Samenvatting Praktisch Staatsrecht

Deze samenvatting bij Praktisch Staatsrecht van Visscher is geschreven in 2014

Hoofdstuk 1: De Staat

Kenmerken van een Staat

In een samenleving moeten er verschillende belangen vertegenwoordigd worden. Iedereen heeft zijn eigen individuele belangen, maar in een samenleving zijn er ook collectieve belangen te vinden. Om de belangen in evenwicht te krijgen, is er een bepaalde mate van ordening nodig. Hiervoor zijn er drie elementen nodig die een staat opmaken:

  1. Grondgebied
  2. Gemeenschap
  3. Gezag

1. Grondgebied

De grenzen van een staat komen soms tot stand door oorlogen en verdragen. Het grondgebied dat een staat bezit heet het territorium. Een staat heeft over zijn grondgebied exclusieve zeggenschap.

 

2. Gemeenschap

Een gemeenschap is een groep mensen met verschillende talen, culturen, godsdiensten en geschiedenis, die zich met elkaar verbonden voelen. Een gemeenschap vormt zich door mensen die van de staat hun nationaliteit hebben verkregen. Dit kan door afstamming of op eigen verzoek.

 

3. Gezag

Een staat heeft een gezag nodig om recht te scheppen en de orde te handhaven. Het hoogste gezag is in het bezit van een geweldsmonopolie. Alleen het gezag mag geweld tegen zijn eigen burgers gebruiken en de staat voorkomt hierdoor dat de burgers het recht in eigen hand nemen.

 

Erkenning wordt als vierde element van een staat gezien. De staat moet erkent worden door andere staten. Dit element wordt weggelaten, omdat sommige staten niet erkend worden door andere landen. Maar wel door deze landen als staat gezien worden vanwege de vorige elementen.

 

De staat kan dus als land(grondgebied met zijn bevolking) of als overheid(gezag) worden aangeduid. Deze twee betekenissen worden gezien als en ondeelbare en zelfstandige eenheid en maken een staat soeverein. In art. 2:1 van het Burgerlijk Wetboek is dit voor Nederland terug te vinden. Hierin staat: ‘De Nederlandse staat is een rechtspersoon naar burgerlijk recht.’ Uit het artikel is op te maken dat de Nederlandse staat een zelfstandig drager van rechten en plichten is en net als een burger aan het economisch verkeer kan meedoen.

 

De staat(overheid) zorgt er voor dat het algemeen belang wordt nagestreefd. Het algemeen belang is het belang van de staat en de meeste burgers samen. De overheid vervult deze taak door als wetgever regelgeving te scheppen, het land te besturen en met behulp van rechtspraak de orde te regelen. Het recht wordt in Nederland geregeld in een aantal gebieden:

  • Burgerlijk recht: Regelt de verhoudingen tussen (recht)personen.
  • Staatrecht: De inrichting van de staat wordt hierin geregeld.
  • Bestuursrecht: Regelt de wijze waarop de overheid bestuurt.
  • Strafrecht: De vervolging en bestraffing van (recht)personen wordt hierin geregeld.

 

Staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht vallen onder het Publiekrecht.

 

Hoofdlijnen staatrecht:

  • Verdeling van de bevoegdheden en inrichting van de staat
  • Voor de burger de individuele vrijheden handhaven
  • Het regelen van de rechtsbescherming tegen de overheid en de rechtspraak
  • Zorgen voor de totstandkoming en handhaving van het recht

 

Koninkrijk der Nederlanden

 

Nederland had aanvankelijk een aantal koloniën. Namelijk Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen. In 1945 is Indonesië een onafhankelijk staat geworden en later volgde in 1975 Suriname. Aruba van de Nederlandse Antillen is in 1986 een zelfstandige staat geworden, maar bleef bij het Koninkrijk der Nederlanden horen. Het Koninkrijk werd toen een samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland.

 Vanaf 10-10-2010 zijn de Nederlandse Antillen opgeheven. Sint Maarten en Curaçao zijn net als Aruba bij het Koninkrijk horende zelfstandige staten geworden. Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn overzeese gemeente geworden en hebben volgens art. 134 Grondwet de status van openbaar lichaam gekregen.

 

In het Statuut worden de staatsrechtelijke verhoudingen van het Koninkrijk der Nederlanden vastgelegd. Hierin zijn de afspraken vastgeld over de samenwerking en onderlinge verhoudingen. Betrekkingen die over het Koninkrijk bevatten volgens art. 3 lid 1 van het Statuut de verdediging en het zorgen voor de onafhankelijkheid van het Rijk. Rijkswetten zijn wetten die van toepassing zijn op het gehele Koninkrijk der Nederlanden.

 

Nederlanderschap en Vreemdelingen

 

Het bezitten van het Nederlanderschap leidt tot een aantal rechtsgevolgen:

  • Het mogen verblijven in Nederland en vrije toegang tot het land.
  • Buiten het Koninkrijk is het Nederlandse Wetboek van Strafrecht geldig. Deze regel haalt zijn kracht uit art. 5 Sr. Het artikel heeft dus een exterritoriale werking.
  • Een Nederlander heeft diplomatieke bescherming
  • Een Nederlandse burger mag niet worden uitgeleverd, tenzij hij na de veroordeling de straf in Nederland mag uitzitten (zie art. 4 Uitleveringswet).
  • In het buitenland geldt ook het Nederlandse personen- en familierecht (Wet algemene bepalingen)
  • Nederlanders hebben volgen art. 4 het recht om te kiezen en gekozen te worden
  • Het recht om openbare functies te vervullen
  • Nederlanders hebben het recht op voorzieningen (uitkeringen, kinderbijslag, enz.).

 

Een vreemdeling is iemand die de Nederlandse nationaliteit niet bezit (art 1 lid 1e Rijkswet op het Nederlanderschap, RWN).De staat bepaalt in het RWN hoe iemand het Nederlanderschap verkrijgt.

 

Manieren om het Nederlanderschap te verkrijgen:

  • Nederlanderschap wordt doorgegeven door de ouders
  •  Derde generatie kinderen waarvan de ouders niet-Nederlands zijn en die verblijven in Nederland. Zij krijgen van rechtswege het Nederlanderschap (art 3 RWN)
  • Niet-Nederlandse jongeren die sinds hun geboorte in Nederland verblijven en tussen de 18 en 25 jaar kunnen via een optieverklaring (art 6 RWN)
  • Naturalisatieverzoek

Voor een vreemdeling geldt het koppelingsbeginsel. Volgens art 10 lid 1 Vreemdelingenwet (Vw) heeft iemand heeft alleen recht op een voorziening van de staat als hij rechtmatig verblijft. De uitzonderingen hierop zijn te vinden in lid 2. De rechten van een vreemdeling zijn gekoppeld aan of zijn verblijf rechtmatig is of niet. Art. 3 VW verbiedt iedere vreemdeling toegang zonder identiteitsbewijs.

 

Een visum verleent toestemming aan een vreemdeling om in Nederland te verblijven. Het maximale is dan 3 maanden (art 3.3 Vreemdelingenbesluit). Voor langer moet er voorlopig verblijf worden aangevraagd bij de ambassade. In Nederland kan er een verblijfsvergunning worden aangevraagd. (art 14 Vw)

 

Asielprocedure (verblijfsvergunning asiel):

  • Aanmelden in een Nederlands aanmeldcentrum. (art 28 Vw)
  • Rust- voorbereidingsprocedure van zes dagen vooraf
  • Procedure van acht dagen om tot een beslissen of het verzoek kans heeft.

 

Een verblijfsvergunning wordt volgens art 13 Vw alleen gegeven als:

  • Nederland verplicht is volgens een verdrag (verdragsvluchtelingen).
  • De vreemdeling een belang van Nederland dient.

Er redenen zijn van humanitaire aard.

 

Bronnen Staatsrecht

 

Het Staatsrecht kent zes bronnen:

  1. Het Statuut
  2. De grondwet
  3. (Organieke)wetten, reglementen en besluiten
  4. Gewoonterecht
  5. Europese maatregelen en verdragen
  6. Jurisprudentie

 

1. Het Statuut.

Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelt de onderlinge verhoudingen, de samenwerking en de organisatie tussen de overzeese gebieden en Nederland.

 

2.De Grondwet.

In de grondwet staat hoe het functioneren en de inrichting van de staatsorganen en de staat geregeld moet worden. Hierin is ook de verdeling van de staatsmacht te vinden. De grondwet vult ook het Statuut aan met rechten die ook het hele Rijk treffen. De Grondwet bevat de grondrechten die de burgers beschermen tegen de staat.

 

3. (Organieke)wetten, reglementen en besluiten.

Wanneer de grondwet bepaalt of er ergens een wet voor gemaakt moet worden door de regering en Staten-Generaal (wet in formele zin), dan wordt er gesproken over een organieke wet. Verder is deze bron te vinden in de verschillende rechtsgebieden( bijv. Wetboek van Strafrecht, Burgerlijk Wetboek, enz.)

 

4. Gewoonterecht

De ongeschreven regels binnen het staatsrecht. Een gewoonte is een bepaald gebruik, waarvan men vindt dat het juridisch zo hoort en al een zekere tijd gaande is.

 

5. Europese maatregelen en verdragen

Bijvoorbeeld: Het EVRM, BUPO, EU-verdrag, Vluchtelingenverdrag, enz.

6. Jurisprudentie.

Rechters verduidelijken bepaalde rechtsregels met en passen ze met hun uitspraak toe op bepaalde gevallen.

 

Hoofdstuk 2: Grondrechten

 

Ontwikkeling van grondrechten

 

De overheid biedt de burgers bescherming, zorg en veiligheid. In ruil daarvoor leveren ze een stuk van hun eigen vrijheid in. In de middeleeuwen hadden de landheren en de kerk absolute gehoorzaamheid van hun onderdanen. Later werden dit koningen en werd hun gezag afdwongen door middel van absolute heerschappij. In de 17e eeuw is de Engelse filosoof John Locke op het idee gekomen dat ieder mens het recht heeft op vrijheid, leven en eigendom (mensenrechten). Sinds 1814 zijn er in Nederland grondrechten ingevoerd met als inspiratiebron de Bill of Rights(1776) uit de VS en Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen(1789) uit Frankrijk.

 

Opsomming:

  • Middeleeuwen (5e-15e eeuw): Absolute heerschappij vorsten en landheren
  • 17e eeuw: John Lock met zijn mensenrechten
  • 1776: Bill of Rights uit Amerika
  • 1789: Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen uit Frankrijk (Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger).
  • 1814: Begin invoering grondrechten in Nederland.

 

Mensenrechten zijn grondrechten en zijn onvervreemdbaar, want deze rechten kunnen niet aan andere personen worden overgedragen.

 

Na het Statuut, is de grondwet de hoogste wet in Nederland. Het hoofdstuk over grondrechten is in art. 1 t/m 23 Gw te vinden. De grondrechten worden verdeeld in twee delen: klassieke grondrechten en sociale grondrechten

 

Klassieke grondrechten

In de klassieke grondrechten is te vinden welke vrijheden de overheid moet garanderen(vrijheidsrechten). In art 1 t/m 18 Gw staan de normen die de overheid moet waarborgen:

  • Recht op gelijke behandeling
  • Recht om in Nederland te verblijven
  • Recht om een openbare functie te bekleden
  • Kiesrecht
  • Recht op Petitie
  • Vrijheid van godsdienst
  • Vrijheid van meningsuiting
  • Vrijheid van vereniging
  • Vrijheid van Privacy
  • Vrijheid van vergadering
  • Recht op Privacy
  • Huisrecht
  • Briefgeheim
  • Recht op eigendom
  • Verbod op vrijheidsbeneming
  • Recht op toegang rechter
  • Recht op rechtsbijstand

Sociale grondrechten

De sociale grondrechten zijn eigenlijk instructienormen voor de overheid die ervoor moeten zorgen dat er geen sociale ongelijkheden voorkomen binnen de samenleving. Iedere burger moet beschikking hebben over onderwijs, inkomen en gezondheidszorg. Omdat deze rechten eigenlijk een opdracht zijn voor de overheid, zijn ze niet afdwingbaar. Hierdoor zijn ze pas in 1983 bij de Grondwet toegevoegd. De sociale grondrechten zijn te vinden in art. 19 t/m 23 Gw:

  • Zorgen voor werkgelegenheid
  • Het zorgen voor Sociale zekerheid
  • Zorgen voor onderwijs
  • Het zorgen voor een goed leefmilieu
  • Voldoende woongelegenheid, gezondheidszorg en ontplooiingsmogelijkheden.

 

Verschil: Klassieke grondrechten zijn afdwingbaar en zorgen voor de vrijheden van de burger. Sociale grondrechten zijn niet afdwingbaar en zijn instructienormen voor de overheid.

 

Internationaal

Na de Tweede Wereldoorlog zijn de Verenigde Naties opricht(VN). De Algemene Vergadering heeft in het oprichtingsdocument(Handvest van de VN) een aantal mensenrechten vastgeld. In 1948 werd door de VN de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens opgesteld. De lidstaten moesten aangeven dat zij deze mensenrechten erkenden. Zij gaven aan dat mensenrechten de grondslag waren voor vrede, vrijheid en gerechtigheid.

 

In Europa gingen ze verder door de grondrechten vast te leggen in verdragen. In 1950 werd het Europese Verdrag tot Bescherming van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) door de Europese landen ondertekend, die de vrijheidsrechten bevat. Later werden in 1961 de sociale grondrechten in het Europees Sociaal Handvest(ESH) vastgelegd.

 

Om alles op mondiaal niveau te regelen, verwekten de VN in 1966 alle grondrechten uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in het BUPO, ook wel het Verdrag Inzake burgerrechten en politieke rechten genoemd. Het BUPO bevat bijvoorbeeld het verbod op slavernij en foltering, maar ook het recht op gezinsleven.

 

De door Nederland ondertekende verdragen en verklaringen:

  • Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948)
  • EVRM (1950)
  • ESH (1960)
  • BUPO (1966)
  • Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ESOCOC, 1966)
  • Internationaal verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie

( IVUR, 1966)

  • VN-vrouwenverdrag (1979)
  • Antifolteringsverdrag(1989)
  • Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK,1989)

        

Werking van de grondrechten

 

Er is sprake van verticale werking van de grondrechten, wanneer er werking is van de grondrechten in de relatie tussen burger en overheid. Als je kijkt naar de klassieke rechten dan gaat het om het non-actief handelen van de overheid(waarborgnormen). Bij de sociale grondrechten gaat het juist om het actief handelen(instructienormen).

 

De horizontale werking van grondrechten gaat over de werking van grondrechten tussen burgers onderling. Burgers moeten ook elkaars grondrechten respecteren.
 

Omdat de maatschappij steeds verandert, zijn de grondrechten erg algemeen geformuleerd. De rechter moet dus elke situatie apart bekijken. De vrijheidsrechten die te vinden zijn in het BUPO en EVRM zijn in relatie tot overheid en burger voor elk persoon bindend. Het zorgt ervoor dat de bepalingen(verboden en geboden) die in de verdragen te vinden zijn een rechtstreekse werking hebben(art 93 Gw). Dit wordt ook wel self-executing genoemd. Burgers van staten die de verdragen hebben ondertekend, mogen bij inbreuk van hun vrijheidsrechten dus direct beroep bij de rechter op de bepaling, zelfs als het land niet de bepaling heeft vastgelegd in de wet.

 

Botsing en beperking van grondrechten

 

Botsing

Wanneer de grondrechten van burgers met elkaar botsen, zoals de vrijheid van meningsuiting(art. 7 Gw) en het verbod op discriminatie (art. 1).Gw), dan moet de rechter daarover oordelen. De rechter zal bij het geschil het grondrecht van één burger als zwaarste belang zien en dat belang afwegen tegen de belangen van anderen.

 

Beperken

Burgerschapsrechten zijn rechten die aan de nationaliteit van een mens verbonden zijn. Iemand die de Nederlandse nationaliteit niet bezit, heeft geen recht op bepaalde Nederlandse grondrechten, bijvoorbeeld het recht op bijstand (art 20 lid 3 Gw)

 

De overheid moet de grondrechten waarborgen, maar de overheid mag grondrechten ook beperken. Voor het beperken van grondrechten zijn vier voorwaarden:

  1. Om een grondrecht te beperken moet de mogelijkheid hiervoor in een verdrag of in de Grondwet staan.
  2. De beperking beschermt het doel waarvoor het verdrag of grondwet in leven is geroepen.
  3.  De bevoegdheid en/of beperking moet worden vastgelegd in de wet in formele zin of de lagere regeling moet daarop gebaseerd zijn.
  4. De beperking is noodzakelijk voor de Democratie (soms).

 

Klassieke grondrechten

Drie soorten:

1)Vrijheidsrechten: De vrijheden die de burgers bezitten.

  • Godsdienst, Meningsuiting, vereniging en vergadering, huisrecht en onderwijs.

 

2)Politieke rechten: Betreft de vrije uitoefening van de democratische bevoegdheden van de burgers

  • Actief kiesrecht (het recht om te kiezen)
  • Passief kiesrecht (het recht om gekozen te worden)
  • Recht van petitie (het recht om verzoeken bij de overheid in te dienen)

3)Gelijkheidsrechten: Verbod tot het maken van onderscheid tussen burgers

  • Art 1 grondwet

 

Klassieke grondrechten kunnen door de burger rechtstreeks worden ingeroepen bij de rechter en hebben een rechtstreekse werking. De overheid moet deze rechten waarborgen.

 

Recht op gelijke behandeling (art.1 Gw)

Het artikel bepaalt dat discriminatie niet is toegestaan, zowel als in de horizontale en de verticale relaties. Er mag niet gediscrimineerd worden op de gronden van het artikel of op gronden die er buiten vallen. In de wet zijn nog twee vormen van discriminatie te vinden:

  • Directe discriminatie: De discriminatie is rechtstreeks gericht tegen een persoon of meerdere personen.
  • Indirecte discriminatie: De discriminatie is niet direct gericht tegen iemand of een groep, maar er wordt wel een onderdeel ondervonden.
  • Positieve discriminatie: Doelbewust een bepaalde groep een voorkeursbehandeling te geven door onderscheidt te maken. Voorwaarde is dat het doel noodzakelijk moet zijn en het nadeel niet te groot is die de anderen ondervinden.

 

Indirecte discriminatie mag alleen om een zwaarwegend doel te dienen en het moet daarnaast objectief en rechtvaardig zijn om dat doel te dienen. (Check art. 7:648 lid 6 BW).

 

Verdagen: Art. 14 EVRM en art. 26 BUPO

 

Recht om in Nederland te verblijven en verlaten (art. 2 Gw)

Nederlanders en vreemdelingen mogen op grond van art. 2 Vierde Protocol bij het EVRM en art 12 lid 1 BUPO rechtmatig in Nederland. Nederland mag volgens beide artikelen de bewegingsvrijheid voor een bepaald doel wel beperken, alleen moet het wel in de wet staan.

 

Verdragen: Art. 2 Vierde Protocol bij het EVRM en art. 12 lid 1 BUPO

 

Het recht om in de Nederlandse overheid te werken (art 3 Gw)

Iedere Nederlander mag een overheidsfunctie vervullen en voor sommige functies is het Nederlanderschap zelfs verplicht. Bijv. functies binnen de rechtspraak en nationale veiligheid.

 

Het kiesrecht (art. 4 Gw)

Actief kiesrecht: Elke meerderjarige Nederlander heeft het recht om een lid van de Provinciale kamer, gemeenteraad en Tweede Kamer te kiezen.

Passief kiesrecht: Het recht om gekozen te worden

 

Het recht van Petitie (art. 5 Gw)

Iedereen mag met een petitie een persoon of orgaan van de overheid vragen om een bepaalde handeling te verrichten.

 

Vrijheid van godsdienst (art. 6 Gw)

Iedereen mag zijn godsdienst uitoefenen, prediken en ernaar handelen. Het mag alleen niet in strijd met de wet zijn. Het beperken van dit recht mag alleen via wettelijke voorschriften en is alleen volgens lid 2 toegestaan om de gezondheid te beschermen, voorkoming van ongeregeldheden of in het belang van het verkeer.

 

Verdragen: Art. 9 EVRM en Art. 18 BUPO.

 

Vrijheid van meningsuiting (art. 7 Gw)

Niemand mag gecensureerd worden om zijn gevoelens, gedachtes, meningen en vindingen te uitten in openbaringsmiddelen( tv, radio, internet, enz.). Uitingen mogen wel gestraft worden en dit is aangegeven met de woorden ‘behoudens ieders verantwoordelijkheden” uit art. 7 Gw. Denk hierbij aan het schenden van een zwijgplicht, het beledigen van het Koningshuis, iemand ernstig schaden of bedreigen. De overheid mag alleen niet vooraf ingrijpen. Het beledigen van een publiek figuur wordt niet als strafbaar opgevat.

 

Verdragen: Art. 10 EVRM en Art. 19 BUPO

 

Vrijheid van vereniging (art. 8 Gw)

Het artikel zorgt ervoor dat elke burger een politieke partij, vakbond, sportvereniging, stichting of godsdienstige gemeenschap mag oprichten. Ook dit kan weer beperkt worden als de openbare orde verstoord kan worden. De vrijheid van vereniging maakt het mogelijk om te staken.

 

Verdragen: Art. 11 EVRM en art. BUPO

 

Het recht tot betoging en vergadering (art. 9)

Iedereen heeft het recht om demonstraties, optochten en bijeenkomsten te houden. Het tweede beperkt dit ter voorkoming van wanorde, in het belang van verkeer en ter bescherming van de gezondheid.

 

Verdagen: Art 11 EVRM en art. 22 BUPO

 

Het recht op privacy (art 10 Gw)

Iedereen heeft recht op een persoonlijke levenssfeer en aan dit recht is het recht op een naam gekoppeld. Daarnaast heeft iedereen het recht om geïnformeerd te worden over het gebruik van persoonsgegeven, want deze gegevens vallen onder jouw persoonlijke levenssfeer. De overheid mag dit recht beperken (Lid 2 en 3)

 

Verdragen: art 8 EVRM en art. 17 BUPO

 

Het recht op lichamelijke integriteit (art 11 Gw)

Het recht op ontastbaarheid van het lichaam beschermt iedereen tegen gedwongen handelingen die het lichaam schaden.

 

Verdragen: art. 2, 3 en 8 EVRM, art. 17 BUPO

 

Het Huisrecht (art. 12 Gw)

Om te voorkomen dat een ambtenaar ongeoorloofd het huis van een burger binnendringt, is het huisrecht in het leven geroepen. De ambtenaar mag de woning alleen binnen treden als de burger hem daarvoor toestemming heeft verleend. Hij moet zich eerst legitimeren, vervolgens zijn bedoelingen mededelen en daarna een verslag van maken. Beperkingen op het huisrecht worden geregeld in de Algemene Wet op het binnentreden.

 

Verdragen: art. 8 EVRM en art. 17 BUPO

 

Recht op telefoon en briefgeheim (art. 13 Gw)

Dit recht speelt voornamelijk een rol bij de opsporing van strafbare feiten. Wanneer iemand bevoegd is om het recht te schenden is te vinden in het Wetboek van Strafvordering.

 

Verdragen: art. 8 EVRM en art. 17 BUPO

 

Het recht op eigendom (art 14 Gw)

Het meest omvattende recht dat iemand over een zaak kan bezitten is; Eigendom. Het recht vindt zijn erkenning in het EVRM. Het grondrecht wordt aangetast wanneer de zaak van de eigenaar wordt aangetast. Dit mag alleen volgen art. 14 als de eigenaar er belang bij heeft en vooraf bepaald is dat de kosten worden vergoed.

 

Verdragen: art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM

 

Het recht op vrijheid (art, 15 GW)

Iemand mag alleen van zijn vrijheid berooft worden als hij en strafbaar feit heeft begaan(zie Wetboek van Strafvordering).

 

Verdragen: art 5 EVRM en art 9 BUPO

 

 Recht op toegang tot de Rechter (Art. 17 Gw)

Elke burger heeft recht op een eerlijk proces en een onafhankelijke rechter. De zitting moet in het openbaar behandeld worden, tenzij anders bepaald is. Daarnaast is iedereen onschuldig tot het tegendeel bewezen is( praesumptio innocentiae).

 

Verdragen: art. 6 EVRM en art 14 BUPO

 

Recht op rechtsbijstand (art.18 Gw)

Elke burger met een inkomen tot een bepaald niveau heeft recht op een door de overheid betaalde advocaat. Dit recht wordt verder geregeld in de Wet op rechtsbijstand.

 

Verdragen: art 6 lid 3 EVRM en art 14 lid 3 BUPO

 

Sociale grondrechten

 

Grondrechten die een taak voor de overheid bevatten; instructienormen

  • Streven naar ontplooiing van burgers
  • Werk- en woongelegenheid, onderwijs sociale zekerheid en volksgezondheid

Overheid heeft een inspanningsverplichting om deze grondrechten te verwezenlijken door het treffen van voorzieningen.

 

Sociale grondrechten kunnen niet door de burger rechtstreeks worden ingeroepen en zijn te vinden in de grondwet, het ESH en het ECOSOC.

 

Het scheppen van werkgelegenheid (art.19 GW)

Het artikel biedt geen garantie op een baan, maar de overheid moet ervoor zorgen dat er genoeg werkgelegenheid is en dat de overheid het stimuleert. Daarnaast moet de overheid richtlijnen bieden voor een veilige werkomgeving.

 

Het recht op sociale zekerheid (art. 20 Gw)

Met sociale zekerheidswetten moet de overheid ervoor zorgen dat als iemand zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, de persoon niet op straat belandt. Hij moet beroep kunnen doen op een uitkering.

 

Het zorgen voor een goed leefmilieu( art.21. Gw)

Door middel van wetten, vergunningen, regels en beleidsplannen kan de overheid zorgen voor een beter leefmilieu van zijn burgers.

 

Voldoende woongelegenheid, gezondheidszorg en ontplooiingsmogelijkheden (art. 22 Gw)

Deze voorzieningen moeten toegankelijk zijn en door middel van regels, wetten en beleidsplannen moet de overheid voor die voorzieningen zorgen.

 

Vrijheid van onderwijs (art. 23 Gw)

Burgers mogen zelf kiezen naar welke school zij hun kinderen sturen en de overheid moet als doelstelling hebben dat er ook genoeg scholen zijn om die keuze te maken. De school moet daarnaast de vrijheid hebben om zichzelf in te richten en hoe er les gegeven wordt.

 

Naleving van grondrechten

 

Een geschil over grondrechten begint bij een nationale rechter. Het geschil kan pas door een rechter buiten Nederland beoordeeld worden als er een eindoordeel is van alle rechtsmiddelen(gerechtshof, Hoge Raad, enz.) Als het grondrecht waarover het geschil gaat in het EVRM is te vinden, dan mag er een klacht worden ingediend bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die gevestigd is in Straatsburg (art. 34 EVRM).

 

EHRM

  • Bestaat uit rechters uit de verschillende staten( art. 20 EVRM)
  • De aangeklaagde staat en klager worden geholpen door het EHRM om het geschil op te lossen (art 38 EVRM).
  • Als er geen oplossing komt, dan word er door een groep van 7 tot 17 rechter een bindende uitspraak uitgesproken (art 46 EVRM).
  • Staten kunnen klagen bij het EHRM over het schenden van mensenrechten door andere landen die bij het verdrag zijn aangesloten.(art. 33 EVRM).

 

Staten kunnen verplicht worden om de grondrechten uit het EVRM in hun nationale recht op te nemen (art 52 EVRM).

 

Ondertekenaars van het ESH moeten elke twee jaar verantwoording leggen bij de Raad van Europa om te kijken of het verdrag goed wordt nageleefd (art 21 ESH).

 

Hoofdstuk 3: De organisatie van de staat.

 

Geschiedenis

 

Nederland bestond in 1579 uit zeven zelfstandige provinciën, die zich door een verdrag (de Unie van Utrecht) met elkaar verbonden. Elke provincie/staatje had zijn eigen bestuur, met als hoofdbestuurder de stadhouder en zijn eigen regelgeving. Dit werd een statenbond genoemd. Er was geen centraal gezag, men werkte alleen samen op het gebied van buitenlands beleid en defensie. Wel was er de Staten-Generaal, met uit elke provincie een aantal afgevaardigden. De afgevaardigde had een mandaat(opdracht) van zijn provincie over welk beleid er gevoerd moest worden. De Staten-Generaal namen de besluiten over de gebieden waarin werd samengewerkt. Verder waren er Regenten (rijke burgers), die samen met de stadhouder bestuurden. Nederland werd de Republiek der 7 Nederlanden genoemd.

 

Na de Franse Revolutie( 1789) had Nederland zich losgemaakt van de Franse monarchie, maar werd in 1789 weer door de Fransen veroverd. De stadhouder Willem IV had in de tussentijd het stadhouderschap erfelijk gemaakt en was stadhouder van alle provinciën geworden. Willem V moest na de verovering naar Engeland vluchten.

 

Nederland werd na de Franse verovering de Bataafse Republiek genoemd. De republiek werd toen een Eenheidsstaat. De staat had nu een centraal gezag en onzelfstandige gebieden, met als hoogste gezag de Nationale vergadering. De Nationale vergadering, die gekozen werd door de burgers, bestond uit afgevaardigden uit 126 districten. Alleen mannen van boven de 20 jaar, met een vast salaris en vaste woonplaats mochten kiezen.

 

In 1806 werd de Bataafse Republiek door Napoleon omgezet tot het Koninkrijk Holland. Hij zette toen zijn broer op de troon. Nederland werd uiteindelijk in 1813 bevrijd en in 1814 is het Koninkrijk der Nederlanden in de Grondwet opgenomen. Koning Willem I werd toen samen met de Staten-Generaal de wetgevende macht. België scheidde zich uiteindelijk in 1831 van het Koninkrijk af.

Historie Nederland:

  • De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (Statenbond,1579).
  • De Bataafse Republiek (Eenheidsstaat, 1798)
  • Koninkrijk Holland (Eenheidsstaat, 1806)
  • Koninkrijk der Nederlanden (Gedecentraliseerde eenheidsstaat, 1814-heden)

 

Eenheidstaat, statenbond en bondstaat.

 

Statenbond

  • Bij een statenbond wordt er alleen maar samengewerkt op een aantal gebieden, meestal defensie en buitenlands beleid. Er is geen centraal gezag en de staten zijn volledig zelfstandig. (Unie van Utrecht 1579)

 

Bondsstaat/Federatie

  • De deelstaten staan een deel van hun zelfstandigheid af aan een centraal gezag. Het centrale gezag is bevoegd om regels op te stellen over een aantal gebieden. De staat komt niet tot stand door een verdrag zoals bij een statenbond, maar door een constitutie(grondwet). Het gezag moet ervoor zorgen dat de grondwet door de deelstaten word nageleefd. (VS, Duitsland)

 

Eenheidsstaat

  • Er is één centraal gezag met onzelfstandige departementen. Alle staatsmacht ligt bij dit centrale gezag en zij moeten voor de eenheid van de staat zorgen. (Frankrijk)

 

Gedecentraliseerde eenheidsstaat

  • Een eenheidsstaat met zelfstandig bestuursorganen. Het centrale gezag legt bestuursbevoegdheden neer bij lagere openbare instanties( provincies, gemeentes, enz.) Elk openbaar bestuur mag zelfstandig zijn eigen grondgebied of taakgebied beheren.(Nederland).

 

Spreiding en scheiding van de staatsmacht

 

Democratische rechtstaat

In een democratische rechtstaat hebben de burgers invloed op de overheid en zijn ook aan zijn regels gebonden. De burgers worden in Nederland vertegenwoordigd in de Staten-Generaal. De Staten-Generaal is samen met de regering de formele wetgever.

 

Een democratische rechtstaat heeft vier kenmerken:

  • Legaliteitsbeginsel (De overheid leeft de wetten na)
  • Scheiding tussen overheidsmachten
  • Eerbiediging van de grondrechten
  • Onafhankelijke rechtspraak

 

Trias Politica

Montesquieu (1689-1755) schreef in zijn ‘L’esprit des lois’ over de Trias Politica. Hij meende dat de macht verdeeld moest worden in drie afzonderlijke organen: bestuur, wetgevende, rechtspraak. De wetgevende macht moest in handen zijn van de volksvertegenwoordiging. De uitvoerende macht(bestuur) moest de wetgeving uitvoeren en de rechtspraak moest daarop toezien.

 

Scheiding der machten:

  • Wetgevende macht
  • Uitvoerende macht
  • Rechtsprekende macht

In Nederland is de Trias Politica niet strikt doorgevoerd, maar is er een systeem van ‘checks and balances’.Er wordt een machtsevenwicht in stand gehouden door elkaars taken te controleren.

 

 In Nederland kon dit systeem niet volledig worden doorgevoerd omdat:

  • Het parlement niet alleen voor wetgeving zorgt, want de regering en de Staten Generaal doen dit gezamenlijk (art. 81 Gw). Zij zijn de formele wetgever.
  • De regering (uitvoerende macht) kan zonder medewerking van de volksvertegenwoordiging wetten en regels opstellen door middel van een Koninklijk besluit (besluit van de regering, art. 89 Gw).
  • .Ministers hebben soms een eigen regelende bevoegdheid
  • Decentraal kunnen organen zelf regels opstellen door middel van verordeningen ( art.147 Gemeentewet en art. 143 Provinciewet).

 

Het koninklijk huis

 

Nederland is constitutionele monarchie met een parlementair stelsel. Dat wil zeggen dat de koning onderdeel is van de staat en het koninkrijk is opgenomen in de wet.

 

Koningschap

  • Koning is het staatshoofd van NL en tevens het staatshoofd van het koninkrijk der Nederlanden
  • Vormt samen met de (onder)ministers de regering (Kroon)
  • Koningschap is erfelijk (art 24 Gw)
  • Koning is onschendbaar (ministeriële verantwoordelijkheid)

 

Hoofdstuk 4: Het parlement en de regering

 

Ontwikkelingen in de grondwet

 

In 1814 werd in de grondwet bepaald dat de Staten-Generaal het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigd (art. 50 Gw) Het bestond eerst uit de afgevaardigden van de zeven provinciën en werd na de Franse verovering de Nationale Vergadering. Toen het Koninkrijk gevestigd werd in 1814, kreeg het weer de naam Staten-Generaal en werd weer een volksvertegenwoordiging. De Staten-Generaal werd in 1915 via de grondwet opgedeeld in een Tweede en een Eerste Kamer. Verder werden de Koning en Staten-Generaal samen aangesteld om wetten uit te brengen en werden samen dus de formele wetgever(art. 81 Gw).  

 

In 1840 werd er besloten dat de koning te veel macht had. In de grondwet werd opgenomen dat een bij Koninklijk Besluit de verantwoordelijke minister ook zijn handtekening onder de wet moest zetten. Het medeondertekenen door een minister heet Contraseign. Zonder de handtekening van de minister ging de wet niet van kracht (art. 47 Gw).

 

De ministers werden in 1848 verantwoordelijk voor alle daden van de Koning. Dit werd Ministeriële verantwoordelijkheid genoemd(art. 42 lid 2 Gw). Daarnaast werd de volksvertegenwoordiging versterkt door in de Tweede kamer direct kiesrecht in te voeren. (art 54 Gw). Als eerst kwam recht op interpellatie, waarbij een minister/staatssecretaris naar de kamer geroepen kan worden om verantwoording af te leggen.(art. 68 Gw.). De Tweede Kamer kreeg ook het recht op enquête om parlementair onderzoek uit te voeren(art. 70 Gw) en het recht van amendement om wetsvoorstellen in te dienen (art. 84 Gw). Als laatste kwam de ontbindingsregel waarmee de regering de Twee en/of Eerste kamer kan ontbinden als zij het vertrouwen in de volksvertegenwoordiging hebben verloren (art. 64 Gw).

 

Overzicht:

 

1814:

  • Oprichting Staten-Generaal (art 50 Gw).

1815:

  • Staten-Generaal verdeeld in een Tweede en Eerste Kamer (art. 81 Gw).

1840:

  • Contraseign

- Medeondertekening van verantwoordelijke minister.(art. 47 Gw)

1848:

  • Ministeriële verantwoordelijkheid ( art. 42 lid 2 Gw)
  • Recht op interpellatie

- Minister/staatssecretaris ter verantwoording roepen (art. 68 Gw)

  • Recht op enquête

- Parlementair onderzoek (art. 70 Gw)

  • Recht van Amendement

- Tweede Kamer kan wetsvoorstellen wijzigen (art 84 Gw)

  • Ontbindingsregel

- De regering mag de kamers ontbinden (art 64 Gw)

 

Vertrouwensregel

 

De vertrouwensregel valt onder het ongeschreven staatsrecht. De regel houdt in dat als één van de Kamers het vertrouwen opzegt in het kabinet, minister of staatssecretaris, deze zijn ontslag in moet dienen. Het uitgangspunt is dat het kabinet vertrouwen nodig heeft van de volksvertegenwoordiging om te regeren. De volksvertegenwoordiging heeft een controlerende functie en kan dus met de vertrouwensregel die controle ten uitvoer leggen.

 

De Tweede kamer kan de vertrouwensleer gebruiken door middel van een:

  • Motie van wantrouwen: Een mededeling van de kamer waarin staat dat het vertrouwen is opgezegd. De minister hoort dan uit zichzelf ontslag te nemen.
  • Motie van afkeuring: Minder zwaar dan de motie van wantrouwen. De minister heeft de optie om te blijven, maar is veel politieke steun kwijt.
  • Motie van treurnis: Alleen in een bepaald standpunt van de minister is het vertrouwen op gezegd. De minister moet zelf beslissen of hij ermee door gaat of niet.

 

Aan de moties zijn geen rechtgevolgen verbonden. Het ontslag nemen is uit vrije wil.

 

Kiesstelsel

 

Het kiesrecht

  • 1917: algemeen actief en passief kiesrecht ingevoerd voor alle mannen ongeacht hun stand.
  • 1922: Kiesrecht voor vrouwen ingevoerd.
  • Iedere Nederlander vanaf 18 jaar, die niet is uitgesloten door het kiesrecht en niet handelingsonbekwaam is, mag stemmen (art. 54 Gw)
  • Voorwaarden om gekozen te worden staan in art. 57 Gw. Het is niet mogelijk om twee onverenigbare functies uit te oefenen,

 

De Tweede kamer wordt direct gekozen en de Eerste Kamer wordt indirect gekozen via de Provinciale Staten.

 

Actief kiesrecht: Het recht om te kiezen.

Passief kiesrecht: Het recht om gekozen te worden.

Kiesstelsel

 

Twee kiesstelsels:

  • Meerderheidsstelsel met kiesdistricten: De persoon van een district met de meerderheid van stemmen krijgt een zetel.
  • Evenredige vertegenwoordiging met lijsten: Een persoon krijgt een zetel door middel van en lijst van een politieke partij. Iemand krijgt een zetel als zijn nummer op de lijst binnen het aantal zetels valt dat de partij gewonnen heeft. Bijvoorbeeld Frits is nummer 10 op de lijst en zijn partij heeft 12 zetel gewonnen. Frits heeft dan een zetel.

 

Meerderheidsstelsel met kiesdistricten(1848-1917)

Nederland was toen verdeeld in een aantal kiesdistricten. Plaatselijk politieke vereveningen (kiesverenigingen) van een district nomineerde een kandidaat en de kandidaat met meer dan 50 % van de stemmen kreeg een Kamerzetel. Als geen van de kandidaten meer dan 50% van de stemmen kreeg, mochten de mensen kiezen tussen de twee kandidaten met de meeste stemmen. In de VS, Groot-Brittannië en Frankrijk hanteren ze nog een zelfde soort systeem.

 

Evenredige vertegenwoordiging met lijsten (1917-heden)

Politieke partijen stellen een lijst met kandidaten samen en de kandidaat met de meeste voorkeur zetten ze boven aan (lijsttrekker).      Kandidaten waarvan het nummer op correspondeert met het aantal, dat de partij heeft gewonnen, komen in de Tweede Kamer. Bijvoorbeeld Hans is nummer 11 op de lijst en er zijn 20 zetels verworven, dan komt Hans in de Tweede Kamer.

 

Lijstverbinding: Partijen die samen een kieslijst opstellen

Lijstduwer: Een bekend persoon die op een kieslijst staat om alleen stemmen te winnen.

Fractie: Kamerleden van dezelfde partij

 

Kiesdeler

De Tweede kamer heeft 150 zetels (art. 51 lid 2 Gw) en deze worden verdeeld door middel van de kiesdeler:

  • Kiesdrempel: Een partij krijgt pas een zetel als het aantal stemmen voor een zetel van de kiesdeler is gehaald.
  • Voorkeursdrempel: Een kandidaat die lager op lijst staat maar wel 25% van de stemmen van de kiesdrempel heeft gehaald, heeft voorrang.

 

Rechtspositie Kamerleden

 

Voordat een gekozen Kamerlid deel mag nemen aan de kamer dient hij eerst:

  1. Een geloofsbrief (bewijs dat hij gekozen is) inleveren bij de kiesraad (art. 58 Gw)
  2. Verklaren welke openbare functies hij bekleed, zodat er gekeken kan worden welke niet samengaan met het lidmaatschap (art. 57 Gw)
  3. Een eed afleggen of beloven, dat hij zijn ambt en de grondwet trouw is (art. 60 Gw).

 

 Rechtsposities:

  • Een Kamerlid kan door het kiezersmandaat zijn functie voor 4 jaar uitoefen, ook als hij de partij wordt uit gezet of overloopt naar een andere partij (art. 52 Gw)
  • Een Kamerlid geniet van parlementaire onschendbaarheid, maar kan wel strafrechtelijk vervolgd worden (art. 71 Gw).

 

Regering

 

Regering: Koning en ministers (art. 42 Gw)

Kabinet: Ministers en staatssecretarissen

Ministerraad: Alle ministers samen met als voorzitter de minister-president (art. 45 Gw).

Ministerie/departement: Een rijksdienst met een overheidstaak die onder de

Verantwoordelijkheid van een Minister (art. 44 Gw)

Minister zonder portefeuille: Een minister zonder ministerie, die gebruik maakt van ambtenaren van andere ministeries (art. 44 lid 2 Gw).

 

Ministers en staatssecretarissen worden benoemd bij Koninklijk besluit (art, 43 en 46 Lid 1 Gw.) Staatssecretarissen staan de ministers bij en kunnen de minister vervangen bij een ministerraad (art. 46 lid 2 Gw).

 

Formatie:

  • Sinds maart 2012 worden de informateurs en formateurs niet meer door de Koning maar door de Tweede Kamer benoemd. Het proces wordt nu begeleidt door de voorzitter van de Tweede Kamer.
  • De informateur voert gesprekken met de voorzitter van de verschillende politieke partijen en onderzoekt of er een coalitie mogelijk is.
  • Als er mogelijkheden zijn voor een coalitie, benoemt de voorzitter van de Tweede Kamer en formateur. De formateur begeleidt de partijen om tot een regeerakkoord te komen.
  • De formateur en informateur brengen verslag uit aan de Voorzitter van de Tweede kamer over voortgang van de formatie. De voorzitter informeert nog wel de Koning over het formatieproces.
  • Nadat het regeerakkoord is aanvaard, worden de ministersposten verdeeld en worden hiervoor mensen gezocht. Zij worden bij Koninklijk besluit benoemd.
  • De eerste regeringsverklaring wordt door de minister-president afgelegd.

 

Demissionair kabinet: Een kabinet dat zijn ontslag bij de koning heeft ingediend. Het kabinet moet nog wel regeren tot de volgende verkiezingen.

 

 Bevoegdheden en taken van de regering

 

Ministerraad:

  • Besluit en vergadert over het regeringsbeleid en zorgt voor de eenheid van het beleid (art. 45 lid 3 Gw). De basis van het beleid is het regeerakkoord.
  • Vergadering is elke vrijdag achter gesloten deuren.

 

Regering

  • Maakt wetten en deze moeten uiteindelijk door de regering zelf bekrachtigd worden (art 87 lid 1 Gw).
  • De regering mag zelfstandig regels opmaken zonder deze langs de Kamers te brengen door middel van een Koninklijk besluit (art. 89 Gw) Het kan hier gaan om een Algemene Maatregel van bestuur (AMvB) of een ministeriële regeling. De bevoegdheid moet wel gebaseerd zijn op een wet in formele zin.
  • De regering mag een Koninklijk Besluit zonder regels, zoals iemand benoemen(benoemingsbesluit) of een besluit te vernietigen(vernietigingsbesluit).

 

Ministers

  • Een minister is verantwoordelijk voor het beleid dat hij voert. Een minister moet zich verantwoorden aan beide kamers, tenzij het landsbelang zich daar tegen verzet. (art. 68 Gw)

 

Staatssecretarissen

  • Een staatssecretaris valt onder dezelfde regels als een minister.
  • Hij kan namens de minster een wet ondertekenen.

 

Koning

  • De minister zijn verantwoordelijk voor de daden van de Koning. De koning is dus onschendbaar.
  • De Koning doet de troonrede elke derde dinsdag van september om het beleid van de regering te verkondigen en het nieuwe parlementaire jaar te openen. (art. 65 Gw)

 

Koninkrijksregering

  • Bestaat uit de Nederlandse ministerraad met de Gevolmachtigde Minister van de Koninkrijkseilanden inbegrepen (art 7. Statuut). Deze minister is alleen bij de ministerraad aanwezig wanneer er bij vergaderingen van kabinet zijn eigen land aan de orde komt(Zie Statuut).

 

Monisme

We spreken van monisme als de regering in het parlement zit. Een minister heeft dus een zetel in het parlement. Een minister kan hierdoor stemmen voor zijn eigen beleid. De afspraken worden vooral in achterkamertjes gemaakt (Engeland).

 

Dualisme

Een situatie waarin het parlement en het kabinet relatief onafhankelijk van elkaar opereren en hun eigen afzonderlijke verantwoordelijkheden uitvoeren, wordt dualisme genoemd. De regering en het parlement zitten apart van elkaar. Bij dualisme is de bijsturende en de controlerende taak van het parlement veel meer in het openbaar. (Nederland)

 

De Eerst en Tweede Kamer

 

De Tweede kamer:

  • Telt 150 leden (art. 51 lid 2 Gw)
  • Heeft een zittingsduur van 4 jaar (art. 52 Gw)
  •  Regelt zijn werkzaamheden in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (RvO TK, art. 72 Gw)
  • moet ervoor zorgen dat bij een stemming minstens de helft van zijn leden aanwezig zijn. (Quorum, art 67 Gw)

 

De Tweede kamer heeft als medewetgever een aantal rechten:

  1. Recht van initiatief
  2. Recht van amendement
  3. Budgetrecht

 

1. Recht van initiatief( art 86 en 82 lid 3 Gw)

De Tweede Kamer heeft het recht om wetsvoorstellen in te dienen.

 

2. Recht van amendement (art. 84 Gw)

De Tweede kamer heeft het recht om een wetsvoorstel wijzigen. Het Kamerlid legt de wijziging (amendement) voor aan degene die het wetsvoorstel heeft ingediend. De wetswijziging hoeft niet geaccepteerd te worden.

 

3. Budgetrecht (art. 105 Gw)

Met het budgetrecht kan de Tweede Kamer de rijksbegroting afkeuren of vaststellen. De rijksbegroting is een formele wet waarin staat hoe de regering het geld wilt verwerven en uitgeven.

 

De Tweede kamer kan voor zijn controlerende taak gebruik maken van een aantal rechten:

  1. Vragenrecht
  2. recht van interpellatie
  3. recht van enquête

 

1.  Vragenrecht (art. 68 Gw)

De Kamerleden hebben de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling vragen te stellen aan een staatssecretaris of minister.

 

2. Recht op interpellatie (art. 133 RvO Tk en art. 68 Gw))

Bij een Kamermeerderheid kan de minister/staatssecretaris verplicht worden om in de Kamer te verschijnen en hem met een motie laten dwingen om een standpunt in te nemen. Dit kan geweigerd worden, het is dan aan de Kamer om te beslissen hoe ze verder gaan.

 

3. Recht op enquête (art. 70 Gw)

De Tweede Kamer kan als een onderzoek gewenst is een parlementaire enquête opstarten. Zo’n commissie bestaat uit leden van de Tweede Kamer en men is kan onder ede vragen gesteld worden. Daarnaast is het verplicht om voor de commissie te verschijnen.

 

De Eerste Kamer:

  • Telt 75 leden (art 51 lid 3 Gw)
  • Regelt zijn werkzaamheden in het Reglement van de Orde van de Eerste Kamer (RvO EK)
  • Controleert het wetsvoorstel, maar voegt niets inhoudelijks meer aan toe.
  • Heeft dezelfde controlerende rechten als de Tweede Kamer met het budgetrecht inbegrepen.

 

Andere rechten Eerste kamer:

  1. Vetorecht
  2. Novelle

 

1Vetorecht

De Eerste Kamer mag alleen een wetsvoorstel aannemen of verwerpen

 

2.Novelle

Als er ernstige bezwaren zijn tegen een klein onderdeel van de nieuwe wet, dan kan de Eerste Kamer de minister stimuleren om het te wijzigen. Bijvoorbeeld bij een grote juridische fout. Op beleid mag een Eerste Kamerlid niks inbrengen.

 

Overzicht rechten

 

Tweede Kamer:

  • Recht op enquête
  • Vragenrecht
  • Recht op interpellatie
  • Budgetrecht
  • Recht op initiatief
  • Recht op amendement

 

Eerste Kamer:

  • Recht op enquête
  • Vragenrecht
  • Recht op interpellatie
  • Budgetrecht
  • Vetorecht
  • Novelle

 

Adviescolleges

 

De grondwet heeft het parlement en de regering een aantal adviseurs aangewezen. Hier zitten ook onderzoeksinstanties bij:

  • Raad van State
  • Algemene Rekenkamer
  • Nationale Ombudsman
  • Vaste en tijdelijke adviescolleges

 

Raad van State (art. 73 Gw)

De Raad van State is het adviesorgaan voor het parlement en de regering. Een wetsvoorstel van een regering of Tweede Kamerlid gaat eerst langs de Raad van State die daar zijn advies over zal uitspreken. Dit advies is niet bindend. De Koning is voorzitter van de Raad van State, maar heeft geen stemrecht. Daarnaast spreekt de Raad van State ook nog recht in haar bestuursrechtspraak afdeling.

 

Algemene Rekenkamer (art. 76 Gw)

De Algemene Rekenkamer controleert of de uitgaven van de ministeries overeenkomen met de goedgekeurde rijksbegroting. De Tweede Kamer mag de Rekenkamer verzoeken om onderzoek te doen.

 

Nationale ombudsman (art. 78a Gw)

De Nationale ombudsman onderzoekt of de bestuursorganen behoorlijk gedrag vertonen. De ombudsman begint een onderzoek meestal door een klacht van een burger, maar doet dit ook op eigen initiatief. Een uitspraak van de Nationale ombudsman is niet bindend en verdere regelgeving over de instantie is te vinden Wet Nationale ombudsman (WNo).

 

Vaste en tijdelijke adviescolleges (art. 79 Gw)

De overheid kan op grond van art. 79 Gw adviescolleges met een bepaald doel in het leven roepen (Sociaal-Economische Raad, Onderwijsraad, enz.). De Kaderwet Adviescolleges geeft de overheid de bevoegdheid om tijdelijke adviescolleges op te richten.

 

Hoofdstuk 5: De wet- en regelgeving

 

Wet in materiële en formele zin

 

Wetten in formele zin

  • Wetten die afkomstig zijn van de Staten-Generaal en regering (de formele wetgever).
  • Met ‘in formele zin’ wordt de herkomst aangeduid.
  • Wetten in formele zin zijn wetten met de naam ‘wet erin. Zo kan je zien of ze van de Staten-Generaal en de regering komen. Bijvoorbeeld: Grondwet, Wetboek van Strafrecht, Vreemdelingenwet, enz.

 

Wetten in materiële zin

  • Met ‘in materiële zin’ word de inhoud aangeduid.
  • Met inhoud wordt een algemeen verbindend voorschrift bedoeld. Deze regels gelden voor iedereen, die in omstandigheden belandt, waarvoor de regelgever ze bedoelt.
  • Het zijn Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) van de regering, ministeriële regelingen, en verordeningen die van een bestuursorgaan afkomstig zijn
  • Interne beleidsregels, richtlijnen en gedragscodes van bestuursorganen zijn geen wetten in materiële zin. Zij zijn namelijk intern en gelden niet voor iedereen.

 

Hiërarchie van Wetten

 

  1. Verdrag
  2. Statuut
  3. Grondwet
  4. Wet in formele zin (Sr, BW AwB enz.).
  5. AMvB’s
  6. Ministeriële regelingen
  7. Verordeningen:

1.Provinciale verordening

2. Gemeentelijke verordening

3. Waterschapsverordening

 

Totstandkoming van wetten in formele zin

 

1) Minister heeft een wetsvoorstel voorbereid.

2) Het wetsvoorstel wordt vastgesteld door de ministerraad en naar de Raad van State gestuurd voor een advies over het voorstel.

3) De minister past het wetsvoorstel aan of legt het advies bij zich neer. Hij voegt daarna een Memorie van toelichting (MvT) toe. In de MvT is een toelichting te vinden over het doel en de inhoud van de wet. Daarnaast wordt er een Koninklijke boodschap bij het wetsvoorstel toegevoegd.

4) Het wetsvoorstel wordt door de regering ingediend bij de Tweede kamer

5) Een Kamercommissie bespreekt het wetsvoorstel. De Kamercommissie vraagt eventueel advies bij de belanghebbenden organisaties en stelt vragen aan de minister. De minister beantwoordt de vragen in een Memorie van Antwoord.

6) Het wetsvoorstel wordt ingediend bij de Tweede Kamer en in het openbaar behandeld. De Kamerleden mogen hun amendementen(wijzigingen) indienen als er over het wetsvoorstel gestemd wordt (art. 84 Gw). Een amendement wijzigt een wetsvoorstel als het wordt aanvaard door een Kamermeerderheid. De minister kan deze wijziging aanvaarden of het wetsvoorstel intrekken(art. 86 Gw). Aan het intrekken van een wetsvoorstel kunnen politieke gevolgen zitten.

7) Als het wetsontwerp door de Tweede Kamer is aangenomen, wordt dit naar de Eerste Kamer gezonden (art. 85 lid 1 Gw). Vervolgens toetst en heroverweegt de Eerste Kamer de kwaliteit van het wetsvoorstel. De Eerst Kamer mag geen wijzigen aanbrengen en het wetsvoorstel wordt verworpen of aangenomen.

8) De Koning (seign), minister van Justitie en de verantwoordelijke minister ondertekenen de wet (Contraseign, art. 87 lid 1 Gw) Door deze ondertekening (bekrachtiging) wordt het wetsontwerp tot wet verheven.

9) De wet wordt gepubliceerd in het Staatsblad (art. 88 Gw). Op de datum die in het Staatsblad is weergegeven treed de wet in werking.

 

Overzicht van wetsvoorstel tot wet:

  1. Minister heeft een wetsvoorstel
  2. De Raad van State brengt advies uit
  3. De minister voegt bij het wetsvoorstel(+Koninklijke boodschap) het advies van RvS en een MvT toe
  4. Het wetsvoorstel wordt ingediend bij de Tweede kamer
  5. Kamercommissie bespreken het wetsvoorstel.
  6. De Tweede kamer bespreekt het wetsontwerp(+amendementen) en stemt hierover.
  7. Eerste Kamer stemt over het wetsvoorstel
  8. De Koning, OvJ en de verantwoordelijke minister bekrachtigen de wet (ondertekening).
  9. De wet wordt gepubliceerd in het Staatsblad

 

Een wet treedt pas in werking als het gepubliceerd is in het Staatsblad!

 

Overzicht initiatiefwetsvoorstel van een Tweede Kamerlid:

  1. Tweede Kamerlid heeft een wetsvoorstel
  2.  De Raad van State brengt advies uit
  3. Het wetsvoorstel wordt ingediend bij de Tweede kamer
  4. Kamercommissie bespreekt het wetsvoorstel.
  5. De Tweede kamer bespreekt het wetsontwerp(+amendementen) en stemt hierover.
  6. Eerste Kamer stemt over het wetsvoorstel
  7. De Koning, OvJ en de verantwoordelijke minister bekrachtigen de wet (ondertekening).
  8. De wet wordt gepubliceerd in het Staatsblad

 

Procedure voor begrotingswetten en de Grondwet

 

Procedure grondwet (art 137 Gw):

  • De wet gaat eerst door het parlement via de normale procedure (Eerste lezing, lid 1).
  • Daarna wordt de Tweede Kamer ontbonden en worden er nieuwe verkiezingen gehouden ( lid 3).
  • De Eerst Kamer en de nieuwe Tweede Kamer behandelen het wetsvoorstel opnieuw. Deze kunnen het wetsvoorstel slechts aannemen of verwerpen (Tweede lezing lid 4).
  • De Tweede Kamer mag in de eerste en de tweede lezing het wetsvoorstel opsplitsen, zodat het in delen behandeld kan worden (art. 137 lid 2 en 5 Gw) De nieuwe Grondwet treedt gelijk in werking als het bekend is gemaakt. Als er tegenstrijdige wetten in de grondwet komen te staan, dan houden de bestaande wetten stand totdat deze gewijzigd worden (overgangsrecht).

 

Begrotingswetten

De overheid verwerft haar inkomsten door middel van belastingen, retributies en leges. Op grond van art. 104 en 132 lid 6 heeft de overheid het recht om belastingen en heffingen te innen.

  • Retributie: Betalingen van burgers voor diensten van de overheid.
  • Leges: Een vergoeding voor een verrichting van de overheid (Bijv. aanvraag van een vergunning.

 

Een wetsvoorstel voor de Rijksbegroting verloopt dezelfde procedure als een ‘normale wet’. De voorbereiding is alleen wel anders. De Minister van Financiën (MvF) is verantwoordelijk voor die voorbereiding en hij dient zich aan een aantal normen te houden die te vinden zijn in de Comptabiliteitswet (Cw). Als de Rijksbegroting is vastgesteld, wordt de uitvoering ervan gecontroleerd en wordt het gehele proces afgesloten met de Slotwet.

 

Een Rijksbegroting heeft een cyclus van tweeënhalf jaar die weer bestaat uit 4 fases. Elk jaar in oktober begint er weer een nieuwe fase, hierdoor kunnen de verschillende fase naast elkaar lopen. De ministeries kunnen dan bezig zijn met de begroting van het nieuwe jaar, terwijl het parlement de begroting van het jaar daarop aan het bespreken zijn.

 

De vier fases

 

Fase 1: Voorbereide fase, 1 jaar -okt. 2009 t/m sept. 2010.

  • De MvF stuurt in oktober (2009) elke ministerie een begrotingsaanschrijving met aanwijzingen.
  • In februari (2010) sturen de ministeries hun beleidsplannen naar de MvF, die in april erop reageert met een Kaderbrief (is het haalbaar?). De brief wordt besproken door de ministerraad en de ministeries krijgen daarna een totaaloverzicht
  • In juni (2010) sturen de ministeries hun conceptbegrotingen naar de MvF (art. 12 Cw).
  • De MvF voegt de conceptbegrotingen toe aan de Miljoenennota. De Miljoenennota is de algemene toelichting van de Rijksbegroting over de haalbaarheid van de plannen.
  • In augustus geeft de Raad van State zijn advies over de plannen
  • In september (2010, Prinsjesdag) wordt de Rijksbegroting en de Miljoenennota gepresenteerd aan de Staten-Generaal (art. 13 Cw)

 

Fase 2: Behandeling door de Tweede Kamer, 4 maanden –Sept. 2010 t/m feb. 2011

  • De minister-president verdedigt de plannen tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen.
  • Vervolgens verdedigt de MvF de plannen tegen de financiële specialisten van de partijen tijdens de Algemene Financiële beschouwingen.

 

Fase 3: Uitvoering, 1 jaar – Jan. 2011 t/m Jan. 2012

  • De ministers beginnen met de uitvoering van de begroting, ondanks dat hun begroting is goedgekeurd (art 23 Cw).
  • De ministeries rapporteren maandelijks over hun voortgang.
  • De MvF informeert het parlement met de Voorjaarsnota (mei 2011), Miljoenennota (september 2011) en de Najaarsnota (december 2012).

 

Fase 4: Verantwoording, 5 maanden –Jan. 2012 t/m juni 2012

  • De MvF stuurt de Voorlopige rekening naar de Tweede Kamer, waarin de gerealiseerde bedragen staan (art 50 Cw).
  • De ministers stellen een jaarverslag op die goedgekeurd word door de Algemene Rekenkamer (art 51 en 61 Cw).
  • De minister leggen verantwoording af op verantwoordingsdag (mei) aan de Staten-Generaal over het gevoerde beleid.

 

Delegatie

 

Delegatie: Het overdragen van een bevoegdheid tot regelgeving aan een minister, de regering of decentraal organen. Zij kunnen dan nadere regels vastleggen in een AMvB, een ministeriële regeling of een verordening.

 

Subdelegatie: De bevoegdheid tot regelgeving die het bestuursorgaan heeft verkregen van een hoger orgaan overdragen aan een lager overheidsorgaan

 

Wet formele zin

Delegatie is niet toegestaan als er in de grondwet de term “bij wet” genoemd wordt en moet de formele wetgever (Staten-Generaal en regering) het onderwerp regelen in wet in formele zin.

 

Delegatie is wel toegestaan als er in de grondwet het werkwoord ‘regelen’ of het woord ‘regel(s)’ gebruikt wordt. Hetzelfde geldt voor de woorden ‘krachtens bij wet’. De formele wetgever kan dan een wet opstellen waarin een lager bestuursorgaan zelfstandig regels kan opstellen.

 

Algemeen Maatregel van Bestuur

De regering kan zonder de formele wetgever bevoegdheden delegeren via een zelfstandige Maatregel van Bestuur (art 89 Gw). Een AMvB komt tot stand door de ministerraad, die na het advies van De Raad van State ondertekend wordt door de Koning en verantwoordelijke minister. Daarna wordt de AMvB gepubliceerd in het Staatsblad. Art. 89 lid 2 Gw zegt dat strafbepalingen alleen zijn toegestaan als ze beruste op een wet in formele zin.

 

Ministeriële regeling

 Een ministeriële regeling wordt alleen besproken en opgesteld op het ministerie. Door de ondertekening van de Minister en publicatie in de Staatscourant, wordt de regeling bekrachtig. Een ministeriële heeft geen advies van de Raad van State nodig.

 

Burgerparticipatie

 

Middelen om burgers te betrekken bij wet- en regelgeving:

 

1)Referendum

  • Volksraadpleging: Kiezen ja/nee
  • Raadplegend referendum: Vragen naar de mening van de burger
  • Correctief referendum: Burgers houden een voorstel tegen
  • Een referendum is niet-bindend. Het volk is niet de formele wetgever (art. 81 Gw)

 

2)Burgerinitiatief

  • Burgers dienen een wetsvoorstel in
  • De Tweede Kamer beslist of het voorstel wordt overgenomen
  • Alleen al het ondertekend is door 40.000 kiesgerechtigde Nederlanders
  • Het mag niet in strijd zijn met de normen en waarden en niet de laatste twee jaar behandeld zijn door de Tweede kamer.

 

3)Internetconsultatie

  • Burgers reageren op internet op de wetsvoorstellen.

 

 

Hoofdstuk 6: Beleid en bestuur

 

Bestuur

 

Bestuur omvat al het handelen van de overheid dat niet onder rechtspraak of wetgeving valt. Bijvoorbeeld de zorg voor werkgelegenheid, landsverdediging en economische zaken.’

Het lukt de formele wetgever niet om alles in de wet te regelen. De overheid kan dat regelen in een beleid en dit valt ook onder bestuur. Beleid is het proberen met bepaalde middelen binnen een bepaalde tijd een doel te bereiken.

  • Openbaar bestuur: De overheid voert bestuurstakken uit.
  • Bestuursorgaan: Organen van het openbaar bestuur met bestuursbevoegdheden.

 

De algemene regels van het bestuursrecht staan in de Algemene wet bestuursrecht(Awb).

 

Het bestuursrecht regelt voor het openbaar bestuur:

  • De organisatie;
  • Juridische bescherming voor de burger bij haar optreden;
  • Het verlenen van bestuursbevoegdheden;
  • De rechtsnormen waaraan het openbaar bestuur zich bij haar optreden moet houden.

 

Bestuurstaken

 

Hier volgen de bestuurstaken van ministeries op centraal niveau.

 

Ministerie van defensie

  • De staats- en burgerbelangen beschermen.
  • Hiervoor krijgt de regering het oppergezag over de krijsmacht.
  • De minister en de staatssecretaris zijn verantwoordelijk.

 

Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa)

  • Heeft de taak om internationaal de rechtsorde te bevorderen (art 90 Gw) en contacten te leggen.
  • Minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de Minister van Ontwikkelingssamenwerking zijn verantwoordelijk.

 

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)

  • Heeft de verantwoordelijkheid over binnenlandse veiligheid, bevorderen van rechtstaat en handhaving van de openbare orde en veiligheid (Politiewet).
  • De minister en staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zin hiervoor verantwoordelijk.

 

Ministerie van Justitie

  •  Het ministerie van Justitie heeft de taak om orde en het recht te handhaven. Daarnaast het belast met de wetgeving in die gebieden.
  • Het openbaar ministerie is een onderdeel van de ministerie en is verantwoordelijk voor de opsporing van strafbare feiten.
  • De minister en staatsecretaris van Justitie zijn verantwoordelijk voor het ministerie.

 

Ministerie van Financiën

  • Dit ministerie coördineert de inkomsten en uitgaven van de staat. Daarnaast speelt de minister een grote rol bij de totstandkoming van de Rijksbegroting.
  • De minister en staatssecretaris van Financiën zijn verantwoordelijk voor het ministerie.

 

Ministerie van Economische Zaken (EZ)

  • Heeft de taak om de economische groei te bevorderen en het economisch leven te bevorderen.
  • Het ministerie is verantwoordelijk voor de handelspolitiek, het beleid voor het bedrijfsleven, het prijsbeleid en consumentenbeleid.
  • De minister en staatssecretaris van Economische Zaken zijn verantwoordelijk voor het ministerie.

 

Ministerie van Algemene Zaken (AZ)

  • Is ingesteld om de minister-president te helpen met het algemene regeringsbeleid.
  • De Rijksvoorlichtingsdienst is een onderdeel van het ministerie.
  • De minister-president is verantwoordelijk voor het ministerie.

 

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM)

  • Het ministerie heeft zorg over de volkshuisvesting, stadvernieuwing en milieu.
  • De minister en staatssecretaris van VROM zijn verantwoordelijk voor het ministerie.

 

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)

  • Beheert en richt landelijk gebied in
  • Het ministerie heeft zorg over de visserij, agrarische producten, natuurlijk milieu, recreatie en de welvaart van de boeren
  •  De minister en staatssecretaris van LNV zijn verantwoordelijk voor het ministerie.

 

Ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W)

  • Het ministerie is verantwoordelijk voor het verkeer en vervoer in Nederland.
  • De tweede taak is de waterhuishouding in het land te regelen.
  • De minister en de staatssecretaris van V&W zijn verantwoordelijk voor het ministerie.

 

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)

  • Het ministerie regelt het onderwijs en de bekostiging hiervan.
  • Daarnaast gaan zij over het beleid voor wetenschap, media en cultuur.
  • De minister en de twee staatssecretarissen van OCW zijn verantwoordelijk voor het ministerie.

 

Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid (SZW)

  • Regelt het beleid met betrekking tot arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid arbeidsvoorzieningen en arbeidsomstandigheden.
  • De minister en de staatssecretaris van SZW zijn verantwoordelijk voor het ministerie.

 

 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)

  • Heeft de zorg voor de gezondheidszorg, welzijnsbeleid (ouderenzorg, jeugdbeleid, enz.), recreatiesport en topsport.
  • De minister en de staatssecretaris van VWS zijn verantwoordelijk voor het ministerie.

Het Openbaar bestuur

Het Openbaar bestuur bestaat uit overheidsorganisaties, die de vorm hebben van openbare lichamen en andere rechtspersonen die door middel van het publieksrecht zijn ingesteld en personen of organisatie die overheidstaken uitvoeren, maar niet bij de overheid horen.

 

Openbaar bestuur

 1) Overheidsinstanties

  • Openbare lichamen (art. 123 of 133 Gw)
  • Andere rechtspersonen (zelfstandige bestuursorganen)

 2) Organisaties of personen die niet bij de overheid horen met overheidstaken.

 

Openbare lichamen van de overheid zijn:

  • Staat;
  • Provincies;
  • Gemeentes;
  • Waterschappen;
  • Openbare lichamen voor beroep of bedrijf (Bijv. .Orde van Advocaten en Productschap Diervoeder).

 

Territoriaal openbaar lichaam: Een openbaar lichaam met een grondgebied.

  • provincies en gemeentes

Functioneel openbaar lichaam: Een openbaar lichaam met een specifieke functie.

  • productschappen en ordes

Waterschappen zijn territoriale en functionele openbare lichamen.

 

Een openbaar lichaam is een rechtspersoon die krachtens het publieksrecht is ingesteld. Op grond van art 2:1 BW kan een openbaar lichaam privaatrechtelijk handelen. Hierdoor kan die feitelijke handelingen en rechtshandelingen verrichten. Rechtshandelingen zijn handelingen die gericht zijn op een rechtsgevolg, waaruit weer een recht/plicht ontstaan of wijzigt. Bijvoorbeeld het goedkeuren van een vergunning. Feitelijk handelen zijn de andere handelingen van de overheid niet gericht op een rechtsgevolg. Bijvoorbeeld het aanleggen van een weg.

 

Een openbaar lichaam kan als rechtspersoon niet “zelf” handelingen uitvoeren. Een orgaan van een openbaar lichaam is dan bevoegd om die handelingen te verrichten. Een orgaan van de gemeente is bijvoorbeeld de gemeenteraad.

 

Zelfstandige bestuursorgaan

Het is onmogelijk voor een ministerie om zelf alle taken uit te voeren. Hierdoor heeft de overheid op centraal niveau allerlei overheidsinstanties ingesteld. De zelfstandige publieksrechtelijke rechtspersonen zijn opgericht om een bestuurstaak van een ministerie te verrichten. Zij zijn geen orgaan van een openbaar lichaam. Bijvoorbeeld de Kiesraad, IBG en Commissie Gelijke Behandeling. Zij staan niet onder het gezag van een minister.

 

Personen/organisaties met overheidstaken

De persoon of organisatie is alleen deel van het openbaar bestuur en bevoegd als het een bepaalde overheidstaak uitvoert. Denk aan de APK (Algemene Periodieke Keuring. De garage maakt deel uit van de overheid als het een APK uitvoert.

 

Instrumenten van openbaar bestuur

 

Bestuursorganen

De definitie van een bestuursorgaan volgens art. 1:1 lid 1 Awb:

 

“a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (a-orgaan), of b. een ander persoon of college, met openbaar gezag bekleed (b-orgaan).”

 

A-organen:

  • Regering;
  • Gemeente raad;
  • Zelfstandige bestuursorganen.
  • Ambten
  • Enz.

 

B-organen:

  • Organisaties of personen die overheidstaken uitvoeren ( Bijv. APK).

 

Het is belangrijk om te weten of orgaan een bestuursorgaan is, want een bestuursorgaan valt onder de regels van het bestuursrecht bij zijn handelen. Bestuursorganen kunnen bij besluiten rechten wijzigen, waartegen je bezwaar of beroep in kan stellen. Een B-orgaan is alleen een bestuursorgaan als ze de bestuurstaak uitvoeren.

 

Er zijn naast de normale organen ook nog ambten krachtens het publiek. Dit zijn A-organen en het gaat hier om personen die een specifieke taak uitvoeren. Bijvoorbeeld belastinginspecteur en inspecteur op Volksgezondheid.

 

Voor bestuursorganen is het nemen van besluiten hun kerntaak Volgens art. 1:3 Awb is een besluit een publieksrechtelijke rechtshandeling die gericht is op een rechtsgevolg. Alleen een bestuursorgaan is bevoegd om besluiten te nemen.

 

  • Attributie: Een nog niet eerdere bevoegdheid toekennen aan een bestuursorgaan met een wet in formele zin of een lagere regeling.
  • Delegatie: Een bestuursbevoegdheid word overgedragen aan een lager bestuursorgaan (Art. 10:13 Awb)
  • Subdelegatie: Een lager bestuursorgaan draagt de bevoegdheid over aan een ander bestuursorgaan (art. 10:17 Awb).
  • Mandaat: De uitvoering van de verkregen taak wordt overgedragen aan een persoon of college, maar het bestuursorgaan blijft verantwoordelijk (art. 10:2 Awb).
  • Gebonden bevoegdheid: De bevoegdheid die de wet toekent, geeft aan hoe een bevoegdheid in bepaalde situaties gebruikt moet worden.
  • Discretionaire bevoegdheid: De vrijheid om per onderwerp onderscheidt te maken als bestuursorgaan.

 

  Besluiten van bestuursorganen

 

Besluiten:

  1. Besluit van algemene strekking (bas);
    1. Algemeen verbindend voorschrift;
    2. Beleidsregels;
    3. Plannen;
    4. Ander besluiten van algemene strekking;

2.Beschikking.

 

 

1. Besluiten van algemene strekking (bas)

Een besluit van algemene voorschrift bevat als inhoud voorschriften die voor iedereen gelden in een bepaalde situatie. Een bas is weert te onderscheiden in vier soorten: algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels, plannen en ander besluiten van bas.

 

1.1 Algemeen verbinden voorschrift (avv)

Een avv bevat regels die altijd en algemeen gelden op zaken of (rechts)personen. Een bestuursorgaan is alleen bevoegd tot het nemen van een avv als de (Grond)wet dit verleent.

Een voorbeeld van een avv is een AMvB (Bijv. Bouwbesluit) of een verordening van de gemeente.

 

1.2 Beleidsregels

Beleidsregels zijn regels die een bestuursorgaan intern opstelt over hoe een bepaalde bevoegdheid gebruikt wordt. Het kan hier gaan om bijvoorbeeld: een handleiding, een richtlijn of een beleidsnota. Een beleidsregel geldt alleen intern.

 

1.3 Plannen

Plannen zijn ideeën en wensen om een bepaald doel te bereiken. Bijvoorbeeld een preventieplan of bestemmingsplan.

 

2. Beschikking

Beschikkingen zijn besluiten voor individuele gevallen. In een beschikking kan een recht worden toegekend, gewijzigd of een plicht worden opgelegd. Bijvoorbeeld een bouwvergunning, subsidiebesluit of een boete. In sommige gevallen kan er bezwaar of beroep worden ingesteld tegen zo’n besluit.

 

Privaatrechtelijk instrument

 

Openbare lichamen hebben de bevoegdheid om privaatrechtelijk te handelen. Een openbaar lichaam mag spullen kopen en verkopen, maar ook zelf rechtspersonen oprichten. Daarnaast mogen zij ook deelnemen aan gerechtelijke procedures. Een openbaar lichaam heeft ook de bevoegdheid om overeenkomsten te sluiten:

  • Beleidsovereenkomst: Dit is een overeenkomst waarbij een openbaar lichaam zijn privaatrechtelijk bevoegdheden gebruikt om een beleid te realiseren.
  • Bestuursovereenkomst: Een overeenkomst tussen bestuursorganen om een bepaald doel te bereiken.

 

Handhaving

 

Een bestuursorgaan is verplicht om de wet op basis van een bevoegdheid te handhaven.

Preventieve handhaving is proberen om overtredingen te voorkomen bijvoorbeeld door middel van een waarschuwing of het geven van voorlichting. Repressieve handhaving is de overtreding corrigeren.

 

Repressieve handhavingssancties:

  1. Last onder bestuursdwang
  2. Last onder dwangsom
  3. Bestuurlijke boete

 

1. Last onder bestuursdwang

Een besluit van een bestuursorgaan die de overtreder oplegt tot het herstellen van de overtreding en als hij dit niet doet, het bestuursorgaan overgaat tot het herstellen hiervan. Bijvoorbeeld een het weghalen van een versperring op weg door een uitbreiding, dat gebouwd is zonder een vergunning. De kosten die het bestuursorgaan maakt zijn voor de overtreder.

 

2. Last onder dwangsom

Een besluit van een bestuursorgaan die de overtreder oplegt van de overtreding. Als hij dit niet doet, dan moet de overtreder een geldbedrag betalen.

 

3. Bestuurlijke boete

Een bestuurlijke boete is een strafsanctie. Een bestuurlijke boete verplicht de overtreder tot het betalen van een geldbedrag. De boete moet gelijk betaald worden. Bijvoorbeeld een verkeersboete.

 

Handelen van bestuur

 

Openbaarheid van bestuur

Volgens art 110 Gw dient een bestuursorgaan al zijn handelingen in het openbaar te doen Er zijn een aantal uitzonderingsgevallen(art. 10 Wob):

  • Absolute uitzonderingsgrond: Het bestuursorgaan moet het geven van informatie weigeren. Bijvoorbeeld als de staatsveiligheid gevaar loopt (lid 1).
  • Relatieve weigeringsgrond; Het bestuursorgaan mag zelf oordelen of het de informatie geeft of niet.

 

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb)

 

Bij het nemen van een besluit dient een bestuursorgaan zich aan een aantal beginselen te houden. De rechter zal een belanghebbende in het gelijk stellen als er een beginsel geschonden is. De beginselen kan je weer onderverdelen in twee soorten. Formele abbb zijn beginselen die gaan over de totstandkoming van een besluit en materiële abbb zijn beginselen die gaan over de inhoud van het besluit. Sommige beginselen behoren tot beide soorten.

 

Formele beginselen:

  1. Zorgvuldigheidsbeginsel;
  2. Motiveringsbeginsel;
  3. Beginsel van fair play;
  4. Formeel rechtszekerheidsbeginsel.

 

Materiële beginselen:

  1.  Verbod van détournement de pouvoir;
  2. Verbod van willekeur;
  3. Gelijkheidsbeginsel;
  4. Vertrouwensbeginsel (Materieel rechtszekerheidsbeginsel).

 

1. Zorgvuldigheidsbeginsel (art 3:2 Awb)

Het bestuursorgaan dient altijd goed onderzoek te verrichten als het een besluit neemt.

 

2. Motiveringsbeginsel (art. 3:46 Awb)

Het besluit moet altijd en voldoende gemotiveerd worden.

 

3. Beginsel van fair play (art 2:4 Awb)

Het besluit moet  niet bevoorrecht  worden genomen.

 

4. Formeel rechtszekerheidsbeginsel

 De burgers moeten zeker zijn van hun rechten.

 

5. Verbod van détournement de pouvoir (art. 3:3 Awb)

Het bestuursorgaan mag zijn bevoegdheid alleen gebruiken waarvoor het bedoeld is.

 

6. Verbod op willekeur (art. 3:4 Awb)

Het bestuursorgaan moet alle belangen goed afwegen

 

7. Gelijkheidsbeginsel (art 1 Gw)

Alle gevallen dienen door het bestuursorgaan gelijk behandeld te worden.

 

8. Vertrouwensbeginsel (art. 4:48 Awb)

De burger moet ervan op aan kunnen dat een bevoegde ambtenaar een uitspraak waarmaakt.

 

Toezicht

 

Preventief toezicht: Er zijn besluiten die pas in werking treden als een ander bestuursorgaan goedkeuring verleend (art 10:26 Awb). Het intrekken van een verleende goedkeuring mag niet (art 10:27 Awb).

 

Repressief toezicht: Een bestuursorgaan mag een besluit schorsen of vernietigen als het in strijd is met de wet of algemeen belang (art. 10:35 en art 10:43 Awb).

 

Hoofdstuk 7: Decentraliseren

 

Doel

 

Decentraliseren is het verticaal spreiden van regelgeving over lagere openbare lichamen.

Er kan op twee manieren gedecentraliseerd worden:

  • Territoriale decentralisatie: Lagere overheden met bepaalde bevoegdheden die uitsluiten uitgeoefend kunnen worden in een bepaald gebied (Bijv. Provincies).
  • Functionele decentralisatie: Publiekrechtelijke lichamen wetgevende en bestuurlijke bevoegdheden toe kennen voor het verwezenlijken van een specifieke doelstelling. (Bijv. productschappen, waterschap)

 

Decentralisatie is niet het zelfde als deconcentratie! Deconcentratie is bevoegdheden spreiden over ambten en zelfstandige bestuursorganen.

 

Provincie

 

Nederland ken volgens art. 123 lid 1 Gw twaalf provincies. De bevoegdheden en regelingen van het bestuur van de provincie staan in de Provinciewet (Provw).

 

Bestuur van de provincie:

  • Provinciale staten (PS) – art. 125 lid 1 Gw
    • volksvertegenwoordiging
  • Gedeputeerde staten art. 34 lid 1 Provinciewet
    • Dagelijks bestuur van de provincie
  • Commissaris van de Koning – art. 9 en 34 lid 2 Provinciewet
    • Voorzitter Provinciale Staten
    • Voorzitter Gedeputeerde Staten

 

 Taken en bevoegdheden PS:

  • De Provinciale Staten kiest de leden van de Eerste Kamer (art. 55 Gw)
  • De waterschappen worden ingesteld of opgeheven door de Provinciale Staten
  • De PS is de volksvertegenwoordiging van de Provincie
  • Stelt de begroting van de provincie vast (art 193 Provw)

 

Taken en bevoegdheden Gedeputeerde Staten:

  • Het dagelijks besturen van de provincie;
  • Toezicht houden op de provinciale waterstaatswerken (art. 158 Provw);
  • Het beslissen over besluiten van bestuursorganen in de provincie waarbij geschillen zijn ontstaan (art. 168 t/m 172 Provw);
  • Toezicht houden op gemeente besturen (art. 173 Provw);
  • Bemiddelaar zijn bij ruzies tussen openbare lichamen in de provincie (art. 174 Provw).

 

Taken en bevoegdheden Commissaris van de Koning

  • Is voorzitter van de Gedeputeerde Staten ( art 34 Provw) en Provinciale Staten (art. 9 Provw)
  • Hij moet de eenheid van het beleid bevorderen (art 53a Provw)

 

Gemeente

 

Een gemeente heeft ongeveer dezelfde organisatie als een Provincie en worden ingesteld op grond van art 123 lid 1 Gw. De regelingen en bevoegdheden van gemeentes zijn te vinden in de Gemeentewet (Gemw).

 

Gemeente (art. 123 lid 1 Gw )

  • Gemeenteraad
    • Volksvertegenwoordiging
  • College van B&W
    • Dagelijks bestuur van de gemeente
  • Burgemeester
    • Voorzitter van de Gemeenteraad en van het College
    • Benoemt, niet gekozen!

 

Taken en bevoegdheden gemeenteraad:

  • Is de volksvertegenwoordiging van de gemeente (art. 7 Gemw);
  • De raadsleden moeten in de gemeente wonen (art. 10 Gemw);
  • De gemeenteraad benoemt de wethouders (art 35 Gemw);
  • Kan zich niet tussentijds ontbinden (art. 129 lid 4)
  • Hebben dezelfde rechten als Kamerleden (art.147 ev. Gemw);
  • Zijn bevoegd om verordeningen vast te stellen (art 127 Gemw);
  • Stelt de begroting vast van de gemeente (art 191 Gemw).

 

 

Taken en bevoegdheden van het college van B&W:

  • Het college vormt het dagelijks bestuur van de gemeente;
  • Zijn onschendbaar bij uitvoering van hun ambt;
  • Wethouders leggen verantwoording van aan de gemeenteraad (art. 169 Gemw);
  • Het college bereidt de verordeningen voor en voert deze uit na goedkeuring van de gemeenteraad (art. 160 lid 1 Gemw).

 

Taken en bevoegdheden van de burgemeester:

  • De burgemeester is de voorzitter het College van B&W (art. 34 lid 2 Gemw) en de gemeenteraad (art 9 Gemw);
  • Hij wordt voor 6 jaar door de regering benoemd (art 131 Gw);

 

Bevoegdheden uit bijzondere wetten en Gemeentewet

In de bijzondere wetten zijn nog meer bevoegdheden van de organen vastgesteld. Een voorbeeld hiervan is het verlenen van een milieuvergunning (Wet Milieubeheer) door het college van B&W

 

Waterschapen

 

De Waterschapswet en de Water regelen het instellen van een Waterschap en het beheer over het water.

 

Waterschappen:

  • Algemeen bestuur
  • Dagelijks bestuur
  • Voorzitter: de Dijkgraaf
  • Voorbeeld van functionele en tevens territoriale decentralisatie

 

Taken en bevoegdheden algemeen bestuur:

  • Het algemeen bestuur bestaat uit mensen die in het waterschapsgebied belang hebben.(art 11 Waterschapswet). De personen kunnen bestaan uit boeren en andere eigenaren en gebruikers van het water uit het gebied;
  •  Zij stellen de waterschapsverordeningen vast (art 78 Waterschapswet).

 

Taken en bevoegdheden dagelijks bestuur:

  • Besturen dagelijks het waterschap;
  • Voert de besluiten van het algemene bestuur uit (art 84 lid 2 Waterschapswet);
  • Het dagelijks bestuur is bevoegd om bestuursdwang uit te oefenen op vervuilers (art 61 Waterschapswet).

 

Taken en bevoegdheden dijkgraaf

  • De dijkgraaf is de voorzitter van beide besturen (art 94 Waterschapswet)
  • De dijkgraaf legt ook aan beide besturen verantwoording af.

 

De wet regelt volgens art 134 de openbare lichamen voor beroep of bedrijf (art 134 Gw).

 

Inhoudelijke vormgeving van decentralisatie

 

Autonomie: Een zelfstandig openbaar lichaam.

Medebewind: Verplichte medewerking aan een hogere overheid

 

Toezicht

Zie hoofdstuk 6.

 

Hoofdstuk 8: Rechtspraak en Rechtsmiddelen

 

Rechtsbescherming

 

Rechtsbescherming is in een staat de mogelijkheid hebben om juridische middelen te gebruiken om je gelijk te krijgen. Bij juridische middelen moet je denken aan een bezwaarprocedure, het instellen van hoger beroep, het indienen van een zienswijze, enz. Dit worden ook wel rechtsmiddelen genoemd.

 

Beginselen van behoorlijke rechtspraak in de grondwet:

  • De rechterlijke macht is volgens de Trias Politica onafhankelijk (art. 117);
  • De zittingen zijn openbaar, tenzij anders bepaald (art. 121);
  • Alleen de rechter mag iemand van zijn vrijheid beroven (art. 113).

 

Andere beginselen;

  • De rechter mag niet op zich niet bemoeien met de wetgeving of op de stoel het bestuur zitten;
  • Een rechterlijk oordeel wordt in een uitspraak geopenbaard.
  • De rechtspraak vindt plaats in twee gerechten. De uitspraak van een zaak mag door een hogere rechter opnieuw behandeld worden.

 

Privaat- en strafrechtelijke gang:

  1. Eerste aanleg (rechtbank, art. 42 en 45 Wet RO);
  2. Hoger beroep (gerechtshof, art. 60 Wet RO );
  3. Cassatie (hoger beroep, art 78 wet RO).

 

Tuchtrecht

Als iemand van een bepaald beroep zijn vak niet goed uitoefent, dan kan de beroepsbeoefenaar worden gestraft via de tuchtrechtrechtspraak. Bijvoorbeeld een dokter stelt verkeerde diagnoses op.

 

De gang van zaken bij Administratieve rechtspraak (bestuursrechtspraak):

  1. Bezwaar bij de overheidsinstantie
  2. Beroep (art. 112 lid 2 Gw)
  3. Administratieve gerechten (Hoger Beroep):
    1. Centrale raad van Beroep (CRvB);
    2. Het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBB);
    3. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

 

Organisatie van de rechterlijke macht

 

De Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) regelt de samenstellingen, inrichtingen en bevoegdheid van de rechterlijke macht. Nederland telt een hoge raad, vijf gerechtshoven en negentien rechtbanken. Rechters worden bij Koninklijk Besluit benoemd voor het leven.(art 117 lid 1 Gw). Lagere rechter hoeven zich niet te houden aan uitspraken van hogere rechters, maar er is wel een kans dat de uitspraak later door een hogere rechter wordt. vernietigd.

  • Arrondissement: Het grondgebied van een rechtbank waarin deze bevoegd is.
  • Ressort: De arrondissementen waarbij een gerechtshof bevoegd is.
  • Enkelvoudige Kamer: Een alleensprekende rechter. Bijvoorbeeld de kantonrechter (art. 93 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering).
  • Meervoudige Kamer: Het geschil wordt door meerdere rechters behandeld. Bijvoorbeeld de Hoge Raad en de gerechtshoven.

 

 Raad voor de Rechtspraak.

Elk gerecht heeft zijn eigen bestuur (art 23 Wet Ro) en vallen onder het toezicht van de Raad van de Rechtspraak. De raad valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van justitie.

 

De Raad voor de Rechtspraak heeft als taak (art. 91 en 92 Wet RO) het:

  • Toekennen van een budget;
  •  Behartigen van de belangen van de gerechtshoven;
  • Werven van rechters.

 

Het Openbaar Minister (OM)

 

Het OM is belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De instantie valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie, maar de minister mag geen invloed hebben op de individuele opsporing en vervolging van strafbare feiten. Het OM maakt deel uit van de rechterlijke macht, het is alleen niet belast met de rechtspraak. Het College van procureurs-generaal heeft de leiding over het OM.

  • Parket: Het grondgebied van waarin het bij het gerecht aangewezen OM mag optreden.
  • Seponeren: Afzien van vervolging
  • Opportuniteitsbeginsel: Het Om kan zelf kiezen of het overgaat tot vervolging.
  • Staande magistratuur: Leden van het OM die tijdens een strafproces aan het woord zijn.
  • Zittende magistratuur: Dit zijn de rechters die recht spreken.

 

Arrondissementsparket

 Bij een Arrondissementsparket werken de Officieren van Justitie, die onder leiding staan de hoofdofficier van justitie. De officieren vervolgen de strafbare feiten bij de rechtbank (art. 136 en 137 Wet RO).

 

Ressortparket

Bij een Ressortparket van een gerechtshof zijn de advocaten-generaal te vinden, die weer onder leiding staan van de hoofdadvocaat-generaal (art. 138 Wet RO).

 

Parket bij de Hoge Raad

Bij het parket voor de Hoge Raad heeft procureur-generaal de leiding. Hij wordt voor het leven benoemd en valt niet onder de verantwoordelijkheid van de minister (art.113 Wet RO).

 

Landelijk parket

Dit parket houdt zich bezig met de georganiseerde misdaad.

 

Administratieve gerechten

 

Bij een conflict met de overheid komen de bestuursrechtbanken om de hoek kijken. Er moet er een bezwaar gemaakt worden voordat je in beroep kan instellen. Bezwaar is een voorprocedure waarin het bestuursorgaan zijn besluit heroverweegt, tenzij de wet anders bepaalt en het niet valt onder de uitzonderingen van art 8:2 t/m 8:6 Awb. Na de uitspraak van de rechtbank in de sector bestuursrecht, is het mogelijk om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan alleen als je geschil niet valt onder onderwerpen van de andere administratieve gerechten (art 112 lid 2 Gw).

 

1. Bestuursrechtspraak van de Raad van State ( ABRvS, Art 37 Wet RvS)

 Geschillen die niet onder de andere twee administratieve gerechten behoren, vallen onder deze algemene bestuursrechters.

 

2. De Centrale Raad van Beroep (CRBvB, art 18 Beroepswet)

De CRvB mag alleen oordelen over geschillen die te maken hebben met ambtenaren en sociale zekerheid.

 

3. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB, art 20 Wbbo)

Het CBB behandelt in eerste aanleg en beroep de geschillen over de besluiten van bestuursorganen voor beroep en bedrijf (zie bijlage van de wet). het gerecht behandelt ook de tuchtrechtspraak.

 

Internationale gerechten

 

De gerechten waar een Europese burger een uitspraak kan vragen:

1. Het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM)

  • Het EHRM houdt toezicht op de grondrechten van de Europese burger en haalt zijn recht uit het EVRM.

2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU)

  • Een nationale rechter kan aan dit hof een beslissing vragen om ervoor te zorgen, dat in elk land, het Europese Recht niet verschillend wordt geïnterpreteerd.

De uitspraken hebben een rechtstreekse werking in het Nederlandse recht

 

Toetsing door de rechter

 

Absolute competentie

De rechter toets of hij bevoegd is in een bepaalde soort zaak:

  • Een rechtbank is absoluut bevoegd bij strafzaken, bestuursrechtelijke zaken en privaatrechtelijke geschillen(art. 42 t/m 45 Wet RO). De rechtbank is ook bevoegd bij kantonzaken (art. 93 Rv en Wet mulder).
  • Het gerechtshof is bevoegd bij hoger beroep (art 60 Wet RO).
  • De hoge raad is bevoegd als er cassatie is ingesteld(art. 78 Wet RO).

 

Relatieve competentie

De rechter stelt de vraag of het geschil in de goede plaats is voorgelegd.

- Strafrecht: Woonplaats verdachte(art 2 Sv).

- Privaatrecht: Geldt de rechtbank bij de woonplaats van de gedaagde (art. 99 Rv).

- Bestuursrecht: Rechtbank van het gebied waarin het bestuursorgaan zich bevindt.(art 8:7 Awb)

 

Interpretatie methodes:

  • Grammaticale interpretatie: De rechter kijkt naar de algemene betekenis van de worden in de wet.
  • Wetshistorisch interpretatie: De rechter kijkt naar wat de bedoeling van de wet was toen het tot stand is gekomen door te kijken naar de parlementaire stukken.
  • Teleologische interpretatie: De rechter kijkt wat het doel van de wet is.
  • Systematische interpretatie: Hierbij wordt gekeken naar de samenhang (systematiek) van de wetten.

 

Procesrecht

 

Burgerlijk procesrecht

 

Het burgerlijk procesrecht is geregeld in het Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het bevat de voorschriften voor het procesrecht bij conflicten tussen (rechts)personen. De partijen mogen zelf beslissen of zij het geschil bij de rechter voorleggen(partijautonomie, art. 149 Rv). De rechter heeft een LIJDELIJKE rol. Hij beslist alleen over wat de partijen voorleggen in een verzoekschrift(art 261 e.v. Rv) of dagvaarding(art 78 e.v. Rv). Bij het burgerlijk recht is het verplicht om je te laten vertegenwoordigen, alleen de sector kanton is hierop een uitzondering (art. 79 lid 1 Rv). Art. 150 bepaalt dat een eiser de bewijzen moet leveren.

 

Procesverloop:

  1. Dagvaarding;
  • Een oproeping van de eisers om voor de rechter te verschijnen plus argumenten (conclusie van eis).

 

2. Conclusie van antwoord;

  • De verweren van de gedaagde die worden toegestuurd naar de rechter.

3. Conclusie van Repliek van de eiser;

4. Eis in reconventie van de gedaagde;

5. Conclusie van dupliek(optie);

  • De advocaten houden hun pleidooi.

6. Comparitie van partijen;

  • De rechter probeert de partijen tot een compromis te bewegen.

7.Vonnis

 

Overige rechtsmiddelen:

  • Voorzieningsverzoek (art 261 e.v. Rv)
  • Kort geding, alleen als het spoedeisend is (art 254 Rv).
  • Als de gedaagde niet komt opdagen, wijst de rechter een verstekvonnis. Hiertegen kan verzet worden aangetekend (art 143 Rv). Cassatie is dan niet meer mogelijk.
  • Hoger beroep
  • Hoge raad

 

Strafproces

 

Het strafrecht word geregeld in het Wetboek van Strafrecht (Sr) en het wetboek van Strafvordering (Sv). In het Sr staan alle strafbare feiten opgesteld. Het strafprocesrecht wordt geregeld in het Sv. De rechter wilt in een straf proces de materiële waarheid achterhalen. Anders gezegd, hij wilt achter de ware feiten komen. Door de actieve rol van de rechter is een strafzaak anders dan een burgerlijke zaak. Hij moet wel houden aan wat de OvJ ten laste heeft gelegd.

  • Nulla-poena-sine-lege: Geen feit is strafbaar als het niet in de wet is geregeld (art. 1 Sr).
  • Ne-bis-in-idem: Men kan niet twee keer voor hetzelfde strafbare feit vervolgd worden (art. 255 Sv).

 

Procesgang:

1. Opsporing strafbaar feit;

2. Vooronderzoek;

3. Dagvaarding van de verdachte;

4. Onderzoek ter terechtzitting;

5. Vonnis;

6.1. Hoger beroep, verzet of cassatie;

6.2. De tenuitvoerlegging van het vonnis.

 

Bestuursrechtelijk proces

 

De rechter toets bij een bestuursrechtelijk geschil de rechtmatigheid (abbb) van een besluit aan de hand van het Awb, bijzondere wetten en regelingen. Het bestuursprocesrecht is geregeld in de hoofdstukken 7 en 8 van het Awb. De eiser heet de appellant en het gedaagde bestuursorgaan de verweerder. Het is van belang dat de appellant een belanghebbende is. Anders verklaart de rechter zich niet bevoegd.

De wet kan twee toetsingen toewijzen:

  • Ex nunc: Kijken naar de nieuwe omstandigheden en feiten van nu.
  • Ex tunc: Kijken naar de omstandigheden en feiten van toen het besluit werd genomen.

De rechter toets marginaal, want het mag niet op de stoel van de wetgever en bestuurders zitten. Voordat je beroep instelt moet er een voorprocedure hebben plaatsgevonden (bezwaar).

 

Procesgang

1. Bezwaar/administratief beroep

2. Beroepsschrift van appellant

3. Verweerschrift van het de verweerder

4. Onderzoek

5.Uitspraak

6. Hoger beroep bij de drie gerechtshoven.

 

Voorprocedures

 

Bezwaar

Art 7:1 verplicht een belanghebbende om eerst bezwaar aan te teken voordat hij beroep kan instellen. Het bezwaarschrift moet ingediend worden bij het bestuurorgaan die het besluit heeft genomen(art 6:4 Awb). Het bestuursorgaan moet het besluit heroverwegen in een bezwarencommissie en toetst het besluit ex nunc.

 

Administratief beroep

Een ander bestuursorgaan heroverweegt het besluit (art. 115 Gw).

 

Geschillenbemiddeling

 

Twee niet-rechtelijke geschillenbeslechting:

  • Nationale ombudsman
  • Mediation

 

Hoofdstuk 9: Het Europese gemeenschapsrecht en het volkenrecht

 

Het verdragenrecht en volkenrecht

 

Het volkenrecht is gericht op de onderlinge samenwerking tussen staten en het waarborgen en erkennen van de soevereiniteit van een land. Daarnaast richt het zich op het waarborgen van de rechten van burgers. Doordat staten verdragen sluiten, ontstaat er nieuw recht dat betrekking kan hebben op de burgers van een land of op het land zelf. Zo’n schriftelijke overeenkomst het een verdrag. Bij een verdrag kunnen ook internationale Organisaties ontstaan die weer bepaalde bevoegdheden verkrijgen.

  • Intergouvernementele organisatie: Een organisatie waarin alleen met regeringen wordt samengewerkt en leden niet tegen hun zin iets kan worden opgelegd. Bijvoorbeeld de VN (deels) of de NAVO
  • Supranationale organisatie: Een organisatie waarbij Staten een deel van hun soevereiniteit inleveren. Bijvoorbeeld de Europese Unie.
  • Bilateraal verdrag: Een verdrag tussen twee staten
  • Multilateraal verdrag: Een verdrag tussen meerdere staten

 

Totstandkoming van een verdrag

 

Totstandkoming:

  1. De Nederlandse regering bereidt een verdrag voor (art. 90 Gw);
  2. Het verdrag wordt ondertekend door de verantwoordelijke minister (art. 10 Verdrag van Wenen). De regeringen mogen geen handelingen meer verrichten die het verdrag nutteloos maken (art 18 Verdrag van Wenen);
  3. De verdragswet wordt bekend gemaakt in het Tractatenblad (art 16 Rijkswet);
  4. De Staten-Generaal keurt het verdrag goed (art. 91 Gw);
  5. Het verdrag wordt bekrachtigd (ratificatie, art 14 Verdrag van Wenen).
  6. Door de bekrachtig treed het verdrag in werking.

 

Het goedkeuren van een verdrag door het parlement kan op 4 manieren:

  • Goedkeurkeuring niet vereist (art. 7 Rijkswet). Alleen bij geheime of niet belangrijke verdragen.
  • Stilzwijgende goedkeuring (art 5 Rijkswet).Een stilzwijgende goedkeuring is alleen mogelijk als niet 20 % van de Kamerleden om goedkeuring van het verdrag vraag. Dit moet binnen 30 dagen.
  • Uitdrukkelijke goedkeuring (art. 4 Rijkswet). De regering voor wetsvoorstel goedkeuring vragen als het betrekking heeft op internationale onderwerpen.
  • Goedkeuring met meerderheid(art 6 Rijkswet). Als een verdrag bepalingen bevat die tegenstrijdig zijn aan de grondwet, dan heeft de regering tweederde van de stemmen nodig,

 

Doorwerking van verdragen in het Nederlandse recht.

 

Rechtstreeks werkende verdragen/richtlijnen en supranationale verordeningen zijn bronnen van het staatsrecht (self-executing). Deze hebben een hogere rangorde in het Nederlandse recht (zie h1) en kunnen, als het in strijd is met onze eigen regelgeving, onze wetten aan de kant zetten. Je kunt als burger direct beroep doen bij een nationale rechter op een bepaling uit een rechtstreeks werkend verdrag (bijv. EVRM).

 

Intergouvernementele organisaties

 

Een overzicht van de intergouvernementele organisaties waarmee Nederland samenwerkt:

 

1) De Verenigde Naties

Het Handvest van de Verenigde Naties wordt gebruikt als een grondwet voor de VN en is tevens het oprichtingsverdrag van de organisatie. Hieraan zijn alle leden van de VN gebonden, maar de VN is te groot om haar besluiten af te dwingen. De hoogste medewerker van de VN is de Secretaris-generaal. De VN kent daarnaast nog vier organen:

  • De Algemene vergadering;
  • De Veiligheidsraad;
  •  Het Internationaal gerechtshof;
  • Economische en Sociale Raad.

.

De Algemene vergadering

 Besluiten van de Algemene vergadering heten resoluties en zijn niet bindend. Alle leden van de VN hebben stemrecht (art. 9 e.v. Handvest van de VN).

 

De Veiligheidsraad

Rusland, de VS, China, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk zijn de permanente leden van de Veiligheidsraad. De overige tien zetels worden om de twee jaar bezet door de overige leden van de VN. De permanente leden hebben bij elke stemmingen een vetorecht. Mocht een besluit toch zijn aangenomen, dan is deze bindend (art 23 e.v. Handvest van de VN).

 

Internationaal Gerechtshof (IGH)

Leden van de VN kunnen naar het IGH om hun geschillen op te lossen. Staten kunnen, als zij hiertoe samen besluiten, hun geschil hier laten oplossen door middel van arbitrage. De staten mogen zelf beslissen of de uitspraak bindend is (art. 92 Handvest van de VN).

 

Economische en Sociale Raad.

 De VN kent vele hulporganisaties die allemaal onder leiding staan van de Economische en Sociale Raad (art. 61 Handvest van de VN).

 

2)Het internationaal Strafhof

Het internationaal Strafhof is een onafhankelijk hof in Den Haag dat beslast is met het opsporen en vervolgen van personen die verdacht worden van misdaden tegen de menselijkheid (Statuut van Rome).

 

3) De NAVO

De NAVO is een samenwerkingsverband tussen de Europese Staten en de VS om op militair gebied. De organisatie is opricht om het grondgebied van de lidstaten te beschermen. Elk lid heeft een vetorecht.

 

4) Raad van Europa

De Raad is opgericht om de eenheid,  de mensenrechten, de parlementaire democratie en de rechtstaten in Europa te beschermen. Alle Europese landen zijn lid en zijn gebonden aan het EVRM en ESH. Deze twee verdragen zijn voortgekomen uit de Raad. Een orgaan van deze organisatie is het EHRM.

 

De Europese Unie

 

Totstandkoming van de EU

 

1. Het verdrag voor de Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS, 1952).

2. De Europese Gemeenschap van Atoomenergie (1956)

3. De Europese Gemeenschap (EEG, 1957):

  • Doel: Het creëren van een gemeenschappelijke, Europese markt en het instellen van nieuwe organen.
  • De lidstaten levereden een deel van hun soevereiniteit in.

4. Europese gemeenschap (EG, 1967)

  • Doel: Het samenvoegen van alle instellingen onder het bewind van de EG.

5. De Europese Unie ( EU, 1992).

  • Alles werd vastgelegd in het EU-verdrag.

6. Verdrag van Lissabon (2007)

  • Verbetering van de bestuurbaarheid en democratie in de EU.
  • Het EU-Werkingsverdrag werd bekrachtigd.

 

Instellingen van de Europese Unie

 

De EU heeft zeven grote instellingen:

  • Europees parlement;
  • Raad (van ministers);
  • Europese commissie;
  • Hof van justitie van de EU;
  • Europese Centrale bank;
  • Europese Rekenkamer;
  • Europese raad.

 

Het Europees parlement

Het parlement bestaat uit 750 rechtstreeks gekozen leden en is de volksvertegenwoordiging van de Europese unie (artt. 223 e.v. EU-Werkingsverdrag).

 

De Raad van Ministers

In deze Raad vergaderen alle ministers van de lidstaten die afkomstig zijn van gelijksoortige ministeries (artt. 237 e.v. EU-Werkingsverdrag).

 

Europese commissie

De Commissie vormt het dagelijks bestuur van Europa, met als leden de onafhankelijke Eurocommissarissen die door de lidstaten zelf naar voor worden geschoven. De Commissie voert de besluiten uit van Raad en bereidt deze voor (artt. 244 e.v. EU-Werkingsverdrag).

 

Het hof van Justitie

Het hof zorgt voor eenheid in recht binnen de EU. Burgers en lidstaten kunnen geschillen bij het Europese hof neerleggen als het EU-Werkingsverdrag dit toelaat(artt. 251 e.v. EU-Werkingsverdrag).

 

Europese Centrale Bank

Samen met de nationale banken van de lidstaten die de euro hebben, voert de Europese Centrale Bank(ECB) het monetaire beleid van de EU. De ECB’s voornaamste doel is het handhaven van de prijsstabiliteit (artt. 282 e.v. EU-Werkingsverdrag).

 

De Europese Rekenkamer

De Europese Rekenkamer opereert net als de Algemene Rekenkamer in Nederland en controleert de budgetten van de Europese instellingen (artt. 285 e.v. EU-Werkingsverdrag).

 

De Europese Raad

Een vergadering van de presidenten en de regeringsleiders van de lidstaten. De Voorzitter van de Europese Commissie zit hier ook aan tafel. Daarnaast heeft de Europese Raad een vaste voorzitter. (artt. 235 e.v. EU-Werkingsverdrag.)

 

Het Europese Recht

 

Hier volgt een overzicht van beslissingen die instellingen binnen EU kunnen maken.

 

1. Verordeningen:

  • Verordening hebben een rechtstreekse werking en algemeen verbindend voor elke lidstaat.

2. Besluiten:

  • Besluiten worden door middel van een beschikking gericht tot een (rechts)persoon. Deze zijn verbindend.

3. Aanbevelingen en Adviezen:

  • Kunnen worden uitgebracht door de Europese commissie en zijn niet-bindend.

4. EG-richtlijnen;

  • Lidstaten zijn verplicht om de inhoud(doel) van een richtlijn te halen. Hoe zij dat doen mogen zij zelf bepalen.
  • Harmonisatie is als de nationale wetten gelijk wordt getrokken met de EU-wetgeving.

 

De EU kent twee wetgeving procedures om de verordeningen, besluiten en richtlijnen vast te stellen:

  • De gewone wetgevingsprocedure
  • De bijzondere wetgevingsprocedure

 

De gewone wetgevingsprocedure (art. 294 EU-Werkingsverdrag)

  1. Het Europese parlement stelt samen met de Raad een besluit op. Dit gebeurt op advies van de Europese commissie.
  2. Het besluit wordt aangenomen bij de meerderheid van stemmen.

 

Bijzonder wetgevingsprocedure

De Raad neemt een besluit na raadpleging/goedkeuring van het Europees parlement een bestuit. Dit kan ook andersom.

 

Beginselen binnen de EU

 

Voor de uitvoering van de supranationale bevoegdheden dienen de instellingen zich aan een aantal beginselen te houden op grond van art. 5 EU-verdrag:

  • Het beginsel van bevoegdheidsverdeling: De EU moet zich aan de grenzen van zijn bevoegdheid houden om een bepaald doel te halen.
  • Subsidiariteitsbeginsel: De EU mag niet handelen op gebieden als het niet binnen de bevoegdheid valt.
  • Evenredigheidsbeginsel: De vorm en inhoud van het optreden van de EU mag niet meer zijn dan wat er in de verdragen(de doelstellingen) is afgesproken.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is related to:
Staatsrecht zonder staat

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org
Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
Search a summary, study help or student organization