Oefenpakket Burgerlijk Procesrecht (UU)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Deze oefententamens zijn te gebruiken als oefenmateriaal. De antwoorden zijn geschreven door JoHo en dienen ter indicatie.

Oefentoets 1

 

Vraag 1

Rob de Groot huurt sinds 1 oktober 2001 een woning aan de Kruizemuntweg in Breda van de Woningbouwvereniging Talsma aldaar. Rob krijgt een leuke vriendin en na verloop van tijd wil hij met haar gaan samenwonen in Den Bosch. Kennelijk is hij nog niet zeker van zijn zaak en wil hij de huur van de woning in Breda nog niet opzeggen. Daarom laat hij met ingang van 1 maart 2008 zijn nichtje Ans deze huurwoning bewonen. Ans betaalt zelf het door haar gebruikte gas, water en licht rechtstreeks aan het energiebedrijf. Na een half jaar gaat de verkering van Rob uit en wil hij terug in de huurwoning. Ans heeft echter haar studentenkamer opgezegd en weigert de woning te verlaten. Rob moet daarom een veel duurdere woning huren nu hij niet in de huurwoning aan de Kruizemuntweg terecht kan.

Rob vordert ontruiming door Ans en betaling van zijn extra huurkosten van in totaal € 6.000. Hij stelt daartoe dat hij met Ans een huurovereenkomst heeft gesloten voor bepaalde tijd, te weten van 1 maart 2008 tot 1 september 2008, en dat Ans ten onrechte de woning niet tijdig heeft verlaten. Tevens vordert hij de wettelijke rente over dit bedrag alsmede veroordeling van Ans in de kosten van de procedure. Het verweer van Ans luidt dat er sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat Rob daarom niet bevoegd is deze overeenkomst te beëindigen.

 

a. Welke rechter is absoluut en relatief bevoegd om van de procedure kennis te nemen?

 

b. Het verweer van Ans luidt dat er geen sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, maar van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Indien partijen hebben aangeboden bewijs te leveren, aan welke partij zal de rechter de bewijsopdracht geven?

c. Staat tegen de beslissing omtrent de bewijslastverdeling een rechtsmiddel open?

 

d. Omdat Rob op korte termijn naar zijn woning wil terugkeren, vordert hij in kort geding dat Ans met onmiddellijke ingang de woning moet verlaten op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag. Kan de rechter Ans een dwangsom opleggen?

 

Stel dat de vordering van Rob in kort geding is toegewezen.

 

e. Kan Ans tegen het kortgedingvonnis een rechtsmiddel instellen? Zo ja, binnen welke tijd moet zij dat doen?

 

f. Stel dat Ans in de bodemprocedure onder a. in het gelijk wordt gesteld; heeft dat vonnis invloed op de eventueel verbeurde dwangsommen?

 

g. Stel: Ans heeft de woning inmiddels verlaten, maar in de haast heeft zij twee haar in eigendom toebehorende schilderijen laten hangen. Rob weigert deze terug te geven zolang zij niet het hem verschuldigde bedrag heeft betaald. Welke procesrechtelijke acties kan Ans het beste ondernemen om Rob tot afgifte van haar schilderijen te dwingen? Ga er daarbij vanuit dat in de bodemprocedure (zie vraag a) alsnog verweer moet worden gevoerd en dat Rob heeft gezegd dat als Ans niet snel betaalt, hij de schilderijen via Marktplaats zal verkopen.

Geef aan op welk moment en met welke gedingstuk(ken) deze acties dienen plaats te vinden.

 

Vraag 2

 

a. Behoort onderstaand verzoek tot wraking te worden toegewezen?

 

Verzoek van
de kerkelijke rechtspersoon
NEDERLANDSE HERVORMDE GEMEENTE IN HERSTELD VERBAND,
gevestigd te Gameren,
verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. P. Baijense, administrerend kerkvoogd,
tot wraking ex artikel 36 Rv van
[gewraakte rechter]
in diens hoedanigheid van voorzieningenrechter in het kort geding (hierna: het kort geding) van de Hervormde Gemeente Gameren en de Diaconie van de Hervormde Gemeente Gameren tegen de Nederlandse Hervormde Gemeente in hersteld verband te Gameren (zaak- /rolnummer: 136844 / KG ZA 06-85).
 

Het kort geding
Het geschil in het kort geding vloeit voort uit het feit dat de eisers in het kort geding, behoren tot de Protestantse Kerk in Nederland (de PKN) en dat de leden van de gedaagde partij in het kort geding, thans verzoekster, er voor hebben gekozen om buiten de PKN te blijven.
 

Het verzoek
Verzoekster vreest dat [gewraakte rechter] als rechter in het kort geding niet onpartijdig zal zijn. Verzoekster voert daar het navolgende voor aan.
a. [gewraakte rechter] is lid van de PKN.
b. [gewraakte rechter] is lid geweest van de Provinciale Commissie voor bezwaren en geschillen der Nederlandse Hervormde Kerk in Gelderland, welke kerk (de Nederlandse Hervormde Kerk) is opgegaan in de PKN.
c. [gewraakte rechter] heeft als voorzieningenrechter in drie eerdere procedures met dezelfde kwesties als in het kort geding, welke kwesties voortkomen uit het feit dat de eisende partijen behoren tot de PKN en de gedaagde partijen niet, uitspraak gedaan ten gunste van de eisende partijen.
d. [gewraakte rechter] heeft blijkbaar goedgevonden dat hij door de griffie van de rechtbank werd ingeroosterd op het kort geding, wetende dat de raadsman van de eisende, tot de PKN behorende partij bij de griffie van de rechtbank heeft gevraagd om hem, [gewraakte rechter], als voorzieningenrechter in te plannen.   

 

 

Vraag 3

Leg de navolgende begrippen uit.

 

a. Uitvoerbaar bij voorraadverklaring

b. Gezag van gewijsde

c. Constitutief vonnis

d. Sprongcassatie

 

 

Antwoorden Oefentoets 1

 

Vraag 1

 

a. Absoluut bevoegd is de sector kanton van de rechtbank (42 RO jo. 93 sub c), Het gaat in dit geval immers om een huurovereenkomst. Relatief bevoegd is uitsluitend de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde is gelegen (art. 103 Rv).

 

b. Wie stelt bewijst. Dat is de hoofdregel van art. 150 Rv. Rob stelt sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd en dat Ans hem uit dien hoofde €6000 schadevergoeding is verschuldigd. Op hem zal derhalve in beginsel de bewijslast rusten.

 

c. Op grond van het eerste lid van art. 332 Rv staat tegen dit interlocutoir tussenvonnis hoger beroep open, zij het dat dit hoger beroep op grond van art. 337 lid 2 Rv in beginsel pas tegelijk met het eindvonnis kan worden ingesteld.

 

d. Op grond van art. 611a Rv (lid 1) kan de rechter op vordering van Rob Ans veroordelen tot betaling van een dwangsom indien zij door de rechter is veroordeeld tot het verlaten van de woning en daar geen gehoor aan geeft. De hoofdveroordeling betreft in cau niet de betaling van een geldsom, maar een doen (het verlaten van de woning).

 

e. Zij kan in hoger beroep bij het hof ex art. 332 Rv. De vordering is van onbepaalde waarde en er bestaan geen duidelijke aanwijzingen dat de vordering een waarde vertegenwoordigd van minder dan € 1750. In afwijking van de gewone appeltermijn van drie maanden geldt in kort geding de kortere termijn van vier weken (339 lid 2 Rv).

 

f. Ans is gehouden zich overeenkomstig de uitspraak van het kortgedingvonnis te gedragen. Als zij in de bodemprocedure in het gelijk wordt gesteld en dus alsnog komt vast te staan dat sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, komt daarmee de rechtskracht van het vonnis in kort geding op dat moment (zonder terugwerkende kracht) te vervallen.

Daaraan voorafgaand dient Ans het vonnis in kort geding echter wel degelijk op te volgen, op straffe van de vastgestelde dwangsommen. Eventueel door haar betaalde dwangsommen kan zij niet van Rob terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling. Zie HR 16 november 1984, NJ 1985, 547 (Ciba-Geigy/Voorbraak) en HR 22 december 1989, NJ 1990, 434 (Kempkes/Samson)

 

g. Ans kan in reconventie afgifte van haar schilderijen vragen. De vordering in reconventie dient bij conclusie van antwoord te geschieden (137 Rv). Ook kan zij in kort geding de afgifte van de schilderijen vorderen .Deze procedure vangt aan met een dagvaarding.

Om te voorkomen dat Rob de schilderijen op korte termijn verkoopt, dient bovendien conservatoir beslag tot afgifte van de schilderijen worden gelegd (730 Rv). Voor dit beslag is verlof vereist van de voorzieningenrechter; het verzoek tot verlof wordt ingediend bij verzoekschrift (700 Rv lid 1). Het beslag wordt gelegd door middel van een deurwaardersexploit (734 jo. 702 jo 440 lid 1 Rv).

 

Vraag 2

 

Het verzoek tot wraking wordt toegewezen, indien de rechter niet als onpartijdig kan worden aangemerkt (6 EVRM + art. 36 e.v. RV). Ten aanzien van de (on)partijdigheid van de rechter is met name het arrest Hauschildt/Denemarken (EHRM 24 mei 1989, NJ 1990, 627) van belang . In dit arrest wordt onderscheid gemaakt tussen een subjectieve en een objectieve test.

Bij de subjectieve test wordt verondersteld staat dat de rechter onpartijdig is. Verzoeker zal moeten bewijzen dat de rechter daadwerkelijk vooringenomen is. Het is niet aannemelijk dat verzoeker in dat bewijs zal slagen. Een enkel vermoeden van vooringenomenheid is bij deze test niet voldoende.

Bij de objectieve test gaat het om omstandigheden die twijfel zouden kunnen wekken aan de onpartijdigheid van de rechter. De schijn van partijdigheid is bij deze test al voldoende om een rechter te wraken.

Vervolgens vraagt u zich af of de rechter, gezien de afzonderlijke gronden, de objectieve toets zal kunnen doorstaan:

 

a. Den Tonkelaar is lid van de PKN.

U zou een lidmaatschap van dit kerkgenootschap kunnen vergelijken met een lidmaatschap van een politieke partij en onderscheid kunnen maken tussen een actief en een passief lidmaatschap.

 

b. Den Tonkelaar is in het verleden lid geweest van een geschillencommissie van een van de kerken die sinds de fusie is opgegaan in de PKN.

U kunt ingaan op de toelaatbaarheid van dergelijke nevenfuncties (bijv. op de vraag of het uitoefenen van een typisch juridische nevenfunctie zijn lidmaatschap tot een actief lidmaatschap heeft gemaakt).

 

c. Den Tonkelaar heeft in vergelijkbare zaken al drie keer ten gunste van de PKN uitspraak gedaan.

Voor de hand ligt dat u een afweging maakt tussen efficiëntie (de inzet van een rechter die reeds kennis van zaken heeft opgedaan in vergelijkbare zaken) en het gevaar van oogkleppen (het niet meer in voldoende mate ontvankelijk zijn voor argumenten die het eerder ingenomen standpunt ondergraven).

 

d.Den Tonkelaar wist dat de raadsman van de wederpartij van verzoeker specifiek om hem had gevraagd en dat heeft hem er niet van weerhouden om deze zaak aan te nemen.

Met name bij deze grond lijkt de objectieve test tot partijdigheid te leiden. Den Tonkelaar heeft hier in ieder geval de schijn van partijdigheid gewekt.

 

Vraag 3

 

a. Zie art. 233 Rv: een rechter die een vonnis uitvoer bij voorraad verklaart, voorkomt de schorsende werking als gevolg van het instellen van een gewoon rechtsmiddel (zie voor deze schorsende werking de artt. 145, 350lid 1 en 404 Rv). Het vonnis kan in dat geval toch ten uitvoer worden gelegd.

 

b. Gezag van gewijsde is de bindende kracht in een ander geding van een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan (art. 236 Rv).

 

c. In een constitutief vonnis wijzigt de rechter de materiële rechtsverhouding tussen partijen.

 

d. Sprongcassatie betreft een vonnis in eerste aanleg (op tegenspraak gewezen), waarbij partijen zijn overeengekomen om het hoger beroep over te slaan (398 sub 2 Rv.)

NB aangezien deze term niet in Stein/Rueb voor blijkt te komen, is besloten om voor de drie voorafgaande deelvragen een punt meer te geven. Mocht u toch het juiste antwoord hebben gegeven, dan krijgt u voor deze vraag gewoon het weergegeven aantal punten. Vraag 4 levert dus maximaal 18 punten op.

 

Oefentoets 2

Vraag 1

De op een boerderij in Bedum geboren en getogen geliefden Jan en Marie, beiden met de Neder­landse nationaliteit, zien het boerenleven in Nederland niet langer zitten. Ze besluiten direct na hun huwelijksvoltrekking te emigreren naar Belarus (Wit-Rusland). De span­ningen van het leven daar en de stress van het opzetten van een nieuw bedrijf, blijken echter na vijf jaar te groot voor het huwelijksleven. Marie keert terug naar Bedum waar ze tijdelijk haar intrek neemt bij haar ouders. Een maand na haar terugkeer wil ze een echtscheidings­ver­zoek indienen. Jan wil niet scheiden en kondigt aan in rechte te zullen verschijnen en alle mogelijke verweren aan te gaan voeren.

Kan Marie het echtscheidingsverzoek meteen al indienen bij de Nederlandse, als internationaal bevoegde, rechter? Zo ja, welke rechter binnen Nederland is absoluut en relatief bevoegd?

Vraag 2

Meertens heeft vanwege een geschil met Koenders, advocaat Douma in de arm genomen om Koenders in rechte te betrekken. In opdracht van Douma heeft deurwaarder Hendriks op geldige wijze de dagvaarding uitgebracht. Op de aangezegde rechtsdag blijkt echter dat Douma verzuimd heeft de zaak tijdig bij de rechtbank op de rol te doen inschrijven.

Wat zijn de gevolgen van dit verzuim voor de procedure en welke twee mogelijkheden zijn er om dit recht te zetten?

Vraag 3

Tijdens een procedure bij de rechtbank, waarin Emto B.V. is gedagvaard door Okal B.V. in verband met oneerlijke concurrentie, wordt door de rechter een comparitie van partijen gelast. Tijdens de comparitie brengt Okal B.V. voor het eerst een 150 pagina’s tellend stuk in het geding, waarmee zij de rechter wil proberen te overtuigen van haar gelijk.

Mag Okal B.V. dit stuk tijdens de comparitie nog in het geding brengen en wat zal de rechter in zo’n geval met deze informatie doen?

 

Vraag 4

Feenma en Koers sluiten een overeenkomst van opdracht. Feenma stelt dat Koers wan­pres­tatie heeft gepleegd. Koers betwist dat. Feenma dagvaardt Koers voor de rechtbank, sector civiel. In die procedure biedt Koers bewijs aan van een bepaald (door Feenma betwist) feit door het horen van een aantal met naam genoemde getuigen. De rechtbank meent dat dit bewijsaanbod ter zake dienend en voldoende gespecificeerd is. Toch passeert de rechtbank het bewijsaanbod, omdat het haar onwaarschijnlijk voorkomt dat het betwiste feit bewezen zal worden door de door Koers genoemde getuigen. De rechtbank komt mede tot dat oordeel op grond van de (vele) door Feenma in het geding gebrachte schriftelijke bewijsmiddelen. Al deze bewijsmiddelen ondersteunen het door Feenma ingenomen standpunt. Koers beschikt niet over schriftelijk bewijs dat zijn kant van het verhaal van het betwiste feit ondersteunt. Een en ander brengt de rechtbank ertoe het bewijsaanbod te passeren en de vordering van Feenma toe te wijzen.
Geef uw gemotiveerde oordeel over genoemde overwegingen van de rechtbank.

Vraag 5

Jan Horowitz is werkzaam bij het bedrijf De Geldersche IJssel (DGIJ). Op een gegeven moment beschuldigt DGIJ hem ervan gelden te hebben verduisterd. Jan ontkent heftig, maar kan zijn werkgever niet overtuigen. De verhouding is zo verziekt dat besloten wordt om de arbeidsovereenkomst langs de weg van ontbinding wegens gewichtige redenen te beëindigen. De kantonrechter wijst het daartoe strekkende verzoek van DGIJ toe en kent Jan een vergoeding toe op de voet van artikel 7:685 lid 8 BW. Jan, die niet onmiddellijk ander werk kan vinden, heeft het geld hard nodig. In zijn verweerschrift had hij om die reden al verzocht dat de kantonrechter de beschikking met toepassing van artikel 288 Rv uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.

Is uitvoerbaarverklaring bij voorraad in dit geval mogelijk en/of zinvol gelet op de aard en strekking van deze voorziening?
Vraag 6 Joukes heeft bij Garage Meijer te Groningen een nieuwe auto gekocht. Al tijdens de eerste rit met de auto blijkt dat er een probleem met de motor is. Joukes gaat met de auto terug naar de garage en daar wordt door een welwillende monteur direct geprobeerd het mankement te verhelpen. Dat lijkt te lukken, maar na twee weken beginnen de problemen opnieuw. De garage voert nogmaals een reparatie uit, maar ook nu helpt dit niet afdoende. Het blijkt uiteindelijk een telkens terugkerend probleem te zijn bij deze auto. Joukes heeft er op een gegeven moment genoeg van en vordert in kort geding ontbinding van de overeenkomst.

Wat voor soort uitspraak wordt hier gevraagd en kan de voorzieningenrechter in kort geding een dergelijke vordering toewijzen? (Bij de beantwoording van de vraag kunt u ervan uitgaan dat materieelrechtelijk is voldaan aan de voorwaarden om tot ontbinding over te gaan.)

Vraag 7
Geurling stelt dat hij schade heeft geleden door een aan Bitter toerekenbare onrechtmatige daad. Bitter betwist dat hij verplicht is Geurling schadevergoeding te betalen. Geurling betrekt Bitter daarom in rechte en vordert vergoeding van in totaal € 280.000, namelijk € 200.000 bedrijfsschade en € 80.000 letselschade. In de procedure bij de rechtbank Rotterdam stelt Bitter zich op het standpunt dat hij Geurling geen enkele vergoeding hoeft te betalen. In het dictum van een vonnis wijst de rechtbank de gevorderde vergoeding voor bedrijfsschade af, en geeft zij Geurling een bewijsopdracht ten aanzien van de letselschade. Acht maanden later wijst de rechtbank in een eindvonnis (ook) de vordering tot vergoeding van de letselschade af. Geurling overweegt om in hoger beroep te gaan.

Kan Geurling na ontvangst van het eindvonnis nog in hoger beroep tegen het eerste vonnis van de rechtbank?

Vraag 8

Kunstschilders De Vries en Sanders hebben in de binnenstad van Groningen een prachtig, maar enigszins vervallen oud pand gekocht. Dit pand is uitermate geschikt voor de inrichting van een kunstgalerie, maar er zal nog een heleboel aan moeten gebeuren voordat het zover is. Nadat er offertes bij verschillende bouwbedrijven zijn aangevraagd, gaan zij uiteindelijk in zee met aannemer Prins. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van aannemer Prins van toepassing. Daarin is een bepaling opgenomen dat eventuele geschillen zullen worden beslecht door een arbitraal scheidsgerecht. Nadat de verbouwing voltooid is, wordt het pand door beide kunstschilders ingericht. De enorme zolder van het huis wordt benut als atelier. Na de eerste herfststorm blijkt echter dat de grote zolderramen niet goed zijn geplaatst, waardoor er een enorme lekkage ontstaat. De schade is groot: zo’n 15 schilderijen die klaar stonden voor een expositie zijn bedorven. De Vries en Sanders zijn razend op de aannemer, die volgens hen slecht werk heeft geleverd. Zij eisen dan ook schadevergoeding, maar de aannemer weigert te betalen. De Vries en Sanders besluiten dat zij de betaling van de schadevergoeding dan maar in rechte moeten afdwingen en zij dagvaarden aannemer Prins voor de Rechtbank Groningen. In zijn conclusie van antwoord wijst Prins echter op het arbitrale beding in de algemene voorwaarden.

Wat moet de rechter in dit geval beslissen?

Vraag 9

Beumer heeft zich bij notariële akte verbonden om op een bepaald tijdstip € 150.000 aan De Vries terug te betalen. Als Beumer in gebreke blijft om te betalen, laat De Vries ex artikel 439 Rv beslag leggen op de aan Beumer toebehoren­de Porsche met een netto-executie­waarde van € 100.000. Kort nadat het beslag gelegd is, verkoopt en levert Beumer de Porsche voor € 50.000 aan zijn goede vriend Kools die van het beslag afweet en hem wil helpen. Als duidelijk wordt dat De Vries zijn beslag wil doorzetten en de Porsche executoriaal wil verkopen, laat Kools ex artikel 711 Rv beslag leggen op de Porsche (die inmiddels in zijn garage staat) om verhaal van zijn vordering tot betaling van de koopprijs zeker te stellen. De Vries en Kools proberen in der minne tot een regeling te komen. Dat valt nog niet mee. De Vries eist de opbrengst in zijn geheel op om daaruit zijn vordering te voldoen. Kools stelt zich op het standpunt dat hij als eigenaar het beslag van De Vries niet tegen zich hoeft te laten werken, dan wel, zo dat wel het geval zou zijn, dat hij recht heeft om naar evenredigheid mee te delen in de executieopbrengst en € 25.000 krijgt.
Welk standpunt is rechtens het juiste?

 

Antwoorden Oefentoets 2

 

Vraag 1

Zoals uit de vraagstelling blijkt, is het noodzakelijk om éérst vast te stellen of de Nederlandse rechter internationaal bevoegdheid is. Ontbreekt deze, dan heeft het natuurlijk geen zin om de vragen naar de absolute en relatieve bevoegdheid te beant­woorden. De in­ternationale bevoegdheid in echtscheidingszaken wordt geregeld door de ‘Brussel IIbis-verordening’. Die is hier van toepassing omdat beide echtgenoten de nationaliteit hebben van een door de verordening gebonden lidstaat. Dat Jan woonplaats heeft in Belarus doet aan de toe­pas­se­lijkheid niet af (art. 6 en art. 7). Ook al zou de verordening niet toepasse­lijk zou (quod non, dus), dan zou men terecht komen bij artikel 4 Rv (niet: art. 3 Rv!). Voor de rechtsmacht in echtscheidingszaken verwijst artikel 4 Rv naar de artikelen 3, 4 en 5 van de verordening (niet: Rv!) zodat men toch weer bij Brussel IIbis terecht komt. De verorde­ning wijst in artikel 3 lid 1 letter b bij een gezamenlijke nationa­liteit de rechter van dat land als bevoegd aan. Nadat aldus is vastge­steld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, kan worden overgegaan tot verdere speci­fi­cering welke rechter binnen Nederland bevoegd is: echtschei­dings­ver­zoe­ken moeten worden inge­diend bij de rechtbank, sector civiel, nu de wet nergens de sector kanton als bevoegd aanwijst (art. 42 Wet RO). Voor de relatieve (anders dan de internationale) be­voegdheid is de enkele woonplaats c.q. werkelijk verblijf van verzoeker voldoende. Relatief bevoegd is de rechtbank te Groningen waar Bedum onder valt (art. 262 onder a Rv juncto art. 1:10 lid 1 BW). NB: de zaak heeft geen betrekking op aanvulling van de registers van de burgerlijke stand. Artikel 263 Rv is niet van toepassing.

 

Vraag 2

De aanhangigheid van de zaak vervalt met terugwerkende kracht. Het verzuim kan worden hersteld door een herstelex­ploot uit te brengen, en wel binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum (art. 125 lid 4 Rv). Een andere mogelijkheid is dat de zaak met toestem­ming van Koenders alsnog op de rol wordt geplaatst.

 

Vraag 3

Gezien de omvang van het stuk lijkt het erop dat Emto niet voldoende gelegenheid heeft om van de inhoud kennis te nemen. Hierdoor zou er sprake zijn van schending van het beginsel hoor en wederhoor (art. 19 Rv). In beginsel moet er vooraf een afschrift van de stukken aan de wederpartij worden gezonden (art. 85 lid 3 Rv). Als dat niet is gebeurd, kan de wederpartij zich er op grond van artikel 85 lid 4 Rv tot aan het eindvonnis op beroepen dat zij niet voldoende in staat is zich over dit stuk uit te laten. De rechter kan (eventueel ambtshalve) Emto de gelegenheid bieden zich alsnog over het stuk uit te laten of er voor kiezen het stuk helemaal buiten beschouwing te laten.

 

Vraag 4

De rechtbank handelt hier in strijd met het zogenaamde prognose-verbod. De rechtbank mag een ter zake dienend en voldoende gespecifieerd bewijsaanbod niet passeren, omdat het haar onwaarschijnlijk voorkomt dat de verklaringen van de genoemde getuigen zullen leiden tot het bewijs.

 

Vraag 5

De strekking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is om de schorsende werking uit te schakelen die het instellen van een gewoon rechtsmiddel op de tenuitvoerlegging heeft (art. 288 jo. 360 Rv). Tegen ontbindingsbeschikkingen staat echter geen hoger beroep of beroep in cassatie open (art. 7:685 lid 11 BW). De in de beschikking vervatte veroordeling tot betaling van de vergoeding kan dus ten uitvoer worden gelegd, zonder dat zich het gevaar van schorsing wegens instelling van een rechtsmiddel voor zal doen. Uitvoerbaarverklaring bij voorraad zou dus geen toegevoegde waarde hebben. Partijen zijn het wel eens over de ontbinding, maar niet gegeven is dat DGIJ instemt met de hoogte van de door haar te betalen vergoeding. Ook blijkt in de praktijk achteraf wel eens dat een werknemer allang een nieuwe baan heeft. Dat stimuleert werkgevers in zijn algemeenheid niet om aan dergelijke werknemers de vertrekpremie te betalen.

 

Vraag 6

Het gaat hier om een constitutief vonnis. In kort geding wordt een dergelijk vonnis niet toegewezen. Een kortgedingvonnis kan namelijk niet de vereiste definitieve wijziging van de rechtstoestand teweegbrengen. Zo’n uitspraak zou immers de plaats innemen van de beslissing in de bodemprocedure en dat kan niet.

 

Vraag 7

Het eerste vonnis van de rechtbank is deels een tussenvonnis. De rechtbank gelast immers een bewijsopdracht. De rechtbank wijst echter ook een deel van het gevorderde (de bedrijfsschade) in het dictum af. Daar­mee is het ook een eindvonnis. Deze combinatie van tussenvonnis en eind­vonnis wordt deelvonnis genoemd. Tegen het tussenvonnis-deel kan (behoudens de mogelijkheid dat de rechter tussentijds appel heeft opengesteld) pas na het eindvonnis hoger beroep worden aangetekend (art. 337 lid 2 Rv). Acht maanden na het deelvonnis kan dat dus nog. Het appel tegen het eindvonnis-deel (afwijzing bedrijfsschade) moet echter binnen drie maanden na dat vonnis worden ingesteld (art. 339 Rv). Acht maanden na het deelvonnis kan dus geen hoger beroep meer wor­den ingesteld tegen het eindvonnis-deel

 

Vraag 8

Als de overeenkomst tot arbitrage geldig is (en dat moet hier worden aangenomen), dan verklaart de rechter zich onbevoegd nu Prins zich vóór alle weren op het beding beroept (art. 1022 lid 1 Rv). Het gaat hier om een exceptief verweer in de zin van artikel 128 lid 3 Rv. Nu dit verweer wordt opgeworpen in de conclusie van antwoord, is dit tijdig genoeg.

 

Vraag 9

Gegeven is dat De Vries executoriaal verhaalsbeslag legt ex artikel 439 Rv en Kools conservatoir verhaalsbeslag ex artikel 711 Rv. De beslagvorm en alle daaraan verbonden formaliteiten en voorwaarden staan daarmee vast. De Vries kan zich met een beroep op het door hem gelegde be­slag op de Porsche verhalen zonder dat hem het eigen­domsrecht van Kools kan worden tegenge­worpen. Diens eigendomsrecht berust immers op een vervreem­ding die na de beslagleg­ging heeft plaatsgevonden (art. 453a lid 1 Rv). Kools kan niet de bescherming inroe­pen van het tweede lid omdat gegeven is dat hij van de beslaglegging afwist. Kools is echter wel eigenaar ge­worden: de blokkerende werking van het beslag verhindert de eigen­domsover­gang niet. Er heeft een rechts­­geldige koop en overdracht plaatsge­von­den, zij het één die niet tegen de beslaglegger (De Vries) kan worden ingeroepen. Het door Kools gelegde mede­beslag is gericht op verhaal van zijn geldvorde­ring. Op eigen goederen is echter geen verhaal mogelijk (art. 3:276 BW). Hij heeft dus geen recht op een deel van de executieop­brengst. De Vries kan zijn vordering ad 150.000 op het volledige bedrag van de executie­opbrengst verhalen.

 

Oefentoets 3

Vraag 1
Henk Evers uit Leeuwarden is fervent amateur-wielrenner. In de weekenden probeert hij aan vrijwel alle grote wielerrondes in Nederland mee te doen. Henk laat zich zijn fietsen aanmeten door een gerenommeerd bedrijf in Groningen. In november 2005 heeft Henk daar zijn nieuwste fiets voor een bedrag van € 4.800 gekocht. Wanneer Henk in het voorjaar van 2011 meedoet aan de wielerronde van Nieuwegein, breekt tijdens de laatste etappe de voorvork in tweeën. Nader onderzoek wijst uit dat het om een materiaalfout gaat. Henk eist van zijn leverancier een vervangende fiets, dan wel € 4.800 schadevergoeding. De leverancier wil de fiets wel proberen te repareren, maar Henk neemt daar geen genoegen mee. Aangezien partijen het niet eens worden, neemt Henk een advocaat in de arm om zijn vordering in rechte af te dwingen.

Bij welke rechter(s) moet c.q. kan Henk zijn vordering instellen?

Vraag 2
Ronk koopt van Veenbalk een grote partij antiquarische boeken voor € 35.000. Als de boeken zijn betaald en geleverd, stelt Ronk dat Veenbalk wanprestatie heeft gepleegd. Ronk wil dat Veenbalk hem € 18.000 schadevergoeding betaalt. Veenbalk weigert. De advocaat van Ronk laat Veenbalk dagvaarden voor de rechtbank Groningen. Die dagvaarding vertoont echter een gebrek dat nietigheid met zich meebrengt. Er wordt geen herstelexploot uitgebracht. Veenbalk verschijnt niet in het geding. (De advocaat van) Ronk vraagt de rechtbank verstek te verlenen.

Zal de rechtbank het verlangde verstek verlenen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke andere beslissing zal de rechtbank dan nemen?

Vraag 3
Van Looijen heeft met zijn buurman Joosten, die het huis heeft geërfd van zijn ouders, regelmatig ruzie over uiteenlopende zaken. In de loop der jaren zijn er diverse gerechtelijke procedures gevoerd naar aanleiding van de ergernissen over en weer. Volgens Van Looijen houdt Joosten in het geheel geen rekening met de belangen van zijn buurman. Zo zijn er in het verleden enkele bomen in de tuin van Joosten geplant, die intussen zo groot zijn geworden dat Van Looijen geen vrij uitzicht meer heeft vanuit zijn woonkamer. Bovendien ontnemen de bomen het zonlicht. Van Looijen vordert in een gerechtelijke procedure verwijdering van de bomen. Joosten weet echter dat hierover ook al eerder is geprocedeerd tussen Van Looijen en zijn ouders. Tijdens die procedure zijn partijen tot een schikking gekomen. Nadat de conclusie van antwoord is genomen, doet Joosten een beroep op het feit dat in een eerdere gerechtelijke procedure al eens geschikt is over deze kwestie. Van Looijen meent dat Joosten in dit stadium van de procedure dit verweer niet meer mag voeren.

Wat is dit voor een verweer en mag Joosten dit verweer na de conclusie van antwoord inderdaad niet meer voeren?

Vraag 4
Toft spreekt met Spiering af dat hij werkzaamheden aan de schuur van Spiering zal verrichten voor maximaal € 1.250. Na afronding van de klus stuurt hij Spiering een rekening voor € 1.250. De in Breda woonachtige Spiering weigert echter te betalen omdat het werk zijns inziens niet goed is uitgevoerd. Nadat ze enige tijd vergeefs over de kwestie hebben gecorrespondeerd, dagvaardt Toft Spiering voor de rechtbank Breda, sector kanton en vordert hem te veroordelen tot betaling van € 1.250. Spiering verweert zich en vordert in reconventie € 600 wegens schade aan zijn schuur en huis als gevolg van de werkzaamheden van Toft. De kantonrechter wijst in één eindvonnis op 26 maart 2007 beide vorderingen af. Beide partijen overwegen een rechtsmiddel aan te wenden.

Staat hoger beroep open? Zo ja, op welke datum moet dit uiterlijk worden ingesteld? Zo nee, is cassatie dan nog wel mogelijk?

Vraag 5
Sanders B.V. en Jacobs B.V., beide bedrijven in de chemische sector, doen al jaren zaken met elkaar. Sanders B.V. levert aan Jacobs B.V. grondstoffen voor het maken van vuurvaste materialen. In de leveringsovereenkomst tussen Sanders B.V. en Jacobs B.V. is een bepaling opgenomen dat Sanders B.V. een bepaalde grondstof, die in samenwerking met een research-medewerker van Jacobs B.V. is ontwikkeld, uitsluitend aan Jacobs B.V. zal leveren. Er is een boetebeding opgenomen: Sanders B.V. zal aan Jacobs B.V. voor iedere keer dat Sanders B.V. het beding overtreedt, een bedrag van € 100.000 moeten betalen. Door de moordende concurrentie gaan de zaken geleidelijk aan slechter bij Jacobs B.V. Op een zekere dag ontdekt de directeur van Jacobs B.V. dat Sanders B.V. de grondstof (zij het op ondergeschikte punten iets anders bewerkt) al herhaaldelijk aan diverse concurrenten van Jacobs B.V. heeft geleverd. Uit nader onderzoek door Jacobs B.V. blijkt dat Sanders B.V. reeds 28 keer het overeengekomen beding heeft geschonden. Jacobs B.V. vordert derhalve in kort geding een bedrag van € 2.800.000 van Sanders B.V. Op haar beurt betwist Sanders B.V. dat zij het geld op grond van de bepaling waarin het boetebeding is opgenomen aan Jacobs B.V. verschuldigd is. Sanders B.V. meent in de bodemprocedure in het gelijk te worden gesteld maar is bang dat Jacobs B.V. het geld in dat geval niet terug zal kunnen betalen. Jacobs B.V. stelt dat zij het geld van Sanders B.V. dringend nodig heeft omdat zij in een financiële noodsituatie zal geraken: zij kan haar eigen schuldeisers niet langer betalen, waardoor een faillissement dreigt.

Aan de hand van welke twee criteria zal de voorzieningenrechter volgens de Hoge Raad in het arrest M’Barek/Van der Vloodt (1985) moeten onderzoeken of er plaats is voor de gevraagde voorziening? Ga in uw antwoord ook in op de rol en de betekenis van het door Sanders B.V. gestelde restitutierisico en de door Jacobs B.V. gestelde financiële noodsituatie.

Vraag 6
Peter Jansen, woonachtig in Assen, is al 15 jaar als verpleger werkzaam in Huize Zorgvliet, een instelling voor demente bejaarden in Groningen. Jansen haalt regelmatig boodschappen voor de bejaarden en daarom beheert hij dan ook hun bankpasjes. Op een bepaald moment ontdekt het hoofd van de afdeling dat Jansen ook privé boodschappen haalt met die pasjes. Wanneer Jansen hierop wordt aangesproken, biedt hij geen plausibel verhaal en de werkgever wil de arbeidsovereenkomst met Jansen laten ontbinden wegens gewichtige redenen.

In welke vorm en bij welke rechter moet de werkgever deze procedure aanhangig maken.

Vraag 7
Op vordering van zijn huurbaas en na een procedure op tegenspraak, wordt V door de kantonrechter wegens voortdurende geluids­overlast veroordeeld tot ontruiming van zijn woning. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter kwam tot zijn beslissing, hoewel tijdens de zitting was gebleken dat de verhuurder niet direct vervangende woonruimte voorhanden had en na een gerechtelijke plaatsopneming. V gaat in hoger beroep, maar de verhuurder gaat, na betekening van het vonnis, over tot ontruiming. V begint onmiddellijk een executie­geschil en eist in kort geding een verbod om tot ontruiming over te gaan. Hij voert aan dat de verhuurder misbruik van zijn bevoegd­heid maakt om te executeren, omdat de appelrechter en, zo nodig, de Hoge Raad nog moet beslissen, omdat hij door zijn stoornis (hij lijdt al sinds vele jaren aan het syndroom van 'Gilles de la Tourette') nergens anders terecht kan en omdat de door hem veroor­zaakte overlast niet zo ernstig is dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is.

Wat moet de voorzieningenrechter ten aanzien van deze eis en de daarvoor aangevoerde gronden beslissen?

Vraag 8
Aalders pretendeert een recht jegens Berends te hebben tot betaling van € 5.000 op grond van een lening. Berends is niet bereid om dit bedrag vrijwillig te voldoen. Om betaling zeker te stellen legt Aalders met verlof van de voorzieningenrechter conservatoir beslag op de rekening van Berends bij de CNI-Bank. Uit de door de CNI-Bank nadien afgelegde verklaring blijkt dat het saldo van de rekening op het moment van beslagleg­ging € 10.000 bedroeg. Voordat de CNI-Bank enige betaling aan de deurwaarder heeft gedaan, legt Dirksen, die uit hoofde van leveranties € 20.000 van Berends heeft te vorde­ren, eveneens beslag op de rekening. Partijen kunnen het niet eens worden over de verdeling van het saldo. Aalders beroept zich erop dat hij als eerste beslag heeft gelegd en dat de wet geen medebeslag toelaat. Wie heeft recht op welk bedrag (de executiekosten buiten beschouwing gelaten)?

 

Antwoorden Oefentoets 3

 

Vraag 1
Rechtbank te Groningen, sector kanton, op grond van artikel 93 sub a juncto 99 lid 1 Rv, of rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, op grond van artikel 93 sub a juncto 101 Rv. Dit laatste omdat het hier om een consumentenkoop gaat.
Vraag 2
Het exploot van dagvaarding vertoont een gebrek dat nietigheid meebrengt. Ronk heeft vóór de dienende dag geen herstelexploot uitgebracht om die nietigheid te corrigeren (vgl. art. 120 lid 2 jo. art. 66 lid 2 Rv). Veenbalk verschijnt niet. De rechter zal, nu het gaat om een gebrek dat nietigheid meebrengt, geen verstek verlenen (art. 121 lid 1 Rv). Er zijn in zo’n geval twee opties. Als aannemelijk is dat de dagvaarding Veenbalk als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt, spreekt de rechter de nietigheid van het exploot uit (art. 121 lid 3 Rv). Als dit niet aannemelijk is, bepaalt de rechter een nieuwe roldatum en beveelt hij dat deze bij exploot aan Veenbalk wordt aangezegd (art. 121 lid 2 Rv).
Vraag 3
Het gaat hier om een principaal verweer. Zo’n verweermiddel hoeft niet, zoals een exceptief verweer, in de conclusie van antwoord te worden opgenomen op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties (art. 128 lid 3 Rv). Joosten is hiermee dus niet te laat.
Vraag 4
Om te bezien of het vonnis appellabel is moeten de vorde­rin­gen in conventie en in reconventie bij elkaar worden opgeteld (art. 332 lid 3 Rv). Daar de vorderingen gezamenlijk (€ 1850) meer bedragen dan de appelgrens van € 1.750 (art. 332 lid 1 Rv) staat hoger beroep open. Nu in één vonnis is beslist, is de uitzondering op de hoofdregel van artikel 332 lid 3 Rv niet van toepassing.
Vraag 5
HR 1985 M’Barek/Van der Vloodt. De kortgedingrechter moet onderzoeken of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en of er een spoedeisend belang is zodat er een onmiddellijke voorziening is vereist (art. 254 Rv). De voorzieningenrechter zal eveneens kijken naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling. Is dat risico groot, dan kan dit leiden tot weigering van de voorziening. Een financiële noodsituatie is geen voorwaarde om in kort geding een veroordeling tot betaling van een geldvordering te kunnen toewijzen.

Vraag 6
De procedure wordt ingeleid met een verzoekschrift (art. 7:685 lid 1 BW). De werkgever zal zich moeten wenden tot de kantonrechter (rechtbank, sector kanton).

Vraag 7
HR 1983 Ritzen/Hoekstra. De voorzieningenrechter zal in dit executiegeschil (art. 438 lid 2 Rv) de drie door V aangevoerde gronden verwerpen. (1) Dat er in appèl nog over de hoofdzaak beslist moet worden gaat niet op omdat sprake is van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis (art. 350 Rv lid 1 Rv). (2) Van misbruik is geen sprake omdat niet voldaan is aan de in Ritzen/Hoekstra geformuleerde criteria: van een kennelijke misslag van de kantonrechter blijkt niet en op een noodsituatie kan V geen beroep doen omdat geen sprake is van een na het ontruiming vonnis opgetreden wijziging van omstandigheden. V’s ziekte en gebrek aan alternatieve woonruimte zijn immers in de hoofdzaak al aan de orde gekomen en door de kantonrechter onvoldoende bevonden. Een executiegeschil mag er volgens de Hoge Raad niet toe dienen om deze beslissing te heroverwegen. (3) Hetzelfde geldt voor de grond dat de appelrechter hoogst waarschijnlijk zal oordelen dat de overlast niet ernstig genoeg was om ontbinding te rechtvaardigen zodat sprake zou zijn van misbruik om de ontruiming toch door te zetten. Vraag 8 Gevraagd wordt wie wat krijgt, of medebeslag mogelijk is en of beslag voorrang schept. (Mede)beslag is mogelijk zodra een vorderingsrecht moet worden zeker gesteld (art. 3:276 BW en art. 702 Rv). Conservatoir verhaalsbeslag is het voorportaal van executie. Aalders en Dirksen lopen daar (enigszins voorbarig) op vooruit. Ze zijn beiden concurrente schuldeisers die het gezamenlijk beslagen saldo ad 10.000 naar evenredigheid van de omvang van hun vordering moeten delen (art. 3:277 BW). Aalders ontleent aan het feit dat hij als eerste beslag heeft gelegd geen voorrangsrecht, noch blijkt van een wettelijke grond voor voorrang. Volgens de artikelen 478 Rv (dat de inning, dus enkel de executoriale fase regelt), 480 lid 2, 481 Rv. De totale omvang van de te vorderen bedragen is 5.000 + 20.000 = 25.000. Daarvan bedraagt het aandeel van Aalders 5.000/25.000 (1/5) en het aandeel van Dirksen 20.000/25.000 (4/5). Van de te verdelen 10.000 gaat 2.000 naar Aalders en 8.000 naar Dirksen.

 

Oefentoets 4

Kalender

Onderstaande kalender kunt u zo nodig gebruiken bij het antwoorden van de vragen.

 

Kalender 2005

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Week nr.

53

1

2

3

4

5

5

6

7

8

9

9

10

11

12

13

13

14

15

16

17

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Jan.

 

 

 

 

Februari

 

 

Maart

 

 

 

April

 

 

 

Maandag

 

3

10

17

24

31

 

7

14

21

28

 

7

14

21

28

 

4

11

18

25

 

Dinsdag

 

4

11

18

25

 

1

8

15

22

 

1

8

15

22

29

 

5

12

19

26

 

Woensdag

 

5

12

19

26

 

2

9

16

23

 

2

9

16

23

30

 

6

13

20

27

 

Donderdag

 

6

13

20

27

 

3

10

17

24

 

3

10

17

24

31

 

7

14

21

28

 

Vrijdag

 

7

14

21

28

 

4

11

18

25

 

4

11

18

25

 

1

8

15

22

29

 

Zaterdag

1

8

15

22

29

 

5

12

19

26

 

5

12

19

26

 

2

9

16

23

30

 

Zondag

2

9

16

23

30

 

6

13

20

27

 

6

13

20

27

 

3

10

17

24

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Week nr.

17

18

19

20

21

22

22

23

24

25

26

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mei

 

 

 

 

Juni

 

 

 

Juli

 

 

 

Augustus

 

 

Maandag

 

2

9

16

23

30

 

6

13

20

27

 

4

11

18

25

1

8

15

22

29

 

Dinsdag

 

3

10

17

24

31

 

7

14

21

28

 

5

12

19

26

2

9

16

23

30

 

Woensdag

 

4

11

18

25

 

1

8

15

22

29

 

6

13

20

27

3

10

17

24

31

 

Donderdag

 

5

12

19

26

 

2

9

16

23

30

 

7

14

21

28

4

11

18

25

 

 

Vrijdag

 

6

13

20

27

 

3

10

17

24

 

1

8

15

22

29

5

12

19

26

 

 

Zaterdag

 

7

14

21

28

 

4

11

18

25

 

2

9

16

23

30

6

13

20

27

 

 

Zondag

1

8

15

22

29

 

5

12

19

26

 

3

10

17

24

31

7

14

21

28

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Week nr.

35

36

37

38

39

39

40

41

42

43

44

44

45

46

47

48

48

49

50

51

52

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sept.

 

 

 

Oktober

 

 

Nov.

 

 

December

 

 

Maandag

 

5

12

19

26

 

3

10

17

24

31

 

7

14

21

28

 

5

12

19

26

 

Dinsdag

 

6

13

20

27

 

4

11

18

25

 

1

8

15

22

29

 

6

13

20

27

 

Woensdag

 

7

14

21

28

 

5

12

19

26

 

2

9

16

23

30

 

7

14

21

28

 

Donderdag

1

8

15

22

29

 

6

13

20

27

 

3

10

17

24

 

1

8

15

22

29

 

Vrijdag

2

9

16

23

30

 

7

14

21

28

 

4

11

18

25

 

2

9

16

23

30

 

Zaterdag

3

10

17

24

 

1

8

15

22

29

 

5

12

19

26

 

3

10

17

24

31

 

Zondag

4

11

18

25

 

2

9

16

23

30

 

6

13

20

27

 

4

11

18

25

 

 

 

 

Vraag 1

Welke soorten vonnissen kunnen in beginsel niet worden uitgesproken door de kortgedingrechter?

 

Vraag 2

Onredelijke vertraging in de procedure moet zoveel mogelijk voorkomen worden. In hoeverre is hier een taak voor de rechter weggelegd? Besteed in uw antwoord aandacht aan de jurisprudentie van het EHRM en aan relevante bepalingen in de Nederlandse wet.

 

Vraag 3

Bolderman, een schilder die in Amsterdam woont, heeft een schilderij voor Alewijnse gemaakt, die in Groningen woont. Ondanks het feit dat Alewijnse hiervoor de afgesproken prijs van 4.356,- euro heeft betaald, wenst Bolderman het schilderij te behouden. Alewijnse dagvaardt Bolderman in een bodemprocedure en vordert levering van het schilderij.

 

a. Welke rechter is bevoegd van het geschil kennis te nemen? Bespreek in uw antwoord ook de sectorcompetentie en de relatieve competentie.

Bolderman stelt op zijn beurt dat hij nog 21.000,- euro van Alewijnse te vorderen heeft. Dit bedrag is Alewijnse hem schuldig, omdat Bolderman schilderwerkzaamheden in het nieuwe kantoorpand van Alewijnse heeft verricht en een ander schilderij nog niet betaald is.

 

b. Kan Bolderman in deze procedure een tegenvordering ter hoogte van 21.000,- euro instellen? Bespreek zo nodig de competentievraag in uw antwoord.

 

Alewijnse wil dat het schilderij zo snel mogelijk door Bolderman aan hem wordt afgegeven, zodat het binnen een maand, met het oog op de opening van zijn kantoor, aan de wand kan prijken.

 

c. Welke drie procedures kan Alewijnse benutten om zo spoedig mogelijk afgifte van het schilderij te bewerkstelligen?

 

Vraag 4

Jantiene de Vries en Karel Jansen zijn een jaar geleden gescheiden. Karel betaalt partneralimentatie aan Jantiene. Als Karel hoort dat Jantiene met haar nieuwe partner samenwoont, verzoekt hij de rechter om de alimentatie op nihil te stellen. Jantiene wordt door de griffier opgeroepen voor de mondelinge behandeling en dient tijdig een verweerschrift in. Op de mondelinge behandeling doen Karel en Jantiene elk hun zegje.

 

Na de mondelinge behandeling is de rechter er niet van overtuigd dat Jantiene inderdaad samenwoont. Na lezing van Karels verzoekschrift ziet de rechter dat Karel van deze stelling bewijs door middel van getuigen heeft aangeboden. Karel wil de buurvrouw van Jantiene doen horen. De rechter heeft echter op de mondelinge behandeling van Jantiene begrepen dat deze buurvrouw 95 jaar is, bijna blind en doof. Hij denkt niet dat de buurvrouw iets zinnigs kan verklaren en vraagt zich af of hij kan weigeren de vrouw als getuige te horen.

 

a. Moet de rechter de buurvrouw als getuige horen of mag hij dat in de gegeven omstandigheden weigeren?

 

Op donderdag 13 januari 2005 wijst de rechter het verzoek van Karel toe. Op 2 augustus 2005 verstuurt de griffie de beschikkingen naar Karel en Jantiene, die niet wisten dat de rechter al een beschikking zou gaan geven. Jantiene is uiteraard niet gelukkig met de beschikking. Zij wil hoger beroep instellen.

 

b. Staat tegen deze beschikking hoger beroep open? Zo nee, waarom niet. Zo ja, wat is dan de laatste dag dat hoger beroep open staat?

 

Ga er voor het vervolg van de vraag vanuit dat Jantiene tijdig hoger beroep heeft ingesteld. In hoger beroep wijst de rechter op 22 september 2005 een nieuwe beschikking. In het dictum van deze beschikking wordt bepaald dat Karel vanaf 1 februari 2008 geen alimentatie meer hoeft te betalen. Uit de overwegingen blijkt echter dat de rechter 1 februari 2005 bedoeld heeft.

 

c. Wat kan Karel het beste tegen deze beschikking doen? Hoe moet hij dit aanpakken?

 

Vraag 5

Willem huurt van Jozef vanaf 1 januari 2005 een huis te Maastricht. De afgesproken maandelijkse huurtermijn bedraagt 1.500,- euro. Nadat Willem zijn intrek in het huis heeft genomen, constateert hij ernstig achterstallig onderhoud. Willem spreekt Jozef hierop ogenblikkelijk aan, maar Jozef onderneemt geen enkele actie. Willem laat vervolgens aan Jozef weten de betaling van de maandelijkse huurtermijnen op te schorten totdat voldoende onderhoud gepleegd is. Jozef stapt nu naar de kantonrechter en vordert de veroordeling van Willem tot betaling van de achterstallige huurpenningen. Boos omtrent de door Jozef reeds genomen juridische stappen laat Willem hem weten dat hij toch niet zal betalen en dat het Jozef onmogelijk zal worden gemaakt om zich eventueel te verhalen op vermogensbestanddelen van Willem. Gealarmeerd door deze uitlatingen laat Jozef op 14 februari 2005 door zijn deurwaarder beslag leggen op Willem’s peperdure Britse sportauto: een Aston Martin met een geschatte waarde van 350.000,- euro. Tot woede van Willem moet hij tevens zijn autosleutels en papieren afgeven, aangezien de auto door de deurwaarder direct wordt meegenomen naar elders.

 

Geef aan welke twee bewarende maatregelen hier precies tegen Willem worden ondernomen.

 

Vraag 6

Boer Frissen verkoopt zijn boomgaard op 1 juni 2005 aan De Vries voor 150.000 euro. Een week later – voordat de boomgaard aan De Vries is overgedragen – blijkt dat Frissen de boomgaard voor een betere prijs kan verkopen aan een zekere Loomans. Frissen bezwijkt voor de verleiding en verkoopt de boomgaard op 8 juni 2005 voor 200.000 euro aan Loomans. De Vries staat erop dat de boomgaard aan hem wordt geleverd en wil onmiddellijk conservatoir beslag tot levering op de boomgaard laten leggen.

 

a. Welke stappen moet De Vries (laten) nemen om te bewerkstelligen dat op de boomgaard een rechtsgeldig conservatoir beslag tot levering wordt gelegd, zodat een eventuele latere overdracht door Frissen aan Loomans wordt geblokkeerd?

 

b. Geef aan welke drie juridische gevolgen het eventueel in weerwil van het beslag overdragen van de boomgaard aan Loomans zou kunnen hebben.

 

c. De Vries maakt tijdig de hoofdzaak aanhangig. Hoe moet De Vries zijn vordering inrichten om te bewerkstelligen dat de boomgaard aan hem wordt geleverd zonder dat daarvoor de medewerking van Frissen noodzakelijk is?

 

Antwoorden Oefentoets 4

 

Vraag 1

Zuiver constitutieve en declaratoire vonnissen mag de kortgedingrechter gezien het voorlopige karakter van voorzieningen in kort geding in beginsel niet wijzen.

 

Vraag 2

Zowel het EHRM (Capuano/Italië) als de Nederlandse wetgever (art. 20 Rv) vinden dat de rechter ambtshalve moet waken tegen onredelijke vertraging van het geding.

 

Vraag 3

Antwoord 3a:

Art. 42 RO: Rb bevoegd. De vordering tot levering is een vordering van onbepaalde waarde, waarbij duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan 25.000,= euro, zie art. 93 sub b. De zaak zal dus door de sector kanton worden behandeld. Relatieve bevoegdheid: woonplaats gedaagde is Amsterdam, dus op grond van art. 99 Rv is de rechter te Amsterdam bevoegd.

 

Antwoord 3b:

Op grond van artikel 136 Rv is gedaagde bevoegd een eis in reconventie in te stellen. Voor behandeling van de vordering in dezelfde procedure is nodig dat een rechter bevoegd is over beide vorderingen te oordelen. Of dit mogelijk is, is afhankelijk van de vraag of de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.

Als in casu aan dit vereiste is voldaan, geldt op grond van artikel 97 Rv dat een zaak in reconventie ook in afwijking van de artikelen 93 tot en met 96 behandeld en beslist wordt door de rechter die de hoofdzaak behandelt en beslist. In casu kan de kantonrechter dus ook oordelen over de vordering in reconventie, alhoewel die een bedrag beloopt boven de competentiegrens ex artikel 93 sub a Rv.

 

Verzet de samenhang zich niet tegen afzonderlijke behandeling, dan moet de vordering in een afzonderlijke procedure door de sector civiel worden behandeld, nu het gevorderde bedrag is gelegen boven de in artikel 93 sub a Rv genoemde grens van 25.000 euro.

 

Antwoord 3c:

A kan:

- de voorzieningenrechter van de rechtbank een onmiddellijke voorziening bij voorraad vragen, nu het een spoedeisende zaak betreft, op grond van artikel 254 lid 1 Rv;

- deze voorziening vragen aan de kantonrechter, op grond van artikel 254 lid 4 Rv en

- in de bodemprocedure een voorlopige voorziening vragen als bedoeld in artikel 223 Rv, voor de duur van het geding, nu deze vordering samenhangt met de hoofdvordering (lid 2).

 

Vraag 4

Antwoord 4a:

De rechter moet het verhoor toestaan. Volgens art. 284 Rv is art. 166 in de verzoekschriftprocedure van overeenkomstige toepassing. Art. 166 geeft een recht op het leveren van getuigenbewijs, indien bewijs door getuigen bij de wet is toegestaan en de door de partij aangeboden feiten betwist zijn en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. De rechter heeft derhalve slechts beperkte mogelijkheden om een getuigenverhoor te weigeren.

De prognose over hetgeen de getuigen kunnen/zullen verklaren is niet toegestaan als grond voor het weigeren van getuigenbewijs.

 

Antwoord 4b:

Tegen de beschikking staat hoger beroep open. Weliswaar is de beroepstermijn op grond van 806 Rv drie maanden vanaf de uitspraak en is deze termijn al verstreken op 13 april 2005 (laatste dag was 13 april 2005).

 

Antwoord 4c:

Karel kan om verbetering vragen (31 Rv). Dit kan bij een kennelijke fout.

Dit ‘verzoek’ kan informeel worden gedaan (brief, e-mail, fax). De verzoekschriftprocedure is niet van toepassing.

 

Vraag 5

Een conservatoir verhaalsbeslag onder schuldenaar ex art. 711 Rv. Doordat de sportauto uit handen van Willem wordt genomen, gaat het in casu tevens om gerechtelijke bewaring ex art. 709 Rv.

 

Vraag 6

Antwoord 6a

Verlof vragen bij de voorzieningenrechter van het arrondissement waarbinnen de boomgaard ligt, art. 700 lid 1 Rv.

Een deurwaarder benaderen die door het opmaken van een proces-verbaal beslag legt (art. 504) op grond van art. 734 jo. 702

Het proces-verbaal van beslaglegging moet worden ingeschreven in de registers (art. 505 lid 1 Rv) om derden werking te verkrijgen en dient vervolgens aan Frissen te worden betekent, binnen drie dagen na de inschrijving (op straffe van nietigheid). Vervolgens dient binnen de door de voorzieningenrechter in het verlof bepaalde termijn de hoofdzaak aanhangig gemaakt te worden, art. 700 lid 3.

 

Antwoord 6b:

De overdracht heeft jegens de Boerenleenbank geen werking, aangezien door het beslag Frissen relatief beschikkingsonbevoegd is geworden ex art. 734 jo.726 jo. 505 lid 2 Rv.

Frissen zou zich jegens de Boerenleenbank tevens onrechtmatig hebben gedragen (art. 6:162 BW). En Frissen zou tevens een strafbaar feit plegen ex art. 198 Sr.

 

Antwoord 6c:

Tegen Frissen in een bodemprocedure levering van de boomgaard vorderen met daaraan gekoppeld een veroordeling tot reële executie ex art. 3:300 BW. Dat wil zeggen een vordering inhoudende dat het vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte akte (transportakte) of dat een door de rechter aan te wijzen vertegenwoordiger de handeling zal verrichten

 

Oefentoets 5

 

Vraag 1

De rechter te Rotterdam wijst op 3 mei 2005 een verstekvonnis. Het dictum van het vonnis luidt:

 

1. Veroordeelt Janssen te betalen aan De Vries een bedrag van 7.000,- euro.

2. Veroordeelt Janssen in de proceskosten.

3. Weigert de gevorderde uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring.

 

Op welke dag kan De Vries beginnen het vonnis ten uitvoer te leggen?

 

Vraag 2

Geef aan wat de betekenis is van de regel dat beslissingen bij voorraad geen nadeel toebrengen aan de zaak ten principale (art. 257 Rv).

 

Vraag 3

Werkgever Xototron BV, statutair gevestigd te Utrecht, wenst de arbeidsovereenkomst met werknemer Ypenburg, wonende te Amsterdam, te ontbinden wegens gewichtige redenen op grond van artikel 7:685 BW. Ypenburg werkt in het Rotterdamse filiaal van Xototron BV.

 

a. Welke rechter is bevoegd om de zaak te behandelen? Besteed tevens aandacht aan de sectorcompetentie en relatieve competentie.

 

Xototron entameert een procedure voor de Haarlemse rechter, omdat hij in de wandelgangen begrepen heeft dat de Haarlemse rechter relatief vaak uitspraken doet die voor de werkgever gunstig zijn. Ypenburg verschijnt in de procedure voor de Haarlemse rechter en voert inhoudelijk verweer. Hij betwist de bevoegdheid van de Haarlemse rechter niet.

 

b. Geef aan of de procedure voor de Haarlemse rechter zal worden voortgezet of dat naar een andere rechter zal worden verwezen.

 

Vraag 4

Bas Franken wil scheiden van zijn echtgenote Els Zeeman. Franken en Zeeman wonen in Den Haag en hebben twee kinderen van 12 en 14 jaar oud. Franken zal de rechter vragen te bepalen dat de kinderen na de echtscheiding bij hem zullen verblijven.

 

Ten aanzien van het aanhangig maken van de procedure heeft Franken twee vragen:

a. Voor welke rechter dient hij de echtscheidingsprocedure te beginnen? Besteed tevens aandacht aan de sectorcompetentie en relatieve competentie. En op welke wijze dient hij deze procedure te beginnen?

 

b. Zeeman voert geen verweer in de procedure. Zal in deze zaak een mondelinge behandeling plaatsvinden?

 

Zeeman is in de procedure niet verschenen. De rechter spreekt de echtscheiding uit.

 

c. Welk rechtsmiddel staat voor Zeeman open en tot welk moment kan zij dIt instellen?

 

Vraag 5

De heer Bommel en de heer Super zijn op 1 januari 1997 met hun auto’s in botsing gekomen. Super is van mening dat dit ongeluk te wijten is aan het onoplettende rijgedrag van Bommel. Hij wil Bommel uit onrechtmatige daad aanspreken tot schadevergoeding. Om een beter inzicht te krijgen in de kansen van deze schadevergoedingsvordering wil hij eerst een voorlopig getuigenverhoor doen houden.

 

Super verzoekt de bevoegde rechter een voorlopig getuigenverhoor te houden. De rechter wijst dit verzoek - zonder Bommel te horen - toe. Hij is namelijk van mening dat Bommel geen redelijk belang heeft om zich tegen het houden van een voorlopig getuigenverhoor te verzetten.

 

a. Staat hoger beroep tegen deze beschikking open?

 

Ga ervan uit dat geen hoger beroep wordt ingesteld. Bij het voorlopig getuigenverhoor zijn zowel Bommel, Super als hun advocaten aanwezig. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor verklaart getuige de heer Waggel:

 

“Ik was niet bij het auto-ongeluk aanwezig, maar ik heb de auto van de heer Super gezien zoals die eruit zag na het ongeluk. De auto was helemaal kapot. Ik weet daarom zeker dat Bommel heel onvoorzichtig heeft gereden.”

 

Na het voorlopig getuigenverhoor begint Super een bodemprocedure. In deze procedure stelt hij dat Bommel aansprakelijk is voor de schade aan Supers auto aangezien Bommel op zeer onvoorzichtige wijze heeft gereden. Bommel voert hiertegen gemotiveerd verweer. Ten bewijze van het onzorgvuldig rijgedrag van Bommel beroept Super zich op bovenstaande verklaring van Waggel.

 

b. Wat is in dit kader de bewijswaarde van de verklaring van Waggel, dat Bommel onzorgvuldig heeft gereden?

 

Bommel heeft zich in de procedure tegen de vordering van Super verweerd met drie verweren:

Bommel stelt dat hij niet onzorgvuldig heeft gereden.

Bommel stelt dat hij de bovendien de schade -geheel onverplicht- heeft vergoed.

Bommel stelt dat de vordering van Super is verjaard.

 

De rechter in eerste aanleg oordeelt dat Bommel wel onzorgvuldig heeft gereden, maar dat de vordering van Super moet worden afgewezen nu de vordering van Super is verjaard.

 

Super gaat in hoger beroep. In zijn grieven voert hij uitsluitend aan dat zijn vordering niet verjaard is, nu de vordering tijdig is gestuit. De appelrechter is het met Super eens; de appelrechter is van oordeel dat de vordering van Super niet verjaard is.

 

c. Geef aan welke verweren van Bommel de appelrechter alsnog moet behandelen.
 

Vraag 6

Zakenman Joep Aarts uit Amsterdam koopt in het Polynesische eilandstaatje Nauru 10.000 ton fosfaat van de Nauru Mining Corporation Ltd. Aarts dient voor de partij fosfaat 1.000.000,- euro te betalen. Aarts betaalt echter niet. Aarts wordt door de Nauruse overheidsrechter bij vonnis veroordeeld tot betaling van 1.000.000,- euro. De Nauru Mining Corporation neemt vervolgens verdere juridische stappen tegen Aarts in Nederland. Ga er voor de casus vanuit dat tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nauru een speciaal verdrag bestaat met betrekking tot de tenuitvoerlegging van gerechtelijke uitspraken van het ene land in het andere land.

 

a. Welke stappen moet de Nauru Mining Corporation ondernemen alvorens executoriaal verhaalsbeslag te kunnen leggen op de bankrekening van Aarts bij de Rotterdamse Spaarbank te Rotterdam?

 

Stel dat het veroordelende vonnis tot betaling van 1.000.000,- euro niet door een Nauruse, maar door een Nederlandse overheidsrechter was gewezen.

 

b. Aan welke wettelijke vereisten moet het beslag onder de Rotterdamse Spaarbank voldoen om rechtsgeldig te zijn?

 

Nadat door een deurwaarder namens Nauru Mining Corporation beslag is gelegd, geeft de Rotterdamse Spaarbank in zijn derde-verklaring te kennen dat de beslagen bankrekening op het moment van beslaglegging een positief saldo van 1.500.000,- euro zou hebben. Echter op het moment van uitbetaling constateert de Rotterdamse Spaarbank een fout te hebben gemaakt. Op de voornoemde bankrekening was het saldo niet 1.500.000,- euro, maar 0,- euro.

 

c. In hoeverre zal de Rotterdamse Spaarbank alsnog gehouden zijn om een bedrag ad 1.000.000,- euro uit te keren aan de deurwaarder?

 

Vraag 7

Marta koopt op 7 januari 2005 bij antiekhandel Curiosa BV een unieke Gispen-bureaustoel uit 1930 ter waarde van 2.500,- euro. Marta betaalt het bedrag meteen aan Curiosa BV. Afgesproken wordt dat de bureaustoel op 1 februari 2005 bij Marta thuis wordt afgeleverd. Echter op 1 februari 2005 ziet Curiosa BV af van de aflevering aan Marta. Marta vordert bij de bevoegde kantonrechter de veroordeling van Curiosa BV tot aflevering van de stoel, zodat Marta alsnog het eigendomsrecht op de stoel verkrijgt. Marta vreest echter dat de bureaustoel intussen zal worden doorverkocht aan een hogere bieder.

 

a. Welke bewarende maatregel(en) zou Marta in casu volgens u precies moeten nemen om haar gepretendeerde rechten op de bureaustoel alsnog veilig te stellen?

 

b. Curiosa BV is van mening dat in het geschil met Marta arbitrage was overeengekomen, zodat de kantonrechter niet bevoegd zou zijn. Geef aan hoe Curiosa BV dit verweer – op welke wijze en met welk bewijs(middel) – in de procedure ten overstaan van de kantonrechter aan de orde moet stellen.

 

Naast Marta, blijkt ook het Nederlands Architectuur Instituut zijn (juridische) pijlen op de litigieuze bureaustoel gericht te hebben. De bureaustoel zou een uniek monument van Nederlandse vormgeving uit het begin van de 20e eeuw zijn en daarom moeten worden opgenomen in de permanente collectie van het voornoemde instituut. Op 31 januari 2005 heeft de directeur van het instituut Curiosa BV weten te overreden om de bureaustoel in plaats van aan Marta aan haar te verkopen voor 3.000,- euro. Op 15 februari 2005 zal de bureaustoel door Curiosa BV bij het instituut worden afgeleverd. Het instituut dient echter nog voor de geplande aflevering, de door Marta genomen bewarende maatregelen met betrekking tot de bureaustoel ongedaan te maken.

 

c. Met welke procedure kan het instituut met spoed de opheffing van de voornoemde bewarende maatregelen van Marta bewerkstelligen? Geef daarbij een puntsgewijze beschrijving van het verloop van deze procedure.

 

Antwoorden Oefentoets 5

 

Vraag 1

Het gaat hier om een condemnatoir vonnis. Dit kan direct ten uitvoer worden gelegd, na betekening op grond van artikel 430 Rv, met dien verstande dat een eventueel ingesteld verzet de tenuitvoerlegging op grond van artikel 145 Rv schorst. Het vonnis is immers niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

 

Vraag 2

Artikel 257 Rv is tot de rechter ten principale gericht; deze is niet gebonden aan het oordeel van de kortgedingrechter. Artikel 257 Rv brengt dus niet met zich dat de gevolgen van een kortgedingvonnis niet feitelijk definitief kunnen zijn.

 

Vraag 3

Antwoord 3a:

De Rechtbank is bevoegd op grond van artikel 42 RO. X moet zich op basis van art. 7:685 lid 1 BW met zijn verzoek tot de kantonrechter wenden. Voor wat betreft de relatieve bevoegdheid wordt in lid 3 van artikel 7:685 BW naar de tweede afdeling van de derde titel (= art 262 e.v. Rv) verwezen: volgens de hoofdregel (art. 262 Rv) zijn relatief bevoegd: de rechter van de woonplaats van verzoeker (Utrecht) en die van de woonplaats van de belanghebbende (Amsterdam). Verder noemt lid 3 van artikel 7:685 als alternatief forum: de rechter van de plaats waar de arbeid wordt verricht (Rotterdam).

 

Antwoord 3b:

Huidig recht: Op grond van artikel 270 lid 1 Rv kan de rechter naar de relatief bevoegde rechter verwijzen, tenzij partijen geen verwijzing wensen. Nu dit niet het geval is, blijft de zaak bij de Haarlemse rechter.

 

Vraag 4

Antwoord 4a:

Rb bevoegd (42 RO). F moet zich met een echtscheidingsverzoek (1:150 BW en 815 Rv) tot de sector civiel van de rechtbank wenden. De rechtbank Den Haag is relatief bevoegd, nu zowel de verzoeker als de belanghebbende in Den Haag wonen (zie artikel 262 a Rv).

 

Antwoord 4b:

Een mondelinge behandeling zal achterwege blijven als er niet tijdig verweer is gevoerd en er geen minderjarige kinderen zijn die ingevolge art. 809 in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun mening kenbaar te maken, aldus art. 818 Rv. Die kinderen zijn er in casu wel: omdat een nevenvoorziening wordt gevraagd als bedoeld in artikel 827 sub c Rv, is op grond van lid 2 van dit artikel art. 809 van toepassing . Dit artikel bepaalt dat de rechter niet beslist dan na de minderjarige van 12 jaar of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken. De kinderen zijn 12 en 14, dus zullen beiden worden gehoord. Een mondelinge behandeling van de zaak vindt daarom wel plaats.

 

Antwoord 4c:

Ja, op grond van artikel 820 Rv kan zij binnen drie maanden na betekening van de beschikking in persoon hoger beroep instellen. Wordt niet in persoon betekend, dan begint de termijn van drie maanden te lopen na betekening op een andere manier, mits bekendmaking in overeenstemming met 820 lid 2 Rv heeft plaatsgevonden.

 

Vraag 5

Antwoord 5a:

Er is sprake van een appèlverbod op basis van 188 lid 2 Rv. Op dit appèlverbod is de zogenaamde doorbraakjurisprudentie (Organon/Limpens) van toepassing. Deze jurisprudentie leert dat een appèlverbod onder meer wordt doorbroken als essentiële vormen zijn geschonden. In casu is dat het geval aangezien het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden door Bommel niet te horen. Dat Bommel in beginsel gehoord moet worden is nog eens expliciet bepaald in art. 187 lid 4 Rv.

 

Antwoord 5b:

Beide partijen zijn bij het verhoor aanwezig geweest. Art. 192 Rv bepaalt dat de verklaring die bij het voorlopig getuigenverhoor is afgelegd dezelfde bewijskracht heeft als deze verklaring zou hebben als deze in een normaal geding zou zijn afgelegd. Wat is nu deze bewijskracht in een normaal geding? Art. 163 Rv bepaalt dat deze verklaring in het geheel geen bewijs oplevert nu Waggel verklaart over feiten die hij niet zelf heeft waargenomen.

 

Antwoord 5c:

Het gaat hier om de devolutieve werking van het appèl. Gezien de negatieve zijde van de devolutieve werking hoeft de rechter verweer 1 van Bommel niet meer te behandelen nu de rechter hierover in eerste aanleg heeft beslist en hier geen grieven tegen zijn gericht. Gezien de positieve zijde van de devolutieve werking moet de rechter wel verweer 2 nog behandelen nu hier in eerste aanleg niet over is beslist en dit verweer na gegrondbevinding van de grieven relevant wordt.

 

Vraag 6

Antwoord 6a:

Het vonnis uit Naura kan niet meteen worden tenuitvoergelegd in Nederland. Hierdoor kan in Nederland nog geen executoriaal verhaalsbeslag onder A worden gelegd ex art. 431 Rv. Eerst zal er een Nederlands exequatur moeten worden verkregen op basis van een verzoek daartoe aan de rechtbank ex art. 985-992 Rv

 

Antwoord 6b:

Executoriaal derdenbeslag ex art.475 Rv is pas rechtsgeldig gelegd na: betekening beslagexploit aan derde (Spaarbank) inclusief uitreiking verklaringsformulier aan derde en vervolgens de overbetekening binnen 8 dagen aan de beslagene ex art. 475i Rv.

 

Antwoord 6c:

In beginsel mag een derde-beslagene zijn foutieve verklaring (afgelegd o.g.v. art. 476a Rv) herstellen; HR-arrest De Jong/Carnifour. Echter het is mogelijk dat de derde-beslagene door zijn handelen jegens Nauru Mining Corporation onrechtmatig heeft gehandeld en derhalve schadevergoeding dient te betalen, of de derde-beslagene heeft zijn recht op herstel van de derde-verklaring reeds verwerkt. In dergelijke gevallen zal de Spaarbank toch nog tot een uitkering moeten overgaan.

 
Vraag 7

Antwoord 7a:

Verlof verzoeken aan de voorzieningsrechter ex art. 700 Rv tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte op de bureaustoel door een deurwaarder ex art. 730 e.v. Rv. Naast conservatoir beslag kan ook gerechtelijke bewaring worden verzocht (art. 709 Rv).

 

Antwoord 7b:

Volgens art. 1022 lid 1 Rv moet “voor alle weren” een beroep worden gedaan op de onbevoegdheid vanwege de arbitrageovereenkomst. Uit het arrest Edelsyndicaat/Van Hout blijkt dat dit betekent uiterlijk bij conclusie van antwoord. De arbitrageovereenkomst dient te worden bewezen door een ‘geschrift’ ex art. 1021 Rv.

 

 

Antwoord 7c:

Opheffing van het conservatoir beslag van Marta in kort-geding vorderen bij de voorzieningsrechter ex art. 705 Rv (art.254 Rv. Verloop procedure kort-geding: dagvaarding aan instituut; verweer Marta (gedaagde) tijdens kort-gedingzitting.

 

Oefentoets 6

 

Vraag 1

Noem de ontvankelijkheidscriteria voor het instellen van een collectiviteitsactie door een stichting of vereniging.

 

Vraag 2

ICT BV wordt door Computer BV gedagvaard voor de sector civiel van de bevoegde rechtbank tot betaling van € 8.000. De vordering heeft betrekking op een niet betaalde rekening voor door Computer BV geleverde computeraccesssoires.

ICT BV heeft tot nu toe niet betaald omdat zij de vordering meent te kunnen verrekenen met een vordering die zij heeft op Computer BV. Deze vordering ten bedrage van € 10.000 heeft betrekking op apparatuur die ICT BV huurt van Computer BV. Deze apparatuur voldoet niet, waardoor ICT BV schade lijdt, welke schade ICT BV voorlopig begroot op € 10.000.

ICT BV vraagt zich af of het mogelijk is deze vordering in de door Computer BV aanhangige procedure als tegenvordering in te stellen enerzijds in verband met de sectorcompetentie en anderzijds omdat de tegenvordering op een geheel andere zaak betrekking heeft dan de vordering ter zake waarvan Computer BV haar heeft gedagvaard.

 

Geef aan ICT BV advies over de door haar hierboven geformuleerde vragen aangaande de tegenvordering (invloed op de sectorcompetentie en de connexiteit).

 

Stel dat geen tegenvordering wordt ingesteld. ICT BV voert verweer. Er wordt een comparitie na antwoord gehouden, die niet tot de door de rechter gewenste schikking leidt. Computer BV heeft daarna wel de behoefte om nog een keer haar zegje te doen in een pleidooi.

 

b. Heeft Computer BV in dit geval recht op pleidooi?

 

Stel dat Computer BV haar vordering op ICT BV tijdens de procedure cedeert aan de Bank.

 

c. Op welke wijze kan de Bank zich in de procedure mengen?

 

Vraag 3

Arie den Dolder en Marieke Groen zijn getrouwd en wonen in Den Haag. Omdat hun relatie al lange tijd is verslechterd, besluiten zij tot echtscheiding. Marieke neemt contact op met een advocaat en vraagt hem het ertoe te leiden dat haar huwelijk met Arie wordt ontbonden. De advocaat dient, namens Marieke, een echtscheidingsverzoek in bij de bevoegde rechtbank.

 

Op welke wijze krijgt Arie het verzoekschrift volgens de wet in handen?

 

Stel dat Marieke in Amsterdam werkt en het om die reden praktisch vindt om haar verzoek tot de Amsterdamse rechtbank te richten. Naar verwachting zal Arie niet verschijnen en geen verweer voeren.

 

b. Bespreek of de Amsterdamse rechtbank zich relatief bevoegd zal achten om van het verzoek kennis te nemen.

 

c. Kan Marieke vooruitlopend op de echtscheiding bewerkstelligen dat zij met uitsluiting van Arie voor de duur van de echtscheidingsprocedure in de echtelijke woning mag blijven wonen?

 

Vraag 4

Henk dagvaardt Frank tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 6.000 wegens wanprestatie. Op 2 januari 2003 heeft Henk van Frank een Jaguar gekocht, waarvan de lak twee dagen later al diepe barsten blijkt te vertonen. De totale verschuldigde koopprijs is op 2 januari 2003 bij de aflevering van de Jaquar voldaan. Henk stelt in de procedure dat de barsten in de lak moeten zijn ontstaan doordat Frank de auto kort voor de verkoop op onkundige wijze heeft overgespoten, dan wel heeft laten overspuiten. Frank heeft echter volgens Henk bij verkoop van de auto verteld dat deze nooit is overgespoten en dat deze nog de oorspronkelijke onaangetaste laklaag heeft. Henk legt bij dagvaarding een rapport over van een deskundige, die in dit rapport verklaart dat de barsten in kwestie uitsluitend kunnen zijn ontstaan als gevolg van het ondeugdelijk overspuiten van de auto, kort voor de verkoopdatum. Nadat de conclusie van antwoord door Frank is genomen gelast de rechter een comparitie. Tijdens deze comparitie beantwoordt Frank alle door de rechter aan hem gestelde vragen. Frank erkent ter comparitie dat de lak van de auto op dit moment stevige barsten vertoont, maar ontkent bij verkoop verteld te hebben dat de auto nooit overgespoten zou zijn. De vraag van de rechter of hij de auto inderdaad, zoals Henk stelt, kort voor de verkoop heeft overgespoten of heeft laten overspuiten, beantwoordt Frank ontkennend.

 

Zal de rechter in deze procedure oordelen dat de volgende feiten bewijs behoeven en, zo ja, hoe zal de bewijslastverdeling ten aanzien van die feiten zijn:

(i) - de huidige staat van de lak van de auto

(ii) - de vraag of de auto al dan niet kort voor de verkoop is overgespoten

(iii)- de vraag of Frank bij verkoop van de auto heeft verklaard dat deze niet zou zijn overgespoten

 

Wat is de bewijskracht van de door Frank ter comparitie afgelegde verklaringen?

 

Stel dat Frank zijn mededeling omtrent het feit dat de auto niet is overgespoten niet tijdens de comparitie na antwoord, maar tijdens een aan de procedure voorafgaand voorlopig getuigenverhoor zou hebben gedaan, alwaar hij zelf als getuige werd gehoord.

 

c. Wat is de bewijskracht van Franks verklaringen afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor?

 

Vraag 5

Op 1 september 2002 heeft Jan, wonende te Rotterdam, zijn oude fiets uitgeleend aan Kees, wonende te Utrecht. Nu Jan zijn fiets zelf weer wil gaan gebruiken, vraagt hij aan Kees de fiets terug. Kees weigert deze echter terug te geven. Jan laat het er niet bij zitten en stapt naar de rechter om een verklaring van recht te vragen dat de fiets Jan’s eigendom is en dat Kees de fiets derhalve aan Jan dient af te geven.

 

Welke rechter is bevoegd om deze zaak te behandelen? Bespreek zowel de absolute en relatieve bevoegdheid als de bevoegde sector.

 

Stel de bevoegde rechter willigt door middel van zijn uitspraak van 5 februari 2003 beide eisen van Jan – namelijk verklaring van recht dat de fiets Jan’s eigendom is en veroordeling van Kees tot afgifte van de fiets aan Jan - integraal en uitvoerbaar bij voorraad in.

 

Geef puntsgewijs aan welke processuele stappen de door Jan aangezochte deurwaarder moet nemen om de rechterlijke beslissing ten uitvoer te leggen, zodat Jan de fiets uiteindelijk weer in zijn macht krijgt.

 

Antwoorden Oefentoets 6

 

Vraag 1

In art. 3:305a-b BW zijn de in de jurisprudentie ontwikkelde ontvankelijkheidscriteria gecodificeerd. Ingevolge art. 305a lid 1 BW kan een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot de bescherming van de gelijksoortige belangen van andere personen, welke belangen zich moeten lenen voor bundeling. Een en ander uitsluitend voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. Voorts moet (voldoende) zijn getracht het gevorderde door het voeren van overleg te verkrijgen. Een vordering strekkende tot schadevergoeding in geld kan niet worden ingesteld.

 

Vraag 2

a.Op grond van art. 136 Rv kan de vordering als vordering in reconventie worden ingesteld; een tegenvordering behoeft geen connexiteit te hebben met de vordering in conventie; het gemis aan connexiteit staat niet in de weg aan de vordering in reconventie. Nu de tegenvordering een vordering is als bedoeld in art. 93 sub c Rv (huur) moeten beide zaken (conventie en reconventie) worden behandeld door de sector kanton. De rechter zal beide zaken verwijzen naar de sector kanton (art. 71 Rv), op grond van art. 94 lid 2 en 3 Rv, voor zover de samenhang zich tenminste verzet tegen gesplitste behandeling

 

b.Art. 134 Rv: geen recht op pleidooi, als de rechter vindt dat partijen hun standpunt voldoende hebben kunnen uiteenzetten tijdens de comparitie na antwoord.
 

c.De Bank kan vorderen te mogen tussenkomen of zich te voegen nu zij daartoe voldoende belang heeft op grond van art. 217 Rv. Het belang voor de Bank is daarin gelegen dat een vonnis ook jegens haar gezag van gewijsde heeft. De Bank zal daartoe een incidentele conclusie moeten nemen voor of op de dag waarop de laatste conclusie wordt genomen (art. 218 Rv).

 

Vraag 3

a.Het wordt aan hem in persoon betekend op grond van art. 816 Rv jo. Art. 57 Rv.

 

b.De Amsterdamse rechtbank is op grond van de relatieve bevoegdheid regel van de tweede afdeling van de derde titel van boek 1 Rv niet bevoegd de zaak te behandelen. Dat is immers alleen de rechter van de woonplaats van verzoeker of van verweerder (art. 262 sub a. Op grond van artikel 270 lid 2 Rv geldt evenwel dat alleen wanneer Arie zich op de onbevoegdheid van de Amsterdamse rechter beroept, deze de zaak zal verwijzen naar de bevoegde (Haagse) rechtbank. Wanneer Arie niet verschijnt en dus zich niet op de onbevoegdheid van de Amsterdamse rechter beroept, zal de Amsterdamse rechter de zaak aan zich houden.

 

c.Ja, hij kan daartoe op grond van art. 821 Rv een voorlopige voorziening verzoeken als bedoeld in art. 822 lid 1 sub a Rv. Op grond van dit artikel kan de rechter bij beschikking voor de duur van het geding bepalen dat een der echtgenoten bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning.

 

Vraag 4

a.

Ad (i) en ii en iii:

Zie art. 149 Rv: alleen betwiste feiten behoeven bewijs. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv geldt voorts, dat de partij die zich op de rechtsgevolgen beroept van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten draagt, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.

 

Ad i)

Hierover zijn partijen het eens, het door Henk gestelde omtrent de staat van de lak is niet betwist en behoeft dus ook niet bewezen te worden.

 

Ad (ii):

Henk stelt zich op het standpunt dat de auto is overgespoten, dus hij dient in eerste instantie voor deze stelling bewijs aan te dragen. Henk heeft echter al in de vorm van het door hem overgelegd deskundigenrapport bewijs ter zake geleverd. De rechter kan uit de inhoud daarvan concluderen dat Henk bewijs van zijn stelling heeft geleverd en bij tussenvonnis Frank vervolgens toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Een en ander is vanzelfsprekend afhankelijk van de waardering door de rechter van het door Henk al geleverde bewijs. In die waardering is de rechter vrij (art. 152 lid 2 Rv).

 

Ad (iii):

In beginsel is het dus ook aan Henk de door hem gestelde verklaring van Frank te bewijzen.

 

b.Geen bewijs in zijn voordeel, zie art. 88 lid 4, voor zover het feiten betreft die hij moet bewijzen.

 

c.Zie art. 192 Rv: Indien alle partijen bij het verhoor aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest, hebben de getuigenverklaringen in een voorlopig getuigenverhoor afgelegd dezelfde bewijskracht als die, welke op de gewone wijze in een aanhangig geding zijn afgelegd. Met betrekking tot de door Frank als partijgetuige afgelegde verklaring geldt derhalve hetgeen in art. 164 lid 2 Rv is bepaald. Deze verklaring kan alleen bewijs in zijn voordeel opleveren, wanneer deze strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Uit de casus blijkt overigens niet dat Frank over andere bewijsmiddelen dan zijn eigen verklaring beschikt.

 

Vraag 5

a.Op grond van art. 42 RO is de rechtbank in eerste aanleg bevoegd. De competentieregels van de dagvaardingsprocedure zijn van toepassing (titel 1.2 Rv)

Art. 93 sub b Rv: het gaat om een waardevordering van onbepaalde waarde, doch in totaal minder dan 25.000,- euro, dus is de sector kanton bevoegd. Relatief bevoegd is op grond van art. 99 Rv de rechter van de woonplaats van de gedaagde (Utrecht).

 

b.

- art. 430 Rv: betekening executoriale titel;

- art. 491 Rv: regeling executie tot afgifte van een roerende zaak is hier van toepassing;

exploot deurwaarder aan Kees met bevel tot voldoening aan executoriale uitspraak ex art. 491 j. art. 439 lid 1 Rv en

- de deurwaarder neemt de fiets onder zich en geeft deze af aan Jan conform art. 491 lid 2 Rv.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
802