebben aan een dergelijke vergoeding. Dit kan bijvoorbeeld afgeleid worden uit de afwezigheid van verzekeringen van immateriële schade. Op basis van de veronderstelling dat potentiële slachtoffers uiteindelijk zelf de lasten van dergelijke vergoedingen moeten dragen, is het niet raadzaam hen te erplichten zich tegen betaling van een dergelijke vergoeding te verzekeren.
3
a Wat houdt de 'responsive regulation theory' in?
b Welke empirische bezwaren brengen Mascini en Van Wijk tegen deze theorie in?
a Op ‘responsive regulation-theory’gefundeerde handhaving houdt in dat bij de handhaving van het recht rekening dient te worden gehouden met de gevolgen die daarvan te voorzien zijn in de praktijk. De interpretatie van de regels dient te worden afgestemd op de specifieke context waarin ze wordt toegepast, daarbij wordt afhankelijk van de omstandigheden gebruik gemaakt van overreding danwel bestraffing. Handhavingsinstanties dienen bij de keuze van hun benadering (overredend of bestraffend) rekening te houden met de motieven en mogelijkheden tot regelnaleving van normadressaten.
b. Mascini en Van Wijk brengen de volgende empirische bezwaren tegen deze theorie naar voren:
Ten eerste kunnen de motieven van de aan handhaving onderworpenen niet objectief vastgesteld worden. Uit onderzoek blijkt dat er tussen teams en tussen individuele controleurs verschillen zijn die voortvloeien uit het subjectieve karakter van die motieven. Ten tweede zijn er in de praktijk veel factoren die controleurs belemmeren de meest geschikte handhavingsstijl toe te passen. Zo spelen bijvoorbeeld taalhandicaps van de gecontroleerden een frustrerende rol. Ten derde komen de controleurs in ogen van de gecontroleerden heel anders over dan zij zelf verwachten. Zij hebben de perverse effecten van hun stijl niet in de hand.
4 Beantwoord de volgende drie subvragen met behulp van onderstaande tabel.
a. Welke bezwaren worden vaak ingebracht tegen mediation?
b. Aan die bezwaren liggen volgens Menkel-Meadow vaak ongefundeerde veronderstellingen ten grondslag, welke?
c. Wat stelt Menkel-Meadow daar tegenover?
a. bezwaren b. veronderstellingen c. visie Menkel-Meadow
Schikkingen leiden tot bloedeloze compromissen (split-the-difference divisions)
- mensen hechten dezelfde waarde aan dingen
- met een schikking instemmen impliceert dat je iets opgeeft
- Schikkingen hoeven er geenszins toe te leiden dat partijen iets 'op moeten geven';
het conflict kan ruimer worden beschouwd, waarbij rekening kan worden gehouden met de belangen van betrokkenen (ook belangen die niet op geldwaarde kunnen worden geschat)
- Ook split-the-difference oplossingen zijn soms principieel beter dan binaire 'win-lose' resultaten van rechtspraak, zij gaan immers uit van het principe van gelijke verdeling. Bovendien: waarom zouden partijen er anders mee instemmen?
principiële overwegingen spelen geen rol Rechtsregels zijn te allen tijde correct en rechtvaardig en zijn de enige meetlat waartegen beslissingen moeten worden afgemeten
- Niet altijd biedt het recht de beste oplossingen; soms wordt zelfs het recht aangepast n.a.v. de schikkingspraktijk (vgl. in Nederland het ouderschapsplan);
- De schikkingspraktijk laat zien dat behalve juridische, ook andere overwegingen voor
partijen van belang zijn, bijv. algemeen morele overwegingen. Bij schikkingen spelen dus principiële overwegingen wel degelijk een rol, alleen zijn die niet altijd juridisch van aard
- veel schikkingen vinden niet alleen plaats in 'the shadow of law', maar ook 'in the shadow of the courthouse'; als mediation mislukt kunnen partijen alsnog een beroep doen op de rechter; recht speelt m.a.w. op de achtergrond altijd een rol In de schikkingspraktijk spelen precedenten geen rol Te veel schikkingen beperkt de rechtsvorming
- “Who ‘owns’ the precedent?”;
“Whose dispute is it, anyway?”
- Precedenten spelen wel degelijk een rol
Schikkingen onttrekken zich aan de openbaarheid; dat is ondemocratisch Derden hebben belang bij een open proces van feitenvaststelling en onderzoek; hun belangen mogen voor die van individuele partijen gesteld worden. Het is juist ondemocratisch en schadelijk om te stellen dat alle geschillen in de openbaarheid moeten worden beslecht. Veel geschillen zouden dan niet naar buiten komen, denk ook maar aan zaken m.b.t. seksueel misbruik of laster; Het is moeilijk aan te nemen waarom het democratischer zou zijn om de behandeling van geschillen in de handen van professionals te leggen i.p.v. die van de partijen zelf. In de schikkingspraktijk kan machtsongelijkheid tussen partijen niet gecorrigeerd worden Rechtsregels corrigeren machtsongelijkheid In juridische procedures speelt machtsongelijkheid een rol. Juist mediators die meerdere aspecten van de zaak waarderen zijn in staat machtsongelijkheid te corrigeren
5 Wat bedoelt Derksen als hij zegt dat het bewijsmateriaal moet discrimineren? Besteed in je antwoord aandacht aan de termen verifiëren en falsifiëren.
Mensen hebben de neiging om zich tevreden te stellen met bewijsmateriaal dat een passende verklaring biedt voor een verschijnsel. Derksen stelt daarom dat bewijsmateriaal moet discrimineren (onderscheiden): het moet niet alleen de eigen theorie onderbouwen, maar tevens concurrerende theorieën ontkrachten die óók een verklaring voor het verschijnsel bieden. In dit kader wordt wel Popper’s falsificatietheorie aangehaald, die erop neerkomt dat waarheidsvinding in de moderne wetenschapsbeoefening inhoudt dat theorieën niet moeten worden geverifieerd, maar dat ze juist onderuit moeten worden gehaald (gefalsifieerd). Hoe minder dat lukt, des te sterker de theorie. Vergelijk Popper’s voorbeeld van de stelling dat er slechts witte zwanen bestaan. Op grond van het falsificatievereiste dienen wij op zoek te gaan naar een anderskleurige zwaan om bovengenoemde stelling te ontkrachten. Als dat steeds maar niet lukt, dan hebben we een
belangrijke aanwijzing dat de stelling juist is. Derksen merkt op dat in het strafrecht niet afgezien moet worden van verificatie, omdat het in het trafrecht niet gaat om algemeenheden, maar om casuïstiek. Zo moet, in Derksens voorbeeld, het vermoeden dat Jan M. een moord heeft gepleegd, worden geverifieerd. Dit kan door te controleren
waar Jan was op het tijdstip van de moord, of hij een motief heeft, of er D N A-sporen van Jan zijn aangetroffen op het slachtoffer, etc. Maar zoals gezegd moeten bewijsmiddelen discrimineren om van waarde te zijn, dat wil zeggen tot een bewezenverklaring te komen.
Casus
Het is wel vaker de schuld van de patiënt
Frederiek Weeda
NRC Handelsblad 9 maart 2012
De zorgkosten stijgen. Dus waarom solidair zijn met mensen die hun gezondheid zelf schaden? Maar wat dan met roken? Onveilige seks? Eerst was er de burgemeester die zei: laat die tieners zelf betalen voor de ambulance die moet uitrukken als zij zich weer eens in coma hebben gezopen. Dat was Eberhard van der Laan, Amsterdam, juli vorig jaar. Maandag was er de ziekenhuisdirecteur die zei: laat die jongeren zelf betalen voor de uren die ze op onze spoedeisende hulp liggen, als ze zoveel hebben gedronken dat ze bewusteloos worden binnengebracht. Dat was Herre Kingma van het Medisch Spectrum Twente. En gisteren volgde de verzekeraar die dat ook vond. Dat is Menzis, in grootte de vierde van het land. Een oude discussie is plots actueel: mogen overheid en verzekeraars, ofwel de samenleving, verwachten dat mensen die willens en wetens ongezond leven zelf de doktersrekening betalen? Of een deel van die rekening? Nee, zegt senior medewerker Flip van Sloten van de Raad voor de Volksgezondheid. De zorgverzekeringswet is de enige verzekeringswet waarin bewust niet het principe 'eigen schuld dikke bult' is opgenomen. Als je je auto in de prak rijdt, stijgt het bedrag dat je zelf moet betalen, de no-claim. Dat mag van de wet. Maar de zorgverzekeringswet gaat uit van solidariteit. Iedereen heeft recht op basiszorg, ook mensen die niet goed voor zichzelf zorgen. De kosten verhalen op comazuipers is juridisch dus niet mogelijk. Maar er kleeft ook een ethisch bezwaar aan het plan. Een andere grote verzekeraar, CZ, zegt dat zo: Dan kun je je bij veel medische problemen afvragen of dit de schuld is van de patiënt zelf. Longkanker na het roken. Suikerziekte bij mensen die te veel eten. Hiv of geslachtsziekten bij mensen die onveilig vrijen. Het is de vraag waar dat ophoudt. Mensen die aan gevaarlijke sporten doen? Zouden we die allemaal zelf moeten laten betalen voor de zorg die ze krijgen? Zo'n samenleving wil CZ in elk geval niet. En er is een praktisch probleem: hoe meet je schuld en wie controleert gedrag? Moet de buurman de verzekeraar bellen als hij ziet dat je weer te veel chips eet of alcohol drinkt?, zegt de CZ-woordvoerder. Flip van Sloten, van de Raad voor de Volksgezondheid, zegt: Als iemand zijn vingers eraf zaagt, is het niet te controleren of dat verwijtbaar gedrag was. In 2006 pleitte zijn raad ervoor de hoogte van de verplichte zorgpremie, die iedereen betaalt, te relateren aan 'lifestyle'. Dat was onder een andere voorzitter. De raad wees erop dat het ontstaan van de twintig duurste ziekten van de toekomst - een analyse van het rijksinstituut voor volksgezondheid RIVM - in hoge mate is gerelateerd aan de levensstijl van de betrokkenen. En dat de balans tussen de
'netto premiebetalers' en de 'netto zorggebruikers' steeds schever wordt. Alleen al in de ziekenhuiszorg maakten in 2006 de duurste 10 procent van de verzekerden 70 procent van het budget op. Dat was in 1953 nog maar 43 procent van het budget. En, zo schreef de raad, het brede publiek zou dat op een goed moment willen terugzien in de premies: dat ongezond levende mensen meer zouden moeten betalen dan gezond levende. Toen reageerden politici en mensen in de gezondheidszorg afwijzend op zulke lifestylepremies, zegt Erik Schut, hoogleraar economie van de gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit. Want uiteindelijk nemen alle mensen de hele dag risico's die tot kosten in de gezondheidszorg kunnen leiden. Ter relativering voegt hij eraan toe: Mensen die ongezond leven, gaan eerder dood, dus dat scheelt weer in de kosten. Maar nu breken beleidsmakers zich het hoofd over de vraag hoe ze de stijgende kosten voor de
gezondheidszorg kunnen terugdringen. De samenleving was vorig jaar 20 miljard euro kwijt aan ziekenhuiszorg, 20 procent meer dan in 2006. Juist die stijgende kosten, zeggen deskundigen, kunnen de solidariteit op termijn uithollen: als gezonde mensen steeds meer moeten betalen voor de ongezonden, zullen ze dat op een gegeven moment niet meer willen. Flip van Sloten: Dat versterkt de discussie over eigen verantwoordelijkheid. Men denkt: de zorg is al zo duur en dan zijn kosten zoals die voor ziekenhuisopname na een zuippartij toch te vermijden? Zelf ziet hij meer in financiële prikkels voor artsen om een gezonde levensstijl bij de patiënt te stimuleren in plaats van voortdurend te behandelen. Je kunt artsen belonen als ze iemand met zwaar overgewicht leren te bewegen, zodat ze weer minder last krijgen van het hart. In plaats van ze alleen te belonen voor behandelingen van het hart.
• Lees bovenstaand tekstfragment (Het is wel vaker de schuld van de patiënt).
Opdracht:
Geef een analyse en formuleer uw standpunt naar aanleiding van de vraag of mensen die ongezond leven de doktersrekening zelf moeten betalen. Betrek daarbij de volgende begrippen: public goods, probleem collectieve actie, solidariteit, averechtse selectie, moral hazards, kanssolidariteit, risicosolidariteit en inkomenssolidariteit.
Ga in uw analyse ook in op de vraag in hoeverre het wenselijk is dat de zorgverzekering volledig geprivatiseerd wordt, en de overheid zich daaruit volledig terugtrekt (dwz: de verplichting en verevening opheft, bepalingen omtrent eigen risico opheft, en afziet van de zorgtoeslag). Toelichting: In Nederland is de verzekering overgelaten aan particuliere verzekeraars, maar grijpt de overheid in door verzekering verplicht te stellen en verzekeringen een acceptatieplicht voor te schrijven in combinatie met een verevening tussen verzekeraars (zie De Beer, 2005, p. 82). Zo’n verevening impliceert dat verzekeringen die gemiddeld meer gezonde mensen verzekeren geld moeten overdragen aan die verzekeringen die meer kwetsbare groepen verzekeren. Ieder van 18 jaar en ouder betaalt een verplicht eigen risico voor de zorgverzekering. Vanaf 2013 is dat vastgesteld op 350 euro. Overigens zijn de kosten van huisarts, verloskundige zorg en kraamzorg hiervan uitgezonderd. Die kosten worden altijd vergoed. Mensen met een lager inkomen kunnen aanspraak maken op een bijdrage in de kosten van de zorgverzekering, de zogenaamde ‘zorgtoeslag’.
Voorbeeld uitwerking
Het ontstaan van de basiszorg waar een ieder aanspraak op kan maken geldt als een van de grootste verworvenheden van de verzorgingsstaat. Men zou een algehele garantie op basale medische zorg kunnen beschouwen als een collectief goed, daar het dienstbaar is aan het voorkomen van epidemieën of het verhogen van de arbeidskracht van de Nederlandse werkende bevolking (goed voor het Bruto Nationaal Product). Het is een arrangement waar een ieder van profiteert en waar van sommige voordelen niemand kan worden uitgesloten. Mijn gebruik van de voordelige invloed op de bestrijding van epidemieën of verhoging van de arbeidskracht van de werkende bevolking gaat in principe niet ten koste van het gebruik ervan door de ander. In de notie van basiszorg voor iedereen is die vooronderstelling geïmpliceerd aangezien dat basale niveau voor iedereen beschikbaar moet zijn. Het
financieren van dit collectieve goed is in principe overgelaten aan de markt, waarbij de staat op de achtergrond reguleert. Die staatsbemoeienis is nodig om het probleem van collectieve actie te omzeilen. Dit probleem ontstaat bij de productie van alle collectieve goederen. Aangezien iedereen ervan profiteert en niemand ervan wordt uitgesloten, is het voor niemand rationeel om voor de productie ervan te betalen.
Private verzekeringsmaatschappijen bieden de basiszorg aan. De consument is verplicht zich bij een van deze maatschappijen te verzekeren. De premie die wordt betaald staat echter niet in directe relatie tot de ontvangen zorg. Van sommige groepen in de samenleving is bekend dat ze veel meer van de zorg gebruik maken dan anderen.
De basiszorg is een arrangement dat gestoeld is op solidariteit. Het gaat hierbij om kanssolidariteit, uitgangspunt van verzekeringen is immers dat bij een ex ante gelijke kans op tegenslag, diegene die door tegenslag getroffen wordt gecompenseerd moet worden. . Het betreft ook een vorm van inkomenssolidariteit aangezien de laagste inkomens een toeslag krijgen. Die toeslag wordt uit de algemene middelen betaald, dus de facto door de hogere inkomens. Het meest in het oog springt de mate van risicosolidariteit die in het systeem is verweven. Verzekeraars mogen geen cliënten die een hoog risico lopen uitsluiten. Er heerst de plicht om hen aan te nemen. Voor deze slechte risico’s wordt de verzekeraar gecompenseerd door andere verzekeraars die die cliënten hebben met een naar verhouding beter risicoprofiel. Dit systeem moet het probleem van averse selectie tegengaan. Averse selectie houdt in dat verzekeraars cliënten gaan selecteren op een voor hen zo gunstig mogelijk risicoprofiel. Aangezien verzekeraars zullen proberen die mensen binnen te halen met aantrekkelijke
premies, gaat er concurrentie ontstaan. Verzekeraars zullen aantrekkelijke cliënten een aantrekkelijke premie bieden, maar dat compenseren door een hogere premie te vragen aan minder aantrekkelijke cliënten. Groepen die hoog risico lopen zouden dan blijven zitten met een torenhoge premie. Met name de risicosolidariteit die het stelsel probeert te bewerkstelligen, zou zo teniet worden gedaan.
Het systeem wordt met steeds hoger stijgende kosten geconfronteerd. Deze kosten ondermijnen mogelijk de solidariteit die nodig is om het systeem te laten functioneren. Één van de oplossingen is de premie te differentiëren en mensen met een ongezonde levensstijl meer te laten betalen. De redenering die daarvoor pleit loopt als volgt: Verzekeringen mogen nu geen onderscheid maken naar het soort risico’s die mensen lopen. Dat systeem veroorzaakt ‘free-rider’ gedrag en het moral hazard probleem. Iemand kan er immers ‘gratis’ een ongezonde levensstijl op na houden. Hij drijft de kosten van het systeem op, maar hij betaalt wel dezelfde premie, dus hij ondervindt geen nadeel van zijn gedrag. Om dat te voorkomen kan worden besloten dat iemand die er een ongezonde levensstijl op na houdt, meer zal moeten betalen aan premie, of dat zij hun eigen doktersrekening zelf moeten betalen.
Inderdaad biedt een dergelijke oplossing het hoofd aan ‘moral hazard’ en free-rider gedrag, maar desalniettemin ben ik het met een dergelijke aanpak niet eens. [N.B. Het is de bedoeling dat u beredeneerd uw eigen mening weergeeft. Dat kan uiteraard een andere mening zijn dan hieronder weergegeven.] Het medicijn is erger dan de kwaal. Het betekent dat verzekeringsmaatschappijen zullen moeten gaan controleren hoe mensen leven en een inkijkje moeten kunnen hebben in iemands meest intieme bezigheden. Daarnaast doet een dergelijk stelsel het voorkomen of een gezonde levensstijl met zekerheid te meten is, maar dat is vaak niet zo. Hoe zouden we de gezondheidswinst die wordt gegenereerd door buiten sporten moeten afmeten aan het verlies van gezondheid die de extra blootstelling aan fijnstof van buitensporters met zich mee brengt? Kennis over levensstijl en risico is onvolledig.
Het meest pregnante argument vind ik echter dat als men steeds verder naar premie differentieert, de eigenlijke functie van de verzekering wordt uitgehold. Die functie was nu juist spreiding van risico’s. Als van tevoren precies wordt berekend wat iedere verzekerde gaat kosten en men past daar de premie op aan dan kan men net zo goed ophouden met verzekeren en eenieder voor de eigen ongevallen laten sparen. Daar komt nog bij dat een ‘ongezonde levensstijl’ met name voorkomt bij de onderklasse, dus de mensen die het al niet breed hebben. Ongezond leven is nu eenmaal goedkoop. Hen een hogere premie laten betalen lijkt mij dan ook averechts te werken, en een ongezonde levensstijl aantrekkelijk te maken.
Om dezelfde reden lijkt mij het volledig privatiseren van de zorg geen goed idee. Het terugtrekken van de staat zal leiden tot het proces van averse selectie zoals hierboven beschreven. De zorg wordt dan voor veel mensen onbetaalbaar hetgeen de solidariteit, maar uiteindelijk ook het economisch bestel gebaseerd op egalitarisme ondermijnt.
Tentamen 30 mei 2013, vragen en antwoorden
Deel 1 Open vragen
1. In de eerste vier weken van de cursus is herhaaldelijk aandacht besteed aan de rationele keuzetheorie.
a. Volgens Elchardus (‘Onbedoelde en perverse effecten’, week 2) heeft de rationele keuze-theorie een normatief en een verklarend onderdeel. Leg dit uit.
Deze vraag is geschrapt. Bleek veel verwarring op te roepen.
b. Welke rol speelt de rationele keuze-theorie in de tekst 'Nudges' van Thaler & Sunstein
(week 1) Thaler en Sunstein nemen afstand van de rationele-keuze theorie als zij het mensbeeld van de Homo Economicus ter discussie stellen. Het is het beeld dat mensen rationele beslissingen nemen op basis van maximale kennis, een goed geheugen en een sterke wil. Dit beeld is niet realistisch vinden beide auteurs. In werkelijkheid hebben we niet van doen met de Homo Economicus maar met de Homo Sapiens. Wetenschappelijk onderzoek (Science of Choice) toont aan dat mensen vaak irrationele beslissingen nemen omdat zij gebrekkig inzicht hebben, slecht in staat zijn te voorspellen, of sloom (inertia) zijn. Het inzicht dat mensen doorgaans beperkt rationeel zijn brengt Thaler & Sunstein ertoe, om hun
gedrag op een zachte wijze te sturen. De overheid moet op basis van keuzearchitectuur beslissingen bepalende factoren (zoals kuddegedrag en inertia) naar de hand zetten, om die beslissingen te bevorderen die het meest geboden zijn met het oog op ieders eigen welzijn. Daarbij is sprake van een libertair paternalisme: de overheid probeert menselijke gedrag in de wenselijke richting te sturen, maar dwingt dat gedrag niet af. (p. 24-25 reader)
(10 punten voor b)
2. Van Rooij bespreekt in zijn tekst over handhavingsproblematiek welke organisatorische factoren van invloed zijn op de keuze voor een (meer) strikte of een (meer) overredende handhavingsstijl. Noem ten minste twee factoren waarom handhavingsorganisaties (organisaties die handhavers aansturen) voor een strikte handhavingsstijl zullen kiezen.
Van Rooij stelt dat er twee stijlen van handhaving zijn. Bij een op afschrikking gefundeerde handhaving (deterrence) staat de letter van de wet centraal, en wordt op elke overtreding van de wet straffend gereageerd. Bij de overredende handhavingsstijl (cooperation) proberen de handhavers vooral te overtuigen. Daarbij worden (potentiële) overtreders gewezen op het doel en het nut van de wet. De stijl die wordt gekozen hangt met name af van kenmerken van de organisatie. Een kenmerk van de organisatie is dat er soms sprake is van tegenstrijdige doeleinden. Het is in dat geval moeilijk om effectief met het oog op het bereiken van een doel te handhaven. Indien organisaties hun aandacht verleggen van primaire doeleinden naar afgeleide (contextual) doeleinden dan is sprake van goal displacement. De meest bekende vorm daarvan is dat de organisatie zich eenzijdig toelegt op formele regels en de inhoudelijke doeleinden uit het oog verliest. Een tweede kenmerk betreft de beperkte financiële middelen waarover organisaties de beschikking hebben. Dit heeft zowel invloed op de omvang van het handhavende personeel als de kwaliteit van het personeel. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat tot een meer op afschrikking dan wel overtuiging gerichte vorm van handhaving leiden. Ten slotte zijn organisaties in hun streven om controle uit te oefenen op hun inspecteurs vaak geneigd hun discretionaire bevoegdheid aan banden te leggen, door hun prestaties meetbaar te maken en aan formele criteria te binden (een vorm van goal displacement). (Tekst van Rooij, The Enforcement Gap, onder het kopje: Bureau Structure) (10 punten)
3. In week 6 hebben we theorieën over rechterlijke waarheidsvinding besproken, waaronder 'de theorie van verhaal en verankering' van Crombag, Van Koppen & Wagenaar. Welke rol spelen ‘feiten en omstandigheden van algemene bekendheid’ volgens de genoemde auteurs bij het proces van verankering?
De kern van de verhaaltheorie is dat afzonderlijke bewijsmiddelen pas hun betekenis krijgen in het verhaal van de tenlastelegging als geheel, dus te midden van alle andere bewijsmiddelen. Een goed geconstrueerd verhaal maakt een zeer belangrijk onderdeel uit van het strafrechtelijk bewijs. Bewijs is als het vertellen van een goed verhaal, waarbij het verhaal ten minste ten dele dient te bestaan uit componenten die kunnen worden verankerd. Verhalen bestaan uit hiërarchieën van deel verhalen. Het als waar aanvaarden van een (deel) verhaal gebeurt door een algemene regel voor waar te houden, waaronder het als waar te aanvaarden (deel)verhaal gesubsumeerd kan worden. Vroeg of laat (in de hiërarchie van in elkaar genestelde deelverhalen) moet ten behoeven van het bewijs een verhaal of een deel verhaal verankerd worden in feiten en omstandigheden van algemene bekendheid, die geen bewijs behoeven. (reader pp. 236-237)(10 punten)
4. Artikel 219 Wetboek van Strafvordering luidt: ‘De getuige kan zich verschoonen van het beantwoorden eener hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zichzelf of een zijner bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in den tweeden of derden graad of zijn echtgenoot of eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner aan het gevaar eener strafrechtelijke veroordeeling zou blootstellen.’ Leg aan de hand van deze wetsbepaling het verschil tussen formele en materiële waarheidsvinding uit. Deze begrippen komen uit de tekst van Summers, ‘Formal legal truth and substantive truth in judicial fact-finding’ (week 6).
Op basis van genoemde wet kunnen mensen met een nauwe band met de verdachte ontslagen worden van de plicht om vragen te beantwoorden (“verschoningsrecht”). Deze regel staat in het teken van formal legal truth (in fact-finding). Dit impliceert dat de waarheidsvinding gericht moet zijn op feiten die vastgesteld zijn op basis van juridische adequate procedures. Deze vorm van waarheidsvinding moet onderscheiden worden van the substantial truth (in legal fact-finding). In dat geval is de vraag in het geding of de in het recht gevonden waarheid correspondeert met de werkelijke waarheid. Beide vormen van waarheidsvinding kunnen op gespannen voet met elkaar staan, maar dat is niet noodzakelijk. Bij het verschoningsrecht kunnen deze bijvoorbeeld overlappen indien men zich realiseert dat er een aanzienlijke kans is dat mensen met een nauwe emotionele band snel ertoe kunnen komen om ter bescherming van de verdachte, antwoorden te geven die in strijd zijn met de waarheid. (reader, p. 213)(10 punten)
5. Geef aan op basis van welke redenering neuropsycholoog Victor Lamme (week 7) tot de conclusie komt dat intenties en opzet wel geschrapt kunnen worden uit het Wetboek van Strafrecht.
Hoewel Lamme op basis van hersenwetenschappelijk onderzoek het bestaan van een vrije wil ontkent, acht hij het wel mogelijk om mensen verantwoordelijk te stellen en te straffen. In dat geval wordt geen bewust, het gedrag sturend, mechanisme aangepakt, maar het hele brein. Doorslaggevend voor de wijze van, alsmede de ingrijpendheid, van de bejegening van delinquenten is niet de intentie, of de controle die zij hebben kunnen uitoefenen, maar de vraag van welke bejegening de meest corrigerende invloed uitgaat (“Werkt het”?). Juist impulsieve handelingen –die minder intentioneel zijn of minder goed gecontroleerd zijn- zijn doorgaans diep verankerd in het brein. Daarom zijn juist bij deze handelingen zware interventies (straffen, psychotherapeutische behandeling, of psychochirurgie) geboden. (reader pp. 260-262) (10 punten)
Deel 2 Casusopdracht
Schrijf een essay over een van onderstaande onderwerpen. Maak een duidelijke keuze tussen opdracht A en B en maak dus niet beide! Het essay dient 300-500 woorden te bevatten.
Kies: Opdracht A
Lees onderstaand tekstfragment. Analyseer het wetsvoorstel aan de hand van rechtseconomische en rechtssociologische inzichten en neem een beredeneerd standpunt daarover in. Laat je inspireren door de teksten van Schwitters, ‘Nonpecuniary damages, financial incentive or symbol?' en Michael Faure, ‘Vergoeding van persoonlijk leed: een rechtseconomische benadering’ (week 3). Uit: Ton Hartlief, Anno 2010, Beschouwingen over Aansprakelijkheid en Verzekering, Amsterdam 2009.
“In ieder geval is er (….) het laatste decennium meer belangstelling voor de emotionele kant van het claimen. (…) In dit verband is er de afgelopen jaren veel aandacht uitgegaan naar vergoeding van affectieschade, anders gezegd: smartengeld voor naasten. In 2003 is een wetsvoorstel met betrekking tot vergoeding van affectieschade aanhangig gemaakt. Dat echter nog altijd niet de eindstreep heeft gehaald. Het voorstel strekt tot aanpassing van art. 6:107 en 6:108 BW en houdt in de kern in dat aan een aantal naasten zowel in geval van overlijden als van ernstig blijvend letsel van de direct getroffene recht op vergoeding van affectieschade wordt toegekend. Het gaat hierbij om een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag waarbij vooralsnog wordt gedacht aan 10.000 Euro. Uit de toelichting blijkt dat het erom gaat erkenning te verschaffen dat deze naasten dit onheil wordt aangedaan.”
Toelichting: dit wetsvoorstel is in 2010 door de Eerste Kamer afgewezen. Omdat Nederland wat betreft de vergoeding van affectieschade uit de pas loopt met andere Europese landen lijkt het aannemelijk dat deze vergoeding binnen niet al te lange termijn terugkomt op de agenda van de wetgever. Toen dit voorstel actueel was bleek dat verzekeringsmaatschappijen geen enkel probleem hadden met het opnemen van de vergoeding van affectieschade in hun verzekeringspolissen.
Uitwerking opdracht A:
Affectieschade is een bijzondere vorm van immateriële schade. Hoewel niet op voorhand valt te zeggen of rechtseconomen, respectievelijk rechtssociologen, daar voor of tegen zullen zijn, zullen zij hun standpunt op geheel verschillende redeneringen funderen, hetgeen implicaties heeft voor de wijze waarop de vergoeding van affectieschade vorm gegeven wordt.
Rechtseconomen stellen de maximalisering van maatschappelijke welvaart voorop. Daartoe moeten door het aansprakelijkheidsrecht de schadekosten zodanig verdeeld worden dat sprake is van optimale preventie. Wat optimale preventie is wordt samengevat in de Learned Hand-formule: die preventiemaatregelen zijn geboden waarvan de kosten lager zijn dan de reductie van schade die deze teweegbrengen. Bij de vaststelling van schadekosten is het van belang dat met alle kosten, zowel materiële als immateriële, rekening wordt gehouden. Schadekosten inventariseren rechtseconomen immers door na te gaan waar mensen bereid zijn voor te betalen. Men mag er van uit gaan dat mensen bereid zouden zijn te betalen, om een ongeval van een naaste te voorkomen. Een aanvullend argument om ook affectieschade te vergoeden is dat niet alle slachtoffers een schadevergoeding claimen. Deze extra schadevergoeding compenseert dan de achterblijvende claimactiviteit en draagt ertoe bij dat schadeveroorzakers in meerdere mate met de werkelijke kosten van hun handelen geconfronteerd worden.
Er zijn echter ook rechtseconomische bedenkingen aan te voeren tegen de vergoeding van
affectieschade. Ten eerste kan een nadeel van een dergelijke schadevergoeding zijn dat er in de rechtsprocedures meer gecompliceerde vraagstukken aan de orde moeten worden gesteld waardoor de kosten van de procedures hoger zullen worden. Dit is vanuit rechtseconomisch oogpunt problematisch omdat de transactiekosten beperkt moeten blijven. Een ander nadeel van de vaststelling van vergoeding van dergelijke immateriële schade kan zijn dat er geen duidelijke maatstaf is op basis waarvan de omvang kan worden vastgesteld. Dit zou het voor potentiële schadeveroorzakers moeilijk maken om op de kosten te anticiperen en op basis van de Learned Hand-formule de optimale keuze met het oog op preventie te maken. Nu de wetgever er echter voor gekozen heeft affectie schade standaard te begroten op 10.000 euro, doet dat probleem zich niet voor. Een bijzonder argument dat door rechtseconomen aangevoerd wordt tegen de vergoeding van immateriële schade is het optimal insurance-argument. Het is gefundeerd op de gedachte dat de kosten van een vergoeding van affectieschade op basis van afwentelingsmechanismes uiteindelijk door slachtoffers (en hun naasten) zelf gedragen zullen worden. Daarom moet de beoordeling van de wenselijkheid op de rationaliteit van de verzekering gefundeerd worden. Uit het feit dat er geen verzekeringen voor affectieschade bestaan zou afgeleid moeten worden dat er geen behoefte aan bestaat. Schwitters laat zien welke bedenkingen rechtssociologen hebben tegen de rechtseconomische
benadering van vergoeding van immateriële schade. Rechtseconomen hebben uitsluitend oog voor het financiële aspect van schadevergoeding, en gaan voorbij aan de symbolische betekenis van schadevergoeding, waarin genoegdoening en erkenning centraal staan. Ook in het optimal-insurance argument wordt slechts gerekend met de schade in termen van financieel verlies, zonder oog te hebben voor het feit dat het slachtoffer er behoefte aan kan hebben diegene aan te spreken die jegens hem een norm heeft geschonden. In de rechtseconomische optiek wordt het normatieve aspect veronachtzaamd. Op basis van een rechtseconomische rationaliteit verwordt de vergoeding die schadeveroorzakers bereid zijn te betalen tot een vergunning te worden om schade aan te richten. Op basis van rechtssociologische inzichten steun ik de vergoeding van affectieschade. Uit sociaal-wetenschappelijk onderzoek blijkt ook dat naasten van slachtoffers behoefte hebben aan een
financiële vergoeding. Zij beschouwen die vergoeding echter niet als een doel op zichzelf, maar als iets dat kan bijdragen aan erkenning. Het is daarom belangrijk dat deze vergoeding in een procedure wordt aangeboden waarbij het symbolisch aspect tot zijn recht komt. De introductie van een plafond van 10.000 euro is wat dat betreft een stap in de goede richting. Voorkomen dient echter te worden dat deze bedragen routineus administratief door verzekeringsmaatschappijen worden rondgepompt. Verzekeringen blijken immers al te bereid deze vergoedingen op te nemen in hun polissen. Bij de afwikkeling van schade zal deze vergoeding op een meer persoonlijke manier (als blijk van erkenning) overhandigd moeten worden.
Of kies: Opdracht B
Lees onderstaande (fictieve) ontslagzaak en analyseer aan de hand van de inzichten van Menkel-Meadow, 'Whose Dispute is it Anyway?' en Tyler, 'Social Justice: outcome and procedure' (week 5) de voor- en nadelen van mediation ten opzichte van rechtspraak in deze zaak. Geef de rechter beargumenteerd advies over een eventuele doorverwijzing naar de mediator. Elif is door haar werkgever, Ikea, ontslagen. Elif is het niet eens met haar gedwongen vertrek en vecht dit aan bij de kantonrechter. Ter zitting legt Elif de kantonrechter uit dat ze vier jaar bij Ikea als financieel manager heeft gewerkt, naar Elifs zeggen tot ieders tevredenheid. Op zekere dag kreeg ze te horen dat ze alleen nog aan de slag kon als logistiek manager en ook nog in een andere vestiging. Toen Elif dit weigerde, is ze ontslagen. De rechter twijfelt of ze zelf in de zaak uitspraak zal doen, dan wel de partijen zal verwijzen naar de mediator.
Uitwerking opdracht B:
Ik adviseer de rechter om in deze kwestie door te verwijzen naar de mediatior. Dit op basis van de volgende overwegingen: Een leidende vraag is of geschilbeslechting vooral een publieke functie heeft, of in eerste instantie een dienst verleend aan de partijen met een geschil (vooral een private functie heeft). Hecht men de meeste betekenis aan de laatstgenoemde functie dan is het van groot belang om na te gaan welke wijze van geschilbeslechting maakt dat partijen geneigd zijn de beslissing te aanvaarden. Uit de onderzoeken die Tyler aanhaalt blijkt dat dat vooral bepaald wordt door het oordeel van mensen over de procedurele rechtvaardigheid. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende vier factoren Ten eerste zijn zij sneller tevreden met een uitspraak als zij zelf in de procedure hebben kunnen participeren. Ten tweede heeft de ervaren neutraliteit van de geschilbeslechter een positieve invloed op de tevredenheid. Ten derde speelt een rol of men vertrouwen heeft in de motieven van de geschilbeslechter. Tenslotte heeft het feit dat men met respect bejegend wordt een positieve invloed op de tevredenheid. Op basis van genoemde ondezoeksbevindingen lijkt mediation licht in het voordeel. Wat betreft het vertrouwen vallen geen grote verschillen te verwachten. De mediator zal wellicht eerder als neutraal worden ervaren omdat de aanwijzing van de mediator op de instemming van beide partijen kan rekenen. Ook een respectvolle omgang kan wellicht iets eerder van mediators verwacht worden omdat het deel uitmaakt van hun professionele bekwaamheid om mensen tot instemming te bewegen. Zonder twijfel hebben partijen meer kans om in de mediation-procedure te participeren. Heeft men oog voor de publieke functie dan lijkt mediation op het eerste gezicht minder wenselijk. Menkel-Meadow somt in haar tekst, vanuit het oogpunt van die functie, een aantal bezwaren op die zij overigens nuanceert. Een eerste bezwaar betreft het feit dat mediators minder dan rechters machtsongelijkheden zouden weten te corrigeren. Menkel-Meadow relativeert dit bezwaar door erop te wijzen dat juist bij juridische geschilbeslechting de uiteenlopende financiële draagkracht zeer bepalend kan zijn voor de kwaliteit van de rechtsbijstand die men kan inzetten. Verder heeft een mediator, in haar ogen, juist door de mogelijkheid om meerdere aspecten van het conflict te thematiseren veel mogelijkheden om machtsverschillen te corrigeren. Een tweede bezwaar is dat de rechtszekerheid aangetast wordt omdat de uitspraken niet in publiek toegankelijke jurisprudentie (of precedenten) vastgelegd worden. Dit argument relativeert Menkel-Meadow door erop te wijzen dat tegenwoordig veel schikkingen in verslagen worden gepubliceerd,
waardoor de publieke verantwoording toch recht wordt gedaan. Een derde bezwaar is dat de uitspraken niet openbaar getoetst kunnen worden en daardoor een minder democratisch karakter hebben. Menkel-Meadow brengt hier tegen in dat vanuit democratisch gezichtspunt ook veel gezegd kan worden voor mediation omdat het meer ruimte biedt voor een actieve participatie door partijen. Uit haar kanttekeningen valt overigens op te maken dat zij wat minder hecht aan de publieke betekenis van geschilbeslechting en veel aandacht heeft voor de belangen van de direc t betrokken partijen. Zo wijst zij ook op de voordelen van geheimhouding, omdat het partijen ertoe kan brengen concessies te doen, die zij in de openbaarheid niet hadden gedaan. Alle argumenten wegend raad ik de rechter aan voor bemiddeling te kiezen. Bij het oplossen van arbeidsconflicten komt het in het bijzonder aan op een duurzaam herstel van verstoorde verhoudingen. Wil de kans op een continuering van de arbeidsrelatie open gehouden worden dan is zo’n duurzaam herstel geboden. Kunnen de partijen er niet uitkomen dan is een gang naar de rechter altijd nog mogelijk. Wat betreft het aspect van rechtsvorming: Er zullen, gezien de grote hoeveelheid arbeidsconflicten, altijd nog veel conflicten (eventueel na een mislukte mediation) aan de rechter voorgelegd worden. Daarom zal de rechtsvorming en de publiek toegankelijke normvorming niet verstoord worden.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Recht en menselijk gedrag UvA
Deze bundel bevat relevante blogs en studiemateriaal bij het vak Recht en menselijk gedrag aan de UvA.
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2269 |
Add new contribution