Samenvatting: Taaltopics Argumenteren


1. Belangrijke begrippen bij argumenteren

In dit eerste hoofdstuk van het boek Taaltopics: Argumenteren worden de belangrijkste begrippen met betrekking tot argumenteren uitgelegd.

Definitie argumentatie

Argumentatie is een samenstel van uitspraken waarbij een of meer uitspraken ter ondersteuning van een andere uitspraak (het standpunt) naar voren worden gebracht met het kennelijke doel anderen van dat standpunt te overtuigen.

(C. Braas, E. van der Geest en A. de Schepper (derde druk, 2006), Taaltopics. Argumenteren (Wolters-Noordhoff, Groningen – Houten), p. 16)

De gerichtheid op anderen is bij deze definitie een essentieel onderdeel. Je probeert anderen ergens van te overtuigen. Dit is gelukt wanneer de ander zwijgt, geen tegenargumenten geeft en geen kritische vragen stelt.

Er valt onderscheid te maken tussen twee soorten uitspraken: standpunten en argumenten. Een standpunt is een uitspraak waarbij je de ander van de waarheid probeert te overtuigen. Standpunten hoeven niet subjectief te zijn. Een feitelijke uitspraak kan ook een standpunt zijn, mits deze door de ander betwist wordt. Een argument is een uitspraak waarmee je het standpunt onderbouwt. Een standpunt en een argument of meerdere argumenten samen wordt argumentatie genoemd.

Bij argumentatie horen ook redeneringen. Dit zijn uitspraken die de standpunten en argumenten aan elkaar koppelen. Ze liggen als het ware ten grondslag aan de argumentatie. Een argument plus een verbindende uitspraak leidt tot een bepaalde conclusie. Vaak worden redeneringen echter niet uitgesproken (of opgeschreven).

In het volgende voorbeeld wordt duidelijk wat een redenering is:

Volgens mij kan je beter geen magnetronmaaltijden eten (standpunt). In een test van Radar werd laatst aangetoond dat deze erg ongezond zijn (argument). Als Radar voeding als ongezond beoordeelt, dan kan je het maar beter niet eten (verbindende uitspraak).

Het komt ook voor dat het argument of het standpunt wordt weggelaten in de argumentatie. Dit is mogelijk wanneer het publiek het weggelaten gedeelte in gedachten kan aanvullen.

Soorten argumentatie

Een betoog bestaat uit een combinatie van argumenten. Deze combinatie kent meestal een bepaalde structuur: enkelvoudig, meervoudig, nevenschikkend, of onderschikkend.

Enkelvoudig: Er is sprake van een standpunt en een argument.

argument standpunt

Meervoudig: Het standpunt wordt onderbouwd met meerdere argumenten. Door meerdere argumenten in te brengen, zal je een ander beter kunnen overtuigen. Hierbij moet je uitkijken dat je alle argumenten niet in één keer geeft. Dit komt ongeloofwaardig over. Bovendien is het beter om een aantal argumenten achter de hand te houden.

argument 1

argument 2 standpunt

argument 3

Nevenschikkend: Hierbij is er geen sprake van één of meerdere argumenten, maar van deelargumenten. Een deelargument is op zichzelf onvoldoende om de ander te overtuigen. Verschillende deelargumenten samen kunnen het standpunt daarentegen wel ondersteunen.

argument 1a + argument 1b + argument 1c standpunt

Onderschikkend: Hierbij worden argumenten bijgestaan door andere (ondergeschikte) argumenten. Deze andere argumenten worden subargumenten genoemd. Ze worden door de schrijver of spreker opgesteld om te voorkomen dat het gegeven argument wordt onderuitgehaald. Het is ook mogelijk dat ze binnen een discussie worden ingezet als reactie op een aanval van de tegenpartij.

Subsubargument subargument argument standpunt

Standpunten en argumenten kunnen met elkaar verbonden worden met behulp van argumentatieve signaalwoorden. Dit zijn woorden die iets zeggen over de argumentatieve structuur. Hierbij valt te denken aan woorden als want en dus. Dergelijke woorden zorgen ervoor dat de ander het betoog beter kan volgen.

Gemaskerde uitspraken en niet-argumentatieve passages

Soms worden argumenten en/of standpunten gepresenteerd alsof het geen argumenten en/of standpunten zijn. In een betoog wordt dan bijvoorbeeld een vraag gesteld of een uitroep gedaan. Bij vragen gaat het vaak om retorische vragen; vragen waarop geen zinvol antwoord gegeven kan worden. Dergelijke uitspraken moeten door de ander eerst ontmaskerd worden als zijnde argumenten en/of standpunten. Dit wordt daarom gemaskerde argumentatie genoemd.

In het volgende voorbeeld wordt dit duidelijk:

Stop met drinken! (standpunt geformuleerd als uitroep) Of wil je morgen met een kater naar je werk? (argument geformuleerd als retorische vraag)

Een betoog kan behalve (gemaskerde) standpunten en argumenten ook niet-argumentatieve passages bevatten. Soms geeft de schrijver/spreker (achtergrond)informatie zodat de ander het betoog beter begrijpt. Ook kan het gaan om anekdotes of uitweidingen. Deze kunnen er voor zorgen dat het doel, de ander overtuigen, eerder bereikt wordt. Door anekdotes of uitweidingen kan het publiek de spreker of schrijver namelijk als sympathiek of zeer deskundig gaan beschouwen. Hierdoor zal hij sneller serieus genomen worden.

Verder kan de spreker of schrijver uitspraken en argumenten in andere woorden herhalen om ze meer kracht bij te zetten. De conclusie van een betoog wordt zodoende vaak in andere bewoording herhaald. Dergelijke uitspraken worden ook wel redundant (overtollig) genoemd.

Toevoegingen zijn passages die geen logische functie vervullen binnen het betoog. Het kan gaan om een uitspraak die het standpunt van de schrijver of spreker verzacht, zodat deze sneller geaccepteerd wordt door het publiek.

2. Analyse voorafgaand aan het schrijven van een betoog

Het tweede tot en met het zesde hoofdstuk van Taaltopics: Argumenteren gaan over het schrijven en presenteren van een betoog. Hierbij wordt het klassieke stramien van de zogeheten taken van de redenaar aangehouden:

  1. Maken van een doel- en publieksanalyse.

  2. Vinden en kiezen van argumenten.

  3. Structureren van het betoog.

  4. Formuleren van de uitspraken.

  5. Presenteren van het betoog.

In het tweede hoofdstuk wordt de eerste taak beschreven: het maken van een doel- en publieksanalyse. Voordat je een betoog gaat schrijven, is het namelijk aan te bevelen je te verdiepen in een aantal zaken:

  1. Het publiek

  2. De gewenste indruk

  3. Het doel

  4. Het onderwerp

  5. De structuur

  6. De stijl

Analyse van het publiek

Wanneer je een betoog schrijft, moet je je eerst oriënteren op je publiek. Je moet de nadruk leggen op argumenten die voor je publiek belangrijk zijn en niet op argumenten waar je zelf veel waarde aan hecht. Dit laatste wordt wel de projectievalkuil genoemd. Door de argumenten goed af te stemmen op het publiek, neemt de overtuigingskracht van het betoog toe. Zodoende is het belangrijk om van te voren te achterhalen voor wat voor argumenten je publiek ontvankelijk is.

Het publiek kan bestaan uit één persoon of meerdere personen. Bestaat het uit meerdere personen, dan kan er onderscheid worden gemaakt tussen een homogeen en een heterogeen publiek. Om erachter te komen met wat voor soort publiek je te maken hebt, dien je dus eerst te tellen uit hoeveel personen het bestaat en vervolgens te onderzoeken wat de verschillen en overeenkomsten tussen ze zijn.

Wanneer je dit hebt uitgezocht, kan je gaan bedenken welke voorkennis de lezers of luisteraars hebben. De mate van voorkennis heeft invloed op de manier waarop je het onderwerp benaderd. Bij een (mogelijk) gebrek aan voorkennis, dienen bepaalde zaken nader toegelicht te worden.

Vervolgens moet je een inschatting maken van de houding van het publiek jegens:

  • de zender;

  • het onderwerp en het standpunt;

  • het gekozen medium.

De houding van het publiek ten aanzien van de zender wordt vaak gevormd door verwachtingen en vooroordelen. Zo zal men van een medewerker van een commerciële organisatie verwachten dat deze er op uit is om je iets te verkopen. Er dient daarom rekening te worden gehouden met mogelijke verwachtingen en vooroordelen.

De houding van het publiek ten aanzien van het onderwerp en/of het standpunt kan vaak vooraf voorspeld worden. Het publiek kan een positieve, negatieve of neutrale houding hebben. Ook hier dient de spreker of schrijver weer rekening te houden met bepaalde houdingen van bepaalde (groepen) mensen ten aanzien van willekeurige onderwerpen. Zo kan er vanuit worden gegaan dat maar weinig leerkrachten in het voortgezet onderwijs openstaan voor onderwijsvernieuwing.

De houding van het publiek ten aanzien van het gekozen medium kan tenslotte ook een rol spelen bij het betoog. De schrijver of spreker moet daarom bedenken hoe het publiek tegenover het gekozen medium staat en welke verwachtingen hierbij een rol spelen. Zo kan de verwachting bestaan dat artikelen uit De Telegraaf onbetrouwbaar zijn.

Tenslotte moet je vooraf nadenken over de motieven van het publiek om een betoog te lezen of te beluisteren. Voorbeelden van publieksmotieven zijn:

  • nieuwe/bruikbare kennis opdoen;

  • vormen of controleren van de eigen mening;

  • bevestiging zoeken voor de eigen mening;

  • vermaakt worden.

De schrijver of spreker kan er van uitgaan dat de laatste twee punten bij elk publiek op prijs worden gesteld.

Analyse van de gewenste indruk en het doel

Het is aan te raden om je, nadat je een publieksanalyse hebt gemaakt, te oriënteren op de indruk die je bij het publiek wilt achterlaten. Wil je betrokken overkomen? Of vooral kritisch en deskundig? Dergelijke indrukken kunnen de overtuigingskracht sterk beïnvloeden. Je kan ervoor kiezen om de verwachte houding van het publiek tegenover jou als zender te bevestigen of juist te ontkrachten. Hierbij is het echter wel belangrijk om niet te ver af te wijken van je normale manier van schrijven of spreken, omdat het publiek hier doorheen zal prikken.

Het belangrijkste doel van een betoog is overtuigen. Je moet van tevoren daarom goed nadenken waarvan je het publiek precies wilt overtuigen en wanneer je tevreden bent met het resultaat.

Het betoog kan daarnaast ook bepaalde nevendoelen hebben, zoals:

  • informatie geven;

  • commentaar leveren;

  • aanwijzingen geven;

  • voor amusement zorgen.

Het is verstandig om vooraf ook over dergelijke nevendoelen na te denken. Wanneer je te maken hebt met een ongeïnteresseerd publiek, kan het een nevendoel zijn om voor amusement te zorgen. Op deze manier kun je immers de aandacht trekken en vasthouden.

Analyse van het onderwerp , de structuur en de stijl

De afbakening van het onderwerp hangt voor een groot gedeelte af van de analyse van de houding en het kennisniveau van het publiek. De inhoud van het betoog kan vervolgens het beste worden opgebouwd rondom een hoofdvraag. Je redeneert rondom deze vraag (met deelvragen) en komt tenslotte uit op een antwoord: de conclusie. Zodoende wordt het voor jezelf goed duidelijk welke informatie je in je betoog moet verwerken.

Door een hoofdvraag en deelvragen te formuleren, geef je direct ook al een bepaalde structuur aan je betoog. Vervolgens moet je nog wel bepaalde afwegingen maken: Begin je informatief of confronterend? Refereer je aan het negatieve standpunt of laat je dit juist achterwegen? Et cetera.

Tenslotte dien je na te denken over de stijl en toonzetting van het betoog. Er kan bijvoorbeeld voor een eenvoudig of moeilijk taalgebruik worden gekozen, of voor neutrale of gekleurde uitspraken. Dergelijke stijlkeuzes kunnen pas worden gemaakt wanneer de schrijver of spreker weet wat het kennisniveau en de houding van zijn publiek is. Wanneer het publiek neutraal of negatief tegenover het onderwerp staat, is het bijvoorbeeld af te raden om gekleurd taalgebruik in te zetten. In dat geval kan er beter voor neutraal geformuleerde uitspraken worden gekozen.

3. Argumenten zoeken

In dit hoofdstuk wordt de tweede taak van de redenaar behandeld: het zoeken naar argumenten. Om de juiste argumenten te vinden, kan er gebruik worden gemaakt van een vijfstappenplan:

  1. Vrije brainstorm

  2. Evalueren van de brainstorm

  3. Gerichte brainstorm

  4. Bronnenonderzoek

  5. Keuze voor argumenten

Stap 1: Vrij brainstormen

Dit is een eerste verkenning van het onderwerp. Alles wat er in je opkomt, schrijf je op. Je kan hierbij gebruik maken van een mindmap, free-writing, het stellen van vragen en een voorlopig bronnenonderzoek.

Het maken van een mindmap

Een mindmap is een soort grafische weergave van hersenspinsels. Het maken van een mindmap wordt ook wel mindmapping genoemd. Dit doe je om:

  • ideeën op te doen en de samenhang tussen verschillende ideeën zichtbaar te maken;

  • de samenwerking tussen de linker- en de rechter hersenhelft te stimuleren;

  • je denkproces in kaart te brengen;

  • associaties te maken;

  • een overzicht te maken van alle hersenspinsels.

Het stellen van vragen

Vragen stellen kan een goede aanvulling zijn op een mindmap. Dit leidt ertoe dat je meer de diepte ingaat. Hierbij schrijf je alle vragen op die je maar kan bedenken. Indien mogelijk, schrijf je ook de antwoorden op.

Gebruik maken van free-writing

Bij deze techniek schrijf je vrijuit over het betreffende onderwerp. Je kan een stukje schrijven als voorbereiding van een deel van het werkelijke betoog, maar je kan ook een stukje over een kleiner onderdeel van het betoog schrijven zodat je daarna weer makkelijker verder kunt met brainstormen. Bij het schrijven let je niet op zinsbouw, spelling, toon of logica. Het doel van deze techniek is dat een mogelijke schrijfblokkade wordt opgeheven, dat er nieuwe gedachten en ideeën ontstaan en dat er een exploratieve versie (ook wel: ‘kletsversie’) geschreven wordt.

Het maken van een voorlopig bronnenonderzoek

Dit is geen echte brainstormtechniek, maar het kan je wel verder helpen bij het brainstormen. Door in de bibliotheek en op internet naar bronnen te zoeken en deze te scannen op bruikbare informatie, kan je het onderwerp nader verkennen. Aan de hand hiervan kan je de mindmap of vragenlijst aanvullen. Wanneer je begint met het maken van een voorlopig bronnenonderzoek, zal dit ertoe leiden dat je met meer ideeën aan de brainstorm begint.

Bij al deze technieken is het belangrijk dat je van tevoren bedenkt hoeveel tijd je eraan wilt besteden. Zo voorkom je dat je te lang in de vrije brainstorm blijft hangen. Met name bij het voorlopige bronnenonderzoek is dit essentieel. Het is hierbij immers niet de bedoeling dat je verdrinkt in stapels literatuur.

Stap 2: Evaluatie van de brainstorm

Bij deze stap ga je kritisch kijken naar de uitkomsten van de vrije brainstorm. Om te achterhalen wat bruikbaar is en wat niet, kijk je naar de doel- en publieksanalyse. Je vraagt jezelf hierbij het volgende af:

  • Wat is het kernpunt?

  • Welke ideeën kunnen bruikbaar zijn en welke ideeën zijn niet bruikbaar?

  • Welke aspecten zal je waarschijnlijk gaan benadrukken?

  • Welke aspecten zijn nog onvolledig of missen nog?

  • Is er een verrassend idee/aspect uit de brainstorm voortgekomen?

Het is de bedoeling dat de uitkomsten van deze vragen verheldering geven over het te schrijven betoog.

Stap 3: Gericht brainstormen

Het doel van deze fase is om tot een volledige verkenning van het onderwerp te komen. Hierbij kan je gebruik maken van topische vragen, het standaardgeschilpuntenmodel en andersoortige vragensets.

Het stellen van topische vragen

Topische vragen zijn willekeurige vragen die je op elk onderwerp kunt loslaten. De meeste bekende lijst met vragen is: Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe? Deze vragenlijst is afkomstig uit de journalistiek. Voorbeelden van andere topische vragen zijn:

  • Waaraan is het tegengesteld / waarmee is het te vergelijken?

  • Wat is een kenmerkend voorbeeld ervan?

  • Wat zijn de oorzaken en gevolgen ervan?

  • Waar heeft het mee te maken?

  • Welke veranderingen heeft het doorgemaakt?

  • Tot welk groter geheel hoort het?

Door dergelijke vragen nog eens langs te lopen, kan je tot gerichtere aspecten voor je betoog komen en ideeën genereren voor mogelijke (nieuwe) argumenten. De vragen en antwoorden schrijf je op, maar pas in een latere fase kijk je wat bruikbaar is.

Gebruik maken van het standaardgeschilpuntenmodel

Dit model bestaat uit zes specifieke vragen, de standaardgeschilpunten. Het kan worden ingezet bij het schrijven van een betoog waarbij een beslissing genomen dient te worden, zoals in een beleidsdiscussie. De verdediger van een bepaald (beleids)voorstel moet alle standaardgeschilpunten met ja kunnen beantwoorden.

Het gaat om de volgende vragen:

  1. Is er een probleem? Wat is het probleem?

  2. Wat is de ernst van het probleem?

  3. Komt het probleem voort uit het huidige beleid?

  4. Valt het beleidsvoorstel uit te voeren?

  5. Wegen de bijkomende voordelen op tegen de nadelen?

Door antwoorden op deze vragen te zoeken, kun je argumenten vinden die je standpunt hardmaken. Het is echter mogelijk dat je niet op alle vragen een geschikt antwoord weet te vinden; er zijn geen gegevens beschikbaar of de feiten zijn niet gunstig voor jouw standpunt. In dit laatste geval kun je de gegevens weglaten en nadenken over een verweer voor het geval de tegenpartij ze inbrengt.

Inzetten van andere vaste vragensets

Er bestaan ook nog andere vragensets voor het vinden van argumenten voor een betoog waarbij je een voorstel moet verdedigen of een advies moet uitbrengen.

Zo bestaat er een vragenlijst met betrekking tot de probleem- en maatregelenstructuur.

  • Wat is het probleem en voor wie is dit een probleem?

  • Wat zijn de oorzaken en gevolgen van het probleem?

  • Welke maatregelen zijn er en wat zijn de voor- en nadelen hiervan?

  • Welke maatregel kan zodoende het beste gekozen worden?

  • Hoe moet de maatregel geïmplementeerd worden?

  • Wat zijn de verwachte gevolgen van deze maatregel?

Verder bestaat er een vragenlijst met betrekking tot de evaluatiestructuur:

  • Wat is er geëvalueerd?

  • Wat zijn de positieve en negatieve punten?

  • Wat is het eindoordeel?

  • Welk advies vloeit hieruit voort?

Voor het vinden van argumenten voor een verkooppraatje of een reclamefolder is er de AIDA-formule:

  • Hoe kan ik de aandacht van het publiek trekken (Attention)?

  • Hoe zorg ik ervoor dat het publiek belangstelling krijgt voor het product of de dienst (Interest)?

  • Hoe zorg ik ervoor dat het publiek naar het product of de dienst gaat verlangen (Desire)?

  • Hoe roep ik expliciet op tot het aanschaffen van het product (Action)? Hierbij valt te denken aan een antwoordcoupon, telefoonnummer of kortingsbon.

Een andere mogelijkheid om argumenten te vinden voor een verkooppraatje of een reclamefolder is via het model van vier p’s:

  • Welk probleem heeft het publiek zonder het product (Picture)?

  • Hoe kan je beloven dat dit probleem wordt opgelost door aanschaf van het product (Promise)?

  • Hoe kan je dit bewijzen (Prove)? Hierbij valt te denken aan het geven van een voorbeeld of het verwijzen naar een onderzoek.

  • Hoe kan je het publiek overhalen om tot actie (aanschaffen van het product) over te gaan (Push)?

Conclusies trekken

Na de vrije brainstorm, de evaluatie en de gerichte brainstorm kunnen er conclusies worden getrokken. Dit leidt tot mogelijke inhoudselementen voor je betoog.

Stap 4: Gedegen bronnen zoeken

Wanneer duidelijk is welke inhoudselementen in ieder geval een plek moeten krijgen in het betoog, moet er gezocht worden naar bronnen en argumenten die dit onderbouwen.

Houd hierbij de volgende punten in acht:

  • Bronnen dienen recent, herkenbaar, traceerbaar en betrouwbaar te zijn.

  • Zoek naar gevarieerde bronnen en argumenten (bijvoorbeeld feitelijke én emotionele argumenten).

  • Noteer altijd direct de gegevens die als argument dienen, degene die je citeert en de verschijningsdatum van de bron (of de datum waarop je iemand hebt gesproken).

  • Maak een schema van de inhoud en geef hierin aan welke argumenten bij welke inhoudselementen horen. Dit is een werkschema: de inhoud staat nog niet vast en er is nog geen systematische ordening in aangebracht.

Stap 5: Argumenten kiezen

In deze laatste fase ga je de juiste argumenten kiezen. Hierbij laat je je leiden door de analyse die je van het publiek hebt gemaakt. Je kan gebruik maken van een aantal vragen, die hieronder worden toegelicht.

1. Wat zijn de sterkste argumenten om het betreffende publiek te overtuigen?

De keuze van de argumenten moet betrekking hebben op de voorkennis, de houding en de motieven van het publiek. Daarnaast moet er rekening worden gehouden met een aantal algemene kenmerken van argumenten:

  • Actuele argumenten wekken meer vertrouwen dan minder actuele argumenten.

  • Concrete argumenten spreken meer aan dan abstracte argumenten.

  • Gedetailleerde argumenten hebben meer overtuigingskracht dan eenvoudige argumenten.

  • Onderbouwde argumenten zijn sterker dan argumenten zonder subargumenten en/of bronvermeldingen.

2. Is er in een juiste balans tussen gevoel en verstand?

Een effectief betoog wordt gekenmerkt door gevarieerde argumenten. Er dient daarom een balans te worden gevonden tussen argumenten gebaseerd op logos, ethos en pathos (Aristoteles, 384-322 v.C).

  • Argumenten gebaseerd op logos (logische argumenten) zijn argumenten die gebaseerd zijn op het verstand en die tot logische conclusies leiden.

  • Argumenten gebaseerd op ethos (ethische argumenten) zijn argumenten die direct of indirect de kwaliteiten van de spreker of schrijver onderstrepen. Ze leiden ertoe dat het publiek welwillend gestemd raakt en de spreker of schrijver eerder zal geloven. Directe kwaliteiten zijn bijvoorbeeld deskundigheid, intelligentie en betrokkenheid. Het kan een positief effect hebben om (subtiel) op deze kwaliteiten te wijzen. Indirecte kwaliteiten zijn onder anderen humor, het spreken met een heldere opbouw of het schrijven van een slotwoord dat het publiek in het hart raakt. Bij argumenten gebaseerd op ethos valt bovendien te denken aan argumenten die bedoelt zijn om het gevoel van het publiek over de tegenstanders negatief te beïnvloeden.

  • Argumenten gebaseerd op pathos (pathische argumenten) zijn argumenten die inspelen op de gevoelens van het publiek. Deze kunnen een standpunt veel kracht bijzetten. Het gaat hierbij niet alleen om het opwekken van emoties om het publiek voor je te winnen; het kan ook gaan om het tonen van begrip voor de weerstand van het publiek. Bij argumenten gebaseerd op gevoel moet je echter oppassen dat je geen gebruik gaat maken van drogredenen of propaganda.

De balans tussen logische, ethische en pathische argumenten dient af te hangen van het publiek, de situatie, het onderwerp en de cultuur. Het type argumenten moet in geen geval afhangen van de persoonlijke voorkeur van de spreker of schrijver.

3. Is het verstandig om bepaalde tegenargumenten alvast te weerleggen?

Dit hangt af van het publiek. Wanneer je weet dat het publiek negatief tegenover het standpunt of onderwerp staat, zal je er goed aan doen om tegenargumenten in het betoog vast te weerleggen. Dit kan je nadrukkelijk of terloops doen. Bij een neutraal publiek kun je in het betoog beter nog niet op tegenargumenten ingaan. Het is mogelijk dat het publiek, na het horen van de voor hun nog onbekende negatieve aspecten van het onderwerp, niet of nauwelijks meer te overtuigen is van het tegendeel.

4. Welke niet-argumentatieve onderdelen moet je opnemen?

Dit hangt wederom af van het publiek. Aan de hand van de analyse van de voorkennis van het publiek, bepaal je welke achtergrondinformatie je in het betoog opneemt en welke je weglaat. Deze informatie kan je standpunt en ethos (indirect) versterken.

4. Het betoog structureren

In dit hoofdstuk wordt de derde taak van de redenaar besproken: het ordenen van de argumenten. Dit is belangrijk, want een goede opbouw van een betoog levert een belangrijke bijdrage aan de overtuigingskracht van de argumenten.

Structuur van een betogende tekst

Voor sommige tekstsoorten bestaan er specifieke modellen voor het vinden van de inhoud (denk bijvoorbeeld aan het AIDA-model). Dergelijke modellen geven eigenlijk ook al een ordening van de argumenten weer. Er bestaan echter niet voor alle soorten betogen vaste modellen met betrekking tot de opbouw. Bovendien gaan zulke modellen bijna altijd uitsluitend over het middendeel van het betoog en niet over de opening en afsluiting.

Een algemeen model voor de opbouw van een betoog is de indeling afkomstig van de klassieke retorica. Deze indeling is voor de meeste betogende teksten bruikbaar. Het bestaat uit vier globale onderdelen: een opening, een inleiding, een argumentatief middendeel en een slot.

  • De opening is bedoeld om de aandacht te krijgen, het begrip te bevorderen en in te spelen op de welwillendheid van het publiek. Je probeert het publiek hier dus ontvankelijk te maken voor de argumenten die gaan komen.

  • De inleiding is vervolgens bedoeld om het standpunt van het betoog uiteen te zetten. Hier wordt tevens de benodigde achtergrondinformatie gegeven en aangekondigd hoe de kern van het betoog is opgebouwd.

  • Het argumentatieve middendeel is de kern van het betoog. Hierin probeer je het publiek door middel van argumenten te overtuigen.

  • Het betoog wordt afgesloten met een slot, waarin een samenvatting wordt gegeven en/of in wordt gespeeld op het gevoel van het publiek. Dit onderdeel is bedoeld om het publiek nog één maal te overtuigen, voordat het een definitief oordeel velt.

Strategische opbouw van een betoog

Je kan een betoog dus grofweg indelen in een opening, inleiding, argumentatief middendeel en slot. Om deze onderdelen verder te ordenen, kun je gebruik maken van een viertal vragen. Het is hierbij belangrijk dat je rekening houdt met de analyse van het doel en het publiek en je laat leiden door je gezonde verstand.

1. Structureer je het betoog op directe of indirecte manier?

Wanneer het publiek een positieve of neutrale houding tegenover het standpunt heeft, kan

er het beste voor een directe opbouw van het betoog worden gekozen. Bij twijfel over de houding van het publiek, is het ook aan te raden om het betoog op een directe manier op te bouwen. Doordat een dergelijke opbouw zeer helder is, kan het publiek het betoog goed volgen. Wanneer het publiek ongeïnteresseerd is, zal een directe opbouw ervoor zorgen dat de strekking van het betoog duidelijk overkomt, zonder dat het publiek zich hier al teveel voor moet inspannen. Bovendien valt een directe opbouw bij een kritisch, geïnteresseerd publiek meestal goed. Een dergelijk publiek is bereid om het betoog tot zich te nemen en heeft baat bij een heldere, niets-onthullende opbouw.

Wanneer het publiek echter overtuigd is van een tegenovergesteld standpunt, kan er beter voor een indirecte opbouw worden gekozen. De lezers of luisteraars staan in dit geval niet open voor het betoog. Wanneer ze dan in de inleiding al geconfronteerd worden met jouw standpunt, zullen ze direct al afhaken en/of op zoek gaan naar tegenargumenten. Door niet direct te verkondigen wat je standpunt is en met welke argumenten je dit gaat verdedigen, zorg je ervoor dat het publiek objectiever aan het betoog begint. Hierbij moet je ervoor zorgen dat het betoog wel duidelijk blijft, omdat het publiek anders alsnog kan afhaken. Het standpunt geef je tenslotte pas (enigszins genuanceerd) in de conclusie. Een dergelijke indirecte opbouw van een betoog wordt ook wel insinuatio genoemd: de spreker of schrijver insinueert iets, maar laat het publiek zelf achterhalen wat. Pas aan het einde van het betoog worden de vermoedens van het publiek bevestigd. Dit zorgt er niet per definitie voor dat het publiek naderhand overtuigd is van jouw standpunt, maar het is een middel om het publiek in ieder geval naar je argumenten te laten luisteren.

2. Op welke manier structureer je de argumenten?

Over het algemeen kunnen de argumenten in het middendeel van het betoog volgens de Nestoriaanse ordening gestructureerd worden. Dit houdt in dat de sterkste argumenten aan het begin en aan het einde worden gezet en dat de zwakste argumenten in het midden worden geplaatst. Dit heeft ermee te maken dat het begin en het einde het beste worden onthouden door het publiek. Door een sterke eerste indruk wordt het publiek welwillender. Datgene wat het publiek aan het einde hoort, wordt het beste onthouden. Wanneer het publiek echter zeer weinig interesse in het onderwerp heeft, kan je beter sterk beginnen en eindigen met de zwakste argumenten. Zo voorkom je dat het publiek sterke argumenten die aan het einde worden gegeven, mist, doordat het al is afgehaakt.

Voor de effectiviteit van de ordening van de argumenten zijn een sterke opening en afsluiting ook van essentieel belang. In een mondeling betoog moet de spreker het publiek bovendien de tijd geven om aan hem te wennen. Is zijn inleiding te kort, dan loopt hij het gevaar dat het publiek nog niet geconcentreerd luistert op het moment dat hij zijn eerste argumenten verkondigt.

3. Op welke plek weerleg je de tegenargumenten?

Wanneer het publiek een positieve houding ten opzichte van het standpunt heeft, kan je het beste geen begrip tonen voor het bestaan van twijfel, weerstand en/of tegenargumenten en kan je dergelijke tegenargumenten beter niet weerleggen. Is de houding van het publiek neutraal, dan geldt hetzelfde. Al kan je er in dat geval wel voor kiezen om de tegenargumenten te weerleggen. Bij twijfel over de houding van het publiek en bij een negatieve houding is het raadzaam om wel begrip te tonen voor het bestaan van twijfel, weerstand en/of tegenargumenten. Bovendien kunnen de tegenargumenten in dit geval beter wel weerlegd worden. Bij een negatief gestemd publiek dient de weerlegging van argumenten echter op indirecte wijze te gebeuren.

Wanneer je besluit om in je betoog begrip te tonen voor verzet en/of tegenargumenten te weerleggen, dien je na te denken over de plaats in het betoog waar je dit doet. Het is hierbij belangrijk dat je eerst je eigen standpunt goed onderbouwd (confirmatio). Pas later ga je over tot het weerleggen van eventuele tegenargumenten (refutatio). Wanneer het publiek zeer negatief tegenover het standpunt staat, is het echter raadzaam om aan het begin van het betoog of middendeel aan te geven dat je op de hoogte bent van de weerstand en tegenargumenten. Toon hier begrip voor, zonder de tegenargumenten direct te weerleggen. Op deze manier zal het publiek zich gekend voelen en beter naar jouw argumenten luisteren.

4. Hoe maak je een strategische verdeling van argumenten gebaseerd op logos, ethos en pathos?

In het argumentatieve middendeel van het betoog spelen argumenten gebaseerd op logos een belangrijke rol. Dit betekent niet dat er geen plaats is voor argumenten gebaseerd op ethos of pathos. Als algemene richtlijn voor de ordening van de verschillende soorten argumenten geldt dat de logische argumenten vooraan gezet dienen te worden en de ethische en vooral de pathetische argumenten meer aan het eind. Het publiek moet overtuigd zijn van de betrouwbaarheid en deskundigheid van de spreker of schrijver, voordat het open gaat staan voor meer emotionele argumentatie: eerst het hoofd, dan het hart.

Voor de opening en afsluiting van het betoog gelden echter andere richtlijnen. Omdat je het publiek in de opening ontvankelijk wilt maken voor het betoog, is het aan te raden om hier meer argumenten gebaseerd op ethos en (in mindere mate) pathos te gebruiken. Dit is met name het geval bij een publiek dat negatief tegenover jou als zender en/of jouw standpunt(en) staat of bij een publiek dat hieraan twijfelt.

Je kan in de opening ethische argumenten gebruiken om jezelf in een gunstiger daglicht te zetten en/of de tegenstanders neer te halen. Je zorgt er bijvoorbeeld voor dat je betrouwbaar overkomt; je toont jouw deskundigheid, betrokkenheid en bescheidenheid; je neemt mogelijke vooroordelen over jou als persoon weg; je sluit aan bij de waarden en normen van het publiek; of je wekt verontwaardiging op over de tegenstanders en wijst op hun ondeskundigheid, belangen en inconsistentie. Vervolgens kan je pathische argumenten gebruiken gericht op het publiek en/of de kwestie zelf, om zo de welwillendheid van het publiek te vergroten. Je kan bijvoorbeeld het publiek bedanken voor hun komst; begrip tonen voor weerstand; het onderwerp als zeer belangrijk afbeelden; nieuwe feiten beloven, of het onderwerp zoals het bij de tegenstanders naar voren is gebracht als minder interessant of betrouwbaar aftekenen. Bij dergelijke ethische en pathische argumenten kan beeldmateriaal bovendien een effectieve manier zijn om je woorden kracht bij te zetten.

In de afsluiting kun je tenslotte het beste pathetische argumenten inzetten als laatste duwtje in de rug. In de opening wordt het publiek zodoende ontvankelijk gemaakt voor het betoog, in de kern wordt het verstand van het publiek aangesproken en in het slot wordt het publiek over de streep getrokken via het hart.

Zichtbaarheid van de structuur

Omdat inzicht in de structuur het tekstbegrip en daarmee de overtuigingskracht vergroot, dien je in een betoog voor voldoende structuuraanwijzingen te zorgen. Door gebruik te maken van tussenkopjes, inleidende passages, korte samenvattingen en signaalwoorden, maak je de structuur van het betoog zichtbaar. Daarnaast is het belangrijk dat geschreven teksten visueel aantrekkelijk en overzichtelijk zijn. Daarmee vergroot je de kans dat je tekst gelezen wordt en zodoende ook dat je standpunt aanvaard wordt.

5. Formuleren van het betoog

In dit hoofdstuk komt de vierde taak van de redenaar aan bod: het formuleren van de uitspraken. De overtuigingskracht van een betoog wordt sterk beïnvloed door de formulering. Wanneer de argumenten zijn gevonden en geordend, dient er daarom nagedacht te worden over de bewoordingen.

Vier eisen uit de klassieke retorica

Er bestaan vier algemene richtlijnen voor de formulering van betogen, die afkomstig zijn van de klassieke retorica.

  • Latinitas: grammaticaal correct taalgebruik

  • Perspicuitas: begrijpelijk taalgebruik

  • Decorum: taalgebruik afgestemd op het publiek

  • Ornatus: aantrekkelijk taalgebruik

Grammaticaal correct taalgebruik

Grammaticaal correct taalgebruik is, samen met begrijpelijk taalgebruik, een voorwaarde voor een goed betoog. Wordt hier niet aan voldaan, dan komt de geloofwaardigheid van de spreker of schrijver in het geding. De eis van correct taalgebruik gaat bij mondelinge redevoeringen niet geheel op, omdat spreektaal hier acceptabel is.

Begrijpelijk taalgebruik

Of een tekst begrijpelijk is, hangt af van veel factoren. Voorbeelden van dergelijke factoren zijn de woordkeuze en zinsconstructies, de algemene verhaallijn en de mate van abstractie. Dit zijn vooral inhoudelijke en formuleer-technische kwesties. In Taaltopics: Argumenteren wordt alleen aandacht besteed aan het markeren van standpunten en argumenten en aan de volgorde van standpunten en argumenten.

Met betrekking tot het markeren van standpunten en argumenten, kan de tekst voorzien worden van expliciete formuleringen en signaalwoorden die de argumentatieve strekking van het verhaal verduidelijken.

Expliciete verwoordingen met betrekking tot het standpunt en de bijbehorende argumenten zijn erg duidelijk.

Bijvoorbeeld: “Ik vind dat …” / “Mijn argument hiervoor is …”

Vooral bij mondelinge betogen en ten aanzien van de hoofdlijn, zijn dergelijke formuleringen aan te raden. Een nadeel hiervan is echter dat de formuleringen overdreven nadrukkelijk kunnen overkomen bij het publiek. Daarom kan er ook gekozen worden voor minder expliciete formuleringen. In dat geval kunnen signaalwoorden de argumentatieve strekking verduidelijken. Voorbeelden van signaalwoorden/structuuraanduiders zijn: ‘daarom’, ‘dus’, ‘vandaar dat…’ en ‘vanwege’.

Signaalwoorden kunnen daarnaast ingezet worden om de structuur van de argumentatie te verduidelijken. Je geeft dan aan hoe de verschillende argumenten zich tot elkaar verhouden. Zo wordt duidelijk dat het om meervoudige, nevenschikkende, of onderschikkende argumenten gaat. Meervoudige argumenten kunnen bijvoorbeeld aangeduid worden met: ‘daarnaast’, ‘ook’, en ‘bovendien’. Nevenschikkende argumenten kunnen aangeduid worden met: ‘ten eerste’, ‘ten tweede’, ‘zowel… als…’ en ‘trouwens’. Onderschikkende argumenten kunnen gemarkeerd worden met: ‘want’, ‘immers’ en ‘namelijk’.

Wanneer je reageert op het betoog van de tegenstander of ingaat op tegenargumenten, speelt het markeren van standpunten en argumenten ook een belangrijke rol. Het komt de duidelijkheid van je reactie ten goede wanneer je:

  • eerst het argument van de tegenpartij herhaalt;

  • vervolgens aangeeft wat het verband tussen dit argument en het standpunt is;

  • dan het argument weerlegt;

  • en tenslotte duidelijk maakt wat de gevolgen van deze weerlegging zijn.

Het markeren van standpunten en argumenten door middel van expliciete formuleringen of signaalwoorden is tenslotte niet altijd noodzakelijk. Soms zijn ze dermate duidelijk en herkenbaar, dat ze niet gemarkeerd hoeven te worden. Het is echter van belang dat het standpunt en argument in zulke situaties niet te ver uit elkaar worden gezet.

Wat betreft de volgorde van de argumenten zijn er in principe twee mogelijkheden:

  • Eerst het standpunt en dan de argumenten.

  • Eerst de argumenten en dan het standpunt.

Dergelijke volgordes zijn het meest duidelijk. Er zijn echter ook andere variaties mogelijk, bijvoorbeeld:

  • Eerst een subargument, dan het standpunt, dan een argument en dan een (sub) argument.

Taalgebruik afgestemd op het publiek

Het taalgebruik moet aan drie eisen voldoen om het optimaal aan te laten sluiten op het publiek:

  • het moet efficiënt zijn;

  • het moet gevarieerd zijn;

  • het moet aansluiten bij de houding en gemoedstoestand van het publiek.

Efficiënte formuleringen zijn formuleringen die zijn afgestemd op de kennis van het publiek. Datgene wat het publiek al weet, wordt weggelaten. Wat het publiek nog niet of onvoldoende weet, wordt uitgelegd. Hierbij moet je er voor zorgen dat je voldoende tempo in het betoog houdt.

Wanneer je de formuleringen niet goed op het publiek afstemt, kunnen de volgende fouten zich voordoen:

  • De voorkennis wordt onderschat, waardoor het betoog wordt gekenmerkt door te veel uitleg en herhaling.

  • De voorkennis wordt overschat, waardoor het betoog onnavolgbaar wordt voor het publiek.

Gevarieerde formuleringen worden gekenmerkt door zowel duidelijke en expliciete uitspraken dan wel levendige (en minder duidelijke) uitspraken. Levendige uitspraken zijn bijvoorbeeld standpunten en argumenten in de gedaante van een vraag, een uitroep of een bevel. Daarnaast kan het gaan om argumenten en standpunten in de vorm van een tussenzinnetje of een als illustratie bedoeld voorbeeld.

Formuleringen die aansluiten bij de houding van het publiek worden tenslotte gekenmerkt door een juiste woordkeuze en doordat ze de juiste toon aanslaan. Daarnaast kan de argumentatie stilistisch verfraaid worden. Hierbij valt te denken aan beeldspraak, anekdotes of retorische vragen. Een overdaad aan dergelijke verfraaiingen is echter af te raden. Alleen bij een positief gestemd publiek zal stilistische verfraaiing daadwerkelijk bijdragen aan de overtuigingskracht. Een neutraal of kritisch publiek zal zich daarentegen weinig aangesproken voelen door dergelijke verfraaiingen. De mogelijkheid bestaat zelfs dat het publiek zich hierdoor van de schrijver of spreker zal afwenden.

Aantrekkelijk taalgebruik

Er zijn vier algemene richtlijnen voor aantrekkelijke formuleringen:

  • Formuleringen moeten concreet zijn.

  • Er moet een menselijke maat bij de formuleringen aangehouden worden.

  • Het publiek moet bij de formuleringen betrokken worden.

  • Er moet gebruik worden gemaakt van retorische ordeningsmodellen.

Concreet formuleren kan op verschillende manieren. Er kan hierbij gebruik worden gemaakt van analogie, evidentia, beeldende formuleringen en metaforen. Bij een analogie wordt een overeenkomst tussen twee zaken als grondslag genomen voor de redenering. Evidentia is een aanschouwelijke reportagestijl, waarbij uitspraken levendig worden beschreven. Beeldende formuleringen zijn formuleringen die bij de lezer of luisteraar bepaalde beelden oproepen. Bij metaforen is er sprake van beeldspraak, zonder dat er een vergelijkingswoord (als, zoals) gebruikt wordt.

Een menselijke maat aanhouden betekent dat je ‘mensentaal’ gebruikt in plaats van allerlei abstracte uitspraken doet. Het publiek moet zich een voorstelling kunnen maken van de betekenis van de uitspraken.

Het publiek bij het betoog betrekken kan op verschillende manieren bereikt worden. De inhoud van het verhaal kan wat levendiger worden gemaakt, het publiek kan direct worden aangesproken of worden aangezet om mee te denken en er kan gebruik worden gemaakt van humor (zoals ironie, understatements en hyperbolen). Op deze manier zorg je ervoor dat de lezers of luisteraars erbij blijven.

Retorische ordeningsmodellen zijn modellen waarbij gebruik wordt gemaakt van woord- of zinsherhaling, of waarbij de argumenten op progressieve dan wel regressieve wijze worden gegeven (climax/anticlimax). Met name bij mondelinge betogen kan er op deze wijze op de emoties van het publiek worden ingespeeld. Deze vorm van formuleren kan in schriftelijke betogen beter worden vermeden. Het komt dan al gauw over als een slinks trucje.

6. De presentatie van het betoog

In dit hoofdstuk word tenslotte de laatste taak van de redenaar besproken: de presentatie. Bij schriftelijke betogen gaat het om de vormgeving en bij mondelinge betogen gaat het om de voordracht.

Oriëntatie op doel en publiek

Het uiteindelijke doel van een betoog is dat je het publiek overtuigt van jouw standpunt of van twijfel bij het standpunt van de tegenpartij. Het publiek speelt dus een grotere rol dan de tegenpartij. Om dit te bereiken moet de voordracht begrijpelijk en aantrekkelijk zijn. Om de voordracht zo begrijpelijk mogelijk te maken, zijn signaalwoorden en herhalingen van belang. Deze kunnen beter teveel dan te weinig worden ingezet. Dit geldt niet voor elementen die de voordracht aantrekkelijker maken. Wanneer er teveel aandachtstrekkende elementen worden ingezet, kan het publiek zich hieraan gaan storen. Er moet zodoende naar een goede balans tussen beide elementen gezocht worden. Hierbij moet de betoger rekening houden met de setting en het soort publiek dat hij voor zich krijgt. In een zakelijke setting is de begrijpelijkheid bijvoorbeeld belangrijker dan de aantrekkelijkheid.

De vormgeving of presentatie van het betoog

Vormgeving

Bij een schriftelijk betoog is een duidelijke en aantrekkelijke vormgeving van belang. Een tekst wordt duidelijk door:

  • het markeren van de indeling met witregels;

  • inspringen;

  • duidelijk herkenbare kopjes;

  • puntsgewijze opsommingen;

  • gemarkeerde voorbeelden.

Een schriftelijk betoog wordt aantrekkelijker door:

  • illustraties (schema’s, grafieken, tabellen);

  • een belangwekkende omslag;

  • een aansprekende titel.

Presentatie

Bij een mondeling betoog is oogcontact met het publiek van essentieel belang. Op die manier wordt het publiek bij het betoog betrokken. Wanneer de spreker zich namelijk uitsluitend op de tegenstander richt, krijgt het publiek het gevoel dat het genegeerd wordt. Een betoog dat (gedeeltelijk) wordt voorgelezen heeft dan ook weinig overtuigingskracht. Voor citaten geldt een uitzondering. Deze kunnen wel worden voorgelezen.

Een andere valkuil is het zoveel mogelijk willen zeggen in de beschikbare tijd. Hierdoor gaan mensen echter veel te snel en vaak ook te hard praten, wat contraproductief werkt. Het publiek kan de spreker dan niet meer volgen of barst in lachen uit. Een prettig spreektempo en spreekvolume zijn zodoende ook van uiterst belang.

Mensen onthouden meer van een betoog wanneer de informatie op meerdere manieren is aangeboden. Gebruik maken van visuele ondersteuning is zodoende geen overbodige luxe. Dit zorgt ervoor dat de informatie die via het oor binnenkomt en moeilijk is om in één keer te bevatten toch wordt begrepen. Door visuele ondersteuning in te zetten bij bepaalde aspecten uit het betoog, kan je er bovendien voor zorgen dat met name deze aspecten blijven hangen. Je kan het belangrijkste argument bijvoorbeeld ondersteunen met een tabel, of je kan de samenvatting van de belangrijkste punten ondersteunen met een visuele opsomming in steekwoorden. Daarnaast kan je een bepaald beeld ook gebruiken als argument. Soms zegt een beeld meer dan woorden. Tenslotte neemt ook de aantrekkelijkheid van het betoog toe wanneer er gebruik wordt gemaakt van visuele ondersteuning.

Reageren op kritische vragen

Voordat je een mondelinge presentatie gaat geven of een betoog op papier publiceert, moet je goed nadenken over mogelijke kritische vragen en/of opmerkingen. Op die manier zal je hier beter op kunnen anticiperen.

De houding die je aanneemt bij het beantwoorden van kritische vragen is ook belangrijk. Wanneer je de vragen onterecht, dom of overdreven vindt, kan je dit beter niet laten blijken. Dit werkt averechts. Je kan beter serieus en positief op de vragen ingaan, bijvoorbeeld door aan te geven dat je blij bent dat iemand die vraag stelt of dat je merkt dat hij/zij al veel van het onderwerp af weet. Daarnaast moet je altijd proberen om rustig te blijven. Herhaal eerst de vraag in steekwoorden en geef vervolgens het antwoord.

Drie soorten vragen

Er zijn drie soorten vragen te onderscheiden die je kunt verwachten: vragen om uitleg, vragen om nadere onderbouwing en kritische vragen.

Ten eerste kan je vragen om uitleg krijgen. Wanneer je goed rekening hebt gehouden met de aanwezige voorkennis van het publiek, zal je hier waarschijnlijk weinig mee te maken krijgen. Toch kan het zijn dat je een verkeerde inschatting hebt gemaakt of dat het publiek niet goed heeft geluisterd. In dat geval geef je kort antwoord en verwijs je eventueel naar datgene wat je eerder al verteld hebt.

Ten tweede kan je vragen om nadere onderbouwing krijgen. Wanneer je niet op alle aspecten van het onderwerp bent ingegaan, bijvoorbeeld doordat hier geen tijd voor was, kan er gevraagd worden om concretisering. Je moet tijdens de voorbereiding daarom rekening houden met dergelijk vragen en ervoor zorgen dat je materiaal beschikbaar hebt om uitspraken/onderzoeken te onderbouwen. Bij zeer moeilijke of technische vragen kan je ook aangeven dat je deze op een later moment (schriftelijk) zult beantwoorden.

Ten derde kunnen er kritische vragen gesteld worden. Dergelijke vragen komen vaak aanvallend over. Ze kunnen gericht zijn op ethos, pathos of logos.

  • Vragen op ethosgebied zijn gericht op de persoon. De onderzoekskwaliteiten van de spreker worden bijvoorbeeld in twijfel getrokken. In een dergelijke situatie kan je het beste rustig op de vraag reageren en een nadere uitleg geven.

  • Vragen op pathosgebied zijn gericht op het gevoel. De vraag is bijvoorbeeld bedoeld om medelijden met de tegenpartij op te wekken. Het is bij zulke vragen belangrijk om eerst een beetje mee te gaan in het gevoel en begrip te tonen. Vervolgens moet je wel duidelijk maken dat je bij je standpunt blijft en om welke reden.

  • Vragen op logosgebied zijn gericht op de inhoud van de argumentatie. Zo kan het zijn dat een standpunt verdraaid wordt, omdat de tegenstanders bepaalde garanties willen krijgen. In dat geval zal de spreker moeten uitleggen dat hij geen garanties heeft gegeven, maar wel de waarschijnlijkheid van bepaalde consequenties heeft aangetoont. Andere mogelijke vragen op logosgebied zijn vragen waarbij een element uit het betoog overdreven wordt voorgesteld (drogreden). Bijvoorbeeld: ‘Als wij gratis ballonnen gaan uitdelen, zijn we straks een soort populistische commerciële instelling.’ Een goede manier om hier op te reageren is door de beredeneringsfout te benoemen of door een tegengestelde drogreden te geven, waardoor je het absurde karakter van de redenering laat zien.

Antwoordronde

Bij een publiek dat uit meer dan twintig personen bestaat, is het verstandig om eerst na te gaan welke vragen er zijn. Vervolgens kan je vragen die over hetzelfde gaan gezamenlijk beantwoorden en meer tijd besteden aan de belangrijkste vragen. De vraag die de essentie van het betoog raakt, kan het beste als laatste beantwoord worden. Dit antwoord zal waarschijnlijk het langste blijven hangen bij het publiek. Tijdens het beantwoorden van de vragen is het bovendien belangrijk om de vragen in steekwoorden te herhalen.

7. Eerste indruk van het betoog

Het zevende tot en met het negende hoofdstuk gaan over het kritisch reageren op een betoog. Het perspectief ligt hier dus niet meer bij de spreker of schrijver, maar bij het publiek. Toch kan je als kritische lezer of luisteraar ook een belangrijke rol vervullen door vragen en kanttekeningen te plaatsen bij het betoog van een ander. In hoofdstuk zeven wordt de rol van een eerste indruk besproken.

Intuïtief oordeel

De eerste indruk van een betoog wordt ook wel intuïtief oordeel genoemd. Om tot een weloverwogen oordeel te komen, moet je jezelf na het lezen van of luisteren naar een betoog eerst afvragen wat je eerste indruk is en waar dit op gebaseerd is. Dit kan je doen door jezelf een aantal vragen te stellen.

  • Indien je meteen al een oordeel klaar hebt, moet je jezelf afvragen wat dat oordeel is en waar dit vandaan komt. Het kan bijvoorbeeld voortkomen uit goede argumenten maar ook uit een betrouwbare indruk van de redenaar.

  • Indien je nog niet meteen een oordeel klaar hebt, maar wel een overheersend gevoel hebt, moet je dat gevoel proberen te omschrijven. Je kan bijvoorbeeld een positief of negatief gevoel hebben bij het betoog, of een gevoel van ergernis. Vervolgens moet je bij jezelf nagaan waardoor dit overheersende gevoel wordt bepaald.

  • Indien je nog geen mening over het betoog hebt, moet je bedenken hoe dit komt.

Het ontbreken van een oordeel is vaak het gevolg van een gebrek aan belangstelling voor het onderwerp. In dat geval heeft het weinig nut om tot een kritische beoordeling over te gaan. Komt het ontbreken van een oordeel echter voort uit onzekerheid of een gebrek aan voorkennis, dan heeft het wel zin om tot een kritische beoordeling over te gaan.

Bij een overheersend gevoel, moet je de factoren die je gevoel beïnvloeden, proberen te achterhalen. Op die manier kan je de waarde van je oordeel bepalen. Een door niet-inhoudelijke factoren gekleurd gevoel, zoals een vooroordeel over de zender of het onderwerp, leidt vaak tot een oppervlakkige reactie. Het is in dit geval raadzaam om meer aandacht te besteden aan een zorgvuldige en inhoudelijke afweging van de argumenten, de redeneringen en de bronnen.

Een door inhoudelijke factoren gekleurd oordeel kan ook voorkomen. Wanneer je over voldoende voorkennis beschikt, niet bent beïnvloed door niet-inhoudelijke factoren en aandachtig en objectief hebt geluisterd, dan is je intuïtieve oordeel al gebaseerd op een kritische houding. Door vragen te stellen of kritiek te leveren zal je dan waarschijnlijk geen nieuwe inzichten krijgen.

Bepalende factoren bij een intuïtief oordeel

Wanneer je na het horen of lezen van een betoog de factoren hebt achterhaald die je eerste indruk hebben beïnvloed, moet je deze nader gaan beschouwen. Het kan zijn dat je factoren over het hoofd hebt gezien of onvoldoende op waarde hebt geschat. Om hier achter te komen, kan je jezelf een aantal vragen stellen.

1. Wat ben ik voor lezer of luisteraar?

Om deze vraag te beantwoorden, moet je achterhalen wat je voorkennis, je houding en je lees- en luistermotieven zijn.

  • Bij weinig voorkennis over het onderwerp zal je eerste oordeel neutraler zijn dan wanneer je hier wel al het een en ander over weet.

  • Je houding kan onderverdeeld worden in houding ten opzichte van het onderwerp of standpunt, houding ten opzichte van de spreker of schrijver en houding ten opzichte van het medium. Hoe je tegenover het onderwerp of standpunt staat, is een van de belangrijkste factoren die je eerste indruk bepaalt. Hoe kritischer je hier tegenover staat, hoe sterker je eerste oordeel over het betoog zal zijn. In dat geval is het belangrijk dat je deze eerste indruk losmaakt van je oordeel en het betoog objectiever gaat bekijken. Wat betreft je houding ten opzichte van de spreker of schrijver en je houding ten opzichte van het medium, geldt hetzelfde. Probeer dus altijd na te gaan of je oordeel niet gekleurd is door bepaalde vooroordelen.

  • Lees- en luistermotieven hebben ook een belangrijke invloed op je eerste oordeel. Het kan zijn dat je vermaakt wilt worden, dat je bevestiging voor je eigen standpunt zoekt of dat je daadwerkelijk openstaat om een objectieve mening te vormen.

2. Welk doel denk ik dat de zender heeft?

Door het doel van de zender te achterhalen, kan je nagaan of je de tekst of presentatie wel op de juiste manier hebt geïnterpreteerd. Soms wordt een betoog bijvoorbeeld niet als zodanig herkend, doordat de spreker het publiek veelvuldig aan het lachen maakt.

3. Ben ik beïnvloed door situationele factoren?

Situationele factoren zoals je fysieke gesteldheid, het tijdstip of ruis kunnen je beoordeling van een betoog sterk beïnvloeden. Dit gaat met name op bij mondelinge betogen. Je kunt deze factoren meestal niet of nauwelijks beïnvloeden, maar het is wel belangrijk dat je bewust ben van het bestaan ervan.

Nadat je deze vragen voor jezelf hebt beantwoord, kan je vaststellen of je kritisch of oppervlakkig gelezen of geluisterd hebt. Zodoende weet je of je wel of geen waarde moet hechten aan je intuïtieve oordeel.

 

8. Vragen om toelichting

Wanneer je bewust bent geworden van je eerste indruk, kan je besluiten om het daarbij te laten of om actie te ondernemen, zodat je goede kritiek kan leveren. In het laatste geval kan je beter eerst om toelichting vragen in plaats van meteen in de aanval te gaan. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het vragen om toelichting.

Vragen met betrekking tot de onderbouwing

Je kunt allereerst nagaan of de argumenten en bronnen helder zijn. Zo niet, dan kan je om nadere uitleg vragen. Hierbij speelt met name het gebruik van onderzoeksgegevens een belangrijke rol. Je wilt bijvoorbeeld weten hoe het onderzoek precies is uitgevoerd.

Vragen met betrekking tot de redeneringen

Vervolgens kan je nagaan of de verbanden tussen standpunten en argumenten duidelijk zijn. Hier geldt wederom dat er vragen gesteld kunnen worden wanneer dit niet het geval is. Je kan de zender dan vragen om bepaalde redeneerstappen toe te liggen. Het kan handig zijn om je vooraf te verdiepen in de verschillende soorten redeneringen:

  • Analogie-redenering: Hierbij worden specifieke gevallen met elkaar vergeleken.

  • Generalisering: Hierbij wordt een algemene uitspraak afgeleid uit een voorbeeld of uit meerdere voorbeelden.

  • Causaliteits-redenering: Hierbij wordt er een gevolg afgeleid uit een oorzaak, of andersom.

  • Autoriteits-redenering: Hierbij is iets het geval omdat een autoriteit (persoon of geschreven bron) dat vindt.

  • Doel-middel-redenering: Hierbij wordt een middel als gewenst gebracht, omdat het tot een gewenst doel leidt.

  • Eigenschap-oordeel-redenering: Hierbij wordt een oordeel gerechtvaardigd doordat iets bepaalde kenmerken heeft.

Vragen met betrekking tot de volledigheid en consistentie

Tenslotte kan je nagaan of alle relevante punten zijn behandeld. Wanneer alle redeneringen helder zijn, hoeft het betoog in zijn geheel dat namelijk nog niet te zijn. Het is mogelijk dat bepaalde punten onderbelicht zijn of niet zijn onderbouwd met argumenten. Dan is het nuttig om hiernaar te vragen. Om onvolledigheden in beleidsbetogen op te sporen, kan gebruik worden gemaakt van het in hoofdstuk drie besproken standaardgeschilpuntenmodel. Je kunt je als lezer of luisteraar afvragen of alle vragen uit dit model zijn beantwoord en of de antwoorden te rijmen zijn met eerdere antwoorden.

9. Het leveren van kritiek

Wanneer alle vragen zijn beantwoord, kan het publiek overgaan tot het leveren van kritiek. Hier gaat het laatste hoofdstuk over. De scheidslijn tussen kritiek en kritische vragen is dun, maar het gaat hierbij wel degelijk om iets anders. Bij kritiek ga je er namelijk niet vanuit dat de spreker of schrijver het mogelijk bij het rechte eind heeft. Je probeert dan de zwakheden van het betoog bloot te leggen. Er kunnen vijf soorten zwakheden onderscheiden worden:

  • Onbetrouwbare bronnen

  • Incorrecte inhoud

  • Ondeugdelijke redeneringen

  • Gevoelsargumentatie

  • Gaten in het betoog

Veel van deze zwakheden worden ook wel ‘drogredenen’ genoemd. De auteurs van Taaltopics: Argumenteren noemen dit een problematisch begrip: het woord zelf impliceert al een zekere afkeuring, terwijl dergelijke redenen wel degelijk overtuigingskracht kunnen hebben. Dit is gebaseerd op het praktijkmodel: Overtuigen is een proces waarin naast rationale argumenten soms ook gevoelsmatige argumenten een rol spelen. Dit in tegenstelling tot het ideaalmodel: Overtuigen is een proces waarin alleen ruimte is voor inhoudelijke en zakelijke argumenten.

Kritiek met betrekking tot de bronnen

Bij kritiek op de bronnen kan het zowel gaan om kritiek op de zender als bron als om kritiek op de aangehaalde bronnen.

Onbetrouwbare zender

Bij kritiek op de zender of het medium speelt ethos een belangrijke rol. Door kritiek te leveren op de zender kan je deze proberen uit te schakelen als discussiepartner. Je probeert het gezag van de zender dan te ondermijnen zodat het publiek hem niet meer serieus kan nemen. Persoonlijke aanvallen op de zender worden ook wel ad-hominem redeneringen genoemd. Dergelijke redeneringen moeten aan twee eisen voldoen, willen ze terecht zijn:

  • De kritiek op de zender moet waar zijn.

  • De kritiek op de zender moet relevant zijn.

Een aanval op de zender is relevant wanneer het gericht is op eigenschappen van de zender die er in dit verband toe doen. Wanneer een ad-hominem redenering niet aan deze eisen voldoet is er sprake van een ethosdrogreden.

Onbetrouwbare aangehaalde bronnen

Bij kritiek op de aangehaalde bronnen kan óf de onbetrouwbaarheid van een bron worden aangetoond, óf het ontbreken ervan. Een bron is bijvoorbeeld onbetrouwbaar wanneer de autoriteit ondeskundig of partijdig is. Voor het ontbreken van bronnen geldt dat dit niet direct een zwakheid hoeft te zijn. Sommige uitspraken zijn zo aannemelijk of algemeen bekend, dat ze niet met bronnen ondersteund hoeven te worden.

Kritiek met betrekking tot een incorrecte inhoud

Bij kritiek op de inhoud speelt het logos een belangrijke rol. Als lezer of luisteraar moet je analyseren of de argumenten en redeneringen correct zijn of dat er sprake is van non-argumenten: argumenten die logisch lijken maar het niet zijn. Het gaat hierbij om inhoudelijke drogredenen.

Logosdrogredenen

  • Cirkel redenering: Hierbij wordt het standpunt met andere woorden in het argument herhaald.

  • Stroman-redenering: Hierbij wordt het standpunt van de tegenpartij een beetje verdraaid, waardoor het makkelijker te betwisten is.

  • Two wrongs make a right (tu quoque): Hierbij wordt een fout verontschuldigd door te wijzen naar anderen die een soortgelijke fout hebben gemaakt.

  • Verschuiven van de bewijslast: Hierbij wordt er geprobeerd om onder de bewijslast uit te komen door bij voorbaat te vragen om tegenargumenten.

  • Ontduiken van de bewijslast: Hierbij wordt er gedaan alsof het standpunt vanzelfsprekend is en geen onderbouwing behoeft.

  • Shifting ground: Hierbij wordt een standpunt naar een steeds gematigdere variant bijgesteld.

  • Onwetendheids-drogreden: Hierbij wordt er gesteld dat een bewering (niet) waar is omdat er onvoldoende bewijs van het tegengestelde is.

  • Vals dilemma: Hierbij wordt er gedaan alsof er maar twee mogelijkheden zijn, terwijl er meer zijn.

Wanneer er sprake is van een inhoudelijke drogreden, dan kan dit benoemd worden. Een andere manier om de inhoud te weerleggen, is door aan te tonen dat het standpunt onjuist is of door het tegendeel te bewijzen. De inhoud kan tenslotte ook worden weerlegd via turning the tables: het standpunt wordt omgedraaid, terwijl er van dezelfde argumenten of veronderstellingen wordt uitgegaan. Dit is soms mogelijk door de toevoeging van een nieuw stukje informatie.

Kritiek met betrekking tot ondeugdelijke redeneringen

De redeneringsvormen die in hoofdstuk acht genoemd zijn, zijn niet altijd even valide. Soms is er sprake van een drogreden. Om daar achter te komen, kan je gebruik maken van evaluatievragen. Wanneer de redeneringen niet aan de evaluatie-eisen voldoen, zijn ze niet of nauwelijks valide.

Drogredenen gekoppeld aan redeneertypen

Bij een Analogie-redenering kan je nagaan of er belangrijke overeenkomsten zijn; of deze daadwerkelijk belangrijk zijn voor het standpunt; en of de verschillen niet belangrijker zijn dan de overeenkomsten. Wanneer de vergelijking niet opgaat, is er sprake van een:

  • Valse analogie. Dit is een analogie waarvan de componenten waar zijn, maar die een essentieel punt van verschil onbesproken laat.

Bij een generalisering kan je nagaan of de gegeven voorbeelden representatief zijn; of ze relevant zijn voor de conclusie; of er voldoende voorbeelden worden genoemd om de conclusie te ondersteunen; en of er geen tegenvoorbeelden zijn. Wanneer het antwoord op deze vragen negatief is, is er sprake van een:

  • Overhaaste generalisering of conclusie. Dit is een algemene uitspraak gebaseerd op een te kleine of niet representatieve steekproef.

Bij een causaliteits-redenering kan je nagaan of de genoemde oorzaken inderdaad tot het voorspelde gevolg kunnen leiden. Wanneer dit niet het geval is, is er sprake van een:

  • Post hoc ergo proper hoc redenering. Hierbij wordt uit een toevallig chronologisch verband geconcludeerd dat er ook sprake is van een causaal verband.

Bij een causaliteits-redenering kan je bovendien nagaan of er omstandigheden denkbaar zijn die verhinderen dat de genoemde oorzaak tot het voorspelde gevolg zal leiden. Wanneer dit het geval is, is er sprake van een:

  • Hellend vlak-redenering. Uit een kleine oorzaak worden dan vele vergaande gevolgen afgeleid.

Bij een autoriteits-redenering kan je nagaan of de aangehaalde autoriteit daadwerkelijk betrouwbaar en deskundig is op het betreffende gebied. Wanneer dit net het geval is, is er sprake van een:

  • Autoriteits-drogreden. Het brongebruik van de zender is dan onterecht of irrelevant. Dit wordt ook wel een ethosdrogreden genoemd.

Je kan bij een autoriteits-redenering ook nagaan of de aangehaalde autoriteit belangen bij de zaak heeft. Wanneer dit het geval is dan is er sprake van:

  • Schermen met eigen kwaliteiten. Er wordt dan een misplaatst beroep gedaan op een bepaalde autoriteit of het eigen gezag. Net als een autoriteits-drogreden wordt schermen met eigen kwaliteiten ook wel een ethosdrogreden genoemd.

Bij een doel-middel-redenering kan je nagaan of het doel wel gewenst is; het middel wel tot het gewenst doel leidt; en of er nadelige gevolgen zijn. Wanneer het middel niet tot het gewenste doel leidt of veel nadelige gevolgen kent dan is er sprake van een:

  • Doel-middel-drogreden. Dit is een verkeerde toepassing van een doel-middel-redenering.

Bij een eigenschap-oordeel-redenering kan je nagaan of de genoemde eigenschappen het oordeel rechtvaardigen. Wanneer dit niet het geval is, is er sprake van een:

  • Eigenschap-oordeel-drogreden. Dit is een verkeerde toepassing van een eigenschap oordeel-redenering. Dit is ook het geval wanneer er eigenschappen zijn die een ander oordeel rechtvaardigen.

Kritiek leveren

Wanneer je via de evaluatievragen bepaalde drogredenen hebt gevonden, kan je hier kritiek op leveren. Je kan ervoor kiezen om de redeneerfout te benoemen. Deze verdedigingsstrategie is echter niet erg sterk: het publiek kan andere normen hanteren over wat wel en niet is toegestaan in een discussie. Daarnaast kan deze strategie je ethos schaden doordat je kan overkomen als een betweter.

Het is daarom overtuigender om te demonstreren dat er sprake is van een redeneerfout. Dit kan op twee manieren:

  • Omschrijven wat er fout is aan de redenering.

  • Een ad-absurdumredenering naar voren brengen.

Bij een ad-absurdumverdediging toon je met een tegenvoorbeeld aan dat de gebruikte redenering tot absurde consequenties kan leiden. Op deze manier maak je de redenering van de betoger belachelijk, in de hoop dat hij verworpen wordt.

Kritiek met betrekking tot gevoelsargumentatie

Er is niks mis met het aanspreken van emoties als dit dient om de inhoudelijke argumenten te versterken. Wanneer inhoudelijke argumenten echter worden vervangen door gevoelsargumentatie, is er sprake van pathosdrogredenering.

Pathosdrogredenen

  • Argumentum ad baculum: Hierbij wordt de tegenstander weerhouden om zijn standpunt weer te geven door dreiging uit te oefenen.

  • Argumentum ad misericordiam: Hierbij wordt de tegenstander onder druk gezet door op zijn gevoel of medelijden in te spelen.

  • Argumentum ad populum: Hierbij worden bepaalde emoties aangesproken, zoals onzekerheid, trots, haat of vertedering.

Je kan kritiek leveren op dergelijke drogredenen door het standpunt te weerleggen, het argument aan te vallen, de redeneerfout te benoemen of de redeneerfout te demonstreren via een ad-absurdumredenering.

Kritiek met betrekking tot gaten in het betoog

Het kan ook het geval zijn dat bepaalde zaken onderbelicht zijn gebleven en de betoger een eenzijdig benadering van het onderwerp weergeeft. Om dit te achterhalen, heb je kennis van het onderwerp nodig. Daarnaast kunnen de ordeningsmodellen uit hoofdstuk drie en vier je helpen om gaten in het betoog te vinden. Wanneer een betoog onvolledig blijkt te zijn, kan je kritiek leveren door dit aan de orde te stellen.

Jaar van samenvatting

  • 2014

 

 

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
7933