Boeksamenvatting bij Nuts and Bolts for the Social Sciences van Elster


Hoofdstuk A Mechanismen

In “Nuts and Bolts” worden verschillende sociale aspecten uitgelegd aan de hand van mechanismen. Bij een mechanisme is er meestal sprake van een oorzaak-gevolg relatie. Het mechanisme zorgt daarbij voor een verandering. Eigenlijk zijn mechanismes een soort verklarende apparaten.

Cognitieve dissonantie is een voorbeeld van een Mechanisme. Dit betekent dat iemand zijn verlangens veranderd doordat blijkt dat hij niet kan krijgen wat hij wil. Bijvoorbeeld: Iemand wil een bepaalde baan, maar het blijkt dat hij die baan niet kan krijgen. De werkelijkheid staat daardoor tegenover het verlangen. Hierdoor gaat de persoon de betreffende baan zelfs haten, hij gaat zich aanpassen (reductie), er is dus sprake van verandering in de verlangens van de persoon dus is er sprake van een mechanisme.

In de sociale wetenschappen worden mechanismen vaak gebruikt om de werking van gebeurtenissen en feiten te verklaren. Een feit is een tijdelijk beeld van een serie van gebeurtenissen, daardoor wordt een feit in de sociale wetenschappen als belangrijker gezien. De elementaire gebeurtenissen zijn menselijke acties inclusief de mentale handelingen. Om terug te komen op het voorbeeld van de baan, Het begint bij een bepaalde gebeurtenis, zoals de invoering van een wet waardoor de persoon weet dat hij de betreffende baan niet zal kunnen krijgen. Vervolgens leidt het oorzakelijke mechanisme, cognitieve dissonantie, ertoe, dat hij stopt met het verlangen naar de baan.

Er zijn veel verschillende typen verklaringen. Verklaringen die worden gebruikt om een gebeurtenis uit te leggen door middel van het oorzakelijke mechanisme, moeten dus goed worden onderscheiden van andere verklaringen. De vergelijkingen van het oorzakelijk verband met andere mechanisme wordt hieronder verder uitgewerkt.

 

Oorzakelijk verband & Verhaalvertelling

Zoals inmiddels is gebleken is voornamelijk het aanpassingsproces belangrijk, wanneer iets wordt uitgelegd met behulp van een mechanisme. Dit in tegenstelling tot een uitleg door middel van een verhaal, waarbij niet duidelijk wordt gemaakt waarom iets verandert. we maken onderscheid tussen een oorzakelijk verband en een uitleg door verhaal-vertelling. Een goede uitleg geeft een rede voor wat er is gebeurd, zoals het is gebeurd, terwijl het vertellen van een verhaal een rede geeft voor wat er is gebeurd, zoals het gebeurd zou kunnen zijn, en misschien is gebeurd of gebeurd zou moeten zijn. Ten slotte is een echte uitleg ook niet hetzelfde als iets wat kan zijn gebeurd. De vraag is nu waarom iemand een hypothese zou geven over een gebeurtenis. Het vertellen van een verhaal kan nieuwe verklaringen naar voren brengen, iemand kan daardoor beweren dat zelfopoffering en hulp aan anderen bewijs geeft dat niet alle acties in het eigen belang zijn, en dat emotioneel gedrag bewijst dat niet al het gedrag rationeel is. Je kan hieruit concluderen dat er drie soorten gedrag zijn: rationeel en egoïstisch / rationeel en niet egoïstisch / niet rationeel. Deze conclusie kan echter weer in twijfel worden gebracht door je af te vragen of het niet uit eigen belang is om anderen te helpen of rationeel om je te laten beïnvloeden door emoties. Zoals iemand die boos wordt om zijn zin te krijgen. Uitleg met behulp van verhaal-vertelling kan aan de andere kant ook schadelijk zijn als het niet wordt gebruikt voor het goede. In de sociale wetenschappen gaat men ervan uit dat alles een functie heeft, ook gedrag dat schadelijk lijkt te zijn. Wat een slechte invloed op een individu heeft, kan goed zijn voor de samenleving.

 

Oorzakelijk verband & oorzakelijke verklaring

Een oorzakelijk verband is niet hetzelfde als een echte oorzakelijke verklaring, hier moet dus ten eerste een duidelijk onderscheid tussen worden gemaakt. Bij een oorzakelijk verband is het namelijk niet genoeg om alleen naar de oorzaak te verwijzen, het oorzakelijke mechanisme moet ook worden ingevoerd of voorgesteld. Wanneer een verhaal met een oorzaak en een gevolg wordt verteld, moet duidelijk worden gemaakt wat precies het mechanisme van oorzaak en gevolg was, vaak is de oorzaak niet helemaal duidelijk en daardoor misleidend.

 

Oorzakelijk verband & Correlaties

Ook moet er een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen een oorzakelijk verband en beweringen over correlatie. In het geval van correlatie kan er namelijk sprake zijn van allerlei soorten verbanden, terwijl er bij een causale uitleg altijd een oorzaak en gevolg is. Bijvoorbeeld wanneer B altijd gebeurt als A gebeurt, hoeft dat niet te betekent dat A de oorzaak is van B, het kan namelijk ook zo zijn dat ze beiden gebeuren als C gebeurt. Er is dan dus wel correlatie tussen A en B, maar geen oorzakelijk verband. Een ander voorbeeld is dat ook de omgeving effect kan hebben op een gebeurtenis. Uit een onderzoek bleek dat in een bepaalde staat de mensen die uit liefde waren getrouwd een ongelukkig huwelijk kregen. Echter was er geen sprake van een oorzakelijk verband: trouwen uit liefde leidt tot een ongelukkig huwelijk, maar van een correlatie: Doordat ze in een staat trouwden waar het een uitzondering was om uit liefde te trouwen omdat iedereen werd uitgehuwelijkt, pasten ze niet goed in de omgeving dus kregen ze een ongelukkig huwelijk. In dit geval is de derde factor niet een gebeurtenis, maar een karaktertrek: koppigheid. Trouwen uit liefde veroorzaakt dus wel een ongelukkig huwelijk, maar alleen wanneer het de uitzondering is.

 

Oorzakelijk verband & beweringen over noodzaak

Ten vierde moet er onderscheid worden gemaakt tussen een oorzakelijk verband en beweringen over de noodzaak. Door een gebeurtenis uit te leggen geef je een reden waarom iets is gebeurd, zoals het is gebeurd. De gebeurtenis kan dan dus niet op een andere manier hebben plaatsgevonden. Als je bijvoorbeeld alleen vertelt dat iemand ongeneselijk ziek was en is overleden, dan gaat men ervan uit dat de ziekte de oorzaak was van het overlijden, maar dat is niet zeker. Wanneer je het overlijden uitlegt met behulp van een causaal verband zal echter wel duidelijk zijn wat de echte oorzaak is van het overlijden.

 

 

Oorzakelijk verband & voorspellingen

Als laatste moet er onderscheid worden gemaakt tussen een oorzakelijk verband en voorspellingen. Soms kan je iets uitleggen zonder te kunnen voorspellen en soms is dat andersom. In de sociale wetenschappen is het meestal niet mogelijk om iets zowel uit te leggen, als te voorspellen. Een voorbeeld waarbij men vaak wel kan verklaren, maar niet kan voorspellen is in het geval van cognitieve dissonantie, waarbij je niet kan voorspellen hoe iemand zich gaat aanpassen, maar het is wel uit te leggen dat de verandering ontstaat door cognitieve dissonantie. Stel, er wordt bijvoorbeeld een stemming gehouden, sommige mensen zullen denken: Als iedereen stemt zal ik ook mee stemmen, terwijl anderen denken: Als er weinig mensen stemmen heeft mijn stem meer waarde dus alleen dan zal ik stemmen. Het is dus aan de ene kant wel uit te leggen hoe mensen op elkaar reageren, maar dit is niet per persoon te voorspellen. Mechanismen maken geen aanspraak op algemeenheid. Aan de andere kant kunnen we ook de macht hebben om te voorspellen, zonder dat we het kunnen uitleggen. Men kan bijvoorbeeld voorspellen dat er minder van een product verkocht zal worden als de prijs stijgt, maar er hoeft geen hypothese te worden gesteld over het gedrag van de consumenten. De individuele actie kan bijvoorbeeld rationeel, traditioneel of random zijn, maar je kan altijd voorspellen dat ze minder zullen kopen opdat ze minder kunnen betalen. Bij een voorspelling zijn er verschillende mechanismen die tot dezelfde uitkomst leiden, waarbij het dus niet uitmaakt welk mechanisme er wordt gebruikt, terwijl voor verklarende doeleinden het mechanisme hetgene is waar het om gaat. Een verklarend verband zorgt ervoor dat men iets begrijpt en een voorspelling biedt hooguit controle. Ook maakt het bij een voorspelling niet uit of het gaat om een oorzakelijk verband, een correlatie of een noodzaak. Om terug te komen op een eerder voorbeeld: In dit geval kan je voorspellen dat iemand die een ongeneselijke ziekte heeft zal komen te overlijden, het maakt niet uit wat de echte oorzaak was.

 

 

Hoofdstuk B mogelijkheden en verlangens

Volgens het beeld van het methodologische individualisme is het individuele menselijke gedrag van essentieel belang in het sociale leven, sociale instellingen en veranderingen worden namelijk uitgelegd aan de hand van de actie en interactie van individuen en ieder individu handelt vanuit het eigen belang. Elster wil echter benadrukken dat individuele acties zelf uitleg nodig hebben. Verschijnselen zoals inflatie kunnen niet vanuit het individu komen, maar vanuit de samenleving. Een individu kan verschillende acties ondernemen. De actie is ten eerste afhankelijk van beperkingen, die de mogelijkheden vormen. Ten tweede wordt er binnen de mogelijkheden een keuze gemaakt voor een keuze-gerelateerd mechanisme zoals rationele keuze of een mechanisme op basis van sociale normen. In dit perspectief worden acties uitgelegd aan de hand van mogelijkheden en verlangens. In sommige gevallen zijn de beperkingen zo groot dat er nog maar één actie mogelijk is, dan is er dus geen sprake van een tweede filter, dus keuze of normen hebben geen invloed. In andere gevallen heeft de aard van de keuze geen invloed op de uitkomst. Sommige economen zeggen dat iedereen dezelfde verlangens heeft, maar dat alleen de modelijkheden verschillen. Verdedigers van de rationele keuze theorie zullen echter beargumenteren dat de keuze niet veel uitmaakt omdat elke verandering in gedrag wordt uitgelegd aan de hand van veranderingen in mogelijkheden.

Mogelijkheden worden als meer fundamenteel gezien dan verlangens want mogelijkheden zijn makkelijker waar te nemen. Ook hebben mogelijkheden en verlangens te maken met het beïnvloeden van gedrag, waarbij het makkelijker is om iemands omstandigheden en mogelijkheden te beïnvloeden dan iemands gedachten. Tot nu toe gingen we ervan uit dat mogelijkheden en verlangens onafhankelijk van elkaar zijn gegeven en onafhankelijk van elkaar kunnen veranderen, maar er zijn ook gevallen waarbij mogelijkheden en verlangens worden bepaald door een derde factor of waarbij ze elkaar beïnvloeden.

Deze verschillende gevallen leg ik uit aan de hand van het voorbeeld van economie studeren.

  1. Mogelijkheden en verlangens worden bepaald door een derde factor:
    De derde factor (oorzaak) is in dit geval de interesse in economie. Doordat je geïnteresseerd bent in economie krijg je het verlangen om economie te gaan studeren en mede door de interesse in economie heb je je VWO diploma kunnen halen en dus heb je de mogelijkheid om economie te studeren. De actie die hier uit volgt is dat je naar de universiteit gaat.

  2. Mogelijkheden leiden tot verlangens:
    De mogelijkheid die je hebt is VWO doen, je hebt de kans om je diploma te halen. Doordat je die mogelijkheid hebt wil je dit ook optimaal benutten en krijg je de wil om te studeren. Dit leidt tot de actie dat je naar de universiteit gaat.

  3. Verlangens leiden tot mogelijkheden:
    Je wil heel graag studeren later en door die wil ga je een kans creëren om te kunnen studeren: je besluit je best te doen op school en VWO te volgen, hierdoor maak je de mogelijkheid om te studeren en dit leidt wederom tot de actie dat je naar de universiteit gaat.

Men zal er altijd voor proberen te zorgen dat ze een zo hoog mogelijk “winst” kunnen behalen, maar hierbij zullen ze rekening houden met wat de concurrent zal doen volgens strategische interactie. Bij deze vorm van spel theorie vindt er geen communicatie plaats. Doordat men afhankelijk is van de keuzes van anderen durft men niet teveel risico te nemen, waardoor beide partijen vaak slechter af zijn dan wanneer ze elkaar zouden vertrouwen.

Mogelijkheden zijn objectief, extern van een persoon terwijl verlangens subjectief en intern zijn. Wat de actie uiteindelijk verklaart zijn de verlangens van een persoon in combinatie met zijn overtuigingen over de mogelijkheden. De overtuigingen kunnen fout zijn waardoor de verlangens niet optimaal kunnen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk C Rationele keuze

Volgens de theorie van de rationele keuze zullen mensen altijd keuzes maken waarvan zij denken dat het de beste totale uitkomst geeft. De rationele keuze is een instrument, dat wordt geleid door de uitkomst van acties. Acties worden ondernomen voor een later totaal eind, zoals een producent die uiteindelijk winst wil maximaliseren en daarvoor keuzes en acties ondergaat zoals hoeveel en welke producten hij gaat maken. In andere gevallen is het onderscheid tussen en een actie en het eindresultaat onbeduidend, bijvoorbeeld bij de keuze tussen een appel en een peer. Deze keuze valt dus niet onder de categorie “middelen tot een eind” maar dat hoeft niet te zeggen dat de keuze niet rationeel is. Er is echter een manier waarop deze keuze gelijk kunnen worden gesteld aan instrumenteel handelen. We kunnen namelijk zien hoe een individu zijn opties rangschikt door zijn gedrag te observeren. Zo kan je een lijst opstellen met vergelijkingen (zoals hij kiest liever drie appels dan twee peren), dit wordt de ordening van voorkeuren genoemd. Wiskundig gezien kan dit worden omgezet naar een functie van nut, waarbij de opties die meer voorkeur hebben een hoger nummer hebben. De persoon handelt dan om het nut te maximaliseren. Kortom, men doet waar men de meeste voorkeur voor heeft. Men kan niet gedwongen iets willen of vergeten, of bijvoorbeeld jezelf verassen, waardoor de acties soms een andere uitkomst hebben dan gehoopt. De rationele keuze is betrokken met het vinden van de beste middelen voor het gegeven einde, het is een manier van optimaal aanpassen aan de omstandigheden.

 

Beperkingen rationele keuze.

De rationele keuze is geen onfeilbaar mechanisme omdat iemand alleen kan kiezen wat hij gelooft dat het beste middel is, maar hij kan het nooit zeker weten. Vaak verschillen beslissingen per situatie. Een dokter moet bijvoorbeeld de patiënt onderzoeken voordat hij gaat opereren maar het onderzoek mag niet te uitputtend zijn. De besluiten zijn vaak beter hoe meer bewijs er is en hoe langer we bewust zijn als voor de rest alles gelijk blijft. Maar de rest blijft niet altijd gelijk, zo kunnen bijvoorbeeld de kosten voor het onderzoek te hoog zijn. Een ander voorbeeld is de zorg voor een kind na een scheiding. Doordat men het beste voor het kind wil zal er een proces worden aangegaan om bij de beste ouder uit te komen, echter brengt het hele proces zoveel schade aan dat het kind beter af zou zijn geweest bij de “slechtere” ouder. Hierbij hebben we dus ook te maken met de kosten voor het besluit. In principe zijn alle feitelijke overtuigingen een kwestie van waarschijnlijkheden. Waarschijnlijkheden moeten in veel keuzes serieus worden genomen, bijvoorbeeld wanneer een boer de keuze maakt welke gewassen hij gaat verbouwen, hij kijkt daarbij naar de verwachtingen van het weer. Gewas A kan op lange termijn meer opbrengen maar in slechte jaren is hij beter af met gewas B, als hij slecht weer verwacht zal hij ervoor kiezen om gewas B te verbouwen. Hij kiest voor het gewas met de hoogste utiliteit. De theorie van beslissingen maken onder risico, vertelt mensen om de verwachte utiliteit te maximaliseren. Wanneer het gaat om keuze situaties die zich steeds herhalen wordt er naar de gemiddelde utiliteit gekeken. Het nut van elke mogelijke uitkomst van een actie wordt gewogen op basis van de geschatte waarschijnlijkheid van die uitkomst.

 

Spel theorie

Wanneer iemand rationeel handelt doet hij het beste wat hij kan voor zichzelf, het individualisme zorgt daardoor voor optimalisatie. Echter, wanneer twee of meer rationele individuen communiceren doen ze meer kwaad voor zichzelf dan dat ze hadden kunnen doen, dit is de meest praktische verwezenlijking van de spel theorie. De game theorie is eigenlijk meer een kader om menselijke interactie te kunnen begrijpen. Het wordt een empirische theorie wanneer we principes van gedrag overwegen. Bij de spel theorie zijn er twee of meer spelers die twee of meer strategieën kunnen kiezen. Elke combinatie van keuzes hebben een bepaalde beloning. De beloning die ieder individu ontvangt hangt af van de keuzes van alle spelers. De keuzes worden onafhankelijk van elkaar gemaakt, de spelers mogen dus niet onderhandelen of overleggen. De keuzes worden dus gemaakt door anticipatie op wat de andere spelers zullen gaan doen. Rationele spelers zullen niet samenwerken, wetend dat de ander dat ook niet doet, maar daardoor is de uitkomst lager dan wanneer ze allebei wel samenwerken.

Samengevat is een actie rationeel als de actie het resultaat is van drie optimale beslissingen. Ten eerste moet het, het beste middel zijn om de verlangens van de persoon te verwezenlijken, de overtuigingen zelf moeten optimaal zijn met de beschikbare bewijzen en als laatste moet de persoon een optimaal aantal bewijzen verzamelen. Het optimale aantal bewijzen hangt af van zijn verlangens en van zijn overtuigingen over de kosten en opbrengsten van het verkrijgen van meer informatie. (denk aan het voorbeeld van het onderzoek van een dokter.)

 

Hoofdstuk D Wanneer faalt de rationaliteit?

Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien is de rationele keuze theorie gericht op het uitleggen van menselijk gedrag. Om het menselijk gedrag te kunnen uitleggen, moeten er altijd twee stappen worden ondernomen: de eerste stap is bepalen wat een rationeel persoon zou doen in de bepaalde situatie en vervolgens wordt er vastgesteld of de persoon dit ook daadwerkelijk heeft gedaan. Als deze twee stappen kloppen, dan klopt ook de rationele keuze theorie. Maar soms kan de voorspelling van wat een rationeel persoon zou doen verkeerd zijn of iemand kan zich irrationeel gedragen.

Een rationele beslissing is volgens Elster het resultaat van drie optimale besluiten. Ten eerste moet er worden besloten wat het beste middel is dat gebruikt kan worden om het verlangen te realiseren, waarbij de overtuigingen van de persoon bekend zijn. Ten tweede moeten de overtuigingen op zichzelf optimaal zijn en als laatste moet de persoon een optimale hoeveelheid bewijzen verzamelen.

Bij een rationele keuze is het verlangen het enige onafhankelijk element. Deze verlangens bepalen echter niet meteen de overtuigingen. De rol van verlangens in de rationele keuze is twijfelachtig. Aan de ene kant kan het verstand niet een bepaalde wil aan de verlangens opleggen. Men zal toegeven dat rede nuttig zal zijn om logische onsamenhangende verlangens uit te bannen, maar aan de andere kant zijn de verlangens niet onderworpen aan rationele beoordeling. Iemand kan bijvoorbeeld een verlangen niet goed vinden, bijvoorbeeld omdat het immoreel is, maar dat hoeft niet te betekenen dat het niet rationeel is.

 

Onbepaaldheid:

De rationele keuze kan mislukken door twee vormen van onbepaaldheid. Ten eerste kunnen er verschillende acties zijn, die optimaal en gelijk zijn. Het komt regelmatig voor dat iemand onverschillig is over de keuze tussen twee opties, maar het komt niet vaak voor dat beide opties bovenaan de lijst van mogelijkheden staan. Er zijn geen situaties waarbij verschillende opties structureel voorkomen. Ten tweede kan er geen enkele actie zijn die op z’n minst zo goed is als de rest. Er is geen optimale actie als mensen niet in staat zijn om de opties te vergelijken en te rangschikken, in dit geval kan men niet zeggen welke optie ze liever hebben maar men kan ook niet zeggen dat ze allemaal gelijk zijn. Dit wordt onmeetbaarheid genoemd. Dit kan het geval zijn wanneer er te weinig informatie is, waardoor men geen rationele keuze kan maken, bijvoorbeeld de keuze voor een bepaald soort onderwijs. Uiteindelijk zal je kiezen tussen één van de twee scholen (misschien de één vanwege de bereikbaarheid of de ander omdat je dan makkelijk in het weekend naar huis kan) dit is geen rationele keuze, maar meer een soort “kop of munt.” Wanneer er onvoldoende informatie, bijvoorbeeld omdat iets in de toekomst plaatsvindt, kan onbepaaldheid leiden tot onmeetbaarheid.

 

Investeringen

Overtuigingen zijn onbepaald als er te weinig bewijs is om een oordeel te vestigen. Dit kan door twee manieren komen: door onzekerheid (in de toekomst) of door strategische interactie. Wanneer het om investeringen gaat verschillen Keynes en Elster van mening. Keynes zegt dat je bij een investering niet weet wat er zal gaan gebeuren en dat je daarom uit moet gaat van je instinkt. Hij gaat hierbij uit van de theorie van dierlijke instinken. Elster vindt daarentegen dat het moeilijk te bepalen is of iemand wel of niet een investering moet doen. Doordat de technologieën steeds veranderen zijn resultaten die in het verleden zijn behaald vaak geen garantie voor de toekomst, maar ook doordat het vaak onzeker is wat concurrenten zullen doen is het voor bedrijven moeilijk om goede keuzes te maken, bijvoorbeeld over of ze wel of niet moeten investeren. Het bedrijf dat het eerst en het best investeert krijgt alle opbrengsten. Door rationeel te denken zal het bedrijf niet investeren omdat de kans groot is dat de concurrent dat ook doet, maar als alle bedrijven rationeel denken kan degene die wel investeert juist veel verdienen, vervolgens kunnen de andere bedrijven op dezelfde manier redeneren en zo kom je in een cirkelredenatie terecht. Er is hier geen basis voor rationele overtuigingsvorming en ook geen basis bedrijf. Volgens andere theorieën is er altijd een beetje informatie waardoor er wel beslissingen kunnen worden gemaakt, maar Elster vindt dat deze informatie vaak onbruikbaar is.

 

Wanneer er geen duidelijk optimum is, gaat men uit van het principe van “offeren”. Men kiest iets wat goed genoeg is. Dit hangt af van de kosten en opbrengsten die het verkrijgen van informatie met zich meebrengen. Wanneer je bijvoorbeeld op zoek gaat naar een plek waar je het beste tomaten kan kweken, dan weet je dat je tot zonsondergang de tijd hebt, in de tijd dat je aan het zoeken bent zal je op een gegeven een moment een keuze maken die “goed genoeg” is, met het risico dat er een betere plek is als je langer had gezocht of dat je te lang wacht waardoor je een betere plek had kunnen hebben. Het aspiratie niveau verschilt per persoon.

Het komt ook voor dat de verlangens van een persoon niet duidelijk zijn. Zo kan iemand aan de ene kant het verlangen hebben naar een sigaret, maar aan de andere kant het verlangen om te willen stoppen. Uiteindelijk kunnen de zwakkere verlangens, zoals het verlangen naar een sigaret terwijl je aan het stoppen bent, sterker zijn dan pure psychische turbulentie. Deze zwakte van de wil kan op verschillende manieren voorkomen. Irrationeel gedrag kan ook voorkomen door irrationele overtuigingen. Hoopvol denken is daar een voorbeeld van. Wanneer men irrationeel, maar hoopvol, denkt dan is dat de prijs die iemand betaald om gemotiveerder te leven.

 

Hierboven ging het vooral om mislukkingen van de rationele keuze doordat de geloofsvorming of overtuigingen werden beïnvloed door de verlangens. Maar geloof vorming kan ook op andere manieren fout gaan. Wanneer het gaat om statistische zaken, zijn onze gedachtes onderhevig aan cognitieve illusies en misvattingen die in kaart zijn gebracht in fascinerende details in de laatste tien tot vijftien jaar. Zo hecht men vaak meer waarde aan persoonlijke gebeurtenissen die pas zijn gebeurd, dan aan onpersoonlijke gebeurtenissen uit het verleden. Een andere boosdoener kan het negeren van elementaire principes van statistische gevolgtrekking zijn. Vaak worden slechte resultaten gevolgd door betere resultaten en andersom om tot een bepaald gemiddelde te komen, dit heeft dan niets te maken met de wil om te presteren, doordat deze principes van statistische gevolgstrekking werden genegeerd werd bijvoorbeeld de conclusie getrokken dat een beloning voor een goede prestatie leidde tot een minder goede prestatie.

 

Als laatste kunnen ook de verlangens irrationeel zijn. Het onderscheid tussen rationeel en irrationeel is niet altijd even duidelijk. Wanneer je verlangens op het heden focussen waardoor je geen lange-termijn planning hebt, weet je dat je waarschijnlijk te lijden hebt op de lange termijn. Dit is een rationele gedachte want het zijn verlangens die bepaalde mogelijkheden geven. Voor bijvoorbeeld rijkere mensen kan het focussen op het heden optimaal zijn, terwijl armeren zich meer op de toekomst zouden moeten richten. In andere gevallen wordt er een soort spel in onze hersenen gespeeld, bijvoorbeeld wanneer je datgene wat je niet kan krijgen verkleint, i.p.v. hetgene wat je wel kan krijgen vergroot. In principe zou dit precies hetzelfde moeten zijn maar toch wordt het in de hersenen anders opgevat, dit is irrationeel.

 

Hoofdstuk E Een vooruitziende blik en bijziendheid.

Staat van de natuur

In dit hoofdstuk gaan we uit van het leven in een staat van de natuur, daarbij leeft iedereen in het heden en iedereen denkt alleen aan zichzelf. Het leven in ouderwetse stammen lijkt een beetje op een staat van de natuur, maar daar hebben de mensen wel enige vorm van zelfbeheersing. Een echte staat van de natuur bestaat dus niet, het is een fictieve staat. Een belangrijke taak van de sociale wetenschappen is uitzoeken waarom wij niet in een staat van de natuur leven. Hierbij wordt een vooruitziende blik gezien als een mogelijke uitleg van zelfbeheersing. Met een vooruitziende blik wordt het vermogen bedoeld om de lange termijn consequenties van een actie in te zien. Een actie kan hierbij worden gezien als een stroom van uitkomsten en consequenties. Bij een vooruitziende blik prefereert men het heden boven de toekomst.

Het leven in een staat van de natuur is er geen wet of regelgeving. In onze staat zijn die wetten er wel omdat de zwakkeren anders niet kunnen overleven.

 

Zwakheid van de wil

De keuze van een persoon hangt af van zijn belangen op de langere termijn, bijvoorbeeld bij de keuze tussen twee banen, de eerste baan brengt aan het begin weinig, maar later veel inkomsten op en de andere ben blijft daar tussenin. Hij zal eerder voor de eerste baan kiezen als daardoor de totale welvaart het grootst wordt, maar misschien behaald hij helemaal geen hoge leeftijd en had hij dus beter voor de tweede baan kunnen kiezen. De persoon kan voor elke optie en voor elk jaar de contante waarde van de welvaart uitrekenen en vervolgens voor beide opties de contante waardes optellen en de optie met de hoogste som kiezen. In werkelijkheid laten mensen de toekomst vaak zwaarder meewegen, volgens Elster is die houding irrationeel, maar iemand die helemaal geen rekening houdt met de consequenties van zijn gedrag voor de toekomst zal een puinhoop van zijn leven maken. Zelfvernietigend gedrag is niet op zichzelf een teken van zwakheid van de wil. Iemand kan op het ene moment een afspraak maken bij de tandarts omdat hij denkt dat het voor de toekomst beter is om nu regelmatig de tanden te laten controleren, terwijl hij die afspraak weer afzegt als de betreffende datum dichterbij komt. Het is daarbij onduidelijk wat ervoor heeft gezorgd dat hij zijn gedachten heeft veranderd. Dit is een voorbeeld van zwakheid van de wil. Hij heeft besloten om iets te doen, maar als het erop aankomt veranderd hij zijn besluit. Dit fenomeen kan niet worden gezien als een neiging om het heden boven de toekomst te verkiezen, of de nabije toekomst boven de verre toekomst. Deze neiging kan wel verklaren waarom hij nooit een afspraak maakte met de tandarts, maar niet waarom hij de afspraak maakte en vervolgens weer annuleerde.

 

 

 

 

Contante waardes in de toekomst.

De verklaring voor dit gedrag is dat de toekomst niet met een constante snelheid zijn waarde verliest, vanuit het gezichtspunt van het heden, wanneer het verder van het heden vandaan is. Het vervalt eerst heel snel en daarna langzamer. De voorkeuren van een persoon op een bepaald moment zijn afgeleid van vergelijking van de contante waarde van de opties op dat moment, hij prefereert degene met de hoogste waarde. Hoe verder weg het in de toekomst is, hoe lager de contante waarde is.

De toekomst kan met een constante snelheid vervallen in voorbeeld A: de contante waarde van een euro vandaag / de contante waarde van een euro morgen, is gelijk aan de contante waarde van een euro morgen / de contante waarde van een euro overmorgen. Als is dit geval één optie boven een andere wordt verkozen, dan blijft dat zo, de consument zal dus niet zijn gedachten veranderen, als de tijd waarbij hij de keuze moet maken nadert. (bijv. de tandartsafspraak komt dichterbij). Ook al gedraagt hij zich impulsief, hij is niet onderworpen aan de zwakheid van de wil. In voorbeeld B vervalt de toekomst eerst snel, en daarna langzamer: De contante waarde van een euro vandaag / de contante waarde van een euro morgen, is groter dan de contante waarde van een euro morgen / de contante waarde van een euro overmorgen. De waarde van het heden in relatie met de nabije toekomst is hierbij dus groter dat de waarde van de nabije toekomst in relatie tot de verdere toekomst, daardoor is er in dit geval wel sprake van zwakheid van de wil: het onvermogen om te doen wat men geloofd dat men moet doen. Het nemen van één sigaret terwijl je probeert te stoppen met roken kan leiden tot een kettingreactie. Deze list van het bundelen van keuzes kan effectief zijn, maar het kan ook kostbaar zijn als je kijkt naar wat het doet met het karakter en de persoonlijkheid van mensen. Mensen hebben weinig plezier in hun leven als ze nooit een pauze hebben( één sigaretje roken), ook al is dat schadelijk. Zij worden gezien als streng voor zichzelf en voor anderen.

 

Bijziendheid.

Volgens Freud is ons ego in een tweezijdige oorlog tegen de bijziende krachten van de identiteit en de dwangmatige richtlijnen van het superego. De identiteit wordt vaak gezien als het onbewuste gedeelte van de geest. Volgens Elster kan impulsief gedrag volledig bewust zijn maar wat wel waar is, is dat onbewuste motivatie gericht is op het heden, en niet op de lange termijn. Er is geen bewijs dat we onbewust voorstellingen van de toekomst kunnen maken.

 

Hoofdstuk F Altruïsme en egoïsme

De aanname dat er altijd vanuit eigen belang wordt gehandeld.

De staat van de natuur, waarin niemand om elkaar geeft, bestaat natuurlijk niet want wij zijn wel in staat om iets voor anderen te doen. Er zijn echter wel theorieën die ervan uitgaan dat iedereen altijd handelt vanuit eigen belang en dat verschillen in gedrag alleen te danken zijn aan verschillen in mogelijkheden. Misschien dat gedrag van anderen helpen juist voortkomt uit eigen belang, zodat anderen ook jou zullen helpen als je dat nodig hebt. Zoals ouders die belang hebben bij het helpen van hun kinderen, omdat de kinderen later voor de ouders kunnen zorgen.

 

Elsters kritiek op de aanname dat alles vanuit het eigen belang wordt gedaan.

Elster is het niet eens met deze redenatie. Eigen belang kan volgens hem op twee manieren worden opgevat: het kan betekenen dat elke actie uiteindelijk wordt uitgevoerd omwille van het genoegen van de handelende persoon of dat eigen belang een zekere methodologische prioriteit heeft. De eerste opvatting is volgens Elster niet waar omdat sommige acties worden gedaan uit plicht en niet uit genoegen en bij sommige acties is het eigen belang alleen een bijzaak. De tweede is volgens Elster wel waar, maar kan niet worden gebruikt om gedrag te kunnen begrijpen. Net zoals de staat van de natuur niet echt kan zijn, kunnen we ook geen staat hebben waarin iedereen alleen altruïstische motivaties heeft. Het doel van een altruïst is om anderen iets te bieden waarbij hij ook eigen genoegens heeft. De aanname dat al het gedrag uit eigen belang is, is de meest zuinige aanname die we kunnen maken, maar we kunnen niet concluderen dat egoïsme de meest uitgestrekte motivatie is.

Elster wil twee punten duidelijk maken door te zeggen dat het vaak eigen belang is om iets te doen, omdat men anders raar wordt aangekeken door anderen: ten eerste is het niet duidelijk dat het in het rationele eigen belang is van andere mensen, om sancties op te leggen, en ten tweede telt dit argument in elk geval niet in gevallen waarbij anderen niet kunnen zien wat je doet. Bijvoorbeeld als je op een bepaalde politieke partij stemt. Alleen giften die worden gedaan van de ene onbekende naar de andere onbekende kunnen niet vanuit het eigen belang zijn, want in dat geval kan de gift niet worden gegeven om een goed aanzicht van anderen te krijgen.

 

Altruïsme.

Het helpen van anderen is instrumenteel gedrag wanneer het gaat om helpen vanuit liefde, het is gedrag met betrekking tot de uitkomsten. Bijvoorbeeld: als ik mijn kind help, dan zal hij gelukkiger zijn. Men kan ook helpen uit plicht, in dit geval kan het gedrag zowel instrumenteel als niet-instrumenteel zijn. Er zijn drie categorieën, waarin mensen zich verschillend gedragen.

  1. Een voorbeeld waarbij het gedrag niet-instrumenteel is, is bij het voorbeeld van “maar wat als iedereen / niemand…”. Het gaat hierbij om een hypothese, dit is theorie van Kant. “Kantians” houden zich niet bezig met omstandigheden en uitkomsten.

  2. De “Utilitarians” in de echte wereld kijken niet van te voren hoeveel er precies nodig is en hoeveel ze dan moeten inleggen, bijvoorbeeld als het gaat om geld inzamelen voor een goed doel. Er zullen altijd mensen zijn die meer aan het goede doel geven omdat ze dat als hun plicht zien. Zij gaan uit van de werkelijke omstandigheden in plaats van een hypothese. Zij zijn gevoelig voor uitkomsten en omstandigheden (ze weten dat er ook mensen zijn die niks geven).

  3. De derde categorie mensen, worden wel beïnvloed door omstandigheden en niet door uitkomsten. Zei kijken naar wat anderen doen en volgen vervolgens de meerderheid. Hieraan ligt “eerlijkheid” ten grondslag. In dit geval wordt er niet gekeken naar de uitkomst, bijvoorbeeld als iedereen helpt met opruimen, waardoor het minder efficiënt werken is als ze elkaar in de weg lopen, tot helpt iedereen mee uit eerlijkheid. De norm van eerlijkheid zorgt ervoor dat dat free’-riding verboden is, ook al zou iedereen daar voordeel bij hebben.

 

We helpen anderen omdat zij daar beter van worden, alleen is het soms, zoals bij kleine kinderen, niet duidelijk wat ze precies willen. Het kan voorkomen dat mensen iets anders willen dan wat we denken dat ze willen. Hierbij zullen paternalistische beslissingen worden genomen. Deze beslissingen worden genomen door een welvaartsbureaucratie. De mogelijkheid om te kiezen is een waardevolle en onmisbare manier om jezelf te verbeteren, daarom zijn paternalistische keuzes alleen effectief als de eigen keuzes zelfvernietigend of schadelijk voor anderen zijn.

 

Egoïsme.

Egoïsme werkt het beste wanneer het wordt gecombineerd met eerlijkheid, hierbij gaat het vooral om de reputatie. Zonder sociale normen en eerlijkheid zal egoïsme veranderen in opportunisme.

 

Hoofdstuk G Emoties

Wij kiezen er niet zelf voor om emoties te hebben. De aard, oorzaak en consequenties van emoties behoren tot de minst goed begrepen aspecten van het menselijk gedrag. Er wordt wel veel over gespeculeerd, net als over sociale normen, waar we ook weinig over weten. Emoties worden uitgelegd door middel van hun voordelen voor biologische overleving, sociale cohesie of persoonlijk voordeel, niet door hun directe betekenis. Emoties zijn gerelateerd aan je eigen actuele en echte gebeurtenissen.

Een voorbeeld van een emotie is paternalisme. Bij het paternalisme is er een vader figuur die het belang van zichtzelf boven het belang van de ander stelt. Een voorbeeld hiervan is Obama’s health care plan. De overheid is hierbij de vader figuur die zijn eigen belang, namelijk dat iedereen is verzekerd, oplegt boven het belang van het volk. Dit paternalistisch denken is niet rationeel.

Emoties kunnen rationele keuze in de weg zitten. Bij een rationele keuze denk je namelijk eerst na over wat het gevolg zal zijn van je keuze, maar als je bijvoorbeeld wordt geslagen en je wordt zo boos dat je terug slaat, dan doe je dat door je emotie. Als je rationeel had nagedacht zou je weten dat het misschien wel uit de hand zou kunnen lopen als je terug sloeg dus dan zou je misschien niet geslagen hebben.

 

Hoofdstuk H Sociale- en natuurlijke selectie

Spel theorie en dierlijk gedrag

Volgens Elster gaat het bij de rationele keuze theorie om middelen en resultaten, het gaat dus om instrumentele rationaliteit, waarbij individuen in staat zijn om het beste middel te kiezen om tot een bepaald resultaat te komen. Hierbij hebben de individuen een basis van zoveel mogelijk informatie. De relatie tussen de middelen en het resultaat is, net zoals bij strategische actie, opzettelijk. De theorie van strategische actie, wordt ook wel de spel theorie genoemd, deze spel theorie is dus gebaseerd op opzettelijk gedrag, hierdoor kan spel theorie moeilijk worden gebruikt om het gedrag van dieren uit te leggen. Volgens Elster moet het gedrag van dieren worden uitgelegd aan de hand van uitkomsten, en niet van intenties. Ookal vertonen sommige dieren doelbewust gedrag, volgens Elster heeft dit op z’n meest een klein aandeel in het gedrag van dieren.

 

Lokaal en globaal maximum

Het verschil tussen een lokaal en een globaal maximum kunnen we makkelijk uitleggen aan de hand van het voorbeeld van het “QWERTY” toetsenbord. Het “QWERTY” toetsenbord is op een gegeven moment ingevoerd omdat daarmee het snelst kon worden getypt op de ouderwetse typmachines. Door de invoering van dit toetsenbord is er dus een lokaal maximum ontstaan, men kon op dit punt het meest efficiënt werken. Nieuwe technologieën hebben de maten van het toetsenbord veranderd en er zou nu ook een betere indeling van het toetsenbord mogelijk zijn. Maar iedereen is nu aan dit toetsenbord gewend dus het veranderen van het toetsenbord maakt het werken eerst minder efficiënt. Hierdoor leidt het veranderen van het toetsenbord tot een dal, waardoor het toetsenbord niet wordt veranderd. Maar stel dat we over dat dal heen zouden kijken, zien we dat we met een beter toetsenbord uiteindelijk een hoger maximum zouden kunnen halen, dit tweede maximum wordt het globale maximum genoemd. Ditzelfde geldt ook voor het maken van investeringen, eerst moeten er kosten worden gemaakt (het dal) maar daardoor kan een bedrijf wel verder groeien en meer winst maken (globaal maximum.) Het overzien van het dal is een rationele manier van denken. Iemand is rationeel als hij alle informatie tot zijn beschikking heeft zonder programmeringsprogramma. De aanname is hierbij dat men uit het hoofd kan programmeren. Doordat men alle informatie heeft, kan hij het dal overzien.

Rationele keuze theorie en evolutie theorie

Om te komen tot de beste uitkomst kan zowel de evolutie theorie als de rationele theorie worden gebruikt. Dit kunnen we uitleggen aan de hand van het voorbeeld van een voetballer. De voetballer wil op een bepaald punt in het veld de bal aannemen. Volgens de evolutie theorie verbeterd de voetballer zich steeds (hij zet nooit een stap terug), hij gebruikt zijn intuïtie om te weten op welk moment hij op welke plek in het veld moet zijn, wanneer blijkt dat hij te laat is zal hij de volgende keer eerder zijn en op deze manier wordt de voetballer steeds beter. Maar aan de andere kant zal de voetballer niet alleen intuïtief moeten spelen, hij zal rationeel moeten denken over hoe hard en waar heen hij gaat rennen. Dit is een consequentie van het gedrag van gelimiteerde macht om te programmeren. Dit maakt het gedrag niet minder rationeel. Theorieën van verschillende sociale wetenschappen gaan meer uit van de evolutie theorie, terwijl Elster vertrouwt op programmerende macht van mensen. Doordat je bij de evolutie theorie geen stap terug kan, zal daarbij nooit een globaal maximum worden behaald.

 

Uitleg d.m.v. reductie of overeenstemming

Fenomenen kunnen uitgelegd worden aan de hand van twee verschillende mechanisme. Ten eerste door middel van reductie, hierbij gaat men terug naar het origineel. Dus van het macro niveau ga je terug naar het micro niveau. Op micro-niveau kan beter worden bekeken wat de oorsprong is van het verschijnsel, maar hierdoor mis je wel “het hele plaatje” en je houdt dat geen rekening met schokken van buitenaf. Ten tweede door middel van overeenstemming. Hierbij wordt een verschijnsel vergeleken met een verschijnsel wat daar helemaal niks mee te maken heeft. Soms werkt dit goed, zo kan het ontstaan van een file worden vergeleken met vloeistoffen, waarbij hetzelfde effect plaatsvindt als in het verkeer.

 

Het prisoners dilemma

Elster gebruikt het voorbeeld van een roofdier en een prooidier om te refereren naar het “prisoners dilemma”. In het prisoners is er een misdrijf gepleegd waarbij twee mensen betrokken zijn. De twee betrokkenen worden ieder apart ondervraagt en hebben geen contact met elkaar. Beiden kunnen ze kiezen tussen zwijgen of verraden. Wanneer ze allebei zwijgen zullen ze een minimale straf hebben, als de een verraad en de ander zwijgt, is degene die zwijgt vrij, en degene die wordt verraden krijgt een hoge straf. Als ze allebei verraden dan delen ze de hoge straf. Ze zijn dus allebei het beste af als ze allebei zwijgen, maar dan moeten ze elkaar wel kunnen vertrouwen. Het prisoners dilemma is een deel van de spel theorie. Net als bij strategische interactie kan het prisoners dilemma moeilijk worden vergeleken met het gedrag van dieren, doordat dieren niet rationeel denken.

 

Hoofdstuk I Onbedoelde consequenties en evenwicht

In hoofdstuk B hebben we laten zien hoe mogelijkheden en verlangens kunnen leiden tot acties, maar andersom kunnen acties ook leiden tot mogelijkheden en verlangens. Bijvoorbeeld wanneer je naar de universiteit gaat om economie te studeren (actie), je wil dan meer te weten komen over economie.

 

Het spinnenweb

Het spinnenweb diagram houdt in dat bepaalde individuele acties leiden tot andere, ongewilde, acties. Dit is bijvoorbeeld het geval bij vraag en aanbod op de markt. Stel Product A kost €5,- en bij deze prijs is er sprake van een aanbodsoverschot. Dan zullen de aanbieders hun prijzen verlagen naar €4,- om ervoor te zorgen dat alle producten worden verkocht. Maar bij een prijs van €4,- is het minder aantrekkelijk om te produceren dus ontstaat er een vraag overschot, waardoor de prijs stijgt naar €4,50. Dit blijft zich steeds herhalen, waarbij de prijs steeds dichter bij de evenwichtsprijs komt te liggen. Als je dit in een grafiek uittekent ziet het eruit als een soort spinnenweb. Door het denken van individuen is het niet mogelijk om de prijs gelijk te houden. Dit spinnenweb principe is een rationele manier van denken, het is in economisch perspectief, volgens de economische theorie. Bij een rationele manier van denken heeft men alle informatie tot zijn beschikking. In werkelijkheid zijn er beperkingen in de kennis en informatie die we hebben dus ontstaat er geen evenwicht op de markt.

 

Het evenwicht in de sociale wetenschappen is een staat waarin de plannen van mensen met elkaar in overeenstemming zijn. Het marktevenwicht is een voorbeeld van zo’n evenwicht. Markevenwicht kan zowel een onbedoeld- als een bedoeld-effect van individuele acties zijn. Het evenwicht is niet de bedoeling van het individu op zich, maar wel van de groep individuen. Het onbedoelde effect van de individuen is dus optimalisatie van het eigen belang waardoor het geheel uiteindelijk beter wordt. Marktevenwicht als bedoelde consequentie van individuele acties is bijvoorbeeld als boeren hun prijzen bepalen aan de hand van verwachtingen van de vraag van de consumenten.

 

Peilingen

Peilingen kunnen het gedrag van mensen op verschillende manieren beïnvloeden, zowel negatief als positief. Dit kunnen we uitleggen aan de hand van de verkiezingen van dit jaar. Door de peilingen werd het voor de verkiezingen al duidelijk dat er een grote linkse partij was. Iedereen kon zien dat de partij veel stemmen zou krijgen dus dat het over het algemeen als een goede partij werd gezien en dat het zin zou hebben om op de partij te stemmen, omdat ze misschien wel kans hadden om de grootste partij te worden. Het positieve effect is dat de partij inderdaad groot is geworden en dus veel macht heeft, maar het negatieve effect is dat de kleine partijen weinig stemmen hebben gekregen door de twee strijd van twee grote partijen. Je doet dus een individuele actie, met een bedoelt gevolg, maar doordat de rest van de samenleving op dezelfde manier redeneert is er ook een onbedoeld negatief effect (de kleine partijen krijgen weinig stemmen). Je keuze is dus niet rationeel, want als je had geweten wat het gevolg zou zijn, zou je die keuze niet hebben gemaakt.

 

Externe effecten

Gedrag uit eigen belang kan leiden tot onbedoelde externe effecten. Voorbeelden hiervan zijn ontbossing of overbevissing. Het probleem is dat iedereen alleen aan zichzelf denkt: men wil zoveel mogelijk vis vangen of zoveel mogelijk bomen kappen, maar daardoor is er uiteindelijk voor niemand meer iets over. Het is dus in het eigen belang, van bijvoorbeeld vissers, om samen te werken. Ditzelfde probleem komt voor in het artikel van Elinor Ostrom: “Revisiting the commons: Local lessons, global challenges”. Hierin kan je meer lezen over “the tragedy of the commons.”

 

Onzichtbare hand van de marktwerking

De onzichtbare hand in de economie leidt ertoe dat er vanzelf een evenwicht op de markt ontstaat. Een individuele actie leidt tot een optimale marktwerking, die uiteindelijk tot het evenwicht leidt, dit is voor iedereen het meest optimaal. Hierbij denk je alleen aan jezelf en niet aan wat anderen zouden doen. Dit is in tegenstelling tot het prisonners dilemma, waarbij je wel nadenkt over wat de ander zal doen, en waarbij een individuele actie leidt tot een negatief effect, namelijk dat beide individuen in de gevangenis moeten zitten. Op de markt heeft men te maken met concurrerend gedrag, en niet met strategisch gedrag.

Er is sprake van marktwerking die leidt tot een evenwicht, maar toch hebben we ook werkloosheid en problemen op de aandelenmarkt. Dit komt door onverwachte schokken van buitenaf. Het model staat dus nog steeds, deze gebeurtenissen zijn willekeurig en extern bepaald en komen dus niet door individueel gedrag.

 

Hoofdstuk J Sociale normen

Acties die worden geleid door sociale normen zijn, in tegenstelling tot rationele acties, niet bepaald door de uitkomsten. Bij de rationele acties moet je bijvoorbeeld A doen, om B te bereieken, terwijl bij de acties op basis van sociale normen dat je A doet, of juist niet doet, of bijvoorbeeld, Als je A doet, doe dan ook B. De meer complexe normen zeggen: het zou goed zijn als iedereen A doet, dus doe A. Bij sociale normen wordt de eerste norm vaak gevolgd door een tweede die uitwijst dat je wordt gestraft als je de eerste norm niet volgt.

 

Verschillende soorten normen

  1. Sommige normen zijn een beetje zoals overeenkomsten of verdragen die worden gesloten, maar het is niet duidelijk dat daar ook een nuttig doel aan vast zit. Hierbij kan je denken aan normen zoals bepaalde etiketten en normen van kleding. Wanneer je je niet aan deze normen houdt kan er niks ernstigs gebeuren, het enige is dat anderen je van slechte manieren kunnen beschuldigen. Dit is in tegenstelling tot je bijvoorbeeld niet aan de regels in het verkeerd houden, waarbij je ongelukken kan veroorzaken.

  2. Andere normen zijn zoals erecodes. Wraak is hiervan een voorbeeld, als iemand weet dat je wraak zal nemen als hij je iets aandoet, zal hij je minder snel iets aandoen. Bedreigingen die worden ondersteund door een erecode zijn heel effectief.

  3. Er zijn ook normen die bepalen wat er met geld gebeurd. Zo is er bijvoorbeeld een norm die bepaald dat je niet aan iemand in de bioscoop vraagt of je zijn plaats mag kopen, ook al hebben anderen daar geen last van. Deze norm kan worden gezien als een speciale voor van de norm van “het pronken met je rijkdom”. Deze norm dient ervoor om het conflict van afgunst te verminderen.

  4. Andere normen hebben met het prisoners dilemma te maken, een voorbeeld is de verkiezingen. Het is beter als iedereen stemt omdat dan de democratie beter werkt, maar voor het individu heeft het weinig zin om te stemmen omdat je maar een heel klein deel van de democratie bent.

  5. Ook eerlijkheid en de uitgangspunten van Kant zijn sociale normen, zie hiervoor ook hoofdstuk F. De norm van eerlijkheid vertelt mensen om A te doen, als de meeste mensen A doen, waarbij het niet uitmaakt of diegene daar wel of geen voordeel bij heeft. De norm van Kant vertelt mensen om A te doen, als A een activiteit is die voordelen oplevert als iedereen A doet.

Niet-instrumentele normen kunnen instrumenteel bruikbare consequenties hebben voor de individu die de norm volgt. Bijvoorbeeld het voorbeeld van wraak, als niemand anders ook wraak neemt in elk geval. Het is niet zo dat je wraak neemt om een bepaalde uitkomst te krijgen, het gaat je om gerechtigheid, maar onbedoeld heeft het wel de instrumenteel bruikbare consequentie dat anderen je minder snel iets aan zullen doen als ze weten dat je dan wraak zou kunnen nemen. Normen worden ook vaak gebruikt als argumenten bij onderhandelingen. Sommige mensen zeggen dat normen alleen gereedschap voor manipulatie zijn, die worden gebruikt om eigen belang zo te verhullen dat het goed overkomt. Maar aan de andere kant zien we bij normen zoals wraak dat het niet om eigen belang gaat.
 

De bewering is dat gedrag op basis van normen niet uitkomst-gerelateerd is. Wanneer mensen verwijzen naar normen hebben ze vaak wel een bepaalde uitkomst in hun hoofd, ze willen namelijk afkeuring door anderen vermijden. De kosten voor het niet volgen van normen zijn vaak dat anderen je anders waarderen of dat je bijvoorbeeld zelf ook niet wordt geholpen in een andere situatie.

We vragen ons ook af waarom mensen anderen straffen als zij zich niet aan de normen houden. Een rede zou kunnen zijn dat ze bang zijn dat ze door een derde partij worden gestraft als ze hun afkeer niet laten blijken ten opzichte van het overtreden van de normen. Zo lang de kosten van het uiten van afkeuring lager zijn dan de kosten van afkeuring ontvangen omdat ze het niet uiten, zullen mensen rationeel gezien kiezen voor de optie van afkeuring uiten.

Van sommige normen is duidelijk te zeggen dat ze nuttig zijn, zoals de norm van samenwerken, maar van andere normen is dit meer twijfelachtig. Bijvoorbeeld als het gaat om etiketten of kleding-normen, hiervan wordt gezegd dat het een nuttige functie heeft als het gaat om het bevestigen van iemands identiteit of lidmaatschap van een sociale groep.

Volgens Elster zijn normen het gevolg van psychologische neigingen waar we weinig van weten. Ookal kan je een verhaal vertellen over wat er zou gebeuren als normen er niet zouden zijn, dit betekent niet dat je kan beargumenteren waarom normen er zijn.

 

Hoofdstuk K Collectieve actie

We spreken van een collectieve actie als mensen als een groep deelnemen aan de actie.Het probleem van collectieve actie kan worden uitgelegd door “vlaggen dag”. Ieder jaar werd er een vlaggen dag georganiseerd, waarbij honderden mensen bepaalde kleuren petten kregen en op die manier een vlag vormden. De vlag was van bovenaf heel mooi om te zien maar de honderden mensen die de vlag vormden konden het niet zien, want als zij naar boven gingen, verdween de vlag. Het probleem kon worden opgelost door bijv. in kleine aantallen van bovenaf te gaan kijken, dit kon alleen met behulp van klassieke coördinatie technieken, met gecentraliseerde coördinatie. Het probleem van de collectieve actie komt naar voren als het voor het eigen belang van de individuen het beste is om niet deel te nemen aan de collectieve actie, terwijl sommigen of de meeste anderen het wel doen.

Er zijn echter ook decentrale oplossingen voor collectieve problemen, die komen in dit hoofdstuk aan de orde. Iets is een collectieve actie wanneer mensen samenwerken door, tegen het eigen belang in, op een bepaalde manier te handelen als ze weten dat wanneer meerdere mensen (of iedereen) op die manier handelen, dat iedereen ten goede komt. Ook het prisoner’s dilemma is een voorbeeld van een collectief probleem maar dan voor meerdere mensen, in plaats van twee. Een ander voorbeeld is dat het voor iedereen beter is als iedereen met de bus gaat in plaats van met de auto, maar individueel gezien gaat men liever met de auto en zo zijn er nog heel veel meer voorbeelden, waarbij het rationeel denken van het individu, een collectieve ramp kan veroorzaken.

 

Elster spreekt van coöperatie als individuen tegen hun eigen belang handelen, ten voordele van de groep. Het tegenovergestelde hiervan is een free-rider, zei handelen in hun eigen belang, maar profiteren er wel van dat anderen samenwerken. De mensen die samenwerken zijn degenen die het beste voor iedereen willen en degenen die niet samenwerken worden als rationeel gezien, in termen van eigenbelang. De individuele voordelen zijn groter bij de mensen die niet samenwerken, maar het totale voordeel is groter wanneer iedereen samenwerkt, dan wanneer niemand samenwerkt. Het gemiddelde voordeel voor alle leden van de groep hangt af van de grote van het deel dat samenwerkt. Wanneer dit grafisch wordt weergegeven, is de afstand tussen de lijn van het voordeel van de samen werkers en de niet-samenwerkers, worden de kosten van samen werken genoemd, per samen werker. Deze lijnen die het voordeel weergeven van wel of niet samen werken kunnen op verschillende manieren lopen in verschillende gevallen. De grafieken worden afgebeeld op pagina 127 t/m 130 van “Nuts and Bolts for the social sciences” van Elster.

 

 

Een voorbeeld hiervan is dat het soms een nadeel oplevert als iedereen samenwerkt. Bijvoorbeeld in tijden van oorlog, als iedereen in het leger gaat is er niemand over om in de fabrieken te werken. Hiervoor moet dus een oplossing worden gevonden, die oplossing kan gecentraliseerd of gedecentraliseerd zijn. Dit hangt ervan af of de oplossingen van buitenaf opgelegde kracht en aansporing nodig hebben. Gedecentraliseerde oplossingen kunnen meer basic zijn dan gecentraliseerde oplossingen. Aangezien de naleving van centrale instituties op zich al een collectief probleem is. In het voorbeeld van de oorlog, waarbij niet iedereen moet samenwerken, is het moeilijk om een gedecentraliseerde oplossing te vinden. Een gedecentraliseerde collectieve actie met universele deelneming, heeft een centrale institutie nodig met de capaciteit om selectieve deelneming af te dwingen.

 

Motivaties voor decentrale oplossingen.

Decentrale oplossingen kunnen vanuit verschillende motivaties komen: eigen belang, altruïsme, sociale normen of een combinatie hiervan.

  1. Vanuit eigen belang: volgens Elster handelen mensen juist tegen hun eigen belang wanneer ze samenwerken. Maar aan de andere kant kan het uit eindelijk uit eigen belang zijn om samen te werken, omdat je anders minder wordt gewaardeerd door anderen.

  2. Altruïsme: Dit is logischer, want omdat iemand zich interesseert voor de ander, zullen ze ervoor kiezen om samen te werken en zo het beste resultaat voor de groep vinden.

  3. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer iedereen water uit dezelfde bron moet halen, sociale normen zullen uitwijzen wie wanneer water haalt om het op deze manier goed te verdelen, zodat iedereen er baat bij heeft en genoeg water heeft.

Één van de fouten die vaak wordt gemaakt is dat men gelooft dat er één bevoorrechte motivatie is die alle instanties van samen werking kan verklaren. Een andere fout is dat men gelooft dat iedere samenwerkingsinstantie kan worden uitgelegd door één motivatie. In werkelijkheid ontstaan deze coöperaties wanneer verschillende motivaties elkaar beïnvloeden. In een enkel probleem is het rationeel gezien niet verstandig voor het eigen belang om samen te werken, maar als deze personen steeds opnieuw met collectieve actie problemen te maken krijgen, zal het juist in hun eigen belang zijn om wel samen te werken. Dus bij herhalende acties moeten mensen een reactie mechanisme kiezen wat hem vertelt wat hij moet doen op basis van wat hij en anderen in eerdere acties deden. Als samenwerken meer nadelen dan voordelen heeft, dan komt dat door het nadeel voor jezelf, vanwege de hoge kosten voor het samenwerken.

Utilitaristen gaan altijd uit van het nut van een actie, hun doel is het maximaliseren van het algemene welzijn. In het echte leven handelt niemand zoals een utilitarist volgens Elster.

 

Hoofdstuk L Onderhandelen

Er zijn twee soorten van samen werken, in de ene vorm is het individuele gedrag van belang en in de andere vorm is het patroon van het gedrag van samenwerken. Wanneer iemand afval op straat opruimt, is dat in ieders belang, ook als niemand samenwerkt, de individuele actie is dan belangrijk. Maar in het eerder genoemde voorbeeld van het voorbeeld van de vlag is het belangrijk dat er wordt samengewerkt. In dit laatste geval gaat het dus om samen werken MET andere mensen. Er moet interactie plaatsvinden. In het komende hoofdstuk wordt samenwerken steeds als een vorm van interactie gezien, een succesvolle samenwerking op deze manier kan ertoe leiden dat de voordelen op een goede manier worden verdeeld. Als niet iedereen moet deelnemen moeten er afspraken worden gemaakt over wie wel en niet deelneemt. Bij de gedecentraliseerde oplossingen staat onderhandelen centraal.

 

Gedecentraliseerde mechanismes.

Het makkelijkste probleem met onderhandelen is die waarbij twee mensen zijn betrokken zoals een koper en verkoper die onderhandelen over een prijs. Elke mogelijke uitkomst van de onderhandeling heeft een waarde van utiliteit voor beide partijen. Hoe deze verschillende waardes met elkaar samenhangen wordt uitgelegd in hoofdstuk 14 van “nuts and bolts for the social sciences” van Elster, aan de hand van de figuren op bladzijde 136 tot en met 140. Ik adviseer om dit te bestuderen in het boek, aan de hand van deze figuren.

 

Focale punt

Het focale punt is het natuurlijke of duidelijke evenwichtspunt waar een onderhandeling op uit kan komen. Bijvoorbeeld als twee mensen 10 euro moeten verdelen, dan is het focale punt het punt waarop ze allebei 5 euro krijgen.

 

Winnaarsvloek

Aan het eind van de onderhandeling heeft vaak één van de partijen gewonnen. Maar vaak is er sprake van een winnaarsvloek. Dit betekent dat degene die de onderhandeling heeft gewonnen zoveel heeft in moeten zetten om te winnen, dat hij slechter uit is dan degene die heeft verloren, dus eigenlijk is hij de verliezer. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een veiling. Stel dat je 100 euro over zou hebben voor een product die je in een veiling gaat kopen, maar iemand anders wil het product ook graag dus in de veiling wordt steeds hoger geboden, je wil het product steeds liever hebben dus uiteindelijk ga je hoger bieden dan de 100 euro, waardoor je het product voor 150 koopt. Je bent wel de winnaar van de onderhandeling, want jij hebt het product en de anderen in de veiling niet, maar je hebt wel 50 euro “verlies” gemaakt.

 

Matthew effect

Het Mattthew effect betekent dat iemand die bijvoorbeeld bekend is al van te voren meer vertrouwen krijgt dan iemand die niet bekend is, maar misschien wel net zo goed. Bijvoorbeeld als een bekende schrijven een nieuw boek heeft geschreven, dan kopen mensen die eerder dan een nieuw boek van een onbekende schrijver, terwijl het boek van de onbekende schrijver misschien wel beter is. Dit effect komt ook vaak voor in onderhandelingen, waardoor iemand wordt bevoorrecht in de onderhandeling.

 

 

Hoofdstuk M Sociale instituties

Instituten zorgen ervoor dat de samenleving niet uit elkaar valt, onder voorwaarde dat er iets is wat ervoor zorgt dat de instellingen zelf niet uit elkaar vallen. Aan de ene kant behoeden de instanties mensen voor de consequenties van passie en eigen belang, maar aan de andere kant handelen instituten zelf ook uit eigen belang. Vaak dwingen instituten gedrag af van bepaalde groepen door middel van straffen of beloningen. Instituten zijn opgedeeld in private instellingen, zoals universiteiten of kerken en publieke instellingen, zoals de overheid.

 

Invloed van de instituten

Instituten hebben door meerdere redenen invloed op ons. Namelijk, door ons te dwingen om ons op een bepaalde manier te gedragen, door ons te dwingen bepaalde zaken te betalen wat we anders niet zouden doen, door dingen mogelijk te maken die we anders niet zouden kunnen doen, door bepaalde dingen moeilijker te maken dan anders en door de onderhandelingen tussen privé groepen te beïnvloeden.

 

De invloed van instituten door ons te dwingen

Met dwingen wordt bedoeld dat elke actie met ongunstige effecten moeilijker en of duurder maken om er zo voor te zorgen dat mensen minder geneigd zijn deze acties te ondernemen. Publieke instellingen doen dit vaak door geldboetes op te leggen, private instellingen doen dit door sociale controle en in het uiterste geval door uitsluiting. Instituten kunnen ook mensen stimuleren om bepaalde zaken te doen, bijvoorbeeld door subsidie te geven. Instituten zorgen ervoor dat mensen dingen betalen die ze anders niet zouden betalen, bijvoorbeeld door middel van belastingen.

 

De invloed door dingen mogelijk of moeilijker te maken

Ook zijn er instituten die het mogelijk maken om mensen dingen te laten doen die ze anders niet konden doen, door bijvoorbeeld contracten op te stellen om men geloofwaardiger voor de dag te laten komen, doorat het contract bindend is. Een voorbeeld van instituten die het moeilijker maken om bepaalde handelingen te doen is bij een scheiding. Je kunt wel van iemand scheiden maar de regelingen maken het moeilijker om van je man/vrouw weg te gaan dan anders.

 

De invloed door onderhandelingen

De laatste invloed van instituten is die op onderhandelingen, ze kunnen bijvoorbeeld limieten op leggen, zoals het maximaal aantal uren van een werkdag.

Wanneer instellingen invloed hebben op de welvaart kan het zijn dat iedereen beter af is (efficiënt), dat sommige beter af zijn en andere niet (redistributive) of dat niemand beter af is (destructieve). Vaak komt een combinatie van invloeden voor, bijvoorbeeld wanneer de overheid het inkomen anders wil verdelen (redistributive) gaat er ook inkomen verloren bij deze actie, gezien de totale samenleving (destructieve). Een voorbeeld wanneer niemand beter af is, is wanneer er een belasting wordt geheven op alle niet agrarische activiteiten, hierdoor zullen niet-agrarische medewerkers minder gaan werken, omdat ze over alle extra uren belasting moeten betalen. Hierdoor zullen ze minder geld hebben om uit te geven en zullen de agrarische bedrijven minder omzetten, waardoor iedereen minder goed af is dan zonder extra belasting.

Instituten kunnen iedereen beter af maken door collectieve-actie problemen op te lossen. Bijvoorbeeld door een vakbond te starten en leden extra voordeel te geven. Hoeveel mensen samenwerken om deze problemen aan te pakken ligt aan de mate van boete/beloning, wanneer er een hoge boete is, zal het hoofdstrategie meewerken zijn, waardoor iedereen die meewerkt beter af is. Wanneer er een lage boete is zullen er twee evenwicht punten zijn, niet mee werken of wel mee werken.

Instituten worden vaak gezien als een individu, terwijl de instelling bestaat uit individuen die allemaal andere voorkeuren en wensen hebben. Doordat er verschillende groepen mensen met voorkeuren binnen een instelling zijn, wordt er dus niet altijd uitgevoerd waar de instelling helemaal achter staat. Vaak wordt er een beslissing gemaakt voordat iedereen het eens is. Een ander nadeel aan meerderheid stemmen is dat er niet kan worden gemeten hoe sterk iemands voorkeur is, waardoor mensen die een minder sterke voorkeur hebben evenveel invloed hebben als mensen die een sterke voorkeur hebben. Vaak zullen ook de ideeën anders worden uitgevoerd, doordat de mensen die het uitvoeren ook uit eigen belang handelen. Een goed voorbeeld hiervan is corruptie.

 

Om corruptie te voorkomen worden er aan managers bonussen aangeboden om zo hun zelf interesse overeen te laten komen met die van het bedrijf. Ook worden de doelen van een bedrijf van te voren vast gelegd en worden belastingen worden geheven op het land en niet op de opbrengst. Soms worden bedrijven geroteerd, of willekeurig gekozen zodat er minder kans is op corruptie. Instituten kunnen ook elkaar in de gaten houden.

 

Maar deze oplossingen brengen zelf problemen met zich mee, rotatie en willekeurigheid zijn niet de meest efficiënte manier van produceren. En de meest betrouwbare manier om belasting op te halen heeft niet altijd de hoogste opbrengst. Bovendien kunnen instellingen die elkaar in de gaten houden kunnen vaak meer verdienen door afpersing dan door het te melden.

 

Volgens Elster hangt de variatie van corruptie voornamelijk af van de betrokkenheid van instellingen en niet van de mate van intelligentie. Hierbij zijn sociale normen en deugdzaamheid belangrijker dan zelf interesse. Wanneer er meerdere optimale keuzes zijn, heeft geschiedenis en toeval vaak een invloed. Twee landen kunnen dezelfde mix hebben van motivaties en toch kan het ene land leiden onder corruptie en het andere niet.

 

Elster is ervan overtuigd dat ook wanneer eerlijkheid niet de hoogste persoonlijke opbrengst geeft, het ook een hoofdkeus kan zijn. Kortom, instituten zijn niet de bouwsteen van de samenleving die alles goed kunnen regelen. Instituten kunnen gezien worden als individuen die samen werken met andere individuen buiten de instellingen. Wat de uitkomst ook is, het kan worden uitgelegd door motivaties en kansen van deze individuen.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Boeksamenvatting bij Nuts and bolts for the social sciences van Elster


Hoofdstuk 1. Mechanismen

In “Nuts and Bolts” worden verschillende sociale aspecten uitgelegd aan de hand van mechanismen. Bij een mechanisme is er meestal sprake van een oorzaak-gevolg relatie. Het mechanisme zorgt daarbij voor een verandering. Eigenlijk zijn mechanismes een soort verklarende apparaten. De sociale wetenschappen proberen twee vormen van fenomenen te beschrijven, namelijk gebeurtenissen en feiten. Het beschrijven van de voorafgaande gebeurtenissen gaat logischerwijs vooraf aan het uitleggen van de feiten. Om een gebeurtenis uit te leggen maken mensen vaak gebruik van het beschrijven van voorafgaande gebeurtenissen.

Cognitieve dissonantie is een voorbeeld van een mechanisme. Cognitieve dissonantie betekent dat iemand zijn verlangens relativeert doordat blijkt dat hij deze niet kan vervullen. Wanneer iemand een bepaalde baan wil maar deze niet kan krijgen, zijn zijn verlangens onvervulbaar. Hierdoor gaat de persoon de betreffende baan zelfs haten, hij gaat zich aanpassen.

In de sociale wetenschappen worden mechanismen vaak gebruikt om de werking van gebeurtenissen en feiten te verklaren. Een feit is een tijdelijk beeld van een serie van gebeurtenissen, daardoor wordt een feit in de sociale wetenschappen als belangrijker gezien. De elementaire gebeurtenissen zijn menselijke acties in combinatie met de mentale handelingen. In het voorbeeld van de baan begint het bij een bepaalde gebeurtenis, zoals de invoering van een wet waardoor de persoon weet dat hij de betreffende baan niet zal kunnen krijgen. Vervolgens leidt het oorzakelijke mechanisme, cognitieve dissonantie, ertoe dat hij stopt met het verlangen naar de baan.

Er zijn veel verschillende typen verklaringen. Verklaringen die worden gebruikt om een gebeurtenis uit te leggen door middel van het oorzakelijke mechanisme, moeten worden onderscheiden van andere verklaringen. De vergelijkingen van het oorzakelijk verband met andere mechanismen wordt hieronder verder uitgewerkt.

Zoals inmiddels is gebleken, is voornamelijk het aanpassingsproces belangrijk, wanneer iets wordt uitgelegd met behulp van een mechanisme. Dit in tegenstelling tot een uitleg door middel van een verhaal, waarbij niet duidelijk wordt gemaakt waarom iets verandert. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een oorzakelijk verband en een uitleg door verhaal-vertelling. Een goede uitleg geeft een reden voor de manier waarop iets is gebeurd, terwijl het vertellen van een verhaal een reden geeft voor wat er is gebeurd. Ten slotte verschilt een echte uitleg van dat wat hypothetisch gezien had kunnen gebeuren. Daarbij kan het vertellen van het verhaal misleidend zijn; de veronderstelde oorzaak.......read more

Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1031