Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Study Notes bij Juridische en Ethische aspecten - Pedagogiek B2 - UL (2015/2016)

Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016.

College 1: Juridische beslissingen over kinderen

  • Jeugdrecht: Hierin staan alle wettelijke bepalingen voor kinderen onder de 18 jaar. Het Jeugdrecht is ingesteld omdat kinderen vroeger hetzelfde als volwassenen werden behandeld. Nu staat in de wet dat de kinderen ‘een bijzondere positie in de maatschappij hebben’. Dit is voor het eerst vastgelegd in ‘Kinderwetten’ in 1905.

  • Jeugdbeschermingsrecht: dit recht is te vinden in het Burgerlijk Wetboek. Dit recht is van toepassing wanneer de ontwikkeling negatief wordt beïnvloedt en er maatregelen moeten worden genomen. De rechter bepaalt deze maatregelen. Een voorbeeld: Raad van de kinderbescherming.

  • Jeugdhulpverlening/-welzijnszorg: ook wel Jeugdwet genoemd. Deze vorm van zorg richt zich op het voorkomen, vroeg signaleren of verminderen (vroeg interveniëren) van problemen die in de toekomst de ontwikkeling negatief kunnen beïnvloeden, zoals opgroei- opvoedings- of psychische problemen. Het is dus preventief. De uitvoering ligt sinds 1 januari 2015 in handen van gemeenten.

Burgerlijk wetboek

Ouders hebben de plicht tot verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Kinderen hebben recht op deze verzorging en opvoeding. In 1989 is het ‘Verdrag van de Rechten van het Kind’ opgesteld, waarin dit is vastgelegd. De overheid is ook verantwoordelijk om in te grijpen wanneer ouders niet aan hun plicht tot verzorging en opvoeding voldoen of wanneer de rechten van het kind in gevaar komen. Juridisch ingrijpen is enkel onder strikte voorwaarden mogelijk.

Jeugdwet

Sinds januari 2015 treffen gemeenten voorzieningen die een jeugdige en/of ouder nodig hebben indien er sprake is van problemen en stoornissen en de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de ouder en het kind ontoereikend zijn. Een voorbeeld is de Jeugd-GGZ of de kinderbescherming.

Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK)

Dit verdrag wordt ook wel het ‘Kinderrechtenverdrag’ genoemd. Het verdrag is gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Een aantal landen hebben het IVRK niet geratificeerd. De VS hebben het verdrag niet ondertekend omdat het verdrag de doodstraf voor minderjarigen verbiedt. Ook verbiedt het verdrag kinderhandel en het rekruteren en inzetten van kindsoldaten. Er zijn landen, zoals Somalië, die om deze redenen het verdrag niet hebben ondertekend. Volgens het IVRK heeft het kind recht op leven, een naam en nationaliteit, een thuis, een positieve band met de ouders en onderwijs. Daarnaast moet het IVRK kinderen beschermen tegen discriminatie en kinderhandel.

Gezag

Ouderlijk gezag in de wet wordt beschreven als de plicht en het recht van ouders om hun minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden. Ouders zijn verantwoordelijk voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind, eveneens als het bevorderen van de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. Ouders kunnen er op worden aangesproken als zij niet voldoen aan het verzorgen en voeden van het kind, het is immers hun plicht. In de praktijk bepaalt de gezaghebbende waar het kind woont, naar welke school het kind gaat en welke medische behandeling het krijgt. Gezaghebbenden (vrijwel altijd de ouders) zijn niet helemaal vrij om te doen en laten wat ze willen, er zitten beperkingen aan. Zo hebben kinderen leerplicht van hun vijfde tot zestiende en mag een ouder het kind niet van school weghouden. Daarnaast is het toepassen van de pedagogische tik sinds kort niet meer toegestaan. Hoewel het al sinds 1809 verboden is je vrouw te slaan en je sinds 1993 je hond niet meer mag slaan, is het sinds 2007 in Nederland verboden om kinderen te slaan. De pedagogische tik zou een tik zijn die weloverwogen en beheerst wordt gegeven, met als doel het kind iets te laten leren.

Een moeder heeft automatisch gezag over haar kind. Als een vader gehuwd is met de moeder of als er sprake is van geregistreerd partnerschap, dan is er ook bij de vader automatisch sprake van gezag. Wanneer de vader enkel samenwoont met de moeder moet hij het gezag eerst aanvragen. Bij toestemming van de moeder en uitspraak van de Rechtbank krijgt de vader ook gezag over het kind. Erkenning door enkel het kind levert geen gezag op.

Ondertoezichtstelling

OTS wordt ingezet wanneer de psychische of fysieke gezondheid van het kind in gevaar komt, maar wanneer de gerechtvaardigde verwachting is dat de ouder de verantwoordelijkheid voor de minderjarige weer zal gaan dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ondertoezichtstelling kan te maken hebben met ouderfactoren (bijvoorbeeld verwaarlozing/mishandeling en verslavings- of psychiatrische problemen van de ouders), kindfactoren (schoolverzuim, weglopen) of een combinatie van beiden (opvoedings- en gedragsproblemen). Op het moment dat een professionele hulpverlener ziet dat het niet goed gaat met een kind, kan deze zijn of haar zorgen melden bij de beschermingstafel (via Veilig thuis of het Gemeentelijke Wijkteam) middels het verzoek tot bespreking. De beschermingstafel komt iedere week bij elkaar en bestaat uit de Voorzitter namens de gemeenten, de Raad voor de Kinderbescherming en een gecertificeerde Jeugdzorginstelling. Hiernaast worden ook de jeugdigen (boven de 12 jaar) en ouders uitgenodigd. Mochten ouders niet aan de beschermingstafel mee willen werken, dan kan de Raad van de Kinderbescherming ingeschakeld worden. Als zij ook constateren dat de ouders niet mee willen werken, starten zij een onderzoek. Als zij besluiten dat de ouders een bedreiging vormen, kunnen ze met het verzoek naar de kinderrechter. Er wordt een toezicht uitgesproken voor ten hoogste 1 jaar. Dit toezicht wordt uitgesproken over het kind, niet over de ouder. Ouders blijven echter wel verantwoordelijkheid voor het kind dragen. De gecertificeerde instelling betrokken bij OTS heeft een aantal taken, waaronder het verplicht opstellen van een hulpverleningsplan. In het hulpverleningsplan staat wat er moet worden gedaan om te zorgen dat het weer goed gaat met het kind. Een aangestelde gezinsvoogd kan schriftelijke aanwijzingen (aanwijzing op papier, bijvoorbeeld dat de moeder de vader niet toelaat in huis) geven aan ouders. Hier moeten de ouders zich aan houden. Doen ze dit niet kunnen er sancties volgen. Verder moet er gekeken worden of behandeling, therapie of het volgen van een cursus noodzakelijk worden geacht.

Uithuisplaatsing

OTS kan leiden tot uithuisplaatsing. Er kan geen uithuisplaatsing plaats vinden zonder OTS. Uithuisplaatsing gebeurt in twee gevallen:

  • In het belang van de verzorging of opvoeding van een minderjarige.

  • In het belang van het onderzoeken van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van een minderjarige.

In beide gevallen is er sprake van noodzaak. De duur van een uithuisplaatsing is meestal 1 jaar, verlening is hierna elk jaar mogelijk. Vaak worden jongere kinderen in een pleeggezin geplaatst en oudere kinderen in een leefgroep. Uithuisplaatsing mag tegen de wil van het kind plaatsvinden.

Gesloten jeugdzorg

Voor uithuisplaatsing naar gesloten jeugdzorg stellen we zwaardere eisen. Er moet sprake zijn van:

  • Ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen.

  • Een ernstig belemmerde ontwikkeling van jeugdige naar volwassene.

  • Een noodzakelijke plaatsing in gesloten jeugdzorg, omdat het kind zich anders aan de hulp onttrekt of de hulp door anderen wordt onttrokken.

  • Een instemmingsverklaring van een gedragsdeskundige.

Er is geen reden om iemand in een gesloten inrichting te plaatsen wanneer er mogelijkheid is tot verbetering en effectieve behandeling in een open plek / instelling.

Overheveling van gezag

Als er sprake is van een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van een kind kan de gecertificeerde instelling verzoeken om een deel van het gezag over te hevelen (het is dus niet verplicht). Het gaat hier om:

  • Het gezag over de aanmelding bij een onderwijsinstelling.

  • Het gezag over de toestemming voor een medische behandeling.

  • Het gezag over de aanvraag voor een verblijfsvergunning.

Van overheveling van een deel van het gezag kan sprake zijn bij een casus waarbij een kind met de biologische moeder kan worden uitgezet, terwijl het al 3 jaar in een pleeggezin verblijft. De biologische moeder wil geen verblijfsvergunning voor het kind aanvragen. In dit geval kan worden gevraagd voor overheveling van het gezag naar de instelling.

Gezagsbeëindigende maatregel

Dit is weer een stap ernstiger dan de maatregelen die hiervoor zijn besproken. Bij een gezagsbeëindigende maatregel neem je het gezag volledig weg bij een ouder. Deze maatregel wordt genomen wanneer:

  • Er ernstige bedreigingen zijn voor de ontwikkeling. De ouder is niet in staat de verantwoordelijkheid voor de minderjarige te dragen binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn.

  • Of wanneer de ouder gezag misbruikt.

Het doel van een gezagsbeëindigende maatregel is duidelijkheid aan een kind geven. Een voorbeeld: als een kind al een hele tijd in een pleeggezin zit, is het gek als de biologische moeder nog steeds allerlei beslissingen over de school en behandeling mag nemen. De gezagsbeëindigende maatregel is gericht op de verbreking van de gezagsrelatie van de moeder en een beperking van de feitelijke band. Het is dus niet de bedoeling dat de moeder uit beeld raakt, enkel dat ze geen beslissingen meer mag nemen. De Raad van Kinderbescherming kan het verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel doen. Hier gaat een diepgaand onderzoek door de Raad van Kinderbescherming aan vooraf. Het verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel wordt vaak aangevraagd op het moment dat het kind niet meer thuis woont. Wanneer de maatregel wordt uitgesproken is er een periode dat niemand gezag over het kind heeft. Voor deze periode wordt er vaak een voogd benoemd. Dit is 9 van de 10 keer iemand van de gecertificeerde instelling. De voogdij kan eventueel ook naar pleegouders of naar een oom of tante gaan. Er wordt selectief omgegaan met de maatregelen die gezag beperken of beëindigen. Dit komt door veranderingen in de wetgeving. De voorkeur gaat uit naar hulp binnen een vrijwillig kader.

Voogdij

Voogdij hebben betekent het hebben van gezag over minderjarige kinderen door volwassenen die niet in een afstammingsrelatie tot het kind staan. Een kind krijgt een voogd toegewezen bij onder andere het overlijden van ouders.

Er zijn twee soorten voogdij:

  • Testamentaire voogdij: wanneer ouders in hun testament aangeven wie er voor de kinderen moet zorgen. Wanner zij beiden sterven, wordt dit door de rechter meegenomen.

  • Datieve voogdij: door de rechter opgedragen voogdij. Hier bepaalt de rechter naar wie de voogdij gaat.

Een voogd heeft verschillende taken. De voogd zorgt voor een goede verzorging en opvoeding van het kind. Ook vertegenwoordigt de voogd het kind en zorgt het ervoor dat de belangen van het kind goed worden behartigt. Vaak zorgt de voogd niet zelf voor het kind, maar hij moet er wel op toezien dat het kind goed wordt verzorgd. De kantonrechter heeft uiteindelijk een controlerende taak over de voogdij.

Spoedmaatregel: Voorlopige voogdij

Gezagsuitoefening is hier dringend . Voorlopige voogdij is noodzakelijk om de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen. Bij voorlopige voogdij vindt de uitvoering altijd plaats door een gecertificeerde instelling. Een voorbeeld van voorlopige voogdij is de zaak van vondeling Lilly. Er is geen wettelijk gezag over haar want niemand weet wie de moeder is. De voogdij wordt aangewezen aan een instelling.

Spoedmaatregel: Voorlopige ondertoezichtstelling

Bij een vermoeden dat aan de gronden voor een OTS worden voldaan. Het is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. De duur van deze spoedmaatregel is maximaal 3 maanden.

Hoorrecht van kinderen

Kinderen hebben het recht om gehoord te worden vanaf 12 jaar. Dit kan ook onder de 12 jaar, maar dan moet het kind wel in staat zijn om zijn of haar eigen belangen te behartigen. Bij heel jonge kinderen is dit vaak niet mogelijk of heel lastig. Bij een verzoek tot eenhoofdig gezag hoort de rechter het kind altijd. Deze bijeenkomst is veel informeler (de rechter draagt geen toga, het is niet in de raadskamer). Strafrechtelijk ingrijpen gebeurt meestal pas nadat het leed is geschied.

Kinderdoding

Wanneer een moeder haar kind ‘bij of kort na de geboorte’ opzettelijk van het leven berooft, is zij schuldig aan kinderdoodslag of kindermoord. Dat is vastgelegd in het Wetboek van strafrecht. Wanneer het kind niet is gedood door de moeder maar een andere dader spreekt de wet van moord of doodslag. Nij Beets (2011): een moeder doodde haar vier pasgeboren baby’s en kreeg hier 12 jaar celstraf voor. Dit is de maximale celstraf.

Vondelingen

Er zijn verschillende gevallen bekend van kinderen die te vondeling zijn gelegd. In het wetboek van Strafrecht staat dat degene die een kind onder de 7 jaar te vondeling legt of zich ervan ontdoet, gestraft wordt met een gevangenisstraf van maximaal 4 jaar en 6 maanden. In de praktijk blijkt vaak dat van celstraf geen sprake is. Meestal staat hulp aan de moeder voorop. Wanneer een kind te vondeling wordt gelegd en dit niet overleeft, is er wel sprake van celstraf. Er is niet veel bekend over het aantal vondelingen, maar de Kinderbescherming schat dat het om gemiddeld 1 kind per jaar gaat.

Salomonsoordelen

Wanneer er een zeer moeilijk besluit moet worden genomen waarbij meerdere partijen hetzelfde willen, moet de kinderrechter een salomonsoordeel uitspreken. Het gaat hierbij om een rechtvaardig en eerlijk oordeel over iets dat niet te delen is. Geen van beide partijen moet hier voordeel aan beleven. Het is lastig om te beslissen over kinderen als er meerdere partijen betrokken zijn bij de casus.

Gehechtheid

Elk kind hecht zich in zijn eerste levensjaar. Elk kind heeft op zijn eerste verjaardag een gehechtheidsrelatie. Hechting kan niet worden verdrongen of worden uitgesteld. Kinderen hechten zich dus ook aan ouders die hen verwaarlozen of mishandelen. In deze gevallen is dan wel sprake van onveilige gehechtheid. Hechten is iets wat kinderen doen om te kunnen overleven. Het is belangrijk dat dit bij rechters bekend is.

Gehechtheid kan niet worden overgebracht van de ene volwassene op de andere. Wanneer een kind een veilige hechting heeft aan een pleegouder, kan het kind deze hechting niet verplaatsen naar de biologische ouder. Een kind kan met elke volwassene een andere gehechtheidsrelatie opbouwen.

Er is geen leeftijdsgrens aan het ontstaan van veilige gehechtheid. Er is dus geen sprake van een kritische periode. Zelfs in de volwassenheid kun je je nog veilig hechten, bijvoorbeeld aan een partner of met behulp van een therapeut. Ervaringen die onveilige gehechtheid compenseren, kunnen alsnog leiden tot een veilige hechting.

Te adaptief ingesteld op een pleegkind kan je nooit zijn. Het is belangrijk dat je je volledig inzet voor je pleegkind en dat je ervoor zorgt alsof het je eigen kind is. Onderzoek laat zien dat een mindere inzet van de pleegouder een risico vormt voor onveilige gehechtheid. Het is niet zo dat een veilig gehecht kind een scheiding of overplaatsing beter aan kan. Een stabiele relatie moet ten alle tijden beschermd worden, ook in pleeggezinnen! Een kind heeft veel baat bij een vaste woonplek en vaste afspraken. Het is voor rechters en pedagogen van belang om te beseffen dat gehechtheid levenslang is. Een kind neemt zijn gehechtheidservaringen mee. Een kind heeft veel baat bij stabiliteit en duidelijkheid, niet alleen in relaties maar ook in woonsituatie en eventuele bezoekregeling. Plan en plaats een kind met beleid. Zorg voor een korte eerste uithuisplaatsing naar een pleeggezin en zorg daarop volgend snel voor een duidelijke permanente oplossing. De voorkeur voor permanente plaatsing gaat vaak uit naar het eerste pleeggezin, dat van tijdelijk in permanent verandert.

Gehechtheid is levenslang. Kennis over gehechtheid is van belang voor rechters, pedagogen eb psychologen in de jeugdzorg. Het kind van nu gaat straks intieme banden aan met een partner en voedt zijn eigen kinderen op. Het neemt gehechtheidservaringen mee van vroeger naar later.

College 2: Pleegzorg en Adoptie

Pleegzorg: cijfers

Als er problemen zijn bij een gezin thuis en deze niet meer op te lossen zijn, is er de kans dat een kind in een pleeggezin terecht komt. Dit kunnen kort- en langdurige plaatsingen zijn. In 2014 hebben meer dan 21.000 jeugdigen gebruik gemaakt van pleegzorg, evenveel jongens als meisjes. De leeftijd van pleegkinderen varieerde van 0 tot 18 jaar. De leeftijdsgroepen zijn heel divers.

In het verloop van het aantal pleegkinderen over de jaren heen is een toename te zien. Er zijn ruim 70 % meer pleegkinderen dan 10 jaar geleden. Wat houdt dit in? Zijn er meer mensen die kinderen verwaarlozen / mishandelen? Waarschijnlijk spelen er andere dingen. De laatste jaren is Nederland heel erg bezig met wervingscampagnes voor pleegouders. Maar de grootste reden is dat instellingen worden gesloten, o.a. door bezuinigingen. Er gaat bij uithuisplaatsing een voorkeur uit naar plaatsing van een kind in een pleeggezin, terwijl dit niet in het belang is van het kind. Ook is er na 2004 veel verontwaardiging ontstaan n.a.v. de casus Savanna. Deze zaak heeft bewustwording en alertheid in de samenleving gecreëerd en de gedachte ‘we moeten iets doen, ingrijpen en voorkomen’ heerst sindsdien. Mensen zijn zich bewust gaan worden van het feit dat ze zelf melding moeten doen als het ergens misgaat. Er zijn na 2005 meer meldingen en aanmeldingen bij bureau Jeugdzorg binnengekomen en er hebben meer uithuisplaatsingen plaatsgevonden.

Pleegzorg: voortraject

Hoe komt een kind in een pleeggezin terecht? In het college van vorige week zijn een aantal kinderbeschermingsmaatregelen besproken. Voogdij gaat over dat er op een bepaald moment geen gezag is voor een bepaald kind, bijvoorbeeld bij het overlijden van de ouders. In zo’n geval kijk je naar de Voogdijregel. Bij een kinderbeschermingsregel staat een kind wel onder gezag, maar gaat er iets mis in die situatie.

Casus Bart

Bart is bijna 4 jaar oud. Zijn moeder is verstandelijk beperkt en kan niet goed zelf voor Bart zorgen. Ze wonen samen bij oma en met zijn oma’s hulp gaat het goed. Oma is onlangs overleden en er wordt gevreesd voor de toekomst van Bart. Bedenk wie er bij elk van de 4 kinderbeschermingsmaatregelen bedenken naar welke school Bart gaat:

  • Ondertoezichtstelling (OTS): de moeder (gezag ligt nog steeds bij de ouders)

  • Uithuisplaatsing (UHP): de moeder (gezag ligt ook nog steeds bij de moeder)

  • Overheveling deel gezag aan GI (gecertificeerde instelling): dit verschilt en ligt aan wat van het gezag is overgeheveld. Wanneer pleegouders ver weg wonen, willen zij bijvoorbeeld gezag over de keuze van de school voor het kind.

  • Gezagsbeëindigende maatregel: het gezag ligt in principe bij een gecertificeerde instelling. Dit is dus een zware maatregel die gezag wegneemt bij de ouder.

Uithuisplaatsing (UHP)

De kinderrechter spreekt deze maatregel uit. Als uithuisplaatsing plaatsvindt, wat gaat er dan gebeuren? Er zijn meerdere opties voor UHP:

  • Residentiële zorg: grote groepen, instellingen, wisselende verzorgers (minpunt).

  • Pleegzorg: aantal kinderen afhankelijk van pleegouders, vaste verzorger, professional, net als gezinshuis.

  • Gezinshuis: meestal net wat meer pleegkinderen als bij pleegzorg.

Er is een sterke voorkeur voor de laatste twee (met gezinssituatie), deze zijn kleinschalig, structureel (zelfde verzorgers) en beter voor de ontwikkeling van kinderen. Toch zitten er ruim 20.000 kinderen in de residentiële zorg.

Een nieuw initiatief is dat van de INHUISplaatsingen. Doel: binnen 10 jaar de helft van deze kinderen uit een residentiële zorginstelling in pleegzorg of gezinshuis plaatsen.

Gedwongen of vrijwillige plaatsing

Hoe komt een kind terecht in een pleeggezin? Dit kan door gedwongen (of justitiële) plaatsing. Hier heeft de kinderrechter bepaald dat een kind uit huis moet. UHP kan ook een vrijwillige plaatsing zijn. Hier zoekt en accepteert de ouder hulp en is er geen uitspraak van de rechter nodig. Gedwongen maatregelen komen het meeste voor. In zo’n 66 % van de gevallen gaat het om een gedwongen plaatsing. In 27 % van de gevallen een vrijwillige plaatsing. In de overige 7 % van de gevallen gaat het om pleegoudervoogdij.

Casus vrijwillige pleegzorg

De casus van Renske (zie sheets College 2) kan je zien als een vrijwillige plaatsing. De zaak hoeft niet via de kinderrechter (geen kinderbeschermingsmaatregel) te gaan en de moeder aanvaard hulp. De moeder heeft hier het gezag over het kind en stemt in met tijdelijk verblijf. Pleegouders bij vrijwillige plaatsing zijn over het algemeen mensen uit het sociale netwerk van de biologische ouders. Dit noem je netwerkplaatsing. Vrijwillige plaatsingen zijn meestal netwerkplaatsingen, maar netwerkplaatsingen hoeven geen vrijwillige plaatsingen te zijn.

Als je zo’n netwerkpleegouder bent, wat is dan jouw rechtspositie? De biologische ouders behouden het gezag. Dit betekent dat zij in principe kunnen zeggen: ‘stop, ik wil mijn kind terug’. Eigenlijk kan je zeggen dat de rechtspositie van pleegouders vrij zwak is, ze hebben namelijk geen zeggenschap over het kind. De positie van pleegouders wordt wel steeds sterker wanneer het kind langer in een pleeggezin blijft. Tegenwoordig kunnen pleegouders dan blokkaderecht uitroepen. Zit het kind langer dan 1 jaar in pleeggezin, dan is er toestemming van de pleegouders nodig om kind uit pleeggezin te halen. Wanneer pleegouders blokkaderecht inroepen moeten ouders via de Kinderrechter (en eventueel onderzoek door de RvdK) een verzoek doen dat de plaatsing beëindigd wordt.

Bij een gedwongen plaatsing is geen sprake van een blokkaderecht, maar wel een vergelijkbare situatie. Pleegouders krijgen bij gedwongen plaatsing ook een sterkere positie als het kind langer dan een jaar bij het gezin verblijft. Stel een GI wil een kind weghalen uit een pleeggezin een het terug naar huis sturen. Wanneer het kind al langer dan 1 jaar bij het pleeggezin verblijft moet een GI via de rechter wijziging verblijfplaats verzoeken. Pleegouders worden zo belanghebbenden. Ze worden opgeroepen tijdens de zitting en hebben spreekrecht.

Netwerkplaatsing

Iets is volgens de wet officieel netwerkpleegzorg wanneer het geformaliseerd is (wanneer er een pleegcontract is met de pleegzorgaanbieder). Iets kan ook onderling geregeld worden zonder dat er iets vaststaat. Wanneer er geformaliseerd is, is iets echt pleegzorg, zo leg je formeel vast dat je pleegouder bent. Wanneer is iets geformaliseerd? Allereerst op verzoek van de pleegouders met instemming van de gezaghebbende ouders. Deze moeten instemming geven en een jeugdhulpbesluit pleegzorg afgegeven worden door de gemeente. Dan kan een pleegzorgcontract afgesloten worden met een pleegzorgaanbieder. Kan voordelen hebben, bijvoorbeeld begeleiding of een pleegvergoeding. Een netwerkplaatsing kan uiteindelijk een gedwongen plaatsing worden. Iets kan ook direct starten als gedwongen pleegzorg.

Een pleegcontract tussen pleegzorgaanbieder en pleegouder maakt het dus officieel. Ouders moeten zich aan het contract houden. Een pleegcontract is een modelcontract, wat betekent dat het aan te passen is met o.a. aanvang en duur, begeleiding voor pleegouders en vergoeding. Ook de omgangsregeling met ouders. Dit houdt in dat ouders recht hebben op omgang, ook als ze geen gezag meer hebben over het kind. Er zijn wat uitzonderingen op het recht van omvang, namelijk wanneer de ouder niet geschikt is, niet in staat tot omgang, omgang een ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van de jeugdige en als de jeugdige zelf bezwaar heeft.

Omgang is niet afhankelijk van het gezag van ouders. Ook zonder gezag heeft een biologische ouder recht op omgang. Ook als je lang pleegouder bent geweest zonder gezag, dan kan omgang ook verzocht worden.

Pleegzorg: indelingen

Termen tegenover elkaar:

  • Vrijwillige vs. gedwongen pleegzorg.

  • Netwerkplaatsing vs. bestandsplaatsing. Bij een bestandsplaatsing is er niemand te vinden in het persoonlijke netwerk van kinderen en gaat men zoeken bij mensen die zich vrijwillig hebben aangemeld om pleegouder te worden.

  • Hulpverleningsvariant vs. opvoedingsvariant.

Wanneer spreek je van een hulpverleningsvariant en wanneer spreek je van een opvoedingsvariant?

We hebben een kind die in een crisissituatie zit (zie casus Jay, College 2). Er is sprake van een gedwongen plaatsing (OTS + UHP, kinderbeschermingsmaatregel). Een vorm van hulpverleningsvariant. Langdurige plaatsing is meer de opvoedingsvariant. De hulpverleningsvariant duurt maximaal 4 weken en is te verlengen met maximaal 4 weken. We starten altijd met een hulpverleningsvariant waarbij we kijken: is terugplaatsing naar de thuissituatie mogelijk? Het doel is hier om voor kinderen jonger dan 6 jaar binnen een half jaar helder te krijgen wat het juiste is. Voor oudere kinderen moet dit binnen een jaar. Een andere vraag die gesteld wordt is: bij wie gaat het kind terecht komen? De eerste keuze is vaak een netwerkplaatsing. Het is fijn voor een kind om op te groeien in een vertrouwde omgeving. Daartegenover staat bestandsplaatsing. Hier gaat een pleegzorgaanbieder op zoek naar match tussen kind en onbekende pleegouder. Er blijft een wachtlijst met kinderen waarvoor geen pleeggezin gevonden kan worden. In december 2014 bleek namelijk dat 174 jeugdigen langer moesten wachten dan 9 weken. Er is geen goede fit tussen vraag en antwoord wat betreft pleegzorg. Wachtende kinderen zijn met name kinderen met intensievere problematiek of een beperking. Een ander punt wat kan zorgen voor langer wachten is het plaatsen van broertjes/zusjes in hetzelfde gezin.

Er zijn niet extreem veel eisen voor bestandsplaatsing pleegouders. Ze moeten minstens 21 jaar oud zijn. Er zijn geen eisen voor gezinssamenstelling en culturele achtergrond. Het belangrijkste is dat ouders in staat zijn de benodigde zorg te bieden voor een kind, hier hoort bepaalde voorbereiding bij. Een onderzoek van de RvdK is onderdeel van het voorbereidings- en selectietraject.

Pleegoudervoogdij

Er bestaat voor pleegouders een mogelijkheid tot pleegoudervoogdij. De zeggenschap over het kind komt dan bij de pleegouder terecht. Wat zijn de voor- en nadelen daarvan?

  • Als een pleegouder niet de voogdij heeft, kan het als een buffer dienen, bijvoorbeeld bij moeizaam contact met bio-ouders. Dit kan een nadeel zijn. Er zijn mensen die zeggen: ‘ik hou situatie liever zo dat ik zelf niet de voogd ben’.

  • Als je als pleegouder voogd wordt, dan wordt de begeleiding vanuit de pleegzorgbieder op een lager pitje gezet. De begeleiding is dan niet meer zo intensief als dat het is zonder dat je voogd bent. Dit kan ook een nadeel zijn.

  • Langdurige plaatsing kan zowel bij het kind als de pleegouder zorgen voor een gevoel van zekerheid (voordeel), maar ook voor meer verantwoordelijkheden voor de voogd (nadeel).

  • Eventueel extra kosten (eventueel nadeel). Er is wel pleegvergoeding. Voogden hebben hier ook wel recht op, maar bv. niet op extra ziektekosten, daar is de gezag uitvoerder (de voogd) voor verantwoordelijk.

  • Pleegouder als voogd hebben kan praktisch zijn met het regelen van alledaagse zaken (voordeel).

Van pleegzorg naar adoptie

In Nederland komt het adopteren van pleegkinderen vrijwel niet voor. We kunnen niet adopteren, wel voogd over kind worden. Pleegoudervoogdij komt in de buurt. Beide soorten ouders krijgen namelijk zeggenschap over het kind, maar er is een verschil tussen voogd en adoptieouder. Bij adoptie ben je juridisch gezien namelijk de ouder van het kind, bij pleegzorg blijft het kind juridisch gezien altijd andere ouders houden.

Adoptie

Bij adoptie wordt een persoon juridisch ouder van een kind en heeft deze gezag. Je neemt het kind aan als je eigen kind. Juridisch ouderschap is afstamming. Dat houdt eigenlijk in dat volgens de wet gesteld wordt wie juridisch gezien ouders zijn. Je krijgt je naam van juridische ouders en ook heb je erfrecht en onderhoudsplicht. Wordt een kind uit jou geboren, dan ben je als vrouw juridisch ouder, en ook als man ben je juridisch ouder wanneer je het kind erkent. Als je juridisch ouder bent, dan is het niet automatisch zo dat je ook gezag uitoefent. Tenminste, bij vaders. Bij moeders is dit wel zo. Bij adoptie wordt je ook juridisch ouder en oefen je gezag uit. Gezag is iets anders. Dit gaat over zeggenschap: wie maakt belangrijke beslissingen?

In Nederland kennen we het concept sterke adoptie: je krijgt gezag en wordt juridisch ouder. Banden met vorige juridische (biologische) ouders worden verbroken. Het kind krijgt de naam van de adoptieouders en wordt opgenomen in de familie-lijn, alsof het is geboren in de familie.

In tegenstelling tot sterke adoptie heb je ook zwakke adoptie: je krijgt dan zeggenschap maar bent nog niet officieel ouder. Familierechtelijke betrekkingen met de biologische ouders worden hier niet volledig verbroken. Nederland erkent deze vorm van adoptie niet. Wij stellen dat een kind maximaal maar twee juridisch ouders kan hebben.

Adoptie was vroeger een vorm van jeugdbescherming. Het werd in 1956 ingevoerd. Vroeger telden de bloedbanden. Adoptie bracht meer zekerheid voor een kind. Door adoptie werd een kind definitief deel van een gezin. Adoptie is nu veelal gebruikt voor het vervullen van een kinderwens.

Regelgeving interlandelijke adoptie

In 1993 werd het Haags Adoptieverdrag opgesteld. Dit is een verdrag betreffende interlandelijke adoptie. 66 landen hebben dit verdrag gesloten. Het gaat onder andere over de procedure afstand en adoptie. Dit moet zorgvuldig gebeuren en het kind moet centraal staan. Ook staat er in wie er mag bemiddelen, namelijk vergunninghouders. Bemiddeling moet goed gebeuren. Bemiddelaars zijn vergunninghouders. In elk land is er een centrale autoriteit die zorgt voor goed verloop van interlandelijke adoptie. Belangrijk uit dit verdrag is het subsidiariteitsprincipe: interlandelijke adoptie vindt alleen plaats als in het land van herkomst plaatsing niet mogelijk is.

Vanaf 1975 is er een zichtbare afname in binnenlandse adoptie en een toename in buitenlandse adoptie. De meeste buitenlandse geadopteerde kinderen komen uit China, dan de VS en dan Zuid-Afrika. In Nederland worden jaarlijks ca. 300-400 buitenlandse kinderen geadopteerd en ca. 20 binnenlandse.

Adoptieprocedure

De adoptieprocedure is hier kort uitgestippeld. Allereerst doen de aspirant adoptieouders een verzoek tot Adoptie bij het ministerie van Justitie. Deze zorgt voor een Onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De aspirant adoptieouders moeten een verplichte voorlichtingscursus volgen. Hierna krijgen zij beginseltoestemming en kunnen zij zich wenden tot een (door de overheid erkend) bemiddelingsbureau. De beginseltoestemming voor interlandelijke adoptie is: voldoen ouders aan leeftijdseisen? Ze moeten bij het indienen van een verzoek tot adoptie jonger zijn dan 42 jaar (en voor toestemming tot 46 jar) en het verschil tussen ouder en kind is maximaal 40 jaar.

Algemene voorwaarden adoptie

  • Adoptie moet in belang van het kind zijn.

  • Het kind moet minderjarig zijn op het moment van het adoptieverzoek.

  • Er is een hoorrecht voor kinderen van 12 jaar en ouder.

  • De geadopteerde mag geen kleinkind zijn: een oma kan niet haar kleindochter adopteren. Mag wel voogd worden.

  • Adoptieouders zijn minstens 18 jaar ouder dan het adoptiekind.

  • Het mag een paar zijn (maar geen broer-zus) of 1 persoon. Een tijdje geleden zijn er wat wetswijzigingen geweest. Adopteren door een alleenstaand iemand is mogelijk sinds 1998. Sinds 2001 mogen twee mensen van gelijk geslacht een kind adopteren.

Pleegzorg vs. adoptie

Opvoedingsgewijs is er bij beide sprake van inzet door niet-genetisch verwante ouders. Achtergrond van de kinderen heeft vaak te maken met scheidingen, verwaarlozing en achterstanden. In de omgang met biologische ouders verschillen pleegzorg en adoptie. Bij pleegzorg worden contact-afspraken gemaakt. Bij adoptie: zoeken ‘roots’ door kinderen uit landen waarbij niet goed is geregistreerd wie het kind heeft afgestaan, moeilijk terug te vinden wie biologische ouders zijn, niet veel bekend. Bij open adoptie is dit wel bekend.

Adoptieouders hebben ouderlijk gezag, pleegouders niet (m.u.v. pleegoudervoogdij). Pleegouders kunnen niet zelfstandig beslissingen nemen.

Adoptie is permanent, je blijft juridisch gezien altijd het kind van adoptieouders. Pleegzorg zorgt vaak voor onzekerheid en eindigt als pleegkinderen 18 zijn. Hier is discussie over: waarom zou het juist op 18e eindigen? Dan juist heb je gehechtheidsfiguren nodig. Vaak zie je dat pleegouders wel betrokken blijven bij pleegkinderen.

Gastcollege: Adoptieouderschap

Adoptie mag eigenlijk wel een evidence-based interventie genoemd worden binnen een juridische context. Kinderen maken bij adoptie een enorme inhaalslag op een heleboel gebieden. Dit is voor geen enkele andere interventie zo massief aangetoond. Het gaat bij adoptie om kinderbescherming in juridische context waar je ouders voor nodig hebt. De werkzame rechtsfiguur dient ter bescherming van het kind. Adoptie is geen kinderbeschermingsmaatregel maar een privaatrechtelijke maatregel. Het is ook geen methode van gezinsvorming.

Adoptie ouders zijn ouders van wie pedagogisch kapitaal / ouderschap plus wordt gevraagd. Het geadopteerde kind is namelijk a priori (vanaf het begin, voorafgaand) kwetsbaar. Je moet het adopteren dus zorgvuldig aanpakken. Adoptie gaat niet per sé gepaard met ernstige problematiek of een stoornis. Een kind afstaan, een kind adopteren of geadopteerd worden is een factor die levens van alle betrokkenen bepaalt.

De wens van aspirant ouders is ondergeschikt aan de behoefte van het kind om in een gezin op te groeien. Er worden een aantal eisen gesteld aan aspirant adoptieouders, waarvan de belangrijkste eis is dat het kind optimale kansen moet krijgen. Instanties die betrokken zijn bij de adoptie dragen ook verantwoordelijkheid. Ze moeten risico’s uitsluiten en de belangen van het kind borgen.

Pedagogisch kapitaal

De kans dat een kind zich optimaal ontwikkelt hangt af van de capaciteiten van de ouders om goed te handelen naar de verschillende behoeften van het kind in verschillende ontwikkelingsfasen. Pedagogisch kapitaal houdt in dat de ontwikkelingsvraag, behoeften en opvoedingsvraag van een kind altijd centraal staan. Deze vraag is bij kinderen met een slechte start vaak heel anders.

Hoeveel adoptiekinderen zijn gezond bij binnenkomst in Nederland? Dit wordt pas sinds 2009 bijgehouden. In 2009 was 46 % van de kinderen gezond. In 2015 was dit nog maar 25 %. Dat betekent dat drie-vierde van de adoptiekinderen tegenwoordig een special need heeft. Dit vraagt veel van aspirant adoptieouders en dit vraagt ook om een andere toetsing in het gezinsonderzoek.

De adoptieprocedure

Juridisch gezien is adoptie geregeld in de WOBKA (1998). Ook heeft Nederland het Haags Adoptie Verdrag (1993) geratificeerd. Dit verdrag reguleert interlandelijke adoptie tussen lidstaten. Ieder land wat het verdrag ondertekent moet de wetgeving zo aanpassen dat het onder dit verdrag valt. Het ontvangende land is alleen verantwoordelijk voor het aanbod van aspirant adoptieouders die goed zijn voorgelicht, geen strafblad hebben en voldoen aan goede ouders te zijn voor het kind. De instanties betrokken bij adoptie zijn de Raad (voert onderzoek uit) en CA (onderdeel Ministerie van Justitie, formeel eindverantwoordelijke en nodig voor beginseltoestemming waarmee bemiddeling in gang gezet kan worden). Naast overheidsinstanties zijn er ook semioverheidsinstanties betrokken. Deze zijn vaak gesubsidieerd, zoals de SAV (nazorg). Particuliere instanties betrokken bij adoptie zijn vaak vergunninghouders. Ze ontvangen geen subsidies en zijn vaak bemiddelaars. Gerund door vrijwilligers, vaak ervaren adoptieouders (grotendeels).

Adoptieketen

In de adoptieketen is er onderlinge afhankelijkheid tussen de verschillende onderdelen (zie sheet 13).

De formele stappen voor adoptie Nederland:

  • Aanmelding: aanvraag BT bij SAV voor een BKA nummer. Dit nummer geeft toegang tot bepaalde dingen, bv. facebookgroep voor aspirant adoptieouders.

  • Na dit BKA nummer moeten de ouders verplicht voor € 210 een informatiebijeenkomst bijwonen, je kiest hierna of je wel of niet door wilt gaan met de voorlichting.

  • Wanneer je kiest door te gaan betaal je € 1385 voor 5 bijeenkomsten, deze zijn verplicht als partners.

  • Vervolgens doet de Raad voor de Kinderbescherming een gezinsonderzoek. Dit leidt tot een gezinsrapport. Dit heeft een dubbel doel: allereerst voor screening en het vormen van een duidelijk beeld van de ouders voor zo realistisch mogelijke bemiddeling. Zijn ze geschikt? Aan de andere kant wordt het integraal vertaald: culturele dingen bv. die voor ons geen probleem zijn maar in andere landen wel. Zo wordt rekening gehouden met matching.

  • Uiteindelijk geeft de overheid beginseltoestemming en volgt er bemiddeling of deelbemiddeling. Bij bemiddeling een volledig traject door vergunninghouders, zij regelen alles. Bij deelbemiddeling gaat er wel een rapport naar de vergunninghouder maar ouders maken ook gebruik van hun eigen kanaal. In principe is het verboden te weten / bepalen welk kind je krijgt. Deelbemiddeling is bedoeld om te voorkomen dat mensen met beginseltoestemming gewoon zelf naar buitenland gaan afreizen, bv. naar oorlogslanden waar geen contact mee is: dan is het niet te controleren of een kind niks meer te verwachten heeft van biologische familie. Het is ook belangrijk of er is voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel. Er wordt eerst gezocht naar adoptieouders in eigen land. Wanneer er geen geschikte adoptieouders worden gevonden mag het kind naar het buitenland voor adoptie.

  • Intake en matching: de kosten bedragen tussen de € 7500 en € 35000. Dit gebeurt vanuit 56 Vergunninghouders: Wereldkinderen, Stichting Kind en Toekomst, Nederlandse Adoptie Stichting.

  • Vervolgens worden het kind / de kinderen voorgesteld.

  • Opname kind, aankomst in Nederland. Vaak reist het kind samen met de adoptieouders of een escort.

  • Formaliteiten en gezinsvorming (vaak VIB vanuit SAV)

Terugtrekmomenten zijn dus voor de betaling, na de voorlichting en voor de afwijzing BT.

Het gezinsonderzoek

Gezinsonderzoek gaat altijd door, behalve wanneer er een risico gevonden wordt. De leeftijd van de aspirant ouders bepaalt welk onderzoek er gedaan wordt. De maximale leeftijd van de oudste ouder is 42. Onder de 42 regulier onderzoek, hierboven IBO. Er bestaat wel een uitzondering: bij bijzondere omstandigheden mag een ouder kind geplaatst worden bij oudere ouders, maar ouders kunnen maar adopteren tot ze 46 zijn, onder de voorwaarde dat het kind dan ouder is dan 2 jaar. Zonder risicofactoren kan men niet spreken van protectieve factoren. Juridisch gezien kan je als partner een kind adopteren, zonder toestemming van je medepartner. Inzage vindt altijd plaats op kantoor van de Raad.

Onderzoeksvragen Gezinsonderzoek

  • Welke beschermende factoren zijn er (volle breedte, tot in volwassenheid)?

  • Welke risicofactoren zijn er (volle breedte, tot in volwassenheid)?

  • Welke specifieke mogelijkheden zijn er voor de opvoeding/verzorging van een kind met special needs/sibling e.d.?

De belangrijkste vraag is de laatste vraag. Er wordt aangegeven wat de raadsonderzoeker denkt dat mensen aankunnen. Mensen kunnen aangeven dat ze special needs willen en dat het niet uitmaakt, maar een raadsonderzoeker kan dit anders zien. Er blijken misschien mensen te zijn die op actieve vakanties gaan en vreselijk actief zijn bijvoorbeeld. Dan zou de onderzoeker toch met mensen in gesprek gaan: heb je er wel goed over nagedacht dat je een kind met een rolstoel wilt adopteren?

Werkwijze

De Raad voor de Kinderbescherming werkt met speciaal voor adoptie geschoolde raadsonderzoekers: zij doen de onderzoeken ASAA (Afstand Screening Adoptie Afstamming). Ook doen zij toetsen: formele voorwaarden, strafblad (justitieel documentatieregister, medische verklaring), hebben zij een verkennend gesprek en beoordelen zij de voorgeschiedenis en levensloop en kiezen dan welke onderwerpen extra aandacht krijgen in het onderzoek. Ze kunnen ofwel gedragsdeskundige inzetten (psychologische vragenlijsten af laten nemen), een sociogram maken of informanten raadplegen. Uiteindelijk brengen zij advies uit over de afgifte van beginseltoestemming. Tijdens dit proces van onderzoek vindt ten minste een keer een MDO plaats: een multidisciplinair overleg in aanwezigheid van de Gedragsdeskundige.

Wobka: formele voorwaarden

De Wobka omvat de ingangseisen voor aspirant adoptieouders. Ouders moeten gezond en gevaccineerd zijn. Ook moeten zij bereid zijn het kind te vaccineren. Verder zijn de ouders beide jonger dan 42 jaar (46 bij bijzondere omstandigheden) en mogen ze geen strafblad hebben. De Wobka stelt ook eisen aan het kind: het moet gezond zijn en jonger dan 6 jaar, tenzij het gaat om een meerling.

Individuele invulling

Je kijkt hier naar wat een individueel kind nodig heeft, wat opvoeders kunnen bieden en wat er nog verder in de omgeving van belang is. Omgeving en kapitaal van ouders moet goed in het gezinsrapport staan.

Onderwerpen Gezinsrapport

  • Eigen levensgeschiedenis (incl. gehechtheidsgeschiedenis)

  • Gezinssamenstelling en Relatie

  • Gezondheid betrokkenen

  • Werk en economische omstandigheden

  • Woonsituatie en vrije tijdsbesteding

  • Contacten met de familie en sociaal netwerk

  • Godsdienst en levensovertuiging

  • Kinderwens

  • Motivatie voor adoptie

  • Statusvoorlichting /afstammingsvoorlichting

  • Opvoedingscapaciteiten / evt. ervaring met kinderen

  • Gedachten over een toekomstig adoptiefkind

IBO onderzoek

Dit type onderzoek vindt plaats wanneer het gaat om oudere ouders of een ouder kind. De Raadsonderzoeker doet de intake en daarna volgt een centrale afname van 5 vragenlijsten. Op grond van die vragenlijsten ontstaat een profiel. Bij een heel negatief profiel wordt er toegewerkt naar een afwijzing. Zonder BT (beginseltoestemming) adopteren is strafbaar.

Gezinsonderzoek: de conclusie

Geschikt of niet geschikt? Dat is de vraag die uiteindelijk gesteld wordt. Bij geschikt zijn er vaak wensen en grenzen aangegeven, bijvoorbeeld een wens voor 2 kinderen of de leeftijd. Terugtrekken is een optie bij niet geschikt, dan kan je nooit meer adopteren. Je kan ook in beroep gaan bij RSJ.

Het gezinsrapport gaat uiteindelijk naar de Centrale Autoriteit Internationale Kindaangelegenheden. Beginseltoestemming is voor 4 jaar geldig. De belangrijkste hobbel in het gezinsonderzoek is het wachten. Dit gaat het langzaamst.

Bijzondere vormen gezinsonderzoek zijn:

  • Aanvullend onderzoek na gewijzigde omstandigheden (plaatsing pleegkind, geboorte eigen kind, ziekte)

  • Het verlopen van BT en hierna verlenging aanvragen

  • Aanvullend onderzoek op verzoek van VH vanwege ander voorstel dan waarvoor de BT verleend is

Er bestaat geen één op één relatie tussen de beoordeling vooraf en de geschiktheid op lange termijn. De ‘fit’ met het kind is namelijk bepalend, alsmede het eigen proces van kind en opvoeders samen.

College 3: Kind en scheiding

Introductie: Cijfers

In 2015 telde Nederland circa 16,9 miljoen inwoners, waarvan 3,5 miljoen kinderen onder de 18 jaar. Sinds 1970 is er een daling te zien in het geboortecijfer. In de jaren ’70 van de vorige eeuw was het aantal kinderen dat buiten het huwelijk geboren werd vrij laag (2%). In de afgelopen decennia is dit veranderd. Het aantal kinderen dat tegenwoordig buiten het huwelijk wordt geboren ligt momenteel juist vrij hoog: ruim 40% van de niet-gehuwde vrouwen wordt moeder. Ook het aantal huwelijken neemt af. Naast trouwen zijn er ook andere samenlevingsvormen, zoals het geregistreerd partnerschap. Dat is een optie sinds 1998. Daarnaast kun je ook bij elkaar wonen zonder een contract af te sluiten. De nieuwe samenlevingsvormen worden steeds meer geaccepteerd in de samenleving. Tegenwoordig wordt zo’n 60% van de (eerste) kinderen geboren als de ouders gehuwd zijn. 32% is niet gehuwd maar wel samenwonend, 7% alleenstaand en 1% overig.

In de loop der jaren is er een toename te zien in het aantal echtscheidingen in Nederland. In 2014 waren er 35.409 echtscheidingen. Bij deze scheidingen waren circa 20.000 kinderen betrokken. Een scheiding kan zijn tussen getrouwde ouders of tussen samenwonende ouders. Verklaringen voor scheiding zijn bijvoorbeeld botsende karakters, vreemdgaan of op elkaar uitgekeken zijn. In de jaren ‘70 is het aantal echtscheidingen heel erg gestegen. Afgelopen jaren is het aantal scheidingen stabiel gebleven. Naar schatting zijn er in totaal zo’n 70.000 kinderen die te maken hebben met ouders die uit elkaar gaan (inclusief niet gehuwde ouders). De meeste kinderen worden geboren in een relatie waarbij de ouders bij elkaar zijn. Of de ouders bij elkaar blijven is natuurlijk niet te voorspellen. Ouders gaan eerder uit elkaar binnen 5 jaar na de geboorte van het eerste kind wanneer ouders samenwonen (22%) dan wanneer ouders getrouwd zijn (5%).

Gevolgen voor kinderen

Kinderen van gescheiden ouders doen het als groep slechter wat betreft schoolprestaties, gedrag, delinquentie, roken/alcohol en sociale relaties. Maar er zijn ook individuele verschillen, niet elk kind doet het even slecht. Hoe kunnen die verschillen verklaard worden?

Er wordt voornamelijk gekeken naar factoren na de scheiding welke van invloed kunnen zijn op de gevolgen voor het kind. Wanneer de ouders krap bij kas zitten, er onvoldoende financiële steun is en veel stress en conflicten heeft dit invloed op de ontwikkeling van het kind. Factoren voor en tijdens de scheiding zijn vooral de mate van het conflict tussen de ouders en in hoeverre het kind wordt betrokken in het conflict.

Zijn conflicten op een bepaalde manier voorspellend voor de uitkomst van het kind? Hier is een longitudinale studie naar gedaan door Katz en Gottman (1993) waarbij er een groep kinderen werd bestudeerd op een leeftijd van 5 en opvolgend op een leeftijd van 8 jaar. Er werd gekeken naar het gevolg van huwelijksconflicten tussen ouders wanneer de kinderen 5 jaar waren en mogelijk internaliserend en externaliserend probleemgedrag op 8 jarige leeftijd. Er werd gekeken naar hoe mensen conflicten oplossen. Wanneer vader en moeder agressief en vijandig op elkaar reageren is er antisociaal gedrag bij het kind te zien. Bij een vader die boos of afstandelijk is tegen moeder kan dit leiden tot angstige en teruggetrokken kinderen. Het niveau van conflict is dus bepalend voor de ontwikkeling van het kind, niet zozeer of ouders wel of niet gescheiden zijn.

Echtscheidingsprocedures

In advocatuur zelf is er een overgang te zien van conflictmodel naar overlegmodel. Vroeger was er vooral sprake van een conflictmodel. Hierbij hebben vader en moeder beide een eigen advocaat. Deze advocaten bespreken met elkaar wat zij willen: er is nauwelijks overleg tussen partijen. De inzet is vaak maximale winst, wat zorgt voor maximaal verlies een van beide partijen. Het gaat bij het conflictmodel vooral om vermogensrechtelijke kwesties. Tegenwoordig is er steeds meer sprake van een overlegmodel. Al tijdens het proces is er overleg en bemiddeling tussen beide partijen. De inzet is een optimale oplossing voor beide partijen. Als er conflicten zijn dan wordt er voorgesteld om naar een bemiddelaar te gaan. Deze kan hulp bieden indien nodig. Er wordt pas naar de rechter gegaan wanneer men er echt niet uitkomt en het absolute noodzaak betreft (dit is bij het conflictmodel wel het geval).

In 1990 werd de Vereniging Advocaten Scheidingsbemiddeling opgericht. Er is over de tijd een verschuiving te zien van mediation naar collaborative divorce. Bij mediation is er één advocaat (een scheidingsmediator) voor beide ex-partners. Deze scheidingsmediator neemt geen beslissingen maar bewaakt evenwicht tussen partijen. De scheidingsmediator kan advies geven op allerlei fronten, zowel op juridisch maar ook op emotioneel gebied. Ouders moeten samen onderhandelen en compromissen sluiten, de scheidingsmediator moet er voor zorgen dat dit juist gebeurt.

In 2009 is collaborative divorce (overlegscheiding) geïntroduceerd. Hier hebben beide partijen een eigen advocaat maar er is ook een neutrale derde partij (een psycholoog) aanwezig die het overleg begeleidt tussen de partijen. Het is dus een interdisciplinaire vorm van scheiding: er worden deskundigen ingezet. De rechter wordt niet ingeschakeld.

Ouderschapsplan

Ouders (huwelijk, geregistreerd partnerschap, gezamenlijk gezag) zijn verplicht om bij scheiding samen een ouderschapsplan op te stellen als er kinderen in het spel zijn en de ouders gezamenlijk gezag hebben. In 2009 is dit in de Wet Bevordering Voortgezet Ouderschap en Zorgvuldige Scheiding vastgelegd. Wanneer het onmogelijk is om dit plan samen op te stellen is een eenzijdig plan voor de voortgang van ouderschap mogelijk, maar moet je goed beargumenteren waarom de andere partner geen bijdrage levert: is deze onvindbaar? Zit deze in een inrichting?

In het ouderschapsplan worden afspraken vastgelegd over de verdere opvoeding van de kinderen. In het ouderschapsplan moeten in ieder geval afspraken staan over drie dingen:

  • De verdeling van zorg en opvoedkundige taken: wanneer is het kind bij wie?

  • Informatieverschaffing over de kinderen, bijvoorbeeld over hoe het op school gaat, ziekte etc.

  • Voorzieningen in de kosten, zoals alimentatie.

Ook als je niet getrouwd bent maar je wel gezamenlijk gezag hebt als partners moet er een ouderschapsplan opgesteld worden. Wanneer je alleen gezamenlijk gezag hebt hoef je niet naar de rechter om uit elkaar te gaan. Wanneer je niet-contractueel samenwoont en uit elkaar gaat is een ouderschapsplan wel noodzakelijk als geschillen aan de rechter worden voorgelegd, maar dit is niet verplicht.

Er is tegenwoordig discussie rondom het ouderschapsplan. Het ouderschapsplan is er voor bedoeld om minder conflicten te veroorzaken. Toch komen er steeds meer vechtscheidingen. Dit is lastig te verklaren.

Vechtscheiding

Er wordt onderscheid gemaakt tussen conflictueuze scheiding en vechtscheiding. Bij een conflictueuze scheiding zijn er conflicten tussen ex-partners maar houden zij de kinderen buiten hun gevecht. Moeder houdt er rekening mee dat het kind de vader ook moet zien etc.

Bij een vechtscheiding worden kinderen ingezet in de strijd tussen ex-partners en er wordt niet gehandeld in het belang van het kind. Dit kan gezien worden als een vorm van mishandeling.

Er is een evaluatie van het ouderschapsplan aan de gang om te kijken naar de relatie tussen het ouderschapsplan en vechtscheiding. Er is gekeken of er sinds het verplicht opstellen van een ouderschapsplan in 2009 meer contact is tussen kinderen en ouders, minder ouderlijke conflicten en minder problemen zijn voor kinderen. Hier zijn geen aanwijzingen voor gevonden. Het lijkt zelfs of de problemen zijn verergert na invoering van het ouderschapsplan. Dit is naast NL ook het geval in de VS en Zweden. Een deel van de ouders blijft conflicten opzoeken. Dat is slecht voor de kinderen.

Gezag na scheiding

Wie krijgt het gezag na een (echt)scheiding? Om deze vraag te beantwoorden is het van belang om vast te stellen wie het gezag had vóór de scheiding. Tot 1984 was het zo dat het gezag na een scheiding automatisch naar de moeder ging. Tussen 1984 en 1998 was dit ook zo, maar kon er een verzoek worden ingediend voor gezamenlijk ouderlijk gezag. Na 1998 is besloten dat het gezamenlijke gezag doorloopt, ook bij scheiding. De situatie die er was voor de scheiding wordt gecontinueerd: het gezag blijft zoals het was.

Afstamming

De wet maakt onderscheid tussen afstamming (juridisch ouderschap) en gezag (het nemen van belangrijke beslissingen). Afstamming heeft betrekking op wie de ouders van een kind zijn volgens de wet. Een moeder heeft automatisch juridisch ouderschap als het kind geboren wordt. Zij moet hier overigens wel meerderjarig voor zijn. Onder de 18 is iemand in principe niet bevoegd tot uitoefening van gezag. Iemand kan dan een meerderjarigheidsverklaring aanvragen. Bij moeders jonger dan 16 wordt er een voogd voor het kind gezocht. Een vader heeft ook automatisch juridisch ouderschap als hij is getrouwd met de moeder. Hetzelfde geldt bij geregistreerd partnerschap. Bij samenwonen moet de vader het kind erkennen om juridisch ouder te worden en ook moet hij gezag aanvragen. Afstamming/juridisch ouderschap is hetzelfde als een familierechtelijke betrekking (bijvoorbeeld erfrecht). Dit betekent niet dat je ook het gezag hebt over het kind. Een kind kan maar twee juridische ouders en twee gezagsouders hebben. Bij duomoeders is de biologische moeder meteen juridisch ouder en gezagsouder. Maar hoe zit het met haar partner: de andere duo-moeder? Sinds april 2014 geldt dat als de donor anoniem is of er sprake is van een huwelijk/geregistreerd partnerschap, de duo-moeder ook meteen juridisch ouder en gezagsouder is. Is de donor niet anoniem, dan kan de duo-moeder het kind erkennen en gezag aanvragen bij de rechter. Duovaders moeten een kind adopteren om juridisch ouder en gezagsouder te worden. Een draagmoeder heeft bij de geboorte gezag over kind en is juridisch ouder. Is ze getrouwd, dan is haar man in principe ook juridisch ouder. De wensouders moeten dus het kind adopteren.

Gezag

Gezag gaat om de plicht en het recht van de ouders om hun (minderjarige) kinderen te verzorgen en op te voeden. Ouders kunnen er dus op worden aangesproken als zij niet voldoen aan het verzorgen en voeden van het kind, dit is immers een plicht. De zorg omvat zowel het geestelijk, als het lichamelijk welzijn van het kind alsmede het ontwikkelen van de persoonlijkheid. In de praktijk bepaalt een gezaghebbende ouder waar het kind woont, welk onderwijs het volgt en welke medische behandeling het krijgt. Ouders zijn niet helemaal vrij om te doen en laten wat ze willen, er zitten beperkingen aan. Zo hebben kinderen leerplicht. Daarnaast is het toepassen van de pedagogische tik niet meer toegestaan.

Gezamenlijk gezag na scheiding

Gezamenlijk gezag is gezamenlijk beslissen over zaken als woonplaats, schooltype, medische behandeling etc. De moeder moet de vader informeren over hoe het met het kind gaat (informatie en consultatie). De vader heeft recht op contact met de kinderen. Er moet een omgangsregeling getroffen worden en er moet een onderhoudsbijdrage aangevraagd worden. De meeste kinderen wonen na een scheiding bij de moeder. Een andere mogelijkheid is het verblijven bij de vader of het co-ouderschap. Belangrijke keuzes, zoals keuzes over woonplaats, schooltype en medische behandeling, moeten door de ouders samen gemaakt worden. Ook al heb je als ouder geen gezag meer om te beslissen, je hebt nog wel recht op contact. In de praktijk liggen zaken over dagelijkse verzorging en dus dagelijkse beslissingen meestal bij de moeder. Het hoofdverblijf van kinderen is dan ook vaak bij de moeder, de vader is de omgangsouder. Co-ouderschap komt wel steeds vaker voor.

Geschillen bij gezamenlijk gezag

Tot 1985 was de wil van de vader doorslaggevend bij onenigheid na scheiding. Sinds 1985 kan een vrouw naar de rechter stappen wanneer zij en haar ex-partner er samen niet uit komen. Ouders moeten eerst proberen om samen een oplossing te vinden. Indien het nodig is wordt er bemiddeld en als dit niet lukt oordeelt de rechter. De rechter oordeelt, geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, altijd in het belang van het kind. In 2013 heeft de Raad voor de Kinderbescherming advies gegeven aan 5600 kinderen. Dit hoge aantal kan zijn indiceert dat er steeds vaker sprake is van vechtscheidingen.

Kinderen hebben vanaf 12 jaar het recht om gehoord te worden. Onder de 12 jaar heeft een kind recht om gehoord te worden indien redelijke waardering van belangen. Bij een conflict met ouder of voogd is er vaak een curator: iemand die de belangen van het kind gaat behartigen. Een curator komt op voor een kind om te kijken wat echt in het belang van het kind is. De curator zorgt ervoor dat het kind meer duidelijkheid krijgt voor zichzelf. Het kind maakt niet de keuze maar geeft een mening wat de rechter meeneemt in zijn oordeel. Een curator kan een familielid, maar ook een pedagoog of advocaat zijn. Een hoorzitting van een kind verloopt informeel en vindt plaats in een raadkamer in plaats van in een zittingszaal. Ook draagt de rechter geen toga.

Eenhoofdig gezag

Eenhoofdig gezag betekent dat slechts één ouder gezag heeft over het kind. Iemand krijgt eenhoofdig gezag als er tijdens het huwelijk al geen sprake (meer) was van gezamenlijk gezag. Dit kan het geval zijn als er vanaf het begin al geen gezamenlijk gezag was en een ouder ontzet is uit gezag, of als de ouder niet bevoegd was voor het gezag (bijvoorbeeld door een psychische stoornis). Ook kan het voorkomen dat gezamenlijk gezag wordt veranderd in eenhoofdig gezag door een gezagsbeëindigende maatregel. Vaak gaat het hier om een kinderbeschermingsmaatregel. Mocht dit al voor de scheiding worden uitgesproken, dan geldt dit na de scheiding nog steeds. Een ouder kan ook een verzoek indienen om gezamenlijk gezag te beëindigen. Dat kan niet zomaar. De ouder moet kunnen aantonen dat dit in het belang is van het kind en dat de andere ouder niet in staat is gezag op een goede manier uit te oefenen. De Raad voor de Kinderbescherming kan erbij worden gehaald om uit te zoeken wat er is. Er moet bij toewijzing van eenhoofdig gezag voornamelijk duidelijk worden gemaakt dat het langdurige conflicten betreft waardoor een van de ouders niet de juiste beslissingen neemt in belang van het kind en dus niet meer bevoegd is tot gezag. Dus kortgezegd wordt eenhoofdig gezag toegekend wanneer:

  • Een van de ouders niet meer bevoegd is tot gezag.

  • Er geen communicatie tussen ouders mogelijk is door afwezigheid van een ouder of de communicatie tussen beide ouders extreem slecht is. Een kind mag niet klem of verloren raken tussen de ouders.

  • De verstandhouding tussen ouder en kind zeer slecht is en voortzetting van gezamenlijk gezag in strijd is met belangen van een kind.

Klemcriterium

Bij hevige strijd tussen ouders spreekt men van een klemcriterium. Volgens de wet kan een ouder het eenhoofdig gezag krijgen als het kind klem / verloren raakt of dreigt tussen de ouders. Iedere beslissing die van belang is voor de kinderen leidt tot een nieuwe machtsstrijd tussen ouders. Ouders denken niet meer in belang van het kind maar zoeken continu ruzie. Dit is een vechtscheiding: ouders zetten het kind in als midden in strijd met de andere ouder. In dit soort gevallen is gezamenlijk gezag niet in het voordeel van het kind, in tegendeel. Dit leidt tot een huidige discussie: moeten we terug naar de situatie waar 1 ouder het voor het zeggen heeft na de scheiding?

Omgang

Meestal woont het kind bij de moeder en is de vader de omgangsouder. De term contact gebruiken we bij gezagsouders, de term omgang bij niet-gezagsouders (bijvoorbeeld een vader die geen gezag heeft op het kind maar wel recht heeft op omgang). Als je gezamenlijk gezag hebt betekent dit dat je samen zorg- en opvoedtaken moet verdelen. Afspraken over omgang staan in het ouderschapsplan. Komen ouders er niet uit, dan is bemiddeling mogelijk. Je kan de rechter ook om een omgangsregeling verzoeken. Als dit verzoek een tijdje heeft geduurd en het wordt uiteindelijk toegezegd, dan wordt eerst een proefomgang opgezet omdat het een tijd geleden is dat het kind de vader gezien heeft. Ook is er eventueel omgangsbegeleiding. Een omgangsregeling kan je in frequentie, duur en vorm ook wijzigen. Ook kan dit worden stopgezet.

Er bestaan verschillende vormen omgangsbegeleiding, bijvoorbeeld BOR (Traject Begeleide OmgangsRegeling): hier wordt van begeleide omgang geleidelijk toegewerkt naar zelfstandige omgang. Een andere optie zijn omgangshuizen. Dit is een neutrale plek waar vader en moeder elkaar niet hoeven te zien. Het uiteindelijke doel van omgangshuizen is een zelfstandige omgangsregeling tussen ouders. Er wordt op een rustige manier contact opgebouwd in een neutrale omgeving.

Naar de rechter als kind

Als iemand omgang wil verzoeken wordt meestal uitgegaan van vader of moeder, maar ook een kind kan naar rechter stappen via informele rechtsingang, bijvoorbeeld door een brief. Als een kind zo’n verzoek doet speelt een loyaliteitsconflict: in hoeverre is het verzoek een verzoek van een kind zelf? Een advies Kinderombudsman is om in deze zaken vaker een curator in te zetten om onderzoek te doen naar de authenticiteit van het verzoek van het kind en te kijken of het wel echt gaat om een verzoek van het kind.

Omgang voor niet-ouders

Recht op omgang is er voor de juridisch ouder, ook zonder gezag. Maar wat als een vader zijn kind niet erkend heeft? Wanneer een vader geen juridisch ouder is heeft deze geen gezag en geen recht op omgang maar kan hij wel een verzoek indienen bij de rechter om omgang te krijgen. De vader moet dan wel kunnen aantonen dat er sprake is van family life: dat hij in nauwe betrekking tot het kind staat. Biologische verwantschap is niet voldoende voor het aantonen van family life. Het gaat echt om deelname en bijdrage aan de opvoeding van het kind, gedurende een langdurige periode.

Er wordt verder gekeken hoe wenselijk de omgang is vanuit het kind zelf. Het is belangrijk om te kijken of er veel conflicten zijn tussen de ouders en verzoekende partij. Je moet het kind ook niet belasten met al te veel omgangsregelingen, daar moet op gelet worden.

Ontzegging van omgang

Hebben juridisch ouders altijd recht op omgang? Omgang is een recht, maar geen absoluut recht. (tijdelijke) Ontzegging van omgangsrecht is mogelijk indien zwaarwegende redenen. Omgang kan worden ontzegd in de volgende gevallen:

  • Ernstig nadeel voor geestelijke/lichamelijke ontwikkeling van het kind, bijvoorbeeld tijdens een vechtscheiding (klem-criterium). Als omgang geassocieerd wordt met conflicten en strijd, als ouders zich negatief uitlaten over andere ouder, als ouders kind in lastige positie plaatsen.

  • Niet geschikt / niet in staat tot omgang: dit moet aangetoond kunnen worden.

  • Ernstige bezwaren van het kind: de loyaliteit van het kind gaat uit naar beide ouders. Wanneer ouders elkaar zwartmaken wordt het kind hierdoor beïnvloedt. Kinderen zijn heel gevoelig voor suggestie.

  • Anderszins in strijd met belangen van het kind.

Ontzegging omgang bij partnerdoding

Hier bestaat nog geen wet voor maar in november 2014 is er een voorontwerp wet over beperking recht op omgang na partnerdoding opgesteld. Als de ene ouder verdacht wordt van of veroordeeld is vanwege het doden van de andere ouder, ontzegt de rechter het recht op omgang, tenzij contact/omgang in belang van het kind is.

College 4: Kind & scheiding (2)

Omgangsregeling

In het geval van scheidingen staat het ouderschap centraal. Samen ben je verantwoordelijk voor de opvoeding van het kind. De gebruikelijke situatie na een scheiding is dat de kinderen bij de moeder gaan wonen. In de meeste situaties wordt de vader dan omgangsouder. Van de verzorgende ouder wordt verwacht dat hij of zij vorm geeft aan een omgangsregeling en zorgt dat kind contact heeft met andere ouder. Een omgangsregeling vaak gebruikt wordt, is dat het kind één keer in de twee weken een weekend naar zijn vader toe gaat. Co-ouderschap komt ook steeds meer voor. Omgangsregelingen verzoeken of wijzigen gaat via de rechter.

Niet nakomen van de omgangsregeling

Bij het niet nakomen van de omgangsregeling kan de moeder of vader zeggen dat de kinderen zelf niet naar de andere ouder toe willen. Hier is het belangrijk te bedenken hoe authentiek de wens van het kind is en in hoeverre het kind is beïnvloedt door moeder of vader. Kan je wettelijke dwangmiddelen inzetten om het nakomen van omgang te waarborgen? Dit kan, maar het niet nakomen van een omgangsregeling valt niet onder strafrecht. Dit kan namelijk nadelig zijn voor de relatie tussen ouders, ruzie kan er alleen maar heviger door worden. Ook is dit niet in belang van het kind.

Er zijn wel andere dwangmiddelen om de naleving van omgang te bevorderen:

  • Dwangsom: telkens als de moeder (of vader) niet meewerkt aan omgangsregeling moet deze een boete betalen. Er is vaak een maximum totaalbedrag vastgesteld. Dit middel is niet erg effectief wanneer de verzorgende ouder weinig financiële middelen heeft.

  • Lijfsdwang: wanneer de ouder de omgangsregeling weigert na te komen, wordt het kind in een huis van bewaring gesteld. Dit middel is wel heel extreem en ingrijpend. Het kind moet dan ineens bij andere ouder wonen. Dit is zeer ingrijpend voor het kind. Als kind al een lange tijd niet bij de ouder heeft gewoond is het maar de vraag of dit in één keer goed gaat. Voor lijfsdwang moet het belang voor het kind goed aangetoond worden. De optie zal alleen worden overwogen wanneer er geen ander dwangmiddel voldoende uitkomst zal bieden.

  • Afgifte met de sterke arm: ofwel: inschakelen van de politie. In de casus op de sheets weigert een moeder die de omgangsregeling niet nakomt om de dwangsom te betalen. Er is besloten de vrouw in gijzeling te stellen. Het inschakelen van de politie is erg schadelijk voor een kind om te zien en verhevigt de strijd tussen ex-partners. Ook verlaagt het de motivatie van het kind om omgang met de andere ouder te hebben.

  • Ondertoezichtstelling (OTS): OTS wordt ingezet bij omgangsproblematiek, maar het is belangrijk te weten dat het realiseren van omgang niet het primaire doel is. Het primaire doel is het beschermen van het kind. Het moet duidelijk zijn dat het kind leidt onder de situatie. Vaak is er sprake van een vechtscheiding, waarin de ouder het kind belast met negatieve beeldvorming over de omgangsouder.

Het niet nakomen van een omgangsregeling is in NL geen strafbaar feit. De onttrekking van een minderjarige aan wettig gezag is wel strafbaar, zoals het kind ontvoeren of niet meegeven aan de gezagsouder ten behoeve van omgang.

Informatie en consultatie

Afspraken over de rechten en plichten van ouders zijn opgenomen in het ouderschapsplan. Bij informatie gaat het om de andere ouder informeren over onder ander rapporten, medische behandelingen, wisselen van BSO etc. Onder consultatie wordt het betrekken van de andere ouder bij beslissingen bedoelt. Hoe zit dat precies bij gezamenlijk en eenhoofdig gezag? Bij eenhoofdig gezag (van bv. de moeder) is de vader wel gewoon juridisch ouder en heeft deze het recht om mee te denken. De vader neemt geen beslissingen maar moet wel om advies gevraagd worden.

Wat als je geen juridisch ouder bent en ook geen gezag hebt over het kind? Heb je dan recht om geïnformeerd te worden over het kind? In principe niet: alleen een juridisch- of gezagsouder heeft dat recht. Niet een vader die het kind niet heeft erkend of een oma. Het kan wel zo zijn dat het kind altijd bij de grootouders was en er sprake is van family life: een nauwe betrekking tussen het kind en de grootouders. In dit geval kunnen de grootouders consultatie verzoeken bij de rechter.

Hoe zit het met recht op informatie krijgen van derden? Bijvoorbeeld als leerkracht-zijnde: wanner het niet zo goed gaat met een kind op school, aan wie vertel je dat dan? Er staat in het voorbeeldstukje uit een informatieboekje op de sheets helemaal niets over het informeren van de niet-gezagsouder. Ook juridisch ouders zonder gezag hebben recht op informatie van derden. Dit recht is wel iets anders vormgegeven: als het gaat om gezagsouder ben je verplicht info uit jezelf te geven, bij juridisch ouder is dat geen verplichting maar als iemand erom vraag vertel je wel de hoofdlijnen waar het over gaat. Bijvoorbeeld het inzien van een medisch dossier: de gezagsouder mag bij medische behandeling het dossier overzien, de niet-gezagsouder (maar wel juridisch) krijgt alleen de globale lijnen van de behandeling meegedeeld.

Je mag als derde persoon alleen info verschaffen waar jij beroepshalve over beschikt.

Kinderen vanaf 16 jaar moeten toestemming geven voor de inzage van hun dossier door ouders. Ook mogen ze vanaf die leeftijd zelf om medische behandeling vragen.

Het recht op informatie kan ontzegd worden, al komt dit in de praktijk niet vaak voor. In het college wordt een voorbeeldcasus genoemd waarbij een vader veroordeelt wordt voor een ernstige misdrijf. Vader en moeder gaan uit elkaar en de moeder krijgt eenhoofdig gezag. De vader heeft na de scheiding geen recht op omgang, wel op informatie. Er wordt afgesproken dat hij eens per kwartaal foto’s en rapporten van zijn kinderen te zien krijgt. Wanneer de vader vrijkomt duurt deze regeling voort. De zoon is echter bang voor de vader en wil absoluut niet dat deze contact met hem zoekt. Door de verstrekte informatie is de zoon bang dat zijn vader hem kan vinden. Op basis hiervan kan de rechter het recht op informatie van de vader ontzeggen.

Alimentatie

Na de scheiding zijn ex-partners onderhoudsplichtig aan elkaar (partneralimentatie) en aan de kinderen (kinderalimentatie). Tot de kinderen 18 jaar zijn, zijn ouders onderhoudsplichtig voor de kosten van verzorging en opvoeding. Tussen de 18 en 21 jaar geldt een voortgezette onderhoudsplicht voor de kosten van levensonderhoud en studie. Wie zijn eigenlijk onderhoudsplichtig ? Alleen de niet-juridisch ouder zonder juridisch gezag is niet-onderhoudsplichtig en hoeft geen alimentatie te betalen.

Voor de vaststelling van alimentatie wordt er rekening gehouden met behoefte (wat heeft de alimentatiegerechtigde nodig?) en draagkracht (wat kan de alimentatieplichtige betalen?). Er is geen vaststaand bedrag. Bij de vaststelling wordt niet uitgegaan van een absoluut bestaansminimum. Individuele omstandigheden en levensstandaard worden in de vaststelling van het bedrag meegenomen. Kinderalimentatie gaat altijd voor partneralimentatie. Het is een prioriteit. Jongmeerderjarigen (18-21) kunnen een eigen inkomen hebben. Bijvoorbeeld als je als 19-jarige gaat werken, zijn de ouders dan nog onderhoudsplichtig? Het is niet dat alimentatie automatisch vervalt. Herziening is wel mogelijk in overleg met het kind.

Kan alimentatie worden gewijzigd als het eenmaal is vastgesteld? Dat kan zeker, onder andere bij wijzigingen in de financiële situatie van de alimentatieplichtige, zoals het verlies van een baan of huis. Ook kan het bij een wijziging in de ouder-kind relatie, bijvoorbeeld een vader die elke dag ruzie heeft met zijn drugsverslaafde zoon. Wanneer die vader zegt ‘ik wil geen alimentatie betalen’ is dit mogelijk. Heeft de vader geen gegronde reden, dan is hij nog steeds onderhoudsplichtig.

Het weigeren van het betalen van alimentatie is niet toegestaan. Als je partner geen alimentatie betaalt, wat kan je dan doen? Je kan dan contact opnemen met het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO): dit bureau helpt de betaling van alimentatie weer op gang te krijgen. Het LBIO benadert de ex-partner en biedt deze de kans om de alimentatie alsnog te betalen. Wordt dit niet binnen 6 weken gedaan, dan kunnen ze een incassoprocedure beginnen en alimentatie gaan innen. Eventuele beslaglegging op het salaris van de alimentatieplichtige is mogelijk. Er wordt bij deze procedure echter geen rekening gehouden met de financiële situatie van de alimentatieplichtige.

Ontwikkelingen op lange termijn: een nieuwe partner

Tot 1998 was gezag alleen mogelijk door de ouders van een kind. Sinds 1998 is gezag door niet-ouders mogelijk. Wanneer een ouder een nieuwe partner krijgt en deze gezamenlijk gezag willen noemt men dit ook wel 253-t gezag. Er zijn drie algemene voorwaarden voor 253-t gezag. Allereerst is de ouder belast met eenhoofdig gezag. Ook vragen de ouder en niet-ouder samen om gezagswijziging. Tot slot heeft de niet-ouder nauwe betrekking tot het kind. 253-t gezag kan alleen als de andere ouder geen gezag (meer) heeft. Een aantal opties zijn in dit geval mogelijk:

  • Er is nooit een 2e gezagsouder geweest.

  • De andere gezagsouder is overleden.

  • Het gezag van de andere ouder is geschorst.

Er zijn twee extra voorwaarden wanneer de andere juridische ouder nog in het spel is. Allereerst moet men een gezagstermijn aanhouden van ten minste 3 jaar. Ook moet het eenhoofdig gezag al drie jaar spelen. Verder is er een verzorgingstermijn van meer dan een jaar: de stiefvader of moeder moet al langer dan een jaar samen met de gezagsouder voor de kinderen zorgen. Termijnen mogen overlappen.

253-t gezag: afwijzen

253-t gezag wordt niet zomaar toegewezen. Er zijn zaken die je goed moet overwegen. Wat zijn mogelijke contra-indicaties (waardoor 253-t gezag kan worden afgewezen)? Een mogelijke contra-indicatie is wanneer er bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd of dat er niet naar de belangen van de andere ouder wordt geluisterd. Het gaat niet alleen om de relatie tussen kind en stiefouder maar ook relatie tussen kind biologisch vader of moeder, die straks dan geen gezag meer heeft; blijft de relatie met de biologisch ouder goed doordat stiefvader gezag krijgt? Het kind wordt hierbij gehoord.

253-t gezag: gevolgen & alimentatie

Wat zijn de gevolgen van de 253-t gezag? Op het moment dat moeder eenhoofdig gezag krijgt en de vader geen gezag heeft maar nog steeds juridisch ouder is, heeft de vader alle rechten nog (recht op omgang, informatie- en consultatie en onderhoudsplicht).

Wanneer er sprake is van een nieuwe partner die gezag krijgt: hoe zit dit met alimentatie? Is deze dan ook onderhoudsplichtig naar de kinderen toe? Ja. Want deze partner heeft gezag en is daarmee dus onderhoudsplichtig. Als er meerdere onderhoudsplichtigen zijn wil niet dat per se zeggen dat vader niet meer onderhoudsplichtig is (niet subsidiair). En heeft de stiefvader of stiefmoeder ergens anders nog kinderen? Dan moet deze draagkracht over al die kinderen verdelen (draagkracht naar verhouding).

253-t gezag: beëindiging

Wanneer eindigt 253-t gezag? 253-t gezag eindigt bij meerderjarigheid van het kind, overlijden van de ouder, beëindiging op verzoek, onbevoegdheid gezag of een gezagsbeëindigende maatregel.

Beëindiging van 253-t gezag op verzoek is mogelijk bij een wijziging van omstandigheden, bijvoorbeeld als moeder en nieuwe (gezags)partner toch uit elkaar gaan. De rechter kan de ouder dan belasten met eenhoofdig gezag en de niet-ouder met voogdij.

Partneradoptie

Wanneer een niet-biologisch ouder 253-t gezag toegewezen krijgt, heeft deze gezag maar géén afstamming (juridisch ouderschap). Toch is juridisch ouderschap voor een niet-biologisch ouder ook mogelijk. Dit noemt men partneradoptie. Er moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan voor partneradoptie:

  • Het is in het belang van het kind.

  • De huidige ouder(s) geven geen invulling meer aan het ouderschap.

  • De partner die adopteert is geen grootouder, minstens 18 jaar ouder dan het kind en heeft een zorgtermijn van minstens 1 jaar.

  • Er is sprake van eenhoofdig gezag of gezamenlijk gezag met de andere ouder.

  • Het kind is minderjarig.

  • Zowel het kind als de tweede juridische ouder hebben vetorecht.

Geen van beide ouders mag partneradoptie tegenspreken. Dit is niet te verwachten van de verzorgende ouder. De andere ouder heeft absoluut vetorecht, tenzij er geen sprake is van gezinsverband, de ouder het gezag over het kind heeft misbruikt of de opvoeding van het kind verwaarloosd of wanneer de ouder een misdrijf heeft pleegt tegen de kinderen.

Kinderen hebben ook hoorrecht en vetorecht. Bij partneradoptie hebben kinderen vanaf hun twaalfde naast hoorrecht ook vetorecht. Onder de twaalf jaar hebben ze vetorecht indien redelijke waardering van belangen. Bij naamswijziging hebben kinderen boven de twaalf vetorecht. Bij 253-t gezag hebben kinderen wel hoorrecht maar geen vetorecht. Vetorecht is enkel een verzoek om iets tegen te spreken. Meer dan een plan niet door laten gaan gebeurt er niet.

Door partneradoptie ontstaat er ook gezamenlijk gezag. De partner van de verzorgende ouder wordt nu ook juridisch ouder en de andere ouder is geen juridisch ouder meer.

Overlijden van een gezagsouder: gezamenlijk gezag

Wanneer één van de gezagsouders overlijdt blijft de overlevende ouder gezag uitoefenen en vindt er automatisch een omzetting naar eenhoofdig gezag plaats. Dit geldt voor alle situaties waarin ouders gezamenlijk gezag hebben, dus ook voor gescheiden of ongehuwde ouders met gezamenlijk ouderlijk gezag.

Wanneer beide gezagsouders overlijden, gaat men kijken: is er testamentaire voogdij? Dat houdt in dat er in het testament van de ouders staat wie de voogd is. Deze is aangewezen door de ouders.

Is er geen testament, dan wijst de rechter een voogd aan: datieve voogdij. Dit gaat in overleg met families en zo nodig kan de RvK ook onderzoek doen. Wanneer er geen geschikte voogd gevonden wordt, kan een kind eventueel in een pleeggezin terecht komen via een voogdij-instelling.

Overlijden van een gezagsouder: eenhoofdig gezag

Bij eenhoofdig gezag verandert er niets aan de gezagssituatie als de niet-gezagsouder overlijdt. Maar wat nou als de gezagsouder komt te overlijden? Er is dan geen gezagsouder. De rechter moet dan in gezag voorzien. De rechter kijkt: is er een andere juridisch ouder aanwezig en kunnen we die met gezag belasten? Ja? Dan wordt dit de nieuwe gezagsouder. Nee? Dan moet iemand anders zeggenschap over kind krijgen, een voogd.

Het is belangrijk om te kijken waarom de overlevende ouder geen gezag meer uitoefent. Wellicht kan deze namelijk met gezag worden belast. Is het gezag afgenomen? Dan moet men kijken of de grond voor schorsing nog steeds aanwezig is, ja of nee. Is deze niet meer aanwezig, dan kan de overlevende ouder met gezag belast worden. Is deze nog aanwezig? Dan wijst de rechter een voogd aan.

Een rechter kan het verzoek om gezag van een overlevende niet-gezagsouder afwijzen indien er gegronde vrees is dat bij inwilliging van dit verzoek het belang van het kind zou worden verwaarloosd. Toch heeft de overlevende ouder wel een sterke positie. De overlevende ouder krijgt namelijk voorkeur boven een derde persoon (ook de testamentair aangewezen voogd). Deze voorkeur is er vaak zelfs nog als de testamentaire voogdij al is aangevangen. De overlevende ouder moet een verzoek doen tot gezag binnen één jaar na aanvang van de voogdij.

Wat als een ouder met eenhoofdig gezag overlijdt en deze een partner had? In het geval van 253-t gezag oefent de partner van rechtswege voogdij uit. Zonder 253-t gezag kan de partner voogdij verzoeken, onder de voorwaarde dat hij of zij nauwe betrekkingen had met het kind. In beide gevallen (wel of geen 253-t gezag) kan de niet-gezaghebbende overlevende ouder opgeroepen worden en een kans krijgen om gezag te herkrijgen.

Internationale kinderontvoering

Bij internationale kinderontvoering wordt een kind door één van de ouders (of familieleden) zonder toestemming van de andere ouder overgebracht naar of achtergehouden in een ander land. Dit wordt vaker gedaan door de moeder. We spreken van uitgaande ontvoering wanneer een kind vanuit Nederland naar een ander land wordt ontvoerd en Nederland aan een ander land een uitgaand verzoek moet indienen om het kind terug te krijgen. We spreken van inkomende ontvoering wanneer een kind door één van de ouders vanuit het buitenland naar Nederland wordt ontvoerd.

In 2014 vonden er 109 ontvoeringen waar meer dan 150 kinderen bij waren betrokken. Hiervan waren er 68 uitgaand en 41 inkomend. In 70 % van de gevallen was het de moeder die de kinderen ontvoerde. In 2015 was is dit percentage gestegen naar 80 %. Bij de meeste ontvoeringen brachten ouders de kinderen naar omringende landen, met name België en Duitsland.

Er zijn drie instrumenten die betrekking hebben op internationale kinderontvoering:

  • Het Europees Kinderontvoeringsverdrag (EV): naleving van dit verdrag is verplicht voor alle landen die het verdrag hebben geratificeerd. Op dit verdrag wordt nauwelijks beroep gedaan.

  • Artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens: Kinderontvoering. Het kind heeft recht op bescherming tegen kinderontvoering naar het buitenland door een ouder. De overheid neemt ook maatregelen om ervoor te zorgen dat het kind kan terugkeren vanuit het buitenland als het ontvoerd is.

  • Haagse Verdrag (HKOV): dit verdrag behoort compleet tot de tentamenstof en wordt zo uitgebreid toegelicht.

  • Uitvoeringswet: een verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. Ook bevat het algemene  bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan.

HKVO

Het Haags Kinderontvoeringsverdrag geeft aan wanneer er sprake is van internationale kinderontvoering. Het is van toepassing wanneer een kind jonger dan 16 jaar is en als het kind ongeoorloofd (zonder toestemming van de andere ouder en in strijd met het gezagsrecht) door 1 van de ouders wordt meegenomen naar een land of daar wordt achtergehouden.

Het hoofddoel van het HKOV is de onmiddellijke terugkeer verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat. Momenteel hebben 88 landen het verdrag getekend. Ieder land dat aangesloten is bij het HKOV moet een centrale autoriteit hebben die zorgt voor bereiken van dit doel. De achterblijvende ouder dient, wanneer er sprake is van kinderontvoering, een verzoek in bij de Centrale Autoriteit (CA) van het land van herkomst. Iedere Verdragsluitende Staat wijst een CA aan die de verplichtingen dient na te komen, die hem door het Verdrag zijn opgelegd. Wanneer land waarheen het kind is ontvoerd aangesloten is bij het HKOV moet er contact worden opgenomen met de CA van dit land. Het kind wordt vervolgens opgespoord, eerst vrijwillig, maar als dit niet lukt via een gerechtelijke procedure. Wanneer het land niet aangesloten is bij het HKOV verloopt alles wat moeilijker. In zo’n geval stuurt de CA een verzoek naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken en wordt er een lokale ambassade of een consulaat ingeschakeld.

Gerechtelijke procedure teruggeleiding

De rechter beslist over teruggeleiding: is aan voorwaarden van het HKOV voldaan? En is het verzoek al snel gedaan? Wanneer het verzoek later dan een jaar naar de ontvoering wordt gedaan is afwijzen mogelijk, omdat dan de kans bestaat dat het kind geworteld is in de nieuwe omgeving. Ook zijn er een aantal weigeringsgronden. Bij een terugkerend risico op lichamelijk of geestelijk gevaar of een ondragelijke toestand bij terugkeer kan teruggeleiding geweigerd worden. De vakjes met uitspraken op sheet 88 zijn geen gegronde redenen. Deze gaan om de ouder en het moet alleen om de veiligheid van het kind gaan. Ook bij verzet van het kind kan teruggeleiding worden geweigerd.

Wanneer de teruggeleidingsprocedure is gestart kan deze vrij lang duren. Daarom wordt er een voorkeur gegeven om dit terugleiden onderling, buiten de rechter om te regelen. Bijvoorbeeld met behulp van cross-border mediation (via Skype bijvoorbeeld).

Straf

Kan men een ontvoerende ouder strafrechtelijk vervolgen? Dat kan. Dit staat vast in artikel 279 van het wetboek strafrecht. Dit artikel stelt: ‘Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt gestraft met: 1. Gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie. 2. Gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd indien list, geweld of bedreiging met geweld is gebezigd, twaalf jaren oud is.’

College 5: Raad voor de Kinderbescherming en kindermishandeling

Gastcollege: Raad voor de Kinderbescherming

Marieke Erken werkt als gedragswetenschapper en NVO orthopedagoog-generalist. Zij geeft het eerste uur een gastcollege over de Raad voor de Kinderbescherming. Dit is een onafhankelijke organisatie waar rechtsgelijkheid voorop staat. Rechtsgelijkheid betekent dat iedere burger dezelfde behandeling krijgt bij een probleem en rechtszekerheid betekent dat iedere burger weet wat hij of zij kan verwachten. De Raad voor de Kinderbescherming is onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Deze raad komt pas in beeld als de ontwikkeling van een kind in gevaar komt. Als er een hoog risico is voor het kind en ouders hun verantwoordelijkheid niet (kunnen) nemen in de opvoeding, kan dit een gevaar voor de ontwikkeling van het kind vormen. In dat geval moet de overheid ingrijpen in de gezinssituatie. Landelijk werken er ongeveer 2300 werknemers verspreid over 10 regio’s en 17 locaties.

Doel van de Raad voor de Kinderbescherming

De Raad voor de Kinderbescherming komt op voor de rechten van het kind van wie de ontwikkeling en opvoeding worden bedreigd. De Raad schept voorwaarden om die bedreiging op te heffen of te voorkomen. De Raad doet ook onderzoek, adviseert in juridische procedures en kan maatregelen of sancties voorstellen.

Er werkt een groot scala aan professionals bij de Raad voor de Kinderbescherming:

  • Raadsonderzoekers: dit is de grootste groep die er werkt. Deze groep bestaat uit maatschappelijk werkers, pedagogen, psychologen en SPH’ers. Raadsonderzoekers gaan feitelijk met mensen in gesprek en voeren onderzoek uit. Ze kunnen gebruik maken van gedrags- en juridisch deskundigen.

  • Gedragsdeskundigen: (ortho)pedagogen en psychologen.

  • Juridisch deskundigen: juristen.

  • Teamleiders / regiodirecteuren

  • Administratie / facilitair

  • Coördinatoren taakstraf: dit zijn vaak de raadsonderzoekers.

De Raad adviseert de rechter en/of het Openbaar Ministerie door onafhankelijk onderzoek te doen naar het belang en de positie van het kind. De Raad verzoekt en doet onderzoek. Al in het voortraject wordt advies gegeven aan andere organisaties, bv. over een specifieke casus. Zo wordt gekeken of het een zaak is die eventueel bij de Raad past.

Raadsonderzoek

Er zijn verschillende soorten Raadsonderzoeken. Tussen haakjes is aangegeven hoeveel keer deze zaken voorkwamen in 2015:

  • Gezag en omgangsonderzoek (5.204)

  • Beschermingsonderzoek opvoedingsproblemen (14.132)

  • Beschermingsonderzoek overig (1.350)

  • Strafonderzoek (14.646)

  • Onderzoek schoolverzuim (3.485)

  • Coördinatie taakstraffen (7.829)

  • Adoptie gerelateerde activiteiten (1.945)

Het laatste type wordt in dit college niet behandeld. Dit soort onderzoek komt niet vaak voor en wordt niet behandeld in de regio waar Marieke Erken werkzaam is.

Een generiek onderzoeksmodel focust zich op één onderzoek en de vraag wat het kind nodig heeft om veilig op te kunnen groeien en de ontwikkelingsbedreiging op te heffen. Zo hoop het model ouders, kind en omgeving een stap verder in het proces van hulpverlening te helpen. De vuistregel van het generiek onderzoeksmodel is: ‘Ieder kind de juiste interventie op het juiste moment’. In de praktijk is dit nog weleens lastig, zo is er voor bepaalde hulpverlening vaak een wachtlijst.

Een goed raadsonderzoek maakt helder wat er moet gebeuren en wat het kind nodig heeft om de zorgen over het veilig opgroeien van een kind weg te nemen. Een goed onderzoek sluit aan bij en versterkt de mogelijkheden van kind, ouders, netwerk en keten om aan de oplossing te werken. Ook al is een kind heel jong, toch wordt er gekeken hoe men het kind zo goed en passend mogelijk kan uitleggen wat de Raad doet en waarom de Raad dit doet.

Gezinnen waar kind groot risico loopt en de rechtbank weinig vertrouwen heeft in de bereidheid en het vermogen van de ouders om met het probleem aan de gang te gaan, dat zijn zaken die in potentie bij de Raad terecht zouden kunnen komen.

Wanneer er sprake is van een van beide (dus een hoog risico óf weinig vertrouwen in de ouders), dan hoeft de overheid niet per se in te grijpen.

Raamwerk voor het Raadsonderzoek

Er wordt bij een Raadsonderzoek gewerkt met een aantal elementen van Science of Safety. Er wordt niet alleen gekeken naar wat er niet goed gaat maar ook naar wat er wel goed gaat. Drie aspecten worden bekeken: feitelijke zorgen, wat goed gaat en wat er moet gebeuren. Onder feitelijke zorgen wordt onderscheid gemaakt tussen zorgen tot nu toe, dreigende zorgen en complicerende factoren. Bij wat goed gaat wordt er gekeken naar bestaande krachten en wat er al is aan veiligheid. Bij wat er moet gebeuren kijkt men naar de doelen van betrokkenen, doelen van de Raad, te volgen stappen en het motiveren van vertrouwen en vermogen. Dat raamwerk vormt de basis van elk onderzoek dat de Raad doet. Uiteindelijk moet het leiden tot een schaal waarin je eigenlijk net als een rapportcijfer aangeeft hoe veilig/onveilig het kind is. Een 10 betekent hier dat een probleem zo goed als mogelijk opgelost is en iedereen er vertrouwen in heeft dat het voor de kinderen veilig genoeg is om de zaak af te sluiten.

in het geval van de casus van Anne (zie sheets) is men op huisbezoek gegaan, eerst aangekondigd, maar toen deed de moeder niet open. Dus het bezoek was uiteindelijk onaangekondigd. Er is met de vader en huisarts gesproken om zicht te krijgen op problematiek. De beslissing is aan huisarts of deze info geeft in verband met het beroepsgeheim. Er is vooral gekeken naar wat mogelijk is met de ouders. Dit is de denkwijze en manier waarop er naar zaken wordt gekeken, zowel bij de start als het eind als alle zaken compleet zijn.

Gezag en omgangsonderzoek

Ouders leggen een geschil voor aan de rechter. Heeft de rechter moeite met de juridische procedure? Dan kan deze de Raad vragen om onderzoek te doen. Vervolgens kan de Raad de rechtbank adviseren. In 2014 kregen 5600 kinderen met de raad te maken in verband met de scheidingsprocedure van de ouders.

De werkwijze van een gezag en omgangsonderzoek door de Raad wordt uitgelicht op sheet 18.

Beschermingsonderzoek

De Raad is betrokken bij gezinnen waar opvoeden een probleem is geworden. De Raad doet onderzoek naar het kind en het gezin om te achterhalen of sprake is van een zodanig bedreigende opvoedingssituatie dat verplichte hulp nodig is. Dit waren ruim 6.750 verzoeken voor OTS waarbij de kinderen wel thuis mochten wonen. In 2.000 gevallen ging het om een verzoek tot uithuisplaatsing. 1.650 verzoeken waren voor de beëindiging van ouderlijk gezag. In 5.000 van de 17.000 gevallen adviseerde de Raad om geen kinderbeschermingsmaatregel op te leggen. Beschermingszaken komen vaak via de gemeente, (vrijwillige) hulpverlening of Veilig Thuis binnen. De Raad kan ook zelf besluiten tot een beschermingsonderzoek, wanneer de Raad in een ander onderzoek zorgen signaleert. Dit noemt men ambtshalve uitbreiding. De Raad kan na het onderzoek een doorverwijzing naar vrijwillige hulpverlening adviseren. Ook kan de Raad een verzoek indienen tot een kindbeschermende maatregel, bijvoorbeeld (voorlopige) ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing, een tijdelijke voogd aanwijzen of beëindiging van ouderlijk gezag.

De werkwijze van een beschermingsonderzoek door de Raad wordt uitgelicht op sheet 25.

Is er in een gezin een voogd actief voor een kind en er komt een nieuw kind bij? Dan is de voogd van het ene kind niet automatisch de voogd van het nieuwe kind.

Strafonderzoek

Bij strafzaken doet de Raad onderzoek naar de situatie van jongeren die aanraking komen met de politie. Op basis van dit onderzoek adviseert de Raad de officier van justitie tijdens een zitting of de (kanton)rechter vanuit een pedagogische invalshoek over de eventuele straffen en vormen van hulpverlening die passen bij het strafbare feit. In 2014 voerde de raad zo’n 24.500 strafonderzoeken uit. 9.250 jongeren tussen de 12 en 17 jaar kregen een taakstraf. Proces-verbaal meldingen komen binnen via justitieel casusoverleg. Meldingen voor inverzekeringstellingen (IVS) komen binnen via de politie. Proces-verbaal meldingen over schoolverzuim komen binnen via Leerplicht.

De werkwijze van een strafonderzoek door de Raad wordt uitgelicht op sheet 33.

De uitvoering van strafonderzoek gebeurt aan de hand van LIJ: Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen. Dit is een onderzoeksinstrument. Aan de hand van een semigestructureerd interview wordt er in gesprek gegaan met ouders en de jongere. De antwoorden kunnen worden gescoord met een computerprogramma. Het LIJ helpt de raadsonderzoeker tot een gestructureerd wetenschappelijk onderbouw oordeel komen. Het gaat voornamelijk over dingen die een rol spelen bij het opnieuw plegen van een delict (recidive). Er wordt een dynamisch risicoprofiel gevormd: hoe groot is de kans op recidive? Er wordt een analyse gedaan over de situatie van de jongere en mogelijke achterliggende problematiek. Op basis van de grootte van het risico geeft de Raad advies. Er wordt bij het LIJ ook gekeken naar beschermende factoren. De voorbeeldcasus op sheet 35 geeft een hoge risicofactor weer.

Bij strafzaken kunnen verschillende adviezen door de Raad worden gegeven. Zo kan er een werkstraf of leerstraf worden opgelegd. Ook kan de Raad de Maatregel Toezicht & Begeleiding adviseren, waarbij jongeren verplicht worden begeleid door jeugdreclassering. Verder kan de Raad een geldboete, jeugddetentie, gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) of een Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ) adviseren. Bij een PIJ maatregel wordt de jongere verplicht behandeld binnen een justitiële setting, een soort TBS.

College deel 2: Juridische aspecten van kindermishandeling

In artikel 19 in het Kinderrechtenverdrag staat over kindermishandeling het volgende: ‘Kinderen hebben recht op bescherming tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft’.

In het Wetboek van strafrecht vallen verwaarlozing, seksueel misbruik, exploitatie, moord, doodslag en ter vondeling leggen van een baby onder mishandeling.

Wet tijdelijk huisverbod

Dit is een bestuursrechtelijke maatregel, de burgemeester kan dit tijdelijke verbod opleggen aan een meerderjarig persoon. Het kan toegepast worden bij kinder- maar ook oudermishandeling. Dit gebeurt wanneer er melding wordt gedaan bij het Algemeen Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling, maar de geweldpleger geen hulp wil en zich weigert te houden aan voorwaarden, zodat deze een gevaar blijft voor medebewoners/ De persoon moet bij een tijdelijk huisverbod onmiddellijk de woning verlaten en mag er niet meer in. Ook mag de persoon geen contact meer opnemen met medebewoners. Zo’n tijdelijk huisverbod duur maximaal 10 dagen en kan tot 4 weken verleng worden. Er moet voor het opleggen van dit verbod wel aan een aantal eisen zijn voldaan. De aanwezigheid van de meerderjarige in het huis moet ernstig en onmiddellijk gevaar opleveren voor anderen die in de woning wonen.

Op het moment dat je het huisverbod overtreedt kan je een geldboete of gevangenisstraf krijgen. De meerderjarige kan bij de rechter in hoger beroep gaan tegen het tijdelijk huisverbod.

De doelen van zo’n tijdelijk huisverbod zijn:

  • Preventie van (escalatie) huiselijk geweld.

  • Veiligheid bieden.

  • Creëren van rust.

  • Hulpverlening op gang brengen.

  • De norm stellen dan huiselijk geweld niet wordt geaccepteerd.

Beroep op deze maatregel wordt snel behandeld, omdat het hier gaat om een maatregel van 10 dagen. Wanneer blijkt dat een huisverbod te weinig bescherming en veiligheid biedt, kan de Raad dit onderzoeken en eventueel een verzoek tot ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing bij de kinderrechter doen.

Er is in augustus 2013 een evaluatie gedaan naar het tijdelijk huisverbod om te kijken of het wel werkte. Na het huisverbod blijft nieuw geweld vaker uit, maar in de helft van de gevallen is er na het verbod nog wel sprake huiselijk geweld. Wel werden er minder incidenten gemeld. Het is niet duidelijk of dit daadwerkelijk komt door minder incidenten of het feit dat mensen minder melden. Verder heeft het vaker uitblijven huiselijk geweld ook te maken met hulpverlening die wordt geboden.

Meldcode kindermishandeling

De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is sinds 1 juli 2013 verplicht om op te stellen. Voor wie geldt dit en wat houdt het in? Het geldt voor allerlei zorginstellingen. Het is een document waarin voor deze instellingen overzichtelijk is weergeven wat je moet doen op het moment dat je denkt dat er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling. Het doel van de Meldcode kindermishandeling is kennis bevorderen over huiselijk geweld en kindermishandeling en ook mogelijkheid bieden om snel en adequaat hier tegenop te treden.

Stappenplan meldcode:

  • Stap 1: In kaart brengen van signalen. Het is belangrijk om te kijken: wat zijn de feiten, wat weten we nu precies?

  • Stap 2: overleggen met een collega die verstand heeft van dit gebied en eventueel met Veilig Thuis.

  • Stap 3: Daarna ga je in gesprek met de betrokkenen. Vaak zijn dit de ouders. Het is belangrijk open in gesprek te gaan en uit te leggen waarom je van plan bent iets te melden. Ook kan je tijdens dit gesprek toestemming vragen om bepaalde info te delen.

  • Stap 4: Vervolgens ga je de ernst van het huiselijk geweld/mishandeling wegen.

  • Stap 5: Vervolgens wordt er besloten over zelf hulp. Denk jij dat je genoeg hulp kan organiseren om het huiselijk geweld te stoppen? Of moet je het melden bij Veilig Thuis?

Het is belangrijk om te weten dat de meldcode geen meldplicht is. Er is recent een voorstel gedaan tot aanscherping van meldplicht. Die aanscherping zit erin dat op moment dat je zelf hulpverlening wil organiseren (je besluit dit niet te melden), je dit toch meldt bij Veilig Thuis. Veilig Thuis beoordeelt dan de veiligheid van het kind.

Beroepsgeheim

Een beroepsgeheim is gelijk aan zwijgplicht: op moment dat je iemand in behandeling hebt mag je informatie over die persoon niet met derden (die buiten de behandeling vallen) delen, tenzij de cliënt hier toestemming voor geeft. Ook wordt er een uitzondering gemaakt voor bijvoorbeeld andere behandelaars van de cliënt. Op het moment dat het gaat om iemand van buiten mag je in principe niets over je cliënt vertellen. Het moet mogelijk zijn voor cliënten om hulp te zoeken en openlijk zorgen te kunnen bespreken. Wanneer er geen beroepsgeheim is, loopt men het risico dat mensen minder gaan vertellen. Ook bij het veelvuldig doorbreken van het beroepsgeheim komt er geen cliënt meer langs. Houdt men zich echter heel rigide vast aan het beroepsgeheim, dan bestaat de kans dat de cliënt niet hulp krijgt die hij of zij nodig heeft.

Het verbreken van een beroepsgeheim is toegestaan als er sprake is van een noodsituatie of een conflict van plichten én…

  • Er inspanning is verricht om toestemming voor het delen van informatie te krijgen.

  • Het niet doorbreken van het beroepsgeheim tot ernstige schade bij een ander leidt.

  • De hulpverlener in gewetensnood komt bij niet vertellen.

  • Het probleem alleen is op te lossen door doorbreking van het beroepsgeheim.

  • Het vrijwel zeker is dat door doorbreking schade aan een ander wordt voorkomen.

  • Niet meer informatie wordt gegeven dan noodzakelijk

Consequenties professionals die onvoldoende of te veel ingrijpen kunnen hiervoor aansprakelijk worden gesteld. Via het tuchtrecht kunnen zij een waarschuwing, berisping (strenge afkeuring van gedrag), schorsing of gedeeltelijke ontzegging krijgen. Ook kunnen ze in heel ernstige gevallen strafrechtelijk worden vervolgd. Dit gebeurt uitzonderlijk, maar is bijvoorbeeld voorgekomen bij de zaak van Savanna. Haar gezinsvoogd werd uiteindelijk niet schuldig bevonden. De impact van een strafrechtelijke vervolging is vaak enorm.

Ethische dilemma’s rondom delicten

De grens voor het verschil tussen een pedagogische tik en mishandeling ligt niet voor iedereen hetzelfde. Wat zeggen wetenschappers daarover? Baumrind maakt een onderscheid tussen straf en mishandeling. Bij straf blijft het fysieke effect beperkt. Straf is bedoeld op fout gedrag te corrigeren. Mishandeling heeft vaak letsel tot gevolg. Het is bedoeld om het kind leed te bezorgen. Baumrind kijkt naar de ernst en omvang en het doel.

Voor mishandeling kan er volgens Artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht maximaal drie jaar gevangenisstraf worden opgelegd. Voor mishandeling van kinderen kan deze straf met een derde worden verhoogd. Ook staat in Artikel 247 van het Burgerlijk Wetboek het verbod op de pedagogische tik. Er wordt beaamt dat het bij mishandeling gaat om iedere vorm van fysiek bestraffen na een incident. Een tik om iets te voorkomen mag dus eigenlijk wel? Dit is heel dubbel.

De Rechtbank houdt zich zowel voor als na de invoering bezig met de aard en ernst van het geweld. Volgens de Raad van State heeft de invoering van het verbod op de pedagogische tik geen toegevoegde waarde en moet de aandacht op uitvoering worden gelegd. Waarom is het verbod dan toch ingevoerd als wordt geadviseerd dit niet te doen? Hier zit het een en ander achter: verdragen waar we in Nederland aan verbonden zijn, o.a. het Verdrag voor de Rechten van het Kind, vonden dit verbod belangrijk. Ook kinderbeschermingsorganisaties hebben dit verbod gelobbyd. Met dit verbod wordt een grens gesteld aan vrijheid van ouders om kinderen op een bepaalde manier te straffen en behandelen. Volgens de Memorie van Toelichting is preventie van Kindermishandeling onbegonnen werk, zolang men alledaagse geweld als opvoedingsmiddel blijft accepteren en toepassen. Volgens Gil komt mishandeling vaak voort uit uit de hand gelopen pedagogische tikken. Volgens Baumrind hadden alle fysieke straffen, in welke vorm dan ook, kwalijke gevolgen. Fysiek gestrafte kinderen zijn minder competent en onevenwichtiger.

Op sheet 35 is te zien wat de voor- en tegenargumenten van het verbod op de pedagogische tik zijn.

Vondelingen

Het te vondeling leggen van een baby is strafbaar. In het Wetboek van strafrecht staat hierover: ‘hij of zij die een kind beneden zeven jaar te vondeling legt of met het oogmerk zich ervan te ontdoen, verlaat, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar en zes maanden.’ Er zijn geen officiële cijfers over vondelingen bij de politie of Kinderbescherming. De Kinderbescherming schat dat het gemiddeld om 1 vondeling per jaar gaat.

De voor- en achternaam van een vondeling worden vastgesteld bij Koninklijk Besluit. Wijziging van deze naam is mogelijk, bijvoorbeeld als de ouders gevonden worden of bij eventuele adoptie van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming beslist over wat er met een vondeling gebeurt wanneer het niet lukt om de biologisch ouders op te sporen.

Sinds 2014 zijn er babyluiken in Nederland. Dit heeft een discussie veroorzaakt. Er zijn voor- en tegenstanders van deze babyluiken. Een voordeel van een babyluik is dat zo’n luik voorkomt dat een baby overlijdt omdat deze te laat wordt gevonden of het te koud heeft.

Een nadeel is dat er een risico bestaat dat er misbruik van wordt gemaakt, het is namelijk wel een 'makkelijke' manier om van je kind af te komen

College 6: Jongeren voor de rechter

Een jeugdige kan vanaf een leeftijd van 12 jaar voor de rechter worden gedaagd. In 2012 kwamen er rond de 20.000 jongeren tussen de 12 en 17 jaar in aanraking met het jeugdstrafrecht. Het zijn vaak aanzienlijk meer mannen dan vrouwen. Het aantal aangehouden jongens en meisjes is de afgelopen jaren afgenomen. De meeste 12-17 jarigen worden aangehouden voor openbare orde en gezagsmisdrijven.

Strafbaar feit

Wat een strafbaar feit is, staat beschreven in delictsomschrijvingen in het Wetboek van Strafrecht. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen misdrijven en overtredingen. Bij een overtreding gaat het vaak om een licht vergrijp dat is gepleegd. Hier gaat de kantonrechter of politierechter over. Zittingen duren vaak niet lang. Bij overtredingen zijn de dwangmiddelen beperkt. Er kan geen gevangenisstraf worden opgelegd. Een voorbeeld van een overtreding is openbaar dronkenschap. Bij een misdrijf gaat het vaak om een ernstig strafbaar feit. Een voorbeeld van een misdrijf is moord. De zaak gaat via de strafrechter. Er staat vaak een hele of halve dag gepland voor 1 zaak. Bij een misdrijf kan je behoorlijk wat middelen (bv. een telefoontap) inzetten. De verdachte loopt het risico een gevangenisstraf te krijgen wanneer deze schuldig wordt bevonden.

Verhoor

Wanneer een verdachte minderjarige het politiebureau wordt binnengebracht moeten er een aantal dingen gebeuren. Als eerste moet er worden geregistreerd dat de jongen binnengebracht is zo kan de politie direct zien of de minderjarige weleens eerder delicten heeft gepleegd en zo kan het recidiverisico worden ingeschat. Vervolgens kijkt de (hulp) officier of de aanhouding rechtmatig is. Een hulpofficier is een politieagent met vrij hoge rang. Vervolgens start het eerste verhoor van de verdachte, nadat deze op zijn rechten in gewezen. De verdachte heeft de volgende rechten:

  • Recht om te horen waarvan je wordt verdacht.

  • Zwijgrecht (cautieplicht): alles wat wordt gezegd kan tegen je gebruikt worden.

  • Recht op rechtsbijstand van een advocaat (Salduz-arrest).

  • Hulp van een tolk.

  • Iemand laten weten dat je bent aangehouden: bijvoorbeeld de ouders.

  • Informatie over hoe lang verdachte vastgehouden kan worden.

  • Medische zorg: stel iemand slikt medicijnen, dan heeft deze persoon daar recht op.

Het Salduz-arrest is een arrest waar advocaten vanaf het eerste verhoor bij betrokken moeten worden. Iedere verdachte heeft in Nederland recht op bijstand van een advocaat vanaf het eerste verhoor. 30 minuten voorafgaand aan het verhoor moet de verdachte met de advocaat kunnen praten en tijdens verhoor heeft de verdachte recht op bijstand van advocaat of vertrouwenspersoon.

Advocaat

Een advocaat heeft verschillende taken. Zo verleent een advocaat juridische bijstand. Een verdachte kent vaak niet alle rechtsregels en de rechtspraktijk. Het is fijn wanneer een verdachte bijstand heeft van iemand die hem kan wijzen op zijn rechten. Ook fungeert een advocaat als vertrouwensfiguur. De advocaat heeft geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht. Onder verschoningsrecht verstaat men dat een rechter een advocaat niet kan oproepen om in een strafzaak om tegen een cliënt te getuigen. De verdachte staat tegenover de politie en het OM. Dit is een machtig apparaat. Het OM kan ingrijpende dwangmiddelen inzetten. Een advocaat is ook woordvoerder en geeft bijvoorbeeld interviews op tv. Er is een maatschappelijk belang van goede rechtsbijstand van een advocaat. Heb je dit niet, dan loop je risico dat het OM heel eenzijdig bewijsmateriaal gaat verzamelen. Er kan dan teveel nadruk komen te liggen op belastende informatie over de verdachte.

Politie

Na de verklaring maakt de politie een proces verbaal op van het verhoor (een verslag van het verhoor). Stel dat het over een licht delict gaat, dan heeft de politie een aantal beslismogelijkheden:

  • De politie kan het opsporingsonderzoek stopzetten op het moment dat het idee bestaat dat de verkeerde gehoord is.

  • Ook kan de politie reprimande geven (een waarschuwing) onder bepaalde voorwaarden: als de school bv. al optreedt en straft, als er een mogelijkheid is tot het vergoeden van schade, bij zeer jeugdige leeftijd of bij geringe gevolgen van het delict.

Bij ernstige delicten moet de zaak altijd aan de OvJ worden voorgelegd om te overleggen over het vervolg van het onderzoek.

De Officier van Justitie

De voornaamste taak van de OvJ is strafrechtelijke waarheidsvinding. De OvJ geeft leiding aan opsporingsonderzoek en vervolging. In NL heb je geen partijenproces (dat wil zeggen: OvJ aan de ene kant, advocaat aan andere kant en de rechter in midden). In NL staat de OvJ niet tegenover de advocaat en wil deze niet koste wat het kost een verdachte veroordeeld zien. De verdachte hoeft geen onschuld te bewijzen, de overheid wil bewijzen dat verdachte schuldig is. Dit noemt men onschuldpresumptie. Is er ontlastend bewijs en tegelijk belastend bewijs? Dan moet de OvJ een goede afweging maken: ‘Is dit wel degene die we moeten hebben?’. De OvJ loopt een risico op kokervisie. Duik je diep in een zaak en ben je bezig met het opsporen en vervolgen van een verdachte, dan wil je graag voor de slachtoffers een verdachte hebben, iemand die wordt bestraft.

De Jeugd-Officier van Justitie doet hetzelfde als de OvJ maar dan met minderjarigen. De OvJ kan gedurende het opsporingsonderzoek een besluit nemen over de afdoening (wat ermee moet gebeuren) van het onderzoek. er zijn verschillende opties voor afdoening:

  • Reprimande: een mondelinge waarschuwing geven. Ook worden de ouders ingelicht en eventuele schade moet worden vergoed. Er worden geen inhoudelijke sancties toegepast.

  • Halt-afdoening: de zaak naar bureau HALT verwijzen.

  • Sepot: het onderzoek niet doorzetten, afzien van vervolging.

  • Verwijzing naar zorg (Raad voor de Kinderbescherming)

  • Strafbeschikking: de verdachte niet vervolgen maar de verdachte de schade laten vergoeden en eventueel laten werken (werkstraf).

  • Vervolgen.

HALT-afdoening

Een zaak kan alleen worden doorverwezen naar bureau HALT wanneer een minderjarige het strafbare feit bekend heeft en ouders en verdachte instemmen met verwijzing naar bureau HALT. Instemming door de ouders kan lastig uitpakken. Ze willen dit soms niet. In het ergste geval kan dit ertoe leiden dat de jongere voor de strafrechter moet verschijnen. Een zaak is ‘HALT-waardig’ wanneer het geen ernstig delict betreft, de verdachte jong is, geen recidivist ( dus niet voor de tweede of derde keer een misdrijf pleegt) en geen ernstige psychische problematiek heeft. Bureau HALT kan niet de juiste zorg bieden voor dit laatste soort problemen. Bureau HALT koppelt terug over het verloop van de straf aan de politie. Bij een niet-succesvolle HALT-afdoening kan weer worden teruggekoppeld naar de OvJ.

Sepot

Wanneer een onderzoek niet wordt doorgezet kan dit door een technisch en beleidssepot komen. Bij een technisch sepot is er onvoldoende bewijs. De OvJ kan dan besluiten te stoppen met het opsporingsonderzoek. Een beleidssepot heeft te maken met vele zaken die de OvJ voorgelegd krijgt. Er moet een richtlijn zijn opgesteld: bij welke zaken ondernemen ze actie en bij welke niet meer? Er is wel voldoende bewijs maar men wordt vaak niet vervolgd op grond van beleid. Een voorbeeld van een beleidssepot is met een kleine hoeveelheid wiet (5 gram) op straat lopen. Dit is eigenlijk verboden, maar mensen die dit doen, worden vaak niet vervolgd.

Strafbeschikking

Sinds 1 februari 2008 kan de OvJ een strafbeschikking geven. Dit is een oplegging van straf door de OvJ. DeOvJ kan een geldboete opleggen, werk- of leerstraf, ontzegging rijbevoegdheid, gedragsaanwijzingen (bijvoorbeeld een verbod om ergens te komen). De OvJ kan nooit een gevangenisstraf opleggen. Het geven van een strafbeschikking kan gebeuren bij overtredingen maar ook bij misdrijven waar een gevangenisstraf van max. 6 jaar op staat. De schuld van de verdachte moet wel vaststaan, er komt na een strafbeschikking geen proces meer na namelijk.

Vervolgen, verhoor, inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Wanneer een zaak voor de strafrechter wordt gebracht zal de OvJ de verdachte hiertoe dagvaarden. Een dagvaarding is een document waarin staat waarvan de verdachte wordt verdacht en wanneer hij voor de strafrechter moet verschijnen. Voor het eerste verhoor mag een verdachte maximaal 6 uur worden vastgehouden, maar de tijd tussen 00:00 en 09:00 wordt niet meegerekend. Het kan dus voorkomen dat de verdachte een nacht moet doorbrengen in de cel. Inverzekeringstelling komt na het verhoor. Dit kan voor max. 3 dagen worden opgelegd. Er bestaat een mogelijkheid tot verlenging met drie dagen, maar wettelijk is bepaald dat de verdachte binnen 3 dagen en 15 uur na aanhouding voor een rechter-commissaris voorgeleid moet worden. een verdachte kan hierna in voorlopige hechtenis worden gesteld, waarvan eerst 14 dagen inbewaringstelling. Daarna kan de verdachte 30 dagen gevangen worden gehouden. Dit kan eventueel worden verlengd naar 90 dagen.

Uiterlijk na 104 dagen moet de verdachte voor de strafrechter verschijnen.

De Raad voor de Kinderbescherming verleent vroeghulp: hierbij gaat een raadsonderzoeker naar het politiebureau om met de in verzekering gestelde jongere in gesprek te gaan. Er wordt gekeken hoe het met de jongere gaat en of deze specifieke zorg nodig heeft. Ook wordt er een gesprek gevoerd over het strafbare feit; wat is er precies gebeurd? En ook geeft men voorlichting over het strafrechtelijke traject. Eventueel wordt er gekeken of de jongere medicijnen nodig heeft.

Na vroeghulp gaat de raadsonderzoeker weer terug en worden ouders uitgenodigd door de Raad om te spreken over strafbare feit en hoe het ging met de jongere voor de aanhouding. Na vroeghulp stelt de Raad een rapport op: het 2A rapport. Hierin wordt een advies gegeven rondom voorlopige hechtenis. Ook wordt advies gegeven over begeleiding van de jeugdreclassering (het wordt vaak geadviseerd om dit te doen vanaf moment dat jongere in verzekering is gesteld tot aan de zitting). Bij een verhoor wordt er vaak eerst gevraagd hoe het met de jongere gaat, opbouwend naar strafbare feit toe.

Inbewaringstelling en gevangenhouding

OvJ kan bijvoorbeeld besluiten dat verdachte na 3 dagen nog langer moet vastzitten en verzoekt dit aan rechter-commissaris. De jongere wordt dan voorgeleid aan de rechter-commissaris.

De rechter-commissaris kijkt vervolgens of er voldoende grond is om de verdachte jongere nog langer vast te houden. De rechter-commissaris kan inbewaringstelling (het 14 dagen vasthouden van een verdachte) bevelen als:

  • Het een ernstig delict betreft (waar een gevangenisstraf van 4 jaar of meer op staat)

  • Er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte (is het wel echt de dader?)

  • Er sprake is van specifieke gronden, zoals een risico op vluchten van de verdachte, maatschappelijke onveiligheid (een geschokte rechtsorde), een hoog risico is op een nieuw misdrijf, of hoge risico op belemmering van het onderzoek bij vrijlating (eventueel mogelijke getuigen bellen en vertellen wat ze moeten verklaren).

De rechter-commissaris buigt zich dus over vraag of inbewaringstelling nodig is. Vervolgens, na 14 dagen, komen de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdreclassering weer in beeld. De Raad voor de Kinderbescherming zorgt na inbewaringstelling dat de jeugdreclassering hulp naar de jongere toegaat. De Raad verricht ook 2b-onderzoek. Dit is een meer diepgaand onderzoek. Hierbij wordt een uitgebreid risicoprofiel gemaakt met meer factoren. Het eindigt met een strafadvies.

Na een inbewaringstelling gaat de Jeugdreclassering waar het mogelijk is hulp inzetten. Ook geeft de Jeugdreclassering strafadvies. Een verdachte kan tussendoor schorsing aanvragen. Hij of zij moet dan opnieuw voor de Raadkamer verschijnen.

Inbewaringstelling gaat altijd vooraf aan gevangenhouding. De OvJ kan de gevangenhouding vorderen voor 30 dagen. Dit kan 3 keer met nogmaals 30 dagen verlengd worden. Dit beslist de Raadkamer gevangenhouding. Deze Raadkamer bestaat uit twee strafrechters en een civiele jeugdrechter. Voor het beslissen over verlening van gevangenhouding gelden dezelfde toetsingscriteria als bij inbewaringstelling. Een verdachte kan tussendoor schorsing vragen. Vaak gaat een verdachte niet in bezwaar, omdat deze hiervoor langs de rechter moet.

Opsporingsmiddelen

Als opsporingsmiddelen bij zaken met minderjarigen kunnen getuigen worden verhoord en plekken worden doorzocht of spullen in beslag genomen. Voor de zwaardere middelen is er een bevel van de OvJ nodig. Een voorbeeld van een zwaarder middel is een pseudo-koop, waarbij een agent net doet of hij of zij drugs wil kopen. Voor afluisteren en betreding van een woning of andere plaats is er ook een machtiging van de rechter-commissaris nodig.

Nederlands Forensisch Instituut

Het NFI valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie. De kerntaak van het NFI is het verrichten van forensisch onderzoek. Er zijn wel 40 vakgebieden. Ze handelen meestal in opdracht van de politie of het Openbaar Ministerie.

Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

Het NIFPP is een centrum van expertise op het gebied van forensische psychiatrie en psychologie. Ze bemiddelen opdrachten tot psychologische en psychiatrische onderzoeken naar zelfstandige psychiaters, psychologen of milieu-onderzoekers. Milieuonderzoek wordt enkel gedaan bij heel heftige zaken. Een milieu onderzoeker bevraagt mensen in de omgeving over de verdachte.

Waar kijken psychiaters en psychologen naar in het onderzoek? Ze doen onderzoek naar de persoon van de verdachte. Ze kijken of er een stoornis is en of deze ook daadwerkelijk effect heeft gehad op het delict. Ook kijken ze naar de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de recidivekans. Uiteindelijk kunnen ze een behandeladvies en strafadvies geven.

Terechtzitting

Jeugdstrafrechtzaken worden altijd achter gesloten deuren behandeld. Er wordt geen publiek of pers in de zittingszaal toegelaten om jeugdigen en familie te beschermen. Uitzonderingen worden enkel gemaakt wanneer het belang van openbaarheid zwaarder weegt dan het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, ouder of voogd. De jeugdige en ouders of voogden zijn verplicht te verschijnen. Wanneer ze niet verschijnen de rechter eventueel een bevel tot medebrenging geven, waarbij de politie de verdachte (en ouders) op gaat halen en naar de rechter brengt.

Een terechtzitting begint altijd met opening door de voorzitter (rechter). Deze gaat na of de verdachte de juiste verdachte is. Ook wijst de rechter de verdachte op cautieplicht, het recht om te zwijgen. Ook wordt er vaak nagaan of de verdachte gegeten en gedronken heeft, een zitting kan namelijk lang duren. Na de opening begint de Officier van Justitie met de voordracht / aanklacht. De Officier van Justitie vertelt waar de verdachte van wordt verdacht en waarom de verdachte hiervan wordt verdacht (ingaand op het gepleegde delict en bewijsmiddelen). Hierna komt het onderzoek ter terechtzitting. Hier stellen de rechters vragen aan de verdachte over de feiten, de toedracht van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Na het onderzoek ter terechtzitting komt er een slachtofferverklaring. Hier wordt ingegaan op het persoonlijk ervaren leed of schade door het slachtoffer.

Na ondervragingen houdt de Officier van Justitie zijn requisitoir. Hierin zet hij de feiten op een rij, geeft zijn mening over het bewijs en eist op grond daarvan een bepaalde straf. Wanneer de Officier van Justitie klaar is met zijn requisitoir houdt de advocaat een pleidooi waarin hij opkomt voor de belangen van zijn cliënt. Hier van de Officier van Justitie weer op reageren in een repliek (een antwoord waarmee je ingaat tegen iets wat gezegd). De advocaat kan op zijn beurt weer reageren op de nieuwe stukjes ingebracht door Officier van Justitie (dupliek: wederantwoord). De verdachte heeft altijd het laatste woord maar hoeft hier geen gebruik van te maken. Het onderzoek wordt altijd gesloten door de Rechtbank.

Bij een terechtzitting zijn er drie elementen waar sprake van kan zijn maar niet hoeft te zijn:

  • De mogelijkheid om de Raad van de Kinderbescherming of Jeugdreclassering aan woord te laten.

  • De mogelijkheid om de ouders van de verdachte aan het woord te laten. Echter wil niet elke ouder iets zeggen.

  • Er is ook een mogelijkheid tot het oproepen van getuigendeskundigen (psycholoog/psychiater) als er vragen zijn over psychiatrisch en psychologisch onderzoek.

Rechters geven de jongere vaak ruimte om zijn of haar verhaal te vertellen. Rechters gaan serieus in op het verhaal van de jongere. De rechter heeft moeite met de balans vinden tussen zelf aan het woord zijn en jongere het woord geven

Jongeren krijgen vaak geen uitleg over wat er gebeurt op de zitting, over de verschillende personen in de rechtszaak en hun rol op de zitting. Vaak wordt er vakjargon gebruikt, waardoor veel langs de jongere heengaat. De meeste jongeren weten globaal welke sanctie ze opgelegd hebben gekregen, maar snappen niet altijd wat het inhoudt

De Raadkamer wordt gevormd door een drietal rechters in de rechtbank die beslissen op verzoeken die door de officier van justitie, verdachten of belanghebbenden worden ingediend. De Raadkamer gaat kijken of het ten laste gelegde kan worden bewezen, of het ten laste gelegde een delict oplevert, of de verdachte strafbaar is en welke sancties worden opgelegd. Sancties kunnen vaak alleen opgelegd worden als er sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Wat in de raadkamer wordt besproken, blijft in de raadkamer. De jongste rechter (in dienstjaren) krijgt over het algemeen het eerste woord en de oudste rechter het laatste.

Jeugdstrafrecht

Over het algemeen worden jongeren tot 15 jaar berecht volgens het jeugdstrafrecht. Bij jongeren van 16 en 17 jaar is dit ook zo, maar berechting via volwassenenstrafrecht is bij 16- en 17-jarigen ook mogelijk als daar aanleiding voor is. Jongeren van 18 tot 23 jaar worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht maar kunnen ook volgens het jeugdstrafrecht worden berecht. Hierbij speelt de persoonlijkheid een rol, bijvoorbeeld bij iemand met een geestelijke beperking.

Wat is het grote verschil tussen jeugd- en volwassenenstrafrecht? Het jeugdstrafrecht houdt veel meer rekening met de verdachte (wat is de beste straf?) en hanteert vaak een pedagogische aanpak (ouders worden meer betrokken). Het volwassenenstrafrecht gaat meer om vergelding: je hebt iets gedaan en daar moet een straf op volgen.

Straffen

Er zijn een aantal hoofdstraffen mogelijk. De eerst mogelijke hoofdstraf is jeugddetentie. Voor 12- tot 15-jarigen is dit maximaal 12 maanden, voor 16- tot 23-jarigen is dit maximaal 24 maanden. Het voorarrest wordt altijd afgetrokken van de opgelegde detentie. Een andere mogelijke hoofdstraf is een taakstraf. Dit kan een werkstraf zijn (maximaal 200 uur), een werkstraf in combinatie met een leerstraf, of een leerstraf. De Raad voor de Kinderbescherming ziet toe op de uitvoering van een taakstraf. Een derde mogelijke hoofdstraf is een geldboete. Deze kan oplopen tot maximaal 390 euro.

Bijkomende straffen kunnen een verbeurdverklaring zijn (het niet terugkrijgen van spullen) en de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.

Maatregelen jeugdstrafrecht

Een maatregel die kan worden genomen is een plaatsing in een justitiële inrichting voor jeugdigen (PIJ/Jeugd-TBS). Een jongere moet hiervoor aan een aantal voorwaarden voldoen. Allereerst moet de jongere een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben. Ook moet de jongere een misdrijf hebben gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De veiligheid van anderen, de algemene veiligheid van personen of goederen moet door deze persoon worden bedreigd. Als laatste is plaatsing altijd in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Een PIJ-maatregel duurt minimaal twee jaar, met het laatste jaar voorwaardelijk. In het laatste jaar wordt er nazorg geboden, hier wordt op toegezien door de Jeugdreclassering. Verlening van een PIJ-maatregel is twee keer met twee jaar mogelijk. Een jongere kan dus maximaal 7 jaar lang onder de PIJ-maatregel vallen. Wanneer een minderjarige meerderjarig is geworden en opnieuw een delict pleegt, dan is omzetting naar een TBS-maatregel mogelijk.

Naast de PIJ-maatregel heb je nog de gedragsbeïnvloedende maatregel. Dit is een lichtere vorm dan de PIJ maatregel. Je hoeft hier niet vast te zitten maar hebt wel veel behandeling. Het moet hier ook gaan om een ernstig misdrijf. De gedragsbeïnvloedende maatregel moet in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Het Het is een maatregel die ingevuld kan worden met allerlei behandelingen, verboden en mogelijkheden. Voor het opleggen van een gedragsbeïnvloedende heb je een positief advies van een gedragsdeskundige van de Raad van de Kinderbescherming nodig. De Raad adviseert ook over gedragsinterventies en stelt vaak een plan op met mogelijkheden en interventies. De Jeugdreclassering kijkt naar de haalbaarheid van deze plannen: is er bijvoorbeeld iemand die de jongere kan begeleiden wanneer dit wordt geadviseerd?

Een andere maatregel die kan worden genomen is de vrijheidsbeperkende maatregel. Hieronder vallen onder andere een gebiedsverbod, contactverbod en meldplicht.

Ontneming van wederrechtelijk voordeel houdt in dat wanneer de jongere iemand heeft beroofd, dit geroofde weer wordt teruggegeven aan het slachtoffer.

Uitspraak

Een deel van de straffen kan voorwaardelijk worden opgelegd. Jeugdreclassering heeft hier toezicht op. Voorwaardelijke jeugddetentie houdt bijvoorbeeld in dat je je aan de voorwaarden moet houden. Doe je dit niet, dan moet je vastzitten. Een verbeurdverklaring kan niet voorwaardelijk worden opgelegd. Een PIJ-maatregel kan wel voorwaardelijk worden opgelegd. Wanneer je je niet aan behandeling houdt ga je de instelling in. Dit is niet hetzelfde als gedragsbeïnvloedende maatregel. Je weet bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel namelijk zeker dat als iemand zich hier niet aan houdt, deze langer in instelling moet blijven. Bij een gedragsbeïnvloedende maatregel kom je in een jeugdinstelling waar behandeling veel beperkter is.

De uitspraak vindt meestal plaats na 14 dagen. Daarvoor mag een verdachte naar de rechtbank komen, maar dit hoeft niet. In hoger beroep gaan is mogelijk.

College 7: De praktijk

Sinds 1 januari 2015 is er sprake van transitie van de jeugdzorg. Gemeenten, zorgaanbieders en onderwijs zijn sinds 2015 gezamenlijk verantwoordelijk voor jeugdhulp.

Dit college worden een aantal casussen doorgenomen. De artikelen van de beroepscode zullen worden gelinkt aan de casussen. De artikelen in de beroepscode gaan over:

  • Deskundigheid

  • Zorgvuldigheid

  • Vertrouwelijkheid

  • Collegialiteit

  • Verantwoording

  • Professionele en maatschappelijke verantwoordelijkheid

  • Het aangaan van een professionele relatie en regels tijdens een professionele relatie

  • Interdisciplinaire samenwerking en assistentie

  • Dossier en rapportage

  • Uitvoeringsregeling

De transitie in de jeugdzorg brengt een aantal veranderingen met zich mee. Het zorgt voor een verschil in financiën. Er zijn meerdere geldstromen en gemeenten moeten dit geld zelf verdelen en prioriteiten bepalen. Ook de eigen kracht van de cliënt wordt steeds belangrijker. Hier probeert het gezin samen met zijn sociaal netwerk een plan op te stellen. Praten gaat tegenwoordig met het gezin in plaats van over het gezin. Ook wordt er zo min mogelijk gewisseld tussen professionals. Men probeert de hulp en zorg zo dicht mogelijk bij huis te voorzien, zo dicht mogelijk bij de burger. Ook wordt er minder bureaucratisch te werk gegaan. Er is minder papierwerk, men focust zich op korte, structurele plannen. Ook zijn professionals genoodzaakt samen te werken en verloopt deze samenwerking ook beter.

Casus 1

Casus 1 heeft betrekking op professionele en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Formeel moet je volgens de NVO actief reageren op een signaal als niets doen een bedreiging of schade zou veroorzaken. Het is dus belangrijk om te bepalen of een situatie veilig genoeg is. Zo ja, dan hoef je volgens de NVO niets te doen. Ook moet je kijken of een situatie veilig genoeg is als een derde de fraude ontdekt en hierop handelt. Formeel moet je volgens sommige gemeenten verplicht fraude melden. Dit kan zorgen voor problemen, maar dit verschilt per casus. In elke beroepscode en in elke gemeente staat de veiligheid van het kind voorop. Is het nodig om van een regel of code af te wijken, dan kan dat, als je dat maar weloverwogen doet. Je moet je overwegingen tot afwijken van de code altijd onderbouwen en meenemen.

Casus 2

De tweede casus heeft betrekking op dossier en rapportage en vertrouwelijkheid. Er moeten bij deze casus drie verzoeken tot onderzoek worden gedaan: aan de ouders en zowel de biologische vader en moeder van de kinderen. Dit is niet gedaan, en dit is een juridische fout. Bij zo’n verzoek krijg je zelden akkoord.

Casus 3

De volgende casus gaat over het aangaan van een professionele relatie en regels tijdens een professionele relatie. Er is een verschil tussen de SKJ en NVO in het afsluiten van een behandeling. Bij de NVO moet je een professionele relatie altijd afsluiten met een evaluatie. Bij de SKJ moet je zorgvuldiger afsluiten. Je moet je beslissing verantwoorden en eventueel helpen of doorverwijzen bij een vervolgbehandeling. Je moet je bezighouden met de inhoud van de casus: hoe is dit gegaan? Hoe is het proces verlopen? Was de samenwerking goed? En de motivatie? Daarnaast moet je je verplaatsen in de cliënt: heeft deze zin om jou te zien? Is deze belast? De cliënt moet niet belangrijker zijn dan de casus. Efficiëntie mag ook meewegen (wel als laatste). Je krijgt het later op werk ontzettend druk. Daarom moet je altijd nadenken of je iets niet gewoon kan afronden met een telefoongesprek. Als dat kan, dan mag dit een overweging zijn. Je moet per casus dus afwegen hoe je deze gaat aanpakken en je moet streven je te houden aan de code. Als dit niet lukt, moet je kunnen uitleggen waarom je afwijkt van een regel of afspraak.

Casus 4

De laatste casus gaat over zorgvuldigheid, verantwoording en uitvoeringsregeling.

Onder zorgvuldigheid verstaat met het recht erkennen van iemand om een ander te consulteren. Verantwoording moet je volgens de NVO zowel mondeling als schriftelijk doen. Je moet kunnen uitleggen wat er is ondernomen en waarom. Je moet ook veel overwegen bij een zaak: heeft het kind nog tijd? Heeft het geen tijd meer (crisis)? In een noodgeval zegt de NVO ook dat je moet handelen. De noodzaak en mogelijkheid tot samenwerking met het gezin moet ook medebepalend zijn. Dan krijg je, bij geen medewerking, grote kans op een ongecontroleerde situatie. Het ene artikel kan in strijd zijn met het andere artikel, maar veiligheid staat voorop. Bij noodzakelijk handelen moet je afwachten. Een professional die een second-opinion niet heeft afgewacht moet zich verantwoorden voor de tuchtcommissie. De tuchtcommissie kijkt of er verantwoordelijk noodzakelijk is gehandeld in het proces.

Bij doelbinding gaat het om de vraag: heb je een goede reden dat je de informatie opvraagt die je opvraagt? Stel de cliënt geeft geen toestemming, maar jij vindt het als professional noodzakelijk die informatie op te vragen, dan mag je info toch nog opvragen maar moet je dit wel heel goed toelichten. Een professional moet altijd kijken naar de veiligheid van het kind, om bijvoorbeeld een stap te nemen naar de kinderbescherming.

Je kijkt niet alleen naar regels maar ook naar de cliënt en het traject. Je vraagt je af: waar ligt mijn verantwoordelijkheid t.o.v. dit kind in deze ogenschijnlijk onveilige situatie? Hier moet je een cijfer aan geven en dit in woorden beschrijven. Stel het cijfer is een onvoldoende, dan moet je gaan kijken hoe je dit cijfer naar een voldoende krijgt. Je bent altijd de persoon die hier een rol in heeft. Oplossen hoeft niet per sé, niet altijd, je kan ook onderzoek doen of andere instanties contacteren. Je wil in ieder geval naar de 5,5. Je kan je ook inbeelden wat je als gezinsvoogd zal doen. Welke opdracht zou jij de gezinsvoogd geven? Dan weet je meteen wat je zelf moet doen in het vrijwillig kader.

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Statistics
2861 1 1