WC4A strafrecht

Jurisprudentievragen 

Onderbouwd standpunt en responsieplicht 

Vraag 1 

De Wet van 10 november 2004, Stb. 580 (in werking getreden op  1 januari 2005) heeft de motiveringsvereisten gewijzigd en aangevuld. Om welke categorieën wijzingen en aanvullingen gaat het? Geef twee (op de standpunten van de verdediging en van het OM toegesneden) voorbeelden.

Vraag 2 

Wat is het verschil tussen een “uitdrukkelijk voorgedragen verweer” in de zin van art. 358 lid 3 Sv en een “uitdrukkelijk onderbouwd standpunt” in de zin van artikel 359 lid 2 tweede zin Sv?

Oefenvragen

Zef pleegt, om zijn verslaving te kunnen bekostigen, regelmatig diefstallen. Op een zekere dag wordt hij weer een gesnapt. Ten overstaan van de politie ontkent Zef het plegen van de diefstal. De OvJ gaat echter over tot vervolging.  Ter zitting betoogt de raadsman van Zef: “Ten eerste is de dagvaarding nietig. Volgens de tenlastelegging zijn de feiten begaan aan de Paterswoldseweg te Groningen. Dat is een hele lange straat. De bepaling van de plaats is te weinig specifiek.”  De OvJ eist ter zitting een geldboete van 800 euro en onderbouwt haar strafeis door te verwijzen naar de omstandigheden.

De rechter oordeelt dat het feit is verjaard. Het OM gaat tegen deze uitspraak niet in hoger beroep en de uitspraak wordt onherroepelijk.

Vraag 1a

Welke beslissingen en motiveringen dient het vonnis ten aanzien van het tenlastegelegde feit 2 te bevatten? Noem de relevante wetsartikelen.

Vraag 1b

Welke beslissingen en motiveringen dient het vonnis ten aanzien van het tenlastegelegde feit te bevatten? Noem de relevante wetsartikelen en/of artikelleden. Op 12 dec 2016 staat Doede Boersma terecht voor de rechtbank te Amsterdam. Hem is ten laste gelegd dat art. 287 Sr en 300 Sr. 

Ter terechtzitting stelt Doede:

  1. T.a.v. feit 1: “ Ik wilde Job helemaal niet om zeep helpen; het was een ongelukje”

  2. T.a.v. feit 1 :” Ik moest mijzelf verdedigen. Ik doe daarom een beroep op noodweer/noodweerexces”

  3. T.a.v. feit 2:” Ik heb voor dit feit reeds een strafbeschikking ontvangen en die ook al voldaan”

De OvJ vordert een gevangenisstraf van 5 jaar onvoorwaardelijk voor feit 1 en een taakstraf voor de duur van 120 uren voor feit 2.

De RB verklaart de OvJ niet-ontvankelijk t.a.v. feit 2 (mishandeling). De RB veroordeelt Doede ter zake van feit 1 (doodslag) tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk.

 

Vraag 2 

Welke beslissingen en motiveringen moet het vonnis van de rechtbank bevatten t.a.v. beide feiten? 

Aan het einde van de week, op vrijdagmiddag, hebben schilders nog een klus bij een woning. Bram en Joost bouwen de steiger op. Bram verzuimt een aantal buizen goed vast te maken. Terwijl Joost op de steiger staat, komt Tycho aangelopen met een ladder. De buizen die Bram niet goed heeft vastgezet schieten los, waardoor het bovenste deel van de steiger naar beneden stort. Hij houdt aan zijn val een zware hersenschudding en een gebroken nekwervel over.  De OvJ besluit Bram te vervolgen voor het delict genoemd in art. 308 Sr (zwaar lichamelijk letsel door schuld).

Ter zitting voert de raadsvrouw van Bram aan:

  1. Art. 308 Sr is veel te vaag en daarom in strijd met het legaliteitsbeginsel

  2. Niet mijn cliënt Bram, maar Tycho is de schuldige. Hij sloeg met de ladder tegen de steiger aan waardoor die instortte. Bram treft geen schuld.

  3. Mocht Uw Rechtbank van mening zijn dat mijn cliënt straf verdient, dan wil ik met klem verzoeken hem geen vrijheidsstraf op te leggen. Zijn gezinssituatie is dusdanig, dat hij thuis niet gemist kan worden, ook niet voor korte tijd. 

De rechtbank komt tot een veroordeling en legt Bram een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op.

Vraag 3 

Welke beslissingen en motiveringen moet het vonnis van de rechtbank bevatten met betrekking tot hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd? Geef in uw antwoord aan door welk artikellid of leden deze beslissingen en motiveringen worden  gevorderd.

Roderik van Balen heeft volgens het OM in het nabije verleden achtmaal ruiten van het huis van de familie Biesterveld vernield. Viermaal in 2009 , driemaal in maart 2010 en eenmaal in april 2010. Roderik heeft tegenover de politie bekend dat hij in maart en april 2010 die vernielingen heeft gepleegd. De andere 4 zaaksbeschadigingen (die uit 2009)  ontkent hij tegenover de politie.

De OvJ besluit een van de zaakbeschadigingen uit maart 2010 ten laste te leggen en de andere 7 ad informandum ( vier uit 2009 en drie uit maart 2010 ) te  voegen. Roderik verschijnt ter terechtzitting en houdt vol dat hij in 2009 geen ruiten bij de familie heeft ingegooid. Verder verklaart hij: “Hmmm.. ik heb nog eens nagedacht over die vernielingen in 2010. Aan die vernielingen in maart 2010 ben ik inderdaad schuldig. Maar die vernielingen in april 2010? Ik weet niet meer zo zeker. De OvJ geloofd er niks van en voegt daaraan toe dat het OM in ieder geval de rechtbank de ad informandum  gevoegde feiten in de strafmaat betrekt, Roderik niet meer te zake van die zeven feiten zal vervolgen.

De rechtbank komt tot een veroordeling en legt een  straf op conform de eis van de OvJ.

Vraag 4a 

Kan de rechtbank, als zij tot een veroordeling komt, alle zeven ad informandum gevoegde feiten afdoen?

Vraag 4b 

Welke beslissingen t.a.v. de ten laste gelegde feiten en de ad info gevoegde feiten dient de rechtbank gemotiveerd op te nemen in haar vonnis en op grond van welke wetsartikelen

Antwoordinidicatie 

jurisprudentievragen 

vraag 1 

Het gaat om de volgende wijzigingen:

Wanneer de OvJ een uitdrukkelijk onderbouwde standpunten geeft en de rechter wijkt hier van af, dan moet de rechter deze beslissing nader motiveren. (Bv. Wanneer de OvJ een andere straf eist dan de rechter geeft).

Of wanneer de OvJ ter zake van de onderwerpen een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen, en de rechter wijkt daarvan van, moet hij dit motiveren en in de vonnis vermelden.

Vraag 2 

  • Uitdrukkelijk voorgedragen verweer is het voldoende dat je het verweer alleen maar noemt; art. 358 lid 3 Sv;
  1. door/namens verdachte;
  2. uitdrukkelijk voorgedragen;
  3. verworpen door rechter.

Geldt alleen voor de verdachte, bij de 4 formele vragen en 2e en 3e materiële vereisten

  • Uitdrukkelijk onderbouwd standpunten (359 lid 2, 2e zin), 3 vereisten
  1. Duidelijk door argumenten geschraagd en voorzien van ondubbelzinnige conclusie;
  2. Ten overstaan van de feitenrechter;
  3. Moet zijn verworpen;

Geldt voor de verdachte én OvJ, bij de 4 formele vragen én 4 materiële vragen

oefenvragen 

Vraag 1a

Het vonnis bevat als eerst de tenlastelegging en vordering van de OvJ; art. 359 lid 1 (dit zijn bouwstenen voor de motiveringen en kunnen daarom als onderdeel daarvan worden gezien)

De Officier van justitie wordt niet-ontvankelijk verklaard in het vonnis;  Dit is de derde formele vraag (art. 348 jo. 349 lid 1 Sv)

Het verweer van de advocaat

heeft betrekking op de vraag of de dagvaarding geldig is; dit is de eerste formele vraag. Nu is de vraag of er hier sprake van een uitdrukkelijk voorgedragen verweer:

  1. Door/namens verdachte; namens verdachte, namelijk door de advocaat
  2. Uitdrukkelijk voorgedragen; Ja (niet zeer hoge eisen aan verbonden / “lichte stelplicht”)
  3. Verworpen door rechter; Ja want de rechter komt tot aan de derde formele vraag.

Dus sprake van een uitdrukkelijk voorgedragen verweer.  Dus rechter heeft een responsieplicht met betrekking tot het verweer van de advocaat, dient te motiveren in het vonnis op grond van art. 358 lid 3 jo. 359 lid 2 1e zin.

Vraag 1b

Het vonnis bevat als eerst de tenlastelegging en vordering van de OvJ; art. 359 lid 1 (dit zijn bouwstenen voor de motiveringen en kunnen daarom als onderdeel daarvan worden gezien)

De rechter komt hier tot een veroordeling; dit is de laatste vraag van artikel 350 Sv;  Op grond van artikel 358 lid 2 dient de rechter in het vonnis in dit geval de beslissing van de rechtbank over de punten van artikel 350 te vermelden; aangezien het hier tot het 4e punt komt; dienen alle materiële vragen te worden genoemd.

Art. 358 lid 4 Sv; daarbij vermeldt het vonnis verder in geval van oplegging van staf of maatregel de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond;

Art. 359 lid 6 Sv; bij oplegging van een straf die vrijheidsbeneming medebrengt geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort hebben geleid + zoveel mogelijk omstandigheden aangeven waarop is gelet

Motiveringen;

Verweer verdachte;

  1. Wilde Job niet om Zeep helpen; was een ongeluk;

Opzet is een bestanddeel, hier is echter geen sprake van. Het feit kan dus niet bewezen worden. Op grond van art. 359 lid 2 2e zin UOS een verweer is niet aan voldaan, want geen onvoorwaardelijke conclusie.

  1. Beroep op noodweer/noodweerexces;

Art. 287 Sr;  schuld en wederrechtelijkheid geen bestanddelen, maar elementen; komt aan de orde bij vraag 3 v.d. formele vragen (strafbaarheid dader); dus aan de hand van art. 358 lid 3 Sv jo. art. 359 lid 2 eerste zin Sv; dient in het vonnis de beslissing hierop met redenen te worden omkleed. Moet wel gaan om een uitdrukkelijk voorgedragen verweer;

  • door/namens verdachte; ja
  • uitdrukkelijk voorgedragen; ja
  • verworpen door rechter; ja, want rechter komt tot veroordeling.
  1. niet-ontvankelijk OM;

Hierin gaat de RB mee; de RB verklaart de OvJ niet-ontvankelijk t.a.v. feit 2;  dus geen sprake van een beslissing in strijd met het verweer; hoeft niet te worden opgenomen in het vonnis.

Verweer OvJ;

Kan nooit gaan om artikel 358 lid 3; heeft namelijk slechts betrekking op de verdachte. Moet gaan om artikel 359 lid 2 Sv;

Dus een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (UOS); is hier sprake van?

  • duidelijk door argumenten geschraagd en voorzien van ondubbelzinnige conclusie; … twijfel
  • ten overstaan van de feitenrechter;  ja
  • verworpen; ja, slechts met betrekking tot de gevangenisstraf. Wordt een gevangenisstraf van onvoorwaardelijk 4 jaar waarvan 1 voorwaardelijk ipv  5 jaar onvoorwaardelijk.

Het vonnis dient o.g.v. 359 lid 2 Sv hierover in het bijzonder de redenen die daartoe hebben geleid te omvatten.

Vraag 2  

Het vonnis bevat als eerst de tenlastelegging en vordering van de OvJ; art. 359 lid 1 (dit zijn bouwstenen voor de motiveringen en kunnen daarom als onderdeel daarvan worden gezien)

De rechter komt hier tot een veroordeling; dit is de laatste vraag van artikel 350 Sv;  Op grond van artikel 358 lid 2 dient de rechter in het vonnis in dit geval de beslissing van de rechtbank over de punten van artikel 350 te vermelden; aangezien het hier tot het 4e punt komt; dienen alle materiële vragen te worden genoemd.

Art. 358 lid 4 Sv; daarbij vermeldt het vonnis verder in geval van oplegging van staf of maatregel de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond;

Art. 359 lid 6 Sv; bij oplegging van een straf die vrijheidsbeneming medebrengt geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort hebben geleid + zoveel mogelijk omstandigheden aangeven waarop is gelet

Verweer OvJ;

Kan nooit gaan om artikel 358 lid 3; heeft namelijk slechts betrekking op de verdachte. Moet gaan om artikel 359 lid 2 Sv;

Dus een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (UOS); is hier sprake van?

  • duidelijk door argumenten geschraagd en voorzien van ondubbelzinnige conclusie; … twijfel
  • ten overstaan van de feitenrechter;  ja
  • verworpen; ja, slechts met betrekking tot de gevangenisstraf. Wordt een gevangenisstraf van onvoorwaardelijk 4 jaar waarvan 1 voorwaardelijk ipv  5 jaar onvoorwaardelijk.

Het vonnis dient o.g.v. 359 lid 2 Sv hierover in het bijzonder de redenen die daartoe hebben geleid te omvatten.

Vraag 3 

  1.  

Het betreft hier een kwalificatieverweer, namelijk dat art. 308 Sr te vaag is met als reden dat het hierdoor in strijd is met het legaliteitsbeginsel.

Op grond van artikel 358 lid 3 Sv dient deze beslissing te worden opgenomen in het vonnis en dient dit op grond van artikel 359 lid 2 tweede zin te worden gemotiveerd. Het moet dan wel gaan om een uitdrukkelijk voorgedragen verweer:

  • door/namens verdachte; ja
  • uitdrukkelijk voorgedragen; ja
  • verworpen door rechter; ja, want rechter komt tot veroordeling.
  1.  

Art. 308 lid 1; schuld is een bestanddeel en staat dus in de tenlastelegging. Dit verweer betreft dan ook een bewijsverweer; het feit kan niet bewezen worden.

Dit valt niet onder artikel 358 lid 2; maar onder artikel 359 lid 2 Sv; dient het wel te gaan om een UOS: dan in het bijzonder de redenen opgenomen in het vonnis die daartoe hebben geleid.

  • duidelijk door argumenten geschraagd en voorzien van ondubbelzinnige conclusie; ja …
  • ten overstaan van de rechter; ja
  • verworpen door de rechter; ja

Tevens geldt hier een extra motiveringsplicht; namelijk artikel 359 lid 5; het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op die de straf hebben bepaald;

 

III. 

Gaat hier om een sanctievraag; art. 359 lid 2 tweede zin Sv; de rechter wanneer de beslissing afwijkt van door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten in het bijzonder de redenen in het vonnis die daartoe hebben geleid;

Moet dus wel gaan om een UOS:

  • duidelijk door argumenten geschraagd en voorzien van ondubbelzinnige conclusie; ja
  • ten overstaan van de rechter; ja
  • verworpen door de rechter; ja

Vraag 4a 

AD informandum-arrest;

De verdachte is ter zitting verschenen; 2 voorwaarden

  1. Tijdens onderzoek ter terechtzitting verdachte het ad info feit bekend; Roderik bekend tijdens de terechtzitting slechts de vernielingen in maart 2010; dit zijn 3 vernielingen;
  2. Geen vervolging voor dat feit wordt ingesteld; de OvJ stelt dat het feit in deze procedure zal worden afgedaan en dat verdachte niet wederom voor het feit verder zal worden vervolgd;

Slechts de 3 ad informandum gevoegde feiten van maart 2010 kan de rechtbank afdoen. Aangezien hij de rest ter terechtzitting niet bekend of zelfs ontkent!

Vraag 4b 

Het vonnis bevat als eerst de tenlastelegging en vordering van de OvJ; art. 359 lid 1 (dit zijn bouwstenen voor de motiveringen en kunnen daarom als onderdeel daarvan worden gezien)

De rechter komt hier tot een veroordeling; dit is de laatste vraag van artikel 350 Sv;  Op grond van artikel 358 lid 2 dient de rechter in het vonnis in dit geval de beslissing van de rechtbank over de punten van artikel 350 te vermelden; aangezien het hier tot het 4e punt komt; dienen alle materiële vragen te worden genoemd.

Art. 358 lid 4 Sv; daarbij vermeldt het vonnis verder in geval van oplegging van staf of maatregel de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond;

Art. 358 lid 5; het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op die de straf hebben bepaald.

 

Follow the author: lisacelineh
More contributions of WorldSupporter author: lisacelineh:
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check the related topics:
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
4479