Geschiedenis van het strafrecht - Ontwikkeling van het strafrecht in Nederland van 1795 tot heden
- 11629 reads
Deze samenvatting rond de Geschiedenis van het strafrecht in Europa is geschreven in collegejaar 2012-2013 naar Martinga
27 v Chr. | Begin Romeinse keizertijd Archaïsche periode van het Romeinse Recht |
|
|
| Tortuur in het Romeinse Recht:
|
4e eeuw | Eind 4e eeuw: Germaanse Visigothen worden opgenomen in het Romeinse Rijk |
344-407 | Kerkvader Chrysostomus: Nemo tenetur-regel |
381 | Christendom wordt staatsgodsdienst |
438 | Codex Theodosianus |
476 | Val van het Romeinse Rijk |
| Heidense Germanen kregen meer macht
De Germaanse cultuur was verre van primitief qua techniek, letterkunde (bewerkingen van Bijbelse verhalen/OT van de kerkvaders).
Veel juridische informatie over hen blijkt uit de Saksenspiegel: Zij hadden geen geleerd recht, maar ongeschreven gewoonterecht en kende dus grote onzekerheid. Zij loste dit op d.m.v irrationele bewijsmiddelen, zoals godsoordeel en gerechtelijk tweekamp, m.b.v. schermen en schilden. God werd geacht vroeg of laat tussen beiden te komen. Men kon dus vertrouwen op Godsoordelen. Grenzend aan de Godsoordelen zijn de Salomonsoordelen/Iudicia Rusticorum (boerenoordeel). Vaak tussenoplossingen: 50/50. Lag een solidariteitsgedachte aan ten grondslag. Voorbeelden op p. 41 onderaan.
Soms waren er ook eedhelpers, die ongemotiveerd meezwoeren met een partij (hun hand er a.h.w. voor in het vuur willen steken) of zwoeren dat zijn eed rein was. De rechter, die ons vrij onbekend is, i.v.m. met het gebrek aan bronnen, stelde voortdurend de vraag wie moest worden toegelaten tot het bewijs en wat de kracht van dit bewijs dan was. Eigenlijk was er geen sprake van bewijslast, maar juist van bewijsvoorrang! Wie mag bewijs leveren? Dit hing af van geloofwaardigheid, wat weer samen hing met stand en status. Onder voorwaarden had de verdachte ook de mogelijkheid tot zuiverings- of onschuldseed. Als de verdachte meineed pleegde, werd hij rechteloos, hij mocht dan nooit meer de onschuldseed zweren! Het voordeel van de twijfel dat de verdachte tijdens dit proces had, was dus enorm groot…Er werd zelfs nadrukkelijk geen gebruik gemaakt van rationele bewijsmiddelen, bijv. getuigen die zich aanboden, omdat dit een belediging naar de rechter en partijen toe was. Er werd ook gebruik gemaakt van voorsprekers, deze voerden het woord en adviseerden over het recht. Zij waren niet partijdig en dus niet de voorlopers van de hedendaagse advocaat. Vaak eindigde het proces met een tweetongig vonnis, waarin werd bepaald welk bewijs werd toegelaten en wat de uitslag was. Hierbij ging het niet om het vinden van de materiële waarheid, maar om het vinden van iemands beste waarheid. Partijen waren dominus litis. Geen klager, geen rechter. De toeschouwers zijn de ommestand. Bij een gescholden oordeel wordt hen geen instemming gevraagd.
Bij de leengerechten berechtten de vazallen onder voorzitterschap van de leenheer.
Je kon iemands oordeel schelden, vals verklaren. De rechter mocht dit niet. In praktijk gebeurde dit wel eens, als hij op de stoel van de schout ging zitten (letterlijk). Dit kon onder twee voorwaarden:
De rechter vond en schold geen oordeel. Na het oordeel schelden rees een nieuw conflict dat uiteindelijk tot aan het hoogste gerecht bij de keizer kon komen. Desgewenst kon het worden opgelost met een gerechtelijk tweekamp, waar elke partij 6 helpers had.
Germanen hanteerden het personaliteitsbeginsel. Elke stam heeft zijn eigen recht en rechtsspraak vindt plaats in een ding: een bijeenkomst van de hele stam. Het hele volk mag voorstellen doen en de voorzitter is uitgerust met ban: de bevoegdheid om bevelen te verstrekken en te versterken met een boete (heet ook ban). Iedere vrije volwassene was dingplichtig. (dingplicht werd in de Middeleeuwen afgeschaft, toen kwam er ook een vast college van schepenen) Het recht was dus gemeenschapsrecht dat slechts overruled kon worden door geboden van legeraanvoerders. Romeinen hanteerden het territorialiteitsbeginsel en daardoor werd na de overwinning van de Romeinen receptie van het Romeinse recht door niet Romeinen, zoals de Germanen, mogelijk. Territorialisering was nodig om van oer accusatoir naar hyper inquisitoir over te gaan en geschiedde op tal van manieren:
|
506 | Lex Romana Visigothorum, overwegend gebaseerd op de Codex Theodosianus uit 438 (puur Romeins Recht). Hierover zegt Hans Doré het volgende:
|
529-534 (volgens Martinage)
527-565 (volgens Doré) | Justianus: hoogchristelijke Byzantijnse keizer, haalde God bij het recht. Instituten: verzameling opiniërende, adviserende uitspraken van de oude heidense Romeinse juristen Digesten: bewerking van een leerboekje van de 2e eeuw na Christus Codex: verzameling van Keizerlijke wetgeving Door het uitgeven van deze wetten als eigen, voortaan exclusief bindende wetgeving greep Justianus naar de macht. |
| R.R. was voornamelijk privaatrecht. Het Romeinse strafrecht had primitieve barbaarse straffen, waaronder de doodstraf, bijv. kruisiging, Christenen voor de wilde dieren gooien, gladiatoren zonder opleiding, onthoofding, verbranding, verdrinking in een zak, ontneming van het burgerschap, bijv. slavernij en dwangarbeid in de mijnen. Er was sprake van een bewust uitgewerkte klassenjustitie, die bestond uit Honestiores (de eerzamere lieden) en Humiliores (de nederige lieden). Deze laatste werden veel makkelijker op de pijnbank gelegd. R.R. was hyper-inquisitoir. Het delict majesteitsschennis werd gebruikt als instrument voor keizerlijke willekeur. Berechting van ketters, ook als die per ongeluk onschuldig waren. Berechting van hekserij: majesteitsschennis jegens God. Romeins Strafrecht: Libri terribiles: angstaanjagende boeken. Let op: veel straffen waren waarschijnlijk slechts fictief! Bijv. Philips Wielant: Graaf Floris werd levend in tonnen met spijkers gerold en daarna onthoofd en in vieren gesneden, zie plaatje p.9 WB. Bijv. de stier van tiran Phalaris: de maker, Perilaus, moest zelf als proefkonijn (en als enige) in de stier. De fluitjes in de neusgaten zouden zijn gejammer omzetten in mooie melodieën. Dit bleek slechts een fabeltje te zijn. R.R. had vooral na de Romeinse tijd grote invloed. Werd namelijk pas achteraf door wetgeving gedekt. |
554 | Justianus roept hereniging van het hele Rijk (Oost en West) uit. |
555 | Justianus overlijdt |
558 | De Scandinavische Langobarden, de meest naaste buren van de Romeinen, vallen Italië binnen. Ze leerden van alles over de Romeinse cultuur: het schrift, het Latijn, het wonen in de steden, werden christelijk. Zij waren van belang voor:
(Justinianus was hun voorbeeld) |
681 | Definitieve versie van Lex “Barbara”Visigothorum/Liber Iudiciorum voor de Germaanse onderdanen. |
| Het recht van de Germaanse stammen wordt opgetekend, maar hierbij ook verbasterd (o.a. door Germaanse rechtstermen, die moeilijk te begrijpen waren) en verchristelijkt (kwam o.a. door Karel de Grote). Karel de Grote moest de stammen wel het behoud van hun eigen recht gunnen, maar daarnaast, om de leemten op te vangen, kwam er steeds meer universeel recht. Gewoonte en wet, dat puur fungeerde als bewijsmiddel) waren minstens gelijkwaardige bronnen van recht. Alleen bij de Langobarden ging wet altijd boven de gewoonte (uitz.). Voor het toepassen van dit gewoonterecht bleef de koning de instemming van het stamhoofd nodig hebben. Bij het maken van het Rijksrecht trad de koning als wetgever op. Het feodale leenrecht was Rijksrecht. De koning bekommerde zich om de minder bedeelden. |
9e eeuw |
|
866 | Paus Nicolaas: eerste grote kerkvorst: goddelijk en menselijk recht verbiedt tortuur |
1066 | Slag bij Hastings: Willem van Normandie verovert Engeland Hiervoor leefde het eiland net als het continent nog volgens het gewoonterecht. De koningen probeerden wel uniform koningsrecht te introduceren gebaseerd op bijbelse leer, maar de rechtspraak bleef een plaatselijke aangelegenheid. Koningsgerechten gingen wel het land door, ter controle, en paste daarbij het plaatselijke gewoonterecht toe. Langzamerhand begon hij steeds meer zijn eigen recht toe te passen en werd dit: the law common to the wholde realm. |
12e eeuw | 12e-eeuwse Renaissance: bleef beperkt tot bepaalde universitaire elite en wetenschappen. Einde van de 12e eeuw: receptie van het Romeinse Recht in heel West Europa, m.u.v. Scandinavië en Engeland). Analyse van herontdekte digesten → eerste universiteitsstudie Rechten in Bologna, gesticht door de keizer, later ook aan andere universiteiten → werd snel bruikbaar in de praktijk. De wetgeving van Justianus kreeg een nieuwe naam: Corpus Iuris Civilis en werd als geldend keizerrecht behandeld. Hierin stond o.a. dat de Keizer (de -Roomse- koning) zelf niet aan wetten gebonden is. Later gold dit ook voor de paus en de lagere vorsten (een koning). In de 13e eeuw wordt het CIV aangevuld met opgetekend feodaal recht door de Langobarden: Libri Feudorum. Het Corpus Iuris Civilis kreeg ook een tegenhanger: Corpus Iuris Canonici, het kerkelijke recht (bijv. decreten van Gratianus). Dit kende ook godsoordelen. Maar de kerk wilde zich langzamerhand distantiëren ervan. Vuurproef moest bijv. altijd buiten de kerk. In het nieuwe testament wordt de gerechtelijke tweekamp niet meer aangenomen. Er ontstond Geleerd Recht: Ius commune (gemeen recht): mengsel van aan de universiteiten verwerkt R.R. en het overal geldende kerkelijke recht. Joden werden d.m.v. tortuur gedwongen zich te bekeren: Let op: dit was dus een zeer vroege vorm van tortuur! Engeland kreeg eigen Common Law: common lawyers werden opgeleid in de praktijk: Inns of Court, waar men beide rechten studeerde en benutte in de Prerogative Courts, waaronder de beruchte Star Chamber (koninklijk strafgerecht), die jurisdictie over majesteitsschennisdelicten had. Engeland bleef grotendeels gespaard voor gerechtelijke tortuurpraktijken. |
Hoge middeleeuwen | tijd van nieuw HIËRARCHISCH denken: Tot stand komen en ontwikkeling van een nieuwe, echte overheid door:
Deze nieuwe overheid:
Soms wordt het proces pro forma nog wel accusatoir gespeeld, ter bekrachtiging van de resultaten die uit het opsporingsonderzoek gekomen zijn. Het oordeel dat door de schepen opgelezen werd, was gewoon het eindoordeel dat de rechter had gevonden.
Dit recht wordt steeds vaker opgeschreven en zodoende ontstaat een wetboek.
|
1140 | Gratianus schrijft zijn decreet, Concordia Discordantium Canonum, eerste bouwsteen van het Corpus Iuris Canonici |
1189-1216 | Paus Innocentius III
|
1199 | Paus Innocentius III: decretale `Vergentis`. |
1215 | Paus Innocentius III:
Geheime bekentenis, Geen publiek uitstotingsritueel, Geen openbare boeteverrichting. Burgers waren verplicht eenmaal per jaar bij hun parochiepriester te biechten en eventueel de boetedoening te verrichten teneinde met Pasen met eerbied het sacrament van de eucharistie te verkrijgen. De burger die dit niet doet, mag nooit meer in de kerk komen en krijgt ook geen christelijke begrafenis, tenzij hij op grond van een goede reden toestemming heeft gekregen van de priester. De priester mag natuurlijk de zonden van die biechtende met niemand delen! Dit op straffe van ontzetting uit het ambt en verbanning naar een klooster voor eeuwige boetedoening. Boetedoening ging altijd gepaard met excommunicatie (verbanning uit de Kerk). De ergste vorm hiervan heet anathema en reikt tot ver na de dood. De zondebok kon nog gered worden door zich voor de dood weer te laten bekeren. De milde vorm van excommunicatie is een tijdelijke verbanning inclusief ontzegging van commune. Daarnaast kon de biechtende ook een boete krijgen. Deze burgers moesten zich aan het begin van de 40 dagen vasten voor Pasen bij de bisschop melden, die hem mededeelde hoe hij moest vasten. Soms moest de zondaar hier ook aalmoezen aan de kerk afstaan. Bij deze biechtplicht stonden zowel de individuele toewijding aan de kerk, als het collectieve welzijn centraal. Als iemand dus wist dat een ander zonde gepleegd had, moest hij hem de gelegenheid bieden om onder vier ogen te biechten, zodat hij zich op tijd kon bekeren. Dit moest volgens het NT. Als de zondaar dan nog geen spijt toonde, moest hij zich wroegen tijdens een openbare wroegbijeenkomst. Als hij dan nog halsstarrig bleef, werd hij zonder pardon uitgestoten. Als hij wel berouw toonde, kreeg hij passende boetedoening. |
± 1215 | Saksenspiegel kwam in het Latijn: optekening op initiatief van een particulier, de ridder Eike van Repgow, die zelf eerst Schepen was, in twee delen, het land- en leenrecht. Werd ontvangen alsof het door de overheid uitgevaardigde wetgeving was. Concurreerde met overheidsbepalingen, die ook in deze tijd opkwamen. In zijn beroemde Tweezwaardenleer pleitte van Repgow voor een scheiding van Kerk en staat: “geef de Keizer wat de Keizer toekomt en God wat God toekomt.” Wel kreeg de Paus een koningsban (waar de bevelsmacht van de koning aan verbonden is) voor in geval zijn geestelijke sancties niks uithaalden of niet afschrikten. Samenwerking bleek ook eruit dat degene die in de kerkban was gedaan ook voor het wereldlijk recht vogelvrij werd verklaard en omgekeerd. Wetgeving, bestuur en rechtspraak liepen nog wel door elkaar. Ook kent de Saksenspiegel echte wetgeving, maar de rol van de ‘overheid’ blijft passief. Een ander metafoor dat gebruikt werd, was die van de Twee Opperste Hemellichamen. Hierin in de Paus de zon en de keizer de maan. Het verschil met de zwaardenmetafoor uit de Saksenspiegel is dat bij de laatste de keizer en paus ten dienste van het recht staan. Bij het zonnemetafoor is het juist andersom: recht als instrument van overheidsgezag. De paus en keizer staan hier dus wel boven het recht. |
1224-1230 | Saksenspiegel: beste kernbron van Germaans gewoonterecht met oer accusatoir karakter. Proces wordt vertaald naar de volkstaal in “het boek”. De rechter (in oude zin, dus tijdens de Germanen) zei: Vind mij een oordeel! Bij onenigheid werd er gestemd: democratie in de rechtszaal! Alleen ten overstaan van de koning mocht een dilemma tussen oordeelvinders ook fysiek worden uitgevochten, bij een lagere rechter mocht dit niet. In principe kon iedere onbescholden (nooit met succes aangeklaagde) dingplichtige oordeel vinden, maar het schepencollege (alleen mannen!!)was door Karel de Grote speciaal ingesteld om oordeel te vinden en mochten dit niet weigeren. Zij hadden een koningsban, waarmee de betreffende rechter vertegenwoordiger werd van de koning. De rechter voegt deze ban toe aan het eindoordeel. Als hij dit weigert te doen, kan hij zijn functie kwijtraken o.g.v. rechtsweigering. De rechter kon niet ambtshalve oordeel vragen; er moest een voorzet zijn gegeven door anderen via de voorspreker. De rechter moest wel zorgen dat de orde in de rechtszaal gehandhaafd bleef en dat het vonnis uitgevoerd werd; hij moest beschikken over managementkwaliteiten. Het aantal schepenen varieerde nog al, maar meestal 12. Let op: deze gang van zake kwam niet zo voor bij het kerkelijke gerecht. Daar was de rechter al rechter in moderne zin. De verstekprocedure in de Saksenspiegel:
Burgers kregen opstandsplicht jegens onrecht aangedaan door bijv. de koning. Hiermee werd de overheidsmacht gerelativeerd. Dit gold niet jegens de Keizer!! Die was immers boven het recht verheven. |
1229 | Concilie van Toulouse: voorbereiding op de inquisitie
|
1231 | Paus Gregorius IX:
|
1252 |
|
± 1260 | Paus Innocentius IV geeft toestemming aan inquisiteurs om elkaar dispensatie te geven van het verbod om bloed te laten vloeien bij verhoor op de pijnbank van ketterverdachten. |
14e eeuw |
|
| TIJD VAN NIEUWER HIËRARCHISCH DENKEN
|
± 1315 | Saksenspiegel wordt van een glosse voorzien door Johan von Buch, waarin staat dat de Saksenspiegel overeenstemt met de Corpora Iuris van Justinianus. Ook komt er een procesrechtelijk werk bij: Richtsteig Lehnrechts. Hieruit bleek dat het procesrecht dat de Saksenspiegel hanteerde extreem accusatoir was. |
15e eeuw | Behoefte aan grote rechtszekerheid: redactie gewoonterecht door overheid, niet zo strikte toepassing als nu, meer indicator voor lagere rechters. Taak van de rechter was nu gericht op zowel herstel op lokaal niveau als op algemene ordehandhaving, algemeen belang en preventie Belang van gewoonterecht loopt terug. |
| Delicten tegen politiek gezag (verraad) staan bovenaan de hiërarchie. Daaronder volgen delicten tegen religieuze orde, tegen de morele orde (overspel, zedendelicten), tegen de natuur (seks met dieren), tegen particulieren en vermogensdelicten (vnl. diefstal). |
1450 | Uitvinding boekdrukkunst |
1487 | Malleus Maleficarum: heksenhamer, gericht tegen vrouwen. |
16e eeuw | Ancien Regime:
|
| Ketter- en heksenprocessen: religieuze delicten. Heksenprocessen verbreiden zich vanuit Duitsland, ook veel voorkomend in Frankrijk. Straf: brandstapel |
| Nog steeds strijd tegen bedelarij en landloperij |
| Folteringpraktijken (pijnbank, tortuur) zijn binnen bepaalde grenzen –door de wet gesteld- volledig rechtvaardig |
1515-1558 | Keizer Karel V: lijkt op Karel de Grote, bemoeit zich met kerk en reformatie Ruime toepassing van menselijke majesteitsschennis. |
1532 | Karel V: Constitutio Criminalis Carolina voor de Duitse gewesten: regels op het gebied van strafprocedure en bestraffing van delicten. Vrij volledige wetgeving, combinatie van geleerd recht en rechtstradities. Oudste en meest invloedrijke codificatie van strafprocesrecht in de 16e eeuw.
|
| Oer accusatoir proces werd weer hervat. Oordeel werd gevraagd door de rechter, de voorzitter (de Schout) van het college van oordeelvinders (de Schepenen). De rechter opent het proces en vraagt: “wie moet nu het woord krijgen?” College antwoordt. De burger antwoordt en vraagt naar het rechterlijke oordeel. College velt oordeel. Rechter beaamt. Maar ondertussen….was de verdachte al in het geniep gemarteld en had hij naar aanleiding hiervan bekend. Dit systeem is dus hypocriet pro forma accusatoir. Rechter hoefde zelfs geen BPR te kennen, maar moest wel orde in de rechtszaal houden. Irrationele bewijsmiddelen waren heel normaal. |
1548 | Karel V: Formula Reformationis Bedoeld voor instructies voor het visiteren. |
| Renaissance II |
1580 | Jean Bodin schreef een verhandeling over demonen, ivm hekserij |
1598 | Edict van Nantes: waarborgde relatieve tolerantie tegenover Protestanten in Frankrijk. |
17e eeuw | Ancien Regime Strafjustitie moet machtigen binnen het Rijk bestrijden, de schatkist van de soeverein spekken en zijn gezag veilig stellen. |
| Benefit of clergy wordt voor verschillende delicten, waaronder diefstal, afgeschaft. Hierdoor werd de doodstraf vaker toegepast. |
| Repressie van delicten tegen politiek-religieuze orde bereikt hoogtepunt met de verspreiding van de Hervorming, godsdienstoorlogen en expansiedrang van Katholicisme en Protestantisme. Ook secularisatie komt op. |
| Vervolging van Katholieken in Engeland, van Protestanten in Frankrijk: wie het niet eens was met de heersende religie en politiek kon worden vervolgd. Goddelijke majesteitsschennis/ godslaster/ heiligschennis Straffen hiervoor: galeistraffen (dwangarbeid), verbeurdverklaringen, ballingschap, doodstraf |
| Nieuwe Tijd: tweede golf heksenvervolgingen (Zuidoost Duitsland, Zweden, Oostenrijk) |
| Bigamie/ overspel/ abortus: meer liberale tendens |
| Nog steeds strijd tegen bedelarij en landloperij |
| Folteringpraktijken beginnen al terug te lopen, doodstraffen worden minder en ‘milder’ dan tijdens en in de Carolina: vaak onthoofding na foltering. Radstraf bestaat nog wel. Grote opkomst van galeistraffen (incl. geseling en brandmerken) en andere uitsluitingsstraffen |
1614 | Rituale Romanum: schrijft voor het eerst de biechtstoel voor (eerst alleen voor vrouwen) |
1651/1666 | Lodewijk de XIV in Frankrijk: katholiek |
1677 | Brandstapel wordt onder Karel II tijdens de Restauratie afgeschaft |
1685 | Herroeping Edict van Nantes: leidde tot strafbaarstelling meer protestanten |
1689 | Bill Of Rights: Anglo-Amerikaans, verbod van te wrede en onbruikbare straffen |
1698 |
|
18e eeuw | Verlichting:
Vaak liepen rechters al voor hierop, zonder dat de wetten nog aangepast waren. Het ging nu vaak om het veiligstellen van de burgerij en hun eigendom. De gevolgen van de Verlichting verschilden van land tot land. De Verlichting kon echter lang niet op ieders steun rekenen. Traditioneel gezinde juristen vonden de uitgangspunten van de verlichting niet toepasbaar in de praktijk: er was geen plaats voor gevoelens en menslievendheid in het strafrecht, zware straffen en dwangmiddelen waren absoluut noodzakelijk om de orde te handhaven, verdediging van het geloof was een must, de menselijke justitie stond immers in dienst van God. Gevolg: alternatieve hervormingsvoorstellen: J. Bentham:
(o.a. voortdurend toezicht, bezoekmogelijkheden) |
| Derde golf heksenvervolgingen: Polen, Hongarije, Portugal De heksenvervolging was na de middeleeuwen het hevigst. |
| Nog steeds kreeg het menselijke leven in het strafrecht minder aandacht dan de eigendom van goederen. (bijvoorbeeld diefstal > moord) |
| Meer aandacht voor behoeftige armen, fysiek gehandicapten, bedelaar, landloperij. Arbeidsbekwame bedelaars wordt dwangarbeid binnen hospitaals opgelegd. |
| Reformistische expirimenten:
Deze radicale hervormingen waren maar van korte duur. |
| Pogingen tot codificatie: Oostenrijk: Constitutio Criminalis Theresiana (Maria-Theresa)
|
| Bewaarmaatregel werd steeds meer als echte straf gebruikt. |
| Steeds meer deportatie van criminelen naar de Nieuwe Wereld |
1725 | Rome schaft de eed waarin verdachte moet zweren naar waarheid te antwoorden af omdat dit psychische tortuur en onbetrouwbaar is. Beide zijn nu uit den boze. |
1748 | Montesquieu: L’esprit des lois (onder invloed van Thoyras)
|
1754 | Verlicht despoot Frederik de Grote schaft tortuur af in Pruissen |
1764 | Beccaria (vader van het moderne strafrecht): Over misdaden en straffen (anoniem, groot succes in Europa, geïnspireerd door Montesquieu)
|
1777 | Voltaire: abolitionist, had ook kritiek op huidig strafrechtssysteem |
1789 | Franse Revolutie: introduceerde de beginselen van het moderne strafrecht Vrijheid, gelijkheid en broederschap! Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Staatsburger |
1790 | Hervorming van de rechterlijke macht:
Voorlopers van de mediators? Een verklaring voor de invoering van deze vrederechters kan liggen in de afschuw die het volk van de juristerij had gekregen. Met ging nu uit van een ideale samenleving en vertrouwde op civisme, burgerdeugd. Vrijheid, gelijkheid en broederschap! |
1791 | Déclaration des droits de l’homme et du citoyen
Wetboek voor Revolutionair Strafrecht (gevolgd door decreten) Codificatie van tendensen van de 18e eeuw
|
1793-1804 |
|
1796 | Vrederechter wordt in Nederland ingevoerd |
1798 | Grondwet voor de Bataafse Republiek schaft tortuur af |
19e eeuw | Overheersend liberalisme: penalisering en depenalisering:
|
| Positief-wetenschappelijke, rationele benadering Criminologie en andere wetenschappen helpen het strafrecht ontwikkelen |
| Grote codificatiebeweging:
Codificatiebeweging verliep in drie stadia:
|
| Penitentiaire hervormingen
|
1810 | Wetboek van Napoleon: Code Penal (Keizer Lodewijk Napoleon Bonaparte)
|
1811-1813 | Nederland ingelijfd bij het keizerrijk van Napoleon, waar de Napoleontische codificatie van kracht was. |
1813 |
|
1827 | Bentham doet aanval op zwijgrecht dat in Common Law erkend was |
1832 | Hervormingswet: herziening van Franse Code Penal
|
1838 | Nederlands Wetboek van Strafvordering
|
1848 | Revolutiejaar: fundamentele veranderingen in Europa |
1850 | Invoering strafregister: werd voor ieder individu genoteerd of hij wel eens veroordeeld was geweest. Voor iedereen werd dit genoteerd in het register van zijn/haar geboorteplaats. Dit voorstel is aangenomen in de omzendbrief. |
1851 | Cellulair regime voor gevangenissen wordt ingevoerd |
1854 |
|
1870 | Nederland schaft doodstraf af |
1881 |
|
1886 | Aanpassing Wetboek Sv:
|
1889 | Oprichting Internationale Unie voor Strafrecht |
20e eeuw | In de tweede helft: uitwerking maatregelen voor jeugddelinquentie |
| Internationale verdragen over het strafrecht worden gesloten |
1905 | Om vrederechter te worden, worden nu ook diploma’s en een stage vereist. |
Accusatoir proces: |
|
Biechtplicht:
| Als de biechtende zegt niets te biechten te hebben, kan de priester niks ondernemen. Burger blijft dominus litis (accusatoir). Het biechten gebeurde op grond van een algemene schuldpresumptie en geschiedde op initiatief ligt bij de kerk (inquisitoir).
De ontwikkeling van de biecht: -Joodse praktijken Jom Kippoer
-Vroege Christenen Zij biechtten voornamelijk op zondag aan elkaar en bij God om om vergeving te vragen voordat zij ter commune gingen, ofwel de eucharistie (hostie en wijn) ontvingen. Later werden zij ook verplicht ten minste eenmaal per jaar, met Pasen, te biechten. De biecht had dezelfde functie als de doop, namelijk het wegwassen van de zonden. Bij de doop werden ook alle erfzonden weggewassen. Sommige christenen waren tegen deze herhaling van de doop, omdat een christen geacht werd geen zonden te begaan.
-heidense Romeinen (27 v Chr.-476) Ook zij hadden rituelen om zich met de Goden te verzoenen, als die geachte werden ‘boos’te zijn op bepaalde burgers. Er werden offers gebruikt om zich zelf te reinigen/zuiveren.
Ierland/Engeland (6e eeuw) Zij kenden de geheime biecht met de oplegging van een niet openbare boetedoening. Voor het bepalen van de boeten werden boetetarieven en boetetabellen gebruikt. Later werden deze verzameld in boeteboeken. Missionarissen namen deze kennis mee naar het vasteland.
-Rijk der Franken (9e eeuw) Hier nam Karel de Grote het initiatief. Twee tot drie keer per jaar biechten werd noodzakelijk gevonden en nakoming hiervan moest gecontroleerd worden door bisschoppen tijdens wroegbijeenkomsten. Boetedoening ging volgens vaste tabellen in de boeteboeken, die weer private optekeningen waren. Dit is een soort voorloper van ons systeem van straffen in het WSr. De rijken moesten ook meer betalen dan de armen. Is dit een voorloper van ons belastingsysteem? In sommige boeteboeken werden vragenlijsten opgenomen, die veelal door de priester afgelopen werden op grond van een algemene schuldpresumptie (inquisitoir trekje dat tortuur veel later bevorderd heeft). De biechteling moest zelf de optelling van de penitenties, volgens het penitentietarief bepaald, bijhouden, om te voorkomen dat de priester de tel zou kwijt raken. Voorafgaand aan deze vaak zeer suggestieve vragen werden voorvragen gesteld, aan de hand waarvan bepaald werd of de biechteling wel echt gelovig was, of hij kennis had van het geloof (het boek: “Onze Vader”) en wel oprecht berouw had en hoe vergevingsgezind hij zelf tegenover anderen was. Die boeteboeken voor de priesters werden steeds meer juridisch en theologisch verwetenschappelijkt; het werd ware literatuur! Daarnaast kwamen er voor de biechtelingen confessieboekjes, in de volkstaal, waarin stond geschreven hoe moest worden gebiecht. Hieruit ontstonden weer generale biechtformules. Je biechtte nu niet meer per delict maar voor alle mogelijke delicten die je begaan had. Om te voorkomen dat de duivel je bij het laatste oordeel nog zou kunnen wroegen en je dus naar de hel zou gaan. Let op: anders dan bij de wroegplicht, gold geen algemene spreekplicht bij de biechtplicht. Men kon dus in principe liegen wat hij wilde. Je sprak voor je eigen bestwil. -Paus Innocentius III (1215) Burgers waren verplicht eenmaal per jaar bij hun parochiepriester te biechten en eventueel de boetedoening, altijd publiekelijk, te verrichten teneinde met Pasen met eerbied het sacrament van de eucharistie te verkrijgen. De burger die dit niet doet, mag nooit meer in de kerk komen en krijgt ook geen christelijke begrafenis, tenzij hij op grond van een goede reden toestemming heeft gekregen van de priester. De priester mag natuurlijk de zonden van die biechtende met niemand delen (biechtgeheim, geïntroduceerd door de paus)! Dit op straffe van ontzetting uit het ambt en verbanning naar een klooster voor eeuwige boetedoening. De uitzondering hierop was ketterij, dit mocht wel in het openbaar. In 1215 werd de algemene periodieke (1 keer per jaar) biechtplicht als hierboven beschreven in Rome erkend en geregeld:
Boetedoening ging altijd gepaard met excommunicatie (verbanning uit de Kerk). De ergste vorm hiervan heet anathema en reikt tot ver na de dood. De zondebok kon nog gered worden door zich voor de dood weer te laten bekeren. De milde vorm van excommunicatie is een tijdelijke verbanning inclusief ontzegging van commune. Natuurlijk moest in geval van diefstal de gestolen buit worden geretourneerd. Daarnaast kon de biechtende ook een boete krijgen. Deze burgers moesten zich aan het begin van de 40 dagen vasten voor Pasen bij de bisschop melden, die hem mededeelde hoe hij moest vasten. Soms moest de zondaar hier ook aalmoezen aan de kerk afstaan. Bij deze biechtplicht stonden zowel de individuele toewijding aan de kerk, als het collectieve welzijn centraal. Als iemand dus wist dat een ander zonde gepleegd had, moest hij hem de gelegenheid bieden om onder vier ogen te biechten, zodat hij zich op tijd kon bekeren. Dit moest volgens het NT. Als de zondaar dan nog geen spijt toonde, moest hij zich wroegen tijdens een openbare wroegbijeenkomst. Als hij dan nog halsstarrig bleef, werd hij zonder pardon uitgestoten. Als hij wel berouw toonde, kreeg hij passende boetedoening. Om schandaal te vermijden, kon een geestelijke NOOIT in het openbaar biechten. Later kregen de mensen geen zin meer in die vaak levenslange en zware boetedoening en besloten zij pas op hun sterfbed in het geheim te biechten. Hij kreeg dan meteen vergiffenis en toelating tot de commune en heiliging van het sacrament van de stervenden. Zo ontstond de biechtplicht van 1215. Hierna werd de biecht nog verder gejuridiceerd. Het biechtverhoor werd onder steeds grotere druk afgenomen. Een aanzetje voor tortuur? Half 13e eeuw: De biechtvader vergaf de mensen namens God. Dit gebeurde nog voordat de biechteling met zijn boetedoening begon. Aan excommunicatie kwam men dus niet eens toe, die werd meteen bij het uitspreken al opgeheven door de vergiffenis. Oprecht berouw was hier natuurlijk wel voor vereist. |
Bloedban: | Bevoegdheid bloed te doen vloeien. |
Boete: | Werd altijd aan de rechter betaald. |
Caesaropapisme:
| de christelijke keizers gedroegen zich alsof ze ook de paus waren en stimuleerden het behoud van het christendom. Keizerschap was door God gegeven. |
Common Law:
| Het Engelse common law is sterk afwijkend van de continentale rechtsstelsels. Common law berust op het gewoonterecht, waar het continentale recht op geschreven recht berust, ontstaan uit het ius commune, het gemeenschappelijke, geleerde recht. Deze was vervolgens weer ontstaan uit het Corpus Iiuris Civilis (de bekenste intepretatie daarvan was van Accursius) en het Corpus Iiuris Canonici en hun glossen, zoals zij aan de universiteiten gedoceerd werden. De Common lawyers hadden juist niets met universitaire kringen te maken. Zij gebruikte juist law reports, jurisprudentie.
De ontwikkeling van het Common Law: Voor 1066: Voor de Slag bij Hastings, in 1066, waarbij Willem van Normandie Engeland verovert, leefde het eiland, net als het continent, nog volgens het gewoonterecht. De koningen probeerden wel uniform koningsrecht te introduceren gebaseerd op bijbelse leer, maar de rechtspraak bleef een plaatselijke aangelegenheid. Koningsgerechten gingen wel het land door, ter controle, en paste daarbij het plaatselijke gewoonterecht toe. Langzamerhand begon hij steeds meer zijn eigen recht toe te passen en werd dit: the law common to the wholde realm. Na 1066: De bezetters voerde in heel Engeland het systeem van feodale gerechten, leenhoven in. Hierdoor kreeg je naast het landrecht ook leenrecht (ook gewoonterecht!). de leenmannen moesten ook een leeneed afleggen. Het rechtersambt was zeer winstgevend, omdat de rechters vaak de opbrengst van de boetes, de wedde’s, kregen. 12e eeuw: Halverwege de 12e eeuw was in het canonieke, Engelse recht het Romeinse recht wel degelijk nog aanwezig. Zie het werk van glossator Vacarius. Buiten de kerk, bleef het Romeins recht voornamelijk een academische aangelegenheid. De Engelse koningen concurreerde de plaatselijke rechters echter steeds vaker weg door de geschillen persoonlijk de beslechten. Hij werkte daarvoor met vaste bijzitters, afkomstig uit alle rangen en standen. Partijen namen steeds meer zelf het initiatief hun geschil aan de koning voor te leggen. Daardoor kreeg de koning het te druk en schakelde hij rechters namens hem in, die hij van persoonlijke instructies, writs, (bijv. “ga eens een kijkje nemen in de zaak Harry-William in London en breng verslag uit”) voorzag. Deze koningsrechters gingen ook zelf steeds meer werken met writs met vaste formuleringen. Dit leidde tot een register of writs. Ook verkregen zij een vaste standplaats in de Westminster Hall. 13e eeuw: In de 13e eeuw werd voorgesteld de writs te systematiseren zoals de Romeinse actiones. Dit kreeg geen navolging. Toch hebben Romanisten ervoor gezorgd dat het Engelse Common law grotendeels geromaniseerd werd. 14e/15e eeuw: In de hoge middeleeuwen kwam er een praktijkopleiding voor juristen in Engeland: the Inns of Court. ±1780: Tijdens de Renaissance, rond 1780, bestaat er grote rivaliteit tussen de kerkelijke en universitair ondersteunde ‘Latijnse’ gerechten en de ‘law frenche’ common law traditie. 19e eeuw: In de 19e eeuw voerde Engeland hoger beroep in. Dit kwam in het Germaans recht namelijk nog niet voor. In dit hoger beroep werd de beste van twee botsende oordelen gekozen. |
Constitutio Criminalis Carolina:
| Wetgeving uitgevaardigd door Karel V voor de Duitse gewesten: regels op het gebied van strafprocedure en bestraffing van delicten. Vrij volledige wetgeving, combinatie van geleerd recht en rechtstradities. Oudste en meest invloedrijke codificatie van strafprocesrecht in de 16e eeuw. De CCC volgens Langbein:
Naast het canonieke recht, was ook de CCC dus een belangrijke stimulans voor de ontwikkeling van tortuur. |
Decretalen: | Pauselijke uitvaardigingen, met name in de latere 12e eeuw; |
Godsoordelen:
|
Tijdens de Godsoordelen werd vaak een boek gebruikt, vastgehouden door de priester, met daarin spreuken/bezweringen over het vuur, over de gebruikte attributen en spreuken om de duivel te verjagen, in geval verdachte ook daadwerkelijk schuldig was (soort zuiveren). |
Grondgrensgeschil: | Elk van beide partijen geeft aan waar hij denkt dat de grens ligt, waarna aan ieder de helft wordt gegeven van wat ze allebei aanwijzen. |
Hekserij: |
De protesten tegen de heksenprocessen hebben misschien nog wel meer bijgedragen tegen de afschaffing van tortuur (de kerk liep hierbij voorop) en de opkomst van het zwijgrecht dan het pamflet van Beccaria. |
Hoge Raad van Holland, Zeeland en West Friesland:
| Voorloper van de huidige Hoge Raad.
|
Indiziensysteem: | De leer in de 14e/15e eeuw waarin werd beslist welke aanwijzingen voldoende waren voor het overgaan tot tortuur, al waren deze nog niet voldoende voor veroordeling. Onnodige tortuur werd verboden, nodige tortuur gelegaliseerd… |
Inquisitoir proces: | In de late middeleeuwen door de invoering van de romano-canonieke procedures in het strafrecht.
|
Ketterij: | “de wolf tussen de kudde schapen” Aantasting van het enige ware geloof: het christendom, van binnenuit. Hoogverraad dus. Joden, Islamieten en heidenen vielen hier dus niet per definitie onder. Ketterij was een delict dat, net als hekserij, vaak puur tussen de oren gepleegd werd. Maar de Kerk zag het als het voeren van bijgelovige praktijken. De kerk was heel fanatiek in het bestrijden van ketterij:
Hekserij werd later ook aangemerkt als majesteitsschennis jegens God
In de 12e eeuw besloten de paus en de keizer hun krachten te bundelen in de strijd tegen de ketters. In de 13e eeuw begint Konrad van Marburg zijn ketterstrijd. Wie ketterij niet wil afzweren, wordt al bij voorbaat geacht ketter te zijn. Dit kan gezien worden als een voorspel van de Inquisitie.
1229: Concilie van Toulouse: voorbereiding op de inquisitie
|
Kind: | De ouders van een krankzinnig kind zijn financieel aansprakelijk voor de daden van het kind. De beklaagde kan hier zweren dat hij het stoute kind nog fysiek getuchtigd heeft, bijvoorbeeld door middel van een draai om de oren, (dit was geoorloofd) en op die manier ook zijn afkeer van het gedrag aantonen. Deze fysieke tuchtiging mocht door een ieder, maar moet wel strekken tot opvoeding. Een krankzinnige mag nooit gestraft worden! |
Klassicisme: | praktisch georiënteerde combinatie van klassieke en positivistische school. |
Klassieke school: | benadrukt het nut, maar ook de retributieve waarde van de straf. |
Lijfeigenen: | Om de 7 jaar kunnen lijfeigenen vrijgelaten worden. Zij mogen wel weigeren als zij het naar hun zin hebben. Na 7*7+1=50 jaar moesten zij verplicht vrijgelaten worden, de keuze om te blijven hadden zij nu ook niet meer. |
Luxe biecht: | Voorgeschreven aan geestelijken als devotieplicht. |
Majesteitsschennis: | De ontwikkeling van majesteitsschennis
Archaïsche periode van het R.R.
In de Romeinse republiek
Majesteitsschennis en Christendom
Receptie van Romeins delict majesteitsschennis jegens God
Latere tijden tijdens de Verlichting
|
Oordeel schelden: | Oordeel vals verklaren, kon onder twee voorwaarden:
|
Onschuldseed:
| How do you plead? Guilty or not? Een verdachte had twee keuzen: òf bekennen òf de onschuldseed zweren. Praten was echter het minste dat je kon doen als verdachte. Je kunt dus als verdachte verplicht worden om de onschuldseed af te leggen. De Saksenspiegel kende dus nog geen zwijgrecht.
Hoort bij primitief inquisitoir proces. Partijen vochten erom wie de onschuldseed mocht doen, dit is dus heel anders dan bij de bewijslast nu, waar één partij verplicht is te bewijzen. Het is geen irrationeel bewijsmiddel, maar schiet wel ernstig tekort.
De burgers werden onder twee voorwaarden toegestaan tot deze eed:
Als dit wel zo was, volgde een gerechtelijk tweekamp, behalve als een niet-vrije in het spel was, daar volgde voor hem slechts een godsoordeel. De eventuele vrije in de ruzie mocht dus wel de onschuldseed doen.
Als de verdachte meineed pleegde, werd hij rechteloos, hij mocht dan nooit meer de onschuldseed zweren! Bovendien zou je ter plekke door God gestraft worden. Je vingers zouden er bijvoorbeeld af vallen… De regel van de onschuldseed kon overtroffen worden door het procederen tegen vredebreuk. Iemand die dus eerst vrede heeft gesloten, al dan niet voor het gerecht, mag later niet ineens bij de onschuldseed zweren dat hij dit niet gedaan heeft, dan zouden partijen immers weer terug bij af zijn.
Soms kon de onschuldseed ook gemotiveerd worden: bijvoorbeeld in het geval van een krankzinnig kind. De beklaagde kan hier zweren dat hij het stoute kind nog fysiek getuchtigd heeft, bijvoorbeeld door middel van een draai om de oren, (dit was geoorloofd) en op die manier ook zijn afkeer van het gedrag aantonen. Deze fysieke tuchtiging mocht door een ieder.
Later werd steeds vaker een uitzondering op de mogelijkheid van de onschuldseed gemaakt, doordat de klager met steeds meer meezweerders (bijv. getuigen) kwam. De paus introduceerde dat 3 getuigen een onschuldseed konden overrulen. In het R.R. mochten dit er maximaal twee zijn. |
Philips van Leiden: | 14e eeuwse ampioen (volgens docent) van het geleerde recht. |
Plea bargaining: | Def. Van Langbein: onderhandelen door een vervolgende instantie met de verdachte over het antwoord op de vraag: How do you plead? Guilty or not? Als de verdachte kiest voor “guilty” moet er een heel proces gevoerd worden en krijgt hij voor straf een extra zware straf. Als hij kiest voor “guilty” vereenvoudigt dit het proces en krijgt hij als beloning strafvermindering.
Je kan tortuur zien als een vorm van Plea Bargaining. Als je niet bekent wordt je verder gemarteld en anders wordt je gespaard. Het verschil is dat plea bargaining psychische tortuur is en nog lang niet zo ernstig als ‘normale’ tortuur. Een overeenkomst is dat bij beide het ‘slachtoffer’ slecht af is, een no-win situatie, en dat uit wordt gegaan van de schuld van de verdachte ten gunste van de bewijslast van de vervolgers. |
Positivistische school: | het delict is een fataal resultaat van fysieke en sociale factoren (deterministisch). |
Saks: | Krom mes |
Saksen:
| Kwamen uit Oost Nederland en hadden hun hertogdom. Toen de Saksen aan land kwamen waar nu Saksen is, botsten zij met de Turingers. Zij deden alsof zij ongewapend waren, maar hadden ondertussen kromme messen onder hun jassen. De Turingers hadden niet op deze aanval gerekend en verloren. De Saksen gingen in de tijd van de Germanen ook van personaliteitsbeginsel naar territorialiteitsbeginsel. |
Saksenspiegel: | Beste geschreven bron voor kennis van het oer-accusatoire Germaanse gewoonterecht. Het is een rechtsboek dat werd geschreven tussen 1210 en 1225, eerst in het Latijn, daarna in de volkstaal, optekening op initiatief van een particulier de ridder Eike van Repgow, in twee delen, het land- en leenrecht. Werd ontvangen alsof het door de overheid uitgevaardigde wetgeving was. Concurreerde met overheidsbepalingen, die ook in deze tijd opkwamen. Na een eeuw, rond 1315, werd de Saksenspiegel van een glosse voorzien door Johan von Buch, waarin stond dat de Saksenspiegel overeenstemde met de Corpora Iuris van Justinianus. In de 14e eeuw kwam er een procesrechtelijk werk bij: Richtsteig Lehnrechts. Hieruit bleek dat het procesrecht dat de Saksenspiegel hanteerde extreem accusatoir was. In de Saksenspiegel is dan ook geen spoor van de pijnbank te vinden! |
Stake: | brandstapel |
Straf van leven of gezondheid: | Doodstraf of lijfstraf (inclusief lichamelijke integriteit) |
Tonsuur: | Kruinschering bij een priester |
Tortuur: | Def. Van Langbein: gerechtelijke tortuur: het op bevel van de rechter of andere gerechtelijke functionaris ondervragen van een persoon waarbij, meestal fysieke, dwang werd gebruikt met als doel de waarheid te achterhalen. Meestal betreft het iemand die van een misdrijf verdacht wordt en is het doel te komen tot een bekentenis. Echter ook het ondervragen van getuigen onder tortuur kwam voor. (bijv ook in de Digesten). Tortuur leverde, in tegenstelling tot een godsoordeel, nooit direct bewijs op, het was slechts een hulpmiddel om tot het bewijs, de bekentenis (of een verklaring van twee getuigen) te komen!
Verschil tortuur en straf: bij veel wrede straffen was het de bedoeling de dader te verminken of fysiek te tekenen, zodat zij als crimineel herkenbaar waren voor de burgers en als afschrikwekkend voorbeeld. Tortuur mocht daarentegen helemaal geen fysieke/uiterlijke sporen nalaten en was slechts toegestaan als middel om aan bewijs te komen, als er geen andere manier mogelijk was. (In praktijk hield men zich niet aan deze beide voorwaarden)
Tortuur kwam veel voor in het strafrecht uit de Late Middeleeuwen, vaak in het geniep, als gevolg van de Romeinse Receptie en wordt sterk geassocieerd met:
Vormen van tortuur:
Tortuur volgens Hans Doré:
Doré onderscheidt twee soorten tortuur:
De geschiedenis van de tortuur: Tijdens de Romeinen werd tortuur al gebruikt, namelijk om slaven te ondervragen als getuigen in publieke strafzaken (later ook in civiele zaken). Vrije burgers mochten niet aan verhoor onder tortuur worden onderworpen. Op een gegeven moment werd hier een uitzondering op gemaakt en mocht het bij de laagste vrije burgers wel in hele ernstige zaken. Geleidelijk aan mocht het bij steeds meer burgers in steeds meer gevallen en ontstond de tweedeling in de maatschappij. Zodoende was onder Justianus (527-565) de pijnbank voor Humiliores een normaal verschijnsel en was er een hele titel in de Digesten aan gewijd.
Net als bij de Romeinen was men ook tijdens de late middeleeuwen terughoudend voor wat betreft het toepassen van tortuur. Tortuur was voornamelijk toepasbaar op buitenlanders en bijvoorbeeld niet op poorters, omdat voor hen het stadsrecht het verbood. Wel waren zij zich bewust van de (on)betrouwbaarheid van middels tortuur afgelegde verklaringen. Door de toenemende centralisering van bestuur en rechtspraak komen hier steeds meer uitzonderingen op.
De eerste die tortuur echt gebruikten waren de canonieke rechtbanken, aanvankelijk alleen in ketterprocessen. Hoewel de kerk een hekel had aan fysiek geweld, hetgeen ook blijkt uit het feit dat ter dood veroordeelden werden uitgeleverd aan het wereldlijk gerecht, vonden zij ketterij zo maatschappij bedreigend dat zij er graag een uitzondering voor maakte. In de 12e eeuw werden vooral Joden gedwongen zich te bekeren d.m.v. tortuur.
Tegen het einde van de 16e eeuw is tenslotte in vrijwel heel west Europa tortuur als strafprocesvorm zonder al te veel uitzonderingen ingevoerd. Tortuur werd vooral berucht door de Spaanse Inquisitie.
Pas in de 18e eeuw werd tortuur geheel of gedeeltelijk afgeschaft in Europa. Toen werd ook de meest beroemde aanklacht tegen tortuur geschreven door Beccaria (1764) anoniem. Hij vond tortuur:
Hij krijgt hierbij steun van andere verlichtingsdenkers zoals Voltaire.
Langbein beweert dat tortuur niet is afgeschaft dankzij Beccaria, hij bracht immers geen nieuwe argumenten, maar omdat de maatschappij veranderde van een wetenschappelijk bewijsstelsel naar een stelsel van conviction intime. Faber is het hier niet mee eens, omdat hij vindt dat conviction crime nog lang niet zo populair was in de 18e eeuw.
Dat tortuur afgeschaft werd, betekent niet dat de verdachte nu ineens ook rechten kreeg!
Wat zijn de voorwaarden voor tortuur? Ontleend aan de teksten van Philips Wielant.
Kritiek op tortuur
Er werd veel misbruik gemaakt, vooral jegens landlopers. |
Vonnis: | Komt van Vondenis (Latijn), het oordeel dat de rechte gevonden heeft. |
Vreders: | Deze kwamen voor in de 14e eeuw in Den Briel. Zij waren vredemakers en moesten er voor zorgen dat kemphanen weer vrede kregen. Hiertoe beveelden zij ruziënde partijen om te gaan inliggen tot dat zij elkaar\vrede beloofd hadden. De bijbehorende terechtzitting had –in deze inquisitoire tijd- een heel accusatoir tintje: zo vroeg de rechter de schepenen bijvoorbeeld nog hem een oordeel te vinden! Partijen hoefde bij dit proces niet aanwezig te zijn, wat weer niet accusatoir is… |
Wroegen: | Het klagend aan de kaak stellen van misstanden/misdrijven waarover door niemand nog geklaagd is. Het gebeurt door iemand die geen individueel slachtoffer is. Zo wordt de regel “geen klager, geen rechter”omzeild. |
Wroeggerecht: | De ontwikkeling van de wroeging, tijdens de Merovingische en Karolingische tijd (tijdens Karel de Grote), staat los van het veel minder intensieve gebruik van wroegen in de Romeinse tijd. De Franse koningen vonden het belangrijk om te weten wat er in het land gebeurde en stuurde zijn rechters het land in. Zij moesten onder ede zweren dat zij als betrouwbare ‘getuigen’zouden optreden, hun verhaal werd namelijk niet nog eens gecontroleerd. Op basis daarvan werd meteen een besluit genomen. Godsoordelen, tweekampen en onschuldseden kwamen niet meer voor. Het wroegcollege (grand jury) stelde de verdachte in staat van beschuldiging, waarna de petty jury besliste over het al dan niet schuldig zijn van de verdachte. De rechter vroeg aan de sentschepenen: Mijne heren, vind mij een oordeel! Dit waren de wereldlijke wroeggerechten. Omdat Karel de Grote (768-814), nogal christelijk was, kreeg je ook de kerkelijke wroeggerechten (het controleren geschiedde dus dubbelop), door middel van visitaties door bisschoppen. Geen recht, maar juist een plicht om te klikken. In het huidige taalgebruik duidt dit slechts op klikken over jezelf: zelfwroeging. De klikkers die gebruikt werden, waren de sentgetuigen/zienders/sentschepenen, zij moesten goed opletten wat er tussen de visitaties door gebeurd was, zodat zij er tijdens de visitatie over konden klikken. Zij waren dus een soort voorloper van het OM. Vooral bisschop Hincmar was berucht om zijn visitaties en geloof in de godsoordelen. Een goede bron van de kerkelijke visitaties wordt geleverd door abt Regino van Prüm. Hij beschrijft een wroeglijst met 96 vragen over de kerk en de parochiepriester (niet alleen strafrechtelijk, ook bijv. een lekkend kerkdak!). Eigenlijk had bij hem het wroegen juist een omgekeerde werking: door zijn visitaties gaf hij een signaal af van hoe hij vond dat het moest zijn. Zijn controle verliep in twee stappen: eerst werden de geestelijken gescand en daarna de leken. Het ondervragen van de sentgetuigen (m.b.t. de leken) gebeurde met behulp van lijsten met vaak zeer suggestieve standaardvragen. Dit heeft dus duidelijk iets inquisitoirs. Er hoefde alleen maar geantwoord te worden op concrete vragen. Het ging erom zaken naar boven te halen, die normaal niet bekend zouden zijn geworden omdat het slachtoffer niet geklaagd had. En zonder klager, was er immers ook geen rechter. De sentgetuigen fungeerden dus als soort surrogaatklagers. Aan de andere kant was het ook nog vrij accusatoir, omdat de bisschop zijn oordeel niet zelf vond. Vaak gingen deze ook over parochiepriesters en hun escapades of over het onderhoud van de kerk, over ernstige, de o.o. verstorende delicten als: hekserij en ketterij (Christenen werden ineens heel fanatiek!), onderhoud van behoeftige familieleden, dronkenschap, heidens gedrag, majesteitsschennis etc. Zowel de biechtplicht als de wroegplicht was een juridische plicht, in zoverre dat ze periodiek ondergaan moesten worden. Echter, alleen bij de wroegplicht bestond ook de juridische plicht naar waarheid te antwoorden. Naar waarheid antwoorden op biechtvragen was slechts een morele verplichting. De wroegplicht was volgens de bisschoppen af te leiden uit de doopbeloften. De hele gemeente mocht dus komen wroegen. In latere eeuwen werden alleen nog de sentschepenen uitgenodigd om te komen klikken. Eerst was het nog zo dat degene wiens misdrijf gewroegd werd, moest kiezen als vanouds: of bekennen of de onschuldseed zweren. Later kwamen andere mensen getuigen tegen de gewroegde. Het onschuldvermoeden werd in deze gevallen overruled door een schuldvermoeden, eventueel bijgestaan door de eden van zes “getuigen”, dat dan door een godsoordeel bekracht moest worden. Nog later gold dat bij twee verklaringen van de sentgetuigen voldoende waren om van een onschuldseed af te zien en de verdachte schuldig te verklaren. Op den duur kon dit leiden tot tortuur. De wroeggerechten leidden naar een meer inquisitoir rechtssysteem. Het adagium “geen klager, geen rechter” raakte achterhaald. Men ging meer en meer ex officio vervolgen. Vooral bij delicten als majesteitsschennis, ketterij en hekserij waren veel middelen geoorloofd om de dader te laten bekennen. Later kwam er steeds meer decentralisatie. Bisschoppen kregen zelfstandige bevoegdheden en werden net als bij het feodale systeem met het ambt van sendheer beleend. Later werd ook binnen zo een gebied weer gedecentraliseerd, de diaken kregen hun eigen jurisdictie in hun subgebiedje. Diensten verschilden hierdoor van gebied tot gebied. Boetedoening werd omgezet in geldelijke boetes. De sendheren waren vrij corrupt en vroegen vaak veel te veel geld. Sentgerechten konden in handen raken van Jan en alleman. Er ontwikkelde zich uiteenlopende typen gerechten, bijv. op initiatief van de edelen. 1548: Karel V: Formula Reformationis (hervormingsmodel) Bedoeld voor instructies voor het visiteren. De vragenlijsten die hierin zijn opgenomen, gelijken die van abt Regino van Prüm sterk. De aartsdiakens moesten belangrijkere zaken voorleggen aan de bisschop en de geldboetes mochten niet meer opgelegd worden. Er werden weer nieuwe wroegcolleges ingezworen: revitalisering van het oude wroegen. Er werd bij uitstek gevist naar ketterij en hekserij. Maar in de rechtbank stelt de rechter zich nog steeds vrij passief op. |
Zwangere vrouw: | Mocht nooit zwaarder gestraft worden dan met huid en haar. Na haar zwangerschap wel weer. |
Zweren: | Altijd met de rechterhand!
|
Dieren |
|
Algemeen: | Dieren konden ook medeplichtig zijn! Bijv. als zij in een gebouw aanwezig waren waar iemand was verkracht. Dit heet Reine Sachhaftung en geldt ook voor zaken. Ze worden aansprakelijk gesteld op grond van het “erbij zijn”. Vooral in de 13e en 14e eeuw had je echte dierenprocessen, waarbij dieren werden veroordeeld en gestraft: bijvoorbeeld verbanning of doodstraf. Dit straffen gebeurde door bisschoppen. Voorbeeld: meikevers die epidemie hadden veroorzaakt werden verbannen. Dieren waren dus rechtssubject, tot dat Bonomair verkondigde dat zij niet eens bewustzijn hebben van goed en kwaad. Hoewel Frans de Waal later weer heeft aangetoond dat apen wel degelijk apenmoraal hebben.
In de Saksenspiegel werd bij delicten door dieren geklaagd tegen de gene die op dat moment de eigenaar van het dier was. Deze had dan twee keuzen:
|
De haan, de hond, de slang (het draakje) en de aap: | Hiermee werd de verdachte in een zak in het water verdronken. Dit was een straf uit het Romeinse Recht waarmee in het 12e eeuwse Toulouse nog gedreigd werd. Straf die volgens Philips Wielant (1471-1520) voornamelijk werd gebruikt bij hoogverraad. Ook kwam deze straf nog in de Caroline (1532) voor. |
Stier van tiran Phalaris: | De maker, Perilaus, moest zelf als proefkonijn (en als enige) in de stier. De fluitjes in de neusgaten zouden zijn gejammer omzetten in mooie melodieën. Dit bleek slechts een fabeltje te zijn. |
Zaken/personen |
|
12 schepenen: | 12 staat symbool voor:
|
13: |
|
Bezetenen: | Hebben vaak blote voeten en soms ook een blote borst en/of benen. Vaak afgebeeld met een wilde haardos/pruik. Soms zie je op het plaatje dat de duivel uit de mond van de bezetenen wegvliegt. |
Biechtbankje: | Vaak met een ronde bovenkant. De priester had er vaak een bamboestok aan bevestigd, met een gordijn eraan, teneinde het biechtgeheim beter te bewaren. Soms is er ook een sleutel te zien (sleutelmacht). |
Biechtvader: | Wordt meestal, zittend op een rond biechtbankje, afgebeeld in witte kleding, terwijl de biechteling in het zwart wordt afgebeeld. |
Boek boven het vuur:
| Er wordt hier gekeken of het boek ketterse zaken inhoudt. Zo ja, dan zal het boek verbranden, zo nee dan zal het boek blijven zweven boven het vuur. Dit laatste gebeurde bij het vuurwonder van Sint Dominicus. |
Boeren/lijfeigenen: | zij verschijnen vaak slechts met een halve kop/half profiel, tenzij er iets heel positiefs aan de hand is, dan worden ze met ¾ of heel profiel getekend. Het omgekeerde geldt voor graven en andere edelen. |
Boom: | Boom van “kennis van goed en kwaad” van het Aardse paradijs, waarmee de zondeval van Adam en Eva werd uitgelokt door de duivel. Of boom waarvan volgens de legende het reddende kruis van Christus gemaakt werd. |
Buurmeester: | Komt voor in de Saksenspiegel en is een soort burgemeester, zelf ook een boer. Hij is te herkennen aan zijn afgeplatte strohoed. Hij zit in een rechtersstoel en ontvangt penningen op een soort rekenbord. |
Dief: | Kan afgebeeld zijn met een blinddoek op of met zijn handen op zijn rug gebonden. |
Doek gewikkeld om de linkerhand: | Symboliseert noodweer |
Dolk: | Staat meestal symbool voor iets dat zich buiten de rechtszaal, bijvoorbeeld op het marktplein afspeelt; in het gerecht mochten namelijk geen wapens gedragen worden. |
Fides: | Jonge vrouw met een vlecht die vaak verdachten optilt. Zij staat voor vertrouwen en geloof. Verdachtes zielenheil zal gered worden als de duivel hem verlaat en hij tot een bekentenis komt. |
Gods hand: | Zie je soms op een plaatje bovenin verschijnen, dit duidt erop dat God te hulp schiet, bijvoorbeeld bij het doorstaan van een proef voor een Godsoordeel. |
Gerechtelijk tweekamp: | Verdachten worden afgebeeld met doeken, ook om hun hoofd, en zij vechten met schermen en schilden. In het midden staat de zon. (kwam ook voor bij de Langobarden), met soms Vrouwe Justitia, erin weerspiegeld. In veel gevallen was aan de voorkant van het schild van de winnende partij een rozetvorm afgebeeld. (oordeelsrozet) |
Gerechtsbode: | Is te herkennen aan horizontale rood/wit/groene streepjes van zijn kleding. Heeft vaak ook een roe in zijn hand. |
Graven en andere edelen: | Zij verschijnen altijd met hele kop/heel profiel, tenzij zij iets heel slechts hebben gedaan. Dan worden zij getekend met ¾ of enprofile (half profiel). |
Groen:
| Symbool van de mildheid die het oordeel dient te kenmerken en van vrede die door elk oordeel gebracht moet worden. |
Halm: | Symbool voor vrede |
Heuvel: | Duidt op de heuvel naar de hemel die nog beklommen moet worden. |
Jood: | Herkenbaar aan zijn baardje. |
Kap om de rug: | Symboliseert beschermingsmacht. |
Leer van de Twee Opperste Hemellichamen:
| Hierin in de Paus de zon en de Keizer de maan. Het verschil met de zwaardenmetafoor uit de Saksenspiegel (zie verderop) is dat bij de laatste de keizer en paus ten dienste van het recht staan. Bij het zonnemetafoor is het juist andersom: recht als instrument van overheidsgezag. De paus en keizer staan hier dus wel boven het recht en opstand tegen hen is hier dan ook niet toegestaan.
De ambtenaren van de wereldlijke vorsten werden ook wel als sterren aangemerkt, die het licht van de zon, van de Paus dus, doorgaven aan het volk. Ook de vorsten begonnen zichzelf zonnevorsten te noemen. In dergelijke gevallen werden de ambtenaren vergeleken met zonnestralen: verlengstukken van de vorst. Al gauw daarna begonnen ook de lagere vorsten zonnebeeldspraak te gebruiken. Hemellichamen werden geacht als wezen tussen mensen en engelen in te staan. |
Lang haar: | Vrouw |
Lange nagels: | Duiden op een wilde, vaak ook slechte (bijv. verdachte) man (“nagels als vogelklauwen”) |
Onbedekte haren: | Staat symbool voor maagdelijkheid, althans in ieder geval voor een ongehuwde vrouw. |
Ongekamd haar: | Vaak bij de verdachte: teken van krankzinnigheid of bezetenheid door de duivel. |
Patiënt: | Zo werd degene genoemd die tortuur onderging |
Ploeg, kerk en (water-)molen: | Deze staan symbool voor vrede. Wie geweld uitoefent tegen deze zaken breekt de vrede. |
Priester:
| Wordt vaak afgebeeld met een kruinschering (tonsuur). (lijkt op een lapje op het voorhoofd). Hij heeft soms zijn vingers in eedhouding, een stola/gewaad aan en een boekje met toverspreuken in zijn hand. |
Rechter: | Herken je aan zijn rechtersbonnet, soort hoed met piek in het midden of soms met een omgekeerde T erop. |
Rozet:
- Ingesloten in een cirkel:
- Zwevend:
- Vallend: | Symboliseert door God gegunde gerechtigheid en geopenbaard oordeel.
Soms zie je boven een rozet de hand van God.
De Rozet is ook soms ingesloten in een cirkel: daarmee is de reservering van de gerechtigheid aangeduid voor later: het hiernamaals.
Zwevende rozet kan duiden op de ster naar Bethlehem: grote licht, waarheid zelf, verschijning des Heren.
Je ziet ze ook vaak bij Christus op de regenboog. Symbool voor op aarde neerdalende oordelen, ter gelegenheid van het Laatste oordeel. In de Saksenspiegel waren deze sterren meestal groen. Vallende rozetten duiden op een ongeldig oordeel. Bijv. omdat het oordeel is geveld op een gebonden dag, dit kan je herkennen aan een ring met een kruis erboven, bijv. een zon- of feestdag. Hierop mogen geen oordelen worden geveld, tenzij het een betrapping op heterdaad betreft of als het gaat om het zweren van vrede. Het oordeel kan ook niet geldig zijn, omdat het twee verwanten betreft. Verwanten mogen elkaar namelijk geen oordeel vinden/schelden dat leidt tot doodstraf, afhakken van ledematen of andere eerbenemende straf. |
Schaar: | Staat ook in de Saksenspiegel symbool voor: de straf tot huid en haar. De dief wordt kaalgeknipt en is na zijn berechting eer- en rechteloos. |
Schepenen: | Komt van (oordeel) scheppen. Of van schepen: navigeren; schepenen waren juridische roergangers. Heldere blik/Poolster. |
Schepen met hooggehorende stevens: | Kleine schepen uit de Germaanse tijd. Hadden een hoge voor- en achterkant; sprookjesachtig effect. Kwam voor in de passage van Heiland (p.13/14 WB). |
Schriftrol met vlam erboven:
| De vlam geeft aan dat het om een brandbrief gaat. De drager heeft zich laten betalen om de brandbrief over te brengen. Volgens de Saksenspiegel moet degene die dreigt met brandstichting geradbraakt worden. |
Ster: | In de Saksenspiegel wijst de oordeelvinder een ster aan als symbool voor het door hem gevonden vonnis/oordeel.Sterren konden ook symbool staan voor de wereldlijke ambtenaren die het licht van de zon, de Paus, doorgaven aan het volk. |
Verdachte: | Vaak op blote voeten, opgetild, wilde, soms lange haren, lange nagels, woeste blik en een vertrokken mond, eet soms gras (“hij at hooi als een rund”) |
Weegschaal: | Symbool van het recht. Bijvoorbeeld om het valse gewicht tegen het geijkte gewicht af te wegen. Als het valse gewicht zwaarder weegt, kan de straf ten uitvoer worden gelegd. |
Wijsvinger omhoog: | Duidt op een deskundige die bevindingen te kennen geeft. |
Zeef: | Werd bij de Romeinen als godsoordeel gebruikt. Er werd water uit de Tiber gehaald, als het niet wegliep, was de vrouwe niet ontmaagd. |
Zon: | Zon der gerechtigheid, met soms Vrouwe Justitia erin afgebeeld.
Zonnestralen stonden voor de ambtenaren als verlengstuk van de zonnevorst: de keizer. Hoe meer ambtenaren, des te meer licht de troon gaf! Deze ambtenaren moeten niet verward worden met vazallen, die bij het bestuur in de leenhoven werden ingezet. Zij waren geen instrument van de vorst, maar juist een onderhandelingspartner. De meest opvallende zonnestraal was de Procureur van de Koning in Frankrijk, die de fiscale rechten van de koning bewaakte. Hieruit is, volgens de docent, ons OM voort gekomen.
Algemeen bekend als de zonnekoning is: Lodewijk XIV. Keizer Nero ging zelfs zover zichzelf de zonnegod te noemen. |
Zwaard: | Geschouderd zwaard staat symbool voor het gerucht. Zwaard was ook het symbool van de koningsban. Een rechter zonder zwaard duidt dus op een rechter zonder koningsban te zijn. Dit hoeft niet perse een onbevoegde rechter te zijn: het kan ook het gerecht van een marktgraaf zijn of één van de laagste gerechten, met een door het volk gekozen rechter, zonder hoge jurisdictie. Buiten koningsban kan elke man over een ander oordeel vinden of schelden. Als het de schepenbaar vrije zijn leven, eer of erfenis kan kosten, dan moet de schelder/vinder minimaal van dezelfde stand zijn. Het zwaard kan ook duiden op de twee zwaarden die God op aarde achterliet om het Christendom mee te beschermen. Het geestelijke zwaard was bestemd voor de Paus en het wereldlijke voor de keizer: de Tweezwaardenleer van de Saksenspiegel. Denk aan het verhaaltje over het witte paard, de stijgbeugel, de Paus en de keizer. De Paus en keizer staan niet boven het recht, als bron ervan, maar moeten zich ten dienste van het recht stellen Het zwaard is ook een symbool van overheidsmacht. Deze symboliek is gebaseerd op het NT. Een man die een zwaard vasthoudt kan duiden op een edelman. |
Zwijn bij een vrouw haar voeten: | duidt op verloren zoon. David had wat op zijn kerfstok en moest boeten. |
Rechtsbronnen in dalende orde van belang voor het strafrecht door de tijd:
Gewoonte (recht)
Wet
Rechtspraak
Doctrine
Welke rechtsbronnen (in het bijzonder voor het strafrecht) namen een belangrijker plaats in toen het gewoonterecht tijdens de overgang van de middeleeuwen naar de nieuwe tijd achteruitging? Geef enkele concrete voorbeelden van die ‘nieuwe rechtsbronnen’ in de Nederlanden, Frankrijk, Duitsland en Zuid-Europa.
Gewoontes werden steeds meer op schrift gesteld, de eventuele gemeenschappelijke inspiratiebron moet men in het Romeinse recht zoeken.In Spanje en Portugal werden de locale op schrift gestelde gewoontes zowel door de regionale leenheren als door de koningen uitgevaardigd. Tegen het einde van de middeleeuwen verloor in strafzaken het gewoonterecht in grote mate aan belang in vergelijking met de andere rechtsbronnen. Het onderging meer en meer de concurrentie van de sterk opgekomen nationale of territoriale justitiehoven en van de vorstelijke wetgeving. In de vroegmoderne tijd probeerden Europese vorsten de strafjustitie te reglementeren om er een instrument van heerschappij van te maken. Een aantal teksten uit die tijd was daadwerkelijk vernieuwend en drukten duurzaam hun stempel op de instellingen. Deze teksten hadden meestal een indicatieve waarde. In het algemeen beoogde die wetgeving het strafrecht te uniformiseren en zelfs te codificeren. Een bekend voorbeeld van de strafwetgeving uit die tijd was de Carolina, uitgevaardigd door Karel V (1532). De wet bevatte in de eerste plaats regels inzake strafprocedures, maar ook regels inzake de bestraffing van delicten. Als wettekst had deze heel wat kwaliteiten: Het ging om een vrij volledige wetgeving die vooral het geleerde recht en de inheemse Duitse rechtstradities met succes combineerde. Dankzij die kwaliteiten zou de Carolina twee eeuwen lang een referentie blijven voor het strafrecht in Duitsland. In 1656 nam Ferdinand III de Carolina bijna letterlijk over met bijzondere toepassing voor Oostenrijk. In de Zuidelijke Nederlanden werd het strafrecht geleidelijk steeds meer door vorstelijke wetgeving geregeld. Ook in Frankrijk nam de koninklijke wetgeving aan belang toe. In Spanje bleven de wetgevende iniatieven, die reeds in de middeleeuwen waren aangevat, verder doorgaan. Zij waren erop gericht het strafrecht telkens te herzien, en zo mogelijk te codificeren. In Portugal bleven de ordonnanties van Alfonso en Philips III fragmentarisch. Wat de inhoud betreft, betekenden ze alleen maar een bevestiging van de van oudsher overgeleverde strengheid en archaïsmen.
Al werd de doctrine onvermijdelijk beïnvloed door die vorstelijke wetgeving in volle opkomst, de strafrechtsliteratuur behield in grote mate een internationale allure. Deze werken beoogden in beginsel de rechters bij te staan; over deze bijzondere rechtsregels heen probeerden de strafrechters krachtens hun arbitraire interpretatiebevoegdheden aan de criminele politiek gestalte te geven. In Nederland publiceerde de rechtsgeleerde Vlaming J.de Damhouder een ‘Practijcke Criminele’, dat een nuttig handboek bood van al de onderdelen van de strafrechtswetenschap.
Naast de leerboeken of tractaten kent ook een ander genre rechtsliteratuur een hoge vlucht tijdens die periode: de zogenaamde rechtspraakverzamelingen. Het ging om doctrinale werken waarin een auteur specifiek rechterlijke vonnissen of de rechtspraak van een of meer justitiehoven over een bepaald onderwerp bespreekt. In Frankrijk is de bekendste arrêtist uit de 16e eeuw J.Papon.
Welke handelingen werden in de middeleeuwen als ‘menselijke’, c.q. ‘goddelijke’, majesteitsschennis gekwalificeerd? Vanaf wanneer situeer je de depenalisering van die handelingen in Europa (geen exacte data, maar de periodes, en verklaar waarom dan uitgerekend die handelingen niet meer strafbaar waren)?
De repressie van inbreuken tegen de politiek en religieuze orde bereikt een hoogtepunt met de verspreiding van de Hervorming, de godsdienstoorlogen en allerlei troebelen die de confrontatie tussen katholieke en protestantse expansiedrang vooral in Europa teweegbracht.
Tot daden van goddelijke majesteitsschennis behoorde bijvoorbeeld zelfmoord, omdat God alleen het leven geeft. Hiertoe worden dus daden geschaard die het gezag van God aantastten, daden tegen de goddelijke orde.
Er werd onderscheid gemaakt tussen menselijke majesteitsschennis van de eerste en van de tweede orde. Tot de eerste orde werden fysieke aanslagen op de persoon van de koning en zijn familie gerekend, als ook samenzweringen tegen de staat. Menselijke majesteitsschennis van de tweede orde had onder meer betrekking op aanslagen op ministers, samenzweringen tegen militaire leiders en provinciegouverneurs, particuliere belastingeheffingen of werving van soldaten, de bouw van versterkingen zonder toelating van de overheid, valsmunterij, tweegevecht enz.
Samenvattend kan men stellen dat alhoewel de 16e en 17e eeuw gekenmerkt werden door een verharding van de repressie die meestal verklaard wordt door de opgang van de staatsmachten die in de 17e eeuw als betrekkelijk sterkt gevestigd waren, ertoe neigden de repressie enigszins te verzachten, niet zozeer op grond van humanitaire overwegingen (een factor die pas de volgende eeuw een invloed zal hebben), maar in naam van de rationaliteit. De repressie bleef in de 17e eeuw zeer scherp, maar werd tegelijk beperkt door een benadering die, zonder sentimentaliteit noch fanatisme, reeds door nuts- en doelmatigheidsoverwegingen werd beheerst.
Hoe verklaar je de achteruitgang van de schikkingen tussen particulieren i.v.m. delicten tijdens de overgang van de middeleeuwen naar de nieuwe tijd?
Partijen gingen vaker het rechterlijk gezag aanspreken voor hun geschillenbeslechting. De rechtbanken werden door de machtigen opgelegd: Graven, koningen, bisschoppen en pausen trachtten hun rechtsmacht niet alleen tegenover hun horigen of slaven op te dringen, maar ook tegenover de vrije krijgslieden, de adel en de clerus. Het soevereine gezag herleefde en de publiekrechtelijke straffen veralgemeniseerden
horigen of slaven op te dringen, maar ook tegenover de vrije krijgslieden, de adel en de clerus. Het soevereine gezag herleefde en de publiekrechtelijke straffen veralgemeniseerden zich, langzaam en zeer oneven. De publieke straf wint terrein onder invloed van de opkomst van het staatsrechtelijk gezag.
Op welke (hoofd)straffen steunde het laatmiddeleeuwse strafrecht? Wat leert ons dat inzake de rol die toen aan het strafrecht werd toegeschreven?
-Zware straffen (uitsluitingsstraffen): Doodstraf (galg en onthoofding) en Verbanning (tijdelijk of permanent)
-Lichtere straffen: Lijfstraffen, Onterende straffen, Spot straffen, Geld en Vermogensstraffen (schikkingen die bekrachtigd werden of een zelfstandige geldboete van de rechter)
De gevangenis werd niet in de eerste plaats als strafvorm opgevat maar had in die tijd een bewaarfunctie.
De meest voorkomende straffen in Europa waren doodstraf, brandstapel, verminking, brandmerken en geseling.
Het strafbeleid werd gekenmerkt door de strijd tegen particuliere schikkingen (vrijwillige of wettelijke compositie) en de wil de publiekrechtelijke justitie afdwingbaar te maken: die openbare strafjustitie evolueerde van een soort toepassing van de tarifering van delicten naar een effectieve bestraffing van de delinquent, die vooral in de 16e eeuw steeds meer veralgemeend werd.
Waarom ging de opkomst van de strafwetgeving in de nieuwe tijd niet meteen gepaard met de veralgemening van het legaliteitsbeginsel?
Men zal die wetgeving uit die periode evenwel niet dezelfde bindende kracht toeschrijven als dat vandaag het geval is. In de meeste gevallen hebben de wetteksten van de vorsten veeleer een indicatieve waarde, en gaat het niet zozeer om strikt afdwingbare regels. Hun toepassing hangt af van de medewerking van lagere overheidsinstellingen en de rechters kunnen die vorstelijke wetgeving soms zelfs gewoon miskennen. Dat wijst er al op hoezeer het toenmalige strafbeleid nog verwijderd was van het legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen. De strafwetten hadden eerder een afschrikwekkende en afdreigende functie; het feit dat zij geregeld herhaald moesten worden wijst op hun gebrekkige toepassing.
Hoe verklaar je dat ondanks de opkomst van nationale (c.q. territoriale) strafwetgeving in de nieuwe tijd er desalniettemin van een gemeen-Europees strafrecht sprake kon zijn?
Ondanks de ontwikkeling van de wetgeving van territoriale vorsten bleef het gemeen strafrecht in Europa levendig, vooral door de invloed van de rechtsliteratuur. Rechtsgeleerde auteurs uit verschillende landen, van wie de faam de landsgrenzen moeiteloos overschreed, boden een vrijwel uniforme voorstelling van het strafrecht, geïnspireerd door het Romeinse recht en aangepast aan de particuliere
omstandigheden. Die doctrine bleef een grote invloed uitoefenen zowel op de wetgevers als op de rechters.
-verwantschap tussen verschillende rechtssystemen
-rechtsliteratuur overstijgt nationaal karakter van codificatie
Geef aan waarom de heksenjachten van de nieuwe tijd enerzijds wel een quasi-algemeen Europees fenomeen waren, maar anderzijds grote nationale en regionale verschillen vertoonden.
Hekserij was een bepaalde vorm van religieuze delinquentie. In de 16e eeuw verspreidde de vervolging hiervan zich als een epidemie over Europa. De hekserijplaag kan niet alleen worden verklaard door de armoede die bijgeloof genereert. Ook in andere tijdperken bestond immers armoede. De hekserijplaag moet in ieder geval ook in verband worden gebracht met de volgende 3 zaken:
de religieuze omwentelingen, of
de jacht op het polytheïsme (vorm van godsdienst waarbij men zich meerdere goden voorstelt) vanwege de absolutistische macht, of
als een uitdrukking van zwakheid vanwege de nieuwe staatsvormen die niet bij machte bleken de boze geesten in de samenleving te beteugelen
De heksenjachten waren dus een algemeen Europees fenomeen.
Anderzijds waren er grote nationale en internationale verschillen:
-Engeland: aantal terechtstellingen wegens hekserij 1000-2000
-Spanje: de inquisitie won de competitiestrijd inzake heksenprocessen van de wereldlijke rechtbanken
Deze twee landen waren niet het episch centrum van de heksenjacht. Dit bevond zich namelijk in Duitsland en daarnaast ook in Frankrijk.
Er zijn ook chronologische verschillen:
-algemeen kan worden gesteld dat de repressie in alle hevigheid aanvang nam vanaf het midden van de 16e eeuw
-in de verenigde provincies kwam er relatief snel een einde aan
-in de loop van de tweede helft van de 17e eeuw kwam er een tweede golf van heksenvervolgingen in Zuidoost-Duitsland, Oostenrijk, sommige landen in centraal Europa en in Zweden
-in het Verlichtingstijdperk in Polen, Hongarije en Portugal
Welke vormen van uitschakelingstraffen werden er in de nieuwe tijd toegepast en ontwikkelen?
De veranderingen in het bestraffingstelsel komen tot uiting in de uitbreiding van de uitschakelingstraffen en de martelingstraffen, in geval van veroordeling voor delicten die de openbare orde raakten. Tijdens de 17e eeuw kwam een geleidelijke verandering in mentaliteit (teruggang van de doodstraf) Deze teruggang kan gedeeltelijk worden verklaard door deze mentaliteitsverandering. Er was echter ook sprake van een economische rendabiliteit die er op aanstuurde de veroordeelden aan het werk te stellen.
In Frankrijk en Spanje: Galeistraffen
In Engeland en de Noordelijke Nederlanden: deportatie
Galeistraf: de veroordeelde werd een vorm van dwangarbeid opgelegd in de koninklijke marine, die mankracht nodig had voor haar ontwikkeling
Deportatie: in de loop van de 17e eeuw werden velen na hun terdoodveroordeling en gratie naar de koloniën van de Nieuwe Wereld gedeporteerd
In landen waar de doodstraf werd afgeschaft werd voor gevangenen veelal (levens)lange en strenge opsluiting georganiseerd. Andere landen gaven er de voorkeur aan de ongewenste delinquenten (definitief) ver weg te sturen. Portugal deporteerde naar Afrika, Spanje en Frankrijk naar de overzeese gebieden. Groot-Brittannië deporteerde tussen 1788 en 1853 (afgeschaft) zo’n 350.000 veroordeelden naar Australië.
Frankrijk: formele wet 1854: verplichte deportatie van veroordeelden tot dwangarbeid; dit was om dwanginrichtingen op te doeken en het Franse territorium te zuiveren. De gedeporteerden werden ingezet voor de meest harde kolonisatie werkzaamheden en voor alle arbeid ten algemene nutte. Fransen introduceerden in 1885 nog een bijkomende straf, die inwerking trad na het uitzitten van de hoofdstraf. Dit was de uitwijzing-relegation overzee. De Fransen gebruikten deze straf slechts voor multi-recidivisten, tot 1938. Dit zij dus uitschakelingstraffen. Zij waren economisch gezien aantrekkelijk en boden uitkomst nu de doodstraf was afgeschaft. Deportatie had ook nog als voordeel dat het een goedkoop alternatief was. Als de veroordeelde immers uit het land was, had men er geen omkijken meer naar en geen kostenpost aan.
Hoe verklaar je dat in de 19e eeuw uitschakelingstraffen nog steeds op grote schaal werden toegepast?
Zij hadden een redelijk humanitair gehalte, iets waar steeds meer waarde aan werd gehecht. Ook erg van belang bleef het economisch voordeel dat zo te behalen viel.
Betekende de Frans revolutie en het Frans revolutionair strafrecht een breuk met de strafrechtspraktijk en het strafrechtsenken van de 18e eeuw?
De Franse revolutie bracht grote veranderingen op het gebied van het strafrecht.
De Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Staatsburger: Nieuwe inzichten die blijvend invloed uitoefenden op het Europese strafrecht van de 19e eeuw; vrijheid van het individu t.o.v. strafjustitie. Het individu moet garanties krijgen om zijn vrijheid te beschermen. De mens heeft op het natuurrecht gebaseerde rechten; eigen aan de menselijke waardigheid. Deze fundamentele rechten waren tijdens het ancien regime op het gebied van de strafjustitie zwaar geschonden geweest.
De Constituante: er kwamen enkele grote wetten die de rechterlijke organisatie en de strafprocedure fundamenteel wijzigden.
1791: Wetboek dat strafbare feiten behandelden en nieuwe strafbeleidsmethoden invoerden (onschuldpresumptie, proportionaliteit). Het strafrecht van de revolutie: Experimenteel; min of meer haalbare experimenten werden getest. Het gaf een concrete vorm aan diverse tendensen die zich tijdens de 18e eeuw in Europa hadden verspreid en het werd een model voor de strafrechtshervorming in andere landen.
Hoofdbeginselen van het revolutionaire strafrecht: Conceptie van de openbare macht waar de natie soeverein is en waarin de vrije individuen door de uitoefening van hun stemrecht uitdrukking geven aan de algemene wil van de natie.
De strafbare feiten werden in drie categorieën ingedeeld: overtredingen, wanbedrijven, misdaden (criterium: de strafmaat die aan het misdrijf gekoppeld werd).
Bespreek enkele belangrijke verschillen tussen de strafrechtskritiek van Beccaria en die van Bentham.
Beccaria:
-tegen doodstraf
-preventie
-zorg voor rehabilitatie
-introduceerde in het strafrecht de rechten van het hart, de rede en van de gevoeligheid tegen het gewicht van de bestaande gebruiken en van de traditie in
-wees alle opvattingen inzake boetedoening en goddelijke wraak af
-functie van de straffen moest worden beperkt volgens het beginsel van het sociaal nut
-bestraffing moest matig, zeker en snel zijn
-preventie gaat voor repressie
-gelijkheidsbeginsel
-legaliteitsbeginsel
Bentham:
-voor doodstraf
-repressie
-geloofde niet in verbetering van de mens
-zijn strafrechtshervormingen niet gebaseerd op rechten van de mens, maar op de strikte beginselen van een sociale nutstheorie
-tegen onnodig wrede straffen
-doodstraf voor zware misdrijven, ook lichte verminkingstraffen en deportatie
-niet voor deportatie; verbanning moest worden beperkt tot politieke delicten
-stelde het Panopticon voor:
gevangenisstelsel waarin voortdurend toezicht kanworden
gehouden op de gedetineerden
periodieke bezoeken van de gevangenis door algemeen publiek
weinig zorg voor rehabilitatie van veroordeelden
Bentham had dus minder menslievende opvattingen dan Beccaria. Beccaria’s ideeën werden slechts voorbijgaand toegepast aan het einde van de 18e eeuw. In de loop van de 20e eeuw werden ze opnieuw actueel. Bentham’s ideeën hadden een grote invloed op de penitentiaire hervormingen begin 19e eeuw.
Hoe verklaar je dat heel wat door de Verlichting geïnspireerde strafrechtshervormingen, die op het einde van de 18e eeuw werden uitgevaardigd, enkele jaren later al werden afgeschaft of teruggeschroefd?
Deze hervormingen, vrij radicaal in het geval van de doodstraf, waren van korte duur. Wellicht is dit zo omdat deze hervormingen vooruit liepen op hun tijd. Onder de druk van de oorlogen en onlusten tijdens de laatste jaren van de 18e eeuw, soms ten gevolge van de weerslag van de Franse Revolutie in Europa, werd al snel een einde gesteld aan die reformistische experimenten. In bepaald landen werd de doodstraf bijvoorbeeld heringevoerd. Zo hielden in bepaald landen de ingevoerde hervormingen niet lang stand. Alleen de afschaffing van de pijnbank kon op een grote steun rekenen.
Welke factoren hebben tijdens de eerste helft van de 19e eeuw de rol van het Franse strafrecht als ‘model’ in heel wat Europese landen bevorderd?
Sterke terminologie van het Franse Wetboek; duidelijke en logische codificatie met gebruikmaking van nauwkeurig taalgebruik
Eenvoudige coherente structuur middels de driedeling van de strafbare feiten (misdrijven, overtredingen, wanbedrijven)
Mogelijkheid tot speelruimte voor de rechter inzake de straftoemeting middels voorgeschreven maximum- en minimumstraffen
Aanwezigheid van een elementair stelsel van verzachtende omstandigheden
Wat waren de (technische)doelstellingen die de strafrechtscodificaties van het einde van de 18e eeuw nastreefden? (M.a.w., deze vraag gaat niet over de grote crimineelpolitieke oriëntaties van de Verlichting, maar over de praktische voordelen die van de codificatie van het (straf)recht werden verwacht)
Augustus 1789: Verklaring van de rechten van de mens en van de staatsburger; hiermee werd de vrijheid van het individu ten opzichte van de strafjustitie gewaarborgd
Januari 1790: Beginsel van gelijkheid van straffen voor alle staatsburgers en het ontstaan van het personaliteitsbeginsel
Augustus 1790: Proportionaliteitbeginsel tussen straf en delict
Deze beginselen werden nader uitgewerkt in de Grondwet en in het strafwetboek van 1791.
Geef aan hoe de deportatiestraf in Engeland tijdens de 18e en de 19e eeuw evolueerde. Hoe verklaar je de opgang en de teruggang van die straf?
Eind 16e eeuw ontstaan deportaties als verbanningsstraf (Vagrancy act 1597). In de loop van de 17e eeuw vinden deportaties naar de Britse Koloniën plaats van Engelsen, Ieren en Schotten. Het einde van de 17e eeuw is de deportatiestraf tot de systematische Britse politiek gaan behoren.
In de 18e en 19e eeuw ontstaat een groter gebruik van de deportatiestraf als gevolg van verschillende factoren:
Terdoodveroordeelden kregen vaker gratie op voorwaarde dat ze naar de koloniën werden gedeporteerd
Britse eilanden werden zodoende gezuiverd van criminelen
Dure gevangenisbouw kon worden gestaakt
Deportatie heeft een gunstig effect op de kolonisatiepolitiek: De Nieuwe Wereld wordt bewoond door Britten en de Britse invloed op andere continenten
Verloop:
1717-1775: ongeveer 170 deportaties per jaar
1775-1776: ongeveer 200 deportaties per jaar
1776-1788: spanning tussen Engeland en koloniën in Amerika, waardoor minder veroordeelden werden gedeporteerd
1788-1868: deportatiestraf opnieuw in gebruik, maar nu naar Australië waar ontdekkingsreizigers waren aangekomen
Na 1868: Engelse migranten in Australië vormen oppositie tegen de Britse regering. Zij wensten niet langer opgescheept te worden met criminelen uit het moederland.
Gevolg: afschaffing deportatiestraffen
Bespreek dezelfde vraagstelling voor Frankrijk, maar houd ook rekening met de Franse ontwikkeling tijdens de 20e eeuw.
17e eeuw:
Regering Colbert besluit zwervers en armen naar Canada of de Antillen te deporteren, zodat de Franse koloniën worden bevolkt.
De toenmalige morele opvattingen in Frankrijk strookten echter niet met de deportatiestraffen. Deze werden dan ook niet veel toegepast in de 17e eeuw.
18e eeuw:
Overheid besluit de deportatiestraf als vorm van berechting aan te moedigen. Echter, pas onder Napoleon II ontstonden systematische deportaties van veroordeelden naar overzeese gebieden.
19e eeuw:
1852: facultatieve deportatie
1854: wet tot verplichte deportatie en opneming van de dubbelregeling om Franse territorium van criminaliteit te zuiveren en om dwanginrichtingen te kunnen opheffen
1867: deportaties naar Guyana worden onderbroken vanwege hoog sterftecijfer, slechte voeding en slechte hygiëne
1871: deportaties worden hervat, ditmaal naar Nieuw-Caledonië
1885: deportaties naar Guyana worden hervat ten aanzien van multirecidivisten
1938: afschaffing van de deportatiestraf
20e eeuw:
Naast de deportatiestraf ontstond ook de uitwijzing-relegation. Deze uitwijzing-relegatie was een bijkomende straf die in werking trad na het uitzitten van de hoofdstraf en die een definitieve uitwijzing naar Guyana inhield.
De straf verplichtte tot een levenslang verblijf buiten het Franse grondgebied in Europa.
Welke factoren (a) bevorderden en (b) hinderden de ontwikkeling van een gemene Europese strafrechtscultuur in de 19e eeuw?
Bevorderen:
Er bestaat grote verwantschap tussen de verschillende wetgevingssystemen binnen Europa
De rechtsleer en de rechtsliteratuur overstijgen het nationaal karakter van de codificatie
Er ontstaan nieuwe vormen van gemeenschappelijk recht onder invloed van de in 1889 opgerichte Internationale Unie voor Strafrecht
Hinderen:
Er vindt een totstandkoming van nationale wetboeken plaats middels strafrechtcodificatie
Het overheersend liberalisme van de meeste landen botst met oude traditionele waarden van sommige andere landen. Deze traditionele waarden zijn nauw verbonden met autoritaire stelsels
Hoe probeerde men tijdens de eerste helft van de 19e eeuw het legaliteitsbeginsel concreet uit te werken? Welke problemen bracht dat teweeg en hoe trachtte men die problemen op te vangen?
Concrete uitwerking legaliteitsbeginsel door codificatie in twee strafwetboeken:
De Franse Code Penal van 1810
Het Beiers strafwetboek van 1813
Deze twee modelwetboeken voerden het beginsel zover mogelijk door.
Probleem: De strakheid van het systeem die daaruit voortvloeide had tot gevolg dat nieuwe, belangrijke hervormingen nodig werden, met name door de invoering van verzachtende omstandigheden.
En andere wetboeken uit de eerste helft van de 19e eeuw kampten nog met contradicties van een onvoldoende beheerst legaliteitsconcept (Oostenrijk leefde het legaliteitsbeginsel bijvoorbeeld alleen na ten aanzien van misdrijven en niet ten aanzien van overtredingen).
Het probleem moest worden ondervangen.
Ieder systeem ging daarom enige speelruimte aan het beleid van de rechter bieden: strenge strafwetgeving werd omgezet in een verzachting van de repressie.
Het resultaat daarvan werd geconcretiseerd in de wetboeken van de tweede generatie.
Welke problemen bracht tijdens de 19e eeuw de invoering van de gevangenisstraf als hoeksteen van het strafbeleid teweeg?
De wil was aan het einde van de 18e eeuw een minder repressief strafbeleid te voeren (en codificatie), dat eenvoudiger was en meer hervormingsgericht.
Twijfels over de straf waren al tijdens het ancien regime gerezen. Het nut en de doeltreffendheid van lijfstraffen werden betwijfeld en zelfs de doodstraf kon niet meer op een eensgezinde consensus rekenen. Op het einde van de 18e eeuw werd een ontwikkeling ingezet die in een halve eeuw de meeste lijfstraffen uit de Europese wetgevingen bande. Op het einde van de 19e eeuw was het belang van de doodstraf sterk teruggelopen, al bleef die straf meestal hardnekkig standhouden. De gevangenisstraf versterkte haar vooraanstaande plaats in het straffensysteem.
De grootste teleurstelling kwam in de 19e eeuw van de gevangenisstraf. Men kon het niet eens worden over de meest geëigende opsluitingsvorm; georganiseerd in een gemeenschap of geïsoleerd in een cel. De bouw van nieuwe aangepaste gevangenissen liep voortdurend vertraging op, onder meer vanwege gebrek aan voldoende middelen en hun architectuur lokten allerlei controversies uit. De invoering van de gevangenisarbeid stuitte op een veelheid van technische hindernissen, de pedagogische waarde van de arbeid op heel wat scepticisme. De ontwikkeling van criminele statistieken bracht de enorme omvang van recidive aan het licht, en de gedachte kwam op dat de opsluiting van de primaire delinquent vermeden kon worden indien het om een niet al te zwaar delict ging; de uitvoering van de straf zou opgeschort worden, zodat de betrokkene niet werd blootgesteld aan de tevens criminogene effecten van de opsluiting in een gevangenis die door de ontwikkeling van criminele statistieken aan het licht kwamen.
Zeer vroeg werd er voor een meer aan de persoon van de delinquent aangepaste bestraffing gepleit (individualisering van de straf; rekening houden met de persoonlijke kenmerken van het individu zoals leeftijd, geslacht, verleden, karakter, mogelijkheden enz., zodat een aangepaste uitvoering aan de straf kon worden gegeven, die de veroordeelde mogelijk zou verbeteren, of althans zou voorkomen dat de strafuitvoering hem slechter zou maken). De individualisering van het strafbeleid leidde echter soms tot zeer dubbelzinnige oplossingen, die vooral op de primaire delinquenten gericht waren en diegene die zich tijdens hun opsluiting goed gedragen bevoordeelden, terwijl de gedetineerden die niet voor verbetering vatbaar werden geacht drastisch buiten spel werden gehouden.
Tegen het einde van de negentiende eeuw hadden de meeste (West-) Europese landen de moderne gevangenismethodes die door specialisten van het gevangeniswezen werden aanbevolen in hun wetgeving opgenomen, maar in de praktijk heerste er een grote verscheidenheid van feitelijk toegepaste opsluitingregimes.
Wat is zoal het belangrijkste verschil tussen de zgn. ‘arbitraire’ beoordelingsmacht van de strafrechter tijdens het Ancien Regime en de steeds ruimere beoordelingsmacht inzake strafkeuze en straftoemeting die de wetgever sedert de laatste decennia van de 19e eeuw aan de strafrechter overlaat?
Het belangrijkste verschil is individualisering van de straf. Dit betekent rekening houden met de persoonlijke kenmerken van het individu zoals leeftijd, geslacht, verleden, karakter, mogelijkheden enz., zodat een aangepaste uitvoering aan de straf kon worden gegeven, die de veroordeelde mogelijk zou verbeteren, of althans zou voorkomen dat de strafuitvoering hem slechter zou maken. De individualiseringsgedachte was al aanwezig, wanneer de gevangenisorganisatie de gedetineerden in categorieën indeelden om het gevangenisregime enigszins aan te passen aan de persoon. De individualisering van de straf moet echter al bij de veroordeling beginnen wanneer de rechter de mogelijkheid heeft de straf te verzachten of te verzwaren, niet op basis van de omstandigheden die het delict hebben gekenmerkt, maar in functie van criteria die rekening houden met de persoonlijkheid van de veroordeelde zodat de justitie billijker kan zijn en de distributie van rechtvaardigheid aan bod kan komen. Deze laatste vorm van individualisering kwam al in de 19e eeuw tot ontwikkeling.
Nederland wees daarin de weg maar de opvatting (die pas later veralgemenend zou raken) dat een verbeteringsprogramma aan alle veroordeelden moet worden aangeboden, in de mate waarin allen geroepen zijn opnieuw vrij in de samenleving geïntegreerd te worden.
Hoe verklaar je dat tegen het einde van de 19e eeuw het strafrecht in Europa opnieuw het voorwerp was geworden van een codificatiestreven? (M.a.w., waarom volstond het niet de bestaande strafwetboeken te herzien, aan te passen en bij te werken?).
Op het einde van de 19e eeuw was het codificatiestreven zeer intensief. De meeste landen, zelfs Engeland in zekere mate, werden erdoor getroffen. Diverse factoren verklaren het verschijnsel, dat ingegeven werd door de juridische wil de strafwetgeving technisch te verbeteren en de politieke wil het strafrecht te liberaliseren en tegelijk zijn nationale kenmerken te bevestigen:
-De strafrechtsliteratuur, waarin verschillende progressistsche stromingen vertegenwoordigd waren, kende een grote bloei. Die literatuur lag ook aan de basis van een nieuwe wetgeving die ernaar streefde het strafrecht nog beter uit te werken op grond van de opgedane ervaringen. De nieuwe doctrines wilden verder gaan dan het voortaan ontoereikend ingeschatte humanisme van Beccaria en tegelijk de strafrechtsleer uitdiepen.
-De grote strafwetboeken die toen in Europa uitgevaardigd werden betekenden een breuk met het Franse model (driedeling strafbare feiten opgeheven). Ook werden enkele te streng geachte algemene principes van het Franse strafrechtssysteem in vraag gesteld (nieuwe wetgeving getuigden van hoop en optimistisch vertrouwen in de verbeteringsvatbaarheid van de mens.
Hoe verklaar je dat het laat-19e eeuwse streven de straf te individualiseren nauwelijks of niet toepasbaar werd geacht op (multi-)recidivisten?
Een volwaardige gepersonaliseerde individualisering van de straf beoogt in de eerste plaats een verbetering van de veroordeelde te bevorderen. Tot het begin van de 20e eeuw overheerste echter de gedachte dat een dergelijke verbetering slechts voor een minderheid van de veroordeelden kon gelden, met name vooral tegenover diegene die lichtere delicten hadden gepleegd. Bijgevolg heerste in de meeste landen de overtuiging dat de uitschakeling uit de samenleving de veiligste oplossing was voor de onverbeterbare delinquenten
((multi-)recidivisten) en dat de verbetering slechts voor een kleine fractie van veroordeelden toepasbaar was
Uiteindelijk heeft de individualiseringsgedachte van de 19e eeuw er vooral toe bijgedragen dat de kloof tussen de onverbeterbaar geachte veroordeelden (voor wie nieuwe uitsluitingssystemen werden uitgedacht) en diegene die voor heropvoeding vatbaar werden geacht en voor wie een gepersonaliseerde strafuitvoering werd uitgewerkt, werd vergroot.
Gepersonaliseerde individualisering van de straf beoogt dus verbetering van de veroordeelde, maar:
Verbetering treedt maar bij een kleine groep op
Onverbeterbare delinquenten beter opsluiten (uitsluiten)
Verbetering is maar bij een kleine groep toepasbaar
Er werd veel inspanning geleverd ter verbetering van delinquenten die voor verbetering vatbaar werden geacht, terwijl wie niet voor verbetering vatbaar werd geacht, uitgeschakeld werd. Desondanks leefde tegelijk de gedachte dat niemand onverbeterlijk is en dat iedereen door vrijheidsberoving verbeterd kan worden, zowel in theorie als in werkelijkheid.
Op welke categorieën delinquenten was dat individualiseringstreven tijdens de laatste decennia van de 19e eeuw en in de 20e eeuw daarentegen wèl vooral gericht?
De volgende categorieën delinquenten wekten de welwillende aandacht van specialisten en maakten het voorwerp van de bijzondere behandeling uit:
Jeugdige delinquenten
Delinquenten die lichtere delicten hadden gepleegd
Primaire delinquenten
Eind 19e eeuw ontstond in verschillende Europese landen de gedachte dat de opsluiting van de primaire delinquenten vermeden kon worden indien het ging om een niet al te zwaar delict: De uitvoering van de straf zou opgeschort orden zodat de betrokkene niet werd blootgesteld aan de criminogene effecten van de opsluiting in een gevangenis. De veroordeling werd aldus het uitgangspunt van een proefperiode. Indien de begunstigende van een opschorting tijdens die periode bepaalde delicten niet beging, werd de opgeschorte straf niet uitgevoerd. Conform de ideeën van die tijd was opschorting van de straf een maatregel die zowel een gunstige houding als strengheid moest uitdrukken: Begrip en geduld voor de primaire delinquent, strengheid tegenover de recidivisten.
Bespreek de oorsprong, de opzet en de uitwerking van het strafregister (strafblad).
Eind 19e eeuw wilde men de straf individualiseren; er werd voor een meer aan de persoon van de delinquent aangepaste bestraffing gepleit (individualisering van de straf; rekening houden met de persoonlijke kenmerken van het individu zoals leeftijd, geslacht, verleden, karakter, mogelijkheden enz., zodat een aangepaste uitvoering aan de straf kon worden gegeven, die de veroordeelde mogelijk zou verbeteren, of althans zou voorkomen dat de strafuitvoering hem slechter zou maken). Het was dus noodzakelijk de delinquenten die vatbaar waren voor verbetering te identificeren. Dit veronderstelde een grondige kennis van hun verleden op crimineel vlak om hun kwaliteiten en hun gebreken te kunnen beoordelen. Met deze kennis kon men hun kwaliteiten en gebreken beoordelen. Aan die vereisten moest het strafregister voldoen.
Het werd overal in Europa ingevoerd naar Frans model. Indien een primaire delinquent als zodanig kon worden geïdentificeerd, kon opschorting van zijn straf worden overwogen. De gedachte kwam op dat de opsluiting van de primaire delinquent vermeden kon worden indien het om een niet al te zwaar delict ging; de uitvoering van de straf zou opgeschort worden, zodat de betrokkene niet werd blootgesteld aan de criminogene effecten van de opsluiting in een gevangenis. De veroordeling werd aldus het uitgangspunt van een proefperiode.
Ook kon zowel de primaire delinquent als de recidivist die in de gevangenis blijk gaf van goed gedrag voorwaardelijk worden vrijgelaten. Bij zijn vrijlating moest hij door aangepaste begeleiding worden geholpen.
Het strafregister was een instrument bij uitstek van een geïnformeerde strafjustitie. Er werden zelfs internationale verdragen gesloten met betrekking tot de wederkerige uitwisseling van informatie betreffende gerechtelijke gegevens.
Welke laat-18e eeuwse en vroeg-19e eeuwse strafrechtshervormingen onder invloed van de Verlichting kunnen vandaag nog als blijvende grondslagen of kenmerken van het hedendaags strafrecht worden beschouwd?
De volgende grondslagen kennen wij hedentendage nog steeds:
Het legaliteitsbeginsel
Het proportionaliteitsbeginsel
Het gelijkheidsbeginsel
Geen doodstraf
En eventueel ook nog:
Het negatief wettelijke bewijsstelsel
Strafmaxima en (zeer lage wettelijke) strafminima (vrije beleidsruimte rechter)
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Add new contribution